Economische Modellen 1 Hoofdstuk 1 Conjunctuur en...

24
Economische Modellen 1 ste druk © LWEO B.V. Niets uit deze publicatie mag op enigerlei wijze worden overgenomen zonder uitdrukkelijke toestemming van de uitgever. Het verlenen van toestemming tot publicatie strekt zich tevens uit tot het elektronisch beschikbaar stellen. Zie ook de leveringsvoorwaarden van de LWEO (www.lweo.nl). Hoofdstuk 1 Conjunctuur en structuur 1.1 Het tekortschieten van de effectieve vraag ten opzichte van de productiecapaciteit. Gezinnen, bedrijven, overheid en buitenland besteden minder dan de productie- capaciteit waardoor er mensen werkloos zijn. 1.2 a. onderbesteding b. onderbesteding c. overbesteding d. overbesteding e. onderbesteding 1.3 Bij overbesteding is de effectieve vraag groter dan de productiecapaciteit. De ondernemers zullen dan de prijzen verhogen en de vragers zijn ook bereid om meer te betalen als het aanbod onvoldoende is. 1.4 a. Mensen zijn bang hun baan te verliezen, ze gaan meer sparen om geld achter de hand te hebben, waardoor ze voorzichtiger worden met het kopen van spullen. b. Als mensen minder kopen, lopen bij bedrijven de voorraden op. De productie wordt dan ingekrompen. c. Als de productie daalt, zijn er minder arbeidskrachten nodig, waardoor de werkgelegenheid daalt. d. Mensen voelen zich armer en worden voorzichtiger met het uitgeven van geld. Daardoor daalt het consumentenvertrouwen. 1.5 De volgorde: 2, 4, 6, 3, 1, 5. 1.6 Die aankopen kan je niet meten, een onderzoeker kan niet vaststellen wat consumenten bij andere consumenten kopen. 1.7 a.

Transcript of Economische Modellen 1 Hoofdstuk 1 Conjunctuur en...

Page 1: Economische Modellen 1 Hoofdstuk 1 Conjunctuur en structuurmaken.wikiwijs.nl/bestanden/593106/Economische Modellen.pdf · zullen hierdoor meer tandenborstels van De Witte Glans gaan

Economische Modellen 1ste druk

© LWEO B.V. Niets uit deze publicatie mag op enigerlei wijze worden overgenomen zonder uitdrukkelijke toestemming van de uitgever. Het verlenen van toestemming tot publicatie strekt zich tevens uit tot het elektronisch beschikbaar stellen. Zie ook de leveringsvoorwaarden van de LWEO (www.lweo.nl).

Hoofdstuk 1 Conjunctuur en structuur 1.1 Het tekortschieten van de effectieve vraag ten opzichte van de productiecapaciteit.

Gezinnen, bedrijven, overheid en buitenland besteden minder dan de productie-capaciteit waardoor er mensen werkloos zijn.

1.2 a. onderbesteding

b. onderbesteding c. overbesteding d. overbesteding e. onderbesteding

1.3 Bij overbesteding is de effectieve vraag groter dan de productiecapaciteit. De

ondernemers zullen dan de prijzen verhogen en de vragers zijn ook bereid om meer te betalen als het aanbod onvoldoende is.

1.4 a. Mensen zijn bang hun baan te verliezen, ze gaan meer sparen om geld achter de

hand te hebben, waardoor ze voorzichtiger worden met het kopen van spullen. b. Als mensen minder kopen, lopen bij bedrijven de voorraden op. De productie

wordt dan ingekrompen. c. Als de productie daalt, zijn er minder arbeidskrachten nodig, waardoor de

werkgelegenheid daalt. d. Mensen voelen zich armer en worden voorzichtiger met het uitgeven van geld.

Daardoor daalt het consumentenvertrouwen. 1.5 De volgorde: 2, 4, 6, 3, 1, 5. 1.6 Die aankopen kan je niet meten, een onderzoeker kan niet vaststellen wat

consumenten bij andere consumenten kopen. 1.7 a.

Page 2: Economische Modellen 1 Hoofdstuk 1 Conjunctuur en structuurmaken.wikiwijs.nl/bestanden/593106/Economische Modellen.pdf · zullen hierdoor meer tandenborstels van De Witte Glans gaan

Economische Modellen 1ste druk

© LWEO B.V. Niets uit deze publicatie mag op enigerlei wijze worden overgenomen zonder uitdrukkelijke toestemming van de uitgever. Het verlenen van toestemming tot publicatie strekt zich tevens uit tot het elektronisch beschikbaar stellen. Zie ook de leveringsvoorwaarden van de LWEO (www.lweo.nl).

b. 1. Vergelijking 1: Cp en M. Vergelijking 2: Cp en M.

2. E. 3. Vergelijking 1: Cp en M.

Vergelijking 2: Cp en M. 1.8 Als de effectieve vraag daalt, blijven ondernemers met producten zitten, zodat hun

voorraden toenemen. Als gevolg daarvan zullen zij hun productie inkrimpen. Daar-door neemt de bezettingsgraad af.

1.9 a. • Huisvrouwen stimuleren om te gaan werken.

• Arbeidskrachten uit het buitenland laten komen (immigranten). b. Een arbeidsbesparende productietechniek waardoor mensen vervangen worden

door machines. c. Door het doen van arbeidsbesparende investeringen en het doorvoeren van

arbeidsbesparende productietechnieken wordt de productiefactor arbeid op een gegeven moment overvloedig en wordt kapitaal de knelpuntfactor.

1.10 Scholing is een langdurig proces. Kijk maar eens naar jezelf. Met 4 jaar begint je

schooltijd en als je na het vwo doorgaat met studeren, dan kom je pas ongeveer uit de studiebanken als je 23 jaar bent.

Page 3: Economische Modellen 1 Hoofdstuk 1 Conjunctuur en structuurmaken.wikiwijs.nl/bestanden/593106/Economische Modellen.pdf · zullen hierdoor meer tandenborstels van De Witte Glans gaan

Economische Modellen 1ste druk

© LWEO B.V. Niets uit deze publicatie mag op enigerlei wijze worden overgenomen zonder uitdrukkelijke toestemming van de uitgever. Het verlenen van toestemming tot publicatie strekt zich tevens uit tot het elektronisch beschikbaar stellen. Zie ook de leveringsvoorwaarden van de LWEO (www.lweo.nl).

Hoofdstuk 2 Klassieken en Keynes 2.1 Het gemis aan inkomsten (geld), sociale problemen, minder aanzien, minder

koopkracht, gedwongen huis te verkopen, enzovoort. 2.2 Hij krijgt het eerste jaar: 2 × 1.736 + 10 × 1.620 = € 19.672. Hij verdiende € 30.000.

(19.672 – 30.000)/30.000 × 100% = -34,4%. Hij gaat er bruto 34,4% op achteruit. 2.3 a. Lonen↓ → Arbeid sneller/minder snel rendabel → Vraag naar arbeid↑ →

Werkloosheid↓. b. Lonen↓ → Prijzen↓ → Internationale concurrentiepositie↑ → Export↑ → Afzet↑

→ Productie↑ → Werkgelegenheid ↑ → Werkloosheid (↓). 2.4 a. Door de loonsverlaging kan de prijs van tandenborstels van De Witte Glans dalen

en kan het bedrijf beter concurreren met de Duitse concurrent. Consumenten zullen hierdoor meer tandenborstels van De Witte Glans gaan kopen.

b. Een klein effect. Er werken slechts 500 mensen bij De Witte Glans en dat is te verwaarlozen op een totaal aantal van 8 miljoen werkende Nederlanders.

2.5 Nee. De ontwikkeling van de lonen in de supermarktbranche in 2010 heeft geen

invloed op de internationale concurrentiepositie. Supermarkten verkopen op de binnenlandse markt en een prijsstijging in de supermarkten in het ene land heeft nauwelijks invloed op de verkopen in het andere land.

2.6 Andere bedrijven hebben ook last van de crisis en zullen ook de loonkosten gaan

verlagen. De internationale concurrentiepositie wordt daardoor niet beter en de kans dat zijn afzet toe gaat nemen is klein.

2.7 a. Waarde onverkochte producten = 90 – 75 = € 15 miljard.

b. Inkrimpen. Ze hebben voor € 15 miljard aan niet verkochte producten. Die zullen ze eerst proberen te verkopen zodat ze hun productie zullen inkrimpen.

c. De werkgelegenheid zal dalen. Voor een lagere productie zijn er minder mensen nodig.

d. • Er zijn minder mensen die een loon verdienen. • De lonen van de werknemers zijn verlaagd.

e. De bestedingen van de gezinnen zullen dalen. Door een lager loon, kun je minder geld uitgeven.

f. De bedrijven zullen hun productie verder inkrimpen. De consumenten kopen minder dus hoeft er minder gemaakt te worden.

g. De werkgelegenheid zal verder dalen.

Page 4: Economische Modellen 1 Hoofdstuk 1 Conjunctuur en structuurmaken.wikiwijs.nl/bestanden/593106/Economische Modellen.pdf · zullen hierdoor meer tandenborstels van De Witte Glans gaan

Economische Modellen 1ste druk

© LWEO B.V. Niets uit deze publicatie mag op enigerlei wijze worden overgenomen zonder uitdrukkelijke toestemming van de uitgever. Het verlenen van toestemming tot publicatie strekt zich tevens uit tot het elektronisch beschikbaar stellen. Zie ook de leveringsvoorwaarden van de LWEO (www.lweo.nl).

2.8 Als je prijsdalingen verwacht, ga je aankopen uitstellen. Je wacht op lagere prijzen. Dat betekent dat er minder wordt gekocht door gezinnen waardoor de consumptie daalt.

2.9 Lonen (↑) → Bestedingen↑ → Productie↑ → Werkgelegenheid↑. 2.10 Rente↓ → consumenten en bedrijven gaan minder sparen en meer lenen →

bestedingen↑ → productie↑ → werkgelegenheid↑. 2.11 a. Overheidsuitgaven (↑) → Effectieve vraag↑ → Productie↑ → Nationaal inkomen↑

→ Consumptie↑ → Effectieve vraag↑ → enzovoort. b. Belastingen (↑) → Consumptie↓ → Effectieve vraag↓ → Productie↓ → Nationaal

inkomen↓ → Consumptie↓ → Effectieve vraag↓ → enzovoort. 2.12 a. Belastingen↓ → Consumptie↑ → Effectieve vraag↑ → Productie↑ → Nationaal

inkomen↑. b. Door de belastingverlaging stijgt het nationaal inkomen. Over het inkomen moet

inkomstenbelasting betaald worden. Of: Door de belastingverlaging gaan mensen meer besteden, waardoor er meer btw wordt betaald.

2.13 De twee beleidsmaatregelen werken tegen elkaar in. Door vergroting van de

overheidsuitgaven wordt de economie gestimuleerd, maar door een verhoging van de belastingen wordt de economie afgeremd.

2.14 a.

onderbesteding overbestedinginvesteringen te laag te hoogconsumptie te laag te hoogbesparingen te hoog te laagarbeidsmarkt ruim krapprijzen dalend stijgend

b.

onderbesteding overbestedingbelastingen omlaag omhoogoverheidsuitgaven omhoog omlaag

c. onderbesteding overbestedingbegrotingstekort stijgt daalt

2.15 In een periode van onderbesteding verlaagt de overheid bij anticyclisch de

belastingen en daar zijn de mensen blij mee. Ook worden de overheidsbestedingen

Page 5: Economische Modellen 1 Hoofdstuk 1 Conjunctuur en structuurmaken.wikiwijs.nl/bestanden/593106/Economische Modellen.pdf · zullen hierdoor meer tandenborstels van De Witte Glans gaan

Economische Modellen 1ste druk

© LWEO B.V. Niets uit deze publicatie mag op enigerlei wijze worden overgenomen zonder uitdrukkelijke toestemming van de uitgever. Het verlenen van toestemming tot publicatie strekt zich tevens uit tot het elektronisch beschikbaar stellen. Zie ook de leveringsvoorwaarden van de LWEO (www.lweo.nl).

bij onderbesteding verhoogd, waardoor de werkloosheid wordt bestreden en daar zijn de mensen het meestal wel mee eens.

Bij overbesteding moet de overheid de belastingen verhogen en dat roept altijd veel weerstand op. Ook het verlagen van de overheidsbestedingen valt vaak in slechte aarde bij de mensen, omdat de overheidsvoorzieningen minder worden.

Page 6: Economische Modellen 1 Hoofdstuk 1 Conjunctuur en structuurmaken.wikiwijs.nl/bestanden/593106/Economische Modellen.pdf · zullen hierdoor meer tandenborstels van De Witte Glans gaan

Economische Modellen 1ste druk

© LWEO B.V. Niets uit deze publicatie mag op enigerlei wijze worden overgenomen zonder uitdrukkelijke toestemming van de uitgever. Het verlenen van toestemming tot publicatie strekt zich tevens uit tot het elektronisch beschikbaar stellen. Zie ook de leveringsvoorwaarden van de LWEO (www.lweo.nl).

Hoofdstuk 3 Keynes' basismodel 3.1 a. • Maquette (van bijvoorbeeld een nieuw stadsdeel in Almere). Van deze

modelvorm wordt gebruik gemaakt om belanghebbenden (financiers, projectontwikkelaar, bestuurders van de stad, bevolking, enzovoort) een idee te geven hoe bijvoorbeeld het nieuwe stadsdeel er mogelijk uit zal komen te zien.

• Patroon (voor een jasje in een brei- en knipblad). Hiervan wordt door de naaister gebruik gemaakt om de juiste gaten in de stof te knippen.

b. Door statistisch onderzoek, bijvoorbeeld door enquêtes of steekproeven. 3.2 Op korte termijn mag de productiecapaciteit constant worden verondersteld, omdat

de kwantiteit en de kwaliteit van de productiefactoren in korte tijd moeilijk te veranderen zijn.

3.3 Inkomen: stroomgrootheid → het gaat om het geld dat je in een bepaalde periode

verdient. Er stroomt geld van de werkgever naar de werknemer. Consumptie: stroomgrootheid → het gaat om de uitgaven die je in een bepaalde periode doet. Werkloosheid: voorraadgrootheid → de werkloosheid meet je op een bepaald tijdstip. Loon: stroomgrootheid → het gaat om het geld dat je bijvoorbeeld in een maand verdient. Vermogen: voorraadgrootheid, het gaat om de waarde van alle bezittingen minus de schulden (het vermogen) op een bepaald tijdstip.

3.4 Afnemen. Meer (consumenten)vertrouwen leidt tot meer consumptie. De

ondernemers hebben hun investeringsplannen hier niet op ingesteld, zij produceren te weinig en zullen uit voorraad moeten verkopen waardoor de voorraden afnemen.

3.5 a. • Rente: als de rente stijgt, wordt lenen voor bedrijven duurder en zullen ze

minder gaan investeren. • Afzetverwachtingen: als bedrijven verwachten dat de afzet zal stijgen zullen ze

meer gaan investeren want anders moeten ze uit voorraad verkopen en als die op zijn dan moeten ze op den duur nee verkopen.

• Winstverwachtingen: als er veel winst wordt verwacht, zijn bedrijven optimistisch over de toekomst en zullen ze eerder gaan investeren in nieuwe kapitaalgoederen.

b. • De prijzen: hogere prijzen leiden tot minder consumptie. • De rente: als de rente stijgt wordt lenen voor consumenten duurder en dan

zullen ze bepaalde uitgaven, vooral in duurzame consumptiegoederen, eerder achterwege laten.

Page 7: Economische Modellen 1 Hoofdstuk 1 Conjunctuur en structuurmaken.wikiwijs.nl/bestanden/593106/Economische Modellen.pdf · zullen hierdoor meer tandenborstels van De Witte Glans gaan

Economische Modellen 1ste druk

© LWEO B.V. Niets uit deze publicatie mag op enigerlei wijze worden overgenomen zonder uitdrukkelijke toestemming van de uitgever. Het verlenen van toestemming tot publicatie strekt zich tevens uit tot het elektronisch beschikbaar stellen. Zie ook de leveringsvoorwaarden van de LWEO (www.lweo.nl).

• Het consumentenvertrouwen: als consumenten veel vertrouwen hebben in de economische toekomst, dan zal de consumptie stijgen.

3.6 a/b/c. Zie tabel.

d. Regel 1: Iep < Iea, omdat de effectieve vraag groter is dan de productie. Regel 2: Iep = Iea, omdat de effectieve vraag gelijk is aan de productie. Regel 3: Iep > Iea, omdat de effectieve vraag kleiner is dan de productie.

(1) (2) (3) (4) (5) (6) (7) (8) (9)

Stel W is

dan is Y

en C =

en Iea =

dan is EV

dan is de gedwongen voorraad-

verandering

dan is Iep

S = typering situatie

1 160 160 140 25 165 -5 20 20 gedwongen

voorraadintering 2 180 180 155 25 180 0 25 25 inkomensevenwicht

3 200 200 170 25 195 5 30 30 gedwongen

voorraadvorming e. Sparen is het deel van het verdiende inkomen (het netto inkomen) dat niet wordt

geconsumeerd. f/g. Zie tabel. h. Regel 1: verhogen, omdat de productie < de vraag; anders raken de voorraden

op. Regel 2: niet veranderen, omdat de productie = de effectieve vraag. Regel 3: verlagen, omdat de productie > de vraag; de voorraden zouden anders hoog oplopen.

3.7 Als W > EV, dan is er voorraadvorming. De bedrijven zullen de productie inkrimpen.

Als W = EV, dan is er inkomensevenwicht. De bedrijven zullen de productie niet veranderen. Als W < EV, dan is er voorraadintering. De bedrijven zullen de productie vergroten. Als Iea > S, dan geldt EV groter W. De bedrijven zullen achteraf minder investeren dan verwacht. De bedrijven zullen de productie vergroten. Als Iea = S dan geldt EV gelijk W. De bedrijven zullen achteraf evenveel investeren als verwacht. De bedrijven zullen de productie niet veranderen. Als Iea < S, dan geldt EV kleiner W. De bedrijven zullen achteraf meer investeren dan verwacht. De bedrijven zullen de productie inkrimpen.

3.8 Bij een stijging van het inkomen zal een groter deel van een extra euro inkomen

gespaard worden, omdat aan de bevrediging van primaire en luxe goederen meer voldaan is. Als een groter deel van de extra euro inkomen gespaard wordt, zal een kleiner deel geconsumeerd worden.

Page 8: Economische Modellen 1 Hoofdstuk 1 Conjunctuur en structuurmaken.wikiwijs.nl/bestanden/593106/Economische Modellen.pdf · zullen hierdoor meer tandenborstels van De Witte Glans gaan

Economische Modellen 1ste druk

© LWEO B.V. Niets uit deze publicatie mag op enigerlei wijze worden overgenomen zonder uitdrukkelijke toestemming van de uitgever. Het verlenen van toestemming tot publicatie strekt zich tevens uit tot het elektronisch beschikbaar stellen. Zie ook de leveringsvoorwaarden van de LWEO (www.lweo.nl).

3.9 (3) EV = C + I

(4) C = 0,75Y + 20 (5) I = 25 Uit deze drie vergelijkingen volgt dat EV = 0,75Y + 45. Als Y = 180 → EV = 0,75 × 180 + 45 = 180.

3.10 a. De evenwichtsvoorwaarde is: S = I → 0,25Y − 20 = 25 → 0,25Y = 45 → Y = 180.

b. S = 0,25 × 180 − 20 = 25 en I = 25 → S = I bij Y = 180. 3.11 a. Zie grafiek.

b. Zie grafiek. c. Y = 180 want daar geldt dat EV = W (= Y). Of: daar snijdt de bestedingslijn de lijn

van de evenwichtsvoorwaarde. d. Zie grafiek.

3.12 a. Zie grafiek.

b. Zie grafiek. c. Y = 180, want daar geldt dat S = I. d. Zie grafiek.

Grafiek bij 3.11, 3.12 en 3.13

Page 9: Economische Modellen 1 Hoofdstuk 1 Conjunctuur en structuurmaken.wikiwijs.nl/bestanden/593106/Economische Modellen.pdf · zullen hierdoor meer tandenborstels van De Witte Glans gaan

Economische Modellen 1ste druk

© LWEO B.V. Niets uit deze publicatie mag op enigerlei wijze worden overgenomen zonder uitdrukkelijke toestemming van de uitgever. Het verlenen van toestemming tot publicatie strekt zich tevens uit tot het elektronisch beschikbaar stellen. Zie ook de leveringsvoorwaarden van de LWEO (www.lweo.nl).

Page 10: Economische Modellen 1 Hoofdstuk 1 Conjunctuur en structuurmaken.wikiwijs.nl/bestanden/593106/Economische Modellen.pdf · zullen hierdoor meer tandenborstels van De Witte Glans gaan

Economische Modellen 1ste druk

© LWEO B.V. Niets uit deze publicatie mag op enigerlei wijze worden overgenomen zonder uitdrukkelijke toestemming van de uitgever. Het verlenen van toestemming tot publicatie strekt zich tevens uit tot het elektronisch beschikbaar stellen. Zie ook de leveringsvoorwaarden van de LWEO (www.lweo.nl).

3.13 a. Zie grafiek. De verticale stukjes bij Y = 240 (zie accolade). b. Een gedwongen voorraadtoename: de productie (W) is 15 miljard groter dan de

EV. En de besparingen zijn 15 miljard groter dan de investeringen (I). c. Verkleinen omdat bij een blijvend lage vraag de voorraden steeds groter zullen

worden. De voorraden moeten dus kleiner worden en daarom gaat men minder produceren.

3.14 a. Bij Y = 60 is C = 0,75 × 60 + 20 = 65 → C/Y (gemiddelde consumptiequote) =

65/60 = 1,08. Bij Y = 80 is C = 0,75 × 80 + 20 = 80 → C/Y = 80/80 = 1. Bij Y = 100 is C = 0,75 × 100 + 20 = 95 → C/Y = 95/100 = 0,95.

b. Als Y stijgt van 60 naar 80, dan stijgt C van 65 naar 80 → c (marginale consumptiequote) = 15/20 = 0,75. Als Y stijgt van 80 naar 100, dan stijgt C van 80 naar 95 →LC/LY = 15/20 = 0,75.

c. Dat is het getal in de consumptiefunctie dat voor Y staat dus 0,8. Of: Als Y = 100 dan is C = 0,8 x100 + 10 = 90. Als Y = 120 dan is C = 0,8 × 120 + 10 = 106. De marginale consumptiequote (LC/LY ) is dan 16/20 = 0,8. Dat geldt bij elke verandering van Y.

3.15

Periode 1 Periode 2 Periode 3Io↑ →I↑ →EV↑ →W↑ →Y↑ →C↑ →EV↑→W↑→Y↑ →C↑ →EV↑→W↑ → Y↑ →

(+16) (+16) (+16) (+16) (+16) (+12) (+12) (+9) (+9) Io↑ →I↑ →EV↑/W↑/ Y↑→C↑ →EV↑→W↑ → Y↑ → (+16) (+16) (+12) (+12) Io↑ →I↑ →EV↑/W↑/Y↑ → (+16) (+16)

3.16 a/b.

periode 0 1 2 3 4 enz. uiteindelijk I 25 41 41 41 41 41

LI 0 +16 +16 +16 +16 +16 LC 0 0

0,75 +12

0,75 +21

0,75 +27,75

+48 LEV 0 +16 +28 +37 +43,75 +64 LW 0 +16 +28 +37 +43,75 +64 LY 0 +16 +28 +37 +43,75 +64

3.17 Het model is:

(1) W = EV (2) Y = W (3) EV = C + I (4) C = 0,75Y + Co (5) I = 25

Page 11: Economische Modellen 1 Hoofdstuk 1 Conjunctuur en structuurmaken.wikiwijs.nl/bestanden/593106/Economische Modellen.pdf · zullen hierdoor meer tandenborstels van De Witte Glans gaan

Economische Modellen 1ste druk

© LWEO B.V. Niets uit deze publicatie mag op enigerlei wijze worden overgenomen zonder uitdrukkelijke toestemming van de uitgever. Het verlenen van toestemming tot publicatie strekt zich tevens uit tot het elektronisch beschikbaar stellen. Zie ook de leveringsvoorwaarden van de LWEO (www.lweo.nl).

Oplossing: (2) en (3) in (1) invullen. De herschreven evenwichtsvoorwaarde is dan: Y = C + I. Hierin (4) en (5) invullen levert op: Y = 0,75Y + Co + 25 → Y – 0,75Y = Co + 25 → 0,25Y = 25 + Co → Y = 4 × 25 + 4 × Co. De multiplier (inkomensvermenigvuldiger) van de autonome consumptie bedraagt 4.

3.18 a. De multiplier = 1/(1 – 0,6) = 1/0,4 = 2,5.

b. Het spaarlek is dan groter. Bij een marginale consumptiequote van 0,75 lekt van elke inkomensstijging 25% weg, terwijl bij een marginale consumptiequote van 0,6 er van elke inkomensstijging 40% weglekt.

3.19 a. W = EV → Y = EV → Y = C + I → Y = 0,75Y + 20 + 0,2Y + 25 → Y – 0,75Y – 0,2Y =

45 → 0,05Y = 45 → Y = 45/0,05 = 20 × 45 = 900. b. Als Y = 1.000 → EV = 0,75 × 1.000 + 20 + 0,2 × 1.000 + 25 = 995.

De productie is dan groter dan de EV. Er is sprake van voorraadvorming en dus zullen de bedrijven hun productie inkrimpen totdat de voorraadvorming is verdwenen. Dat is bij het evenwichtsinkomen van 900 (zie vraag a). Dat is 10% lager dan 1.000.

3.20 a. Multiplier = (L) gevolg/(L) oorzaak (LY/LCo en/of LIo).

De multiplier voor de autonome consumptie is 3 en het gewenste gevolg een verhoging van het evenwichtsinkomen met 30 miljard. De verhoging van de autonome consumptie (de oorzaak) wordt dan 3 = 30/LCo, zodat de verandering van Co = 30/3 = 10 miljard. Of: LCo = LY/multiplier = 30/3 = 10 miljard.

b. Bij een verandering van de autonome investeringen en een multiplier van 2 zal de verhoging 30/2 = 15 miljard moeten bedragen.

3.21 a. Kapitaal is de knelpuntfactor. Er kunnen maar acht arbeiders aan het werk bij

vier ovens. De ovens bepalen de omvang van de productiecapaciteit. De productiecapaciteit bedraagt 4 × 500 = 2.000 broden.

b. Nu is de productiefactor arbeid het knelpunt, er zijn twee arbeiders te weinig om de vier ovens te bedienen: er worden maar 6/2 = 3 ovens gebruikt. De productiecapaciteit bedraagt 3 × 500 = 1.500 broden.

3.22 a. Hij had genoeg aan 4 × 2 = 8 arbeiders omdat het aantal ovens de productie-

capaciteit bepaalt. b. Zijn productie bedraagt 4 × 500 = 2.000 broden. Hij zal zijn productie aanpassen

aan de vraag, want broden die niet verkocht worden (500), bederven. c. Nog eens twee arbeiders, want met zes arbeiders kan hij (3 × 500 =) 1.500 broden

produceren.

Page 12: Economische Modellen 1 Hoofdstuk 1 Conjunctuur en structuurmaken.wikiwijs.nl/bestanden/593106/Economische Modellen.pdf · zullen hierdoor meer tandenborstels van De Witte Glans gaan

Economische Modellen 1ste druk

© LWEO B.V. Niets uit deze publicatie mag op enigerlei wijze worden overgenomen zonder uitdrukkelijke toestemming van de uitgever. Het verlenen van toestemming tot publicatie strekt zich tevens uit tot het elektronisch beschikbaar stellen. Zie ook de leveringsvoorwaarden van de LWEO (www.lweo.nl).

d. De arbeidsproductiviteit = 1.500/6 = 250 broden. 3.23 Y↑ → (8) Y/50↑ → (8) Av↑ → (9) (Aa – Av)↓ → (9) U↓. 3.24 a. De productiecapaciteit (Y*) is: 50 × 4,4 = 220 (miljard). Als het nationaal

inkomen Y gelijk is aan 220, dan is er bestedingsevenwicht. b. Av = 180 miljard/50.000 = 3,6 miljoen. Of: 180/50 × miljoen = 3,6 miljoen. c. U = 4,4 − 3,6 = 0,8 (miljoen). Dat is 0,8/4,4 × 100% = 18,2%. d. Conjuncturele werkloosheid: door stimulering van de bestedingen kun je deze

werkloosheid oplossen. 3.25 a. C = 0,75 × 180 + 20 = 155. I = 25. EV = C + I = 155 + 25 = 180.

(1) (2) (3) (4) (5) (6) (7)Io ×

miljard

C ×

miljard

EV ×

miljard

W ×

miljard

miljard

werk-gelegenheid

× miljoen situatie op de arbeidsmarkt

25 155 180 180 180 3,6 ruime arbeidsmarkt met conjuncturele

werkloosheid 35 185 220 220 220 4,4 volledige werkgelegenheid

40 200 240 240 240 4,8 overspannen arbeidsmarkt met een

tekort aan arbeidskrachten

b. Werkgelegenheid = 180/50 × miljoen = 3,6 miljoen. Of: 180 miljard/50.000 = 3,6 miljoen.

c. Conjuncturele werkloosheid, EV < Y* dus is er onderbesteding. 3.26 a. De multiplier is 4 en Io stijgt met 10 (= LI). Dus stijgt Y met 4 × 10 = 40 miljard

(= LY). b. Zie rij 2 van de tabel bij 3.25. c. Zie rij 3 van de tabel bij 3.25. d. Met (35 − 25 =) 10, want dan is er volledige werkgelegenheid. Er is dan geen

conjunctuurwerkloosheid meer (zie rij 2). 3.27 • Renteverlaging: sparen wordt minder aantrekkelijk.

• Overheveling van inkomen van hogere naar lagere inkomens (nivellering). Lagere inkomens consumeren een groter deel van hun extra inkomen. Of: subsidies (overdrachten) aan lagere inkomens.

3.28 a. (1) W = EV

(2) Y = W (3) EV = C + I (4) C = cY + 20 (5) I = 25

Page 13: Economische Modellen 1 Hoofdstuk 1 Conjunctuur en structuurmaken.wikiwijs.nl/bestanden/593106/Economische Modellen.pdf · zullen hierdoor meer tandenborstels van De Witte Glans gaan

Economische Modellen 1ste druk

© LWEO B.V. Niets uit deze publicatie mag op enigerlei wijze worden overgenomen zonder uitdrukkelijke toestemming van de uitgever. Het verlenen van toestemming tot publicatie strekt zich tevens uit tot het elektronisch beschikbaar stellen. Zie ook de leveringsvoorwaarden van de LWEO (www.lweo.nl).

b. Vul voor Y in 220. Los vervolgens het model op: 220 = c × 220 + 20 + 25 → 220c =175 → c = 175/220 = 0,795.

3.29 a-e. Zie grafiek.

Page 14: Economische Modellen 1 Hoofdstuk 1 Conjunctuur en structuurmaken.wikiwijs.nl/bestanden/593106/Economische Modellen.pdf · zullen hierdoor meer tandenborstels van De Witte Glans gaan

Economische Modellen 1ste druk

© LWEO B.V. Niets uit deze publicatie mag op enigerlei wijze worden overgenomen zonder uitdrukkelijke toestemming van de uitgever. Het verlenen van toestemming tot publicatie strekt zich tevens uit tot het elektronisch beschikbaar stellen. Zie ook de leveringsvoorwaarden van de LWEO (www.lweo.nl).

Page 15: Economische Modellen 1 Hoofdstuk 1 Conjunctuur en structuurmaken.wikiwijs.nl/bestanden/593106/Economische Modellen.pdf · zullen hierdoor meer tandenborstels van De Witte Glans gaan

Economische Modellen 1ste druk

© LWEO B.V. Niets uit deze publicatie mag op enigerlei wijze worden overgenomen zonder uitdrukkelijke toestemming van de uitgever. Het verlenen van toestemming tot publicatie strekt zich tevens uit tot het elektronisch beschikbaar stellen. Zie ook de leveringsvoorwaarden van de LWEO (www.lweo.nl).

3.30 a. Zie grafiek. b. EV = 0,75Y + 45 + 10 → EV = 0,75Y + 55.

3.31 Zie grafiek. De lijn loopt steiler. 3.32 a. (vgl. 1) W = EV, de productie (W) wordt bepaald door de effectieve vraag (EV).

b. Het inkomen (= productie) is € 360 miljard. Bij dat inkomen is EV = 0,75 × 360 + 100 = € 370 miljard. EV (370) > W (360), dus de productie zal stijgen.

c. Inkomensevenwicht wordt bereikt als Y = EV → Y = 0,75Y + 40 + 60 → 0,25Y = 100 → Y = € 400 miljard.

d. (1) W = EV (2) Y = W (3) EV = C + I (4) C = 0,75Y + Co (5) I = Io Invullen leidt tot Y = C = I dus Y = 0,75Y + Co + Io → 0,25Y = Co + Io. De oplossingsvergelijking is dan Y = 4Co + 4Io. Beide multipliers zijn dus 4.

e. Co↑ → C↑ → EV↑ → W↑ → Y↑ f. Y = € 400 miljard; Y* = 50 × 11 × miljard = € 550 miljard → Y < Y*, er is dus

onderbesteding. g. Werkgelegenheid = 400 miljard/50.000 = 8 miljoen. Maximale werkgelegenheid

= 550 miljard/50.000 = 11 miljoen. De werkloosheid bedraagt 11 − 8 = 3 miljoen personen.

h. Conjuncturele werkloosheid. Deze ontstaat doordat de effectieve vraag < productiecapaciteit.

i. Het inkomen moet stijgen met 550 − 400 = € 150 miljard. De multiplier van Io bedraagt 4. Dus moeten de autonome investeringen stijgen met 150/4 = € 37,5 miljard.

j. Door een verhoging van de marginale consumptiequote wordt het spaarlek kleiner. Dan wordt een groter deel van het extra inkomen extra geconsumeerd.

k. Het nationaal inkomen moet gelijk worden aan de productiecapaciteit (Y*). Y = cY + 100 → (l − c)Y = 100 en Y* = 550. Dus: (1 − c)550 = 100 → (1 − c) = 100/550 → 1 – c = 0,18 → c = 1 − 0,18 → c = 0,82.

3.33 Het arbeidsaanbod stijgt met 0,5 miljoen arbeidsjaren. Om deze mensen aan het

werk te krijgen, moet het nationaal inkomen stijgen met 0,5 miljoen × 35.000 = € 17,5 miljard. De multiplier van Io is 2. De autonome investeringen moeten dus stijgen met 17,5/2 = € 8,75 miljard.

Page 16: Economische Modellen 1 Hoofdstuk 1 Conjunctuur en structuurmaken.wikiwijs.nl/bestanden/593106/Economische Modellen.pdf · zullen hierdoor meer tandenborstels van De Witte Glans gaan

Economische Modellen 1ste druk

© LWEO B.V. Niets uit deze publicatie mag op enigerlei wijze worden overgenomen zonder uitdrukkelijke toestemming van de uitgever. Het verlenen van toestemming tot publicatie strekt zich tevens uit tot het elektronisch beschikbaar stellen. Zie ook de leveringsvoorwaarden van de LWEO (www.lweo.nl).

3.34 a. Deze stippellijn geeft de evenwichtsvoorwaarde Y = EV weer. Als de EV-lijn deze stippellijn snijdt, is er bij het snijpunt inkomensevenwicht.

b. 2 miljoen arbeidsjaren. Bij Y = 40 (= productiecapaciteit) kan bij de werk-gelegenheidslijn op de N-as worden afgelezen dat de werkgelegenheid 2 miljoen is.

c. 1 miljoen arbeidsjaren. Het evenwichtsinkomen bedraagt 20 miljard, waarbij 1 miljoen arbeidsjaren zijn ingeschakeld. Bij bestedingsevenwicht (€ 40 miljard) zouden 2 miljoen arbeidsjaren zijn ingeschakeld: de conjuncturele werkloosheid is dus 2 – 1 = 1 miljoen arbeidsjaren.

d. 0,5 miljoen (500.000) arbeidsjaren. Bij volledige benutting van de productiecapaciteit zijn 2 miljoen arbeidsjaren ingeschakeld terwijl er 2,5 miljoen arbeidsjaren beschikbaar zijn. 0,5 miljoen arbeidsjaren kunnen dus niet benut worden: de structurele werkloosheid.

e. Met € 10 miljard. De autonome bestedingen zijn € 10 miljard bij een nationaal inkomen van € 20 miljard. De multiplier is dus 20/10 = 2. De toename van het nationaal inkomen is 40 – 20 = € 20 miljard. De autonome bestedingen moeten met 20/2 = € 10 miljard toenemen.

f. De nieuwe EV-lijn in de figuur komt 10 miljard (= l cm) hoger te liggen.

Page 17: Economische Modellen 1 Hoofdstuk 1 Conjunctuur en structuurmaken.wikiwijs.nl/bestanden/593106/Economische Modellen.pdf · zullen hierdoor meer tandenborstels van De Witte Glans gaan

Economische Modellen 1ste druk

© LWEO B.V. Niets uit deze publicatie mag op enigerlei wijze worden overgenomen zonder uitdrukkelijke toestemming van de uitgever. Het verlenen van toestemming tot publicatie strekt zich tevens uit tot het elektronisch beschikbaar stellen. Zie ook de leveringsvoorwaarden van de LWEO (www.lweo.nl).

g. 2,5 miljoen × apt = 40 miljard → apt = 40 miljard/2,5 miljoen = € 16.000 (nieuwe arbeidsproductiviteit). ATV = (4.000/20.000) × 100% = 20%.

h. Zie onderste deel van de grafiek. De lijn begint weer in de oorsprong en loopt verder door het punt waarbij Y = 40 en N = 2,5.

i. • Als de lonen niet worden gematigd, leidt ATV tot hogere arbeidskosten, hetgeen eerder minder dan meer vraag naar arbeid betekent.

• Bedrijven die met overcapaciteit te maken hebben, zullen via ATV eerst trachten die overcapaciteit weg te werken en dus geen nieuwe mensen aantrekken, enzovoort.

3.35 a. Y = 3,5 (40 + 60) = € 350 miljard. Av = 350/50 × miljoen = 7 miljoen arbeidsjaren.

De totale werkloosheid (U) = 8,5 – 7 = 1,5 miljoen arbeidsjaren. Y* = (0,2 × 2.000) × miljard = € 400 miljard. Av* = 400 miljard/50.000 = 8 miljoen arbeidsjaren. Uc = 8 − 7 = 1 miljoen arbeidsjaren; Us = 8,5 − 8 = 0,5 miljoen arbeidsjaren.

b. Om 1 miljoen arbeidsjaren aan het werk te krijgen moet Y stijgen met 1 miljoen × 50.000 = € 50 miljard (LY = € 50 miljard). De multiplier bedraagt 3,5. Dus moeten de autonome bestedingen stijgen met 50/3,5 = € 14,28 miljard.

Page 18: Economische Modellen 1 Hoofdstuk 1 Conjunctuur en structuurmaken.wikiwijs.nl/bestanden/593106/Economische Modellen.pdf · zullen hierdoor meer tandenborstels van De Witte Glans gaan

Economische Modellen 1ste druk

© LWEO B.V. Niets uit deze publicatie mag op enigerlei wijze worden overgenomen zonder uitdrukkelijke toestemming van de uitgever. Het verlenen van toestemming tot publicatie strekt zich tevens uit tot het elektronisch beschikbaar stellen. Zie ook de leveringsvoorwaarden van de LWEO (www.lweo.nl).

Hoofdstuk 4 Model met overheid zonder buitenland 4.1 a. Bij onderbesteding. Door belastingverlaging worden de bestedingen

gestimuleerd, waardoor de onderbesteding vermindert. b. Door belastingverlaging worden de bestedingen gestimuleerd, waardoor de afzet

van de bedrijven stijgt en er meer vraag naar arbeid ontstaat, zodat de werkloosheid daalt.

4.2 Overheidsconsumptie en overheidsinvesteringen. 4.3 Omdat een belastingverlaging (Bo↓) leidt tot een hoger besteedbaar inkomen

(Y – B)↑ en daarmee tot meer effectieve vraag. Minder belasting leidt tot meer bestedingen.

4.4 a.

b. In de eerste periode leidt een verhoging van de autonome overheidsbestedingen

tot een even grote stijging van het nationaal inkomen. Bij een verlaging van de autonome belastingen lekt in de eerste periode al een gedeelte van de verhoging van het besteedbaar inkomen weg naar de besparingen (spaarlek).

4.5 a. W = EV → Y = C + I + O → Y = 0,8Y − 0,8B + 7 + 12 + 45 →

Y = 0,8Y − 0,8 × 0,25Y − 0,8 × 5 + 7 + 12 + 45 → Y − 0,8Y + 0,2Y = 60 → 0,4Y = 60 → Y = 60/0,4 = 2,5 × 60 = 150.

b. Y = -2 × 5 + 2,5 (7 + 12 + 45) = 150. c. Y* = Aa × apt = 4,5 miljoen × 40.000 = € 180 miljard. d. Werkloosheid = (Y* − Ye)/apt = (180 − 150) miljard/40.000 = 750.000

arbeidsjaren. e. Les Rouges, omdat zij pleiten voor een verhoging van de overheidsbestedingen

en die hebben een grotere multiplier dan de belastingen. Er is dus een sterker effect op de effectieve vraag.

f. Toename autonome bestedingen = Latonoom/multiplier = 30/2,5 = € 12 miljard. 4.6

Page 19: Economische Modellen 1 Hoofdstuk 1 Conjunctuur en structuurmaken.wikiwijs.nl/bestanden/593106/Economische Modellen.pdf · zullen hierdoor meer tandenborstels van De Witte Glans gaan

Economische Modellen 1ste druk

© LWEO B.V. Niets uit deze publicatie mag op enigerlei wijze worden overgenomen zonder uitdrukkelijke toestemming van de uitgever. Het verlenen van toestemming tot publicatie strekt zich tevens uit tot het elektronisch beschikbaar stellen. Zie ook de leveringsvoorwaarden van de LWEO (www.lweo.nl).

4.7 a. B wordt in de nieuwe situatie: 0,25 × 180 + 5 = 50. B was 42,5. Dus een

inverdieneffect van 7,5 miljard. Of: Inverdieneffect = bLY = 0,25 × 30 miljard = 7,5 miljard.

b. De inkomsten stijgen met 7,5 en de uitgaven met 12, zodat het overheidtekort per saldo stijgt met 4,5 miljard.

4.8 a. Als Bo met 2 daalt, zal vanwege het multipliereffect Y met -2 × -2 = € 4 miljard

stijgen (=LY). b. Door de stijging van Y met 4 miljard nemen de belastingen (B) toe met bLY =

0,25 × 4 = € 1 miljard. Het inverdieneffect is € 1 miljard. c. O verandert niet. De belastingen nemen, door de verlaging van Bo, af met 2

miljard maar er wordt € 1 miljard inverdiend. Per saldo nemen de belastingen af met 2 – 1 = € 1 miljard. Het overheidssaldo verslechtert met € 1 miljard.

4.9 a. Als Y = 200 dan is B = 30. Gemiddelde belastingdruk B/Y = 30/200 = 0,15.

Als Y = 300 dan is B = 60. Gemiddelde belastingdruk B/Y = 60/300 = 0,20. De gemiddelde belastingdruk stijgt naarmate het inkomen stijgt. Dus is het belastingstelsel progressief.

b. B = 0,3Y – 30 → 0 = 0,3Y – 30 → 0,3Y = 30 → Y = 30/0,3 = 100. Bij een nationaal inkomen van 100 is de belastingopbrengst nul.

4.10 a. Als Y = 200 dan is B = 90. Gemiddelde belastingdruk B/Y = 90/200 = 0,45.

Als Y = 300 dan is B = 120. Gemiddelde belastingdruk B/Y = 120/300 = 0,40. De gemiddelde belastingdruk daalt naarmate het inkomen stijgt. Dus is het belastingstelsel degressief.

b. Bij beide inkomens 0,3. Dat is het getal dat voor Y staat in de belastingfunctie. 4.11 Als Y = 0 → B = -10. De autonome belastingen zijn -10, dus negatief. Er is een

heffingskorting. Bij een belastingsysteem met een heffingskorting is het belasting-stelsel progressief, omdat de heffingskorting voor de lage inkomens zwaarder meeweegt dan voor de hoge inkomens. Het belastingstelsel werkt nivellerend, omdat de inkomensverschillen relatief kleiner worden.

4.12 Dan moet Bo gelijk zijn aan nul en is de belastingfunctie: B = 0,4Y. 4.13 a. Een conjuncturele inzinking gaat gepaard met oplopende werkloosheid en meer

bedrijfssluitingen; daardoor zullen de overheidsuitgaven (bijvoorbeeld de sociale uitkeringen) stijgen. Een conjuncturele inzinking gaat gepaard met dalende winsten en dalende lonen; daardoor zullen de belastingontvangsten afnemen.

Page 20: Economische Modellen 1 Hoofdstuk 1 Conjunctuur en structuurmaken.wikiwijs.nl/bestanden/593106/Economische Modellen.pdf · zullen hierdoor meer tandenborstels van De Witte Glans gaan

Economische Modellen 1ste druk

© LWEO B.V. Niets uit deze publicatie mag op enigerlei wijze worden overgenomen zonder uitdrukkelijke toestemming van de uitgever. Het verlenen van toestemming tot publicatie strekt zich tevens uit tot het elektronisch beschikbaar stellen. Zie ook de leveringsvoorwaarden van de LWEO (www.lweo.nl).

NB. 'Stimuleren van de effectieve vraag' is hier niet goed, omdat in de inleiding staat: 'waardoor een politiek ter bestrijding van de werkloosheid sterk wordt belemmerd'.

b. • Winstverwachtingen (Keynes). Als bedrijven negatieve winstverwachtingen hebben, zullen ze minder investeren.

• Financieringsmogelijkheden. Als bedrijven gemakkelijk geld van banken kunnen lenen, zullen ze meer gaan investeren.

• Rentestand. Als de rente laag is, zullen bedrijven meer gaan lenen en meer gaan investeren.

• Enzovoort c. LOo = 99 − 105 = -6 → LY = 1,5 × -6 = -9. Y wordt 285 wordt nu: 285 − 9 = 276. d. Zie de kolom van variant I.

beginsituatie (0) variant I variant II-A variant II-BC 160 157 165 175 I 20 20 20 20 B 95 92 100 80 O 105 99 115 105 B – O -10 -7 -15 -25 Y 285 276 300 300

e. B − O was -10 en wordt nu -7. Het tekort is dus met 3 afgenomen, terwijl de overheidsbestedingen met 6 zijn verminderd. De verklaring is dat door de verlaging van de overheidsbestedingen het nationale inkomen gedaald is, waardoor de belastingopbrengsten ook dalen. Er is dus een negatief inverdieneffect (= uitverdieneffect) van 3.

f. Omdat Y daalt, moet de werkgelegenheid ook dalen, omdat de werkgelegenheid positief afhangt van het nationaal inkomen (Av = Y/apt).

g. Oo stijgt met 10 en dus neemt Y toe met 1,5 × 10 = 15. Zie verder de kolom van variant II-A.

h. Er zijn twee manieren om dit op te lossen. De eerste is door de belastingfunctie van het oorspronkelijke model te veranderen in B = 4/15Y en alles weer uit te rekenen. De tweede manier is om Y gelijk te stellen aan 300, omdat je weet dat de werkgelegenheid evenveel gestimuleerd wordt en de werkgelegenheid alleen afhankelijk is van Y. Zie verder de kolom van variant II-B.

i. In variant II-A is het overheidstekort kleiner dan in variant II-B. De minister van financiën zal op grond van financieringsoverwegingen voor II-A kiezen.

j. • Kiezers vinden een lastenverlaging leuker dan hogere belastingen. • De politieke overtuiging kan zijn dat de overheid zich minder met de economie

moet bemoeien. 4.14 a. Er kan een verschuiving optreden van de vraag naar goedkope huurwoningen

naar die van dure huurwoningen.

Page 21: Economische Modellen 1 Hoofdstuk 1 Conjunctuur en structuurmaken.wikiwijs.nl/bestanden/593106/Economische Modellen.pdf · zullen hierdoor meer tandenborstels van De Witte Glans gaan

Economische Modellen 1ste druk

© LWEO B.V. Niets uit deze publicatie mag op enigerlei wijze worden overgenomen zonder uitdrukkelijke toestemming van de uitgever. Het verlenen van toestemming tot publicatie strekt zich tevens uit tot het elektronisch beschikbaar stellen. Zie ook de leveringsvoorwaarden van de LWEO (www.lweo.nl).

b. Door extra belastingheffing neemt het verschil tussen bruto en netto inkomen toe. Hierdoor kan de bereidheid om extra arbeid te verrichten, dalen. Het aanbod van arbeid neemt dus af.

Of: Door extra belastingheffing daalt het netto inkomen, zodat om hetzelfde inkomen te verwerven extra arbeid verricht moet worden. Het aanbod van arbeid kan toenemen.

c. • Door een verlaging van de belastingtarieven kan de productie worden gestimuleerd. Hierdoor kunnen het nationaal inkomen en daarmee de belastingopbrengsten toenemen.

• Op langere termijn kan balansverkorting leiden tot een daling van de uitvoeringskosten. Hierdoor kan het overheidstekort dalen.

• Door balansverkorting worden overheidsuitgaven beter beheersbaar; onbeheersbare regelingen (zogenaamde open-einderegelingen) worden afgeschaft.

d. De subsidies komen vooral terecht bij de lagere inkomensgroepen. De marginale consumptiequote van de lagere inkomensgroepen is hoger dan die van de hogere inkomensgroepen, omdat lagere inkomensgroepen minder sparen.

e. Extra subsidie komt vrijwel volledig (0,95) terecht in de consumptieve sfeer. Van een belastingverlaging komt een kleiner deel (0,8) terecht in de consumptieve sfeer. Een consumentensubsidie zal dan ook leiden tot een grotere stijging van de effectieve vraag en dus van het nationaal inkomen.

f. Het nationaal inkomen verandert met (-16/12 + 19/12) × -6 = -1,5 miljard. Door deze daling van het nationaal inkomen verandert de belastingopbrengst endogeen met 0,5 × -1,5 = -0,75 miljard. Dus neemt het tekort van de overheid met 0,75 miljard toe.

g. Veelal is de hoogte van het inkomen van belang voor het al dan niet recht hebben op subsidie dan wel voor de hoogte van de subsidie. Bijvoorbeeld bij huursubsidie. De hoogte van het subsidiebedrag hangt af van de hoogte van het inkomen.

Page 22: Economische Modellen 1 Hoofdstuk 1 Conjunctuur en structuurmaken.wikiwijs.nl/bestanden/593106/Economische Modellen.pdf · zullen hierdoor meer tandenborstels van De Witte Glans gaan

Economische Modellen 1ste druk

© LWEO B.V. Niets uit deze publicatie mag op enigerlei wijze worden overgenomen zonder uitdrukkelijke toestemming van de uitgever. Het verlenen van toestemming tot publicatie strekt zich tevens uit tot het elektronisch beschikbaar stellen. Zie ook de leveringsvoorwaarden van de LWEO (www.lweo.nl).

Hoofdstuk 5 Model met overheid en buitenland 5.1 a.

b. Oo heeft een direct effect op EV in de eerste periode terwijl de autonome

belastingen een indirect effect hebben op EV (via C) waardoor er een deel van de impuls weglekt via de besparingen (het spaarlek) in de eerste periode.

5.2 a. Y = EV dus Y = C + I + O + E – M →

Y = 0,8(Y − 0,25Y) + 15 + 45 + 68 − 0,4Y→ Y = 0,2Y + 128 → Y = 128/0,8 = 1,25 × 128 = 160 miljard.

b. De multiplier van Oo bedraagt 1/(1 − c + cb + m) = 1,25. Zie ook bij 5.2a. LY = 180 − 160 = +20 → Oo moet stijgen met 20/1,25 = 16 miljard.

5.3 a.

Betalingsbalansgeld in lopende rekening geld uit export goederen en diensten 110 import goederen en diensten 80 geld in kapitaalrekening geld uit kapitaalimport 30 totaal in 110 totaal uit 110

b. Saldo lopende rekening = 110 − 80 = 30, er is een overschot. c. Kapitaal exporteren. Nederland heeft een overschot op de lopende rekening en

dus heeft het buitenland een tekort dat ze wil lenen: dat geld leent Nederland aan het buitenland (= kapitaalexport).

d. Bij inkomensevenwicht geldt: Besparingen (S) = investeringen bedrijven (I) + tekort van de overheid (O − B) + tekort van het buitenland (E − M) → 100 = 50 + (O – B) + 30 → (O – B) = 100 – 80 = 20 miljard (= overheidstekort).

5.4 a. 1) O = 45; B = 0,25 × 160 = 40 → O – B = 5 (een tekort van 5).

2) Vraagvergrotend. b. 1) S − I = 0,2 (Y − B) − 15 = 0,2 × 160 − 0,2 × 0,25 × 160 − 15 = 9. Er is een

spaaroverschot. 2) Vraagverkleinend.

c. 1) E = 68; M = 0,4 × 160 = 64 → een (uitvoer)overschot op de lopende rekening van 4.

2) Vraagvergrotend.

Page 23: Economische Modellen 1 Hoofdstuk 1 Conjunctuur en structuurmaken.wikiwijs.nl/bestanden/593106/Economische Modellen.pdf · zullen hierdoor meer tandenborstels van De Witte Glans gaan

Economische Modellen 1ste druk

© LWEO B.V. Niets uit deze publicatie mag op enigerlei wijze worden overgenomen zonder uitdrukkelijke toestemming van de uitgever. Het verlenen van toestemming tot publicatie strekt zich tevens uit tot het elektronisch beschikbaar stellen. Zie ook de leveringsvoorwaarden van de LWEO (www.lweo.nl).

d. Dat de som van de waarden van de vraagvergrotende factoren gelijk is aan die van de vraagverkleinende factoren.

e. • Nationaal spaarsaldo = (S − I) + (B − O) = 9 − 5 = 4. • Nationaal spaarsaldo = saldo lopende rekening van de betalingsbalans =

E – M = 4. 5.5 a. Oo moet met 20/1,25 = 16 miljard worden verhoogd.

b. Vanwege het importlek. c. LE – LM = LEo − 0,4LY = 0 − 0,4 × 20 = -8. De betalingsbalans verslechtert met 8

miljard. Het overschot van 4 miljard wordt een tekort van 4 miljard. d. E = M → 68 = 0,4Y → Y = 170. ΔY = 170 – 160 = 10 miljard. Oo moet dus stijgen

met 10/1,25 = 8 miljard. e. E = 0,4Y wordt de nieuwe vergelijking voor de export, waarna het model opnieuw

opgelost kan worden waarbij je E en M weg kunt laten: er is evenwicht als Y = C + I + O. Y = 0,8 × 0,75Y + 15 + 45 → Y = 0,6Y + 60 → 0,4Y = 60 → Y = 60/0,4 = 2,5 × 60 = 150 miljard. Dan is E = 0,4 x 150 = 60 miljard. De export neemt af met 68 – 60 = 8 miljard. E = 0,4 × 150 = 60, de afname van de export is 68 − 60 = 8. N.B. Het antwoord Y = 150 miljard was te verwachten omdat deze uitkomst ook is gevonden bij het model met overheid zonder buitenland in hoofdstuk 4.

5.6 a. De multiplier is 1/(1 − c + bc + m) = 1/(1 – 0,8 + 0,25 × 0,8 + 0,5) = 10/9.

b. LE = 9 dus LY = 10/9 × 9 = 10. LM = 0,5 × 10 = 5 →L(E − M) = 9 – 5 = +4. De lopende rekening verbetert met 4 miljard.

c. Er zijn nu drie lekken: De door de stijging van de export veroorzaakte stijging van het nationale inkomen (Y) lekt voor een deel weg naar het buitenland in de vorm van extra importen (importlek) en voor een deel naar de overheid in de vorm van extra belastingen (belastinglek). Ook wordt een deel van het extra inkomen gespaard (spaarlek). Er blijft dus een kleiner deel van het extra inkomen over voor extra bestedingen.

d. Een verlaging van de belastingtarieven betekent dat een groter deel van het extra inkomen beschikbaar komt voor bestedingen in het binnenland: het belastinglek wordt kleiner. Daardoor wordt de multiplierwerking groter en zal een stijging van de autonome export meer effect hebben op de bestedingen.

e. LIo = -9 dus LY = 10/9 × -9 = -10. LM = 0,5 × -10 = -5 en LE = 0. L(E − M) = +5. De betalingsbalans verbetert met 5 miljard.

Page 24: Economische Modellen 1 Hoofdstuk 1 Conjunctuur en structuurmaken.wikiwijs.nl/bestanden/593106/Economische Modellen.pdf · zullen hierdoor meer tandenborstels van De Witte Glans gaan

Economische Modellen 1ste druk

© LWEO B.V. Niets uit deze publicatie mag op enigerlei wijze worden overgenomen zonder uitdrukkelijke toestemming van de uitgever. Het verlenen van toestemming tot publicatie strekt zich tevens uit tot het elektronisch beschikbaar stellen. Zie ook de leveringsvoorwaarden van de LWEO (www.lweo.nl).

5.7 a. Zie grafiek: Av is vraag naar arbeid; Aa is aanbod van arbeid. Av = Y/5 (× miljoen arbeidsjaren). Aa = 15 miljoen arbeidsjaren.

b. De vraag naar arbeid (Av) is 60/5 = 12 miljoen arbeidsjaren. Het aanbod van arbeid (Aa) is 15 miljoen arbeidsjaren. Er is een overschot (conjuncturele werkloosheid) van 3 miljoen arbeidsjaren.

c. Het spaarsaldo (Y − V) is 60 − (0,75 × 60 + 7,5) = € 7,5 miljard. Of: Nationaal spaarsaldo is gelijk aan het saldo op de lopende rekening = € 7,5 miljard.

d. Zie grafiek. De effectieve vraag is nu gelijk aan de nationale bestedingen (Y = V). e. Het evenwichtsinkomen daalt tot € 30 miljard. De vraag naar arbeid daalt tot 6

miljoen arbeidsjaren. Het overschot aan arbeidsjaren is 15 − 6 = 9 miljoen.