ECO SYSTEMEN BEROEPS ONDERWIJS EN BEDRIJFS LEVENSYSTEMEN BEROEPS ONDERWIJS EN BEDRIJFS ... hybride,...
Transcript of ECO SYSTEMEN BEROEPS ONDERWIJS EN BEDRIJFS LEVENSYSTEMEN BEROEPS ONDERWIJS EN BEDRIJFS ... hybride,...
ECO SYSTEMEN
BEROEPSONDERWIJS
EN BEDRIJFSLEVEN
een zelfvernieuwende context voor
wendbaarheid, innovatie en waardecreatie
Deel 1, literatuurverkenning
Jos Kusters, maart 2018
32
TOELICHTING FOTO OMSLAG
De kunstenaar Antony Gormley (Londen,
1950) heeft niet alleen oog voor het
esthetische, maar ook voor het menselijk
aspect van de vorm: de mens als individu,
als lid van de gemeenschap en als een voorwerp in
verhouding tot de ruimte en de natuur. Gormley is
ook gefascineerd door natuurkundige fenomenen als
celstructuren, de sterrenhemel en dna-strengen. Hij
formuleert zijn werk Firmanent lll uit 2009 (zie omslag),
dat hij in 2012 schonk aan het Middenheimmuseum
in Antwerpen, als volgt: “Het werk werd geboren
in de buik van de architectuur, maar heeft nu zijn
onafhankelijkheid gevonden omringd door de
natuur en de elementen” (Gormley, 2016). In het
openluchtmuseum vangt dit werk het licht van de
veranderende seizoenen en nodigt het de bezoeker
continu uit om na te denken over zijn of haar plaats in
de orde der dingen.
54
INHOUD7 32
14 4022 45
10 3417 4224 46
Voorwoord
Hoofdstuk 6
Van wendbaarheid en innovatie naar waardecreatie
Hoofdstuk 2
Huidige relatie MBO - Bedrijfsleven
Hoofdstuk 8
Definitie van een ecosysteem benadering beroepsonderwijs
Hoofdstuk 4
Wicked problem Dankwoord
Hoofdstuk 1
Onderwijs en arbeidsmarkt in beweging
Hoofdstuk 7
Ecosystemen en Organisatie
Hoofdstuk 3
De keten benadering
Hoofdstuk 9
Het onderzoek
Hoofdstuk 5
Leidende thema’s Literatuur
76
Al heel lang ben ik geïnteresseerd in innovatie.
Wellicht hebben mijn opvoeding en de tijdgeest
van de jaren ’60 en ‘70 de basis gelegd voor
mijn verlangen om altijd buiten de bestaande
regels te denken, om me altijd af te vragen
waarom iets op een bepaalde manier moet en
niet ook anders, beter kan. Nieuwsgierigheid,
mijn willen weten, heeft als vanzelfsprekend
geleid tot leergierigheid. Immers, kennis is een
steviger fundament onder veranderingen dan
verlangen alleen. Werken aan verbeteringen is
een levenshouding geworden en de rode draad in
mijn (onderwijs)loopbaan. In mijn huidige functie,
als bestuursvoorzitter van ROC Leeuwenborgh,
met vestigingen in het zuidelijke deel van de
VOORWOORD
Voorwoord
98
definitie van de onderzoeksgroep vormt dan ook de
basis voor de tweede fase, een landelijk onderzoek
naar bestaande praktijken. Dit onderzoek vindt plaats
in 2018, waarna begin 2019 het integrale onderzoek
zal worden gepubliceerd.
Noot voor de lezer: het is gebruikelijk
bij de start van een onderzoek voort
te bouwen op reeds bestaande
wetenschappelijke inzichten. Rond
dit onderwerp zijn wetenschappelijke publicaties
echter beperkt voorhanden. Deze paper is om die
reden een brede literatuurverkenning, waarbij zoveel
invalshoeken als mogelijk worden belicht. Vanuit deze
diversiteit trachten we convergerend overeenkomstige
kenmerken te destilleren, een proces dat zich een
aantal malen heeft herhaald. Onze zoektocht is pas
net begonnen en het is bijna vanzelfsprekend dat we
nieuwe inzichten zullen tegenkomen. De voorliggende
tekst is een weerslag van deze zoektocht tot op dit
moment en vraagt dus enige lenigheid van de lezer. De
reden om deze paper nu al te presenteren is de open
uitnodiging om samen met ons het discours aan te
gaan om zaken scherper en duidelijker te expliciteren.
Ik ben zeer nieuwsgierig naar uw opvattingen en
adviezen, zowel vanuit wetenschappelijk perspectief,
als vanuit de praktijk van het beroepsonderwijs en
nodig u van harte uit deze met mij te delen.
U begrijpt, de zoektocht is voorlopig niet ten einde.
Onze inzichten zullen in elk geval nog worden verrijkt
met de uitkomsten van ons onderzoek in fase 2 naar
bestaande praktijken.
Namens de onderzoeksgroep ecosystemen van ROC
Leeuwenborgh, Eline Steenhuijsen, Hetty Philippi,
Harm Mulder, Rob van Velthoven, Frank Beulen, Peter
Joskin en Bart Hermans, wens ik u veel leesplezier en
inspiratie.
Jos Kusters
provincie Limburg, ben ik mij ervan bewust
dat we de kennis en ervaring van velen nodig
zullen hebben om de juiste verbeterstappen
te zetten richting vitaal, toekomstbestendig
beroepsonderwijs. Beroepsonderwijs, dat
misschien zelfs wel aan de vooravond staat van
een ingrijpende systeemverandering.
In mijn eigen organisatie heb ik daarom
een jaar geleden het initiatief genomen om
een onderzoeksgroep te starten. Het doel?
Onderzoeken of en zo ja op welke wijze
kwaliteitsverbetering van het beroepsonderwijs in
de regio te realiseren valt in grenzeloze, hybride,
nieuwe en/of vernieuwde samenwerkingsvormen,
waarin alle betrokkenen bijdragen en profiteren. De
maatschappelijke opdracht en ambitie van ROC
Leeuwenborgh, de al bestaande samenwerking
met het regionale bedrijfsleven en een persoonlijke
fascinatie voor structurele innovatie van het
beroepsonderwijs, vormen de voedingsbodem
voor dit onderzoek. De weerslag daarvan in deze
paper valt onvoorzien, maar gelukkig samen met het
verschijnen van het Bestuursakkoord mbo 2018-2022
‘Trots, vertrouwen en lef’ (MBO Raad; Ministerie van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, 2018), waaruit
eenzelfde urgentie spreekt om met elkaar, vooral ín de
regio, in grotere vrijheid dan ooit, het beroepsonderwijs
naar een hoger niveau te brengen, passend bij de
eisen van de tijd.
Uitgangspunt voor de onderzoeksgroep is de wijsheid
van Albert Einstein, samengevat in bovenstaand citaat.
De natuur zelf laat ons de waarde en werking zien van
zelfvernieuwende, wendbare ecosystemen. Welke
betekenis kunnen we met die wetenschap geven aan
beroepsonderwijs? Wat gebeurt er wanneer we het
beroepsonderwijs als zodanig inrichten?
Deze paper schetst de eerste fase van het onderzoek,
namelijk de aanleiding, context en legitimering, en
beoogt een begrippenduiding. Deze fase mondt uit in
de definitie van een beroepsonderwijs-ecosysteem,
een begrip dat ook in het Bestuursakkoord wordt
gehanteerd als oplossingsrichting voor de uitdagingen
waar het beroepsonderwijs voor staat. Maar, bedoelen
we dan hetzelfde en weten we al genoeg over
ecosystemen vanuit organisatieperspectief?
Het onderzoek van ROC Leeuwenborgh wil bijdragen
aan de brede discussie die nog gevoerd moet worden,
enerzijds door onderbouwing te geven bij deze
oplossingsrichting, anderzijds door eenduidigheid te
scheppen rondom begripsvorming en kenmerken. De
“Look deep into nature and then you will understand everything better”Albert Einstein
1 ‘Bedrijfsleven’ wordt in deze paper in de meest brede zin van het woord bedoeld, dus inclusief publieke
instellingen en andere organisaties waar het beroepsonderwijs voor opleidt.
Voorwoord
1110
500.000 studenten volgen onderwijs, van wie er
jaarlijks 25.000 doorstromen naar het hbo. Het
mbo werkt samen met ruim 250.000 door de
Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs
Bedrijfsleven (SBB) erkende leerbedrijven,
waarvan 9500 in het buitenland; samen
tellen zij meer dan 300.000 gecertificeerde
praktijkopleiders (MBO Raad, 2018; SBB, 2018).
Niet alle mbo-studenten vinden
gemakkelijk een baan die aansluit op
hun diploma. We zien steeds meer
soorten werk verdwijnen en nieuwe
soorten werk ontstaan. De veranderende arbeidsmarkt
vraagt van middelbaar opgeleiden een groot
aanpassingsvermogen en daarmee ook van de
opleidende instantie, het mbo. Niet alleen op jongeren
gerichte opleidingen moeten tegen het licht worden
gehouden, er ontstaat ook steeds meer behoefte aan
een flexibel onderwijsaanbod voor volwassenen, dat
het mogelijk maakt om een leven lang voldoende
toegerust te kunnen zijn voor de arbeidsmarkt.
Door globalisering en technologisering verandert de
vraag op de arbeidsmarkt de laatste jaren in zeer hoog
tempo. Vijftig jaar geleden voorspelde Moore (1965)
dat de snelheid van de chips in onze computers
zich steeds zou blijven verdubbelen, tegen dezelfde
kosten. Nu, in een totaal andere wereld, gaat die ‘Wet
van Moore’ nog steeds op (geciteerd in Moerman,
2015). De voorspelling die Moore deed, is nu een soort
‘roadmap’ waar de hele industrie zich op richt, vertelt
Van Grinsven van ASML. De verschillende bedrijven
in de industrie, zoals ASML en Intel, zijn afhankelijk
van elkaar. Als de een sneller of langzamer ontwikkelt
dan de ander, loopt het mis. De Wet van Moore helpt
daarbij. “Er moet vooruitgang zijn, maar alles moet ook
op elkaar blijven passen”, zegt Van Grinsven.
Vanuit het belang om kenniscirculatie te bevorderen
en ontwikkelingen op elkaar af te stemmen, ziet de
Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid
(WRR) een belangrijke opdracht voor onderwijs- en
onderzoekinstellingen; die moeten zich ontwikkelen
tot “regionale kenniscentra die structureel zijn
verbonden met hun omgeving” (Wetenschappelijke
Raad voor het Regeringsbeleid [WRR], 2013). Het
beroepsonderwijs (zowel mbo als hbo) groeit in die
opdracht uit tot een motor van innovatie voor alle
sectoren waarvoor wordt opgeleid. De WRR vraagt
speciale aandacht op regionaal niveau voor oudere
langdurig werklozen, arbeidsbeperkten, anderstaligen
(immigranten) en laaggeschoolden. Ondanks de
sterke banengroei (UWV, 2017) lijken de drempels
voor deze doelgroepen veelal onneembaar: aan
steeds meer banen worden steeds hogere functie-
eisen gesteld. Functies op het middenniveau dreigen
ONDERWIJS EN ARBEIDS
MARKT IN BEWEGING
“Doorleren is de sociale zekerheid van de toekomst”Commissie Sap (2017)
HOOFDSTUK 1 Onderwijs en arbeidsmarkt in beweging
Het middelbaar beroepsonderwijs staat midden
in de samenleving en is onlosmakelijk verbonden
met de werkvelden van de mbo-studenten, met
vo-scholen en het hbo, met overheden, met
maatschappelijke en politieke partners. Het mbo
speelt een belangrijke en onmisbare rol op en
voor de arbeidsmarkt. Niet alleen telt het mbo zelf
ruim 50.000 medewerkers binnen 66 instellingen,
42,5% van de beroepsbevolking in Nederland
is middelbaar opgeleid; (Baarsma, 2017); ruim
1312
als gevolg van technologische innovaties bovendien
sterk marktaandeel te verliezen (Fouarge, 2017). De
WRR duidde dit verdringingsverschijnsel in 2013 al
met “squeeze the middle” (WRR, 2013). Een sociale
scheiding tussen mensen mét en mensen zonder
werk zou ernstige gevolgen kunnen hebben voor de
sociale cohesie. De Commissie vraagfinanciering mbo
concludeerde in 2017 dan ook: doorleren is de sociale
zekerheid van de toekomst (Sap, Bolhuis, Elzenaar,
Jansen, & Korrel, 2017).
Achter deze innovatieagenda gaat evenwel een groter
vraagstuk schuil, namelijk dat van de positie van het
mbo als collectieve maatschappelijke voorziening.
Met de vergaande en snelle technologische
veranderingen, de betekenis daarvan voor de waarde
van kennis en ervaring en de gevolgen daarvan op de
arbeidsmarkt, is het nodig om een langetermijnvisie te
ontwikkelen op de inhoud, toegankelijkheid, structuur
en positionering van het beroepsonderwijs (Van der
Veer, Van der Meer, & Hemerijck, 2014). Het mbo
vormt het scharnier tussen leren en werken, tussen
onderwijsinstellingen en bedrijfsleven en tussen
voortgezet onderwijs en hoger beroepsonderwijs; nu
én later in de loopbaan (Sociaal Economische Raad
[SER], 2017).
Evident blijft dat, wil het mbo zijn wettelijke opdracht
nakomen, namelijk studenten als persoon, burger
en vakvrouw/-man voorbereiden op een goede
start op de arbeidsmarkt (of op doorstroom naar
het hbo), het continu moet anticiperen en reageren
op veranderingen. Robotisering (meer nog dan
automatisering en digitalisering) is zo’n ontwikkeling
die het onderwijs voor enorme uitdagingen plaatst.
Wilthagen (2017) en Went, Kremer & Knottnerus
(2015) stellen dat robotisering voor een van de
grootste effecten ooit op de arbeidsmarkt zal zorgen.
Volgens Wilthagen (2017) loopt in de Verenigde
Staten 47% en in het Verenigd Koninkrijk 35% van
alle werknemers vanaf laag middelbaar niveau
het risico om in de komende 20 jaar hun baan te
verliezen. Voor Nederland ligt dat percentage wat
gunstiger, maar vooral de absolute cijfers laten de
persoonlijke effecten zien. De verwachte gevolgen
voor Nederland zijn dat 2 tot 3 miljoen banen mogelijk
verdwijnen; deze gevolgen treffen 30% tot 40% van
de beroepsbevolking. Borghans, Fouarge & De
Grip (2011) constateren dat bij een kwart van de
werkenden zich grote tot zeer grote veranderingen
zullen voordoen in de inhoud van het werk.
Frey & Osborne (2013) onderscheiden drie
aspecten van menselijke arbeid waar computers
en robots moeite mee hebben en waar menselijke
arbeid vooralsnog een voorsprong heeft: ten eerste
het waarnemen en uitvoeren van allerlei fysieke acties
(pakken, bewegen, etc.) bij objecten (perception
and manipulation tasks); ten tweede het inzetten van
creativiteit (creative intelligence tasks); ten derde
arbeid waarvoor sociale intelligentie belangrijk is
(social intelligence tasks). Fouarge (2017) geeft aan
dat er niet zozeer beroepen zullen verdwijnen, als
wel dat er grote veranderingen in functies zullen
optreden. Uit zijn onderzoek is tevens gebleken dat
de meest kansrijke vaardigheden voor succes op de
“Doorgeslagen statelijk centralisme en eenzijdig op ongebonden individuele vrijheid gerichte ‘vrije’ markten werken niet meer. Regio’s zijn de nieuwe bestuurlijke vormgevers, de aanjagers van economische samenwerking en de bemiddelaars van identiteit”Wim van de Donk
arbeidsmarkt de afgelopen 20 jaar zijn geweest: ICT-
vaardigheden, sociale vaardigheden en het inzetten
van probleemoplossend vermogen.
Een heel ander vraagstuk waar ook het mbo een
antwoord op moet vinden, betreft de demografische
ontwikkelingen in ons land. In 2019 is 50% van de
Nederlandse bevolking 50 jaar of ouder en het aantal
jongeren onder de 18 jaar neemt bijvoorbeeld in de
regio Zuid-Limburg de komende 10 jaar af van 70.000
tot 50.000. Het vmbo krijgt naar verwachting 30%
minder leerlingen in deze regio, daar waar tegelijkertijd
een forse economische groei zorgt voor een stijgende
vraag naar arbeidskrachten. In oktober 2017 waren
er 10.000 vacatures in Zuid-Limburg (UWV, 2017).
In heel Nederland is het aantal mbo-vacatures in
2017 met 20% gestegen ten opzichte van 2016
(Randstad, 2017). De verschillen tussen Randstedelijke
problemen en regionale problemen in de provincie
worden bovendien groter qua aard en omvang. Dat
onderstreept het belang van een genuanceerde,
regionale aanpak (Horsten, 2016; Dijkman & Prij, 2016).
Samengevat: er is dynamiek in de economie en in de
(regionale) sociaal maatschappelijke samenleving.
Deze turbulentie vraagt om een nieuwe definitie van
beroepsonderwijs. Mede op basis hiervan pleit het
Bestuursakkoord mbo (MBO Raad; Ministerie van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, 2018) voor sterke
regionalisering van het beroepsonderwijs.
HOOFDSTUK 1 Onderwijs en arbeidsmarkt in beweging
“Nederlands bedrijfsleven mist visie op robotisering”PwC
1514
Het is niet eenvoudig een generiek beeld te
schetsen van de relatie tussen het mbo en
bedrijven en instellingen. Niet alleen zijn er forse
verschillen waarneembaar tussen de regionale
inkleuringen van deze relatie, ook binnen
elke mbo-instelling afzonderlijk bestaat veel
diversiteit tussen sectoren en binnen sectoren.
In het licht van dit onderzoek wordt allereerst
een algemeen beeld geschetst van de huidige,
meest voorkomende relatiekenmerken van het
beroepsonderwijs en het bedrijfsleven.
Alle opleidingen in het mbo zijn gehouden
aan zogenaamde kwalificatiedoelen.
Deze kwalificatiedoelen worden met
enige regelmaat (elke 4-6 jaar) opnieuw
bekeken, aangepast, vastgelegd in kwalificatiedossiers
en vastgesteld. Dit gebeurt landelijk onder leiding
van SBB door een afvaardiging van onderwijs en
bedrijfsleven in de zogenaamde sectorkamers,
hetgeen zorgt voor uniformiteit en eenduidigheid.
Deze werkwijze heeft als doel opleidingen up to
date te houden en in de pas te laten lopen met de
ontwikkelingen binnen sectoren/vakgebieden. Het
moge duidelijk zijn dat met een doorlooptijd van 4
tot 6 jaar en de snelheid waarmee innovaties zich
in veel sectoren voltrekken, dat voor de meeste
opleidingen een vrijwel onhaalbare doelstelling
is. De kwalificatiedoelen bieden weliswaar onder
andere via keuzedelen ruimte aan afzonderlijke
mbo-instellingen voor regionale ‘couleur locale’; dit
biedt echter onder de huidige wet- en regelgeving
nog onvoldoende bewegingsruimte aan opleidingen
om hun onderwijsaanbod optimaal af te stemmen
op de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. Deze
ruimte is noodzakelijk voor specifieke regionale
ontwikkelingen, gemeentelijke speerpunten, regionale
bedrijvenclustering, provinciaal topsectorenbeleid en
de daarvoor noodzakelijke aanpakken, zoals sector-
arrangementen.
De SBB heeft nog een andere belangrijke rol, te weten
de erkenning van leer-werkbedrijven. Die erkenning
berust op twee pijlers, te weten de kwaliteit van het
leer-werkbedrijf als leeromgeving voor de student en
de kwaliteit van de persoonlijke begeleiding die het
leer-werkbedrijf de student kan bieden. Hoewel de
onderwijsinstelling verantwoordelijk is voor de waarde
van de diploma’s die zij afgeeft, is zij voor de kwaliteit
van het leren buiten de school mede afhankelijk van
het erkende leerbedrijf als beoordelende instantie.
Innovatie van het beroepsonderwijs vereist derhalve
ook van SBB een kritische zelfevaluatie, een scherpe
blik naar buiten en een kwaliteitsdialoog met alle
stakeholders.
In de opleidingspraktijk ziet het er op hoofdlijnen zo
uit. Een student brengt een substantieel deel van zijn
opleidingstijd door in het leer-werkbedrijf en voert daar
de door de opleiding voorgeschreven opdrachten
uit. Het bedrijf wordt geïnformeerd en voorzien van
procedures en formats. Volgens een afgesproken
frequentie komt een opleidingsfunctionaris (docent)
op bezoek om met de student en het bedrijf de
studievoortgang te bespreken. De beoordeling
van de student gebeurt door het bedrijf aan de
hand van opleidingsrichtlijnen. De meeste mbo-
instellingen organiseren een of twee keer per jaar een
bedrijvendag of praktijkopleidersbijeenkomst, die
wordt benut om onderling informatie uit te wisselen.
Regelmatig worden bedrijven betrokken bij het
opstellen van integrale beroepsopdrachten, waaraan
HUIDIGE RELATIE
MBO - BEDRIJFS
LEVEN
HOOFDSTUK 2 Huidige relatie MBO - Bedrijfsleven
1716
de student moet werken in de periodes dat hij op
school is. Soms verzorgen medewerkers van bedrijven
gastlessen op school.
Tussen school en opleidingsbedrijven bestaat
vaak al vele jaren een uitstekende relatie. Je kunt
verwachten dat deze bij BBL-opleidingen sterker is
dan bij BOL-opleidingen. Immers, BBL-studenten én
hun werkgevers hebben een onmiddellijk belang bij
een logische aansluiting tussen werken en leren, wat
betreft het onderwijsprogramma, de manier van leren
en de belasting van de student.
Inhoudelijke kruisbestuiving tussen het bedrijf en de
opleiding is echter nog niet vaak vanzelfsprekend,
noch is er veel afstemming over pedagogisch-
didactische aanpakken. Het daadwerkelijk integraal
samen opleiden staat nog in de kinderschoenen. Er
zijn goede voorbeelden, zoals in de leerafdelingen
binnen de zorgsector; deze beslaan echter nog lang
niet het totale opleidingsspectrum.
Een recente ontwikkeling is die van doorlopende
leerlijnen van vmbo naar mbo (de vakmanschapsroute
en technologieroute) en van mbo naar hbo. Ook hier
is de inhoudelijke bijdrage van het bedrijfsleven nog
gering. Hooguit bij de ontwikkeling van de leerlijnen
en opdrachten wordt het bedrijfsleven in enige mate
betrokken. Later, bij de uitvoering van het programma,
wordt al snel weer een stage-aanpak gehanteerd zoals
eerder beschreven.
Binnen de regio van een mbo-instelling
worden de inhouden van opleidingen (de
opleidingsprogramma’s) nauwelijks structureel
afgestemd met de belangrijkste stakeholders.
Dit gebeurt wel meer en meer ten aanzien van
het opleidingsaanbod (het portfolio van een
onderwijsinstelling).
Uit onderzoek van de Organisatie voor Economische
Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) (2016)
blijkt dat het Nederlandse onderwijsstelsel, ondanks
bovenstaande kritische kanttekeningen, een van de
beste is in de wereld. De relatie beroepsonderwijs-
bedrijfsleven kent tegelijkertijd wel een aantal
tekortkomingen, vindt ook Doekle Terpstra, aanjager
van het Techniekpact, tijdens een werkbezoek aan
techniekopleidingen van ROC Leeuwenborgh op
18 februari 2016: “het bedrijfsleven is enorm aan
het veranderen; er vinden experimenten en cross-
overs plaats. Het onderwijs volgt de beweging in
het bedrijfsleven in onvoldoende mate. Er is veel
meer ruimte in wet- en regelgeving voor verandering
dan mensen veronderstellen, maar die wordt op dit
moment niet voldoende benut.”
De relatie onderwijs-bedrijfsleven is nog
te weinig gericht op frequente (regionale)
curriculumaanpassingen, noch vinden er
structureel docentenstages in de bedrijven plaats
of duale aanstellingen, noch worden gezamenlijke
programma’s ontwikkeld die tot duurzame wederzijdse
vernieuwing leiden. Bedrijven worden door scholen
beschouwd als (tijdelijk) extern verlengstuk van de
opleiding, waarbij de student van locatie verandert.
Bedrijven op hun beurt zien scholen nog te vaak
als toeleverancier van nieuwe medewerkers, een
leverancier die - hoe prettig - wordt gefinancierd met
publieke middelen. Bedrijven veronderstellen dat
zij door het betalen van belastingen al voldoende
bijdragen aan de bekostiging van beroepsonderwijs.
Zij zien daarnaast scholen nog te weinig als partner
voor het bij- en omscholen van zittend personeel.
Er is dus wel sprake van een goede samenwerking,
maar nauwelijks van structurele onderlinge
beïnvloeding. Anders gezegd: het bedrijf wordt nog te
veel beschouwd als een leerbedrijf van de opleiding
en te weinig als inhoudelijke en vernieuwende partner.
In bovenstaande beschrijving wordt ongetwijfeld een
groot aantal enthousiaste en vernieuwende bedrijven,
instellingen en beroepsopleidingen tekort gedaan. In
een volgend hoofdstuk zal echter blijken dat juist zij
ons lichtend voorbeeld zijn.
Zoals uit het voorgaande blijkt, is binnen het
huidige onderwijsbestel overwegend sprake
van een ketenbenadering, ofwel een seriële
schakeling. Een dergelijke schakeling is
gemakkelijk vergelijkbaar met de verlichting in de
kerstboom zoals we die van vroeger kennen: als
één lampje kapotging, deden alle andere lampjes
het ook niet meer.
De seriële schakeling in het onderwijs laat
zich als volgt beschrijven: het primair
onderwijs ‘levert’ een kind aan het vmbo,
het vmbo ‘levert’ een leerling aan het mbo
en het mbo ‘levert’ een student aan de arbeidsmarkt of
aan het hoger onderwijs. De sectoren zijn afgebakende
eenheden (van intake tot diploma) die nauwelijks
overlap kennen. De enige verbinding is het kind, de
lerende, die van eenheid naar eenheid overstapt en
maar hoopt dat de kloof niet te groot is. Alles wat er
in deze seriële schakeling gebeurt, heeft effect op de
DE KETEN BENADERING
HOOFDSTUK 3 De ketenbenadering
1918
volgende ketenpartner en op de leerloopbaan van het
kind.
Er is op zich niets mis met dit geschakelde
proces tussen toeleveranciers, producenten en
afnemers; echter, of dit ook in de toekomst voldoet?
Al jarenlang leidt de ketenbenadering tot polemieken
over wie wat in de keten niet goed doet. We
zagen het al in de vorige paragraaf. Toch nog
een kleine bloemlezing: ‘het bedrijfsleven levert
geen stageplaatsen voor eerste- en tweedejaars’,
‘het bedrijfsleven selecteert alleen de excellente
afgestudeerden’, ‘het bedrijfsleven zegt tijdens
een economische crisis dat het mbo opleidt tot
werkeloosheid en na de crisis krijgt het mbo de
kritiek dat het te weinig vakmensen aflevert’. Alsof er
een aan- en uitknop zit op de onderwijsproductie.
Bij economische teruggang ontstaat er direct een
terugloop van het aantal BBL-studenten en bij
groeiende vraag op de arbeidsmarkt zien bedrijven
graag dat studenten worden gedwongen om
bepaalde studiekeuzes te maken. Gezaghebbende
rapporten (Platform Bèta Techniek, 2017;
Techniekpact, 2016) pleiten ervoor dat 30% procent
van alle vmbo-jongeren in de basis- en kader-
beroepsgerichte leerweg kiest voor techniek.
Dergelijke ambities worden ook voor andere sectoren
geformuleerd, waarbij het totaal van ambities in
Nederland opvallend genoeg procentueel uitkomt
boven de 100%. Bedrijven en instellingen deinzen er
niet voor terug om in gunstige economische tijden
eigen opleidingen aan te bieden (helaas vaak zonder
civiel effect), of om jongeren tijdens hun opleiding al
te verleiden tot stoppen en in dienst te treden voor
een aantrekkelijk salaris (de zogenaamde groenpluk).
mee te maken heeft en de mate waarin zij
betrokken zijn bij het daadwerkelijk opleiden
van mbo-studenten. Zeker is wel: problemen als
hierboven geschetst, zijn alleen in gezamenlijkheid
op te lossen; om de volgende redenen.
Zoals eerder aangegeven zijn vertegenwoordigers
van bedrijven en instellingen op landelijk niveau
medeverantwoordelijk voor het vaststellen van de
zogenaamde kwalificatiedoelen per opleiding en
daarmee tevens mede-eigenaar van het ‘eindproduct’.
Daarnaast is het bedrijfsleven op regionaal niveau
gedeeltelijk verantwoordelijk voor het leerproces
en het kennis- en vaardigheidsniveau van mbo-
studenten, met name als leerbedrijf in de bpv-
periodes van een BOL-student en als werkgever-
opleider van een BBL-student in de beroepscontext.
Scholen en bedrijven hebben beide
weinig rechtstreeks invloed op lopende
onderwijsprogramma’s, noch een positie om deze
tussentijds fors bij te sturen. Een student wordt
ingeschreven binnen een bepaald cohort en moet
het onderwijsprogramma afronden binnen de bij
de start geldende regels. Gedurende de rit zijn er
nauwelijks aanpassingen toegestaan in het curriculum.
De keuzedelen, ingevoerd om afstemming van
onderwijsprogramma’s op de regionale arbeidsmarkt
te vergemakkelijken, zijn door de minister voorzien
van dermate beperkende voorwaarden (o.a. de
verwantschapstabel), dat dit doel niet gemakkelijk
kan worden gerealiseerd. Regionale afspraken zijn
immers nog slechts beperkt toegestaan. Tenslotte
is er nog de certificatendiscussie, met net zoveel
voor- als tegenstanders. Het dilemma tussen diploma-
uniformiteit en certificatendiversiteit vraagt om een
snelle, eenduidige oplossing.
De polariserende discussie gaat helaas hoofdzakelijk
over ‘wij’ en ‘zij’ in plaats van over ‘ons’. Het ontbreekt
aan gezamenlijkheid. Gezien de eerder beschreven
demografische ontwikkelingen en de continue
snelheid waarmee veranderingen in de samenleving
en op de arbeidsmarkt zich voltrekken, lijkt de
“Het grootste gevaar in woelige tijden zit niet in de woelingen, het grootste gevaar is handelen volgens de logica van gisteren”Peter Drucker
outside inmarkt- en klant
behoefte
innoverenexploreren
optimaliserenexploiteren
centralized inward-looking innovationclosed innovation
externally focused,collaborative innovationopen innovation
ecosystem centric, cross- organisational innovationinnovation networks
inside out bronnen
increasing uncertainty about
solution to problem
increasing requirement for collaborative solution
simple critical
hierarchical normativesoft power
calculative powert
complicated/tame
complex/wicked
Constructie
Capaciteit Context
Creatie
systeemwereld
denkrichtingdenkrichting
leefwereld
bedoeling
denkrichting
systeemwereld
leefwereld
bedoeling
systeemwereld
leefwereld
bedoeling
Command:provide answers
Management:organize process
Leadership: ask questions
“so the solution emerges”
HOOFDSTUK 3 De ketenbenadering
Figuur 1 Seriële schakeling
Ook uit een andere hoek komen ontevreden geluiden.
Baarsma (2017), kroonlid bij de SER en werkzaam
voor de Rabobank, schreef in haar opiniestuk: “mbo-
instellingen moeten de arbeidsmarkt serieuzer nemen.
Nu doen zij dat onvoldoende. Het opleidingsaanbod
van mbo-instellingen is niet responsief genoeg:
het past zich te langzaam aan op de vraag in de
arbeidsmarkt. Dat is maatschappelijk niet acceptabel.”
Zij legt hiermee de verantwoordelijkheid volledig
bij het mbo als toeleverancier en producent van
gekwalificeerde arbeidskrachten. Vanuit het beeld van
de seriële schakeling is deze eenzijdige benadering
logisch; immers, zij is als afnemer, als klant van het
mbo, ontevreden.
De samenwerking tussen mbo en bedrijfsleven
is een complex thema. ‘Bedrijfsleven’ is een
containerbegrip, een groepsaanduiding die het
onmogelijk maakt uitspraken te doen over de
grote diversiteit aan bedrijven en instellingen,
profit- en non-profitorganisaties, waar het mbo
2120
ketenaanpak of seriële schakeling tussen mbo en
werkvelden contraproductief en niet lang meer
houdbaar. Samenwerken, vertrouwen, co-creatie,
netwerken, gedeeld eigenaarschap, communities,
allemaal kernbegrippen voor de overtuiging dat je
samen verder komt. Gezamenlijke en gelijktijdige
inspanningen van bedrijfsleven, beroepsonderwijs
en partners zoals overheden, onderwijsinstellingen in
brede zin en maatschappelijke organisaties (bijv. UWV),
zijn noodzakelijk voor structurele veranderingen,
om als Nederland een kennisland te blijven, met
sociale stabiliteit, en toegerust voor de toekomst.
Het lang gekoesterde dogma dat iedere student
elektrotechniek van Groningen tot Maastricht exact
hetzelfde moet worden opgeleid, past niet meer in een
regionale benadering. Mbo-studenten hebben recht
op een goede opleiding die het hen mogelijk maakt
zich staande te houden in een continu veranderende
wereld. Bedrijven hebben recht op goed opgeleide
werknemers die hun vak verstaan en die kunnen mee-
ademen met de turbulente regionale arbeidsmarkt.
VAN SERIEEL NAAR PARALLEL?Een logisch alternatief voor het huidige ketendenken
zou een parallelle schakeling kunnen zijn. Met
parallelle schakelingen kunnen de verschillen in
‘the time to market’ (het bedrijfsleven en met name
het kleinere MKB met een innovatiehorizon van
1–2 jaar, het mbo 4–6 jaar vanwege de looptijd
van kwalificatiedossiers) worden verkort. Zowel
bedrijfsleven als mbo-instellingen hebben geen keuze
meer; beide worden uitgedaagd om verbindingen
tot stand te brengen en daarmee de kwalitatieve
“It’s not the strongest of the species that survives, not the most intelligent, but the one most responsive to change”Charles Darwin
outside inmarkt- en klant
behoefte
innoverenexploreren
optimaliserenexploiteren
centralized inward-looking innovationclosed innovation
externally focused,collaborative innovationopen innovation
ecosystem centric, cross- organisational innovationinnovation networks
inside out bronnen
increasing uncertainty about
solution to problem
increasing requirement for collaborative solution
simple critical
hierarchical normativesoft power
calculative powert
complicated/tame
complex/wicked
Constructie
Capaciteit Context
Creatie
systeemwereld
denkrichtingdenkrichting
leefwereld
bedoeling
denkrichting
systeemwereld
leefwereld
bedoeling
systeemwereld
leefwereld
bedoeling
Command:provide answers
Management:organize process
Leadership: ask questions
“so the solution emerges”
en kwantitatieve kloof te verkleinen. Bij parallelle
schakelingen is er eenduidigheid, maar minder keten-
afhankelijkheid.
Bij parallelle schakelingen in het beroepsonderwijs
kun je denken aan intensivering van de BBL-
opleidingen, aan meer opleidingen (grotendeels)
uitgevoerd in de échte beroepspraktijk (in-service)
of aan sectorarrangementen met clustering van
gelijksoortige bedrijven ten einde meer studenten per
opleiding te kunnen opleiden.
Een voorbeeld van het denken in parallelle
schakelingen zien we bij Kleingeld & Verweij (2014)
die onderzoek hebben gedaan naar professionele
netwerken. Verschillende uitgangspunten leiden
tot andere succesvariabelen en een andere
organisatievorm. Het doel van een netwerk (gericht
op innovatie of op het slim exploiteren van bestaande
business) en het uitgangspunt (een markt- en
klantbehoefte) of het slim benutten (door delen of
inkoop van resources) zijn bepalend voor het gekozen
vertrekpunt. Met behulp van het ’netwerkprofielmodel’
van figuur 3 hebben Kleingeld & Verweij (2014) vier
netwerktypologieën beschreven.
Ondanks de meerwaarde van dergelijke schakelingen
hebben deze ook beperkingen. Integraal en
gelijktijdig samen waarde creëren en daarmee de
continuïteitsdoelstellingen en de maatschappelijke
doelstellingen waarmaken en tegelijkertijd wendbaar
en innovatief zijn, vraagt beduidend meer dan alleen
een parallelle verbinding. Deze verbinding is te star in
haar structuur en gedijt voornamelijk binnen vooraf
overeengekomen uitgangspunten, bij sectorale
vraagstukken. De parallelle verbinding gaat uit van
ieders vaste eigen bijdrage, een vertrouwde mate
van eenvormigheid en bestaande patronen en
competenties, die echter niet leiden tot vernieuwende
concepten. Met een parallelle schakeling tussen
actoren die louter en alleen het bestaande met
elkaar verbinden wordt weliswaar efficiëntie bereikt,
HOOFDSTUK 3 De ketenbenadering
Figuur 3 Netwerktypologieën
Inside out
Capaciteit: verbreden of opschalen
Context: bestaande bronnen combineren tot iets nieuws
(‘omdat het kan’/push)
Outside in
Constructie: klant of markt vraagt: ‘regel het beter’ (pull)
Creatie: ontwikkelen vanuit klantvraag: ‘wat wil de klant?’
outside inmarkt- en klant
behoefte
innoverenexploreren
optimaliserenexploiteren
centralized inward-looking innovationclosed innovation
externally focused,collaborative innovationopen innovation
ecosystem centric, cross- organisational innovationinnovation networks
inside out bronnen
increasing uncertainty about
solution to problem
increasing requirement for collaborative solution
simple critical
hierarchical normativesoft power
calculative powert
complicated/tame
complex/wicked
Constructie
Capaciteit Context
Creatie
systeemwereld
denkrichtingdenkrichting
leefwereld
bedoeling
denkrichting
systeemwereld
leefwereld
bedoeling
systeemwereld
leefwereld
bedoeling
Command:provide answers
Management:organize process
Leadership: ask questions
“so the solution emerges”
Figuur 2 Parallelle schakeling maar er ontstaan geen broedplaatsen van innovatie.
Combinaties van praktijk en theorie en van leren en
werken zouden juist ook mogelijk moeten worden over
organisatie- en sectorale grenzen heen. Het moderne
mbo moet ruimte kunnen bieden aan ondernemende
bedrijven en regionale instellingen om flexibele, kort-
cyclische na- en omscholingstrajecten in te richten
met als eindresultaat certificaten of een diploma. Het
mbo moet snel kunnen anticiperen op veranderingen
op de arbeidsmarkt, op het verdwijnen van oude en
het ontstaan van nieuwe beroepen, op veranderende
beroepseisen en de daarbij noodzakelijke algemene
vaardigheden.
2322
mogelijk. Zo veel, dat noch het aantal oplossingen
noch alle consequenties daarvan zijn te overzien.
Het is onmogelijk om een ‘wicked problem’ met één
klap of één beleidsdaad op te lossen. Geen van de
betrokken partijen heeft namelijk de macht om het
probleem alleen tot een oplossing te brengen. Elk
‘wicked problem’ is uniek, kan in de tijd ook nog
eens inhoudelijk verschuiven en is een symptoom
van iets anders, van een ander probleem. Rond
een ‘wicked problem’ speelt bovendien altijd een
afbakeningsprobleem.
Bij ‘wicked problems’ zijn doorgaans twee dimensies
in het geding: ofwel de kennis over een verschijnsel
is beperkt of afwezig, of er is veel kennis die met
elkaar in strijd is, ofwel het vermogen tussen partijen
die ertoe doen om het eens te worden over waarden
en oplossingen is afwezig of beperkt. Anders
geformuleerd: ‘wicked problems’ kenmerken zich
door een hoge mate van cognitieve en normatieve
onzekerheid. Al interacterend en zoekend moeten
probleem en gedeelde oplossingsrichting duidelijk
worden. Voor een bevredigende oplossing is het dus
nodig om de kennisgezichtspunten en met waarden
verbonden gezichtspunten te versmelten in een door
actoren zoveel mogelijk gedeeld perspectief op een
probleem of kwestie (In ’t Veld, geciteerd in Korsten
2016). Problemen waarbij op beide genoemde
dimensies negatief wordt gescoord, worden ‘wicked
problems’ of ‘intractabele problems’ (Schön & Rein,
geciteerd in Korsten, 2016) genoemd. Je zou deze
complexe problemen ook ‘brandende kwesties’
kunnen noemen of ‘weerbarstige beleidscontroversen’.
Hoppe (geciteerd in Korsten, 2016) noemt het
‘ongestructureerde problemen’ en ook wel ‘ongetemde
problemen’. Haugh & Huitema (geciteerd in Korsten,
2016) spreken van ‘duivelse problemen’.
Korsten voegt nog een derde dimensie toe:
interdependentie. ‘Wicked problems’ hebben
doorgaans een multi-actor kant (Dunn, geciteerd in
Korsten, 2016). Partijen moeten daarom bij elkaar
aanschuiven om kennis te genereren en te delen.
Echter, ook samen komen betrokkenen er niet zomaar
uit. Een ‘wicked problem’ is vaak een zaak van vele
betrokkenen, omdat geen van de actoren alle taken,
bevoegdheden, verantwoordelijkheden en middelen
bezit om effectief te handelen. Er is niet één actor
die juridisch gezien alle doorzettingsmacht heeft.
Interdependentie speelt een rol en dus is verbinding
door samenwerking noodzakelijk. Metze & Turnhout
(geciteerd in Korsten, 2016) zeggen het zo: ”De
gedachte is dat deze processen worden gekenmerkt
niet zozeer door onderhandelen, maar door deliberatie:
open dialoog en gezamenlijk leren.” Het idee is dat
als actoren gezamenlijk reflecteren op het probleem,
zij in ieder geval het probleem gezamenlijk kunnen
structureren en wellicht – maar niet noodzakelijkerwijs
– tot overeenstemming kunnen komen over een
probleemdefinitie en oplossingsrichting. Dit soort
processen moet ook stimuleren dat actoren niet alleen
reflecteren op de betekenis van het probleem, maar
ook op de manieren waarop zij interacteren.
Gezien de veelheid van actoren, het decennialange
discours, de continue veranderingen in verhoudingen
en de niet aflatende stroom van vragen vanuit de
sociaal maatschappelijke en economische context,
is het optimaliseren van de relatie beroepsonderwijs-
bedrijfsleven te typeren als een ‘wicked problem’.
Afgezet tegen de drie eerdergenoemde dimensies
herkennen we dat de relatie beroepsonderwijs
en bedrijfsleven een grote mate van cognitieve
en normatieve onzekerheid kent, probleem en
oplossingsrichting alleen duidelijk worden door samen
te werken en vooral samen te leren en wederzijdse
beïnvloeding noodzakelijk is om tot nieuwe
oplossingen te komen. Een manier om het ‘wicked
problem’ van de relatie beroepsonderwijs-bedrijfsleven
op te lossen, is de ecosysteembenadering. Het
onderzoek van ROC Leeuwenborgh heeft tot doel
meer inzicht te verkrijgen in deze benadering en
helder te krijgen of en op welke wijze een ecosysteem
maakbaar is.
WICKED PROBLEM
Voorafgaand hebben we vanuit diverse
invalshoeken de relatie beroepsonderwijs-
bedrijfsleven bekeken. Een relatie die al decennia
lang onderwerp is van discussie en van polemiek,
terwijl de uiteindelijke resultaten internationaal
positief worden beoordeeld. Gezien echter de
snelheid van ontwikkelingen, o.a. voorspeld
door Moore (1965) (geciteerd in Moerman,
2015) en het ontstaan van nieuwe inzichten,
belanden we misschien wel aan de grenzen
van de systematiek waarmee we tot nu toe
uitdagingen het hoofd hebben geboden. Seriële
schakelingen en parallelle schakelingen zijn
beide níet meer de oplossing voor de complexe
uitdagingen van het beroepsonderwijs. Verfijning
van deze benaderingen met meer regels of
juist minder of meer investeringen leiden niet
meer tot de gewenste duurzame aanpassingen.
Voordat we hals over kop nieuwe oplossingen en
experimenten gaan invoeren door een methode
van trial and error, is het verstandig eerst nog
eens vanuit een ander gezichtsveld de aard van
het probleem te definiëren.
De vraag dient zich aan of we wellicht
te maken hebben met een ‘wicked
problem’. In zijn artikel ‘Succes en
falen in het omgaan met wicked
problems’ belicht Korsten (2016) dit fenomeen. We
onderscheiden eenvoudige problemen en problemen
van de zwaarste soort, de ‘wicked problems’. Wicked
problems hebben een aantal kenmerken (Rittel &
Webber, geciteerd in Korsten, 2016). Een wicked
problem kent geen definitieve formulering, geen
definitieve interpretatie of oplossing, je bent vrijwel
zeker nooit klaar met het probleem. Rond elk ‘wicked
problem’ cirkelen verschillende waarden. Er zijn dan
ook verschillende perspectieven op het probleem
HOOFDSTUK 4 Wicked problem
2524
In onze beschouwing van de sterk
aan verandering onderhevige relatie
beroepsonderwijs-bedrijfsleven valt op
dat betrokken partijen daarin snel moeten
kunnen acteren én tegelijkertijd moeten
zoeken naar nieuwe samenwerkingsvormen
en nieuwe vormen van leren en opleiden. Dit
gegeven brengt twee thema’s uit de moderne
management- en organisatieliteratuur prominent
op de agenda, namelijk wendbaarheid en
innovatie. Deze twee leidende thema’s zijn
voor ons interessant om nader te verkennen,
omdat op het eerste gezicht ook ecosystemen
wendbaarheid kennen en innoverend vermogen
bezitten.
WENDBAARHEIDVoor het Nederlandse begrip wendbaarheid (in
organisaties) wordt in de internationale literatuur
LEIDENDE THEMA’S
frequent gebruikgemaakt van het begrip Business
Agility, dat als onderstaand kan worden gedefinieerd.
“Business Agility refers to distinct qualities that allow
organisations to respond rapidly to changes in the
internal and external environment without losing
momentum or vision. Adaptability, flexibility and
balance are three qualities essential to long-term
business agility. Business agility is important for
firms looking to survive long-term and who work in
quick-paced industries. Innovation is often the key to
maintaining long-term business agility. Companies
that don’t innovate and rely on ‘proven’ methods of
doing things often find themselves falling behind the
competition because they can’t adapt quickly enough
to shifts in the environment (HRzone, sd).”
Bovenstaande definitie van Business Agility benoemt
drie kenmerken van agility of wendbaarheid:
adaptief vermogen, flexibiliteit en balans.
Tevens wordt de onlosmakelijke verbinding
benoemd tussen wendbaarheid en innovatie.
Een andere invalshoek is die van Strategic Agility,
die uitgaat van twee elementen die elkaar versterken
(Hulshof, Van Leeuwen, & Meijers, 2013): aan de
ene kant de behendigheid en lenigheid (agility) om
kansen te benutten die ontstaan door ontwikkelingen
in de markt; aan de andere kant de veerkracht en
robuustheid (resiliency) om de gevolgen van grote en
onvoorziene veranderingen op te vangen. Waar het
bij agility gaat over het vermogen om kansen te zien
en te benutten, gaat resiliency over het vermogen om
adequaat te reageren op onverwachte veranderingen.
Door agility en resiliency in samenhang en strategisch
toe te passen, versterken ze elkaar.
Reitsma & Kraai (2011) beschrijven een
ACE-survey (Allied Consultants Europe, een
samenwerkingsverband van 700 consultants uit
15 Europese landen) onder 500 organisaties in
Noordwest-Europa om het begrip wendbaarheid
nader te duiden. Een wendbare organisatie kan
“Als je de manier waarop je naar dingen kijkt, verandert,veranderen de dingen waar je naar kijkt”Wayne Dyer
HOOFDSTUK 5 Leidende thema’s
2726
snel en adequaat reageren op veranderingen in de
omgeving en acteert proactief door de omgeving
naar haar hand te zetten. Uit het ACE-onderzoek blijkt
dat vooral de dimensies leiderschap, management,
strategie en innovatie bepalen of de wendbaarheid
van een organisatie kan worden vergroot.
Wendbaarheid groeit in autonome kennisgroepen
dichtbij en met de klant. Het ACE-survey laat zien
dat wendbare bedrijven in wendbare regio’s samen
optrekken; ze beïnvloeden en versterken elkaar en
vormen zo een publiek-private samenwerking van
regionale partners. Er is een groeiende belangstelling
voor vijf maatschappelijke thema’s die de opkomst van
deze publiek-private regio’s versnellen: duurzaamheid,
verwevenheid, onderlinge afhankelijkheid en
verbinding, lifestyle, schaalverkleining en anders
organiseren. Regionale samenwerking vraagt zowel
van de overheid als van bedrijven en instellingen
het nadenken over nieuwe rollen, taakopvattingen,
vaardigheden en attitudes. Dit is overeenkomstig de
eerder beschreven typering en aanpak van ‘wicked
problems’. Wordt agility als een progressieve strategie
ingezet, dus open en toekomstgericht, dan is het een
krachtig middel. Het vereist van alle betrokkenen
gericht te blijven op de buitenwereld, kansen te
kiezen en mee te bewegen, mee te groeien. Je zou
de kern van agility dan ook kunnen benoemen als
‘het vermogen om in welke situatie dan ook te blijven
denken en in contact te blijven’. Het gaat erom in
contact te blijven met de echte gebeurtenissen en
daar een (adequate en creatieve) reactie op te vinden.
Het ACE-survey signaleert de logische verbinding
tussen wendbaarheid en innovatie. De meeste
bestuurders zijn van mening dat het vermogen om
snel te kunnen veranderen een kritische succesfactor
is voor overleving en groei. Van Leeuwen (2014)
benoemt in een, in dit kader inspirerende, paper over
de zorgmarkt, vier bouwstenen van strategische
wendbaarheid, te weten de combinatie van externe
gerichtheid (de blik naar buiten), verbindend
leiderschap (goed voorbeeld doet volgen), flexibele
werkorganisatie (zelforganiserende eenheden) en
flexibele processen & ICT (modelleren en genereren).
Leiderschap wordt bij het creëren van wendbaarheid
als een van de cruciale factoren benoemd, zoals
hierboven aangegeven. Van Velthoven (2017) heeft
literatuuronderzoek gedaan naar de relatie van
wendbaarheid en leiderschap of zoals hij noemt
‘wendbaarheidsleiderschap’. In de weergave van
deze studie is de bronvermelding van Van Velthoven
gehandhaafd, om de leesbaarheid voor de lezer te
vergroten.
Zowel Scheerens en Bosker (1977) als Allied
Consultants Europe (2010) geven aan dat leiderschap
en management één van de belangrijkste dimensies
zijn om een organisatie wendbaar te maken. Over
het belang van de diverse vormen en perspectieven
van leiderschap is al veel geschreven in de literatuur
(Heenan & Bennis, 1999). Volgens Geijsel (2015)
is onderwijsleiderschap formeel leiderschap en
management in instellingen waarbinnen onderwijs
wordt verzorgd. Personen die deze functie bekleden
dragen verantwoordelijkheid voor zowel de richting als
inrichting van het onderwijs en de organisatie.
In het proces van leidinggeven komen vaak twee
verschillende paradoxen naar voren, hard op de
inhoud en zacht in de relatie en verandering en
beheersing. Van Muijen (2005), Fogh Kirkeby (1998)
en Kotter (1990) zagen deze twee paradoxen ook en
benadrukken daarom het belang van het onderscheid
tussen leiderschap en management. Kotter (1990)
stelt dat het woord management gaat over het
plannen, organiseren, budgetteren, doelen stellen,
organisatiestructuur etc., terwijl leiderschap gaat over
het creëren van een visie, motiveren en inspireren.
Fogh Kirkeby (1998) beschrijft het management
als een asymmetrische relatie, waarbij meer macht
en kennis ligt bij de leidinggevende over wat het
beste is, terwijl leiderschap wordt beschreven als
een symmetrische relatie, die door beide partijen
moet worden geaccepteerd. Gereedschappen
voor de manager zijn instructies, commando’s en
bedreigingen, terwijl gereedschappen voor de
leider aanmoediging en aanbevelingen zijn. Kotter
(1996) beweert dat slechts tien tot dertig procent
van succesvolle veranderingen te wijden is aan
management; tegenover zeventig tot negentig procent
aan leiderschap. De volgende definitie van leiderschap
sluit aan op bovenstaande: ‘Leadership is the process
of bringing a new, and generally unwelcome reality
to an individual, group, organization or society and
helping him successfully adapt to it’ (Heifetz (1994).
In de literatuur wordt op twee manieren naar
leiderschap gekeken: vanuit de diverse gedragingen
van leiders (leiderschapsmodellen) en vanuit rollen
en competenties van leiders (Anderson & Sun, 2017;
Geijsel, 2015; Van Muijen & Schaveling, 2011; Quinn et
al., 2003) Reviewstudies door Anderson & Sun (2017),
Geijsel (2015) en van Muijen & Schaveling (2011) naar
leiderschap laten zien dat er momenteel vele vormen
van leiderschapsmodellen bestaan: verbindend,
onderwijskundig, transformationeel, transactioneel,
effectief, succesvol, onderzoekmatig, moreel,
HOOFDSTUK 5 Leidende thema’s
“Success today requires the agility and drive to constantly rethink, reinvigorate, react and reinvent”Bill Gates
2928
pedagogisch, situationeel, gedeeld, participatief,
authentiek, participatief, systeemleiderschap en
wendbaarheidsleiderschap (agility leadership). Dit zijn
allemaal theorieën en wetenschappelijke concepten
waarin leidersgedragingen zijn beschreven. Leiders
kunnen zich hierdoor laten inspireren (Anderson &
Sun, 2017; Geijsel, 2015; Muijen & Schaveling, 2011).
Er zijn drie leiderschapsmodellen die effectief
gebleken zijn wat betreft het wendbaar maken van
organisaties en het verhogen van de teamprestaties
in de publieke sector, namelijk: transformationeel
leiderschap, agility leadership en gedeeld leiderschap.
In wetenschappelijke literatuur en empirische
onderzoeken blijken deze modellen effectief te zijn
door te inspireren, verantwoordelijkheid te delen en
vertrouwen te geven (Bush, 2011; Heenan & Bennis,
1999; Pearce, 2004; Mehra et al., 2006; O’Toole et al.,
2002; Wexler Eckman, 2006). Wij beperken ons op dit
moment tot het agility leadership .
Agility leadership is vermogen om effectief te leiden
wanneer er snelle veranderingen en onzekerheden
zijn. Agility Leadership richt zich op het verhogen
van de effectiviteit van het team, zodat het team zich
kan bewegen in een snelle, veranderende omgeving
waarin veel onzekerheid is. Dit vraagt om het verkrijgen
van een breder perspectief en nieuw inzicht in de
dagdagelijkse werkzaamheden, maar ook richting
de toekomst van de organisatie. Deze zeer flexibele
leiders gebruiken vier soorten ‘agilitys’ om succesvol
leiding te geven (Doz & Kosonen, 2010; Joiner &
Josephs, 2007) Context-setting agility stelt leiders
in staat hun omgeving te scannen en te anticiperen
op belangrijke veranderingen. Ze zijn visionair en
werken scenariogericht. De stakeholder’s agility zorgt
er voor dat leiders een dialoog aangaan om te komen
tot de belangrijkste ontwikkelingen en speerpunten
die leiden tot legitimatie van de publieke opdracht.
De creative agility stelt leiders in staat om complexe,
nieuwe problemen om te zetten in kansen en
gewenste resultaten. Self-leadership agility stelt leiders
in staat om de dagelijkse initiatieven te gebruiken
om te reflecteren en om te leren. Zeer agile leiders
willen hun bewustzijn van gedrag verbeteren. Als
gevolg hiervan zijn ze pro-actiever in het zoeken en
gebruiken van feedback (Doz & Kosonen, 2010; Joiner
& Josephs, 2007).
INNOVATIE“Innovatie is een proces van waardecreatie door
kennis en andere resources te gebruiken op een
manier waarop dit nog niet eerder gebeurde” hanteert
Iske (2016b) als definitie in combinatorische innovatie.
De volgende vier elementen in deze definitie spelen
een belangrijke rol:
1) Proces: innovatie is een proces in die zin dat sprake
is van input (ideeën, ervaringen, middelen), activiteiten
(onderzoek en ontwikkeling, (technische) realisatie,
marktintroductie en output (product, dienst, nieuw
businessmodel).
2) Waardecreatie: het gaat bij innovatie niet zomaar
om iets nieuws, maar om een ontwikkeling die voor
betrokkenen een ervaren waarde heeft. Die waarde
hoeft niet financieel te zijn, maar kan ook betrekking
hebben op geluk, gemak, een betere maatschappij,
een schoner milieu, kennisvermeerdering en nieuwe
relaties.
3) Gebruik van kennis en andere resources: innovatie
is een proces waarbij input wordt omgezet in output.
De input heeft vaak de vorm van ideeën, informatie
en inzichten; dit zijn de samenstellende delen van
kennis. Die kennis kan binnen de organisatie worden
gevonden, maar ook (deels) van buiten worden
gehaald. De oorsprong van de kennis kan zowel
binnen als buiten de eigen sector liggen. Sterker
uitgedrukt: daarbuiten is over het algemeen veel meer
kennis aanwezig dan daarbinnen.
4) Nieuwe manieren van gebruik: uiteraard heeft
innovatie iets met ‘nieuw’ te maken. Dat is ook evident
wanneer we kijken naar de betekenis van het Latijnse
woord innovare, hetgeen ‘vernieuwen’ of ‘veranderen’
betekent. Echter, niet alles wat nieuw is, is ook te
kwalificeren als innovatie. Daarvan spreken we pas als
er zichtbaar sprake is van waardecreatie.
In de literatuur wordt innovatie vanuit verschillende
perspectieven beschreven. Achtereenvolgens
benoemen we disruptieve innovatie, sociale innovatie,
ondernemerschap als innovatie-instrument, toevallige
gebeurtenissen als innovatie en hotspots als
broedplaatsen voor innovatie.
Op dit moment is er opvallend veel aandacht voor een
nieuwe vorm van innovatie, namelijk de disruptieve
HOOFDSTUK 5 Leidende thema’s
“Om te kunnen innoveren moet je samenwerken”Dries Faems, RUG
innovatie - vrij vertaald: ontwrichtende innovatie. Deze
ontstaat voornamelijk bij startups en zou gevestigde
bedrijven bedreigen in hun voortbestaan. Volgens de
theorie van de disruptieve innovatie is de klassieke
manier van innoveren dood. Startups schieten overal
ter wereld als paddenstoelen uit de grond en dreigen
hele bedrijfstakken te ontwrichten (Diamandis,
2017) (grondlegger van de Singularity University).
Volgens Van Leeuwen (2014) heeft de korte(re)
levenscyclus van met name bedrijven in de nieuwe
wereld niet zozeer te maken met disruptieve innovaties
van startups, als wel met het feit dat veel startups
het gewoon niet redden. Zo blijkt uit Amerikaans
onderzoek dat het gaat om maar liefst 75%. Daarnaast
verdient 90% van de startups nooit de gedane
investeringen terug. Tegelijkertijd zien we succesvolle
disrupties ontstaan als Uber, Booking, Social Deal,
Airbnb, etc.
In onze zoektocht naar een modernere, effectievere
relatie tussen bedrijfsleven en onderwijs is het inzetten
van disruptieve innovaties met behulp van startups
om ecosystemen te realiseren, interessant. Wellicht dat
‘teams in the lead’ of subsidies voor ondernemende
docenten of PPP- constructies van studenten samen
met docenten en ZZP’ers, beschouwd kunnen
worden als startup- instrumenten om disruptie in het
beroepsonderwijs mogelijk te maken. In fase 2 van ons
onderzoek zullen we dit nader verkennen.
Net als zoveel zaken is ook innovatie hoofdzakelijk
mensenwerk. “Sociale innovatie bestaat uit het
ontwikkelen van nieuwe managementvaardigheden
(dynamisch managen), het hanteren van innovatieve
organisatievormen (flexibel organiseren), het realiseren
van hoogwaardige arbeidsrelaties (slimmer werken)
en samenwerken met externe partijen (co-creatie)”
(Volberda, 2014). Uit het onderzoek van Volberda
onder de topsectoren komt naar voren dat 77% van
het innovatiesucces wordt bepaald door sociale
innovatie en 23% door technologische innovatie.
Volgens Volberda bevestigen deze bevindingen “dat
leiderschap cruciaal is voor een organisatie.”
HOOFDSTUK 5 Leidende thema’s
“Broedplaatsen: creativiteit wil ook zijn ei kwijt”Loesje
30 31
Stam (2014) schetst in ‘Ecosystemen voor
ambitieus ondernemerschap’ een nieuw kader
voor het beleid (het ‘entrepreneurial ecosystem’),
waarin het ondernemende individu centraal staat,
maar ook de context waarin dit individu opereert.
“Ondernemerschap is niet alleen de uitkomst van
een systeem; ondernemers zijn zelf ook belangrijke
spelers bij het tot stand brengen en gezond houden
van dat systeem.” Ondernemerschap wordt in deze
context gedefinieerd als de processen waarin de
mogelijkheden voor nieuwe producten (goederen
of diensten) worden geïdentificeerd, vervolgens
tegen het licht worden gehouden en worden benut.
Het ecosysteem verwijst naar de “gemeenschap
van wederzijds afhankelijke actoren” waarin de
processen plaatsvinden. Ondernemende individuen
staan centraal in het ondernemende ecosysteem.
Door de verbinding met andere participanten in het
ecosysteem ontstaat er middels de sociale interactie
ruimte om breder te kijken, in een ruime, vooralsnog
grenzeloze context. Breder kijken en ruimte maken is
voor innovatie noodzakelijk, schrijft Taleb (2007) in
zijn boek ‘The Black Swan’. Immers, een kokervisie
leidt tot meer van hetzelfde, terwijl we juist op zoek
zijn naar wat er nog niet is. Dit vereist een nieuwe
manier van kijken en nieuw gedrag. Met zwarte
zwanen bedoelt hij toevallige gebeurtenissen die
ons leven bepalen. Waarom herkennen we zwarte
zwanen pas achteraf? Omdat we ons richten op wat
we al weten en vergeten keer op keer stil te staan bij
wat we niet weten. We staan niet vanzelfsprekend
open voor het ‘onmogelijke’, zijn blind voor toeval
en lopen zo kansen mis. Iske (2016a) noemt in dit
kader serendipity oftewel het vermogen om toevallig
iets belangrijks te ontdekken. Onze opvatting dat de
relatie beroepsonderwijs-bedrijfsleven gekenmerkt
kan worden als een ‘wicked problem’ schreeuwt als
het ware om met anderen samen te kijken, zodat
we al dan niet toevallig, meer te weten komen.
Stam (2014) ondersteunt de opdracht van de
WRR. Het beroepsonderwijs ziet hij nadrukkelijk
als een van de motoren van innovatie in plaats van
‘slechts’ ondersteunend aan innovatie. Stam (2014)
spreekt over ’hotspots’ die analogie vertonen met
de experimenten in de definitie van de Europese
commissie en in publicaties van onder anderen
Boelens, Goethals, Kuhk & Schreurs (2016), De Grip
(2014) en Iske (2016b). Een aanpak met experimenten
wordt eveneens beschreven door Sigaloff en
Nabben in Grenzeloos Beroepsonderwijs (2016).
Een voorzichtige start naar ecosystemen is wellicht
een aanpak met een tijdelijke tussenruimte, een
broedplaats, biotoop of een leerlab, waarin, in nauwe
samenwerking met een of meerdere mbo- en hbo-
instellingen, gelegenheid en ondersteuning wordt
gecreëerd voor studenten, docenten én externe
partners om hun eigen onderwijs opnieuw uit te
vinden en wat al goed is verder uit te bouwen. Zo’n
leerlab heeft effect op bestaande initiatieven in het
beroepsonderwijs, die worden versterk door ze te
testen en verder te ontwikkelen in samenwerking met
de wereld buiten het onderwijs. Nieuwe initiatieven
kunnen worden ontwikkeld buiten of op de grens van
school en samenleving en als inspiratie, breekijzers
of daadwerkelijke best practices worden ingezet voor
interne vernieuwing; het innovatief vermogen van het
beroepsonderwijs zelf wordt daarmee vergroot.
3332
Ecosystemen zijn als fenomeen niet
nieuw, maar de recente beleidsmatige
en wetenschappelijke aandacht is dat
wel. Om mensen in staat te stellen te
innoveren en om te gaan met veranderingen wordt
in toenemende mate het regionaal georiënteerde
ecosysteem als uitgangspunt gehanteerd
(Corstjens, 2016). Een belangrijke verklaring voor
het groeiende belang van regionale ecosystemen is
de veranderende beleidscontext in Nederland. Deze
wordt verder versterkt door Europese keuzes in de
vorm van de Smart Specialisation Strategy, gericht
op het stimuleren van innovatie, publiek-privaat
samenwerken en het vergroten van synergie en
regionale sterktes. Een belangrijke voorwaarde voor de
snelheid waarmee innovaties plaatsvinden en worden
ingebed, ligt in de (regionale) samenwerking tussen
kennisinstellingen en bedrijven.
Ook in het Bestuursakkoord (MBO Raad; Ministerie van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, 2018) wordt het
regionaal georiënteerde ecosysteem als uitgangspunt
gehanteerd:
“……. dat mbo-scholen zich sterker positioneren in
hun regionale ecosysteem en zich dus meer
uitgedaagd voelen om positie in te nemen in
hotspots, het regionale arbeidsmarktbeleid,
vooroplopen in innovaties van het onderwijs,
in het bijdragen aan nieuwe bedrijvigheid,
startups en arbeidsplaatsen.”
In een uitgave van The Economist wijst
Mazzucato (2014) op het belang van een
florerend innovatie-ecosysteem waarin
overheid, grote en kleine bedrijven samenwerken
en hun investeringen op elkaar afstemmen voor
aanzienlijke groei van innovatieve organisaties. Een
ander belangrijk aandachtspunt van Mazzucato is de
verbinding tussen de verschillende elementen van dat
innovatie-ecosysteem.
De Europese Commissie heeft in 2015 een visie op
innovatie gepubliceerd en daarin eveneens een relatie
gelegd met ecosystemen:
“The key is to see innovation as ecosystem-driven,
including all stakeholders as active players in jointly
creating and experimenting in the new ways of doing
things and creating new services and products.
Innovation is very much daring to see the unexpected
and capture the moment. Experimenting and
prototyping in real-world settings, with real people
is a strong driver to stretch the boundaries for new
marketplaces, new products and new services, to
understand the changes and take advantage of weak
signals that eventually become mainstream.”
De ontwikkelingen zoals beschreven leiden
tot een reflectieve uitdaging voor de relatie
beroepsonderwijs-bedrijfsleven, met alle
kenmerken van een ‘wicked problem’. We zullen
een relatievorm moeten ontwikkelen waarbinnen
wendbaarheid en innovatief vermogen leiden
tot waardecreatie. Een ecosysteembenadering
is zo’n relatievorm, die de laatste jaren dankzij
diverse publicaties meer en meer manifest wordt.
VAN WEND- BAARHEID EN
INNOVATIE NAAR WAARDE
CREATIE
outside inmarkt- en klant
behoefte
innoverenexploreren
optimaliserenexploiteren
centralized inward-looking innovationclosed innovation
externally focused,collaborative innovationopen innovation
ecosystem centric, cross- organisational innovationinnovation networks
inside out bronnen
increasing uncertainty about
solution to problem
increasing requirement for collaborative solution
simple critical
hierarchical normativesoft power
calculative powert
complicated/tame
complex/wicked
Constructie
Capaciteit Context
Creatie
systeemwereld
denkrichtingdenkrichting
leefwereld
bedoeling
denkrichting
systeemwereld
leefwereld
bedoeling
systeemwereld
leefwereld
bedoeling
Command:provide answers
Management:organize process
Leadership: ask questions
“so the solution emerges”
HOOFDSTUK 6 Van wendbaarheid en innovatie naar waardecreatie
Figuur 4 Innovatie-typologieën
3534
Van Dijk (2014) leiden uiteindelijk tot de definitie
(kenmerken) van een ecosysteembenadering voor het
beroepsonderwijs. Deze definitie maakt het vervolgens
mogelijk in fase 2 van ons onderzoek op zoek te gaan
naar veelbelovende praktijken in Nederland, deze te
beschrijven en de overeenkomstige kenmerken te
ontdekken.
MODERNE ORGANISATIESLaloux (2015) beschrijft in ‘Reinventing
Organizations’ cyane organisaties als een inspirerend
organisatieperspectief, dat je kunt bereiken door te
werken aan een gezamenlijk en breed gedragen doel.
“Organisaties worden niet voortgestuwd door de kracht
van de menselijke wil, maar door de veel grotere kracht
van de evolutie, de motor van het leven zelf. De evolutie
is geen top-down proces. Iedereen is uitgenodigd en
nodig bij te dragen aan het geheel. Elke levende entiteit
in het ecosysteem van het leven neemt zijn omgeving
waar, treedt in harmonie met andere wezens en verkent
nieuwe wegen. Tot nu toe zijn organisaties gerund
volgens strakke modellen. Misschien zijn we klaar voor
de grote sprong: klaar om de evolutie uit te nodigen om
onze gezamenlijke strevingen voort te stuwen.”
In lijn met Laloux bepleit Hart (2012) in zijn boek
‘Verdraaide Organisaties’ je niet te laten gijzelen door
de systeemwereld die nagenoeg in elke organisatie
het op termijn voor het zeggen krijgt. De mindset van
mensen in die organisatie wordt meer en meer naar die
systeemwereld gericht.
Ook organisaties die het ten opzichte van anderen heel
goed doen (high performance) hebben behalve een
leefwereld, een systeemwereld. Echter, wat hen tot high
performance organisaties maakt, is dat de dominante
denkrichting steeds weer begint bij de bedoeling; daar
is voortdurend heel veel aandacht voor. De bedoeling
is niet een op de hei bedachte missie en visie die in de
kast belandt, maar een continu reflectiemechanisme
tussen de mensen die het werk doen. Een visie die echt
effect heeft in het dagelijks handelen én die vanuit de
ECOSYSTEMEN EN ORGANISATIE
“Bureaucratieën worden opgebouwd door en voor mensen die druk bezig zijn te bewijzendat ze nodig zijn, vooral wanneer ze vermoeden dat ze dat niet zijn”Ricardo Semler
In het voorgaande stond de vraag centraal
hoe beroepsonderwijs en bedrijfsleven
in samenwerking kunnen inspelen op de
continu veranderende behoeftes van markt
en samenleving. Na een verkenning van de
huidige seriële schakeling (ketenbenadering)
en parallelle schakelingen kan worden
geconcludeerd dat de uitdagingen zo
complex zijn (‘wicked problem’), dat een
nieuwe benaderingswijze noodzakelijk is. De
ecosysteembenadering lijkt daarvoor kansrijk.
Deze benaderingswijze heeft, zoals we hebben
benoemd, twee centrale bouwstenen, namelijk
wendbaarheid en innovatie die in samenhang
leiden tot waardecreatie.
De intrigerende vervolgvraag is: hoe
kunnen we ecosystemen vormgeven?
Voordat die vraag kan worden
beantwoord, moeten we meer weten
over de kenmerken van en opvattingen over moderne
organisaties. We laten ons inspireren door Laloux, Hart,
Kotter, Ardon en Rosing. Hun gemeenschappelijke
bevindingen in combinatie met het onderzoek van
outside inmarkt- en klant
behoefte
innoverenexploreren
optimaliserenexploiteren
centralized inward-looking innovationclosed innovation
externally focused,collaborative innovationopen innovation
ecosystem centric, cross- organisational innovationinnovation networks
inside out bronnen
increasing uncertainty about
solution to problem
increasing requirement for collaborative solution
simple critical
hierarchical normativesoft power
calculative powert
complicated/tame
complex/wicked
Constructie
Capaciteit Context
Creatie
systeemwereld
denkrichtingdenkrichting
leefwereld
bedoeling
denkrichting
systeemwereld
leefwereld
bedoeling
systeemwereld
leefwereld
bedoeling
Command:provide answers
Management:organize process
Leadership: ask questions
“so the solution emerges”
HOOFDSTUK 7 Ecosystemen en Organisatie
Figuur 5 Verdraaide organisaties
3736
betekenisgeving in de praktijk steeds opnieuw wordt
geladen en gedeeld.
Kotter (2012) stelt een dubbele organisatie voor,
die aan de ene kant recht doet aan de wettelijke en
maatschappelijke verplichtingen en efficiency van een
organisatie en aan de andere kant, parallel daaraan,
zichzelf ontwikkelt tot grotere wendbaarheid en
innovatief vermogen. Ardon (2015) spreekt over het
‘ontketenen van vernieuwing’. Ontketenen is loskomen
uit vastgeroeste werkwijzen; ontketenen is energie en
creativiteit op gang brengen én houden. In Kotter’s
model zijn de medewerkers ‘the linking pins’, de
dwarsverbanden.
Het voorstel van Kotter is met name voor het
beroepsonderwijs interessant, omdat een publiek
gefinancierde onderwijsinstelling aan de ene kant
gehouden is aan wetten, regels, afspraken en
publieke verantwoording en aan de andere kant
genoodzaakt (ook) op structuurniveau te innoveren.
De publieke financiering van het mbo en de daarmee
samenhangende politieke verantwoordelijkheid
hebben geleid tot een specifiek organisatiemodel,
vaak ingericht volgens Mintzberg’s ‘professionele
organisatie’ (1985). De schaduwkant voor de
scholen: nagenoeg op alle facetten, van financiën tot
governance, van kwalificatiedossiers tot kwaliteitseisen,
is het keurslijf strak en daarmee de flexibiliteit beperkt.
De nieuwe uitdagingen voor het beroepsonderwijs,
zoals eerder in deze paper benoemd, vragen om
structuur die ruimte biedt. Op dit punt raken we ‘de
bedoeling’ van Hart (2012), ‘de ontketening’ van Ardon
(2015), ‘het evolutionair werken aan een gezamenlijk
doel’ van Laloux (2015) en vanuit een abstracter
perspectief, ‘The Black Swan’ van Taleb (2007) en
‘Serendipity’ van Iske (2016a). Ook met andere auteurs
zijn er parallellen. Kotter’s (2012) argumentatie vertoont
gelijkenis met het concept ‘ambidexterity’ dat voor
het eerst formeel werd geïntroduceerd door Rosing,
Frese & Bausch (2010) als “that leaders should be
able to lead their team to match the complexte and
the pace of innovatief. Ambidextrous leadership was
defined as the leaders’ ability to foster both explorative
and exploitative behaviors in followers by increasing
or reducing variance in their behavior and flexibly
switching between those behaviors.” Voor de balans
tussen die twee gedragingen zijn verschillende
mensen nodig, met verschillende competenties,
die op de juiste manier samenwerken. Diversiteit is
noodzakelijk. Daarnaast zijn het activiteiten die zichzelf
versterken. In de bedrijfskunde wordt ook wel gezegd:
‘exploitation and exploration drive each other out’.
Bovengenoemde auteurs leggen allemaal de nadruk
op de missie, de maatschappelijke opdracht en op
wendbaarheid en innovatie van moderne organisaties.
Ze roepen op onszelf telkenmale de vraag te stellen:
hebben wij onze organisatie zo ingericht dat wij op
een optimale wijze onze missie (bedoeling) kunnen
realiseren? Een wereld waarin beroepsonderwijs en
bedrijven in ecosystemen gezamenlijk integraal werken
aan het opleiden van goede vakmensen, zit recht in
het hart van de missie; deze bedoeling zou leidend
moeten zijn bij alles wat wij doen (en wat wij laten). Of
zoals Gormely (2016) het aangeeft bij zijn kunstwerk
Firmanent lll (foto voorblad).
KARAKTERISTIEKEN VAN EEN ECOSYSTEEM ORGANISATIEIn de biologie wordt onder ecosysteem verstaan: het
geheel van organismen (planten en dieren) en hun
omgeving, alsmede de onderlinge relaties tussen de
organismen en de wisselwerking met hun omgeving
(Ecosysteem, z.d.). In de voorgaande hoofdstukken zijn
we deze onderlinge relaties veelvuldig tegengekomen,
evenals de onderlinge wisselwerking tussen
beroepsonderwijs en bedrijfsleven. Een uniek kenmerk
van ecosystemen is nog niet nader belicht, namelijk
het regeneratievermogen. Dit houdt in dat een
ecosysteem, immers gestoeld op hechte onderlinge
relaties en wederzijdse afhankelijkheid, in staat is
zichzelf telkens opnieuw te herstellen, herscheppen,
“Het licht van de veranderende seizoenen opvangen en de bezoeker continu uitnodigen om na te denken over zijn of haar plaats in de orde der dingen”Antony Gormley
“The existing structures and processes that together form an
organization’s operating system need an additional element
to address the challenges produced by mounting complexity
and rapid change. The solution is a second operating system,
devoted to the design and implementation of strategy, that
uses an agile, networklike structure and a very different set of
processes. The new operating system continually assesses the
business, the industry, and the organization, and reacts with
greater agility, speed, and creativity than the existing one. It com-
plements rather than overburdens the traditional hierarchy, thus
freeing the latter to do what it’s optimized to do. It actually makes
enterprises easier to run and accelerates strategic change. This
is not an ‘either or’ idea. It’s ‘both and’. The strategy network can
be incredibly flexible and adaptable; the accelerators can drive
problem solving, collaboration, and creativity; and the people
doing this work - the volunteer army - will be focused, commit-
ted, and passionate.” (Kotter 2012)
outside inmarkt- en klant
behoefte
innoverenexploreren
optimaliserenexploiteren
centralized inward-looking innovationclosed innovation
externally focused,collaborative innovationopen innovation
ecosystem centric, cross- organisational innovationinnovation networks
inside out bronnen
increasing uncertainty about
solution to problem
increasing requirement for collaborative solution
simple critical
hierarchical normativesoft power
calculative powert
complicated/tame
complex/wicked
Constructie
Capaciteit Context
Creatie
systeemwereld
denkrichtingdenkrichting
leefwereld
bedoeling
denkrichting
systeemwereld
leefwereld
bedoeling
systeemwereld
leefwereld
bedoeling
Command:provide answers
Management:organize process
Leadership: ask questions
“so the solution emerges”
Figuur 6 Dual organizations
HOOFDSTUK 7 Ecosystemen en Organisatie
3938
“Relaties veranderen ons, laten iets van ons zien, roepen meer bij ons op.Pas wanneer we met anderen samenkomen, worden onze gaven zichtbaar, zelfs voor onszelf”Wheatley & Kellner-Rogers
recyclen, vernieuwen. Precies deze eigenschap staat
garant voor de wendbaarheid en innovatiekracht die
zo belangrijk zijn voor moderne organisaties en dus
voor het beroepsonderwijs. Dit fenomeen is nu net
waar we in de relatie beroepsonderwijs bedrijfsleven
naar op zoek zijn. Deze eigenschap tot zelfvernieuwing
vraagt om vertrouwen en zo weinig mogelijke externe
beïnvloeding. Onze onderzoeksvraag naar de
maakbaarheid van ecosystemen is daarom tevens een
hele delicate!
Om een beeld te krijgen van de organisatie zélf
als onderdeel van een ecosysteem helpt het een
aantal karakteristieken te bekijken. Van Dijk (2014)
onderscheidt in ‘Organisatie Ecologie, eenvoud in
complexiteit’, vier typologieën van organisaties vanuit
ecologische kenmerken.
1) Een ecologisch perspectief benadert organisaties
als levende configuraties, bestaande uit een groot
aantal interacterende onderdelen: mensen, teams
en afdelingen binnen gegeven fysieke condities als
gebouwen; maar ook middelen, instrumenten en
procedures die elkaar in horizontale, verticale en
diagonale relaties beïnvloeden en bepalen. Cohen
& Levinthal (1990) noemen in dit kader ‘absortive
capacity’, waarbij de nadruk wordt gelegd op
alliantievaardigheden, zoals het vermogen de waarde
te herkennen van nieuwe kennis, deze te assimileren
en toe te passen. De interacties zijn non-lineair en
kleine veranderingen kunnen tot disproportioneel
grote effecten leiden.
2) Vanuit een ecologisch perspectief zijn organisaties
meer dan de som der delen. Ze hebben emergente
eigenschappen als organisatiecultuur, lerend
vermogen, vertrouwen en veiligheid. Het zijn juist de
minder grijpbare zaken die als emergent verschijnsel
in organisaties een cruciale rol spelen. Het zijn de
emergente eigenschappen die bepalen of een
organisatie succesvol is of niet; of mensen er willen
werken, of de medewerkers zich gewaardeerd voelen
en of een interventie een gewenst of ongewenst
effect heeft. Emergente verschijnselen zijn niet
gemakkelijk te managen of te meten, niet direct af te
leiden van kenmerken van de onderdelen, maar ze zijn
voelbaar en herkenbaar. Ze zijn onontkoombaar. Iske
(2016b) refereert eveneens aan dergelijke emergente
verschijnselen, veroorzaakt door de dynamiek in
complexe systemen. Hij definieert emergentie als
‘ontwikkelingen die niet controleerbaar zijn’.
3) Vanuit een ecologisch perspectief zijn organisaties
altijd onderhevig aan een onderliggende dynamiek in
de tijd. Ze veranderen in ieder geval. In deze dynamiek
spelen het autopoietisch vermogen (letterlijk vertaald
uit het Grieks: het vermogen tot zelf-productie) en het
adaptief vermogen een cruciale rol.
4) Vanuit een ecologisch perspectief zijn
organisaties zelf deel van grotere organisaties als
praktijkgemeenschappen, beroepsgroepen, maar ook
lokale, regionale, nationale, internationale en mondiale
markten. Ze worden hierdoor beïnvloed en tegelijkertijd
beïnvloeden ze zelf het grotere geheel. Wat we als
organisatie definiëren, bepalen we zelf. Organisaties
en organisatiegrenzen zijn constructen, ze zijn ambigu.
Het is een keuze: we bepalen de organisatiegrens op
basis van het perspectief, het doel, het belang of de
betekenis die we aan een organisatie geven.
outside inmarkt- en klant
behoefte
innoverenexploreren
optimaliserenexploiteren
centralized inward-looking innovationclosed innovation
externally focused,collaborative innovationopen innovation
ecosystem centric, cross- organisational innovationinnovation networks
inside out bronnen
increasing uncertainty about
solution to problem
increasing requirement for collaborative solution
simple critical
hierarchical normativesoft power
calculative powert
complicated/tame
complex/wicked
Constructie
Capaciteit Context
Creatie
systeemwereld
denkrichtingdenkrichting
leefwereld
bedoeling
denkrichting
systeemwereld
leefwereld
bedoeling
systeemwereld
leefwereld
bedoeling
Command:provide answers
Management:organize process
Leadership: ask questions
“so the solution emerges”
Figuur 7 Wicked Problem
HOOFDSTUK 7 Ecosystemen en Organisatie
“In alles wat wij doen en nastreven zou de bescherming en hernieuwingvan ecosystemen een leidend principe moeten zijn”Joanne Wiene
4140
In de literatuur zien we een gezonde
voedingsbodem voor een ecosysteembenadering
als oplossing voor de uitdagingen van het
beroepsonderwijs, ook al wordt dat niet altijd zo
expliciet met de term ecosysteem getypeerd.
Opvallend in de geraadpleegde literatuur is het
grote aantal overeenkomstige kenmerken.
Binnen een ecosysteembenadering is dat
vooral de onderlinge afhankelijkheid en
de interdependentie oftewel de dynamiek
van de wederzijdse beïnvloeding,
naast de veranderende sociale interactie en
systeemaanpassingen. Daarmee is een ecosysteem
specifieker dan een (open) netwerkorganisatie, waarin
een zekere vrijblijvendheid en onafhankelijkheid
worden getolereerd. Daarnaast zijn er de kenmerkende
emergente en ambigue eigenschappen van
organisaties. De ecosysteembenadering geeft het
bedrijfsleven en het beroepsonderwijs regionaal
hybride mogelijkheden zich aan te passen aan
elkaar en daarmee wendbaar te zijn in relatie
tot de vraagstukken uit de externe context. Dit
leidt tot innovatie en waardecreatie wanneer de
unieke eigenschappen van ecosystemen, namelijk
het regeneratievermogen en het autopoietisch
vermogen, zich kunnen ontplooien. Vanuit een duaal
organisatorisch perspectief is het ambidextarity
principe kenmerkend, waardoor niet alleen reactief
oplossingen worden gevonden voor bestaande
uitdagingen, maar juist ook proactief kan worden
voorgesorteerd op de vraagstukken van morgen.
Voor dit onderzoek zijn alle gevonden kenmerken
in een definitie samengevat. Deze kenmerken
worden beschouwd als variabelen, die in het
vervolgonderzoek worden gebruikt om meer kennis
en inzicht te krijgen in de ecosysteembenadering voor
de relatie beroepsonderwijs-bedrijfsleven.
Deze benadering gaat veel verder dan de eerder be-
schreven seriële en parallelle schakelingen en verder
dan open netwerken. Door wendbare, innovatieve
ecosystemen worden namelijk niet alleen veranderin-
gen gerealiseerd in het systeem door toevoegingen
van nieuwe eigenschappen en nieuwe functies, maar
ook door een andere invulling van bestaande func-
ties. Het leidt tevens tot continue zelfvernieuwing, tot
nieuwe oplossingen, zichtbaar in andere vormen van
interactie, nieuwe doelen, nieuwe kennis- en waar-
deontwikkeling, een nieuwe organisatie-inrichting,
andere positionering in de regionale context en andere
producten en diensten. Kortom, het leidt tot een duur-
zame relatie tussen beroepsonderwijs en bedrijfsleven
in een sterk veranderende context.
DEFINITIE VAN EEN
ECOSYSTEEMBENADERING
BEROEPSONDERWIJS
HOOFDSTUK 8 Definitie van een ecosysteembenadering beroepsonderwijs
DEFINITIE Een ecosysteem beroepsonderwijs is een verza-
meling van bedrijven, onderwijsinstellingen en
maatschappelijke en politieke partners met een
gezamenlijke ambitie, die op een bepaald gebied
afhankelijk van elkaar zijn, daarom met elkaar so-
ciale interacties aangaan en cross-organisational,
hybride functionele eenheden vormen binnen
een bepaalde regio; dit met het doel vanuit
zelfvernieuwend vermogen de gezamenlijke en
de individuele waardecreatie te verhogen om
duurzaam succesvol te kunnen zijn.
4342
vrijwel uitsluitend over de (korte termijn)
outputresultaten en financiële verantwoording.
Verder en verdiepend onderzoek is wenselijk.
De voorlopige conclusie die
we kunnen trekken uit het
literatuuronderzoek is duidelijk: de
traditionele samenwerkingsvorm
van beroepsonderwijs, bedrijfsleven en andere
partners zoals we die al decennialang kennen, biedt
onvoldoende wendbaarheid en innovatieruimte,
zowel in de structuur als op inhoud, om de huidige en
toekomstige problemen en uitdagingen op te lossen.
Zoals in deze paper wordt beschreven, is verandering
noodzakelijk. Een ecosysteem beroepsonderwijs is
een aantrekkelijke benadering voor die verandering.
We weten echter nog niet voldoende. Fase 2 van ons
onderzoek is een praktijkonderzoek naar de broed-
plaatsen in het beroepsonderwijs die kenmerken
hebben van ecosystemen. We zijn dan vooral op zoek
naar antwoorden op de vraag:
Hoe kun je de vorming van een ecosysteem stimuleren
wil er een gerede kans zijn op succes en continuïteit?
Zoveel als mogelijk zullen we alle participanten in de
broedplaatsen bevragen, dus niet alleen onderwijs-
instellingen, maar ook het betrokken bedrijfsleven,
de overige partners en studenten. Deze landelijke
inventarisatie van bestaande praktijken, het tweede
deel van ons onderzoek, is gepland in 2018. Tege-
lijkertijd wil ROC Leeuwenborgh een experiment
beginnen met de start van een nieuwe broedplaats,
namelijk het verbinden van een aantal MKB- bedrij-
ven aan een aantal gerelateerde mbo-opleidingen in
een Brightlandscampus. Brightlands is een bestaand
ecosysteem beroepsonderwijs-bedrijfsleven, een
community van bijna 20.000 ambitieuze onderne-
mers, onderzoekers en studenten in Limburg. Samen
werken ze aan open innovatie. Dat wil zeggen, dat zij
hun kennis en ervaring met elkaar delen. Ze richten
zich op wereldwijde uitdagingen op het gebied van
gezondheid, duurzaamheid, voeding en digitalisering,
cross-overs tussen gezondheid, chemie en voeding.
De deelnemers in de community zijn verbonden aan
multinationals, MKB-bedrijven en kennisinstellingen. Zij
werken vanuit vier Brightlands-campussen verspreid
over Limburg: Chemelot campus Sittard-Geleen (smart
materials and sustainable manufacturing), Maastricht
Health (regenerative medicine, precision medicine
& innovative diagnostics), Campus Greenport Venlo
(Food and nutrition), Smart services Heerlen (Data
science and smart services). Elke campus heeft zijn
eigen specifieke expertise, maar allen maken gebruik
van datascience, artifcial intelligence en blockchain
technologie. Innovatie komt dus samen op meerdere
niveaus, in een ‘state-of-the-art’-omgeving. Topfacilitei-
ten creëren voor ondernemers, onderzoekers en stu-
denten van verschillende disciplines en niveaus, een
innovatief klimaat voor startups en nieuw talent, met
perspectief op uitdagende jobs. De Provincie Limburg,
Maastricht University, Maastricht Universitair Medisch
Centrum, Zuyd Hogeschool en Fontys Hogescholen
zijn initiatiefnemers. Inmiddels zijn mbo-instellingen,
gemeentelijke overheden en veel bedrijven, ook van
over de grens, aangesloten.
De start en verdere ontwikkeling van dit
MBO-MKB-Brightlands-experiment zullen we in ons
onderzoek volgen.
Begin 2019 worden de uitkomsten van het praktijkon-
derzoek (fase 2) in relatie gebracht met de bevindin-
gen van het literatuuronderzoek (fase 1). Beide worden
uiteindelijk gepubliceerd in één integraal rapport.
HET ONDER ZOEK
Er zijn in Nederland de laatste jaren al
verschillende inspirerende praktijken binnen
het beroepsonderwijs gerealiseerd die, al
dan niet gestimuleerd door de Regionale
Investeringsfondsen (RIF) of de Centra voor
Innovatief Vakmanschap (CIV), kenmerken
hebben van een ecosysteembenadering
(Platform Bèta Techniek, 2017). Het lijkt er
echter sterk op, dat het merendeel van de CIV-
projecten na afloop van de subsidie nauwelijks
op eigen kracht door de stakeholders wordt
gecontinueerd. Financieel stimuleren lijkt niet
afdoende voor een duurzaam resultaat. Dat roept
de vraag op of de relatie tussen de participanten
in een CIV er wel een was van een gezamenlijk
doel en onderlinge afhankelijkheid. Als het
antwoord daarop ontkennend is, dan komt
vanzelf de vraag boven of een CIV-project een
stimuleringsvorm is die bijdraagt aan duurzame
innovatie. De relatief beperkt beschikbare
literatuur rondom deze praktijken gaat helaas
HOOFDSTUK 9 Het onderzoek
4544
De onderzoeksgroep is samengesteld uit
bevlogen en betrokken medewerkers van ROC
Leeuwenborgh. Veel dank ben ik derhalve
verschuldigd aan Eline Steenhuijsen, Hetty
Philippi, Rob van Velthoven, Frank Beulen, Peter
Joskin, Bart Hermans en Harm Mulder. Bartha
Huijberts, Resi Niesten en Karin Rijk waren een
grote steun voor het redactiewerk. De collega-
mbo bestuurders Rob Schuur, Hans Meijer,
Frank van Hout, Ingeborg Janssen Reinen, Karel
van Rosmalen en Ton Heerts hebben met veel
enthousiasme onze eerste pennenvruchten
becommentarieerd. En niet in de laatste plaats de
hoogleraren Leo Witvliet, Andries de Grip, Marc
van der Meer, Paul Iske, Joseph Kessels, Marc
Vermeulen en Philip Wagner die allemaal bereid
waren het discours met ons aan te gaan tijdens
onze zoektocht.
DANKWOORD
Dankwoord
4746
LITERATUURAdner, R. (2009, May). Match your innovation strategy
to your innovation ecosystem. Harvard Business
Review.
Ardon, A. (2015). Ontketen vernieuwing! Amsterdam:
Business Contact.
Baarsma, B. (2017, Augustus 28). Instellingen
en studenten in het mbo moeten arbeidsmarkt
serieuzer nemen. Opgehaald van Het Financieele
Dagblad: https://fd.nl/opinie/1215672/instellingen-
en-studenten-in-het-mbo-moeten-arbeidsmarkt-
serieuzer-nemen
Boelens, L., Goethals, M., Kuhk, A., & Schreurs,
J. (2016). Leeswijzer Steunpunt Ruimte 2012-2015.
Living Labs. Leuven, Gent, Antwerpen: Departement
Ruimte Vlaanderen. Opgehaald van Ruimtelijke
Ordening België.
Borghans, L., Fouarge, D., & De Grip, A. (2011).
Een Leven Lang Leren in Nederland. Maastricht:
Researchcentrum Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA).
Chesbrough, Forrester, & Von Hippel. (sd).
Evolution of Innovation Paradigm. 2005. IBM.
Chesbrough, H. (2003). The era of open innovation.
Mit Sloan Management review, 44.
Cohen, M., & Levinthal, D. (1990, March). Absorptive
Capacity: A New Perspective on Learning and
Innovation. Special Issue: Technology, Organizations,
and Innovation. Administrative Science Quarterly (35),
35 (1), p.128-152.
Corstjens, H. (2016). Voorstel Regionaal
Investeringsfonds Beroepsonderwijs.
Opgehaald van Forum Beroepsonderwijs: http://
forumberoepsonderwijs.nl/content/uploads/2016/12/
Thema-6-Regionaal-investeringsfonds-perspectief-
web.pdf
De Grip, A. (2014). Open Innovatie in het Ecosysteem
van de Kennis-As Limburg. Maastricht: Maastricht
University. Opgehaald van Universiteit Maastricht:
http://www.networksocialinnovation.nl/nsi/wp-
content/uploads/2013/02/Open-Innovatie-DEF.pdf
De Jong, J. (2014, November). Bewust worden van
vervagende grenzen. ESB dossier Ecosystemen voor
ondernemen jaargang 99.
De Jong, K. (2014, November). Meer zichtbaarheid
voor vaandeldragers. ESB dossier Ecosystemen voor
ondernemen jaargang 99.
Diamandis, P. (2017, August 29). How to Find the
Mindset and Energy to Go Big.
Dijkman, P., & Prij, J. (2016). Nabijheid en
samenwerking als bron van innovatie: in gesprek
met Wim van de Donk. Christen Democratische
Verkenningen.
Doz, Y., & Kosonen, M. (2010). Embedding Strategic
Agility: a leadership agenda for accelerating business
model renewal. Long Range Planning. pp. 43(2 - 3),
370-382. doi:10.1016/j.lrp.2009.07.006
Ecosysteem. (z.d.). Opgehaald van Encyclo.nl: http://
www.encyclo.nl/begrip/ecosysteem
European Commission. (2015). Open Innovation
Yearbook 2015. Luxembourg: Luxembourg
Publications Office of the European Union.
Fouarge, D. (2017, Juni 29). Veranderingen in werk
en vaardigheden. Dynamics of skills allocation.
Maastricht: School of Business and Economics,
Maastricht University.
Frey, C., & Osborne, M. (2013). The Future
of Employment: How Susceptible are Jobs to
Computerisation? Oxford.
Goddijn-Roso, M. (2014, November). Het ideale
ecosysteem is adaptief. ESB dossier Ecosystemen
voor ondernemen jaargang 99.
Gormley, A. (2009). Firmanent III [Foto]. https://tinyurl.
com/yb4jryg9
Gormley, A. (2016). Antony Gormley. Opgehaald
van Middenheimmuseum: http://www.
middelheimmuseum.be/nl/pagina/antony-gormley-
groot-brittanni%C3%AB
Groen, A. (2014, November). Samenhang
en zichtbaarheid van middelen. ESB dossier
Ecosystemen voor ondernemen jaargang 99.
Hart, W. (2012). Verdraaide Organisaties. Alphen aan
den Rijn: Vakmedianet Management B.V.
Hearn, G. G., & Cassandra, P. (2006). Value-creating
ecologies: Understanding next generation business
systems. Foresight (Cambridge), 8.
Horsten, H. (2016). De stad die de toekomst maakt;
het Eindhoven van Rob van Gijzel. Eindhoven:
Uitgeverij Lecturis.
HRzone. (sd). What is business agility? Opgeroepen
op 2018, van HRzone: https://www.hrzone.com/hr-
glossary/what-is-business-agility
Hulshof, M., Van Leeuwen, S., & Meijers, J. (2013).
Strategic Agility. Amersfoort: Triggre B.V.
Literatuur
4948
Iske, P. (2016a, Maart 31). 1, 2, veel……Innoveren in
een complexe omgeving. Opgehaald van Jan van Es
instituut: https://www.jvei.nl/wp-content/uploads/Paul-
Iske.pdf
Iske, P. (2016b). Combinatorische innovatie.
Inspireren & Leren in een Complexe Wereld. Den
Haag: Stichting Maatschappelijke Onderneming.
Joiner, B., & Josephs, S. (2007). Leadership agility:
five levels of mastery for anticipating and initiating
change. San Francisco, Amerika: Jossey-Bass.
Kleingeld, K., & Verweij, S. (2014). Waardecreatie in
samenwerking. Opgehaald van Parbleu: http://www.
parbleu.nu/2014/12/waardecreatie-in-samenwerking/
Korsten, A. (2016, Juli 29). Succes en falen in het
omgaan met wicked problems. Opgehaald van Arno
Korsten: http://www.arnokorsten.nl/PDF/Beleid/
Succes%20en%20falen%20bij%20wicked%20
problems.pdf
Kotter, J. P. (2012). Accelerate! Harvard Business
Review. Opgehaald van Harvard Business Review.
Kuhn, T. S. (1962). The Structure of Scientific
Revolutions. University of Chicago Press.
Laloux, F. (2015). Reinventing Organizations.
Haarzuilens: LannooCampus & Het Eerste Huis.
Lansiti, M., & Levien, R. (2004, May). Strategy as
ecology. Harvard Business review.
Mazzucato, M. (2014). Het belang van een florerend
innovatie-ecosysteem? The Economist.
Mazzucato, M. (2014). The Entrepreneurial State;
debunking public vs. private sector myths. University
in England. Sussex: Penguin UK.
MBO Raad. (sd). MBO Raad. Opgeroepen op 2018,
van MBO Raad: https://www.mboraad.nl/
MBO Raad; Ministerie van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap. (2018, Februari 7). Bestuursakkoord
OCW - MBO-Raad 2018-2022: Trots, vertrouwen
en lef. Den Haag. Opgehaald van MBO Raad -
Publicaties: https://www.mboraad.nl/sites/default/files/
publications/bestuursakkoord2018getekendeversie.
Mintzberg, H. (1985). Structures in five, designing
effective organisations. Pearson Education (US).
Moerman, T. (2015, april 17). De Wet van Moore
klopt na 50 jaar nog steeds: computers worden
sneller. Opgehaald van NU.nl: https://www.nu.nl/
weekend/4032573/wet-van-moore-klopt-50-jaar-nog-
steeds-computers-worden-sneller.html
Nooteboom, S. (2006). Bestuurlijk vermogen:
co-evolutionair denken als overlevingsstrategie.
Rotterdam: Erasmus University.
Onderwijsraad. (2014). Een eigentijds curriculum.
Den Haag: Onderwijsraad.
Oosterwaal, L., Stam, E., & Van den Toren, J.
(2017). Openbaar Bestuur in Regionale Ecosystemen
voor Ondernemerschap. Den Haag: Ministerie van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Organisatie voor Economische Samenwerking en
Ontwikkeling. (2016). Review of National Policies for
Education: Netherlands 2016. Parijs: OECD Publishing.
Platform Bèta Techniek. (2017). Auditrapportage.
Centra voor innovatief vakmanschap en Centres of
expertise. Den Haag: Platform Bèta Techniek.
Prahalad, C. K., & Ramaswamy, V. (2004).
Cocreation experiences: The next practice in value
creation. Journal of Interactive Marketing 18.
Putter, K., & Vollebregt, S. (2016, Juni). Haal de
buitenwereld het onderwijs in. Onderwijsinnovatie, 18
(2).
Randstad. (2017, Juni 27). Randstad waarschuwt
voor schaarste op arbeidsmarkt. Opgehaald van
Randstad: https://www.randstad.nl/over-randstad/
pers/persberichten/2017/06/randstad-waarschuwt-
voor-te-grote-schaarste-op-de-arbeidsmarkt
Reitsma, E. J., & Kraai, L. (2011, Juni). Leiderschap
en de wendwaarheid van organisaties; faciliteren en
empoweren: Rijnconsult Business Review, p. 62-67.
Opgehaald van Rijnconsult Businessreview.
Reitsma, E. J., & Torremans, H. (2016, Juni).
Opleiden in een hybride netwerk van ecosystemen.
Rijnconsult Businessreview thema; tijd voor een
nieuwe tijd.
Rosenthal, U. (2014). Briljante bedrijven:
effectieve ecosystemen voor ambitieuze
ondernemers. Adviesraad voor het wetenschaps- en
Literatuur
5150
technologiebeleid, advies 85.
Rosing, K., Frese, M., & Bausch, A. (2010).
Explaining the heterogeneity of the leadership -
innovation relationship: ambidextrous leadership.
Leadership Quarterly, 22 (5).
Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs
Bedrijfsleven. (sd). SBB. Opgeroepen op 2018, van
SBB: https://www.s-bb.nl/
Sap, J., Bolhuis, S., Elzenaar, J., Jansen, M., &
Korrel, C. (2017, April 4). Doorleren werkt. Den Haag:
Commissie vraagfinanciering mbo. Opgehaald van
Advies Commissie vraagfinanciering mbo Doorleren
Werkt.
Schuyt, T. (2017, Oktober 8). Onderwijs en onderzoek
zijn een zaak voor alle inwoners van Nederland.
Opiniestuk Financieel Dagblad.
Sigaloff, C., & Nabben, I. (2016). Grenzeloos
beroepsonderwijs: leren vernieuwen mét
de samenleving. Opgehaald van Forum
Beroepsonderwijs: http://forumberoepsonderwijs.
nl/content/uploads/2016/12/Thema-5-Grenzeloos-
beroepsonderwijs-factsheet-Kennisland-web.pdf
Sociaal Cultureel Planbureau. (2014). Kansen voor
vakmanschap in het mbo (januari). Den Haag.
Sociaal Cultureel Planbureau. (2016). De toekomst
tegemoet (december). Den Haag.
Sociaal Cultureel Planbureau. (2017). Beroep op
het mbo (september). Den Haag.
Sociaal Cultureel Planbureau. (2017). Eerste treden
op de arbeidsmarkt. Den Haag.
Sociaal Cultureel Planbureau. (2017). Mbo: hoe op
te leiden voor de banen van morgen (september). Den
Haag.
Sociaal Economische Raad. (2017). Toekomst van
werk. Den Haag.
Sociaal Economische Raad. (2017).
Toekomstgericht beroepsonderwijs Deel
2. Voorstellen voor een sterk en innovatief
beroepsonderwijs. Den Haag.
Stam, E., & Bosma, N. (2014). Ambitieus
ondernemerschap. Utrecht: Utrecht Centre for
Entrepeneurship. Opgehaald van docplayer.nl.
Taleb, N. N. (2007). The Black Swan. New York,
Verenigde Staten: Random House.
Techniekpact. (2016). Nationaal Techniekpact 2020.
Inzet voor 2016-2020. Den Haag: Techniekpact.
Terpstra, D. (2017). Het bedrijfsleven is enorm aan
het veranderen…..”.
UWV. (2017). Monitor arbeidsmarkt. Den Haag:
Ministerie sociale zaken en werkgelegenheid.
Opgehaald van Ministerie sociale zaken en
werkgelegenheid.
Van der Meulen, H., & Bloemhoff, S. (2014, Januari
6). De vruchtbare bodem van het ecosysteem.
Opgehaald van Management Scope: https://
managementscope.nl/opinie/vruchtbare-bodem-
ecosysteem
Van der Veer, J., Van der Meer, M., & Hemerijck,
A. (2014). Toerusting over de levensloop: naar
een verbindende leerarchitectuur in het (beroeps)
onderwijs. ’s-Hertogenbosch: Expertisecentrum
Beroepsonderwijs.
Van Dijk, G. (2014, Maart 21). Gerda van Dijk.
Organisatie ecologie: eenvoud in complexiteit. Tilburg.
Opgehaald van Organisatie Ecologie: Eenvoud in
Complexiteit.
Van Leeuwen, S. (2014, Januari). Investeer in
strategische wendbaarheid. Zorgmarkt, p. 236-238.
Opgehaald van Indora Managementadvies.
Van Loon, B. (2013). Business model innovatie
in een ecosysteem. Rotterdam: (Afstudeerscriptie
bedrijfskunde) Erasmus University.
Van Velthoven, R. (2017).
Wendbaarheidsleiderschap. Tilburg.
Volberda, H. W. (2014). Onderzoeksrapport
topsectoren. Rotterdam: Rotterdam School of
Management, Erasmus University.
Went, R., Kremer, M., & Knottnerus, A. (2015). De
robot de baas. Amsterdam: Amsterdam University
Press.
Wetenschappelijke Raad Regeringsbeleid.
(1993). Beroepswijs onderwijs; ontwikkelingen en
dilemma’s in de aansluiting van onderwijs en arbeid
(Voorstudie nr. 82). Den Haag.
Wetenschappelijke Raad Regeringsbeleid.
(2006). De verzorgingsstaat herwogen. Verzorgen,
verzekeren, verheffen en verbinden (rapport nr. 76).
Den Haag.
Wetenschappelijke Raad Regeringsbeleid.
(2008). Innovatie vernieuwd. Opening in viervoud
(rapport nr. 80). Den Haag.
Wetenschappelijke Raad Regeringsbeleid.
(2009). Vertrouwen in de school. Over de uitval van
‘overbelaste’ jongeren (rapport nr. 83). Den Haag.
Wetenschappelijke Raad Regeringsbeleid. (2012).
Publieke zaken in de marktsamenleving (rapport nr.
87). Den Haag.
Wetenschappelijke Raad Regeringsbeleid.
(2015). Ontwerpeisen voor de relatie tussen kennis
en duurzaamheidsbeleid (working Paper nr. 11). Den
Haag.
Wetenschappelijke Raad Regeringsbeleid.
(2017). De val van de middenklasse? Het stabiele en
kwetsbare midden (verkenning nr. 37). Den Haag:
WRR.
Wetenschappelijke Raad voor het
Regeringsbeleid. (2013). Naar een lerende
economie: investeren in het verdienvermogen van
Nederland. Den Haag / Amsterdam: Amsterdam
University Press.
Williamson, P. J., & De Meijer, A. (2012). Ecosystem
advantage: how successfully harness the power of
partners. California Management Review 55.
Wilthagen, T. (2017). Arbeidsmarkt en robotisering,
gaat dat werken? Tilburg University.
Witvliet, L. (2016). De ZZP-vloot in een
transformationele arbeidsmarkt 2013-2016.
Den Haag: Stichting Kennisinstituut Zelfstandig
Ondernemerschap.
Literatuur
een zelfvernieuwende context voor
wendbaarheid, innovatie en waardecreatie
Deel 1, literatuurverkenning
Jos Kusters, maart 2018
www.leeuwenborgh.nl
Sibemaweg 20, 6224 DC Maastricht