Faxvoorblad - Ziggomembers.ziggo.nl/.../site/EindrapportageALOPDEFINITIEF.docx · Web viewDe eerste...

42
Project Allemaal Opvoeders Eindrapportage 1

Transcript of Faxvoorblad - Ziggomembers.ziggo.nl/.../site/EindrapportageALOPDEFINITIEF.docx · Web viewDe eerste...

Page 1: Faxvoorblad - Ziggomembers.ziggo.nl/.../site/EindrapportageALOPDEFINITIEF.docx · Web viewDe eerste meting is in januari 2011 afgerond. Bijna 1100 ouders uit de pilotgemeenten hebben

Project Allemaal OpvoedersEindrapportage

1

Page 2: Faxvoorblad - Ziggomembers.ziggo.nl/.../site/EindrapportageALOPDEFINITIEF.docx · Web viewDe eerste meting is in januari 2011 afgerond. Bijna 1100 ouders uit de pilotgemeenten hebben

© 2012 Nederlands Jeugdinstituut/Universiteit UtrechtNiets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op enige andere wijze zonder voorafgaande schriftelijke toestemming.

Het Nederlands Jeugdinstituut en de Universiteit Utrecht hebben dit rapport geschreven op verzoek van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Auteur(s)Mireille Gemmeke (Nederlands Jeugdinstituut)Bob Horjus (Universiteit Utrecht)

Nederlands JeugdinstituutCatharijnesingel 47Postbus 192213501 DE UtrechtTelefoon (030) 230 63 44Website www.nji.nl Infolijn (030) 230 65 64, e-mail [email protected]

2

Page 3: Faxvoorblad - Ziggomembers.ziggo.nl/.../site/EindrapportageALOPDEFINITIEF.docx · Web viewDe eerste meting is in januari 2011 afgerond. Bijna 1100 ouders uit de pilotgemeenten hebben

Inhoudsopgave1. Samenvatting en aanbevelingen voor het ministerie van VWS2. Inleiding3. Doel en opzet project4. Werkwijze en proces5. Opbrengsten. Producten, belangrijkste kennisopbrengsten, resultaten op

gemeentelijk niveau, borging. 6. Evaluatie 7. Onderzoeksresultaten.

3

Page 4: Faxvoorblad - Ziggomembers.ziggo.nl/.../site/EindrapportageALOPDEFINITIEF.docx · Web viewDe eerste meting is in januari 2011 afgerond. Bijna 1100 ouders uit de pilotgemeenten hebben

1 Samenvatting en aanbevelingen aan het ministerie van VWS

SamenvattingHet project Allemaal Opvoeders is tussen 1 augustus 2009 en 31 december 2011 uitgevoerd door het Nederlands Jeugdinstituut en de Universiteit Utrecht . Het project had tot doel te verkennen hoe de pedagogische civil society (PCS) kan worden versterkt en wat daarbij de rol van het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) is. Het Nederlands Jeugdinstituut begeleidde en ondersteunde de deelnemende pilotgemeenten, de Universiteit Utrecht volgde de pilots met onderzoek. Een groep experts uit diverse wetenschapsgebieden werd aangetrokken, om de gemeenten van kennis en expertise te voorzien. Het project is mogelijk gemaakt door het toenmalige ministerie voor Jeugd en Gezin, inmiddels het ministerie van VWS en maakt deel uit van het programma Vrijwillige Inzet voor en door Jeugd en Gezin van ZonMw

Doel en opzet van het projectHet hoofddoel van Allemaal Opvoeders was: Te verkennen hoe de pedagogische civil society kan worden versterkt en wat daarbij de rol van het CJG is. Daarnaast: het versterken van de pedagogische civil society in de deelnemende gemeenten zelf. En tot slot: het inspireren van andere gemeenten en het overdragen van tussentijdse opgedane kennis naar gemeenten buiten de pilot. In 8-12 gemeenten zouden pilots worden ontwikkeld met daarbinnen gezamenlijke activiteiten met en door burgers gericht op het versterken van informele sociale steun, ontmoeting en het versterken van het pedagogisch klimaat.

Werkwijze en procesDe inzet van het Nederlands Jeugdinstituut was gericht op kennisontwikkeling, kennisuitwisseling en ondersteuning. Dit is gedaan door:

- Organisatie van 7 themabijeenkomsten- Ontwikkeling van instrumenten - Individuele ondersteuning op maat aan gemeenten- Ontwikkeling van diverse publicaties en een website

In de werkwijze en planning van het project is in overleg met het ministerie van VWS afgeweken van het plan van aanpak. We hebben gemeenten meer tijd gegeven om het terrein te verkennen, tot afstemming met lokale partners te komen, in beeld te brengen op welke initiatieven en activiteiten kon worden aangesloten, en met burgers in gesprek te gaan over hun wensen en initiatieven. De aanpassing had mede als achtergrond dat steeds duidelijker werd dat het versterken van pedagogische civil society niet in de eerste plaats een kwestie is van activiteiten organiseren door professionals, maar veeleer van het creëren van voorwaarden waaronder die activiteiten tot stand komen. Uit dit belangrijke inzicht volgde dat de druk om snel tot activiteiten te komen, deels werd losgelaten.

4

Page 5: Faxvoorblad - Ziggomembers.ziggo.nl/.../site/EindrapportageALOPDEFINITIEF.docx · Web viewDe eerste meting is in januari 2011 afgerond. Bijna 1100 ouders uit de pilotgemeenten hebben

De inzet van de Universiteit Utrecht was gericht op het volgen van de pilots met verschillende methoden van dataverzameling en op theorievorming over de pedagogische civil society (de programmatheorie). Het onderzoek van de Universiteit Utrecht loopt nog twee jaar door en zal naar verwachting begin 2014 resulteren in een proefschrift. Tussentijdse resultaten zijn in de vorm van webpublicaties verspreid onder de betrokkenen en op de website geplaatst. Dit zal de Universiteit Utrecht ook de komende tijd blijven doen. Omdat Allemaal Opvoeders voor de Universiteit Utrecht dus nog niet afgerond is, ligt de focus in deze eindrapportage op de inzet van het Nederlands Jeugdinstituut en de experts. In hoofdstuk 6 is apart aandacht voor tussentijdse resultaten van het onderzoek.

OpbrengstenVanuit het Nederlands Jeugdinstituut heeft het project de volgende producten opgeleverd:

De bundel ‘Pedagogische civil society in de praktijk’ met (inter)nationale voorbeelden

Brochure “De kracht van de pedagogische civil society” Handreiking voor gemeenten “De rol van het CJG bij de versterking van de

Pedagogische Civil Society” De speciale uitgave van het magazine Inzet: ‘Allemaal Opvoeders’ De website (besloten en openbaar gedeelte) www.allemaalopvoeders.nl Beschrijvingen van activiteiten en aanpak in gemeenten (via de website) Instrumenten pedagogische buurtschouw (PBS) en inventarisatieinstrument

(nog niet uitontwikkeld).

Andere belangrijk opbrengsten van het project zijn: Het ontwikkelen, ondersteunen en in beeld brengen van ruim 30 activiteiten in

de pilotgemeenten, die een bijdrage leveren aan informele sociale steun, informele sociale controle en intergenerationeel contact.

Theoretische en praktische kennis bij pilotgemeenten, professionals, Nederlands Jeugdinstituut en UNIVERSITEIT UTRECHT, over de onderbouwing van de PCS; de rol van de gemeente in het versterken van de PCS; de aanvullende rol voor het CJG in het versterken van de PCS.

De borging van de doelen op het gebied van de versterking van de PCS in gemeentelijk beleid (in onder andere beleidsnota’s jeugd, LEA, opdrachtverlening aan CJG’s/GGD).

De borging door facilitering van professionals in het CJG en bij partnerorganisaties.

De beweging die landelijk op gang is gekomen waarbij vele gemeenten maar ook partijen in de jeugdzorg zich uitspreken voor een grotere rol voor burgers bij opvoeden en opgroeien.

5

Page 6: Faxvoorblad - Ziggomembers.ziggo.nl/.../site/EindrapportageALOPDEFINITIEF.docx · Web viewDe eerste meting is in januari 2011 afgerond. Bijna 1100 ouders uit de pilotgemeenten hebben

AanbevelingenHet project Allemaal Opvoeders is afgerond. Het Nederlands Jeugdinstituut en de Universiteit Utrecht zijn van mening dat de opbrengsten weliswaar positief zijn, maar ook nog kwetsbaar. De ontwikkeling van een sterke PCS, zeker in het licht van de huidige transitie van de jeugdzorg, heeft verdere ondersteuning met kennisuitwisseling nodig. Op basis van het project Allemaal Opvoeders kunnen we ook een aantal aanbevelingen doen over de vraag hoe die ondersteuning zou moeten worden ingericht. We richten ons daarbij vooral op de aanpak en werkwijze.

1. Kies blijvend voor de invalshoek via gemeenten. Hoewel het vanuit die invalshoek meer tijd kost om activiteiten voor en door burgers tot stand te brengen dan wanneer rechtstreeks vanuit voorzieningen of vrijwilligersorganisaties zou worden gewerkt, is het van belang dat gemeenten de trekkers zijn achter het versterken van de PCS. Zo wordt gewaarborgd dat dit doel onderdeel wordt van gemeentelijke lokaal jeugdbeleid, hetgeen een bredere en beter geborgde implementatie mogelijk maakt.

2. Haak zoveel mogelijk aan bij huidige ontwikkelingen in jeugd- en welzijnsbeleid: Welzijn Nieuwe stijl, de transitie van de jeugdzorg en positief jeugdbeleid vormen belangrijke ankers voor het versterken van de pedagogische civil society.

3. Kies voor samenwerking met gemeenten op basis van commitment, en inzet van eigen middelen. Dit biedt de beste garantie voor continuïteit en borging in de gemeenten.

4. Zorg ervoor dat gemeenten deelname niet als een project zien. Doen ze dit wel, dan bestaat het risico dat het delen van de visie alleen gebeurt onder de direct betrokkenen bij het project, en dat leidt er weer toe dat de opbrengsten wegebben na afloop van het project.

5. Let het accent op het creëren van de juiste voorwaarden voor een sterke PCS. Adviseer gemeenten niet om te zorgen dat concrete activiteiten van en door burgers tot stand komen, maar laat ze ervoor zorgen dat organisaties en professionals geëquipeerd worden om burgers hierin te faciliteren en te ondersteunen.

6. Zorg ervoor dat in de ondersteuning veel aandacht is voor de samenwerking tussen professionele organisaties, vrijwilligersorganisaties en burgers. Dat voorkomt dat professionele organisaties zich laten verleiden tot het ontwikkelen van nieuw aanbod naast bestaande initiatieven.

7. Maak zoveel mogelijk gebruik van de in het project Allemaal Opvoeders ontwikkelde kennis en inzichten, vooral als het gaat om de aanvullende rol van het CJG en de faciliterende rol van professionals. Op basis van deze kennis kan een stappenplan (op maat) worden geschreven gericht op het versterken van randvoorwaarden voor de PCS.

8. Maak zoveel mogelijk gebruik van wetenschappelijke experts en zorg dat zij de brug naar de gemeentelijke praktijk kunnen slaan. Wees daarin ook realistisch. Aan de behoefte aan praktische adviezen die leeft bij gemeenten, kan niet alleen met wetenschappelijke experts tegemoet gekomen worden. Probeer niet koste wat kost aan te sturen op individuele advisering aan gemeenten, door wetenschappelijke experts.

6

Page 7: Faxvoorblad - Ziggomembers.ziggo.nl/.../site/EindrapportageALOPDEFINITIEF.docx · Web viewDe eerste meting is in januari 2011 afgerond. Bijna 1100 ouders uit de pilotgemeenten hebben

9. Geef in nieuwe activiteiten veel aandacht aan het belang van het delen van de visie en het betrekken van professionals daarbij.

10. Zorg dat de ondersteuning aan gemeenten voldoende aandacht geeft aan organisatorische en beleidsmatige aspecten. Trek hiervoor zo nodig extra (wetenschappelijke) expertise aan.

11. Zorg ook dat het belang van communicatie goed in het oog wordt gehouden. Het gaat om het onder de aandacht brengen van de aanvullende rol van het CJG, communicatie met professionals over het gedachtegoed en hun rol in de realisatie van beleidsdoelen, maar ook met ouders en burgers over mogelijke activiteiten of het begrip medeopvoederschap.

7

Page 8: Faxvoorblad - Ziggomembers.ziggo.nl/.../site/EindrapportageALOPDEFINITIEF.docx · Web viewDe eerste meting is in januari 2011 afgerond. Bijna 1100 ouders uit de pilotgemeenten hebben

2 Inleiding

Het project Allemaal Opvoeders is tussen 1 augustus 2009 en 31 december 2011 uitgevoerd door het Nederlands Jeugdinstituut en de Universiteit Utrecht. Het project had tot doel te verkennen hoe de pedagogische civil society kan worden versterkt en wat daarbij de rol van het CJG is. Het Nederlands Jeugdinstituut begeleidde en ondersteunde de deelnemende pilotgemeenten, de Universiteit Utrecht volgde de pilots met onderzoek. Het project is mogelijk gemaakt door het toenmalige ministerie voor Jeugd en Gezin, inmiddels het ministerie van VWS en maakt deel uit van het het programma Vrijwillige Inzet voor en door Jeugd en Gezin van ZonMw (programmalijn 2).

In deze eindrapportage evalueren we de inzet van de partijen die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van het project: Het Nederlands Jeugdinstituut, de Universiteit Utrecht en de experts. Daarbij beantwoorden we de volgende vragen:

1. Wat waren het doel en de opzet van het project?2. Wat was de werkwijze van het Nederlands Jeugdinstituut en de experts?3. Hoe is het proces in de pilotgemeenten verlopen?4. Wat zijn opbrengsten van het project?5. Hoe evalueren alle betrokkenen de werkwijze en opbrengsten?6. Wat zijn de belangrijkste bevindingen van het wetenschappelijk onderzoek tot

nu toe? 7. Welke aanbevelingen kunnen worden gedaan over inhoud en proces?

8

Page 9: Faxvoorblad - Ziggomembers.ziggo.nl/.../site/EindrapportageALOPDEFINITIEF.docx · Web viewDe eerste meting is in januari 2011 afgerond. Bijna 1100 ouders uit de pilotgemeenten hebben

3 Doel en opzet project

DoelHet hoofddoel van Allemaal Opvoeders was: Te verkennen hoe de pedagogische civil society kan worden versterkt en wat daarbij de rol van het CJG is. Daarnaast: het versterken van de pedagogische civil society in de deelnemende gemeenten zelf. En tot slot: het inspireren van andere gemeenten en het overdragen van tussentijdse opgedane kennis naar gemeenten buiten de pilot.

Doelen voor projectgemeenten:Voor de projectgemeenten kende het project een aantal subdoelen:

1.De centra voor jeugd en gezin gaan zich naast de basisfuncties ook meer richten op: A. Het versterken van informele sociale en pedagogische steun aan

gezinnen, de onderlinge betrokkenheid van ouders bij het opvoeden en opgroeien van kinderen en jongeren.

B. Het stimuleren van het sociaalpedagogisch klimaat in de buurt. C. Het vergroten van de collectieve, publieke, pedagogische verantwoordelijkheid

voor het opvoeden en opgroeien van kinderen en jongeren van formele en informele ondersteuners.

2. Professionals van centra jeugd en gezin en/of van pedagogische basisvoorzieningen en werkers voor vrijwilligersorganisaties in buurten en wijken gaan activiteiten organiseren gericht op:

A. Het activeren van informele steun en betrokkenheid tussen ouders en ‘omstanders’ bij de opvoeding.

B. Het verbeteren van het sociale en pedagogische klimaat in buurten enC. Het bevorderen van de dialoog tussen jeugd en volwassenen (bv. bij

overlastproblematiek, maar ook t.b.v. het versterken van participatie).

3. Ouders, kinderen, en ‘omstanders’ worden geactiveerd op het vergroten van sociale steun, de betrokkenheid tussen ouders onderling en tussen ‘omstanders’, jeugdigen en gezinnen.

Bovenstaande doelen, zoals geformuleerd in de projectaanvraag aan ZonMw, zijn gaandeweg het project verder aangescherpt en ingevuld – zie daarvoor ook paragraaf 3. Dit gebeurde mede op basis van de ontwikkeling van de programmatheorie van de Universiteit Utrecht in het kader van het onderzoek, waarbij het begrip pedagogische civil society en aspecten daarvan nader werden uitgewerkt. Het aangescherpte

9

Page 10: Faxvoorblad - Ziggomembers.ziggo.nl/.../site/EindrapportageALOPDEFINITIEF.docx · Web viewDe eerste meting is in januari 2011 afgerond. Bijna 1100 ouders uit de pilotgemeenten hebben

begrippenkader werd onder andere ingezet in de adviesgesprekken in de pilotgemeenten.

Kennis en inspiratie voor andere gemeentenHet eerste doel van het project was dus het ontwikkelen van kennis over de wijze waarop het CJG een rol kan spelen in het versterken van de pedagogische civil society. De ervaringen die hiermee tijdens het project zouden worden opgedaan, dienden ter beschikking te worden gesteld aan andere gemeenten in Nederland. Aan het einde van het project in de vorm van een handreiking maar ook al gedurende het project. Tot slot was een doel van het project het inspireren van andere gemeenten tot het nemen van initiatieven ter versterking van de pedagogische civil society.

Opzet van het projectDe beoogde deelname aan het project was 8-12 gemeenten. Het Nederlands Jeugdinstituut had de rol om ondersteunende instrumenten te ontwikkelen en inspirerende voorbeelden over te dragen, tot kennisuitwisseling te stimuleren en gemeenten te ondersteunen door middel van kennisoverdracht. Er werd een groep van experts uit diverse wetenschapsgebieden samengesteld, die de gemeenten via het Nederlands Jeugdinstituut hun kennis en expertise beschikbaar zouden stellen. In de opzet was het project zo ingericht dat het najaar van 2009 de voorbereidingsfase zou zijn, en 2010 en 2011 de jaren van uitvoering van de pilots met ondersteuning door het Nederlands Jeugdinstituut en de experts. In de voorbereidingsfase zouden de gemeenten hun pilotplannen opstellen, daarbij ondersteund door het Nederlands Jeugdinstituut. Het Nederlands Jeugdinstituut zou in die fase de eerste versie van de handreiking schrijven. Gedurende de uitvoeringsjaren zou de handreiking in twee fasen worden bijgesteld, en zou de Universiteit Utrecht verscheidene metingen kunnen uitvoeren in het kader van het onderzoek. Verder voorgenomen activiteiten door het Nederlands Jeugdinstituut volgens het plan van aanpak:

Beoordelen van en ondersteunen bij planontwikkeling door gemeenten; ontwikkeling van een besloten en openbare website voor

kennisuitwisseling binnen en buiten het project; organiseren van zes tot acht landelijke bijeenkomsten voor de

pilotgemeenten; ondersteuning op maat; geven van workshops op congressen ‘samenwerking voor de jeugd’ van

het programmaministerie voor Jeugd en Gezin;

Om uitvoering te geven aan de activiteiten in het project zijn twee teams samengesteld: een bestaande uit een multidisciplinair team van adviseurs van het Nederlands Jeugdinstituut, en een bestaande uit een promovendus en postdoc onderzoeker onder leiding van prof. Dr. De Winter van de Universiteit Utrecht. De projectleiders (van Nederlands Jeugdinstituut/Universiteit Utrecht) en het ministerie van VWS voerden in de zogeheten kerngroep overleg over de inrichting van het project.

10

Page 11: Faxvoorblad - Ziggomembers.ziggo.nl/.../site/EindrapportageALOPDEFINITIEF.docx · Web viewDe eerste meting is in januari 2011 afgerond. Bijna 1100 ouders uit de pilotgemeenten hebben

De volgende wetenschappelijke experts waren bij het project betrokken:

Prof. Dr. Micha de Winter. Hoogleraar Langeveld-leerstoel Maatschappelijke Opvoedingsvraagstukken Universiteit van Utrecht en initiator Allemaal Opvoeders.

Dr. Jeannette M. Doornenbal. Lector Integraal Jeugdbeleid Pedagogische academie Hanze Hogeschool Groningen

Prof. Dr. Lucas Meijs. Bijzonder hoogleraar in de Faculteit der Bedrijfskunde met de leeropdracht Vrijwilligerswerk, civil society en ondernemingen vanwege de Stichting Bijzondere Leerstoel Vrijwilligerswerk en Civil Society.

Dr. Henk de Vos. Emeritus Universitair Hoofddocent Sociologie, Rijksuniversiteit Groningen

Mevr. Nicole Langeveld. Projectleider gedragscodes, buurtbemiddeling, jeugd en veiligheid, overlast, Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV).

Mevr. Bernadette Schomakers. Programmaleider bij Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid

Prof. Dr. Roelof Hortulanus. Universiteit voor Humanistiek - Bijzonder hoogleraar 'Sociale interventies en lokaal sociaal beleid' en directeur van het landelijk Expertisecentrum Sociale Interventie (LESI).

Dr. Hans van Ewijk. Hogeschool Utrecht - Lector sociaal beleid en bijzonder hoogleraar aan de Universiteit voor Humanistiek. Zijn leerstoel richt zich op de grondslagen van het maatschappelijk werk.

Prof. Dr. Ronald van Kempen. Hoogleraar stadsgeografie / wijken (betrokken bij Allemaal Opvoeders t/m december 2010)

Prof. Dr. Josine Junger-Tas. Hoogleraar criminologie (betrokken bij Allemaal Opvoeders t/m december 2010)

De deelnemende gemeenten participeerden uit eigen middelen in het project. De gemeenten tekenden een intentieverklaring waarbij ze toezegden deel te nemen aan het onderzoek en commitment betoonden aan de ontwikkeling van activiteiten volgens de hiervoor beschreven doelen. Er waren geen inhoudelijke voorwaarden aan deelname. Gemeenten kregen een grote vrijheid om de pilot naar eigen inzicht en passend bij de eigen situatie in te vullen.

Aan het project namen de volgende gemeenten deel: Eindhoven EnschedeGroningenHaarlemmermeerHoutenLelystad (tot medio 2010) Loon op Zand (per augustus 2010)MaastrichtPekela (tot maart 2010)

11

Page 12: Faxvoorblad - Ziggomembers.ziggo.nl/.../site/EindrapportageALOPDEFINITIEF.docx · Web viewDe eerste meting is in januari 2011 afgerond. Bijna 1100 ouders uit de pilotgemeenten hebben

Sittard-GeleenTilburgUtrechtZaanstad

De continuïteit binnen de groep pilotgemeenten is groot te noemen. Slechts twee gemeenten hebben besloten om de pilotperiode niet af te maken. In beide gevallen omdat de voortgang van de pilotactiviteiten geen pas hield met de voor het onderzoek gewenste snelheid. De samenwerking is in die gevallen met wederzijdse instemming beëindigd. Gemeente Loon op Zand was buitengewoon gemotiveerd om deel te nemen en was bereid te voldoen aan de eisen vanuit het Nederlands Jeugdinstituut om daarvoor zomer 2010 in verhoogd tempo een aantal voorgenomen stappen te zetten.

In de rest van deze rapportage zullen we deze gemeenten niet met hun naam aanduiden, zodat we de over successen en tegenvallers kunnen rapporteren zonder het belang van individuele gemeenten of personen te schaden.

4 Werkwijze en proces In de werkwijze en planning van het project is op goede gronden en in overleg met het ministerie van VWS afgeweken van het plan van aanpak. Kern van de aanpassing was dat het onderscheid tussen voorbereidings- en uitvoeringsfase werd losgelaten. Voor gemeenten was meer tijd nodig dan gedacht om het terrein te verkennen, tot afstemming met lokale partners te komen, in beeld te brengen op welke initiatieven en activiteiten met een meerwaarde voor de pedagogische civil society kon worden aangesloten, en met burgers in gesprek te gaan over hun wensen en initiatieven. Tegelijkertijd ontstond ook het inzicht dat het versterken van pedagogische civil society geen kwestie is van activiteiten organiseren door professionals, maar veeleer van het creëren van voorwaarden waaronder die activiteiten tot stand komen.

3.1 Werkwijze van het Nederlands JeugdinstituutDe inzet van het Nederlands Jeugdinstituut was gericht op kennisontwikkeling, kennisuitwisseling en ondersteuning. We bespreken de werkwijze van deze drie functies afzonderlijk.

Kennisontwikkeling en uitwisselingIn de eerste periode van het project hebben naast de gemeenten ook het Nederlands Jeugdinstituut en de experts het veld verkend. De verkenning door het Nederlands Jeugdinstituut bestond voornamelijk uit het uitwerken van het begrip pedagogische civil society en het maken van de vertaalslag naar de praktijk. Daarbij waren vragen aan de orde als: Wie maken deel uit van de pedagogische civil society? Wat is het belang van een sterke PCS? Hoe manifesteert deze zich? Wat is de rol van het Centrum voor Jeugd en Gezin en wat zijn de raakvlakken met andere beleidsterreinen?

12

Page 13: Faxvoorblad - Ziggomembers.ziggo.nl/.../site/EindrapportageALOPDEFINITIEF.docx · Web viewDe eerste meting is in januari 2011 afgerond. Bijna 1100 ouders uit de pilotgemeenten hebben

De verkenning mondde uit in de website www.allemaalopvoeders.nl (januari 2010) en de bundel Allemaal opvoeders in de praktijk’ (februari 2010). Gedurende het hele project heeft het team van het Nederlands Jeugdinstituut, in nauwe samenwerking met de Universiteit Utrecht, kennisvragen geëxploreerd door middel van uitwisseling met de deelnemers uit de pilots. Thema’s die daarin centraal stonden kwamen ook terug in de zeven themabijeenkomsten die georganiseerd zijn: - wat vraagt het van professionals om de pedagogische civil society te

versterken?- hoe sluit je aan bij wat ouders/burgers zelf willen doen in de PCS- wat is de betekenis van de wijk, van sociale cohesie en van sociaal kapitaal voor

opvoeden en opgroeien?- hoe kunnen onderwijs/brede school samenwerken in het versterken van de PCS

en in het bijzonder van ouder-oudernetwerken? - op welke wijze kunnen gemeenten en voorzieningen samenwerken met

vrijwilligers(organisaties)?- hoe krijg je als gemeente of voorziening in het lokale jeugdveld zicht op wat er

is aan aanbod en initiatieven met relevantie voor de pedagogische civil society – in het formele en het informele gebied?

- hoe vertaal je als gemeente het beleidsdoel ‘actieve rol van burgers bij opvoeden en opgroeien’ in een opdracht aan CJG en andere jeugdvoorzieningen?

- hoe zorg je voor borging van de visie en activiteiten in de pilot? Op al deze punten is kennis verzameld, zowel op basis van literatuurstudie als

op basis van de praktijkervaringen van gemeenten. Deze kennis is neergelegd in de handreiking “De rol van het CJG bij de versterking van de Pedagogische Civil Society”

ThemabijeenkomstenZoals gezegd zijn 7 themabijeenkomsten georganiseerd. Deze hadden naast kennisoverdracht- en kennisuitwisseling ook tot doel de gemeenten te inspireren en ondersteunen in het oplossen van vragen en dilemma’s die ze in de pilot tegenkwamen. De twee laatste bijeenkomsten waren ook toegankelijk voor gemeenten van buiten de pilot. Omdat gemeenten werden uitgenodigd die net als de pilotgemeenten werkten aan de aanvullende rol voor het CJG op het gebied van pedagogische civil society, werd de kennisuitwisseling verbreed naar een grotere groep. Naast de eigen themabijeenkomsten verzorgde het Nederlands Jeugdinstituut workshops over het onderwerp op tal van congressen en (landelijke, lokale en regionale) bijeenkomsten, vaak in samenwerking met de Universiteit Utrecht en/of vertegenwoordigers van een van de pilotgemeenten. Tot slot werkten we samen met ZonMw aan de invulling van de projectleidersbijeenkomsten in het kader van het programma Vrijwillige inzet voor en door Jeugd en Gezin, door middel van bijvoorbeeld workshops en uitwisseling tussen gemeenten/CJG’s en vrijwilligersorganisaties.

13

Page 14: Faxvoorblad - Ziggomembers.ziggo.nl/.../site/EindrapportageALOPDEFINITIEF.docx · Web viewDe eerste meting is in januari 2011 afgerond. Bijna 1100 ouders uit de pilotgemeenten hebben

Ook is intensief samengewerkt met ZonMw en MOVISIE. Door de rol die het Nederlands Jeugdinstituut vervult in de ondersteuning van praktijkprojecten in programmalijn 1, was het mogelijk om uitwisseling en synergie te bevorderen tussen de praktijkprojecten en de gemeenten/CJG’s in Allemaal Opvoeders. Dit mondde onder andere uit in het mede organiseren van de projectleidersbijeenkomsten van ZonMw waarop ook experts en gemeenten vanuit Allemaal Opvoeders aanwezig waren.

InstrumentontwikkelingGedurende het project is vanuit het Nederlands Jeugdinstituut gewerkt aan een aantal instrumenten die kunnen worden ingezet door CJG’s en samenwerkingspartners, om te bepalen waar behoeften en kansen liggen in de pedagogische civil society. Het betreft ten eerste het instrument ‘snelkookpansessie’, het inventarisatie instrument en de pedagogische buurtschouw. De snelkookpansessie is in een aantal gemeenten ingezet. Het betreft een actiegerichte brainstorm methode om met een groot aantal potentiele partners en stakeholders aanbod, wensen en kansen in beeld te brengen. Een tweede instrument is het inventarisatie instrument. Dit is een vragenlijst en invulschema dat door een beroepskracht in een coördinerende functie kan worden toegepast. Met behulp van het instrument wordt bij vertegenwoordigers van zoveel mogelijk voorzieningen voor jeugd (welzijn, sport, culturele instellingen, vrijwilligersorganisaties, wijkcomités, onderwijs etc) nagevraagd welke initiatieven men kent of zelf organiseert die een positieve bijdrage aan de pedagogische civil society kunnen leveren. Zo ontstaat een beeld van de sociale infrastructuur voor ouders en gezinnen, die vaak ontbreekt bij bijvoorbeeld het Centrum voor Jeugd en Gezin. Het inventarisatieinstrument is toegepast door het Nederlands Jeugdinstituut in 1 gemeente. Het is ook in de andere gemeente aangeboden, maar daar is het niet ingezet. Het instrument is daardoor niet uitontwikkeld en wordt om die reden niet als instrument getoond op de website van Allemaal Opvoeders. Gemeenten die het instrument willen gebruiken kunnen het wel opvragen. Tot slot de pedagogische buurtschouw (PBS). Doelen van de PBS kunnen zijn:

- Het gesprek tussen ouders en wijkbewoners over samen opvoeden in de wijk te arrangeren en gezamenlijke opvoedingsverantwoordelijkheid op de kaart te zetten.

- Ouders en buurtbewoners te stimuleren tot gezamenlijke activiteiten rond opvoeden en opgroeien (leuke activiteiten, gesprekken, ontmoetingsmomenten)

- Vrijwilligers te bereiken.- Inventariseren hoe ouders, jeugdigen en professionals denken over het

pedagogisch klimaat en kwaliteit van de fysieke en sociale omgeving van gezinnen in de wijk.

Bij de PBS zijn niet alleen professionals betrokken maar ook de burgers en vrijwilligers (uit bijvoorbeeld sportverenigingen en wijkorganisaties.

14

Page 15: Faxvoorblad - Ziggomembers.ziggo.nl/.../site/EindrapportageALOPDEFINITIEF.docx · Web viewDe eerste meting is in januari 2011 afgerond. Bijna 1100 ouders uit de pilotgemeenten hebben

De vorm van de PBS ligt niet vast. Deze kan variëren van een fysieke wijkwandeling of een picknick tot een gesprek aan de hand van stellingen op een centrale locatie (een school bijvoorbeeld) of in de media. Het instrument PBS is nog in ontwikkeling. Één pilotgemeente werkt hierin samen met het Nederlands Jeugdinstituut om een PBS uit te voeren maar aan het einde van het project is het nog niet gelukt om de PBS plaats te laten vinden. De PBS net als het inventarisatieinstrument geen uitontwikkeld instrument, maar is wel te benutten door gemeenten

OndersteuningAanvullend op de ondersteuning door middel van de themabijeenkomsten, website en publicaties, gaven de adviseurs uit het team van Allemaal Opvoeders van het Nederlands Jeugdinstituut ondersteuning op maat. In het kader van de ondersteuning op maat werden jaarlijkse meerdere adviesgesprekken gevoerd met gemeenteambtenaren, CJG-coördinatoren, en diverse professionals uit CJG, welzijnswerk, jongerenwerk en brede school. Elke gemeente had een vaste adviseur vanuit het team van Allemaal Opvoeders. Ook tussentijds was geregeld contact met de betrokkenen uit de pilots. De ondersteuning op maat verschilde van gemeente tot gemeente in intensiteit en invulling. We hielpen mee om projectplannen te schrijven, aanbod te inventariseren, bijeenkomsten te organiseren en activiteiten te ontwikkelen. Ook gaven we workshops en inleidingen op lokale bijeenkomsten en conferenties in vijf van de pilotgemeenten.

Besloten websiteOnderdeel van de ondersteuning was ook de besloten website. Het doel van de besloten website was om de onderlinge kennisuitwisseling ook tussen de themabijeenkomsten te stimuleren. Elk van de gemeenten had een eigen deel van de website tot zijn beschikking. De gemeente kon daar informatie over de lokale pilot kwijt en documenten zoals het pilotplan of stukken over afzonderlijke activiteiten. Ook was er een forumfunctie beschikbaar. Het Nederlands Jeugdinstituut heeft de besloten website ingericht en de gemeenten geholpen om informatie erop te plaatsen. Ook is enige tijd extra geïnvesteerd om het gebruik van de website en het forum te laten toenemen. Gemeenten namen nauwelijks het initiatief om zelf materiaal te plaatsen op hun deel van de site of een bijdrage te leveren aan het forum. Het argument was tijdgebrek, maar waarschijnlijk zagen ze de meerwaarde er niet van in. Voor de onderlinge uitwisseling tussen gemeenten werden de themabijeenkomsten veel beter benut dan de besloten website. Een forum levert daaraan onvoldoende bijdrage, en zou een volgende keer achterwege gelaten kunnen worden.

ExpertsDe experts zijn vooral actief geweest in het verzorgen van inleidingen en masterclasses tijdens themabijeenkomsten. Op de meeste van de hierboven genoemde kennisvragen gaven zij inhoudelijke input. Aanvullend daaraan gaven ze feedback op de invulling van de pilots, veelal tijdens themabijeenkomsten, soms op basis van

15

Page 16: Faxvoorblad - Ziggomembers.ziggo.nl/.../site/EindrapportageALOPDEFINITIEF.docx · Web viewDe eerste meting is in januari 2011 afgerond. Bijna 1100 ouders uit de pilotgemeenten hebben

plannen, soms ook door bij gemeenten en pilotlocaties langs te gaan en heel concrete adviezen te geven. Dit gebeurde in het bijzonder in twee pilotgemeenten. De mate waarin experts zich met concrete pilotactiviteiten wilden bezighouden was sterk persoonsafhankelijk. De meeste experts gaven bij het begin van het project aan dat zij niet aan een specifieke gemeente gekoppeld wilden worden omdat ze verwachten niet zozeer op uitvoerend of beleidsmatig niveau te kunnen adviseren. Ze zagen hun bijdrage aan het project meer op het niveau van overdragen van wetenschappelijke inzichten en ideeën ter inspiratie en onderbouwing. Later in het project zijn, met het oog op inhoudelijke verbreding van de expertise, nieuwe experts aangetrokken. Om meer aan de wens van gemeenten tot praktische adviezen tegemoet te komen, zijn daarbij experts gezocht die meer geïnteresseerd waren in een adviesrol bij individuele gemeenten of hun wetenschappelijke expertise ook meer toegepast op de praktijk konden overdragen. Daarnaast zijn op vrijwel elke themabijeenkomst externe wetenschappers en andere experts aangetrokken voor inleidingen en debatten.

4.2 Proces

Ontwikkeling van de pilots

Aanvankelijk werd ingezet op start van activiteiten begin 2010. Het duurde in de meeste gemeenten echter veel langer, voordat activiteiten waarin ouders of buurtbewoners participeren, daadwerkelijk van de grond kwamen. In een aantal gevallen kon pas begin 2011 begonnen worden met metingen door de Universiteit Utrecht.

Dat die activiteiten later starten, had alles te maken met de aard van het project. Het had tijd nodig voor duidelijk werd wat de wenselijke insteek en rol voor het CJG zou zijn. Toen werd ook duidelijk dat het in de pedagogische civil society niet in de eerste plaats gaat om het organiseren van bijeenkomsten of ontmoeting, maar om het aansluiten bij de behoefte en het initiatief van ouders en medeopvoeders, en het leggen van verbindingen tussen voorzieningen en burgers. Die rol voor het CJG en het uitgangspunt dat die faciliterend en ondersteunend dient te zijn aan wat er leeft in een wijk en/of onder ouders, betekent vrijwel automatisch dat je niet volgens een vooropgezet plan aan de slag kunt waarbij je vooraf weer wanneer je met de uitvoering kunt starten. Dat de ontwikkelperiode langer was dan verwacht, hing dus rechtstreeks samen met een cruciaal inzicht in de belangrijke stappen die gezet moeten worden om te komen tot een faciliterende rol voor het CJG ten aan zien van de pedagogische civil society:

- Het formuleren van een visie op beleidsniveau en deze delen met (managers en beroepskrachten) in het CJG.

16

Page 17: Faxvoorblad - Ziggomembers.ziggo.nl/.../site/EindrapportageALOPDEFINITIEF.docx · Web viewDe eerste meting is in januari 2011 afgerond. Bijna 1100 ouders uit de pilotgemeenten hebben

- Het bepalen van de behoefte, het aanbod en de kracht in de wijk waarop pilotactiviteiten zouden kunnen aansluiten

- Het betrekken van andere partners van buiten het CJG, bij het gedachtegoed en de activiteiten rond versterken van pedagogische civil society

- Het bepalen van de positie van het CJG in de pedagogische civil society en naar aanleiding daarvan zo nodig aanpassen van de plannen

Gedurende het project hebben we wel tussentijds overwogen of we de gekozen aanvliegroute via gemeenten zouden moeten verlaten, en bijvoorbeeld uitvoerings- of vrijwilligersorganisaties als projectpartners zouden moeten kiezen. Gevolg van die keuze zou zijn geweest dat we eerder tot activiteiten met burgers zouden zijn gekomen. We hebben de oorspronkelijke aanvliegroute echter niet verlaten en hebben daardoor nu een goed inzicht in wat het vraagt van overheid en CJG(partners) om de pedagogische civil society te ondersteunen, met een grote mate van borging en continuïteit van beleid. Hierbij kan nog worden aangetekend dat indien de uitvoeringsorganisaties onze projectpartners waren geweest, we ook met de gemeente in overleg hadden moeten treden aangezien zij de opdrachtgevers voor deze organisaties zijn. Andersom is er zo dat in de uitvoering van de pilots onze projectpartners ook veelal uitvoerenden binnen het CJG waren. Voor deze pilots is gekeken welke mogelijkheden er binnen bestaande plannen en begrotingen waren, zodat voor het bestuurlijke commitment geen collegebesluit nodig was. Dit heeft de start van de pilots versneld.

Opgemerkt moet worden dat de positie van de pilotgemeenten ten opzichte van het Nederlands Jeugdinstituut, de Universiteit Utrecht en het ministerie van VWS hen tot op zekere hoogte de ruimte gaf om zelf het tempo te bepalen. Alleen in uiterste instantie kon de consequentie zijn dat de gemeente niet langer deel uitmaakte van het project. In de meeste gevallen was dit niet aan de orde, in twee gemeenten is mede om deze reden de deelname aan het project beëindigd.

Daarnaast speelden uiteraard ook meer ‘reguliere’ vertragende factoren een rol. De ene gemeente stelde slagvaardig een trekker aan die met voldoende tijd en middelen partijen bij elkaar bracht, in de andere gemeente duurde het veel langer voor er iemand als trekker gepositioneerd was. In een aantal gevallen bleek een coördinator niet het mandaat of de competenties te hebben om de eigen beroepskrachten aan te sturen of tot goede samenwerkingsafspraken te komen. Daar waar een gemeente te maken kreeg met personele wisselingen, bleken ze soms niet in staat om de overdracht goed te regelen en snel voor een opvolger te zorgen. Juist in het geval waar men erin was geslaagd om veel buurtbewoners en ouders te interesseren om zelf activiteiten te gaan ontplooien, leidde dit gebrek aan continuïteit tot verlies aan motivatie. Dit was het geval in een pilotgemeente waar de pilot feitelijk driekwart jaar heeft stilgelegen. Sinds zomer 2011 is daar een doorstart gemaakt. Voor velen, waaronder de betrokken projectleider, wordt dit ervaren als grotendeels overnieuw beginnen. Van belang om

17

Page 18: Faxvoorblad - Ziggomembers.ziggo.nl/.../site/EindrapportageALOPDEFINITIEF.docx · Web viewDe eerste meting is in januari 2011 afgerond. Bijna 1100 ouders uit de pilotgemeenten hebben

dergelijke situaties te voorkomen is dat het commitment van de gemeente helder is en op ambtelijk niveau is vertaald naar een goede positionering van de trekker.

Ondersteuning op het realiseren van activiteiten met en door burgersVoorjaar 2011 was voor een zestal gemeenten nog onvoldoende sprake van voor het onderzoek relevante activiteiten. In vier van die gemeenten zijn daarop extra adviesuren ingezet zodat voorgenomen activiteiten sneller zouden kunnen starten of een vastlopend proces zou kunnen worden vlot getrokken. In de praktijk bleek het desondanks erg moeilijk om voorbereidingen (afspraken maken, partners betrekken) te versnellen. Mogelijk dat daar ook een rol speelde dat de randvoorwaarden nog niet helemaal duidelijk waren, maar over het algemeen leek de oorzaak te liggen in de tijd die nodig is om dit type, breed gedragen activiteiten van de grond te tillen. Wel heeft de extra ondersteuning geresulteerd in identificatie van nieuwe activiteiten voor het onderzoek. In het geval van twee van de vijf gemeenten werd binnen de kerngroep vastgesteld dat er geen extra ondersteuning meer geboden zou worden. In gemeente 1 was de reden dat vanuit de Brede School – die trekker was van de pilot - geen bereidheid bestond om naast bestaande activiteiten nog nieuwe activiteiten te ontwikkelen (of bestaande activiteiten uit te breiden, te koppelen of verbinden). In gemeente 2 was het proces langdurig stil komen te liggen door een baanwisseling, en was de kans te klein dat tijdig voor het onderzoek meetbare activiteiten in beeld zouden komen. 1

Specifieke ontwikkelingen in drie gemeentenHierboven is al kort benoemd dat gemeente 1 deelnam aan de pilot vanuit een Brede Schoolorganisatie. Wens van de gemeente was om te verkennen hoe het CJG en onderwijs samen, ieder vanuit hun opdracht, een rol kunnen vervullen in het versterken van de pedagogische civil society. Geconstateerd moet worden dat CJG en de BS elkaar hier niet hebben kunnen vinden. Zo kon men niet tot overeenstemming komen over de invulling van een van de ouderkamers in de Brede School. Door dit gebrek aan overeenstemming leek de BS af te haken in het project. Na interventie door het ministerie, Micha de Winter en de gemeente, kon dit worden voorkomen. Daarna bleek de motivatie om naar nieuwe kansen op het gebied van de PCS op zoek te gaan zo goed als nihil waardoor feitelijk geen pilot meer was in gemeente 1. Enkele ouderkamers in de brede school zijn wel meegenomen in het onderzoek.

Ook in enkele andere pilotgemeenten kende het proces een bijzonder verloop. In gemeente 3 werd aanvankelijk ingezet op een CJG loket met een inloopfunctie.2 Er werd naar betrokkenheid van burgers gestreefd door het werven van gastvrouwen, een klankbordgroep van ouders voor het CJG en het leggen van verbindingen met een naastgelegen locatie voor educatie en activiteiten voor volwassenen waaronder 1 De aanduiding van gemeenten met een getal houdt geen verband met de volgorde waarin de gemeenten aan het begin van de rapportage worden genoemd.2 In deze paragraaf komt gemeente 2 niet aan bod, omdat hierover geen specifieke ontwikkelingen te melden zijn.

18

Page 19: Faxvoorblad - Ziggomembers.ziggo.nl/.../site/EindrapportageALOPDEFINITIEF.docx · Web viewDe eerste meting is in januari 2011 afgerond. Bijna 1100 ouders uit de pilotgemeenten hebben

inburgering, maar ook een vadergroep. Halverwege de pilot werd de inrichting van het CJG in gemeente 3 veranderd. Het uitgangspunt werd ‘het CJG denkt met u mee’. Wijkgebonden consulenten gingen de rol van verbindingsofficier spelen tussen professionals in het CJG, dat inmiddels zo’n dertig partners kende. Niet langer ook werd verwacht dat men de burgers naar het CJG zou halen. De CJG consulenten gaan de wijk in en zijn alert op wensen en behoefte van ouders. Mede na een verkenning van aanwezig aanbod en initiatieven in de wijk – waarbij geconstateerd werd dat er al heel veel is dat bijdraagt aan een sterke pedagogische civil society - en in samenhang met de nieuwe ontwikkeling van het CJG in deze gemeente, werd anders tegen de deelname aan de pilot aangekeken. De CJG consulenten kregen de opdracht om ondersteunend te zijn aan wensen en initiatieven van bewoners op het gebied van opvoeden en opgroeien.De activiteiten (van burgers of partnerorganisaties van het CJG) die op die manier in beeld kwamen werden door deze gemeente niet als onderdeel van de pilot gezien, evenals de activiteiten die door de inventarisatie in beeld waren gekomen.

Als enige gemeente betrok gemeente 4 uitsluitend nieuw gestarte activiteiten in het kader van de pilot. In alle andere gemeenten werd in de pilot ook een verbinding gelegd met reeds bestaande activiteiten vanuit welzijn of onderwijs. De ondersteuning van het Nederlands Jeugdinstituut richtte zich in gemeente 4 dan ook veel meer dan elders op de ontwikkeling van de aanpak, de rol van de professional etc. In deze gemeente is een project rond intergenerationeel contact en overlastervaringen zeer succesvol van start gegaan met na driekwart jaar al een structurele daling van overlastmeldingen tot gevolg. Tegelijkertijd moet geconstateerd worden dat de betrokken professionals geen opdracht kregen van de welzijnsorganisatie/de gemeente om bewoners ook na de eerste fase te blijven ondersteunen bij hun gezamenlijke activiteiten. Daardoor dreigden bewoners en jongeren weer af te haken. Ook leek de verwachting van gemeente en welzijn ten aanzien van het project te hoog: Op blijvend overlast gevend gedrag waar de betrokken bewoners geen grip op kregen, werd niet adequaat gereageerd. Geconcludeerd kan worden dat er te weinig is gedaan om de aanvankelijke successen van het project te borgen. Bevorderlijk voor een dergelijke borging zou zijn wanneer vanuit de gemeente een opdracht aan de welzijnsstichting was gegeven de werkwijze met de bewoners door te zetten. Ook had de welzijnsstichting de beroepskracht moeten ondersteunen in zijn faciliterende rol.

De gemeenten die afvielenTwee van de afvallende gemeenten kwamen er zeer kort na de start van het project achter dat ze niet die middelen en tijd konden vrijmaken om een volwaardige pilot vorm te geven. Dit is een rechtsreeks gevolg van de eis dat deelname op ‘eigen rekening’ zou zijn. De snelle beslissing aan de start was gunstig voor het project en deze gemeenten. Een derde gemeente viel om een andere reden af. Medio 2010 zag het er niet naar uit dat in die gemeente op een voor het onderzoek tijdig moment, activiteiten in het kader van de pilot zouden ontstaan. Ministerie VWS, Universiteit Utrecht en Nederlands Jeugdinstituut hechten op dat moment zeer sterk aan het

19

Page 20: Faxvoorblad - Ziggomembers.ziggo.nl/.../site/EindrapportageALOPDEFINITIEF.docx · Web viewDe eerste meting is in januari 2011 afgerond. Bijna 1100 ouders uit de pilotgemeenten hebben

starten van activiteiten en in deze gemeente was men juist een breed ingezet traject rond een brede school ingegaan. De doelen die men daarbij voor ogen had met de PCS, vereisten langer voorbereidingstraject dan paste bij de planning van het onderzoek en project als geheel. In andere gemeenten ging men eerder over tot het starten/ondersteunen van bijvoorbeeld ontmoetingsgelegenheid voor ouders, iets wat relatief snel en zonder een breder beleidsplan tot stand gebracht kon worden.

De focus op het binnen een bepaalde tijd tot stand brengen van activiteiten met en door burgers, leidde in dit geval dus tot het beëindigen van pilotdeelname, terwijl in een latere fase van het project nog eens sterk is ingezet op het tot stand brengen van activiteiten (zie boven). Deze nadruk op het tot stand brengen van concrete activiteiten leverde een aantal spanningen op: door als aanvliegroute de gemeente te kiezen, verliep het proces trager. Desondanks zijn we er van overtuigd dat dit de juiste aanvliegroute is geweest, en heeft bijgedragen aan inbedding en borging. Over het algemeen geldt dat gemeenten waar eerder concrete activiteiten tot stand kwamen, al voor de pilotperiode een fase van visievorming en opdrachtverlening aan (partners in en rond) het CJG hadden doorlopen Bovendien is er de spanning met het doel de pedagogische civil society te versterken. Door de nadruk te leggen op het tot stand brengen van activiteiten, worden beroepskrachten in de verleiding gebracht zelf activiteiten te gaan organiseren en niet zozeer het initiatief van burgers op te zoeken en te ondersteunen. In het laatste geval is er immers meer risico op vertraging of dat er helemaal niks gebeurt.

5 Opbrengsten ProductenHet project heeft de volgende producten opgeleverd:

De bundel met (inter)nationale voorbeelden ‘pedagogische civil society in de praktijk’

Brochure “de kracht van de pedagogische civil society Handreiking voor gemeenten “de rol van het CJG bij de versterking van de

Pedagogische Civil Society” De speciale uitgave van het Magazine Inzet: “Allemaal Opvoeders” De website (besloten en openbaar gedeelte) Beschrijvingen van activiteiten en aanpak in gemeenten Instrumenten PBS en inventarisatieinstrument (nog niet uitontwikkeld).

De besloten website en instrumenten zijn in hoofdstuk 3 al beschreven.

Bundel ‘de pedagogische civil society in de praktijk’In de bundel werden dertig activiteiten, projecten en aanpakken samengebracht. Van deze activiteiten kon aannemelijk worden gemaakt dat zij een bijdrage zouden kunnen

20

Page 21: Faxvoorblad - Ziggomembers.ziggo.nl/.../site/EindrapportageALOPDEFINITIEF.docx · Web viewDe eerste meting is in januari 2011 afgerond. Bijna 1100 ouders uit de pilotgemeenten hebben

leveren aan het versterken van de pedagogische civil society. Het ging in alle gevallen om bestaande aanpakken in binnen- en buitenland. Niet altijd was het CJG of voorloper daarvan betrokken bij de activiteit of aanpak, maar activiteiten werden beoordeeld op de vraag of een rol voor het CJG hier was weggelegd. De bundel had tot primair doel de pilotgemeenten te inspireren en van ideeën te voorzien voor de inrichting van hun lokale pilots.

WebsiteOp de website, zowel bedoeld voor pilotgemeenten als gemeenten buiten de pilot, was gedurende de gehele projectperiode achtergrondinformatie en wetenschappelijke inzichten te vinden over de pedagogische civil society en het belang van een sterke sociale omgeving voor gezinnen. Ook werd informatie gegeven over de beleidscontext. Deze onderdelen van de website vormden een inhoudelijk kader voor de pilots. Aanvullend bevatte de website een regelmatige update van nieuws, literatuur, en gaandeweg steeds meer praktijkinformatie over het project, het onderzoek door de Universiteit Utrecht en de activiteiten in de pilots. Eind 2011 is de website geheel herzien en voorzien van de meest recente informatie. Deze bevat nu – naast de al eerder genoemde 30 inspirerende praktijkvoorbeelden - een vijftiental beschrijvingen uit de pilots, van lokale activiteiten met en voor burgers inde pedagogische civil society. De handreiking verscheen op 13 december 2011 en is te downloaden via de website.

In de handreiking ‘De rol van de Centra voor Jeugd en Gezin in de versterking van de pedagogisch civil society’ is de belangrijkste kennis die is opgedaan tijdens het project samengebracht. De handreiking is uitgereikt op de slotbijeenkomst van Allemaal Opvoeders en wordt daarnaast onder de aandacht gebracht via een flyer die kan worden uitgedeeld op congressen en bijeenkomsten voor professionals en gemeente. Ook is de handreiking opgenomen in de gereedschapskist CJG (zie samenwerkenvoordejeugd.nl).

Belangrijkste kennisopbrengsten In de loop van het project is een enorme kennisontwikkeling tot stand gebracht op een veelheid van vragen. Deze kennis is in gecondenseerde vorm neergelegd in de handreiking. Een selectie van thema’s en inzichten waarop theoretische en praktische kennis is opgedaan:

Theorievorming en onderbouwing Operationalisatie van het begrip ‘de pedagogische civil society’ Het belang van sterke sociale verbanden voor ouders en kinderen Analyse van het huidige jeugdbeleid en de (geringe) mate waarin opvoeden een

gedeelde verantwoordelijkheid isDe rol van de gemeente:

21

Page 22: Faxvoorblad - Ziggomembers.ziggo.nl/.../site/EindrapportageALOPDEFINITIEF.docx · Web viewDe eerste meting is in januari 2011 afgerond. Bijna 1100 ouders uit de pilotgemeenten hebben

Het belang van het verwoorden van een visie op de rol van burgers bij opvoeden en opgroeien

Het legitimeren van het beleid gericht op versterken van sociale verbanden rond opvoeden en opgroeien;

Sturen op samenwerking en het betrekken van burgers (in plaats van output afspraken over contactmomenten of aantallen geactiveerde burgers)

Het belang van borging in beleid en voorbeelden uit gemeenten hoe dit kanEen aanvullende rol voor het CJG

Het CJG speelt een ondersteunende en versterkende rol, zou niet (of in ieder geval niet in de eerste plaats) nieuw aanbod moeten gaan organiseren

Wat betreft competenties van (CJG) professionals is van belang om enerzijds te kunnen loslaten en tegelijkertijd de eigen deskundigheid te blijven inzetten waar nodig. Zoveel mogelijk de bal bij (mede)opvoeders laten liggen, niet overnemen waar ouders/mede-opvoeders het zelf kunnen

Het versterken van de PCS doet het CJG bij voorkeur niet alleen maar in samenwerking met andere (wijkgebonden) voorzieningen. Pedagogische voorzieningen zoals scholen en kinderopvang, maar ook voorzieningen vanuit welzijn, cultuur, veiligheid, woningbouw.

Ondersteunend werken wil ook zeggen weten wat er leeft en aansluiten bij wat er is (aan bestaande initiatieven en netwerken, vrijwilligersorganisaties etc)

Ondersteunend werken aan de civil society betekent dat initiatieven soms drijven op een kleine groep mensen waarvan je vooraf niet weet hoe lang en op welke manier ze actief willen zijn.

Overige kennisopbrengsten en inzichten die we opdeden in het project:- Aanvankelijk werd gedacht dat een programma als Triple P vanuit de

gerichtheid op individuele opvoedproblemen niet zou aansluiten bij de doelen van Allemaal Opvoeders. In de praktijk blijken de uitgangspunten van Triple P echter een goed vehikel te zijn voor de ontwikkeling van activiteiten met en door burgers in de PCS. Dan gaat het met name om activiteiten die aansluiten bij niveau 1 en 2 van Triple P, in combinatie met een professional die oog heeft voor de betekenis die ouders voor elkaar kunnen hebben bij opvoeden en opgroeien.

- Samenwerking met vrijwilligersorganisaties op het gebied van opvoeden en opgroeien vraagt weer een hele andere benadering dan het ondersteunen van kleine, zeer lokale, niet georganiseerde bewoners. In de pilot is samenwerking met vrijwilligersorganisaties niet evident, ook al gebeurt dit wel in drie gemeenten met organisaties als Humanitas, sportverenigingen, Mama weet Alles en Family Factory.

Resultaten op gemeentelijk niveau In de gemeenten zijn de afgelopen twee jaar minimaal veertig activiteiten ontwikkeld, ondersteund, in beeld gebracht, of op andere wijze bij de pilot betrokken. We gaan

22

Page 23: Faxvoorblad - Ziggomembers.ziggo.nl/.../site/EindrapportageALOPDEFINITIEF.docx · Web viewDe eerste meting is in januari 2011 afgerond. Bijna 1100 ouders uit de pilotgemeenten hebben

daarbij uit van de activiteiten die door de Universiteit Utrecht bij het onderzoek betrokken zijn. Een groot deel van die activiteiten is benoemd in de tussentijdse rapportages aan het ministerie. Het gaat lang niet altijd om nieuwe activiteiten. Vaak betreft het initiatieven die al langer bestaan waarbij het belang ervan voor de pedagogische civil society – en daarmee de rol van het CJG als verbinder en hoeder van de continuïteit - naar aanleiding van het project is onderkend. In een aantal gevallen betreft het zeer vernieuwende en innovatieve aanpakken. Zoals daar zijn de theatervormen met de Nanny’s, columns van ouders op de site van het CJG, en een project rond overlastervaringen en contact tussen jong en oud. Ook de locatie van een CJG, waar burgers eigen initiatieven als een kinderkleding ruilwinkel kunnen ontplooien in hetzelfde gebouw als waar de hulp- en informatiefunctie van het CJG wordt uitgeoefend, is innovatief te noemen. Maar er zijn ook veel ‘oudere’ , langer bestaande werkwijzen betrokken bij de pilots. Ouderkamers, ontmoetingsruimten, ouder-kind-inlopen en ouder-kind activiteiten op buurtfeesten. Juist het in beeld krijgen van dit soort activiteiten en het belang ervan voor sociale steun en de netwerken waarbinnen kinderen opgroeien, is een belangrijke opbrengst van het project.

Borging Alle gemeenten in het project zijn voornemens door te gaan op de ingeslagen weg en zullen de pedagogische civil society blijven ondersteunen. In de meeste gevallen zijn doelen op dit gebied opgenomen in beleidsnota’s zoals de nota jeugdbeleid of de LEA. Vaak is hieraan een expliciete opdracht aan het CJG verbonden, maar niet altijd. In het laatste geval is het de vraag waar de verantwoordelijkheid voor het versterken van de PCS wordt neergelegd, en welke rol de verantwoordelijke partijen zullen vervullen. Daar waar geen beleidsmatige borging plaatsvindt, zal de pilot als project nog een half tot een heel jaar worden voortgezet. Borging is niet alleen een kwestie van beleid, maar ook van het faciliteren van professionals. We constateren grote verschillen in de mate waarin gemeenten hebben geïnvesteerd in de competenties van professionals. In een van de pilotgemeenten is de visie op de PCS en de rol van de professional daarbij verweven in de communicatie met beroepskrachten in het CJG. In andere gemeenten lijkt het dat die communicatie en het delen van de visie beperkt gebleven is tot de enkele bij de pilot betrokken beroepskrachten. Bij verbreding naar andere wijken, of voor het dynamisch in kunnen spelen op nieuwe wensen en initiatieven van bewoners, zal dit naar verwachting een zwakke schakel blijken.

Beweging Allemaal Opvoeders was een project, maar de versterking van de pedagogische civil society is een beweging geworden. In steeds meer gemeenten is hier aandacht voor in het jeugdbeleid. Ook vanuit de jeugdzorg wordt in toenemende mate het belang

23

Page 24: Faxvoorblad - Ziggomembers.ziggo.nl/.../site/EindrapportageALOPDEFINITIEF.docx · Web viewDe eerste meting is in januari 2011 afgerond. Bijna 1100 ouders uit de pilotgemeenten hebben

onderkend van sterke sociale netwerken rond gezinnen en de eigen kracht van burgers bij opvoeden en opgroeien. Het project, de themabijeenkomsten, de publicaties en vooral de lezingen van Micha de Winter in het hele land hebben eraan bijgedragen dat Allemaal Opvoeders onderdeel van een beweging is geworden.

24

Page 25: Faxvoorblad - Ziggomembers.ziggo.nl/.../site/EindrapportageALOPDEFINITIEF.docx · Web viewDe eerste meting is in januari 2011 afgerond. Bijna 1100 ouders uit de pilotgemeenten hebben

6 Evaluatie

Evaluatie van de inzet van het Nederlands Jeugdinstituut

Het Nederlands Jeugdinstituut heeft de eigen inzet in het project laten evalueren door de deelnemende pilotgemeenten. Van de elf gemeenten die nog aan de pilot deelnemen, zijn zeven ingevulde evaluatieformulieren terugontvangen. Er zijn vragen voorgelegd over de producten van het Nederlands Jeugdinstituut, de individuele ondersteuning, de themabijeenkomsten en de algemene werkwijze van het Nederlands Jeugdinstituut. We vatten hier de reacties samen. De samenwerking met het Nederlands Jeugdinstituut wordt als positief ervaren. De teamleden worden aangeduid als pro-actief, denken goed mee, zeer gemotiveerd. Ook de themabijeenkomsten worden over het algemeen als zeer nuttig beoordeeld. Een enkeling is minder positief en vindt met name het tijdsbeslag te groot. De ondersteuning op maat wordt wisselend beoordeeld. Veel gemeenten zeggen er veel aan gehad te hebben. Belangrijke opbrengsten van de ondersteuning op maat zijn voor gemeenten het plaatsen van de pilot in een breder kader en het uitwerken van de visie. Een paar gemeenten zeggen concrete ondersteuning te hebben gemist op de vraag- hoe doe je dat nou dat versterken van de pedagogische civil society. Ook de producten van het Nederlands Jeugdinstituut (hierbij is gevraagd naar de website, de besloten website, het inventarisatieinstrument en de bundel met praktijkvoorbeelden) worden wisselend beoordeeld. Dit hangt vooral samen met het gebruik. De besloten website is nauwelijks gebruikt, vaak door tijdgebrek. Ook het inventarisatieinstrument is vrijwel niet gebruikt. De website en de voorbeeldenbundel zijn vaker gebruikt en worden positief beoordeeld. Onze eigen inschatting is dat de meeste producten van goede kwaliteit zijn. Vooral de handreiking is overal goed ontvangen, maar moet uiteraard zijn nut nog bewijzen. De besloten website zouden we bij een vervolg achterwege laten. Een forum kan ook onderdeel uitmaken van een openbare website.

Sturen op activiteiten?Twee gemeenten geven aan te worstelen met het punt dat de overheid zich in een moeilijke positie bevindt ten opzichte van de (pedagogische) civil society en dat dat zich ook wreekte tijdens het project. Een gemeente vraagt zich af of de activiteiten en het onderzoek soms niet teveel een doel op zich werden – de pedagogische civil society laat zich maar tot op zekere hoogte sturen, en het organiseren van activiteiten is in die visie ook niet gelijk aan het versterken van de PCS. Om die reden is zij niet zo tevreden over het project. Een andere gemeente is zelf s zeer ontevreden. In deze gemeente is men van mening dat het Nederlands Jeugdinstituut onvoldoende meebewoog met de pilot en de gemeente als het ware ‘op het matje riep’. Naar het

25

Page 26: Faxvoorblad - Ziggomembers.ziggo.nl/.../site/EindrapportageALOPDEFINITIEF.docx · Web viewDe eerste meting is in januari 2011 afgerond. Bijna 1100 ouders uit de pilotgemeenten hebben

oordeel van het Nederlands Jeugdinstituut gaat het hier om de discussie die we met deze gemeente voerden of het al dan niet de taak van het CJG/de gemeente was om activiteiten die voor de PCS relevant zijn, in beeld te krijgen. De gemeente was van mening dat dat in strijd zou zijn met de PCS. Dat is niet onze mening, maar het dilemma is hiermee wel scherp geformuleerd.

In hoofdstuk 3 is beschreven hoe de nadruk op het tot stand brengen van concrete activiteiten in feite botst met het doel om de pedagogische civil society te versterken. De overheid zou de PCS niet moeten organiseren. Om de PCS te ondersteunen is wel nodig dat er zicht is op activiteiten, initiatieven en behoeften. In nieuwe activiteiten gericht op het versterken van de PCS, moet de focus niet liggen op het tot stand brengen van concrete activiteiten, maar op het voorzien in de randvoorwaarden waaronder burgers deze zelf kunnen organiseren. Naarmate het project vorderde kregen we ook steeds meer oog voor de kracht van burgerinitiatieven die zich aan het zicht en de regie van de gemeenten onttrekken zoals bij zelforganisaties en clubs, verenigingen, kerken en moskeeën en ook voor activiteiten die al worden georganiseerd door bijvoorbeeld welzijnsstichtingen. Om gemeenten te helpen dit soort initiatieven in beeld te krijgen, is bijvoorbeeld ook het inventarisatieinstrument ontwikkeld.

Uiteraard is het voor het slagen van het project zeer belangrijk geweest om te laten zien wat er mogelijk is door burgers als het gaat om gezamenlijke activiteiten rond opvoeden en opgroeien.

Omvang en expertise van het teamHet team van het Nederlands Jeugdinstituut was met vier personen en een projectassistent aan de grote kant. Een kleiner team waarvan de leden het grootste deel van hun tijd aan dit project konden besteden, werkt beter in een dergelijk ontwikkeltraject waarin nog veel onduidelijk is aan het begin, de inhoudelijke werkwijze voortdurend moet worden herbezien, en er veel kennisuitwisseling moet zijn. Aan de andere kant hebben we veel kunnen profiteren van de diversiteit aan kennis binnen het team.

Andere evaluatieve opmerkingen over de werkwijze van het Nederlands Jeugdinstituut:- We hebben in het project als eerste aanspreekpunt de gemeenten gekozen.

Daarmee richtte de ondersteuning op maat zich ook vooral op het ambtelijk niveau en daarnaast management/coördinatie van CJG’s (soms ook brede scholen, welzijn). Dat had tot gevolg dat professionals en meer nog burgers, maar in geringe mate onze ondersteuning hebben gekregen. Aandacht voor juist deze groepen was niet opgenomen in het projectplan, maar had achteraf gezien (de ontwikkeling van activiteiten binnen) de pilots zeker ten goede gekomen, evenals kennisontwikkeling over de rol van professionals en burgers in de pedagogische civil society. Toch beoordelen we de aandacht voor het

26

Page 27: Faxvoorblad - Ziggomembers.ziggo.nl/.../site/EindrapportageALOPDEFINITIEF.docx · Web viewDe eerste meting is in januari 2011 afgerond. Bijna 1100 ouders uit de pilotgemeenten hebben

ambtelijk en management niveau niet als te groot, omdat het aansloot bij de keuze om juist de rol van gemeenten en CJG’s te verkennen en ontwikkelen ( zie ook onder evaluatie van werkwijze van het project)

- We hadden in de ondersteuning meer expliciet aandacht moeten besteden aan de beleidsmatige en organisatorische aspecten van de pilots. Daarbij was het nuttig geweest om specifieke expertise op deze aspecten aan te trekken, bijvoorbeeld in de pool van experts.

- We zijn van mening dat we goede praktische ondersteuning hebben geboden. Daarbij konden we slechts beperkt terugvallen op bestaande kennis en gebruikten we ook vooral de inzichten die we gaandeweg het project zelf opdeden, in theorie en praktijk. Inmiddels zouden we volgende gemeenten veel beter van praktische tips kunnen voorzien. Dat de deelnemers aan de pilot de praktische ondersteuning soms moesten missen, is in onze opinie inherent aan het vernieuwende karakter van de pilot.

- Uitwisseling tussen gemeenten kwam traag op gang. Dat had ook zijn tijd nodig. In een nieuw project zouden we de besloten website anders inrichten. Niet zozeer het plaatsen van projectplannen, maar informele uitwisseling door middel van een forum a la LinkedIn. Gaandeweg kwam er vraag naar specifieke ervaring uit andere gemeenten. Werkbezoeken, eventueel ook in de vorm van uitwisselingsbezoeken tussen koppels van twee gemeenten, zouden aan die vraag tegemoet kunnen komen.

Evaluatie van de inzet van expertsDe inzet van de experts tijdens de themabijeenkomsten wordt als (zeer) positief beoordeeld. Tegelijkertijd hadden de deelnemende gemeenten graag gezien dat de experts meer aan een gemeente gekoppeld waren geweest en rechtstreeks adviezen hadden gegeven. Door het Nederlands Jeugdinstituut wordt de inzet van de experts als bijzonder waardevol gezien, met name door de combinatie van inzichten uit zeer diverse wetenschappelijke richtingen. Het is niet altijd mogelijk geweest deze direct te vertalen naar de lokale praktijk in de pilots. De dilemma’s en vragen op het niveau van individuele gemeenten en CJG’s staan in de meeste gevallen te ver af van de (wetenschappelijke) kennis van de experts. Wel konden we gaandeweg het project nieuwe experts toevoegen, die beter in staat leken om de afstand tussen wetenschap en praktijk te overbruggen bijvoorbeeld in de vorm van mini-masterclasses. De inbreng van de experts en de dilemma’s van de gemeenten zijn met name in de handreiking wel in grote mate bij elkaar gekomen. Bij nieuwe activiteiten gericht op het versterken van de PCS vanuit gemeenten, zouden experts moeten worden aangetrokken die in staat zijn wetenschappelijke kennis toe te passen op concrete gemeentelijke praktijken. Dit hoeft niet perse door rechtstreekse advisering aan individuele gemeenten.

27

Page 28: Faxvoorblad - Ziggomembers.ziggo.nl/.../site/EindrapportageALOPDEFINITIEF.docx · Web viewDe eerste meting is in januari 2011 afgerond. Bijna 1100 ouders uit de pilotgemeenten hebben

Evaluatie van het de activiteiten van de onderzoekersDe gemeenten zijn tevreden over de samenwerking met de onderzoekers en over de meerwaarde van het onderzoek voor de pilot. Vanuit een gemeente is aangegeven dat men meer had verwacht van het onderzoek naar de bijzondere inrichting van het CJG in een wijk. De ervaringen die daar zijn opgedaan in de werkwijze en de opbrengsten daarvan, hadden volgens deze gemeente beter benut kunnen worden door inzet van een andere onderzoeksmethode.

Evaluatie van de opbrengsten op gemeentelijk niveau In vrijwel alle deelnemende gemeenten zijn mooie, succesvolle activiteiten tot stand of beter in beeld gekomen. Na een aarzelend begin waarbij het soms zoeken was naar wat wel en wat niet tot de PCS hoort, of waarbij processen in gemeenten stroperig bleken, is nu sprake van een gedeelde visie, kennis en enthousiasme van het ambtelijk niveau tot dat van professionals en burgers. Dat was sterk zichtbaar tijdens laatste bijeenkomst van het project op 13 december 2011.

Kijken we naar de activiteiten zelf, dan vallen een aantal zaken op. Ten eerste is het overgrote deel van de activiteiten gericht op ontmoeting en uitwisseling (informele steun) tussen ouders. Daarbij gaat het relatief vaak om allochtone ouders, vrijwel altijd om moeders. Activiteiten die we minder vaak tegenkomen zijn activiteiten die bijdragen aan intergenerationeel contact of informele sociale controle. Jongeren, vaders, mede-opvoeders en autochtonen zijn minder in beeld als deelnemers van activiteiten (hoewel niet geheel afwezig). Iets anders dat opvalt, is dat de meeste activiteiten vrij sterk aanbod gericht zijn. De deelnemende burgers zijn wel co-producent, maar lang niet altijd de initiatiefnemers en eigenaars. Professionals hebben een grote rol in de vormgeving van de activiteiten. Wel zien we dat professionals zich bewust worden van hun rol en zich vaker terugtrekken en/of burgers veel vaker op gang helpen met hun eigen ideeën of hen uitnodigen om meer voor elkaar te betekenen. Dit is echt een nieuwe rol voor professionals die van oudsher sterk hulpverlenend zijn ingesteld. In vervolgstappen in de versterking van de PCS moet veel sterker worden ingezet op het tot ontwikkeling laten komen van initiatieven van burgers zelf. Hoe je dat doet, daarover zijn in de loop van het project diverse inzichten in ontstaan – onder andere vastgelegd in de handreiking “de rol van het CJG bij de versterking van de Pedagogische Civil Society”

Evaluatie van de opzet van het project- Gemeenten als projectpartners. De insteek van het project was om de

mogelijkheid te onderzoeken om via de gemeenten, via de CJG’s de PCS te versterken. Deze insteek heeft een aantal problemen met zich meegebracht. Zo kwam de uitwerking van plannen, het ontwikkelen en in beeld krijgen van activiteiten traag op gang. Stappen als opdrachtverlening, het betrekken van partners en invullen van concrete activiteiten verliepen langzamer dan

28

Page 29: Faxvoorblad - Ziggomembers.ziggo.nl/.../site/EindrapportageALOPDEFINITIEF.docx · Web viewDe eerste meting is in januari 2011 afgerond. Bijna 1100 ouders uit de pilotgemeenten hebben

rekening mee was gehouden. Processen als de gemeenteraadsverkiezingen, coalitievorming en andere beleidsprioriteiten kregen vaak voorrang. Dat maakte de start van het project moeizaam. Er is overwogen om de aanvliegroute via de gemeente te verlaten en ons rechtstreeks te richten op organisaties in jeugd- en welzijn op het lokale niveau (al dan niet vrijwilligersorganisaties zoals in programmalijn 1 van ZonMw ). Dit is uiteindelijk niet besloten omdat we met de laatste strategie de kans liepen geïsoleerde projecten te beschrijven/te onderzoeken en een aanpak in de betrokken gemeenten tot stand zou komen die niet verankerd zijn in beleid en aansturing van deze gemeenten. Het belang van het project was juist het in gang zetten van ontwikkelingen waar het hele lokale jeugdbeleid bij betrokken is, hetgeen de kans op brede verspreiding van het gedachtegoed vergoot. Dat dit een juiste keuze is gebleken, blijkt uit de inbedding van de (activiteiten gericht op) de PCS in het lokale jeugdbeleid, en uit het grote aantal activiteiten dat in de betrokken gemeenten tot stand is gekomen.

- Deelname door gemeenten op basis van eigen commitment en middelen. Ook het feit, dat deelname van de gemeenten op basis van commitment en inzet van eigen middelen was, beoordelen we als positief. Gemeenten hebben vooraf goed afgewogen of dit project aansloot bij gemeentelijke beleidsdoelen, of ze er middelen voor wilden vrijmaken, en medewerkers voor konden faciliteren met tijd. Dit heeft bijgedragen aan de grote continuïteit in deelnemers en aan de borging van de activiteiten en het gedachtegoed. De gemeenten die afvielen omdat ze geen eigen middelen konden of wilden investeren, name deze beslissing in een vroege fase van het project, wat gunstig was.

- Gelijktijdige start van ondersteuning en de pilots. Het was waarschijnlijk effectiever geweest als we ruimer de tijd hadden genomen voor een inhoudelijke en praktische verkenning van het veld. Met als doel te komen tot meer weloverwogen keuzes ten aanzien van pilotactiviteiten (in voorwaardenscheppende zin en in de zin van activiteiten voor en door burgers) en de juiste aanpak daarbinnen. Nu namen we, door de druk om snel tot activiteiten met en door burgers te komen, niet voldoende tijd om noodzaak, behoefte en gewenste aanpak goed te doordenken en bespreken in de pilotgemeenten.

7 Onderzoeksresultaten

InleidingVanaf november 2009 tot 2011 is het project Allemaal Opvoeders gevolgd met onderzoek. Uitgangspunt hierbij was dat het onderzoek de ontwikkeling van het project zou ondersteunen door te reflecteren op het onderwerp, wetenschappelijk materiaal (bestaande literatuur en nieuwe empirische data) te leveren en gevraagd en

29

Page 30: Faxvoorblad - Ziggomembers.ziggo.nl/.../site/EindrapportageALOPDEFINITIEF.docx · Web viewDe eerste meting is in januari 2011 afgerond. Bijna 1100 ouders uit de pilotgemeenten hebben

ongevraagd commentaar te leveren op bestaand gemeentelijk beleid en de projectvoering. In Allemaal Opvoeders wordt gekeken of de CJG’s naast de reguliere functies (informatie en advies, licht pedagogische hulp, signaleren, doorverwijzen) ook de rol van aanjager van de pedagogische civil society kunnen vervullen. Daartoe schrijven wij, het onderzoeksteam van de Universiteit Utrecht, een programmatheorie en verzamelen we op verschillende manieren data in de pilotgemeenten. In deze tussenrapportage wordt een beknopt overzicht gegeven van de werkzaamheden die we in dit kader de afgelopen twee jaar verricht hebben.

ProgrammatheorieEen programmatheorie biedt houvast in de evaluatie van nieuwe en complexe programma’s als Allemaal Opvoeders. Enerzijds heeft een programmatheorie tot doel de werkzame mechanismen te expliciteren (formatieve evaluatie), anderzijds om de effecten van het programma inzichtelijk te maken (summatieve evaluatie).Binnen de programmatheorie neemt de definitie van het achterliggende concept, de PCS, een centrale plaats in. We zijn tot de volgende voorlopige definitie gekomen:

In een goed functionerende pedagogische civil society bestaat er bij burgers de bereidheid om met elkaar in de eigen sociale netwerken en het publieke domein verantwoordelijkheden rond het opgroeien en opvoeden van kinderen te delen, in de vorm van informele steun, informele sociale controle en intergenerationeel contact.

In deze definitie onderscheiden we drie a’s: actoren, attitude en acties. De actoren binnen de PCS zijn burgers. Hieronder verstaan we alle volwassen, niet-professionele medeopvoeders in de sociale omgeving van het gezin. De steun die deze medeopvoeders bieden kan zich zowel één op één voordoen (bijvoorbeeld een oma die even oppast, een moeder van een klasgenootje die een luisterend oor biedt of een buurvrouw die een kind corrigeert), als in een groep (bijvoorbeeld in een ouderkamer waar ouders onderling ervaringen uitwisselen). De attitude van burgers binnen de PCS wordt gekenmerkt door de bereidheid de opvoedingsverantwoordelijkheid onderling te delen. De acties die in de voorlopige definitie worden geformuleerd zijn informele steun, informele sociale controle en intergenerationeel contact. Deze acties komen tot stand onder bepaalde voorwaarden en kennen elk werkzame mechanismen die leiden tot uitkomsten op korte en uitkomsten op lange termijn.

Verder lezen Kesselring, M.C. (2010). Allemaal Opvoeders, webpublicatie 1: theoretische

verkenning. Te verkrijgen op www.allemaalopvoeders.nl Er zijn zowel een Nederlandstalig artikel als een Engelstalig artikel over de

programmatheorie (voor het proefschrift) in ontwikkeling die in 2012 zullen verschijnen.

Dataverzameling

30

Page 31: Faxvoorblad - Ziggomembers.ziggo.nl/.../site/EindrapportageALOPDEFINITIEF.docx · Web viewDe eerste meting is in januari 2011 afgerond. Bijna 1100 ouders uit de pilotgemeenten hebben

Data voor Allemaal Opvoeders worden verzameld door middel van het straatinterview, observaties en doelrealisatiemetingen, interviews met betrokken professionals en beleidsmedewerkers, en focusgroepen. De verschillende metingen worden hieronder kort toegelicht.

StraatinterviewHet straatinterview is een korte vragenlijst voor ouders uit de pilotgemeenten, die op straat afgenomen wordt (bij winkelcentra, op de markt, in de speeltuin, etc.) maar ook verkregen werden via scholen, kinderdagverblijven en peuterspeelzalen. De eerste meting is in januari 2011 afgerond. Bijna 1100 ouders uit de pilotgemeenten hebben een vragenlijst ingevuld o.a. over het ontvangen en geven van informele steun, het pedagogisch klimaat in de buurt, het delen van de opvoedingsverantwoordelijkheid, en het deelnemen aan opvoedactiviteiten. De belangrijkste resultaten zijn:

Ouders noemen de (schoon)ouders als voornaamste personen waar ze op terug vallen voor opvoedsteun of –advies.

De meerderheid van de ouders geeft zelf ook opvoedsteun aan anderen. Die steun blijkt vooral praktisch te zijn, zoals kinderen halen/brengen en oppassen.

Als het gaat om het delen van de opvoedingsverantwoordelijkheid, is de meerderheid het eens met de stelling ‘Hoe ik mijn kinderen opvoed, gaat alleen mij (en evt. mijn partner) aan’. De meerderheid lijkt opvoeden dus een zaak van ouders zélf te vinden. Opvallend is dat 79% wél vindt dat anderen een steentje bij kunnen dragen aan het opgroeien en opvoeden van kinderen in de buurt. Daarbij lijken ouders vooral te denken aan het corrigeren van of het aanspreken op negatief of riskant gedrag in de openbare ruimte.

Appelerende opvoedactiviteiten vond men vooral ‘leuke dingen doen’ (een fietstocht of samen eten) en praktische steun (kinderen naar school brengen).

De tweede meting staat gepland voor januari t/m juni 2012.

Verder lezen Kesselring, M.C., Schouten, M.A., Horjus, B. & Winter, M. de (2010). Allemaal

Opvoeders, webpublicatie 2: Voorlopige resultaten van de meting onder ouders uit de pilotgemeenten. Te verkrijgen op www.allemaalopvoeders.nl.

Kesselring, M.C., Schouten, M.A., Horjus, B. & Winter, M. de (2011). Allemaal Opvoeders, webpublicatie 4: Resultaten van de meting onder ouders, uitgesplitst naar gemeente. Te verkrijgen op www.allemaalopvoeders.nl.

Horjus, B. & Kesselring, M.C. (2010). Allemaal Opvoeders, webpublicatie 3: Ervaren overlast in Born. Te verkrijgen op www.allemaalopvoeders.nl.

Zijn we allemaal Opvoeders? Interview met Marije Kesselring, verschenen in INZET, mei 2011. Te verkrijgen op www.allemaalopvoeders.nl.

In het kader van het proefschrift is een artikel op basis van de data van de straatinterviews ingediend bij een internationaal tijdschrift, The Journal of Community Psychology (wordt momenteel gereviewd).

31

Page 32: Faxvoorblad - Ziggomembers.ziggo.nl/.../site/EindrapportageALOPDEFINITIEF.docx · Web viewDe eerste meting is in januari 2011 afgerond. Bijna 1100 ouders uit de pilotgemeenten hebben

Observaties en doelrealisatiemetingenOp dit moment zijn we bezig met het meten van activiteiten die tot doel hebben de PCS te versterken. Bij alle activiteiten wordt een observatie en een doelrealisatiemeting uitgevoerd. Bij het laatste benoemen de betrokkenen doelen van die activiteit. . Deelnemers kunnen daarna op een vijfpuntsschaal aan kunnen kruisen in hoeverre elk genoemd doel voor hen behaald is. We schrijven van alle metingen een kort verslag dat we terugkoppelen aan de betrokken professional(s).

Interviews professionalsIn een voor- en een nameting worden uit elke pilotgemeente de CJG-coördinator en drie uitvoerend professionals telefonisch geïnterviewd. De eerste meting vond plaats tussen oktober 2010 en januari 2011 en de tweede meting van oktober t/m december 2011. Doel is om inzicht te verkrijgen in de attitude van professionals ten aanzien van het versterken van de pedagogische civil society en hun rol hierin.

Interviews beleidsmedewerkersIn eenmalige face-to-face interviews wordt betrokken beleidsmedewerkers gevraagd naar het proces rondom Allemaal Opvoeders, waarin zij belangrijke sleutelfiguren zijn. In april 2011 hebben vier interviews plaatsgevonden. De overige interviews worden begin 2012 gehouden, zodat met deze medewerkers teruggeblikt kan worden op het totale project.

FocusgroepenTot slot, gaan we in 2013 focusgroepen organiseren. Doel is het perspectief van ouders op het delen van de verantwoordelijkheden rondom het opgroeien en opvoeden van kinderen kwalitatief uit te vragen. Hoe definiëren ouders opvoeden? Welk deel van de opvoeding ligt volgens ouders in het kerngezin besloten en bij welk deel vinden zij dat de omgeving een rol kan spelen? Wie zien zij als medeopvoeders? Hoe ziet de rol van deze medeopvoeders er precies uit?

Bibliotheek van initiatievenOok buiten de pilotgemeenten bestaan en ontstaan activiteiten om (mede)opvoeders met elkaar in contact te brengen en een positief opgroei- en opvoedklimaat te bevorderen. We brengen een aantal van deze activiteiten in kaart door de activiteit te bezoeken, te praten met de initiatiefnemers en, zo mogelijk een doelrealisatiemeting af te nemen bij de deelnemers. Zo ontstaat, naast het hoofdonderzoek, een soort 'bibliotheek' van interessante initiatieven gericht op het versterken van de pedagogische civil society. Op dit moment zitten er vijf initiatieven in de bibliotheek: de huiskamer in het CJG Beijum (Groningen), Marokkaans Buurtvaderproject Al-Wasl (Den Haag), ouderparticipatie crèche De Krakeling (Utrecht), ontmoetingsplaats De Speelbrug Antwerpen, en de CJG ambassadeurs (Breda).

32

Page 33: Faxvoorblad - Ziggomembers.ziggo.nl/.../site/EindrapportageALOPDEFINITIEF.docx · Web viewDe eerste meting is in januari 2011 afgerond. Bijna 1100 ouders uit de pilotgemeenten hebben

Resultaten van het project op attitude, sociale norm en efficacyEr is gemonitord hoe de ontwikkeling van projecten verliep aan de hand van het uitgangspunt dat een veranderde Attitude, Sociale Norm en Efficacy (Ajzen,1991 en 2009) noodzakelijk zijn om te komen tot verandering in gedrag en beleid.Veranderingen in de Attitude

1. Er is binnen en buiten het project veel aandacht gekomen voor het fenomeen van de PCS. Het woord PCS bestaat pas een paar jaar en geeft per november 2011 al over de 50 Google pagina’s met hits. Binnen de pilotgemeenten staat het onderwerp op de agenda en wordt het vrijwel overal geconcretiseerd in jeugdbeleid. Buiten het project om is de aandacht voor het onderwerp ook groot. Bijna vanaf de start van het project werden buiten ALOP om congressen en bijeenkomsten gehouden met de PCS als thema. Meerdere nota’s van kenniscentra en gemeenten namen de term en gedachte er achter als uitgangspunt.

2. De transitie van de jeugdzorg en de Wet Maatschappelijke Ondersteuning hebben de urgentie van het versterken van de PCS bevorderd. Als tweede speelt in de urgentie een belangrijke rol dat de toenemende vraag naar jeugdzorg, rugzakjes onbeheersbaar en onbetaalbaar dreigt te worden en dat ook het groeiend aantal kindermishandeling nog niet is teruggedrongen, en integendeel gezien kunnen worden als veroorzaakt door het oude hulpverleningsparadigma (de Winter, 2011; Commission on Children at Risk, 2003). Ten derde tekent zich af dat er uit efficiëntieslagen binnen de jeugdzorg hoogstens een tiental procenten verlichting op de jeugdzorg valt te verwachten (Wampold e.a. 1997; Sprenkle, 2001). Een stimulans met interventies die werken met het totaal verschillende uitgangspunt van de versterking van PCS is essentieel om de druk verder te verlichten.

Veranderingen in de Sociale Norm.1. Noodzakelijk voor een verandering is dat er een kritische massa van

betrokkenen het gedachtegoed onderschrijft. Mensen neigen daarbij tot een aanpassing aan de sociale norm. In het geval van ALOPis daarvan sprake (zie bij Attitude onder 1), alhoewel dit minder het geval lijkt te zijn onder hulpverleners.

2. In de ontwikkeling van ALOP hebben we gezien dat er gemeenten waren die participeerden met een enkel project en dat er gemeenten zijn waar een gemeentebrede beweging op gang is gekomen rond de PCS en ALOP. Inmiddels zien we het laatste bij veel pilotgemeenten. De indruk is dat onder de eerste omstandigheden het gedachtegoed van de PCS langzamer dan wenselijk is tot ontwikkeling komt.

Veranderingen in de Efficacy1. Ondanks dat uit de interviews met de bij ALOP betrokken professionals blijkt

dat zij het vrijwel allemaal eens zijn met de grondgedachte van de PCS en

33

Page 34: Faxvoorblad - Ziggomembers.ziggo.nl/.../site/EindrapportageALOPDEFINITIEF.docx · Web viewDe eerste meting is in januari 2011 afgerond. Bijna 1100 ouders uit de pilotgemeenten hebben

positief jeugdbeleid, zien we dat veel professionals het lastig vinden hoe ze deze kunnen concretiseren. Vaak wordt de sterke PCS geïnterpreteerd als een netwerk van goed samenwerkende professionals terwijl de PCS primair om burgers gaat; als het empoweren van probleemouders door hun krachten aan te boren, terwijl het in de PCS niet om individuele gezinnen gaat maar om de netwerken om de ouders heen en de PCS zich niet primair richt op de risicosituaties. Het wordt soms ook verward met primaire preventie zoals Communities that Care, terwijl de strategie zich niet richt op het verminderen van probleemsituaties van enkelen, maar het verrijken van de opvoedingssituatie voor alle kinderen in de buurt.

2. Een rem op de ontwikkeling van de versterking van de PCS is het feit dat professionals een heel sterk professioneel referentiekader hebben. We zien dit meer bij hulpverlening dan bij opbouwwerk en jongerenwerk. Professionals lijken weinig oog te hebben voor de kracht van de omgeving, zoals een hulpverlener zei over kindermishandeling:”We kunnen niet van de omgeving vragen om af te stappen op een gezin waar problemen zijn. Dat kan men niet”.

Aanpassing in het design-         

Het focus op nieuwe activiteiten en onderzoekbaarheid leidde er bij het onderzoeksteam toe te willen werken met een pre- post test design. Dat betekende dat we het liefst onderzoek pleegden in wijken waar ‘vooraf nog niets gebeurde’ en waar activiteiten gestart zouden worden. Probleem was in sommige gevallen dat juist in de onderzoekswijk niet de inspirerende activiteiten plaats vonden, die we wel graag in het onderzoek wilden betrekken (zo gebeurde er in Groningen meer in de wijk Beijum dan in de pilotwijk Vinkhuizen). We hebben daar een aanpassing in gezocht door die projecten in een apart design toch mee te nemen.

34

Page 35: Faxvoorblad - Ziggomembers.ziggo.nl/.../site/EindrapportageALOPDEFINITIEF.docx · Web viewDe eerste meting is in januari 2011 afgerond. Bijna 1100 ouders uit de pilotgemeenten hebben

Het Nederlands Jeugdinstituut

Het Nederlands Jeugdinstituut is het landelijk kennisinstituut voor jeugd- en opvoedings-vraagstukken. Het werkterrein van het Nederlands Jeugdinstituut strekt zich uit van de jeugdgezondheidszorg, opvang, educatie en jeugdwelzijn tot opvoedingsondersteuning, jeugdzorg en jeugdbescherming evenals aangrenzende werkvelden als onderwijs, justitie en internationale jongerenprojecten.

MissieDe bestaansgrond van het Nederlands Jeugdinstituut ligt in het streven naar een gezonde ontwikkeling van jeugdigen, en verbetering van de sociale en pedagogische kwaliteit van hun leefomgeving. Om dat te kunnen bereiken is kennis nodig. Kennis waarmee de kwaliteit en effectiviteit van de jeugd- en opvoedingssector kan verbeteren. Kennis van de normale ontwikkeling en opvoeding van jeugdigen, preventie en behandeling van opvoedings- en opgroeiproblemen, effectieve werkwijzen en programma’s, professionalisering en stelsel- en ketenvraagstukken. Het Nederlands Jeugdinstituut ontwikkelt, beheert en implementeert die kennis.

DoelgroepHet Nederlands Jeugdinstituut werkt voor beleidsmakers, staffunctionarissen en beroepskrachten in de sector jeugd en opvoeding. Wij maken kennis beschikbaar voor de praktijk, maar genereren ook kennisvragen vanuit de praktijk. Op die manier wordt een kenniscyclus georganiseerd, die de jeugdsector helpt het probleemoplossend vermogen te vergroten en de kwaliteit en effectiviteit van de dienstverlening te verbeteren.

ProductenHet werk van het Nederlands Jeugdinstituut resulteert in uiteenlopende producten zoals een infolijn, websites, tijdschriften, e-zines, databanken, themadossiers, factsheets, diverse ontwikkelings- en onderzoeksproducten, trainingen, congressen en adviezen.

Meer weten?Met vragen over het Nederlands Jeugdinstituut of zijn beleidsterreinen kunt u op werkdagen van 9 tot 13 uur terecht bij onze Infolijn, telefoon (030) 230 65 64 of via e-mail [email protected] de meest actuele informatie: www.nederlandsjeugdinstituut.nl.

35