Een biografische schets - Ziggomembers.ziggo.nl/f.m.burger/artikels/ida_g_biografie.pdf · Maar na...

30
IDA G.M. GERHARDT (11mei 1905-15 augustus 1997) Een biografische schets aan de hand van fragmenten uit ‘De wereld van het vers: over het werk van Ida Gerhardtdoor M.H. van der Zeyde (levensgezellin van Ida Gerhardt) samengesteld door Frits Burger

Transcript of Een biografische schets - Ziggomembers.ziggo.nl/f.m.burger/artikels/ida_g_biografie.pdf · Maar na...

Page 1: Een biografische schets - Ziggomembers.ziggo.nl/f.m.burger/artikels/ida_g_biografie.pdf · Maar na een jaar moest de studie plotseling in Utrecht worden voortgezet; een heilloze mutatie.

IDA G.M. GERHARDT

(11mei 1905-15 augustus

1997)

Een biografische schets

aan de hand van fragmenten uit

‘De wereld van het vers: over het werk

van Ida Gerhardt’ door M.H. van der

Zeyde (levensgezellin van Ida Gerhardt)

samengesteld door Frits Burger

Page 2: Een biografische schets - Ziggomembers.ziggo.nl/f.m.burger/artikels/ida_g_biografie.pdf · Maar na een jaar moest de studie plotseling in Utrecht worden voortgezet; een heilloze mutatie.

… Ida Gerhardt is geboren op 11 mei 1905, in Gorcum. Het schijnt wel dat mei de dichtermaand

bij uitstek is, ook Gezelle, Leopold, Bloem, Achterberg zijn in mei geboren, en daarmee noem

ik dan vier Nederlandstalige dichters, voor wie Ida altijd een grote bewondering heeft gehad.1

Nog sterker: Ida en haar vereerde leermeester Leopold waren beiden op 11 mei jarig. Maar

wat hiervan zij, en hoe men het al of niet verklaren wil, men kan het opvatten als een symbool

dat Ida inderdaad een geboren dichter is. Tegen onnoemelijk veel weerstanden in heeft zij

haar dichterschap moeten realiseren; maar het was kennelijk datgene waartoe zij was

voorbestemd.

In Gorcum heeft Ida helemaal niet zo lang gewoond; het moet dunkt mij iets meer dan vijfjaar

zijn geweest. Wanneer 'Biografisch I' nog in Gorcum thuishoort (wat mij waarschijnlijk lijkt),

dan moet de familie kort na haar vijfde verjaardag uit Gorcum zijn vertrokken. Maar de

omgeving van Gorcum, zo onvervangbaar Hollands, heeft haar niettemin voorgoed

gestempeld. [29]

….

Ida's vader had in die Gorcumse tijd nog een erg bescheiden betrekking, het gezin woonde in

een te klein huis en het rondkomen van het maandelijkse salaris kostte altijd grote moeite. Ida

heeft nóg de herinnering dat je je in huis—zij en haar oudere zusje Truus—haast niet roeren

kon; en hoe dat beperkte bestek haar, zo klein als zij was, soms beklemde. Maar de omgeving

van Gorcum was dan wél geschikt om dat te compenseren.

Onlangs vertelde Ida mij een vroege kinderherinnering. Het is als het ware de tegenhanger van

de schokkende kinderherinnering in Het levend Monogram. Maar déze herinnering moet van

nog veel vroeger dateren, en Ida kon er overtuigend uit aflezen dat haar moeder—in een

onvoorstelbaar ver verleden—soms toch zeer begrijpend tegenover haar was geweest. Mij

heeft de anecdote ook, en misschien nog meer, door iets anders getroffen. Ida heeft, dat moet ik

erbij zeggen, een soort fotografisch geheugen, waarin van een gebeurtenis, een ontmoeting, een

gesprek niet alleen de algemene strekking bewaard blijft, maar ook de concrete details. Het is

helemaal niet zeldzaam, dat zij van een gesprek van tientallen jaren geleden woordelijk weer

kan geven wat er werd gezegd.

Page 3: Een biografische schets - Ziggomembers.ziggo.nl/f.m.burger/artikels/ida_g_biografie.pdf · Maar na een jaar moest de studie plotseling in Utrecht worden voortgezet; een heilloze mutatie.

'Ik posteerde mij voor mijn moeder,' luidde haar verhaal, 'en ik vroeg haar zo dringend

"Acherdewal", dat zij mij op slag meenam naar de groene buitenkant van het stadje, de

uiterwaarden bij de rivier. En dat 's morgens om een uur of negen! Stellig een heel offer, voor

een huisvrouw van toen. Ook geloof ik bepaald dat zij mij een deel van de weg heeft moeten

dragen,—ik moet nog érg klein zijn geweest.

Zij wees mij een ooievaar, die zich zeilend op de wind zomaar naar de overkant van de rivier

liet drijven. Later brachten wij mijn vader verslag uit. "Vertel maar eens aan je vader waar we

vanmorgen geweest zijn." "Acherdewal." "En wat heb je daar gezien?" "Overwaai."— Daar

heeft men het in a nutshell: een kind, nog te klein om in zinnen te praten, nog te klein om het

moeilijke woord ooievaar te onthouden, maar niet te klein om aan die 'overwaai' alles te

hebben beleefd. De zeilende vogel, voor wie geen afgrenzingen bestaan, leeft voorgoed in

haar poëzie.

Ergens ben ik wel eens de klacht tegengekomen, dat men uit Ida Gerhardt's poëzie geen beeld

krijgt van haar vader,—terwijl die vader toch heel veel voor haar betekend heeft. De

verklaring is mijns inziens, dat Ida's vader een man was die niet zozeer imponeerde door wat

hij deed, maar door wie hij was. Het kunstenaarschap is bij Ida toch ook niet uit de lucht

komen vallen, het moet woordeloos, alleen als dispositie, in de vader al aanwezig zijn ge-

weest. Zoals Ida overtuigd is dat het aanwezig was in zijn jonge moeder, die in een ver land

bij de geboorte van haar enig zoontje gestorven was. [30-31]

...

Ida heeft—verbijsterend jong—voor zichzelf de conclusie getrokken dat wat de mensen

praatten, over het algemeen heel weinig te betekenen had. Je kon er evengoed niet naar

luisteren. Of liever gezegd, het was maar veel beter er niet naar te luisteren. Dat klinkt

aanmatigend voor een klein kind, maar ik geloof dat het niets met aanmatiging te maken had,

maar daarentegen alles met haar dichterlijke aanleg. Van jongsaf is er voor haar onderscheid

geweest tussen het gewone waardeloze gepraat dat van alle kanten op je toe komt, en

werkelijke taal. Haar vader nam aan dat gepraat geen deel. Wanneer hij iets zei, sneed het

hout, en als je hem iets vroeg kreeg je antwoord.

Van haar vijfde tot haar negende jaar woonde Ida in Schiedam. De overgang naar de 'zwarte

brandersstad' van de jeneverstokerijen was stellig niet fijn: Schiedam omstreeks 1910 was een

vuile, sombere stad, en verschrikkelijk arm. Het meest ingrijpende wat Ida er beleefd heeft,

was op haar zesde jaar een langdurige en levensgevaarlijke ziekte (diphterie). De kans dat het

Page 4: Een biografische schets - Ziggomembers.ziggo.nl/f.m.burger/artikels/ida_g_biografie.pdf · Maar na een jaar moest de studie plotseling in Utrecht worden voortgezet; een heilloze mutatie.

nog goed zou aflopen leek uiterst gering, en Ida herinnert zich niet alleen hoe het was om zo

zwaar ziek te zijn,—ook de sfeer in huis, de beklemming staat haar nog helder voor de geest.

Op een avond had zij haar moeder in de gang, terwijl zij de dokter uitliet, wanhopig horen

huilen, en wat dat betekende had zij heus wel begrepen. Die nacht waakte haar vader bij haar,

zoals hij al zoveel nachten trouw had [34-35] gedaan. Maar die nacht bracht niet het einde: op

een ogenblik kwam het kind tot besef, zag de doodvermoeide en bedroefde man zitten en

maakte een grapje tegen hem. Het was de crisis geweest. Maar de vervoering van die twee

mensen—nachtelijk, gedempt, nog bijna ongelovig —om het kind dat hun was teruggegeven,

is iets wat Ida nooit vergeten heeft.

Toch heeft die bestaanscrisis op zichzelf in de poëzie geen sporen nagelaten. De enige

herinnering aan Schiedam, voor zover ik kan nagaan, is het rondeel 'Dovenetel ho-ningdrager'

uit Het Sterreschip. Het stamt weliswaar uit Vlaanderen, waar Ida die overdaad aan

dovenetels langs de wegberm had weergezien. Maar al is dat anno 1985 moeilijk in te denken,

het vers bewaart allereerst de herinnering aan de wonderen van de Rotterdamsedijk tussen

Schiedam en Rotterdam, in die jaren vlak voor de Eerste Wereldoorlog.

Tot zover dan de eerste helft van Ida's jeugd. Toen zij negen was, verhuisde de familie naar

Rotterdam, en daarmee brak voor haar een decennium aan, zo krankzinnig vol met

ervaringen, dat het voor het sensitieve kind op geen enkele manier was op te brengen. Zij en

ik waren klasgenoten in onze laatste gymnasium] aren, en ik heb Ida in die tijd altijd

beschouwd als iemand van wie je niet goed hoogte kon krijgen; maar achteraf gezien had dat

toch ook moeilijk anders gekund. Het was allemaal zo overmachtig geweest, en ook zo

tegenstrijdig.

Ida's vader was in Rotterdam directeur van de Ambachts-school geworden. Hij had dus nu een

goede baan, waaraan ook een bizonder royale directeurswoning annex was. Ida kon haar

vreugde niet op: zo'n grote kamer voor zichzelf en voor haar liefhebberijen. Wel lag die

weidse woning in een heel akelige omgeving; het was een voormalig weeshuis, in een

waarschijnlijk zeer achteruitgegane volksbuurt. De ratten konden er, wat men ook deed, nooit

afdoende worden bestreden. Buitenshuis was men er omringd door een onvervalste

Rotterdamse achter-buurtbevolking.

Ida's moeder, zelf afkomstig uit het Noordhollandse polderland, heeft zich hier

begrijpelijkerwijs nooit kunnen thuisvoelen, zij was er ongelukkig. Onder die situatie had ook

het gezin te lijden, en waarschijnlijk niemand sterker dan Ida. Enerzijds doordat zij het

allemaal veel heftiger beleefde en ook veel scherper zag dan een minder begaafd en minder

Page 5: Een biografische schets - Ziggomembers.ziggo.nl/f.m.burger/artikels/ida_g_biografie.pdf · Maar na een jaar moest de studie plotseling in Utrecht worden voortgezet; een heilloze mutatie.

fijn afgestemd kind zou hebben gedaan. Zij heeft het ook allemaal nooit vergeten. Tenslotte

was zij, hoewel nog een kind, ook toen al Ida Gerhardt, dezelfde als de latere dichteres.

Maar anderzijds was het zo, dat juist op haar de moeder altijd zoveel had aan te merken. Het

kind was niet als de anderen. Niet als haar zusje, niet als haar nichtjes,—er zou op die manier

nooit iets van haar terechtkomen.

Het was niet haar moeder, het was het gevreesde hoofd van de 'jongejuffrouwenschool' in

Rotterdam die de volmaakte formulering vond: 'Ida moest eens een beetje meer zijn zoals

iedereen!' Dat betekende: niet zo overdreven knap zijn in taal, géén versjes kennen die deze

juffrouw zelf niet kende, wél kunnen breien en haken en stikken en zomen... Ida was zo klein

niet of ze begreep het precies.

Over haar leven daar in de Katshoek geef ik verder geen bizonderheden. De ervaring wijst uit,

dat van biografische gegevens al te vaak een onwaardig gebruik wordt gemaakt; uiteindelijk

dienen zij dan alleen maar als uitwijk-mogelijkheid voor lezers die zich aan de confrontatie

met het werk wensen te onttrekken. Alleen dus de kale feiten. Een jaar voor Ida's eindexamen

verhuisde de familie opnieuw: naar Wassenaar. Voor Ida betekende dat zes da- [36-37] gen

van de week forensen tussen het huis in Wassenaar—ver van het station vandaan—en het

gymnasium in Rotterdam. En dat in het zware eindexamenjaar. Met het invallen van de herfst

werd zij ziek. Men moest haastig een kosthuis in Rotterdam voor haar zoeken, opdat zij ten-

minste voor haar geschiedenis en haar wiskunde zou kunnen blokken. Die waren op onze

school tóch al een verschrikking, ook zonder forensen, en wanneer je daarvoor geen

voldoende haalde, was j e onherroepelijk gezakt.

Ida beleefde een hoogst onprettig jaar, op haar eentje examenstof stampend, en deed een mooi

eindexamen. De aangewezen studiekeuze was Oude Talen in Leiden, waar zij bij uitstek voor

geschikt was en zeer naar verlangde, en ja, het werd goed gevonden. De hoge verwachtingen

waarmee zij erheen ging werden ook niet beschaamd, alles was even heerlijk en het ging ook

alles even voorspoedig, de colleges, de eigen studie, de nieuwe contacten, de vrolijkheid van

de studentenwereld,—het leek of zij vleugels gekregen had.

Maar na een jaar moest de studie plotseling in Utrecht worden voortgezet; een heilloze

mutatie. Ida heeft zich daar als classica nooit een ogenblik op haar plaats gevoeld, de studie

sleepte, en toen zij verlaat afstudeerde, was er in tegenstelling tot kort tevoren grote

werkloosheid in haar vak. Het was werkelijk aan alle kanten schade. Met die gedwongen

overschakeling van Leiden naar Utrecht eindigt dan het tweede decennium van Ida's bestaan.

Zij heeft zich deze breuk in haar studiejaren onbeschrijfelijk aangetrokken, en ook heeft zij—

Page 6: Een biografische schets - Ziggomembers.ziggo.nl/f.m.burger/artikels/ida_g_biografie.pdf · Maar na een jaar moest de studie plotseling in Utrecht worden voortgezet; een heilloze mutatie.

hoe, dat begrijp ik niet—van het begin af voorzien dat de gevolgen voor haar zo fataal zouden

zijn.

Ida, de toekomstige classica, is in de eerste klas van het gymnasium blijven zitten, en dat wel

in de eerste plaats op het Latijn. 'Nog te jong,' luidde de toelichting op het rapport. Nog-te-

jong betekende waarschijnlijk allereerst, dat zij overweldigd was door al het nieuwe en

vreemde, door al die wisselende leraren, elk met zijn eigenaardigheden, door de agenda die

moest worden ingevuld. De Latijnse leraar was vooral op tempo gericht en legde weinig uit.

Hij was (ook ik spreek uit ervaring) de gekste vent die ik in mijn leven heb ontmoet, en

hoewel wij later veel genegenheid voor hem opvatten, voor de kleintjes in de eerste klas was

hij een ware boeman.1 Ida was al binnen enkele weken de draad kwijt, en vond hem niet meer

terug.

Er was voor haar gevoel geen denken aan dat zij dit thuis had kunnen vertellen. Het enige wat

zij doen kon, was de naderende katastrofe zo lang mogelijk verzwijgen. Tot de 'promotie', de

plechtigheid in de gymnastiekzaal, waarbij de gezakten in tegenwoordigheid van de hele

school hun vonnis te horen kregen. En daar stond Ida dus, op een stra- [38-39] lende julidag

op de drukke Coolsingel, buiten de deur van het oude gymnasium, en moest met haar fiasco

naar huis. De storm die dan zeker zou opsteken was nog niet het ergste. Het ergste was,

wanneer de zaak verkeerd uitpakte (en daar was erg veel kans op), dat dan voor haar toekomst

alles verloren zou zijn. Zij was in volslagen paniek. [40]

Toen Ida lerares werd, was het misschien wel haar éérste zorg, dat in haar klassen zulke

drama's uitgesloten zouden zijn. Zij had voorgoed geleerd hoe het niet moest, en heeft altijd

geweigerd één te worden van die tegen de Idnderen 'samenspannende' volwassenen.

Leerlingen, klein of groot, hadden het in de eerste plaats prettig bij haar, er werd veel

gelachen en de resultaten waren eigenlijk altijd verrassend goed. De ervaring uit 'Biografisch

u' is de basis geworden van haar latere beroepswerk.

Tegenover de 'molen' hebben in Ida's tienerjaren gelukkig ook andere ervaringen gestaan. Wat

ontmoetingen met mensen betreft, de meest uiteenlopende, daarin is zij bepaald zeer

bevoorrecht geweest, en zonder die ontmoetingen zou er, denk ik, inderdaad niet veel van

haar terecht zijn gekomen.

Page 7: Een biografische schets - Ziggomembers.ziggo.nl/f.m.burger/artikels/ida_g_biografie.pdf · Maar na een jaar moest de studie plotseling in Utrecht worden voortgezet; een heilloze mutatie.

Voorop: de pleegouders bij wie haar vader zijn kinderjaren had doorgebracht.

Doodeenvoudige mensen,— maar Ida heeft zich in hun bescheiden huisje altijd thuis, altijd

veilig gevoeld. En zij van hun kant hadden met het begaafde kind geen moeite. Ida kwam er

altijd weer tot bedaren.

Dan—een merkwaardige tegenstelling—de aanstaande schoonouders van Truus. Ida's oudere

zuster was al als meisje van zestien verloofd, met een jongen niet veel ouder dan zij, en alles

speelde zich nog af binnen de bescherming van het ouderlijk milieu. Hij was een zoon uit een

maatschappelijk zeer vooraanstaande en daarbij zeer gefortuneerde familie. Deze familie nu

strekte haar gastvrijheid ook tot Truusje's huisgenoten uit, en dat heeft voor Ida, in haar

gymnasiumjaren en zelfs al daarvóór, een heel stuk leven betekend. Het waren mensen bij wie

je veel nieuwe dingen leerde; en bij wie je ook veel plezier mocht hebben; kortom: 'echte

mensen'. Zo duidde Ida het—tot zijn schrik—tegenover haar vader aan. Al die ouderen had zij

nooit echte mensen gevonden. En daar [42-43] kwam iets bij waar zij bizonder gevoelig voor

was: zij werd hier nooit als het kleine zusje behandeld, maar tegemoetgekomen als degene die

zij was. Zij behandelden haar met genegenheid en zelfs met een soort onderscheiding.

Stellig moet ik in deze rij ook Ida's jongere zusje noemen, en die was zeker niet de minst

belangrijke. Ida was ruim dertien en het was de kwade winter van 1918, eind van de Eerste

Wereldoorlog, toen in het gezin Gerhardt, daar in dat huis in de Katshoek, nog een zusje

geboren werd:

Ida's zuster Mia. De zorgen waren groot, maar weldra bleek deze laatstgeborene niet alleen

gezond en resistent, maar ook een bizonder veelbelovend kind: na Truus en Ida de derde in de

rij. Wat dit betekend heeft voor een ouder zusje dat het zo moeilijk had en in die jaren van

kind tot jonge vrouw moest opgroeien, laat zich niet schatten en niet beschrijven. Truus was

jaren lang, tot aan haar huwelijk, voor Ida een trouwe kameraad geweest. De verhouding met

Mia was geen kameraadschap, daartoe was het leeftijdsverschil veel te groot; maar het is—

menselijk —geloof ik voor Ida nog veel belangrijker geweest.

Op school was er, in de laatste klassen van het gymnasium, Ursula. Ida had tevoren eigenlijk

nooit vriendinnetjes gehad. Zij was er waarschijnlijk te eenzelvig voor, en anderzijds al te

veel door het leven beproefd. Maar Ursula was geen gewoon schoolkind; zij was razend knap,

niet-Hol-lands en een halve bohémien. Van haar viel, hoewel zij jonger was, heel wat op te

steken. Het tweetal maakte zelfs een paar buitenlandse reizen, naar Duitsland, en die waren

een groot succes. Reizen in Duitsland kostte in die jaren door de lage stand van de mark een

uiterst minimum. Ursula had een kostelijke Duitse moeder, een onmogelijke Zweedse vader

en drie hoogbegaafde maar excentrieke broers. Zij is later naar Zweden teruggekeerd.

Page 8: Een biografische schets - Ziggomembers.ziggo.nl/f.m.burger/artikels/ida_g_biografie.pdf · Maar na een jaar moest de studie plotseling in Utrecht worden voortgezet; een heilloze mutatie.

Maar het meest wonderlijke, helemaal onuitputtelijk en ook helemaal ondoorgrondelijk, is de

ontmoeting met Leopold geweest, die tot een echte vriendschap werd. Hoe moet een meisje

van zestien die ervaring verwerken:

de ontdekking van een zeer groot dichter, de ontmoeting niet de persoon van die dichter.

Leopold was veertigjaar ouder, maar hij had de gave de dingen zó te zeggen, het contact zó te

hanteren, dat het voor het opgroeiende kind toch mogelijk bleef. En dat opgroeiende kind

toonde voor zijn poëzie een begrip, zoals hij het nog vrijwel nergens had gevonden.

De vriendschap brak af, abrupt, zonder dat er sprake was geweest van een conflict of een

verwijdering. Leopold was daarin onberekenbaar, zoals ook anderen, ouderen, met grote

schrik en met groot verdriet hebben ervaren. In het jaar na Ida's eindexamen overleed hij zeer

plotseling: de zoveelste zware schok.

Het eerste studiejaar, in Leiden, bracht nieuwe vriendschappen. Dat lijkt nauwelijks het

vermelden waard, het zijn de jaren waarin zoveel vriendschappen tot stand komen, en een

jaarclub, een dispuut is in de studentenwereld zoiets gewoons. Maar het was de eerste keer in

Ida's leven, dat zij zich opgenomen voelde in een kring van leeftijdgenoten: beloftevolle en

boeiende jonge mensen die elkaar stimuleerden en zich ook aan elkaar vormden. Vriendschap

heeft altijd zeer veel voor Ida betekend; niet alleen de zeer persoonlijke band met één mens,

maar ook de omgang en het samenzijn met een kring van vrienden. [44-45]

De Leidse vreugden hebben voor Ida precies eenjaar geduurd, of eigenlijk nog minder dan

eenjaar, want de academische vakanties begonnen toen al met Pinksteren. Maar wat de

vriendschappen uit die tijd betreft: toen Ida in 1979 de Meesterschapsprijs van de

Maatschappij der Nederlandse Letterkunde ontving, die in Leiden in het Groot Auditorium

werd uitgereikt, toen kwam 'Leiden' voor haar opnieuw tot leven. Zij hing haar jas opnieuw

op de oude kapstok (had zij het op een bepaalde manier niet altijd geweten?), en onder de

aanwezigen zaten op een rijtje vijf van de Leidse j aarclub-vriendinnen, studenten van het jaar

1924.

Toen Ida in Utrecht kwam, tweedejaars-student dus, had zij door de gedwongen mutatie veel

verloren: haar zelfvertrouwen, haar geloof in eenvoudige rechtvaardigheid, haar

toekomstvisie; haar Leidse vrienden, en de inspirerende werksfeer die zij daar had gevonden.

In Utrecht kende zij vrijwel niemand, en leerde ook vrijwel niemand kennen. Aan het

verenigingsleven nam zij geen deel. Wat overbleef was alleen, in de onbekende omgeving,

een kamer om je in te verschansen, in goede en kwade dagen;

Page 9: Een biografische schets - Ziggomembers.ziggo.nl/f.m.burger/artikels/ida_g_biografie.pdf · Maar na een jaar moest de studie plotseling in Utrecht worden voortgezet; een heilloze mutatie.

om te blokken voor achtereenvolgende tentamens. En het tweede dat was overgebleven: de

koppige wil om, hoe het ook gaan zou, en hoe lang het misschien mocht duren, de studie in

ieder geval tot een eind te brengen. Een oude-talenstudie die niet met een doctoraal is

afgerond, is immers maatschappelijk zonder waarde.

Dat de overschakeling van Leiden naar Utrecht ook voor haar studie als zodanig zo

ongelukkig zou zijn, was werkelijk geen vooroordeel van haar. Zij had het voorzien, de hele

opzet was hier anders, veel minder litterair en meer historisch gericht. Haar ging het allereerst

om de klassieke schrijvers en hun werk, maar juist als litterator had zij aan de hoogleraren

voor Grieks en Latijn weinig. Het enige waar zij hier echt blij mee was, was de antieke filo-

sofie. Aanleg voor filosofie is geloof ik iets zeer specifieks, iets als aanleg voor wiskunde of

voor muziek, maar veel zeldzamer. Ida hééft die filosofische aanleg en belangstelling.

Wat de eigen studie betreft, die had erg te lijden onder de te hoog opgevoerde (kwantitatieve)

eisen. Voor haar gevoel was het altijd maar jakkeren om klaar te komen, terwijl er voor het

wezenlijke zo weinig tijd overbleef. Tenslotte is het nog de historicus geweest, de man wiens

vak haar wanhoop was, die zag hoezeer zij klem zat, en die haar geholpen heeft,—juist omdat

hij van haar litteraire begaafdheid overtuigd was.

Wanneer Ida op die Utrechtse jaren terugziet, dan zal de positieve waarde voor haar wel

voornamelijk liggen in enkele nieuwe vriendschappen. Onder haar jaargenoten hier vond zij

Cornelia de Vogel, de latere hoogleraar in de filosofie. Hun gerichtheid was niet dezelfde,

maar zij vonden in de ander een gesprekspartner van het eigen formaat.

Ida en ik hadden elkaar in Rotterdam niet dan oppervlakkig gekend. In Utrecht, waar ik

Nederlands studeerde, werd het tussen ons een vriendschap, iets wat wij denk ik geen van

beiden hadden verwacht. Wij zagen elkaar veel, ook doordat wij in de Utrechtse binnenstad

dicht bij elkaar woonden, en natuurlijk hebben wij op studenten- [46-47] manier gepraat,

gepraat over alles onder de zon,—maar het eigenlijke wat ons bij elkaar bracht was de poëzie.

De vriendschap met Ida heeft voor mij nooit op één lijn gestaan met andere contacten, het

betekende altijd méér. Er zullen wel niet veel dichters zijn die, met stelligheid wetend dichter

te zijn, tussen hun twintigste en hun dertigste nooit poëzie hebben geschreven. Toch was dat

het—en dat heb ik altijd beseft—, wat haar essentieel van alle anderen onderscheidde. Hoe

ook geschonden, hoe ver ook verwijderd van wat zij bestemd was te zijn, zij bleef dichter.

Scherp herinner ik mij die dag dat zij, de eenzame, blijkbaar ineens besloot mij haar

vertrouwen te geven. Wij hadden over dichters en verzen gepraat. Plotseling, zonder te

zeggen waarom, voerde zij mij mee naar haar huis, zocht even en haalde iets te voorschijn dat

stellig nooit eerder iemand te zien had gekregen. Een kostbaar sieraad? Een brief? Het was

Page 10: Een biografische schets - Ziggomembers.ziggo.nl/f.m.burger/artikels/ida_g_biografie.pdf · Maar na een jaar moest de studie plotseling in Utrecht worden voortgezet; een heilloze mutatie.

een vers van haarzelf,—waarschijnlijk het enige dat zij bezat, het enige dat zij had kunnen

voltooien. Het was de openbaring van haar dichterschap.

Ik weet niet wat er gebeurd zou zijn, wanneer ik het niet begrepen had, of het niet mooi had

gevonden. Of niet beseft had wat mij hiermee werd toevertrouwd. Maar het was voor mij

volstrekt en onmiddellijk overtuigend. Zo'n ogenblik doet zich niet voor de tweede maal voor;

in zekere zin heeft het over ons beider leven beslist.

Een tweede herinnering: dat Ida mij de postume verzen van Leopold bracht, de pas

uitgekomen 'Tweede Bundel'. Zij wilde niet dat die mij zouden ontgaan, en ze wilde óók niet

dat ze mij langs een andere weg zouden bereiken dan door haar: gekocht, of van iemand

gekregen die er zelf minder om gaf. Zij kende ze voor een belangrijk deel al, want hij had haar

veel voorgelezen toen het nog in manuscript lag; voor mij was het allemaal nieuw, en de er-

varing was overweldigend. De eerste bundel had ik met grote eerbied en bewondering, en

vaak niet zonder moeite gelezen, maar dit was van een glanzende volmaaktheid, waardoor

ook het diepzinnigste eenvoudig leek, en het meest smartelijke nog een verrukking. Het was

iets waarvan ik niet geweten had dat het kón bestaan,—en dubbel aangrijpend doordat wij de

man gekend hadden die dit alles had geschapen, en doordat hij zo schokkend-onver-wacht uit

onze wereld was verdwenen. Wij hadden zijn dood nog helemaal niet verwerkt; Ida niet, wie

hij zoveel nader had gestaan, maar ik ook niet.—De Tweede Bundel werd tussen ons als een

kostbaar, gedeeld geheim.

De derde herinnering: een zomernacht. Ik was laat bij Ida geweest, een mooie, vervulde

avond, en toen zij mij uitliet, waren wij eigenlijk nog helemaal niet geneigd uiteen te gaan.

Het was doodstil op straat en de lucht was mild. Wij ademden diep. Maar dit was niet alleen

de geur van een mooie zomernacht; 'linden,' zeiden wij tegelijk, 'de linden bloeien.' Toch was

de straat boomloos. Maar de Maliebaan, bedachten wij, was helemaal niet zo ver, en de

Maliebaan heeft vier zware rijen linden.

We zijn de hele Maliebaan afgelopen door de nacht, dralend, in een soort doorschijnende

duisternis en in linde-geur. Aan het eind van deze eeuwenoude glorie-van-Utrecht ligt het

Rosarium, nog vrij nieuw, door de gemeente zorgzaam onderhouden, het hekje 's avonds afge-

sloten. Maar of het zo moest zijn: in deze nacht ging het voor ons open. De bloei van linden is

maar iets van enkele dagen, maar de rozen, op hun toppunt, schenen zichzelf vele malen te

overtreffen. Hun overvloed was aan alle kanten, voor je voeten, naast je, boven je hoofd. Ik

geloof dat ik in de heldere dag nooit mooier rozen gezien heb, en zeker nooit heerlijker rozen

geroken, dan in die doodstille rozentuin, bij nacht. [48-49]

Page 11: Een biografische schets - Ziggomembers.ziggo.nl/f.m.burger/artikels/ida_g_biografie.pdf · Maar na een jaar moest de studie plotseling in Utrecht worden voortgezet; een heilloze mutatie.

Leopold las Griekse lyriek met onze klas. Op een gegeven ogenblik kwam hij met een simpel

liedje,—een volksliedje waarschijnlijk, misschien een speelliedje. 'Pou moi ta rhoda,' luidde

het;

'pou moi ta rhoda, pou moi ta ia, pou moi ta kala selina?' (Waar zijn toch de rozen, waar zijn

de violen...) En dan bracht het liedje het antwoord: 'Hier zijn de rozen...' (Tadi toi ta rhoda).

Het was, daar in die klas, een volstrekt onvergetelijk ogenblik geweest. Wij konden niet weten

waarom. Pas heel veel later hebben wij begrepen, dat in dit naïeve, prille versje de kiem lag

van het rozenlied dat hem zélf vervulde. En hier stonden wij nu, twee van zijn leerlingen, in

het Utrechtse rosarium, en hier was het nu: 'Tadi toi ta rhoda...'

Desondanks, wanneer ik mij nu afvraag wat mijn aanwezigheid in Utrecht voor Ida geweest

is, dan heb ik het gevoel dat dat veel te weinig was. Op de vragen die haar bij voortduring

kwelden, kon ik geen antwoord geven, en haar hulp bieden, praktische hulp om uit de situatie

te komen, kon ik ook niet. Wat zij nodig zou hebben gehad, was iemand die haar, de door het

leven verslagene, weer op de poten zette. Die een verstandige dokter voor haar liet komen,

want zij voelde zich altijd even ziek. Die haar aan een behoorlijk vakantieadres hielp, ergens

waar zij tijdens de zeer lange academische vakanties terecht kon en kon werken. Die haar

meenam waar iets prettigs te beleven viel. Die haar een begin van moed teruggaf en een begin

van zelfvertrouwen. Ik was alleen degene die luisterde, nooit vroeg naar wat mij niet verteld

werd, mij nooit een voos beterweten aanmatigde. Ik was zonder levenservaring. Het enige: ik

was niet te bot om te begrijpen wie ik vóór mij had.

De Utrechtse tijd heeft geen verzen zien ontstaan. 'U-trecht' heeft zelfs voor latere verzen

nauwelijks stof opgeleverd. Toch is er één, pas heel veel later geschreven, waar in zekere zin

alles in staat. Het heet 'Studentenkamer' en is, zou ik zeggen, het enige vers van Ida

Gerhardtjwaarop de misbruikte term symbolistisch van toepassing is. Het zegt iets over de

eenzame en op-een-haar-na-mislukte student Ida Gerhardt, wat blijkbaar eerder niet gezegd

kon worden, en is pas in Ierland, in de jaren van^De Raven-seer, ontstaan.

STUDENTENKAMER

Daar, in de Donkere Gaard,

waar mijn eerste kamer ik had,

diep in de binnenstad,

Zat ik te werken: ik las

over het woord quintessens.

Page 12: Een biografische schets - Ziggomembers.ziggo.nl/f.m.burger/artikels/ida_g_biografie.pdf · Maar na een jaar moest de studie plotseling in Utrecht worden voortgezet; een heilloze mutatie.

En in die donkere Gaard

strekte ik mijn hand uit; ik at

van de boom van goed en van kwaad:

en het vers werd mij geopenbaard.

Ik zag het neerslaan, ontstaan.

Een vreemdeling ben ik op aarde.

Dit is in haar donker e gaar de

waarvoor ik sedert besta:

het vers—een kristal, een heelal:

quinta essentia.

[50-51]

De Donkere Gaard is een straat in Utrecht, en in een 'donkere gaarde' verkeerd heeft Ida in

deze jaren zeker;

en eenzaam gezocht naar de quintessens ongetwijfeld ook. Bijna zoals de middeleeuwse

alchimist op zoek naar de 'quinta essentia', waarvan hij aannam dat die toch moest bestaan en

met volhardend zoeken eenmaal kon worden gevonden.

Ida's quinta essentia werd dan uiteindelijk gevonden: het was het vers. Zij zag het 'neerslaan,

ontstaan', raadselachtig en adembenemend. Een kristal, dat ook een heelal is.

De laatste jaren van dit decennium, na het doctoraal, zijn in zekere zin nog moeilijker geweest

dan de voorafgaande. Zij hebben Ida bijna het leven gekost. De (particuliere) toelage

eindigde, de vertrouwde kamer moest worden opgezegd, en op werk was geen uitzicht, want

het was 'crisis' . En een thuis om op terug te vallen had zij niet.

Er was alleen een harde vastberadenheid om er toch te komen, hoewel dat—en dan voor een

vrouw!—wel bijna onmogelijk leek. En er was hulp van de Leidse jaargenoten die,

voorspoediger studerend dan zij en daardoor op dit tijdstip al maatschappelijk gesettled, haar

hielpen om althans als voluntair lespraktijk te krijgen. Al leed zij er dan niet minder armoede

om, want deze lespraktijk— twee jaar lang—leverde geen cent op. Toen zij tenslotte bizonder

lelijk ziek werd, kwam haar dat voor als 'eigenlijk maar de beste oplossing'.—Een gruwelijke

tijd; maar uiteindelijk heeft zij het dan toch, met een ijzeren door-zetting en ook een beetje

geluk, gebracht tot een echte betrekking in haar vak. Het was aan het Groningse gymnasium,

een vervanging voor een zieke collega, en het duurde—tot haar geluk—twee jaar. Inmiddels

Page 13: Een biografische schets - Ziggomembers.ziggo.nl/f.m.burger/artikels/ida_g_biografie.pdf · Maar na een jaar moest de studie plotseling in Utrecht worden voortgezet; een heilloze mutatie.

was het dan 1937 en was zij zelf dus ruim over de dertigjaar, en de betrekking was nog altijd

maar 'tijdelijk'. Maar de worsteling om (letterlijk!) te overleven was voorbij.

Het vierde decennium in het bestaan van Ida Gerhardt is dan de tijd dat haar leven eindelijk—

zij het langzaam— weer in het spoor begint te komen. Wat was afgebroken op baar negende,

bij de komst naar Rotterdam; wat een ogenblik zo nabij had geleken op haar negentiende, toen

in Leiden alles openbloeide, studie en mensen, vrolijkheid en zelfvertrouwen, het begon een

beetje terug te komen. Het lesgeven was iets dat haar een diepe vreugde en een diepe

voldoening gaf. Zij was in Utrecht een middelmatig student geweest, die alleen was

opgevallen door een briljant tentamen filosofie,—nu was zij op weg een uitstekend leraar te

worden: vol vuur en vol oorspronkelijkheid. Zij was bezig zichzelf te hervinden.

De school heeft, dat is waar, de dichter in haar altijd veel energie onttrokken, want nooit was

het haar mogelijk het lesgeven met een halve aandacht te doen of zich te laten drijven op haar

routine. Zij was er altijd voor méér dan honderd procent bij, juist omdat het zulk levend werk

was en zij haar verantwoordelijkheid zo sterk voelde. De classicus had immers per klas vele

lesuren, zijn invloed, ten goede of ten kwade, kon groot zijn,—misschien voor de toekomst

van zijn leerlingen doorslaggevend. Ida was altijd zeer vermoeid van een werkweek, een

trimester, een jaar. Maar de poëzie, samengedrongen in de wanhopig-schaarse vrije tijd, werd

er tóch door gestimuleerd.

In deze tijd, tussen Ida's afstuderen en het ogenblik dat zij maatschappelijk grond onder de

voeten kreeg, was haar moeder gestorven: na een korte ziekte die zich niet zo ernstig had laten

aanzien. In de zomer van het daarop volgende jaar begon Ida verzen te schrijven. In wezen

waren het de verzen waarvan zij een hele studententijd (en waarschijnlijk al aanmerkelijk

langer) had gedroomd; de verzen die zij tot haar verscheurend verdriet tevoren nooit had

kunnen maken. Het oudste vers dateert van juni 1936. [52-53]

Wel was er aan deze eigen poëzie op litterair gebied al het een en ander voorafgegaan, maar

dat waren vertalingen, en zij lagen bij de verschijning van Kosmos in 1940 nog on-

gepubliceerd; en ook onvoltooid. Als student al was Ida heel veel bezig geweest met de

Latijnse dichter Lucretius, maker van een groot, stroef en moeilijk filosofisch 'leerdicht'. Die

omgang met Lucretius had de vorm van een vertaalpoging aangenomen, een vertaling evenals

het oorspronkelijke gedicht in (rijmloze) versregels. Het werk vorderde onder alle

wederwaardigheden natuurlijk niet snel, maar zij had het toch nooit gestaakt, en ze was er al

een reeks van jaren mee bezig. De Lucretius-vertaling is in 1942 haar dissertatie geworden,

hoewel dat aanvankelijk helemaal haar bedoeling niet was: ze had het 'zomaar' gedaan(Er is

behalve deze Lucretius-vertaling ook een Hesiodus-vertaling geweest, uit dezelfde tijd, maar

Page 14: Een biografische schets - Ziggomembers.ziggo.nl/f.m.burger/artikels/ida_g_biografie.pdf · Maar na een jaar moest de studie plotseling in Utrecht worden voortgezet; een heilloze mutatie.

die was onvoltooid en is weggeraakt, waarschijnlijk bij een van Ida's vele verhuizingen) De

promotie was cum laude.—Het is goed, te bedenken dat Lucretius achter Kosmos, en ook nog

achter de vroegste verzen van Het Veerhuis, aanwezig is. Het is een soort basso continuo, die

deze schijnbaar lichte verzen begeleidt en draagt.

Op een analoge manier moet men zich achter Het Veerhuis de Georgica van Vergilius denken

(vertaald onder de titel Het Boerenbedrijf). Het was waarschijnlijk voor het eerst dat zich met

dit dichtwerk iemand bezighield die het niet wilde zien als een specimen van de Latijnse

litteratuur, maar zonder meer als 'poëzie'; die geboeid was door de wijze waarop een groot

dichter het landschap, het boerenwerk, de seizoenen, kortom het hele 'boerenbedrijf' in zijn

poëzie had verwerkt. De oude tekst is onder haar handen verrassend nieuw geworden.

Dat die omvangrijke werkstukken ook sterk een ambachtelijke kant hadden, spreekt vanzelf.

De vertalingen zijn, als vertaling, uiterst nauwgezet, zij volgen het zo compacte Latijn op de

voet, én zij zijn poëzie. Ida heeft er, juist in tijden dat zij niet kon zoals zij wilde, altijd een

steun in gevonden te doen wat dan wél mogelijk was, en dat dan met inzet van haar beste

krachten. Maar de vertalingen zijn stellig tevens, al was het daar niet om begonnen, de

vingeroefeningen en de études geweest waarmee iemand zich het meesterschap over de taal

verwerft. [54-55]

Natuurlijk was Ida er zielsgelukkig mee, toen haar dichterschap dan toch een werkelijkheid

werd. En dat niet alleen bij haar eerste vers, hoe verrassend ook voor haarzelf. Dat gevoel van

verwondering en dankbaarheid is er opnieuw geweest bij ieder vers dat tot haar kwam, ieder

vers dat zij voltooien mocht. Het hangt geloof ik samen met de bevrijding iets te mogen

uitspreken dat men eerder niet zeggen kon. Maar ook het dichterlijk scheppen als zodanig

moet voor haar een openbaring zijn geweest.

Natuurlijk was Ida er zielsgelukkig mee, toen haar dichterschap dan toch een werkelijkheid

werd. En dat niet alleen bij haar eerste vers, hoe verrassend ook voor haarzelf. Dat gevoel van

verwondering en dankbaarheid is er opnieuw geweest bij ieder vers dat tot haar kwam, ieder

vers dat zij voltooien mocht. Het hangt geloof ik samen met de bevrijding iets te mogen

uitspreken dat men eerder niet zeggen kon. Maar ook het dichterlijk scheppen als zodanig

moet voor haar een openbaring zijn geweest.

Intussen, het vers is helemaal niet iets dat begint en eindigt bij de dichter zelf. Ieder vers—

tenminste zo is het bij Ida Gerhardt—gaat tevens uit naar de ander. Het zoekt mensen. Het

gaat niet uit om bewonderaars of kopers te vinden, maar om te worden verstaan. Er is maar

Page 15: Een biografische schets - Ziggomembers.ziggo.nl/f.m.burger/artikels/ida_g_biografie.pdf · Maar na een jaar moest de studie plotseling in Utrecht worden voortgezet; een heilloze mutatie.

één reaktie op haar poëzie waar Ida echt prijs op stelt: van mensen die ermee leven; bij wie

het vers in goede aarde gevallen en vruchtbaar geworden is. Tegen die reaktie kan zelfs de

waardering van degenen die 'van het vak' zijn en werkelijk tot oordelen bevoegd, nauwelijks

opwegen.

Maar het is op dit punt, dat haar dichterschap voor Ida een door de jaren voortdurend verdriet

heeft meegebracht; een verdriet waar zij, argeloos, in het geheel niet op was voorbereid, en

dat misschien niet minder diep is gegaan dan anderzijds de vreugde om het werk zelf.

De litteraire wereld heeft zich tegenover Ida's poëzie, die niets anders pretendeerde dan alleen

maar 'poëzie' te zijn, vrijwel direct verschanst in de afweer. Die verzen waren zo harmonisch,

dat was natuurlijk iemand die een beschermd bestaantje voerde en geen besef had van de

harde werkelijkheid. Kan niks wezen. Er moet wél vanaf het allereerste begin iets als een

Gerhardt-Gemeinde hebben bestaan. De Gerhardt-Gemeinde had geen naam en geen gezicht.

Het waren enkelingen die elkaar niet kenden, en die ook onbekend waren aan de auteur, op

een heel enkele uitzondering na. Maar in de loop der jaren deed het zich soms voor dat Ida

van zo'n onbekende lezer post ontving. In die brieven stond eigenlijk altijd hetzelfde: 'Ik weet

niet wat het is, maar ik herlees het eindeloos.'

Met die Gerhardt-Gemeinde heeft Ida het het grootste deel van haar dichterbestaan moeten

doen. Veranderd is dat eigenlijk pas toen zij in de zeventig was. Aanvankelijk waren het er

misschien niet meer dan tien of twintig,— later toch waarschijnlijk wel een paar honderd,

want de bundels werden altijd wel verkocht. Nog altijd moeten het [56-57] er zó weinig

geweest zijn, dat een Gerhardt-lezer verrast Opkeek als hij ergens een collega tegenkwam.

Maar het vertrouwen op deze merendeels onbekenden is dan voor Ida zelf net voldoende

geweest om als dichter het zelfvertrouwen niet te verliezen.

De schade van zo'n krenkende en onwaarachtige situatie valt intussen moeilijk te schatten.

Dat in dit alles nog een keer gekomen is, was iets dat Ida niet meer had verwacht. Zij

verwachtte die keer wel, met stelligheid, ergens in de toekomst, maar dat zij zou sterven

zonder dat aan de discriminatie een eind zou zijn gekomen, leek haar vrijwel zeker.

De eindelijke royale erkenning—eigenlijk pas sinds enkele jaren—betekent voor haar dat de

zaken nu ten laatste niet meer op hun kop staan…[58]

Ida was als student bevriend geraakt met de vrouw—aanmerkelijk ouder dan zij zelf—, in

wier huis zij jarenlang haar kamer had gehad. Het was een succesvolle professional woman,

met wie Ida eigenlijk niet zo veel gemeen had, maar in elk geval iemand die haar wat

hartelijkheid bewees. Bij alle verschil waren zij zeer oprecht op elkaar gesteld, en de vriendin

Page 16: Een biografische schets - Ziggomembers.ziggo.nl/f.m.burger/artikels/ida_g_biografie.pdf · Maar na een jaar moest de studie plotseling in Utrecht worden voortgezet; een heilloze mutatie.

vroeg Ida wel eens mee naar haar buitenhuisje,—altijd een feest. Maar de toch wel erg on-

gelijke vriendschap hield geen stand. Het eind was dat zij elkaar niet meer zagen; nog

geruime tijd echter behield Ida de gedachte dat zij éénmaal, zij het misschien heel veel later,

weer als vanouds welkom zou zijn en goede dagen beleven in dat bewuste huisje.

Het huisje stond in Rhenen en is in de meidagen van 1940 verwoest. Toen Ida, najaren, de

vriendin terugzag, leek die toch wel heel weinig op die oude vrouw die zij zich had

gedroomd. Wat overbleef was het vers, waaraan dus geen realiteit beantwoordde.

En wat betreft de oude vrouw 'die in de lage tuin gebogen over de spade staat', mijns inziens

lijkt zij, al zijn de omstandigheden anders, op niemand zozeer als op de oudgeworden Ida

Gerhardt zelf. [70-71]

Het Veerhuis is bij uitstek het boek van Kampen, waar Ida per september 1939 was benoemd

als lerares oude talen [77] aan het gemeentelijk lyceum. De benoeming was een uitkomst. Zij

was nu 34 en had om deze werkkring in een kleine stad te krijgen (maar het was dan toch een

échte baan!) moeten concurreren met zeventig andere sollicitanten.

Het stadje was weliswaar schilderachtig, maar provinciaal en nogal ingeslapen; zij vond er

weinig aansluiting en voelde er zich vaak bitter alleen. De in Kampen vigerende zware

orthodoxie was haar wezensvreemd ('als van een andere planeet'). Het lesgeven vond zij

heerlijk, maar aan het vuile, verwaarloosde gebouw kon zij moeilijk wennen. De prettigste

collega die zij hier aantrof, ging spoedig weg.

En het werd oorlog. Het volledige Veerhuis is in die vijf jaren van oorlog en bezetting

geschreven: terwijl in dit land de bommen vielen, mensen werden weggevoerd en vermoord;

terwijl hele schoolklassen ondergedoken zaten, en een 'foute' collega het erop aanlegde Ida

Gerhardt in het concentratiekamp te krijgen; terwijl de treinen niet meer reden en de post niet

meer doorkwam; eten en brandstof opraakten (al was het dan met 'eten' in Kampen wel beter

gesteld dan in het Westen). Hoe kan dat? Ida Gerhardt heeft geloof ik altijd beseft, dat de

verschrikkingen van de oorlog veel te erg waren, dan dat het haar mogelijk zou zijn daarover

verzen te schrijven. Een mens is daar te klein voor.—En om over de kleine verschrikkingen,

die van het leefmilieu, verzen te maken, was iets dat zij totaal niet begeerde.

Maar zij had, direct al in de herfst van 1939, een heerlijke ontdekking gedaan: het wijde en

nog zo ongerepte landschap om Kampen heen, de dijken, de polders, de prachtige rivier. En

het feit zelf dat er in Kampen helemaal niets was dat 'afleidde', maakte dat er des te meer tijd

bleef voor deze vreugden: zodra het slechte eten van de hospita was doorgeslikt, was de dag

beschikbaar voor

Page 17: Een biografische schets - Ziggomembers.ziggo.nl/f.m.burger/artikels/ida_g_biografie.pdf · Maar na een jaar moest de studie plotseling in Utrecht worden voortgezet; een heilloze mutatie.

buitenzijn, zwerven, kijken; of voor lezen en werken. [78-79]

Deze ‘Sonnetten van een leraar’ hebben hun auteur volkomen [105] overvallen. Zij schreef ze

niet als jong docent die ontdekt dat er in dat beroep toch veel boeiends te beleven valt. Nog

minder als oudere, die ervoor gaat zitten om gezellig wat uit zijn ervaring te vertellen. Zij zat

er midden in, genoot ervan en leed eronder, en had er dagelijks de handen aan vol. Om het

zich, steunend op een jaar of tien praktijk, langzamerhand wat gemakkelijk te gaan maken,

was ten enen male tegen haar aard. Maar zij moest wél onder ogen zien dat er voor haar zeer

waarschijnlijk geen verandering meer in zat: geen academische funktie, geen benoeming naar

een school met meer cultuur. Het zou wel Kampen blijven tot aan haar pensioen. Of tot haar

dood;

het leraarschap is een 'slijtend' beroep. Dat dit alles haar —zijnde wie zij is—nu juist zo

gemakkelijk viel, is moeilijk aan te nemen.1

Ik ben ervan overtuigd dat Ida haar leraarstaak anders, opvatte dan toentertijd vrijwel ieder

ander. De structuur van ons onderwijs was immers, in spijt van alle aardige en toegewijde

leraren, in wezen autoritair: de leraar is degene die eisen stelt,—datje oplet, dat je je les leert,

datje een voldoende haalt. De leerlingen, die daar uit zichzelf allemaal niets voor zouden

voelen, voldoen aan die eisen alleen onder dwang, en proberen er zich zo goedkoop mogelijk

van af te maken; daartoe stellen zij al hun vernuft in het werk. Zo zijn leraar en klas, indien al

niet 'elkaars natuurlijke vijanden', dan toch elkaars natuurlijke tegenstanders.

Voor Ida was het, van het allereerste begin af, zo dat zij zich de aangewezen, natuurlijke

medestander voelde van haar leerlingen, en dat gold dan in principe op ieder gebied : hun

vriendschappen, hun gezondheid, de verhouding tot hun ouders, hun specifieke begaafdheden,

hun toekomstwensen. Daarbij bleef echter het werk als zodanig steeds centraal, in de klassen

werd intensief gewerkt en geen tijd verdaan.

Een vrouwelijke, ik zou haast zeggen een moederlijke benadering. Het is merkwaardig—of

misschien juist niet merkwaardig?—, dat daarbij de 'studieresultaten' die van de strengste en

meest autoritaire collega's overtroffen;

en dat vrijwel uitzonderingloos de leerlingen deze wijze van werken en van samenwerken

gingen voelen als de normale. Hoe ongebruikelijk het—in ieder geval destijds— allemaal ook

was. Het grote aantal lesuren dat een classicus in één klas heeft (had), droeg er stellig toe bij

het Ida mogelijk te maken het op haar manier te doen. Maar die eigen manier sprak voor haar

zozeer vanzelf, dat zij geen behoefte had daarover te praten. Laat staan te schrijven. Laat staan

sonnetten te schrijven! En daar vond zij zich nu plotseling, middenin het schooljaar en terwijl

Page 18: Een biografische schets - Ziggomembers.ziggo.nl/f.m.burger/artikels/ida_g_biografie.pdf · Maar na een jaar moest de studie plotseling in Utrecht worden voortgezet; een heilloze mutatie.

zij er gewoon geen tijd voor had, slaags met allemaal sonnetten uit het schoolleven, die wilden

worden geschreven.

Het was—geloof ik—de doorbraak van het besef, dat zij toch in werkelijkheid niet twee

levens leidde, één als dichter en één als lerares in de oude talen in Kampen; één dat haar

eigenlijke leven was, en één waarin zij, vervreemd van zichzelf, tussen de mensen

meefunktioneerde. Daartussen waren geen waterdichte schotten. Degene die de Kwatrijnen

schreef, was geen ander dan degene die in een uitgewoond schoolgebouw (en het laatste

oorlogsjaar in een oude sigarenfabriek) trachtte zinvol bezig te zijn met opgroeiende jonge

mensen. Die sonnetten zijn er maar schots en scheef uitgekomen, en de meeste lagen zeker

niet op het niveau van Ida's beste werk. Maar uiteindelijk gaat het ook hier om de

humaniteit,—en daar zou ik dan wel drie strepen onder willen zetten. Van een van de grote

Griekse dichters is de uitspraak (onvertaalbaar, alleen benaderend weer te geven), dat de

wereld zoveel bevat wat machtig indrukwekkend is, maar niets wat indrukwekkender [106-

107] is dan de mens. Dat is geen constatering (eventueel op grond van grote menselijke

prestaties), het is een geloof. De dichteres van de Kwatrijnen, en óók van de Sonnetten, deelt

dat geloof. Daarin ligt de verklaring, waarom die sonnetten werden geschreven; ja, zelfs

moesten worden geschreven. [108]

Ida heeft vrijwel haar gehele leven, tot voor enkele jaren, als dichteres incognito geleefd. Zo

voelde zij dat zelf ook:

altijd omgeven door die vreemde eenzaamheid, te midden van mensen die meenden haar te

kennen, maar niet vermoedden wie zij in werkelijkheid was. Het was of zij in een—

onvrijwillige, haar opgedrongen—vermomming door de wereld ging. Vermomming: zwijgen

en bij alle geleuter beleefd toehoren; vermomming: oude kleren en geen eigen huis; ja zelfs

vermomming in de eigen gestalte waaraan niemand 'de dichter' afzag. Ik heb Ida zelden zo l'

boos gezien—zo boos en zo diep gekrenkt—, als toen op een keurige visite een keurige

mevrouw zich tot haar had gewend met de vraag, vol neerbuigende vriendelijkheid en tegelijk

vol verholen spot: 'En: dicht u nog altijd?'

Dat in die onbekendheid voor de dichter ook een zegen ligt, Ida zal de laatste zijn om dat te

ontkennen. Omdat, door het 'gedoe' er omheen, de poëzie zélf bijna onvermijdelijk schade

lijdt; er is een zeer sterk karakter voor nodig, wil de dichter die eenmaal in de publieke

belangstelling staat, daardoor niet worden gecorrumpeerd.—Zó vreemd, zo moeilijk, zo

gecompliceerd in psychologisch opzicht, is de positie van de waarachtige dichter te midden

van de mensen. [115]

Page 19: Een biografische schets - Ziggomembers.ziggo.nl/f.m.burger/artikels/ida_g_biografie.pdf · Maar na een jaar moest de studie plotseling in Utrecht worden voortgezet; een heilloze mutatie.

Ik vermeld deze dingen, omdat zij wél deel uitmaken van de achtergrond van Het levend

Monogram. De jaren tussen 1945 en 1955, waarin die omvangrijke bundel is ontstaan, zijn in

Ida's leven bewogen en moeilijke jaren geweest. Wat in de Kwatrijnen staat, raakte haar diep

en zeer persoonlijk. De miskenning, het domme doodzwijgen, sloeg 'ï haar met een gevoel

van machteloosheid. Ook waren er pijnlijke teleurstellingen in mensen geweest; wanneer er

iets is wat Ida in menselijke verhoudingen slecht verdraagt, is dat valsheid, dubbelzinnigheid,

verraad.

Voor het uiterlijke 'liep' alles wel. Met haar baan was zij echt niet ontevreden: het werk ging

haar goed af, echte 'ordeproblemen' (om in lerarenjargon te spreken) heeft zij eigenlijk nooit

gehad, en de leerlingen waren op haar gesteld. Ook had zij als het ware haar vaste levensvorm

gevonden: tijdens het schooljaar werken en studeren; en verzen schrijven voornamelijk in de

zomervakantie, buiten. De eisen die zij aan haar vakantieverblijf stelde waren niet hoog: veel

comfort vroeg zij niet, en luxe helemaal niet. Zij vroeg alleen om niet gestoord te worden. In

de jaren van Het levend Monogram hebben die vakanties zich vrijwel uitsluitend in het

Groningse' Warffum afgespeeld, dat zij door een toeval had gevonden.'Eénmaal is het een

vakantie op Terschelling geweest. 'Wat is er toch in dat Warffum,' vroeg mij een goede

vriend, 'waarom jullie daar jaar op jaar naartoe trekt?' Hij had ons beiden —voorzover

mogelijk hadden wij onze vakanties samen— graag iets mooiers, iets interessanters, iets

vèrders gegund. Warffum is een landbouwstreek, zware Groningse klei. 'Een landschap met

geweldig veel ruimte,' was mijn antwoord, 'een goed zwembad, en een volledige afwezigheid

van toerisme'. Ik had daaraan toe moeten voegen: 'En een ideale gastvrouw, eenvoudig,

hartelijk, vrij van bemoeizucht.' Zij was de vrouw van de kundige dorpstimmerman, en de

vriendschap met haar is altijd een vriend schap gebleven.

Dit is het land, waar wij eigenlijk voor het eerst kennis maakten met wat een oogst en wat

oogsten is: in die eindeloze uitgestrektheid van de Noordpolder. Nooit mooier dan vanaf de

zeedijk waar men aan de ene kant de polder had, met de geweldige boerderijen en nog

geweldiger schuren, en aan de andere kant de wereld van het wad. Ook zal men niet licht

ergens prachtiger wolkenpartijen zien dan hier, waar zij uit zee boven het zomerse land-

schap komen aandrijven.

Het is in Warffum, dat een aanzienlijk deel van Het levend Monogram in achtereenvolgende

zomers is ontstaan. [116-117]

Page 20: Een biografische schets - Ziggomembers.ziggo.nl/f.m.burger/artikels/ida_g_biografie.pdf · Maar na een jaar moest de studie plotseling in Utrecht worden voortgezet; een heilloze mutatie.

De woonplaats Kampen, hoe goed zij het ook met haar leerlingen kon vinden, en hoezeer zij

genoot van het zwerven langs dijken en uiterwaarden, is voor Ida in een bepaald opzicht toch

een ballingsoord gebleven. Al haar vrienden zaten in het westen, en van daar uit gezien was

Kampen een uithoek, waar men niet zo gemakkelijk kwam. De treinverbinding was

omslachtig. Zij miste het contact met hen, en het stadje zelf had haar wat dit betreft heel

weinig te bieden. Zij kon zich in die eigenaardige kleine wereld, waar zij niet 'bij hoorde', erg

alleen voelen. Wanneer zij in een van haar latere bundels spreekt van een 'eenzaamheid, die

tot in huid en haren bijt', dan denk ik wel dat Kampen daar mee debet aan is. Gelukkig konden

zij en ik elkaar van tijd tot tijd opzoeken voor een weekend; en voor het overige—zoiets als

een telefoon hadden wij nog niet—leefden wij op onze correspondentie. Zonder dat

briefverkeer denk ik dat Ida het in haar Kampens isolement niet had uitgehouden.( In de jaren

tussen ±1935 en 1951 - toen Ida van Kampen naar Bilthoven verhuisde - zijn tussen ons

talloze brieven en briefjes gewisseld: over alles wat ons bezighield. Wij hebben ze nooit

bewaard. Opzettelijk niet. Wie Ida Gerhardt wil vinden, laat die haar vinden in wat zij zelf

gepubliceerd heeft, en niet in vertrouwelijke uitlatingen, waarmee derden niet hebben te

maken)

Tegen het laatst van de oorlog werd het 'Kampens isolement' doorbroken door iets waar Ida

onbeschrijfelijk blij mee was: in de doopsgezinde dominee en zijn vrouw vond zij er

werkelijk goede vrienden; mensen met wie je wél kon praten over watje het meest ter harte

ging, mensen die in vele dingen dachten als zij. Hun huis werd voor haar een soort tweede

thuis. Dat de man predikant was, was daarbij allerminst een bijkomstigheid. Al zo vaak had

zij, bij mensen die geacht werden dat te weten, willen vragen wat nu eigenlijk 'christelijk'

inhield, maar met de antwoorden was zij nooit veel verder gekomen. Vaak kwamen ze haar

voor als clichés, of ze waren ontwijkend geweest. Hier was dan een man wie het met deze

dingen radicale ernst was. Helaas, een beroep naar elders beroofde haar al na vrij korte tijd

van dit kostbare contact, en al bleef de vriendschap wel bestaan, Ida bleef in Kampen toch erg

alleen achter. Zij had er nu alleen nog een paar vrienden bij, die zij zelden zag.

De Kampense periode eindigde min of meer abrupt in 1951, toen Ida het verzoek kreeg naar

Bilthoven te komen, om daar de leiding te nemen van de nieuw op te richten gymnasium-

afdeling van Kees Boeke's Werkplaats. Zij was overrompeld door die vraag, maar ze nam het

aan. Er is echter in het hele Levend Monogram geen spoor van 'Bilthoven'1,—dat zij trouwens

als woonplaats bepaald onaantrekkelijk vond. Wat in de bundel staat, is psychologisch

gesproken nog Kampen. [118-119]

Page 21: Een biografische schets - Ziggomembers.ziggo.nl/f.m.burger/artikels/ida_g_biografie.pdf · Maar na een jaar moest de studie plotseling in Utrecht worden voortgezet; een heilloze mutatie.

Het is geloof ik normaal, dat in een mensenleven zo omstreeks het vijftigste jaar iets als een

consolidatie optreedt. Men heeft dan wel iets bereikt, maar ziet ook de grens van zijn

mogelijkheden. Bij de verworven bekwaamheid komt een wat vermoeide berusting, ook

(hopelijk) wat zelfironie,—geen werkelijke voedingsbodem voor poëzie. Het is geloof ik een

van de oorzaken, waarom er niet erg veel 'oudere dichters' zijn.

Iets van consolidatie is er ook in Ida's leven in die tijd wel geweest. Misschien heeft die zich

wel het duidelijkst uitgedrukt in het eigen huis. Van vóór haar twintigste tot haar vijftigste had

zij op kamers gewoond,—altijd in de sfeer van andere mensen, altijd onvrij; altijd gedwongen

zich te schikken naar hun hebbelijkheden. Eindelijk de sleutel in de eigen deur te mogen

steken! Wij hebben in dat huis in Bilthoven samen gewoond, mateloos gelukkig dat dit kon.

Wij hebben begrepen wat wonen [129] was, en wat 'een huis',—het welgebouwde huis waar-

van reeds Homerus spreekt. Wij hadden ook een tuin, bloemen, bomen, een eigen stukje van

de aarde. Waarom te ontkennen dat een mens zich daardoor ook bevestigd voelt als degene

die hij is? Hij heeft, al is het laat, in de wereld dan toch zijn plaats gevonden.

Maar het gevaar dat daarmee de poëzie zou terugwijken naar het tweede plan, heeft in dit

kunstenaarsleven nooit bestaan. Al merkten anderen dat niet, voor wie zij een gewone

vriendin, een gewone collega, een gewone lerares was, voor Ida is het altijd weer zo geweest

dat 'thans het eigenlijk schrijven aanvangt'. Ook toen zij vijftig was,— en evengoed toen zij

75 was en veertien bundels voltooid had. Niet dat het bereikte voor haar zijn betekenis ver-

liest; maar het appèl zal altijd weer uitgaan van het onbereikte: van het witte papier, en van

het gegeven waarvan men zich afvraagt hoe ter wereld dat ooit poëzie zal worden. [130]

De periode waarin De Hovenier ontstond, was een tijdperk van consolidatie geweest. Ida

Gerhardt had dan nu een fijne baan, waarin zij zich geheel kon geven,—meer dan aan een

gewone school ooit mogelijk zou zijn geweest. Zij had prettige leerlingen, met wie het goed

werken was;

een aantal collega's, het waren er wel een stuk of acht, die markante persoonlijkheden waren

en door wier omgang zij zich verrijkt voelde; eindelijk een eigen huis. Muziekvrienden, en

zelf een mooie grammofoon. Het was alles wat er in Kampen nooit geweest was.

De Hovenier was een omvangrijke en ook een rijke bundel geworden; hij was ook bekroond:

met de Poëzieprijs van de stad Amsterdam. En de auteur was dan weliswaar niet meer jong,

maar ook nog niet oud,—zij was midden vijftig. Ik herinner mij dat wij in die tijd wel eens

Page 22: Een biografische schets - Ziggomembers.ziggo.nl/f.m.burger/artikels/ida_g_biografie.pdf · Maar na een jaar moest de studie plotseling in Utrecht worden voortgezet; een heilloze mutatie.

tegen elkaar zeiden: 'Zó moest het nu eens een hele tijd kunnen blijven. Nu moest de tijd eens

een jaar of tien stilstaan!'

Maar de tijd heeft dat niet gedaan. Het werken aan deze school was nooit een lichte taak

geweest, maar nu kwam daar iets bij: de Werkplaats veranderde van karakter. In een zin

waarmee de beste medewerkers het in het geheel niet eens waren, maar die door een

autoritaire leiding werd doorgezet. Dat maakte het werken dubbel zwaar, en het is deze extra

belasting geweest, waartegen Ida's gezondheid het tenslotte heeft afgelegd. Er kwam een tijd

van eigenlijk-niet-meer-kunnen, ondanks wanhopige inspanning, en in 1963 moest zij zich

laten afkeuren. De medische wereld was toen van oordeel dat het al veel te ver was gekomen,

en dat van een herstel weinig of niets meer verwachten viel. De auteur van De Hovenier bleef

achter 7onder werk, zonder kracht,—en ook bijna zonder geld, want het pensioen was akelig

klein.

Met mij stond het er middelerwijl ook niet gunstig voor. Ik kon weinig 'opvangen'. Mijn werk

in Utrecht had ik altijd kunnen doen dankzij een kosthuis op vijf minuten gaans daarvandaan.

Het forenzen op Bilthoven gepaard met een huishoudelijke taak maakte dat ik het óók niet

meer kon volhouden. Maar was Ida's pensioen al gering, het mijne was nog veel kleiner. En

zelfs het huis, waar wij zo blij mee waren geweest, het werd voor ons bijna onbewoonbaar

toen de buren zich een televisie aanschaften en daar een maximaal (en voor ons maximaal

storend) gebruik van maakten. Het oude huis was daar niet op gemaakt: alleen op de

badkamer kon men zich nog in zijn

eigen huis voelen!

Hoe wij het er met ons beiden nog bovenop gehaald hebben, kan ik achteraf nauwelijks meer

begrijpen. Niet door hulp van buitenaf: onverstandige raad en een soort van beschaamd

medelijden, dat was alles wat men ons blijkbaar te bieden had. Maar bij ons verdriet en onze

zorgen kwam dan toch één geluk: dat wij aan 'vakantie' nu ons hart konden ophalen. De

afgepaste vakanties van het beroepsleven waren ons altijd zoveel te kort geweest. En de

vakanties van deze jaren waren dan Ierland. Misschien is het in die lange zomermaanden daar,

ver van alles af, dat wij ons hersteld hebben. [154-155]…

Het moet in 1955 geweest zijn, dat Ida en ik een vakantie doorbrachten in het zuidwesten van

Engeland. De mooiste plek die wij er vonden was een oud kerkhof: ver van de bewoonde

wereld, fraai oud geboomte, bemoste stenen, de opschriften—vorige-eeuws—nog net

leesbaar. De decoratie van de grafkruisen leek ons Keltisch,—blijkbaar uit een zeer oude

traditie. Zelden heb ik een plek gezien die de sfeer van voorbije tijden zozeer in zich droeg;

de meest prozaïsche geest zelfs had zich aan deze aanwezigheid niet kunnen onttrekken. Hier

Page 23: Een biografische schets - Ziggomembers.ziggo.nl/f.m.burger/artikels/ida_g_biografie.pdf · Maar na een jaar moest de studie plotseling in Utrecht worden voortgezet; een heilloze mutatie.

ligt de conceptie van wat uiteindelijk 'Keltisch' zou worden. Later zijn daar andere elementen

uit een Keltische wereld bij gekomen: kennismaking met Ierland, speciaal met het uiterste

westen van Ierland, waarop onze moderne civilisatie destijds nog zo weinig vat had gekregen;

kennismaking, door lectuur, met een ouderwetse, nog min of meer afgesloten wereld van

Wales. Is het verbeelding van een hedendaags intellectueel, of is het werkelijk zo dat daar

anders geleefd wordt dan hier om ons heen: minder rationeel, minder beredeneerd en analy-

serend, en daardoor dichter bij de raadselachtige werkelijkheid van het leven zelf? [156]

Maar een andere nevenstroom is in De Slechtvalk wél aanwezig : degene die zich bezighoudt

met het eigen levenseinde. Het was waarlijk geen gril, dat Ida in die jaren 'Stem van de

herfstregen' en 'De aanzegging' schreef; het einde leek zo dichtbij, en het had zijn

verschrikking al verloren,—misschien ook omdat voortleven destijds moeilijker leek dan

sterven. Ik ben niet vergeten hoe ellendig zij er in 1963 fysiek aan toe was: met grote inspan-

ning en aan mijn arm nog in staat, zij met haar actieve en onafhankelijke aard, tot een

wandelingetje naar de brievenbus. 'De twee zusters', een wel erg romantisch aandoend vers,

hoort eveneens in deze situatie thuis. Ida's

oudere zuster was niet lang tevoren gestorven,—en de gang van haar leven was zo anders

geweest dan men had verwacht en gehoopt. Zou het haar, die zo dapper had gevochten, nu

tenslotte ook zo gaan? [170-171]

Het was een vrijwel unieke constellatie, die deze psalmvertaling heeft mogelijk gemaakt. Een

dichter van formaat die voor deze stof belangstelling had, en die tevens wetenschappelijk

tegen de taak was opgewassen: dat op zichzelf was al een zeldzame combinatie. Daarbij het

feit dat Ida en ik beiden, zij het om weinig verheuglijke redenen, ambteloos waren en hier al

onze tijd aan konden geven; zes jaar van zeer intensieve samenwerking hebben de psalmen

van ons gevraagd. En wij hebben al werkende steeds weer beseft dat Ida dit nooit alléén zou

hebben gekund. Niet slechts omdat dan haar taak verdubbeld zou zijn, maar omdat iemand bij

een werk van deze omvang en zwaarte stellig de moed zou verliezen; en indien al niet de

moed, dan toch de inspiratie. Het was in de hoogste mate team-werk, en het is ons gelukt om

dat 'team' samen te vormen…

Ida heeft, eigenlijk iedere keer weer door een toeval, in haar leven veel met Joodse mensen te

maken gehad. Haar eerste speelkameraadje (zij waren beiden vijf) was een Joods

buurjongetje. De vriendschap hield enkele jaren stand. Haar zuster Truus trouwde in een

Page 24: Een biografische schets - Ziggomembers.ziggo.nl/f.m.burger/artikels/ida_g_biografie.pdf · Maar na een jaar moest de studie plotseling in Utrecht worden voortgezet; een heilloze mutatie.

Joodse familie, bij wie Ida jarenlang, en met veel plezier, kind aan huis was. Toen zij haar'

eerste betrekking kreeg aan het Groningse gymnasium, [176-177] trof zij daar een Joodse

rector, een man die haar in haar werk veel ruimte liet en met wie zij het altijd goed kon

vinden. Zo is het waarschijnlijk gekomen dat zij de oudtestamentische geschriften niet

eenzijdig uit een christelijk, maar ook uit een Joods gezichtspunt kon bezien. Het was de

schoonvader van Truus die haar als kind Hebreeuwse boekrollen toonde, en zo haar eerste

belangstelling voor de psalmen heeft gewekt. Ook dit hoort dan tot de 'unieke constellatie'.

Te beginnen met De Slechtvalk is Johan Polak Ida's uitgever geworden, ook eigenlijk weer

door een toeval: het contact was gelegd door Bert Bakker (senior), die niet lang daarna is

overleden. Polak heeft met de Psalmen niets van doen gehad, noch met het ontstaan noch met

de uitgave. Maar hij geloofde onvoorwaardelijk in het dichterschap van de toen nog altijd min

of meer doodgezwegen Ida Gerhardt, en heeft onnoemelijk veel voor haar werk gedaan. [178]

Ierland echter bracht in ons bestaan een probleem dat wij eerder niet gekend hadden. Onze

vakanties waren al vele jaren gezamenlijk geweest, en zij waren altijd een succes, want onze

smaak en voorkeur liepen hierin—gelukkig—parallel; en ook had Ida geloof ik een soort in-

tuïtie om telkens de goede keus te doen. 'Stroppen' overkwamen ons vrijwel nooit.

Dat zo'n vakantiebestemming zó werd gekozen dat de poëzie haar kansen zou krijgen, sprak

voor ons vanzelf. Het moest een omgeving zijn waar het rustig was, waar je veel buiten kon

zijn en liefst onbeperkt wandelen; wandelen zonder gehinderd te worden door verkeer. Wij

hebben onze vreugden veel gevonden op landweggetjes waaraan de toeristen voorbijgingen;

op voetpaden; langs waterkanten. Nooit hebben wij samen Londen of Parijs verkend,

ondanks het overstelpend vele dat ons in die steden trok. Onze éérste behoeften waren

immers altijd van andere aard,—en onze vakanties toch al altijd te kort.

Zo bleef het bij 'buiten', en wanneer ik mij steden voor de geest roep waar wij het—op

doorreis—toch heerlijk hebben gehad, dan ging het eigenlijk altijd om de wonderen van de

waterkant. Bazel heeft Rijn en Rheinbrücke:

Wat een uitzicht! En nog een museum op de koop toe. En wie zou aan de Kapellbrücke in

Luzern zijn hart niet verliezen, met hout onder je voeten en hout boven je hoofd ? In Molde in

Noorwegen was het het eindeloos uitkijken over de scherenkust: ideaal als je dan je hotelka-

mer op een tiende verdieping hebt. In Silkeborg, zo'n provincieplaatsje in Jutland, gaat het

erom dat aanlegsteigertje te vinden, voor steeds weer dezelfde boottocht waar je nooit genoeg

van krijgt. En dan Galway! Galway daar ver aan de Atlantische kust, waar je de Aran eilanden

kunt zien liggen als het helder is.

Page 25: Een biografische schets - Ziggomembers.ziggo.nl/f.m.burger/artikels/ida_g_biografie.pdf · Maar na een jaar moest de studie plotseling in Utrecht worden voortgezet; een heilloze mutatie.

Galway; het was in de jaren zestig dat wij Ierland ontdekten. Of liever: wij ontdekten in

Ierland één plek die alle verwachtingen verre overtrof. Het was er overweldigend mooi,

doodstil, en het zag uit over een groot meer, waarvan je de overzijde nog net onderscheiden

kon. Op het meer voer wel eens een roeibootje—een visser—, verder niets. Er zijn ervaringen

in het leven, waarvan men niet kan nalaten te denken dat het 'zo heeft moeten wezen'. Wij

hadden door dit eenzame gedeelte van Ierland, dat wij nog niet kenden, een urenlange

bustocht gemaakt, en eigenlijk was alles een beetje tegengevallen. Maar in één dorpje waren

wij een Guesthouse gepasseerd, waarvan wij beiden hadden gedacht: dat! Wij reisden terug

naar het guesthouse, en inderdaad was het er prachtig, maar helaas, het was visseizoen, en het

logement (want meer was het niet) was geheel bezet door mannen met een hartstocht voor

forellenvissen. Toen wij dan zó bitter teleurgesteld waren, werd een privéadres voor ons

gevonden, zodat wij toch konden blijven. En op verkenning vanuit dat privéadres vonden wij

'het': een onbeschrijfelijk [184-185]…

Onbeschrijfelijk gelukkig is Ida hier geweest. O, stellig niet altijd in het kleine. De

wandelingen die wij er maakten waren niet zelden te zwaar, ontelbare malen werden wij door

regen overvallen, of wij konden dagenlang niet van huis omdat het al te erg noodweer was.

Het bed was slecht, de turfrook hinderlijk aan de ogen, het water erg twijfelachtig, het voedsel

vaak onvoldoende. Maar hier was zij gelukkig in het grote: hier kon zij dan eindelijk dichter

zijn, zonder iets of iemand om het te verstoren. Zij verzweeg voor ieder het adres, uit vrees

voor storende correspondentie (alle correspondentie is in die omstandigheden storend). Zij

verzweeg het ook uit de zeer begrijpelijke vrees dat landgenoten hier zouden kunnen komen

om forellen te vangen, bungalowtjes neer te zetten, wie weet het meer onveilig te maken met

speedboten, of het groene eiland te bestemmen voor een camping. Nóg was het van ons: het

meer, het eiland, de stilte. [187]…

Het ogenblik kwam dat wij een beslissing moesten nemen. Het onmogelijke oude huis kopen

en wat meer bewoonbaar laten maken om ons hier voorgoed te vestigen? Op een andere plek,

weliswaar minder stil en minder mooi, een eenvoudig praktisch huisje laten zetten? Ook dat

zou wel hebben gekund,—en wees niet alles in die richting? Ida had dat het allerliefste

gewild: deze Ierse zomers maakten haar ook steeds scherper bewust hoe karakterloos en lelijk

het eigen land aan het worden was, en hoe 'n pijn het deed dat te moeten aanzien. Mij

daarentegen beangstigde het Ierse plan. De levensomstandigheden kwamen mij te zwaar voor;

te zwaar voor de naderende ouderdom van twee vrouwen, van wie de gezondheid toch ook

niet optimaal was. Men noemde ons in het dorp waarderend 'a great couple', en dat betekende

dat wij echt niet flauwhartig waren, maar intussen waren wij beiden over de zestig. Er was

Page 26: Een biografische schets - Ziggomembers.ziggo.nl/f.m.burger/artikels/ida_g_biografie.pdf · Maar na een jaar moest de studie plotseling in Utrecht worden voortgezet; een heilloze mutatie.

echter iets anders dat mij nog zwaarder woog: dat ik het psychisch niet zou kunnen. Ik zou

mij in zo'n winter niet als Ida op het werk storten, dankbaar voor de gegeven tijd en de rust. Ik

was geen kunstenaar, ik had die gedrevenheid niet, die drang om alles op alles te zetten. Ik

zou niet hebben geweten wat ik daar in die verlatenheid met mijzelf moest beginnen,—en

daarmee zou immers ook voor Ida alles bedorven zijn. Het zou denk ik gegaan zijn met twéé

huizen: een goed Hollands pied a terre voor een wat kortere of wat langere 'kwade tijd', een

Iers huis waarin men zich materieel niet zozeer moest behelpen; want water-van-het-dak, een

turfvuur en kaarsverlichting vallen niet altijd mee wanneer je dat niet gewend bent. Maar voor

deze oplossing ontbrak ons het geld.

Het eind was dat wij—na heel veel zoeken—een bescheiden huis in Holland vonden; voor

twéé mensen, beiden met een academische studie en een werkzaam leven achter zich wel érg

bescheiden, maar je woonde er toch buiten, onder een eigen dak en met een tuin rondom.

Ierland werd een verloren droom.

Dat het een verloren droom werd, dat wij ons huis en ons dorpje daarginds nooit meer hebben

teruggezien, is mede een gevolg geweest van een aantal 'negatieve factoren' die bij elkaar

kwamen. Wij hadden dit geen van beiden verwacht en geen van beiden bedoeld. Maar hoe

ellendig ik het ook vond, het was voor Ida honderd keer erger dan voor mij. En uiteindelijk

was ik het die de andere oplossing, de Ierse oplossing, in de weg had gestaan. [188-189]

Ida heeft zich dit verlies meer aangetrokken dan woorden kunnen zeggen, en het verdriet

erom is nooit overgegaan. Zij ervoer het als een herhaling van wat haar destijds in Leiden was

aangedaan. En evenals toen stond zij machteloos en was er niemand die haar te hulp kwam.

De schade die hier het gevolg van is, kan niemand schatten. Niemand kan weten hoe rijk, en

hoe belangrijk, de poëzie zou zijn geweest, die ongeschreven is gebleven door het wegvallen

van 'Ierland'. Persoonlijk denk ik dat Ida, voorgoed uit Holland vandaan en in Ierland

gebleven, mateloos gelukkig zou zijn geweest en zeer grote poëzie zou hebben gemaakt.

Misschien zou zij in een ander opzicht ook ongelukkig zijn geweest, verlaten, soms radeloos,

en ik denk dat haar leven hier kort zou hebben geduurd. Gebrek aan verzorging, een grote

kans op reumatiek of arthritis,—en waarschijnlijk zou dan een longontsteking wel het einde

hebben gebracht.

Hetgeen na de zeven Ierse jaren is geschreven, heeft in Ida's ogen toch altijd iets gehouden

van: wat uit de katastrofe wonderbaarlijkerwijs nog gered is. Stukken en brokken. Ik geloof

niet dat zij dat juist ziet. Haar poëzie is anders geworden, anders dan zij had gehoopt, en

waarschijnlijk minder in omvang. Maar, op veel verdriet en veel tegenheden veroverd,

waarschijnlijk dichter bij-de-mensen, en poëtisch gesproken met die heel bizondere kwaliteit

Page 27: Een biografische schets - Ziggomembers.ziggo.nl/f.m.burger/artikels/ida_g_biografie.pdf · Maar na een jaar moest de studie plotseling in Utrecht worden voortgezet; een heilloze mutatie.

van—om met haar eigen woorden te spreken—te zijn 'ingeklonken en uitverweerd'; een

poëzie 'waarin gezonken is/tot zware grond een laag van tegenstand'. [190]…

Het huis van onze Ierse zomers lag volmaakt eenzaam: 'de allene woning', op 'de allene

heuvel'. Je zag of hoorde er geen mensen, je zag zelfs geen tekenen van mensenleven: geen

huisje, geen weg, geen moestuintjes, geen rook-uit-een-schoorsteen. Er waren alleen de

schapen. [218]…

Ik weet óók wel hoe wij beiden eruit zagen, in die zomers waarin wij desondanks zo gelukkig

waren: verweerd van veel buitenlucht, veel zon en veel regen, in onze alleroudste kleren, die

geheel doortrokken waren van turf-rook. Maar—dat geldt dan voor Ida—op een bepaalde

manier toch 'steeds als vorst herkenbaar': waardig, tegen elke situatie opgewassen en in haar

element. [225]

De taal der mensen' [uit ‘Een Herfstavond’] heeft zijn betekenis verloren. Dat is liet vreemd,

wanneer iemand zo eenzelvig leeft, met de seizoenen en met zijn eigen gedachten alleen. Een

dichter als Ida Gerhardt, natuurlijk is die doordrongen van de kostbaarheid van 'de taal': als

menselijk contactmiddel en als dichterlijk instrument. Zij heeft daar, dacht ik, ook veel over

nagedacht. Maar vooral wanneer men dan veer in de samenleving terugkeert, ervaart men hoe

afschuwelijk 'de taal der mensen' tegenvalt. Zoveel banale en overbodige praat, en

daarenboven nog zoveel ijdelheid, zoveel bedrog. Gezegend wie dat eens een tijdlang niet

heeft hoeven aan te horen. In ons samenzijn ging 'van het toevallige niets om', en het viel ons

nooit moeilijk te zwijgen. Maar ik weet dat Ida, niet zonder bitterheid, gedacht moet hebben:

'Nóg meer gezegend wie met de taal der mensen dan maar definitief heeft afgerekend.' Het is,

dit woord over 'waaiend stof en as', een uiting waarin helle vreugde en wanhoop samen

aanwezig zijn.

Een leven waarvan niemand de 'moeiten' gering hoeft te schatten. Het is een vorm van

ballingschap. Maar een ballingschap die aanvaard en gekozen is, want het is 'ballingschap tot

het vers'.

Het was Ida's edelste verlangen; en dat zij uit deze zware en edele ballingschap is

teruggekeerd, was nooit haar eigen wens,—het is in overwegende mate door mij en om mij

geweest. [226]

'Een sterk talent' [uit ‘Vijf Vuurstenen’]hoort uiteraard niet tot de handicaps. Maar de ervaring

van het isolement, waarin men mét en dóór dat talent gedreven wordt, is pijnlijk en ook

schokkend. Het moet al moeilijk genoeg zijn voor een jong mens, wanneer hij 'in

Page 28: Een biografische schets - Ziggomembers.ziggo.nl/f.m.burger/artikels/ida_g_biografie.pdf · Maar na een jaar moest de studie plotseling in Utrecht worden voortgezet; een heilloze mutatie.

eenzaamheid beseft' dat er niemand is die van dat talent iets vermoedt, niemand wie je ooit

raad zou kunnen vragen, niemand die er van binnen uit iets van begrijpt. Maar nog veel

schokkender is het dat dit talent, waar je zelf zeer beschroomd blij mee bent en waar je niet

over spreekt, je door anderen zo bitter wordt kwalijk genomen. Niet in de laatste plaats door

mensen die je toch na staan. En waaróm?

'Het ongeëerd zijn in uw eigen land'; een versregel die misschien onredelijk kan klinken, van

iemand die dan toch al meermalen was bekroond. Die was toch geëerd? Een onwelwillende

kritiek heeft zich dan ook gehaast hierover te vallen. Maar wie zo dachten, wisten niet dat

noch in de litteraire wereld, noch in de boekhandel, noch bij het lezend publiek de naam van

Ida Gerhardt was doorgedrongen. Ook toen zij dit schreef nog niet. 'Ida Gerhardt ? Nooit van

gehoord!' [228-229]

'Kou die ik nauwelijks hard: de strenge vorst houdt aan.' [uit ‘Winternacht’] Nu, ik kan het

bevestigen. Zo'n situatie bevat weinig hoopvols,—met name wanneer men oud is en niet meer

zo weerbaar. Het was ons dan, na eindeloze moeite, gelukt om voor onszelf een onderdak

'buiten' te vinden. Vrijstaand (want wat hadden de Bilthovense buren ons met hun lawaai-

apparaten geteisterd!), vriendelijk op de zon gelegen en voor ons betaalbaar. Dat mocht al een

wonder heten. Nochtans: de bovenverdieping onverwarmd, met tochtende ramen; en beneden

een kachel die niet doorbrandde. Bij vorst was het eigenlijk niet om te doen. [232]

Het is een pijnlijke vergissing—en een voor iemand als Ida Ger-hardt bizonder krenkende

vergissing—te veronderstellen dat haar verzen de wereld in trekken uit behoefte aan succes of

aan 'waardering'. Het enige wat zij in die wereld te zoeken hebben zijn 'mensen'; mensen die

in staat zijn, en ook bereid, om hun taal te verstaan, en voor wie zij iets kunnen betekenen.

Hóórders; ook gesprekspartners.

Dat is de ándere zijde van het dichterschap,—en ik zou niet van een volwaardig dichterschap

willen spreken, wanneer die andere zijde ontbreekt… Dit dichterschap is—stilzwijgend—

steeds op mensen betrokken. De ervaring leert wel dat, door verschillende oorzaken, het

aantal mensen dat door de dichter werkelijk wordt 'bereikt', ontmoedigend klein is.

Verschillende oorzaken: haast, ongeduld, vluchtigheid. Maar ook een latente vrees om zo

persoonlijk te worden aangesproken; en daarnaast ook wel een niet-kunnen, eenvoudig omdat

men het niet geleerd heeft.

Het is waar dat Ida zich de langdurige niet-erkenning van haar werk pijnlijk heeft

aangetrokken. Maar niet om de reden die 'men' gedacht heeft,—niet uit eerzucht. Maar [247]

Page 29: Een biografische schets - Ziggomembers.ziggo.nl/f.m.burger/artikels/ida_g_biografie.pdf · Maar na een jaar moest de studie plotseling in Utrecht worden voortgezet; een heilloze mutatie.

wanneer de dichter de mensen niet bereikt, is in zekere zin al zijn moeizame werk, en alles

wat hij daarvoor heeft moeten inzetten (en bij Ida is dat zeer veel), vergeefs geweest. Ik weet

niet hoeveel kunstenaars in deze tijd nog werken met de gedachte aan hun land; aan de cultuur

van hun land en aan de toekomst daarvan. Ik krijg soms de indruk: niet velen. Maar ik weet

dat voor Ida 'Holland' nog altijd een hoge waarde vertegenwoordigt, en dat geldt dan bepaald

niet alleen voor het Hollandse landschap. Het verlangen voor dat land iets te 'doen', iets te

mogen doorgeven, verlaat haar nooit…

Maar vaker en nadrukkelijker gaat het in de poëzie van Ida Gerhardt over de zware

inspanning, de moeizaamheid van het 'schrijven'. Ik denk daarbij ook wel aan haar eigen

handschrift: zeer fraai, maar meer getekend dan geschreven; maar vooral denk ik toch aan de

taaie, langdurige tegenstand die wat zij schreef heeft ondervonden. Het is niet zo te

verwonderen dat het 'schrijven' bij haar soms met ploegen in verband wordt gebracht…[248-

249]

Er is een gedeelte, in het midden van het vers [‘Het sterreschip’], waarover ik misschien iets

mag zeggen: de strofen over de terugkeer naar de geboortestad 'om een laatste antwoord', en

over de 'herberg onherbergzaam'. Ida en ik zijn ook samen nog eens—maar dat is meer dan

veertig j aar geleden—terug geweest 'in de stad van haar geboorte'. Een aangrijpende

ervaring: vol herinneringen, vol smartelijke vragen, zoeken naar een zin die zich hier

misschien alsnog zou openbaren. Ook vol tegenstellingen. Verleden en toekomst, noodlot en

vermoeden van vrijheid, een vrijheid waarop men tóch blijft hopen. Bijna symbolisch, die

[265] tegenstelling tussen de weidse heerlijkheid van het water en het benepen onderkomen

waarop wij waren aangewezen. In overeenstemming met onze armoede. In overeenstemming

met het nergens-een-eigen-plaats-hebben, dat in deze wereld het lot is van de kunstenaar.

Veertig jaar geleden. Maar achteromziende word ik mij bewust in hoeveel 'onherbergzame'

verblijven Ida in haar leven heeft moeten verkeren. Als kind: iedere keer te logeren gestuurd

bij hoogst onprettige familie, waar zij meestal ziek vandaan kwam; als volwassene: bij nare

hospita's die van 'de juffrouw' profiteerden en waar zij desondanks op aangewezen was. Ida

was vijftig, eer zij het verlangen kon realiseren naar een eigen huis en een eigen sfeer. Ook

mijn ouderlijk huis—toen ik haar nog niets anders had aan te bieden—is voor haar een

herberg onherbergzaam geweest. Hoezeer, dat is mij pas heel veel later duidelijk geworden.

Mijn ouders waren haar goed gezind en vonden haar een prettige en bescheiden logee; maar

indien ergens, dan voelde zij zich daar niet-thuis. Zij had misschien geen extravaganter

verlangens dan met rust gelaten worden: om te werken, te lezen, zich te bezinnen. Maar juist

Page 30: Een biografische schets - Ziggomembers.ziggo.nl/f.m.burger/artikels/ida_g_biografie.pdf · Maar na een jaar moest de studie plotseling in Utrecht worden voortgezet; een heilloze mutatie.

die vrijheid bleek hier een onbereikbaar ideaal. Ida is daar nog altijd bitter over,—omdat het

toch zo gemakkelijk anders had gekund. [266]

Dolen en Dromen speelt in Zutfen. Ida is op die oude Hanzestad aan de IJssel erg gesteld. In

de kleine binnenstad, sinds wij in Eefde wonen onze metropolis, proeft men als het ware de

historie, en toch is het het tegendeel van een 'dode' stad. Het was een gesprek met een andere

liefhebber-van-Zutfen, dat de aanleiding werd tot het ontstaan van Dolen en Dromen, en de

herkenbaarheid geeft aan het vers een aparte charme. De lezer kan desgewenst de auteur

achterna-dolen. [268]

Maar tenslotte, wat weten anderen ervan wat zij misschien beleeft aan die aanbrekende

septemberochtend in haar tuin ? En wat weten zij ervan wat zij beleeft aan haar hoge

ouderdom? 'Straks zesenzeventig welgeteld' [uit ‘Grensgebied I’]. Niemand die op de gang

van zijn eigen leven terugziet, kan daar dacht ik iets van begrijpen: van de vreugden, van het

verdriet, van de strijd,—en naarmate men ouder wordt, wordt het alleen maar

onbegrijpelijker. Onbegrijpelijk wordt vooral het feit dat men dit allemaal zelf is; en dat men

'nog', ondanks alles nog altijd, bestaat. [277]

'Dit leven', er is geen twijfel aan of dat is ook de wijze waarop anderen Ida Gerhardt, die niet-

was-als-iedereen, naar het leven hebben gestaan. Naar het leven gestaan door haar, jong, aan

armoede en ziekte uit te leveren; door haar te vervolgen met een giftige jaloezie; in oorlogstijd

ook in de meest directe en letterlijke zin, via de Duitse instanties. Van litteraire

moordaanslagen deed zij reeds ervaring op als beginnend dichter (de voornaamste daders zijn

nu dood); maar ook de hoogbejaarde blijkt voor wie dat te pas komt, nog altijd vogelvrij. Het

is ternauwernood dat het allemaal wordt overleefd. Een mens is toch ook niet van ijzer, en een

dichter is dat zeker niet.[284-285]

'Een werkelijk vers is eigenlijk een ster,' zegt Ida Gerhardt; 'merk hoe het licht uitstraalt.' En

hoe vreemd het klinkt, men moet haar geloven. 'Een werkelijk vers' (daarvan bestaan er dan

misschien niet zóveel) heeft iets onaantastbaars, en ook iets onbereikbaars. Maar voor de

werkelijke lezer 'straalt het licht uit', en dat licht verflauwt ook niet met de jaren. [292]