E-HRM€¦ · HR functie en meer bepaald het werk van de individuele medewerker sterk doen...
Transcript of E-HRM€¦ · HR functie en meer bepaald het werk van de individuele medewerker sterk doen...
“E-HRM” DE INVLOED VAN ATTRIBUTIES OVER HET WAAROM VAN
EEN E-HRM BELEID OP DE BETROKKENEID,
JOBTEVREDENHEID EN INTENTIE TOT VERLOOP VAN
MEDEWERKERS.
Aantal woorden: 22.211
Van der Beke Brecht
01106560
Promotor: Prof. dr. Frederik Anseel
Masterproef II voorgelegd voor het behalen van de graad van Master in de Psychologie,
afstudeerrichting Bedrijfspsychologie en Personeelsbeleid
Academiejaar: 2016-2017
I
Ondergetekende, Brecht Van der Beke, geeft toelating tot het raadplegen van de masterproef
door derden.
II
VOORWOORD
‘Een doel is een droom met een deadline (Napoleon Hill)’, zo ook een masterproeftraject
waarin menig studenten hunkeren naar het moment waarop men de eindmeet van dit traject
haalt. Dit moment wil ik dan ook niet onbetuigd laten om enkele mensen te bedanken.
Mijn dank gaat in het bijzonder uit naar mijn promotor, Prof dr. Frederik Anseel, die mij
de mogelijkheid heeft gegeven om mij in dit vrij gekozen onderwerp te verdiepen. Zijn
toewijding en ondersteuning hebben deze masterproef mede mogelijk gemaakt, waarvoor
oprechte dank.
Het tot stand komen van de keuze voor dit onderwerp is drieledig. Ten eerste komt dit
voort uit een overtuiging dat de meest bepalende factor om als bedrijf uw bedrijfsobjectieven te
realiseren de mensen binnen uw organisatie zijn. Dit is ook de reden waarom ik in de eerste
plaats deze opleiding ben gestart. Deze masterproef is dan ook geschreven vanuit het perspectief
van de individuele medewerker en stelt hun belang voorop. Ten tweede vanuit een
nieuwsgierigheid om nader te onderzoeken hoe technologische (r)evoluties het beroepsleven, de
HR functie en meer bepaald het werk van de individuele medewerker sterk doen veranderen.
Ten derde en ten laatste vanuit een bezorgdheid dat HR nog steeds teveel tijd besteedt aan
administratieve taken (en misschien later ik ook in de job) en te weinig tijd vrijmaakt voor de
mens zelf. Het hoofddoel van HR is om mensen in te zetten vanuit hun sterktes, talenten en
capaciteiten en ik wil net mijn tijd investeren in het ontwikkelen en ontplooien van mensen. E-
HRM heeft het potentieel om hieraan tegemoet te komen en heeft inhoudelijk met al deze drie
innerlijke redenen te maken.
Verder wil ik ook mijn ouders bedanken die mij de kans hebben gegeven om mij te
ontplooien in deze richting. Ook een woord van dank naar mijn zus en vriendin, die net zoals
mijn ouders, mij onvoorwaardelijk hebben gesteund gedurende mijn opleiding en er altijd voor
me waren.
Tenslotte wil ik de mensen die mij in contact brachten met de betrokken bedrijven als de
respondenten bedanken voor hun tijd. Zonder hen zou dit onderzoek überhaupt niet mogelijk
zijn geweest.
‘Every story has an end. But in life, every ending is just a new beginning’
Gent, 20 mei 2017
Van der Beke Brecht
III
ABSTRACT
Technologische evoluties sturen onze wereld, net zoals het de Human Resource (HR) functie als
de job van medewerkers binnen de organisatie stuurt. Voorgaand onderzoek heeft nog te weinig
accent gelegd op de gevolgen van ‘e-HRM’, het gebruiken van technologie in de HR functie, op
individuele medewerkers daarbuiten. We bekijken of ‘e-HRM attributies’ over waarom het
management een e-HRM implementatie invoert binnen de organisatie van invloed is op drie
verschillende uitkomstmaten. Kwantitatief vragenlijstonderzoek werd uitgevoerd in Vlaanderen
bij 121 medewerkers uit de private en publieke sector, specifiek niet werkzaam binnen de HR-
afdeling zelf. Resultaten van onze Multiple Regressie Analyses tonen aan dat interne e-HRM
attributies dat e-HRM door de organisatie wordt ingezet om een verbeterde dienstverlening aan
te bieden en om het welzijn van medewerkers te verhogen, zodoende dat medewerkers zich
gewaardeerd en gerespecteerd voelen, zorgen voor hogere niveaus van jobtevredenheid, hogere
niveaus van organisatiebetrokkenheid en lagere niveaus van intentie tot verloop. Ietwat
verrassend blijkt de interne e-HRM attributie dat het management deze technologische
implementaties invoert om de kosten te reduceren samen te hangen met lagere verloopintenties
en de interne e-HRM attributie om het werk van medewerkers te intensiveren met hogere
niveaus van organisatiebetrokkenheid. Voor deze bevindingen worden mogelijke verklaringen
gegeven vanuit huidig wetenschappelijk onderzoek. Er werd geen evidentie gevonden voor een
moderatie-effect van technologische bekwaamheid op deze al relaties. Implicaties van deze
resultaten worden besproken en we gaan in op de vraag hoe organisaties het best een e-HRM
beleid kan introduceren naar haar medewerkers toe.
Kernwoorden: E-HRM, E-HRM Attributies, Jobtevredenheid, Organisatiebetrokkenheid,
Intentie tot Verloop, Technologische Bekwaamheid.
IV
INHOUDSOPGAVE
VOORWOORD II
ABSTRACT III
INHOUDSOPGAVE IV
LIJST MET TABELLEN V
LIJST MET FIGUREN V
INLEIDING 1
Literatuurstudie 3
Definiëring ‘E-HRM’ 3
De mogelijkheden van ‘E-HRM’ 5
‘Operationeel E-HRM’, ‘Relationeel E-HRM’, ‘Transformationeel E-HRM’ 6
Doelstellingen van een E-HRM Beleid 8
Succesfactoren van een E-HRM Beleid 9
‘The Why of E-HRM practices’ 11
‘E-HRM voor een Verbeterde Dienstverlening’ 14
‘E-HRM voor een Verbetering van het Welzijn’ 14
‘E-HRM voor een Reductie in Kosten’ 15
‘E-HRM voor het Werk te Intensiveren’ 17
Technologische Bekwaamheid 17
Onderzoeksopzet 19
METHODE 20
Steekproef en Procedure 20
Meetinstrumenten 21
RESULTATEN 29
Beschrijvende Gegevens en Intercorrelaties 29
Data-analyse 32
Toetsen van de Hypothesen 32
DISCUSSIE 38
Bespreking van de Resultaten 38
Beperkingen van het Onderzoek 40
Suggesties voor Toekomstig Onderzoek 42
Theoretische en Praktische Implicaties 44
CONCLUSIE 47
REFERENTIES 48
APPENDIX 54
V
LIJST MET TABELLEN
Tabel 1. De verschillende conceptualisaties van ‘E-HRM’ in de onderzoeksliteratuur 5
Tabel 2. Beschrijving van de Steekproef 21
Tabel 3. Beschrijvende Statistieken voor ‘E-HRM Gebruik’ 23
Tabel 4. Beschrijvende Statistieken voor ‘E-HRM Sofisticatie’ 24
Tabel 5. Beschrijvende Gegevens en Intercorrelaties 31
Tabel 6. Resultaten van de Regressie Analyse voor de Onafhankelijke Variabelen die
Jobtevredenheid voorspellen 34
Tabel 7. Resultaten van de Regressie Analyse voor de Onafhankelijke Variabelen die
Organisatie Betrokkenheid voorspellen 35
Tabel 8. Resultaten van de Regressie Analyse voor de Onafhankelijke Variabelen die Intentie
tot Verloop voorspellen 36
LIJST MET FIGUREN
Figuur 1. Visuele voorstelling onderzoeksopzet 19
E-HRM 1
“Ik lag in het ziekenhuis na een lelijke val van de trap. Diezelfde avond moest ik nog via
een e-HRM applicatie alles zelf administratief in orde maken en bevestigen, dit terwijl ik kapot
lag te gaan van de pijn. Ik vind dat HR hier toch een stapje te ver ingaat.” – P.V.B.
Door het huidig wereldwijd economisch klimaat waarin bedrijven opereren wordt
internationaal HRM geconfronteerd met een ongekende druk om innovatiever, effectiever en
efficiënter te worden (Francis, Parkes, & Reddington, 2014). Nieuwe discours en
technologische innovaties zoals ‘e-HRM’ bieden een antwoord om met deze uitdagingen aan de
slag te gaan en veranderen de manier waarop HR werkt binnen een organisatie. De term ‘e-
HRM’ duidt het belang van Informatie en Communicatietechnologie (ICT) aan in Human
Resource Management bij het leveren van HR diensten. Het is ontstaan als elektronische
oplossing voor het leveren van goed Human Resource Management (Guo, 2008). Voordelen
zoals de effectiviteit en efficiëntie van personeelsinstrumenten vergroten, kosten verminderen
en de reductie van de administratieve werkbelasting van de HR afdeling zijn zeer prominent
aanwezig in wetenschappelijk onderzoek als het gaat over e-HRM (e.g. Parry & Tyson, 2011).
Voor de HR manager zou het tijd vrijmaken om een meer strategische rol te vervullen en mee
richting te geven aan beleid. Ondanks dat er op strategisch niveau dankzij e-HRM nieuwe
innovatieve opportuniteiten liggen wordt dit potentieel niet altijd gerealiseerd (Parry & Tyson,
2011; T. Bondarouk & Ruël, 2013).
Wat de specifieke gevolgen zijn voor de gebruikers van informatietechnologie is in
huidig wetenschappelijk onderzoek nog steeds te onderbelicht gebleven. Digitale oplossingen
geven uitdagingen aan de traditionele manier waarop HRM diensten levert binnen bedrijven en
publieke organisaties (Chakraborty & Abu Mansor, 2013). Medewerkers krijgen een actievere
rol in de uitbouw van hun loopbaan en worden verwacht meer HR verantwoordelijkheden op te
nemen. Zo kan men, zonder tussenkomst van medewerkers of leidinggevenden, prestaties beter
opvolgen op een moment dat dit hen schikt, kunnen vakantie- en verlofdagen worden
aangevraagd en ingepland, bestaat er de mogelijkheid om trainingsmodules online te
raadplegen,… HR functies en toepassingen of diensten die men aanbiedt kunnen dus
gemakkelijk worden veranderd in web-gebaseerde toepassingen. Steeds meer organisaties
vinden dan ook manieren om internet in te schakelen in de ondersteuning van hun HRM
activiteiten (Ngai, Law, Chan, & Wat, 2008). Objectief gezien zijn de mogelijkheden van e-
HRM onbeperkt. Het artikel ‘employee attributions of the “why” of HR practices’ van Nishii,
Lepak & Schneider (2008) toonde al aan dat de manier waarop medewerkers naar een
implementatie van een HR praktijk kijken van invloed is op zowel de organisatiebetrokkenheid
als de jobtevredenheid van medewerkers. In de literatuur blijkt dat e-HRM enerzijds in
E-HRM 2
sommige gevallen positief kan uitdraaien en anderzijds soms niet de gewenste resultaten
oplevert. Het raamwerk van Nishii et al. (2008) toepassen op een praktijk binnen HR die steeds
meer aan belang wint, namelijk ‘e-HRM’, is dan ook een interessante oefening.
Hoe men naar zo’n invoering kijkt kan misschien wel de uitkomsten ervan bepalen. We
leven in een informatietijdperk en IT wordt wereldwijd toegepast in alle organisatorische
functies, waardoor het potentieel dat internet biedt aan organisaties (en in het bijzonder aan
HRM) steeds meer gewaardeerd wordt. Er is echter weinig onderzoek dat kijkt hoe
medewerkers de impact van een dergelijk beleid ervaren en wat eventueel de invloed is van hun
percepties bij de implementatie op het uiteindelijk succes. Het verandert namelijk de manier
waarop mensen werken, communiceren en interageren binnen en over organisaties heen. De
individuele gebruiker mag in dit verhaal niet over het hoofd worden gezien (Lin, 2011). Weten
hoe men een e-HRM beleid kan introduceren naar medewerkers toe is een belangrijk gegeven.
Deze masterproef beoogt daarom bij medewerkers te onderzoeken welke invloed attributies
(over de redenen waarom het management een e-HRM beleid invoert) hebben op zowel hun
betrokkenheid met de organisatie, hun tevredenheid met de job als hun intentie om al dan niet
de organisatie te verlaten. Het kan een vernieuwde bijdrage leveren aan het debat over de impact
van e-HRM op de gebruiker zelf, zoals in de anekdote van P.V.B., en niet steeds focussen op de
functionaliteiten van zo’n systeem. Reeds in huidig wetenschappelijk onderzoek kwam dit al
uitvoering aan bod.
Eerst wordt het concept ‘e-HRM’ uitvoerig gesitueerd binnen huidig wetenschappelijk
onderzoek, waarna vervolgens dieper wordt ingegaan op de verschillende e-HRM attributies die
men kan ervaren bij de implementatie van een e-HRM beleid door het management met
aandacht voor zowel betrokkenheid van medewerkers bij de organisatie, de jobtevredenheid als
hun intentie tot verloop.
E-HRM 3
Definiëring ‘E-HRM’
‘It is not easy to get the “big picture” of e-HRM. Like pieces of a big mosaic, every
chapter presents smaller pieces of insights. Yet these pieces cannot offer the big picture until
they are considered as a whole’ (Strohmeier, 2012). Deze masterproef probeert hiertoe een
bescheiden bijdrage te leveren en een stukje van deze mozaïek te zijn. De term ‘e-HR’ of ‘e-
HRM’ werd voor het eerst gebruikt eind jaren ’90 toen ‘e-commerce’ een populair construct
was in de zakenwereld (Olivas-Lujan, Ramirez, & Zapata-Cantu, 2007).Volgens Strohmeier
deed vooruitgang in de informatietechnologie en de aanhoudende ‘elektronisatie’ van Human
Resource Management (HRM) een nieuw concept als ‘elektronisch HRM’ of ‘e-HRM’ ontstaan
(Strohmeier, 2012). De ‘e’ verwijst naar ‘elektronisch’, hoewel ‘online HRM’ accurater zou zijn
door het gebruik van het internet bij de uitoefening van e-HRM (Panayotopoulou, Vakola, &
Galanaki, 2007). Simpel gezegd is e-HRM de combinatie van HRM en IT, van het sociale en
de informatica (Lin, 2011). E-HRM gaat over de rol van IT binnen de HR functie en in de
organisatie breder bekeken. Het heeft betrekking op computersystemen, interactieve
elektronische media en telecommunicatie om HR functies te kunnen uitoefenen (Strohmeier,
2007). Sommige studies gebruiken de term ‘e-HRM’ inwisselend met ‘Human Resource
Information Systems (HRIS)’ (e.g. Chakraborty & Abu Mansor, 2013), ‘virtueel HRM’ (Lepak
& Snell, 1998), ‘web-gebaseerd HRM’ (e.g. Ruël, Bondarouk, & Looise, 2004) en ‘intranet-
gebaseerd HRM’ (T. V. Bondarouk & Ruël, 2009). Deze masterproef maakt consistent gebruik
van de term ‘e-HR(M)’.
In de literatuur is er weinig overeenkomst bij de conceptualisatie van e-HRM (T. V.
Bondarouk & Ruël, 2009). Sommige onderzoekers situeren zich eerder in een operationele e-
HRM stroming en focussen op de technologische ondersteuning die e-HRM biedt voor het
verbeteren van administratieve HR processen (Lengnick-Hall & Moritz, 2003; Voermans &
Van Veldhoven, 2007), andere onderzoekers bevinden zich eerder in de relationele e-HRM
stroming en benadrukken eerder de werknemersbetrokkenheid van e-HRM (Strohmeier, 2007;
T. Bondarouk et al., 2009) en een derde soort onderzoekers zijn te vinden in de strategische
stroming van e-HRM en vinden dat e-HRM meer tijd vrijmaakt voor HR om richting te geven
aan beleid (Ruël et al., 2004) (cf. tabel 1). Het is duidelijk dat e-HRM kan beschouwd worden
als een nieuw managementsysteem met vernieuwde relatiemogelijkheden tussen medewerkers
en organisatie (Marler, 2009).
Het feit dat e-HRM onderzoekers geen algemeen aanvaardbare definitie van e-HRM
hebben (T.V. Bondarouk & Ruël, 2009; Strohmeier, 2012) duidt de complexiteit van het
fenomeen aan en hoe moeilijk het is dit onderzoeksgebied af te bakenen.
E-HRM 4
Bijgevolg is het correct te stellen dat e-HRM vaak wordt gezien als een parapluterm (T. V.
Bondarouk & Ruël, 2009).1 E-HRM vereist een integratie van vier aspecten: de inhoud van e-
HRM, de implementatie van e-HRM, de medewerkers en managers waar je u op richt en de
gevolgen ervan (T. V. Bondarouk & Ruël, 2009). Desondanks men soms argumenteert dat een
duidelijke lijn tussen ‘e-HRM’ en ‘HRIS’ niet kan getrokken worden (Chakraborty & Abu
Mansor, 2013), dient men beiden van elkaar te onderscheiden. De klemtoon op wie de
eindgebruiker is ligt volledig anders. HRIS is een systeem dat wordt gebruikt voor het
verkrijgen, opslaan, manipuleren, ophalen en verspreiden van relevante informatie over de
volledige organisatie (Kavanagh, Thite & Johnson, 2012).
‘HRIS’ is een informatiesysteem afgesteld op individuen die in de HR functie van een
organisatie werken. Het gaat dus enkel over het HR departement zelf, waarbij de eindgebruikers
HR zelf is (Ruël et al., 2004; Zafar, 2013). HRIS wordt bijvoorbeeld toegepast om systemen
zoals payroll en persoonlijke gegevens te automatiseren vaak niet met de bedoeling dergelijke
gegevens beschikbaar te stellen aan personeel buiten de HR-afdeling (Martin & Reddington,
2010). ‘E-HRM’ daarentegen is een internet-gebaseerde informatietechnologie met een breder
bereik naar medewerkers en lijnmanagers binnen elk niveau van de organisatie (Ruël et al.,
2004). Zowel mensen binnen als buiten HR zijn hier eindgebruikers (Zafar, 2013). Met ‘e-
HRM’ wordt data gebruikt door alle medewerkers (krijgen toegang tot hun eigen loongegevens,
competentieprofielen, e.a.) en lijnmanagers die bijvoorbeeld toegang krijgen tot data over
prestaties of sollicitaties van werknemers die onder hun toezicht vallen (Grant & Newell, 2013).
Deze e-HRM systemen ondersteunen een aantal HR processen zoals job analyses, rekrutering,
selectie, training, prestatiemanagement, HR planning,… (Stone & Dulebohn, 2013).
Het kan voorkomen dat studies de conceptualisatie ‘HRIS’ gebruiken alhoewel het
eerder aansluit bij ‘E-HRM’ (Maier, Laumer, Eckhardt, & Weitzel, 2013). Deze studies werden
wel geïncludeerd in het literatuuroverzicht. Aangezien deze masterproef kijkt naar de impact
van e-HRM op medewerkers, worden zuivere conceptualisaties van HRIS die puur als doel
hebben HR-personeel bij te staan uitgesloten van dit onderzoek.
1 Zie tabel 1 voor een schematisch overzicht van de verschillende e-HRM conceptualisaties in de
onderzoeksliteratuur.
E-HRM 5
Tabel 1
De verschillende conceptualisaties van ‘E-HRM’ in de onderzoeksliteratuur
Referentie Definitie
Voermans & van
Veldhoven, 2007
“E-HRM is de administratieve ondersteuning van de HR functie in
organisaties door gebruik te maken van internettechnologie” (p. 887)
T.V. Bondarouk &
Ruël, 2009
“E-HRM is een parapluterm die wordt gezien als een reeks van
informatietechnologische toepassingen die alle mogelijke mechanismen
en inhouden tussen HRM en IT integreert, gericht op het creëren van
waarde voor medewerkers en managers zowel binnen als over
organisaties heen” (p. 507)
Strohmeier, 2007 “E-HRM is de (planning, levering, implementatie, werking en)
toepassing van informatietechnologie voor zowel de ondersteuning en
netwerken van tenminste twee actoren in hun gezamenlijke uitvoeren
van HR taken” (p. 20)
Ruël, Bondarouk, &
Looise, 2004
“E-HRM praktijken zijn een manier om HR strategieën,
beleidsmaatregelen en praktijken in organisaties te implementeren door
middel van bewuste en gerichte ondersteuning van en/of met het
volledige gebruik van web-gebaseerde technologiekanalen” (p. 365)
Lengnick-Hall &
Moritz, 2003
“E-HRM verwijst naar het uitvoeren van zakelijke transacties (en in het
bijzonder HRM) door gebruik te maken van het internet samen met
andere technologieën zoals intranet” (p. 365)
De mogelijkheden van ‘E-HRM’
Voor de implementatie van geautomatiseerde systemen hield HR vooral handmatig papier
en rapportagesystemen bij die vaak omslachtig en tijdrovend waren (Stone & Dulebohn, 2013).
HR was en is nog steeds binnen een organisatie te vaak bezig met administratieve zaken.
Onvoldoende aandacht wordt besteedt aan zowel advies en ondersteuning voor de organisatie
als aan de mens zelf. Het internet probeert dit patroon te doorbreken en maakt het voor
organisaties mogelijk om HR processen te automatiseren door administratieve activiteiten bij de
medewerkers zelf te leggen. HR kan zich hierdoor focussen op strategische activiteiten die
toegevoegde waarde bieden aan de organisatie en van hen een echte HRM business partner
maken (Panayotopoulou et al., 2007).Technisch gezien zijn de mogelijkheden van e-HRM
eindeloos. Managers kunnen medewerkers hun prestatie online evolueren, geïnformeerd worden
over kwesties binnen HRM als vragen behandelen met betrekking tot het beleid van de
organisatie (Ngai et al., 2008). Het voordeel van intranet-gebaseerde systemen is dat het overal
E-HRM 6
kan worden geraadpleegd en gebruikt om de ‘Human Capital’ binnen organisaties effectiever te
gaan ontwikkelen, waardoor men zich vanuit HR meer kan richten op de ontwikkeling en
prestaties van mensen in het algemeen (T. Bondarouk, Ruel, & van der Heijden, 2009). Ook de
betrokkenheid van medewerkers en lijnmanagers in HR praktijken verhogen door hen een
actievere rol te laten spelen in het nemen van HR verantwoordelijkheden is één van de
kerndoelstellingen. Door middel van selfservice, wat het centrale kenmerk is in e-HRM, zorgt e-
HR voor deze verhoogde betrokkenheid (Panayotopoulou et al., 2007). Voor het aanvragen van
vakantiedagen, verlofdagen,… is men bijvoorbeeld niet meer afhankelijk van de HR afdeling.
Met functies zoals ESS (selfservice voor medewerkers) en MSS (selfservice voor managers)
kunnen zowel medewerkers als lijnmanagers substantiële veranderingen aanbrengen in het
updaten van werknemersgegevens en vorderingen in de job (Panayotopoulou et al., 2007).
Zaken zelf doen en niet meer afhankelijk zijn van de HR afdeling is de heersende opvatting. Een
modern e-HR systeem staat enerzijds medewerkers toe hun eigen persoonlijke informatie te
controleren door verslagen up te daten en beslissingen te maken en staat anderzijds lijnmanagers
toe toegang te hebben tot informatie, analyses te voeren, beslissingen te maken en te
communiceren met anderen zonder hiervoor het HR departement te moeten raadplegen
(Panayotopoulou et al., 2007). HR zelf kan door middel van e-HRM deze HR activiteiten
analyseren en die informatie nuttig gebruiken voor organisationele effectiviteit en innovativiteit
(Lin, 2011).
De connectie met het internet is een business resource geworden die zorgt voor effectieve
communicatie voor zowel managers als medewerkers en hen helpt geïnformeerd te blijven
(Ngai et al., 2008). E-HRM is dus belangrijk in het managen van informatie en heeft als doel
informatie te allen tijde en overal beschikbaar te stellen voor managers en medewerkers (Diao,
Yu, & Liang, 2006). Web-gebaseerde technologieën maken het mogelijk te interageren met
sollicitanten, medewerkers, managers, HR professionals, business partners,… (Stone &
Dulebohn, 2013). Door een effectievere communicatiestroom kan HR competitief voordeel
creëren door de functie nauwer te laten aansluiten met de ondernemingsstrategie en zo
strategische waarde te geven aan de organisatie (Martin & Reddington, 2010).
‘Operationeel E-HRM’, ‘Relationeel E-HRM’ en ‘Transformationeel E-HRM’
In de literatuur onderscheidt men drie types van e-HRM praktijken: ‘operationeel e-
HRM’, ‘relationeel e-HRM’ en ‘strategisch of transformationeel e-HRM’ (Lepak & Snell, 1998;
Parry & Tyson, 2011; Ruël et al., 2004). Informatietechnologie kan ervoor zorgen dat
administratieve aspecten van Human Resource Management door middel van technologie-
oplossingen tot stand worden gebracht (Lawler & Mohrman, 2003).
E-HRM 7
‘Operationele e-HRM praktijken’ focussen op efficiëntie en vermindering van
administratieve lasten binnen de HR afdeling (Parry, 2011). Bijvoorbeeld de payroll via het
internet en elektronische aanwezigheidsregistratie kunnen hier deel van uitmaken. Studies tonen
aan dat operationele e-HRM praktijken zorgen voor een verbetering van de interne efficiëntie
van het HR departement (Bissola & Imperatori, 2013; Marler, 2009) alsook kosten reduceert
(Marler, 2009; Ruël et al., 2004), maar niet zorgt voor een verhoogde betrokkenheid van
medewerkers tegenover de organisatie (Bissola & Imperatori, 2013). Het zorgt daarentegen wel
voor een verbetering in dienstverlening met een vermindering van informatiefouten en een
toename van de snelheid waarmee transacties worden uitgevoerd (T. Bondarouk et al., 2009).
Volgens Bissola & Imperatori (2014) wordt minder aandacht besteedt aan de ‘relationele
e-HRM praktijken’. Het gaat hier over het managen van de werknemersrelatie (Strohmeier,
2013), zoals verbeterde HR diensten aanbieden aan zowel managers als medewerkers en hen
optimaal in staat stellen gebruik te maken van zijn talenten en capaciteiten (Parry & Tyson,
2011). Relationele e-HRM praktijken gaan verder dan traditionele HR activiteiten, omdat het
ondersteuning biedt in medewerkers hun privé- en werkleven, het de communicatie verbetert en
steun biedt (Bissola & Imperatori, 2014). Via online carrièremanagementsystemen en web-
gebaseerde procedures voor het evalueren van prestaties bevordert dit een meer directe en
duidelijke relatie tussen medewerkers, lijnmanagers en het HR departement (Bissola &
Imperatori, 2013). Door medewerkers en managers vanop afstand toegang te geven tot HR
informatie kunnen zij zelf HR activiteiten uitvoeren en zich belangrijk en gewaardeerd voelen.
Een stap in de richting van elektronisch Human Resource (e-HR) systemen laat toe aan
bedrijven een persoonlijke aansluiting te vinden met elke individuele werknemer (Zafar, 2013).
‘Strategische of transformationele e-HRM praktijken’ hebben als doel de strategische
oriëntatie van de HR functie te verbeteren. Dit verandert de competenties die het succes van een
HR professional definiëren. Succesvol omgaan met een e-HRM implementatie vereist hier van
de HR professional een beter begrip van de business waarin men opereert en men dient samen te
werken met het management om mogelijke businessproblemen op te lossen (Bell, Lee, &
Yeung, 2006). Bij de invoering van e-HRM verschuift de focus van de HR professional van
administratie naar het begeleiden van taken (T. Bondarouk & Ruel, 2013). HR leidinggevenden
die in een studie werden geïnterviewd gaven aan dat informatietechnologie meer tijd gaf om te
focussen op het leveren van diensten die toegevoegde waarde aan de business geven en hen
minder lieten focussen op routinematige administratieve taken (Bell et al., 2006). In een
Italiaanse KMO bleken zowel relationeel als transformationeel e-HRM de betrokkenheid van
medewerkers positief te beïnvloeden en schatte men de competentie van de HR-afdeling als
beter in (Bissola et al., 2013).
E-HRM 8
Technologie op zichzelf is neutraal en geen enkele van de drie types kan worden
beoordeeld als zijnde goed of slecht. Op basis van deze drie types een uitspraak doen over het
succes van e-HRM in een bedrijf is bijgevolg zinloos (T. Bondarouk et al., 2009). De manier
waarop technologie gebruikt en geïmplementeerd wordt bepaalt of de voordelen daadwerkelijk
worden gerealiseerd. Het monitoren als evalueren van een implementatie is een belangrijk
proces (Stone, 2012).
Doelstellingen van een E-HRM Beleid
De toepassing van IT in HR is één van de belangrijkste kwesties binnen HRM geworden.
Het belang dat web-gebaseerde toepassingen spelen in ons dagelijks leven kan ervoor zorgen
dat men de nood ervaart om e-HRM toepassingen te implementeren binnen organisaties. Dit
wordt vaak omschreven als de ‘technologische push’ (Schalk, Timmerman, & van den Heuvel,
2013). Het is echter belangrijk om informatiesystemen te ontwerpen als middel om een bepaald
doel(en) te bereiken en dit zou nooit een doel op zich mogen zijn (Strohmeier, 2009). Op
voorhand bepalen waar je naartoe wilt is belangrijk (Marler & Fisher, 2013). Eerst kijken wat
van belang is voor uw specifieke organisatie is nodig. Een e-HRM beleid is geen universele
praktijk gunstig voor elke organisatie en zal dus niet steeds zorgen voor de verwachte resultaten
en voordelen (Strohmeier & Kabst, 2009). Kijken naar de noden voor u specifieke organisatie
en van daaruit het e-HRM beleid bepalen is belangrijk, aangezien investeringen een lange
termijn aanpak vragen met aandacht voor de individuele noden (Bissola et al., 2014).
Met de invoering van een e-HRM beleid kan de klemtoon op verschillende doelen
worden gelegd. Ruël et al. (2004) identificeerden vier typische doelstellingen waarom
organisaties de stap naar e-HRM maken op basis van case studies in vijf grote internationale
organisaties: een verbetering van de efficiëntie en reduceren van kosten, dienstverlening
verbeteren naar medewerkers en managers, het versterken van de strategische oriëntatie van
HRM en de integratie van verschillende HR-functies. In de literatuur zien we steeds drie van
deze vier essentiële doelstellingen naar voren komen bij een e-HRM invoering: het reduceren
van kosten en versnellen van processen, het verbeteren van de HR dienstverlening naar
management en medewerkers toe en een verschuiving van een operationele focus naar een meer
strategische oriëntatie van HR (Lengnick-Hall & Moritz, 2003; Parry & Tyson, 2011; Ruël et
al., 2004; Strohmeier, 2009; T. Bondarouk & Ruël, 2013). Het verlangen om op dit vlak voorop
te lopen (De Alwis, 2010), het creëren van een positief imago als moderne werkgever en beeld
van de organisatie (Panayotopoulou et al., 2007; Parry & Tyson, 2011; Schalk et al., 2013), het
concurrentievermogen van het bedrijf te verhogen en competitief voordeel te creëren (Liu, Guo,
& Fu, 2009; Martin & Reddington, 2010; Olivas-Lujan et al., 2007), het empoweren van
managers en standaardisatie (Parry & Tyson, 2011) zijn mogelijke andere redenen voor de
E-HRM 9
invoering van e-HRM. In internationele organisaties wordt globalisatie dan weer vaak als reden
aangehaald (e.g. Ruël et al., 2004). Via e-HRM is het mogelijk waarde te creëren voor de
organisatie en als HR professional u eigen status in de organisatie te verbeteren (Lawler &
Mohrman, 2003). E-HRM creërt dus zowel waarde op niveau van de persoon, op niveau van de
organisatie als op niveau van de samenleving (T. Bondarouk & Ruël, 2013).
E-HR uitkomsten kunnen onderverdeeld worden als zowel positief, negatief, bedoeld als
onbedoeld. Dit toont aan dat e-HRM onderzoek tegenstrijdige resultaten oplevert (Martin &
Reddington, 2010). Standaardisatie blijkt zo’n onbedoeld positieve uitkomst te zijn van e-HRM,
aangezien dit voor veel bedrijven geen vooropgesteld doel was (Parry & Tyson, 2011).
Succesfactoren van een E-HRM Beleid
Zowel individuele, team, organisationele en maatschappelijke variabelen beïnvloeden e-
HRM (Grant & Newell, 2013). De literatuur beschrijft enkele factoren die van invloed zijn op
de realisatie van e-HRM doelstellingen. Duidelijke communicatie, training in e-HRM gebruik
en betrokkenheid van de stakeholders met e-HRM (Parry & Tyson, 2011; Stone, 2012), het
ontwerp van het e-HRM systeem en vertrouwdheid met technologie (Parry & Tyson, 2011),
leiderschap (Stone, 2012), CEO ondersteuning (ParkSoonGil & Han, 2006), een effectieve
implementatie van het systeem door een match met het bijpassende businessdesign
(ParkSoonGil & Han, 2006), opleiden van personeel om hun werkgewoonte te veranderen (Sun,
Han, & Yu, 2015) en weten hoe men moet omgaan met medewerkers die weerstand vertonen
tegen het veranderen van bestaande routines en het initiëren van nieuwe routines (Marler &
Fisher, 2013; Stone, 2012; Strohmeier & Kabst, 2009) zijn allen belangrijk in het
implementatieproces. Participatie van medewerkers wordt ook als een succesfactor beschouwd.
Een hogere betrokkenheid van medewerkers in de uitbouw van het systeem zorgt namelijk voor
een positievere attitude en verhoogt de kans op succes (Wahyudi & Park, 2014). E-HRM dient
zich te richten op de behoeften van het HR departement, lijnmanagers als medewerkers
waardoor een bottom-up aanpak waarin medewerkers actief worden betrokken wordt
geprefereerd boven een top-down implementatie van het management (Wahyudi & Park, 2014).
Een vaak gehoorde kritiek zegt dat het succes van e-HRM ervoor zorgt dat minder HR
professionals nodig zijn doordat men activiteiten op een efficiëntere manier kan verwezenlijken
(Lengnick-Hall & Moritz, 2003). We zien echter dat HR professionals eerder worden herschikt
in andere activiteiten en dus niet de verwachte vermindering van het aantal personeelsleden in
HR met zich meebrengt (Parry, 2011). Technologische, organisatorische en menselijke factoren
blijken allen belangrijk te zijn en elkaar wederzijds te beïnvloeden tijdens een e-HRM
E-HRM 10
implementatie (Voermans & Van Veldhoven, 2007), wat het multifactorieel karakter van e-
HRM aantoont (Strohmeier, 2007; Voermans & Van Veldhoven, 2007).
Men argumenteert dat e-HRM literatuur multidisciplinair, atheoretisch en
onsamenhangend is (zie review Strohmeier, 2007). Niettegenstaande de groeiende literatuur
gewijd aan e-HR en het feit dat informatietechnologie al geruime tijd de weg naar het
bedrijfsleven heeft gevonden blijkt er weinig theorievorming aan te pas te komen (Strohmeier,
2007). Onderzoek in e-HRM kan zowel kwantitatief (Loijen & Bondarouk, 2009), kwalitatief
(e.g. T. Bondarouk et al., 2009) als een combinatie van beiden zijn (e.g. Panayotopoulou et al.,
2007). Toch zien we dat onderzoek zich veelal aan de kwalitatieve kant bevindt. Deze
masterproef zal op een kwantitatieve manier het e-HRM fenomeen benaderen.
E-HRM is nog steeds een opkomend gebied dat nog niet tot algemeen aanvaardbare
onderzoekparadigma’s en methodes is gekomen (Marler & Fisher, 2013). Toch maken studies
vaak gebruik van de ‘TAM’, een model over technologieacceptatie, van Davis uit 1989
(Erdogmus & Esen, 2011; Huang & Martin-Taylor, 2013), van Ulrich’s ‘HR business partner
model’ uit 1997 waar de notie dat HR de functie meer strategisch maakt van afstamt (e.g.
Voermans & Van Veldhoven, 2007) of een combinatie van beiden (Voermans & Van
Veldhoven, 2007).
Niettegenstaande e-HRM het potentieel bezit om als HR afdeling te gaan focussen op
strategische kwesties (Marler, 2009), is empirisch bewijs dat e-HRM strategische uitkomsten
zoals bijvoorbeeld organisatorische prestaties voorspelt (Marler & Fisher, 2013) en zorgt voor
een versterking van de strategische rol of verhoogde betrokkenheid van HR in de
businessstrategie uiterst zwak (Parry, 2011; Parry & Tyson, 2011). Ondanks auteurs zoals Lin
(2011) poneren dat het doel van IT in HRM uiteindelijk is om prestaties binnen een organisatie
te verbeteren, beweren andere onderzoekers dat e-HRM voornamelijk wordt geïmplementeerd
om het welzijn van medewerkers te verhogen door verbeterde communicatie en HR
dienstverlening in tegenstelling tot het bereiken van strategische uitkomsten zoals een
competitieve positie of prestatieverbetering (Marler & Fisher, 2013). Dit is in overeenstemming
met wat consistent in de literatuur wordt teruggevonden, namelijk dat de primaire doelen van e-
HRM zich voornamelijk situeren op vlak van het reduceren van kosten, het verbeteren van de
administratieve efficiëntie van HR en het leveren van kwalitatieve diensten, maar niet zozeer
aan het verbeteren van de strategische oriëntatie van HRM (Parry & Tyson, 2011; T. Bondarouk
& Ruël, 2013). Het is niet dat investeringen in e-HRM per definitie nooit strategisch zullen zijn,
maar men heeft een te optimistisch beeld dat e-HRM de HR functie meer strategisch zal maken
(Marler, 2009). ‘Relying on e-HRM alone to realize this transformation may be more myth than
reality (Marler, 2009, p. 525). Aangezien sommige bedrijven vooral investeren in IT om hun
E-HRM 11
transactiekosten en de grootte van HR te reduceren (Lawler & Mohrman, 2003) is het niet
vervullen van de strategische rol van HR niet steeds een probleem.
“The Why of E-HRM Practices”
Een invloedrijk artikel van Nishii et al. (2008) hanteert een conceptueel kader met
attributies die medewerkers kunnen maken over de mogelijke redenen waarom een bepaalde HR
praktijk door een organisatie wordt ingevoerd (voor een gedetailleerd overzicht naar
attributieonderzoek zie Nishii, Lepak & Schneider, ‘employee attributions of the “why” of HR
practices’, 2008). Door hen wordt een attributie gezien als ‘causal explanations that employees
make regarding management’s motivations for using particular HR practices and argue that
employees’ HR attributions have important consequences for their commitment and
satisfaction’ (Nishii, Lepak, & Schneider, 2008, p. 507). Dit raamwerk wordt als uitgangspunt
gebruikt om te kijken naar de percepties die medewerkers hebben over een e-HRM praktijk. In
overeenstemming met het artikel van Nishii et al. (2008) wordt verwacht dat de attributies die
men maakt over de redenen waarom het management een e-HRM implementatie invoert zal
samenhangen met de betrokkenheid en jobtevredenheid van medewerkers, alsook wordt in deze
studie de relatie tot intentie tot verloop bekeken. Een review met 40 studies tussen 1999 en 2011
toonde aan dat geen enkele studie een directe link legde tussen de aanneming van een e-HRM
beleid en zaken zoals een verminderde intentie tot verloop, een verhoogde betrokkenheid als een
verhoogde jobtevredenheid (Marler& Fisher, 2013). Een interessante onderzoekspiste naast
betrokkenheid en jobtevredenheid van medewerkers (cf. Nishii et al., 2008) is om ook intentie
tot verloop op te nemen in de analyse.
‘Intentie tot verloop’ wordt gedefinieerd als de vrijwillige geneigdheid om als
medewerker uit een organisatie te stappen (Zhang, Ling, Zhang, & Xie, 2015).
‘Jobtevredenheid’ gaat eerder over mensen die gelukkig zijn en een goede fit ervaren met de
job. Reeds in 1969 omschreef Locke in zijn werk ‘What is job satisfaction?’ jobtevredenheid als
‘the pleasurable emotional state resulting from the appraisal of one’s job as achieving or
facilitating the achievement of one’s job values’ (Locke, 1969). Betrokkenheid daarentegen is
de factor die medewerkers verbindt met de organisatie. ‘Betrokkenheid’ wordt in de literatuur
omschreven als ‘the strength of an individual's identification with and involvement in a
particular organization.’ (Porter, Steers, Mowday, & Boulian, 1974).
Het artikel van Nishii et al. (2008) maakt een onderscheidt tussen interne- en externe HR
attributies. Deze studie focust enkel op de vier interne attributies die men daar naar voren
schuift. Interne attributies verwijzen naar ‘the perception that actions are due to factors for
which the actor (management) is responsible, or over which the actor has control’ (Nishii et al.,
E-HRM 12
p. 509, p. 509). Men vindt bewijs dat interne attributies die staan voor een HR praktijk dat
instaat voor het ‘verbeteren van de kwaliteit van diensten’ en ‘verbeteren van welzijn
medewerkers’ positief gerelateerd is aan zowel betrokkenheid van medewerkers als
jobtevredenheid. In contrast zijn de interne attributies ‘reduceren van kosten’ en ‘uitbuiten van
medewerkers’ negatief gerelateerd aan beide uitkomstmaten (Nishii et al., 2008). Waaraan men
een bepaald e-HRM beleid attribueert kan dus van invloed zijn op hoe betrokken men zich voelt
tot de organisatie alsook hoe tevreden men is in de huidige job. Om tegemoet te komen aan de
review van Marler & Fisher (2013) zal ook gekeken worden naar de relatie met intentie tot
verloop. Kijken naar het rendement van een bepaald beleid is heel belangrijk.
Reeds vermeld situeren voordelen van e-HRM zich op vlak van kostenbesparingen, een
betere en flexibelere dienstverlening en meer betrokkenheid van medewerkers. Anderzijds heeft
e-HRM ook het potentieel om te zorgen voor werkstress en meer HR administratie (voor een
gedetailleerd overzicht, zie Strohmeier 2007). Een e-HRM implementatie blijkt niet steeds zijn
volledig potentieel te benutten en de literatuur toont soms inconsistente resultaten. Investeringen
in e-HRM technologie kost tijd en geld, dus is de acceptatie van gebruikers cruciaal (Erdogmus
& Esen, 2011). Het aanvaarden van informatietechnologische systemen voor HRM doeleinden
is een nieuw en belangrijk onderzoeksveld (Erdogmus & Esen, 2011) en het begrijpen en
verwoorden hoe medewerkers tegenover zo’n implementatie staan is een belangrijk proces
(Huang & Martin-Taylor, 2013). Onderzoek toont een positief effect aan van open
communicatie naar medewerkers bij het aannemen van een e-HRM beleid (Panayotopoulou,
Galanaki, & Papalexandris, 2010). De attitude van medewerkers (De Alwis, 2010) en de
gebruikersacceptatie van e-HRM systemen bij zowel lijnmanagers als medewerkers (Martin &
Reddington, 2010; Wahyudi & Park, 2014) zijn van belang bij een succesvolle implementatie en
wanneer HR binnen de organisatie kwalitatieve diensten wil leveren. Medewerkers maken
sneller en vaker gebruik van een e-HRM implementatie als men er een positieve attitude
tegenover heeft (Maier et al., 2013). Louter een e-HRM systeem ter beschikking stellen is geen
garantie op succes. De frequentie en het gebruik van de medewerkers zal het uiteindelijke
succes bepalen (T. Bondarouk et al., 2009).
Ondanks het toch een cruciaal aspect van e-HRM is, worden relationele gevolgen over
hoe men tegenover zo’n implementatie staat grotendeels niet onderzocht (Strohmeier, 2007).
Het artikel van Francis et al. (2014) neemt een kritisch perspectief aan en zegt dat onderzoek
zich nog teveel richt op de acceptatie van e-HR toepassingen en de impact op mensen die
betrokken zijn vaak wordt vergeten. Empirisch onderzoek dient menselijke en relationele
problemen voor medewerkers te onderzoeken die de implementatie van e-HR programma’s met
zich meebrengen. Men argumenteert dat een e-HRM implementatie niet altijd geheel positief
E-HRM 13
uitdraait (Francis et al., 2014). In sommige gevallen kan het zijn dat e-HRM niet voldoet aan de
behoeften van de stakeholders (Martin & Reddington, 2010). Er is te weinig geweten over de
gevolgen voor de personen zelf (Maier et al., 2013).
Uit onderzoek blijkt dat het nut die men erbij ervaart een positieve invloed heeft op de
acceptatie van een e-HRM systeem en het gebruik ervan (Wahyudi & Park, 2014). Hoe men iets
ervaart en welk nut het voor mensen oplevert blijkt dus van uiterst belang te zijn. Indien men
het nut ervan inziet, het gebruiksvriendelijk is en ze voelen dat dit hen kan helpen in de
uitoefening van hun job zal men het systeem gebruiken (T. Bondarouk et al., 2009). Onderzoek
toont aan dat HR professionals de meest frequente gebruikers zijn in tegenstelling tot
lijnmanagers en medewerkers die nog onvoldoende gebruik maken van het systeem (T.
Bondarouk & Ruël, 2013). De lage gebruikersfrequentie bij medewerkers en lijnmanagers kan
aantonen dat zij nog niet volledig het nieuwe systeem aanvaard hebben. Men is wel bewust dat
men betrokken is in nieuwe bijkomende taken (T. Bondarouk & Ruël, 2013) en men ziet wel
degelijk dat een e-HRM implementatie voordelen geeft voor hun HR departement
(Panayotopoulou et al., 2007). Welke impact technologie heeft op medewerkers zelf dient te
worden bekeken en toont het belang aan van een multi-stakeholder perspectief in e-HRM (T.
Bondarouk et al., 2009). Het is evident dat de groepen waarvoor de toepassingen ontworpen zijn
de technologie moeten accepteren.
Bedrijven trachten met e-HRM structuren op te zetten die duurzaam zijn, maar deze
kunnen worden veranderd wanneer mensen ze beginnen negeren of niet naar behoren uitvoeren
(Francis et al., 2014). Het blijkt dat na de invoering van een informatietechnologisch systeem de
kwaliteit en beschikbaarheid van data verhoogt door het zorgvuldig invoeren en bijhouden van
data door medewerkers. Wanneer de belangstelling in het systeem afneemt is de kwaliteit en
beschikbaarheid van data soms nog erger dan voorheen (Strohmeier, 2009). Stone &
Lukaszewski (2009) zijn van mening dat elektronische systemen het begripsniveau van
medewerkers moet verhogen en hun aandacht dient te trekken, anders zal niet de beoogde
doelen bereikt worden. Als iedereen de redenen begrijpt waarom het wordt ingevoerd en er ook
positief tegenover staat, dan verhoogt dit de acceptatie. Zonder de wil van mensen om het
systeem te gebruiken kom je nergens. Als het misgaat ligt het vaak niet aan het systeem als
dusdanig, maar aan onvoldoende acceptatiegraad van de gebruikers.
De vier interne attributies uit het artikel van Nishii et al. (2008) worden nu opnieuw
opgenomen en gekaderd binnen huidig wetenschappelijk e-HRM onderzoek met aandacht voor
de mogelijke positieve en/of negatieve effecten voor één specifieke groep van ‘e-gebruikers’,
namelijk medewerkers.
E-HRM 14
E-HRM voor een Verbeterde Dienstverlening.
Met de groei en introductie van e-HR in organisaties wordt de belofte van een betere
dienstverlening naar medewerkers en managers gemaakt (T.V. Bondarouk & Ruël, 2009). In
een organisatorische context kan het tijd vrij maken voor HR professionals om zich te
heroriënteren naar een meer menselijke en minder technocratische aanpak (Francis et al., 2014).
E-HR zorgt voor een verbetering van de communicatie naar medewerkers toe (Panayotopoulou
et al., 2007) en tot efficiëntere en verbeterde dienstverlening in de organisatie (Parry & Tyson,
2011; (Ruel & van der Kaap, 2012). Men heeft ook toegang tot meer informatie of
trainingsmateriaal (Parry & Tyson, 2011). E-HRM kan e-training geven aan mensen, de
communicatie vergroten voor zaken zoals online-carrièreontwikkeling en prestatiemanagement,
enquêtes op maat voor medewerkers,… Studies tonen ook aan dat medewerkers denken nu meer
toegang te hebben tot HRM kwesties (Panayotopoulou et al., 2007). Wanneer actief hun mening
wordt gevraagd, ze beter worden opgevolgd doorheen hun carrière en prestaties op vaste basis
worden besproken, dan kan men een groter gevoel van betrokkenheid en jobtevredenheid
ervaren. Ook zal men zich gewaardeerd voelen en niet de neiging hebben uit te kijken naar een
nieuwe uitdaging. Voorgaand onderzoek heeft reeds aangetoond dat wanneer men de attributie
maakt dat het management een HR praktijk invoert om een betere dienstverlening aan te bieden
dit een positief effect heeft op zowel de betrokkenheid als jobtevredenheid van medewerkers
(Nishii et al., 2008).
Hypothese 1. Attributies van medewerkers dat een e-HR beleid door het management
wordt geïmplementeerd om verbeterde HR dienstverlening te kunnen aanbieden zal
positief gerelateerd zijn aan jobtevredenheid (a) en de betrokkenheid van medewerkers
(b), maar negatief aan de intentie tot verloop (c).
E-HRM voor een Verbetering van het Welzijn.
Binnen organisaties worden medewerkers vaak gezien als de meest waardevolle hulpbron
(Zafar, 2013). De ontwikkeling en autonomie van medewerkers versterken is nu juist één van de
mogelijkheden van e-HRM (Martin, 2005; Schalk et al., 2013). Technologie zorgt namelijk
voor een verhoogd vertrouwen van medewerkers in het bedrijf en in de HR afdeling, het gevoel
dat de procedures die worden uitgevoerd op een rechtvaardige manier gebeuren en voor een
meer open en betrouwbare werkomgeving (Bissola & Imperatori, 2014). E-HRM praktijken, en
met name relationele e-HRM praktijken, zijn efficiënte tools om de psychologische relatie
tussen medewerkers en de organisatie te behouden (T. Bondarouk et al., 2009) en hebben hun
waarde in de medewerker-organisatie relatie (Bissola & Imperatori, 2014).
E-HRM 15
Onderzoek toont ons dat computers voor minder persoonlijk contact kunnen zorgen (Francis et
al., 2014; Heikkilä, 2013; P. Thompson, 2011). Echter, als je dergelijke systemen slim gebruikt
kan het juist zorgen voor meer persoonlijk contact en advies, want je hoeft minder operationeel
werk te doen. Ook al is de connectie met HR virtueel ervaart men deze soms als dichter, omdat
het systeem zorgt dat HR constant in contact staat met medewerkers (Bissola & Imperatori,
2014). Wanneer men denkt dat het management een e-HRM beleid invoert ten voordele van de
medewerkers hun welzijn, dan zou dit moeten resulteren in een verhoogde betrokkenheid ten
opzichte van de organisatie, meer tevredenheid en zou men minder de neiging moeten hebben
om de organisatie te verlaten. De perceptie dat een implementatie gericht is naar de individuele
werknemer is dus van bijzonder belang. In vorig onderzoek zag men dat wanneer men de
attributie maakt dat het management een HR praktijk invoert voor een verbetering van het
welzijn van medewerkers dat dit een positieve invloed heeft op hun betrokkenheid alsook de
jobtevredenheid (Nishii et al., 2008). Een bedrijfscultuur waar de medewerker centraal staat kan
tevredenheid en moraal stimuleren, turnover reduceren en zorgen voor een gemotiveerd en
loyaal personeelsbestand (Zafar, 2013).
Hypothese 2. Attributies van medewerkers dat een e-HR beleid door het management
wordt geïmplementeerd om het welzijn van medewerkers te verhogen zal positief
gerelateerd zijn aan jobtevredenheid (a) en de betrokkenheid van medewerkers (b), maar
negatief aan de intentie te verloop (c).
E-HRM voor een Reductie in Kosten.
Zoals reeds vermeld is e-HRM systemen opzetten om te besparen in het HR departement
en kosten te reduceren één van de meest voorkomende redenen in de literatuur bij de
implementatie van e-HRM systemen. Het kan nu informatie leveren aan medewerkers en
managers op een virtuele manier (Lawler & Mohrman, 2003; Marler, 2009; Martin &
Reddington, 2010; Schalk et al., 2013) en men denkt dat technologie een rol speelt in het
reduceren van HR kosten (Panayotopoulou et al., 2007). E-HRM kan echter zorgen voor een
sterkere disconnectie tussen medewerkers en de HR-functie mede doordat minder mensen van
HR fysiek aanwezig zijn (P. Thompson, 2011), zodat er minder persoonlijk contact is met het
HR departement en waardoor er minder flexibiliteit is voor HR om bij te staan bij andere lokale
noden (Tate, Furtmueller, & Wilderom, 2013). Men ervaart nog steeds een behoefte aan
persoonlijk contact waar men extra vragen kan stellen (T. Bondarouk et al., 2009) en men voelt
dat HR nu minder tijd spendeert aan de mens dan men zou willen (Heikkila, 2013). Wanneer
medewerkers de ‘employee champion’ rol uit Ulrich’s raamwerk verkiezen, waarbij HR dient te
E-HRM 16
voelen wat er leeft op de werkvloer en daarop moet inspelen, verwacht men een negatief effect
van attitude tegenover e-HRM systemen, aangezien angst voor verlies van persoonlijk contact
één van de sterkste behoeften is voor medewerkers die deze HR rol verkiezen (Voermans &
Van Veldhoven, 2007). Door te denken dat het management een e-HR beleid invoert om kosten
te reduceren kan men gevoelig zijn voor een verlies aan sociaal contact, waardoor men zich
minder betrokken voelt en minder tevreden zal zijn in de huidige job. De neiging om de
organisatie te verlaten kan een daaropvolgend gevolg zijn. Welke attitudes medewerkers bij een
implementatie ervaren, in dit geval dat e-HR werd ingevoerd om kosten te reduceren, kan
mogelijks een invloed hebben op de acceptatie van het systeem. De studie van Nishii et al.
(2008) toonde aan dat wanneer men de attributie maakt dat het management een HR praktijk
invoert om kosten te reduceren dit een negatief effect heeft op zowel de betrokkenheid van
medewerkers als jobtevredenheid. E-HRM praktijken kunnen dus ook zorgen voor een
verhoogde depersonalisatie, aangezien HR afstand neemt van de individuele medewerker en hen
soms op een zeer onpersoonlijke manier behandelt. Het minimaliseert de impact van belangrijke
sociale en interpersoonlijke vaardigheden die HR vaak binnenbrengt in de arbeidsrelatie
(Francis et al., 2014). De toenemende mechanisatie van HR kan leiden tot verminderd welzijn
van de werknemers (Bartram & Rimmer, 2012). Authentieke relaties uitbouwen gebaseerd op
vertrouwen en wederkerigheid is moeilijk, aangezien e-HR de mogelijkheden voor HR om met
mensen om te gaan ondermijnt (Francis et al., 2014). Een studie op individueel niveau toont aan
dat wanneer HR medewerkers de invoering van een informatiesysteem als bedreigend en
vervelend ervaren het zorgt voor een lagere jobtevredenheid en een hogere neiging tot verloop
(Maier et al., 2013). Dit kan eventueel worden doorgetrokken naar de individuele werknemer.
Medewerkers kunnen door een e-HRM systeem het gevoel krijgen dat ze opgezadeld worden
met meer IT-taken, waardoor er minder persoonlijk contact is en ze ervaren dat het systeem niet
ten voordele van hen werd ingevoerd. Een informatiesysteem kan dus verder gaan dan een
louter strategische of economische impact, maar kan ook van invloed zijn op de betrokkenheid
van medewerkers, hun jobtevredenheid alsook hun intentie tot verloop.
Hypothese 3. Attributies van medewerkers dat een e-HR beleid door het management
wordt geïmplementeerd om kosten te reduceren zal negatief gerelateerd zijn aan
jobtevredenheid (a) en de betrokkenheid van medewerkers (b), maar positief aan de
intentie tot verloop (c).
E-HRM 17
E-HRM voor het Werk te Intensiveren.
Naast de verbetering van de autonomie en ontwikkeling van medewerkers heeft e-HRM
als keerzijde van de medaille dat men juist het werk kan gaan intensiveren en men voor meer
uren aan het werk is (Martin, 2005). Men gaat bevoegdheden gaan delegeren naar lijnmanagers
en medewerkers (Parry & Tyson, 2011), dus is het belangrijk dat e-HRM waarde toevoegt,
omdat men anders snel het gevoel krijgt er meer werk bij te krijgen.
In een studie gaven zowel HR professionals, lijnmanagers als medewerkers sinds de
implementatie van een e-HRM systeem (e.g. Oracle HR) aan dat het meeste van hun tijd gaat
naar administratieve activiteiten zoals het controleren, registreren en organiseren van
personeelsgegevens (T. Bondarouk & Ruël, 2013). Hierbij aansluitend vond men in een studie
bij Chinese dochterondernemingen van Westerse multinationals dat in sommige gevallen het
juist leidt tot meer in plaats van minder administratief werk, doordat het zorgt voor veel
bijkomende IT-taken tussen de dagelijkse werklast (Heikkilä, 2013). Men vond ook al dat
wanneer medewerkers de attributie maken dat management een HR praktijk invoert om het
werk te intensiveren (en medewerkers uit te buiten) dit een negatief effect heeft op zowel de
betrokkenheid als de jobtevredenheid van medewerkers (Nishii et al., 2008). Wanneer
medewerkers niet het gevoel hebben dat een e-HRM beleid wordt ingevoerd ter stimulatie van
hun autonomie en ontwikkeling, maar juist om extra taken op te leggen en te delegeren kan het
snel als een last ervaren worden. Dit intensiveren van het werk van de individuele medewerkers
brengt mogelijks de betrokkenheid tegenover de organisatie en de tevredenheid in de huidige
job in het gevaar, met de neiging om te zoeken naar een nieuwe werkbetrekking als gevolg.
Hypothese 4. Attributies van medewerkers dat een e-HR beleid door het management
wordt geïmplementeerd om het werk van medewerkers te intensiveren (en hen uit te
buiten) zal negatief gerelateerd zijn aan jobtevredenheid (a) en de betrokkenheid van
medewerkers (b), maar positief aan de intentie tot verloop (c).
Technologische Bekwaamheid
Het is evident dat met de invoering van informatietechnologie binnen HR de interactie
tussen mens en computer zal toenemen. Door e-HRM verandert de relatie tussen HR staf,
lijnmanagers en medewerkers van een persoonlijke relatie naar één die meer technologie
gemedieerd is, van ‘arbeidsintensief’ naar ‘technologisch intensief’ (Florkowski & Olivas-Lujan
2006; Martin, Reddington, & Alexander, 2008; Ruël et al., 2004). Individuele verschillen
bestaan en sommige mensen werken nu eenmaal graag in een technologisch georiënteerde
omgeving en zien de voordelen ervan in, terwijl anderen zich daar ongelukkig bij voelen
E-HRM 18
(Parasuraman, 2000). Men zal sneller deze technologische toepassingen gaan vermijden
wanneer deze negatieve gevoelens zullen overheersen (Meuter, Ostrom, Roundtree, & Bitner,
2000). De inzet van ICT kan ook voor spanning en onzekerheid zorgen in het werk van
medewerkers. Het wordt dan niet meer als hulpmiddel aanzien, maar als een obstakel. ICT moet
de mens dienen en niet andersom. De IT vaardigheden die medewerkers bezitten en de
vertrouwelijkheid met elektronische tools vergemakkelijken de e-HRM aanvaarding en hangt
nauw samen met de wil en capaciteiten van eindgebruikers om het systeem te gebruiken
(Panayotopoulou et al., 2007; Ruël et al., 2004; Voermans & Van Veldhoven, 2007). Er is een
significant verschil tussen groepen met veel IT ervaring en minder ervaren groepen
(ParkSoonGil & Han, 2006). Het accepteren van technologie is een cruciaal aspect. Bij het e-
HRM implementatieproces is het nodig dat men technologie acceptatie in rekening brengt. Het
blijkt dat wanneer technologie door medewerkers wordt aanvaard de waargenomen kwaliteit
van het systeem ook als hoger zal worden aanzien (Wahyudi & Park, 2014). De
bereidwilligheid van medewerkers in de technologie is een relevant criterium bij het opzetten
van e-HRM praktijken (Richards, 2012). Wanneer men technologie sneller accepteert, dan zal
de toegevoegde waarde van deze implementatie ook sneller worden bereikt. Net zoals men in de
studie van Maier et al. (2013) vond dat mensen in HR vaak iets minder technische vaardigheden
hebben en daardoor lijden aan negatieve overtuigingen over hun capaciteiten om om te gaan in
een nieuwe ingerichte IT-omgeving, kan ervan uitgegaan worden dat medewerkers dit op
eenzelfde manier kunnen ervaren. Ervaring met IT-systemen en eventueel positieve ervaringen
met huidige IT-systemen is namelijk van belang om de attitude die men heeft tegenover e-HRM
systemen te verhogen (Voermans & Van Veldhoven, 2007). De verwachting is dat de relaties in
hypothese 1 t.e.m. 4 met betrekking tot de betrokkenheid van medewerkers, jobtevredenheid en
intentie tot verloop telkens gunstig zullen worden beïnvloedt wanneer medewerkers meer
ervaring hebben met technologie dan wanneer ze hier minder mee vertrouwd zijn. Het zal hen
gemakkelijker maken om te gaan met de verwachtingen die een e-HRM beleid met zich
meebrengt en mogelijks vernieuwde uitdagingen bieden binnen hun job.
Hypothese 5. De relaties in hypothese 1 zullen gemodereerd worden door ervaring met
technologie. Meer bepaald zal het positief effect op jobtevredenheid en de betrokkenheid
van medewerkers sterker zijn en anderzijds het negatief effect op de intentie tot verloop
sterker zijn voor mensen die veel ervaring hebben met technologie in vergelijking met zij
die weinig ervaring hebben met technologie.
E-HRM 19
Hypothese 6. De relaties in hypothese 2 zullen gemodereerd worden door ervaring met
technologie. Meer bepaald zal het positief effect op jobtevredenheid en de betrokkenheid
van medewerkers sterker zijn en anderzijds het negatief effect op de intentie tot verloop
sterker zijn voor mensen die veel ervaring hebben met technologie in vergelijking met zij
die weinig ervaring hebben met technologie.
Hypothese 7. De relaties in hypothese 3 zullen gemodereerd worden door ervaring met
technologie. Meer bepaald zal het negatief effect op jobtevredenheid en de betrokkenheid
van medewerkers zwakker zijn en anderzijds het positief effect op de intentie tot verloop
zwakker zijn voor mensen die veel ervaring hebben met technologie in vergelijking met
zij die weinig ervaring hebben met technologie.
Hypothese 8. De relaties in hypothese 4 zullen gemodereerd worden door ervaring met
technologie. Meer bepaald zal het negatief effect op jobtevredenheid en de betrokkenheid
van medewerkers zwakker zijn en anderzijds het positief effect op de intentie tot verloop
zwakker zijn voor mensen die veel ervaring hebben met technologie in vergelijking met
zij die weinig ervaring hebben met technologie.
Figuur 1. Onderzoeksopzet. De invloed van E-HRM attributies op de Betrokkenheid,
Jobtevredenheid en Intentie tot Verloop bij medewerkers gemodereerd door hun Technologische
Bekwaamheid.
De verschillende attributies:
(1) E-HRM voor een Verbeterde
Dienstverlening
(2) E-HRM voor een Verbetering
van het Welzijn
(3) E-HRM voor een Reductie in
Kosten
(4) E-HRM voor het Werk te
Intensiveren
(a) Jobtevredenheid
(b) Betrokkenheid tot de
Organisatie
(c) Intentie tot verloop
Technologische
Bekwaamheid medewerkers
E-HRM 20
METHODE
Steekproef en Procedure
Deze studie maakt gebruik van kwantitatief vragenlijstonderzoek en probeert, in
tegenstelling tot de dominante onderzoekstroming in dit domein, het e-HRM construct vanuit
een kwantitatieve eerder dan een kwalitatieve bril te benaderen. Belangrijke inclusiecriteria in
dit onderzoek is dat het enerzijds gaat om organisaties die een (al dan niet doorgedreven) e-
HRM implementatie bezitten en dat het anderzijds gaat over medewerkers, werkzaam in een
niet HR gerelateerde positie, binnen organisaties. Er werd geen onderscheid gemaakt tussen
medewerkers, kaderleden en leidinggevenden in deze studie. De enige vereiste was dat men niet
vanuit HR betrokken is bij deze e-HRM implementatie. Het verwerven van de participanten
gebeurde via centrale aanspreekfiguren binnen elk bedrijf die zorgden voor de verdere
distributie van de pen en papier vragenlijsten. De bedrijven werden gecontacteerd op basis van
persoonlijk netwerk. Er werd dus gebruik gemaakt van een gemakssteekproef, waarbij de geheel
vrijwillige en anonieme deelname werd verzekerd. Deze studie is uitgevoerd in 6 organisaties
uit de private en publieke sector.
Deze studie werd geïntroduceerd als een onderzoek naar ‘e-HRM’ binnen organisaties,
waarbij vervolgens een korte introductie werd gegeven over het begrip e-HRM. De centrale
aanspreekfiguren binnen elk bedrijf werden steeds geïnformeerd over de mogelijkheid om later
feedback te krijgen over de resultaten van dit onderzoek. Dit onderzoek werd afgenomen aan de
hand van pen en papier vragenlijsten, waarbij alle items in het Nederlands gerepresenteerd
werden. Deze vragenlijsten werden steeds overhandigd in een persoonlijk contact met de
betrokken aanspreekfiguur binnen elke organisatie. Dit resulteerde in een steekproef van 121
medewerkers.
Van de 121 deelnemers die deelnamen aan het onderzoek namen 49 vrouwen (40,5 %) en
72 mannen (59,5 %) deel met een gemiddelde leeftijd van 38,86 jaar, een minimum van 23 en
een maximum van 63 jaar (SD = 11,35). Van de 121 medewerkers in deze sample werken 108
medewerkers via een fulltime contract (89,3 %) en 13 medewerkers via een parttime contract
(10,7 %). Hiervan werkt 85% vier op de 5 werkdagen en 15% halftijds. Gemiddeld hebben de
participanten 11,9 jaar werkervaring achter de rug binnen hun huidige organisatie (SD = 10,04)
en bezit het merendeel ofwel een diploma hoger secundair onderwijs (26,4%), een hoger niet-
universitair diploma (32,2%) of een universitair diploma (28,9%). Tenslotte werd de sector
waarin ze werkzaam zijn bevraagd, waarbij opviel dat er ongeveer een gelijke verdeling is
tussen private sector (47,9%) en publieke sector (52,1%).
E-HRM 21
Tabel 2
Beschrijving van de Steekproef (N = 121)
Geslacht Man (%) 95.5
Vrouw (%) 40.5
Leeftijd (jaren) M 38.86
SD 11.35
Type Contract Fulltime (%) 89.3
Parttime (%) 10.7
Vier vijfde (%) 85.0
Halftijds (%) 15.0
Ervaring in Organisatie M 11.9
SD 10.4
Opleidingsniveau Geen diploma of lager onderwijs (%) 3.3
Lager secundair onderwijs (%) 9.1
Hoger secundair onderwijs (%) 26.4
Hoger niet-universitair onderwijs (%) 32.2
Universitair onderwijs (%) 28.9
Sector Private sector (%) 47.9
Publieke sector (%) 52.1
Meetinstrumenten
De vragenlijst bestaat uit 57 items die de variabelen ‘e-HRM’, ‘e-HRM attributies’,
‘organisatiebetrokkenheid’, ‘job tevredenheid’, ‘neiging tot verloop’ als ‘technologische
bekwaamheid meten. Een aantal extra vragen die de demografische kenmerken nagaan werd
ook bevraagd.2
2 De volledige vragenlijst is terug te vinden in bijlage 1.
E-HRM 22
E-HRM. Er werd een inventaris gemaakt van het gebruik van e-HRM door
medewerkers binnen organisaties (‘e-HRM Gebruik’) alsook hoe vergevorderd deze e-HRM
systemen binnen hun organisaties zijn (‘e-HRM Sofisticatie’). Vooreerst werd gebruik gemaakt
van een schaal ontwikkeld door T. Bondarouk & Ruël (2013) of e-HRM effectief van
toepassing is op de betrokken organisatie en in het werk van de individuele medewerker. De
twee items, ‘ik gebruik e-HRM op mijn werk’ en ‘ik gebruik e-HRM intensief (minstens 1 keer
per week)’, werden beiden gescoord op een 5-punten Likertschaal, variërende van (1) helemaal
mee oneens tot (5) helemaal mee eens. Deze schaal werd als een controlemechanisme
geïncludeerd in deze studie, aangezien het niet de bedoeling is mensen met een 0 score op te
nemen in deze studie, daar dit net een studie naar e-HRM betreft. Normaliter kon dit ook niet
het geval zijn, gegeven het feit dat dat ik op voorhand bevestiging kreeg van de betrokken
bedrijven dat men aan e-HRM deed. Exploratorische factoranalyse toont aan dat de items laden
op eenzelfde factor, die 58,50% van de totale variantie verklaart. Cronbach’s alpha is gelijk aan
.72 en kan als aanvaardbaar worden beschouwd.
E-HRM Gebruik. Vervolgens werd aan de medewerkers gevraagd om aan te geven of
zij e-HRM voor een bepaalde HR-activiteit gebruiken door ja of neen aan te duiden. Pas in een
volgende fase zal worden bevraagd hoe vergevorderd deze e-HRM systemen zijn. Het basisidee
om dit zo te bevragen werd gehaald uit de “Cranet” survey van ‘The Cranfield Netwerk’ (Parry,
Stavrou-Costea, & Morley, 2011), wat niet specifiek is voor e-HRM onderzoek, alsook uit het
specifieke e-HRM onderzoek dat beroep deed op deze data (Parry, 2011). Uit deze originele lijst
van 9 activiteiten (payroll, voordelen, tijdsregistratie en aanwezigheid, rekrutering, training,
prestatiemanagement, carrière/opvolgingsplanning, werkschema en gezondheid en veiligheid)
werden 5 activiteiten behouden en specifiek vertaald naar e-HRM toepassingen. Deze waren een
e-HRM applicatie om: het werkschema te bekijken, voor training en opleidingen, loonfiche te
bekijken en beheren, tijdsregistratie en aanwezigheid te beheren, prestatiemanagement) alsook
werd een e-HRM applicatie om verlof/vakantie aan te vragen en de mogelijkheid om andere
zaken te vermelden toegevoegd. De scores op deze 7 items werden net als in de originele studie
gecombineerd in een index voor e-HRM gebruik, waarbij 7 een heel hoog e-HRM gebruik
betekent (in de zin dat de organisatie e-HRM gebruiken over een groot aantal e-HR activiteiten)
en een 0 betekent geen gebruik van e-HRM in de organisatie (Parry, 2011). Het is evident dat
geen enkele van de 121 participanten een 0 uitkwam, aangezien e-HRM gebruik net een
inclusiecriteria is voor deelname aan deze studie. Descriptieve analyse toont aan dat men
gemiddeld 3,61 op 7 scoort (SD = 1,42), wat wil zeggen dat over alle organisaties heen men iets
hoger dan het gemiddeld scoort in het e-HRM gebruik over een groot aantal e-HRM praktijken
binnen hun organisatie.
E-HRM 23
De volgende zaken werden door de medewerkers nog zelf toegevoegd aan deze lijst:
(tussentijdse) evaluatie gesprekken en performance reviews, samenstelling van het loonpakket,
opvolging van ziekteperiodes, ingeven van overuren en uur correcties en het regelen van
fietsvergoedingen.
Tabel 3
Beschrijvende Statistieken voor ‘E-HRM Gebruik’
Scores tussen 0 en 7 Aantal personen
0 0
1 4
2 29
3 29
4 20
5 27
6 11
7 1
Noot. N = 121. De verschillende scores van de deelnemers tussen 0 en 7 m.b.t. ‘E-HRM gebruik’, waarbij
0 = geen gebruik van e-HRM in de organisatie en 7 = hoog e-HRM gebruik in de organisatie.
E-HRM Sofisticatie. Zoals vermeld werd ook gekeken hoe vergevorderd men binnen
organisaties staat met de e-HRM implementatie. Aan de respondenten werd gevraagd om aan de
hand van een 5-puntenschaal aan te geven hoe gesofisticeerd hun e-HR activiteiten waren. Er
werd net zoals in de studie van Parry (2011) objectieve ankers aangeboden voor elk punt op de
schaal om feitelijke en nauwkeurige antwoorden te bevorderen. Men kon kiezen uit de volgende
antwoordopties: 0, geen gebruik van e-HRM; 1, e-HRM enkel voor eenzijdige communicatie; 2,
eenzijdige communicatie, met toegang voor managers en medewerkers; 3, tweezijdige
communicatie met updates mogelijk door managers en medewerkers; 4, tweezijdige
communicatie met complexe interacties; 5, een meer complex systeem (Parry, 2011, p. 1153).
Descriptieve analyse toont aan dat een e-HRM applicatie om verlof/vakantie aan te vragen (M =
2.73, SD = 1.38) en voor de tijdregistratie en aanwezigheid te beheren (M = 2.78, SD = 1.50) het
meest gevorderd zijn in de e-HRM implementatie van de organisaties, waar het ofwel gaat over
eenzijdige communicatie met toegang voor managers en medewerkers alsook tweezijdige
communicatie van de systemen met updates mogelijk door managers en medewerkers. De
E-HRM 24
overige e-HRM toepassingen zitten voornamelijk in de range dat e-HRM enkel wordt gebruikt
voor eenzijdige communicatie.
Tabel 4
Beschrijvende Statistieken voor ‘E-HRM Sofisticatie’
Soort e-HRM applicatie M SD
Verlof/vakantie 2.73 1.38
Werkschema 1.13 1.56
Training & Opleiding 1.32 1.55
Loonfiches 0.73 1.21
Tijdsregistratie & Aanwezigheid 2.78 1.50
Prestatiemanagement 1.34 1.63
Andere zaken 0.18 0.76
Noot. N = 120. Soort e-HRM applicatie gemeten met scores tussen 0 en 5, waarbij 0 = geen gebruik van
e-HRM, 1= e-HRM enkel voor eenzijdige communicatie, 2 = eenzijdige communicatie, met toegang voor
managers en medewerkers, 3= tweezijdige communicatie met updates mogelijk door managers en
medewerkers, 4 = tweezijdige communicatie met complexe interacties, 5 = een meer complex systeem.
E-HRM Attributies. Vervolgens werd er gepeild naar de attributies van medewerkers
waarom de organisatie voor een dergelijk e-HRM beleid zou opteren. Er werd gebruik gemaakt
van een bestaande typologie van attributies die reeds in verband werd gebracht met HR-
praktijken. Dit is een zorgvuldig uitgewerkt en goed gevalideerde vragenlijst die over meerdere
fasen is ontwikkeld en kan beschouwd worden als een betrouwbaar meetinstrument (Nishii et
al., 2008). Zij ontwikkelden een raamwerk van 5 HR attributies, waarbij items over HR-
praktijken steeds in verband werden gebracht met de verschillende attributies. Voor hun
onderzoek naar attributies van HR-praktijken was er namelijk nog geen bestaande meting van
HR attributies voor handen (Nishii et al., 2008, p. 518). Op een 5-punten Likertschaal moeten
respondenten aangeven in hoeverre elk van de HR-attributies als relevant voor de HR praktijken
worden gezien. In deze studie werd de externe attributie ‘inwilliging eisen van de vakbond’ niet
meegenomen en werd er uitsluitend rekening gehouden met de vier interne attributies. Deze vier
attributies zijn van HR-praktijken in de originele studie vertaald naar e-HR praktijken in deze
E-HRM 25
studie en werden niet specifiek bevraagd per e-HR praktijk, maar eerder algemeen. De interne
attributies ‘een e-HRM praktijk om de kwaliteit van diensten te verbeteren’ en ‘een e-HRM
praktijk om het welzijn van medewerkers te bevorderen’ sluit eerder aan bij kwaliteit en
personeel verbeterende e-HRM attributies. De twee overige interne attributies ‘e-HRM
praktijken om de kosten van transacties zo laag mogelijk te houden’ en ‘e-HRM praktijken om
het werk te intensiveren’ sluiten eerder aan bij een filosofie van kost en personeel uitbuitende e-
HRM attributie. Exploratorische factoranalyse toont echter één grote factor, niet de verwachte
twee factoren obv confirmatorische factoranalyse in de studie van Nishii et al. (2008), die
26,1% van de totale variantie bedraagt. Het is niet verwonderlijk dat deze twee factoren niet
worden teruggevonden, gezien het feit dat deze studie eerst descriptief de e-HRM implementatie
in kaart bracht om vervolgens te peilen naar medewerkers hun attributies ten opzichte van deze
e-HRM praktijken in de organisatie. De oorspronkelijke studie van Nishii et al. (2008) bevroeg
deze 4 items voor andere HR-praktijken om zo dan tot één gemiddeld item voor elke attributie
te komen. Omdat wij hier enkel werken met e-HRM kan dit dus niet en worden de items als vier
afzonderlijke constructen beschouwd.
Organisatiebetrokkenheid. Om na te gaan hoe de participanten scoren op de
betrokkenheid tot hun organisatie werd gebruik gemaakt van een vernieuw meetinstrument voor
‘organisatiebetrokkenheid’ (Jak & Evers, 2010). Betrokkenheid tot de organisatie werd door hen
gemeten aan de hand van 14 items gebaseerd op het 3 componentenmodel van Allen & Meyer
(Allen & Meyer, 1990). Vorig onderzoek toont consequent aan dat de samenhang tussen de
affectieve en normatieve component van betrokkenheid hoger blijkt dan op grond van de theorie
wordt verwacht (Meyer, Allen, & Smith, 1993), waar bij deze Nederlandse versie van de
gereviseerde schalen de affectieve en normatieve component minder samenhangen dan
voorheen en er op een meer valide manier vervolgonderzoek naar betrokkenheid kan worden
gedaan. De schalen bleken voldoende betrouwbaar en valide te zijn (Jak & Evers, 2010). 5 items
verwijzen naar de affectieve component van betrokkenheid met een voorbeelditem als , 5 items
naar continuïteitscomponent van betrokkenheid en 4 items naar de normatieve component van
betrokkenheid. Een voorbeelditem voor de affectieve component van betrokkenheid is ‘Ik
ervaar de problemen van deze organisatie als mijn eigen problemen’. Bij de
continuïteitscomponent van betrokkenheid horen items als ‘Het zou voor mij op dit moment
moeilijk zijn om weg te gaan bij deze organisatie, ook al zou ik dat willen’. De normatieve
component peilt dan eerder naar items zoals ‘Ik vind dat ik het aan mijn huidige werkgever
verplicht ben om te blijven’. Alle items werden gescoord op een 5-punten Likertschaal (1=
helemaal mee oneens 5= helemaal mee eens). Exploratorische factoranalyse bevestigd de
E-HRM 26
driedimensionale structuur en toont aan dat 50,26 % van de variantie wordt verklaard. De
interne consistentie kan eveneens als goed worden beschouwd (α = .83).
Jobtevredenheid. Jobtevredenheid werd gemeten met Edwards & Rothbard’s (1999)
drie-item meting van jobtevredenheid. De inbegrepen items zijn ‘Alles welbeschouwd is de
baan die ik heb geweldig’, ‘In het algemeen ben ik zeer tevreden met mijn baan’ en ‘Ik heb een
zeer aangename baan’. Alle items werden gescoord op een 7-punten Likertschaal (1= helemaal
mee oneens 7= helemaal mee eens) en genereerden een cronbach’s alfa van .88. Exploratorische
factoranalyse geeft aan dat alle items op eenzelfde factor laden die 70,78% van de totale
variantie verklaard.
Intentie tot Verloop. Om een zicht te krijgen op medewerkers hun intentie om de
huidige organisatie te verlaten maken we gebruik van de Rusbelt, Farrell, Rogers, & Mainous
(1988) drie-item meting van verloopintenties, waarbij net zoals voorgaande studies de referent
van werk naar organisatie werd veranderd (Kim & Leung, 2007). De inbegrepen items zijn
‘Zodra ik een betere job kan vinden, zal ik deze organisatie verlaten’, ‘Ik ben actief op zoek
naar een job buiten deze organisatie’ en ‘Ik denk er serieus over na om te stoppen met mijn
huidige job’. Alle items werden gescoord op een 7-punten Likertschaal (1= helemaal mee
oneens 7= helemaal mee eens). Exploratorische factoranalyse toont aan dat alle items laden op
eenzelfde factor die 66,29% van de variantie verklaart. De interne consistentie van onze schaal
is goed (α = .82).
Technologische Bekwaamheid Medewerkers. In lijn met voorgaande studies (Bissola
& Imperatori, 2014; Erdogmus & Esen, 2011) maken we gebruik van Parasuraman TRI
(‘Technology Readiness Index’) om hier de technologische bekwaamheid van medewerkers na
te gaan (Parasuraman, 2000). Meer bepaald wordt er nagegaan in welke mate men positieve
attitudes heeft ten aanzien van technologie. De TRI bestaat uit vier dimensies: Optimisme,
Innovativiteit, Ongemak en Onzekerheid. Van deze vier dimensies zijn Innovativiteit en
Optimisme echte drijfveren van technologische bereidheid. Wat betreft Innovativiteit en
Optimisme, beschouwen we in deze studie een meting bestaande uit 7 items gebaseerd op
Parasuraman TRI (Parasuraman, 2000). Medewerkers reageerden op elk van deze 7 items op
een 5-punten Likertschaal verankerd op “helemaal mee oneens” (1) en “helemaal mee eens” (5).
Om te meten in hoeverre mensen zich comfortabel voelen met technologie en wat hun
individuele gevoelens zijn bij technologie gebaseerde systemen, gebruiken we enerzijds 5 items
van de dimensie Innovativiteit met items als ‘Ik vind technologieën mentaal stimulerend’.
Anderzijds om na te gaan in welke mate medewerkers een positief beeld en geloof hebben in het
feit dat technologie mensen een sterkere controle, flexibiliteit en efficiëntie biedt werd gebruik
gemaakt van 2 items van de dimensie Optimisme met de items ‘Ik verkies om de meest
E-HRM 27
moderne technologie te gebruiken die beschikbaar is’ en ‘Technologie maakt mij meer efficiënt
in de uitoefening van mijn beroep’. Exploratorische factoranalyse wijst uit dat alle items laden
op eenzelfde factor die 48,24% van de totale variantie verklaart. Cronbach alfa is gelijk aan .86,
wat als zeer goed kan worden beschouwd.
Demografische Variabelen. Volgende demografische variabelen werden in de
vragenlijst opgenomen: geslacht, leeftijd, sector, huidige positie binnen de organisatie, totale
werkervaring, werkervaring in de huidige organisatie, werkervaring in huidige positie, het soort
aanstelling (fulltime of parttime) en opleidingsniveau. Een kritische kijk op het begrip
controlevariabelen leert ons dat een blinde opname van controlevariabelen zeer onwaarschijnlijk
de resultaten zal uitzuiveren. Onderzoekers moeten gaan voor een beredeneerde aanpak bij het
opnemen van potentiële controlevariabelen op basis van een redelijke empirische/theoretische
assumpties (Spector & Brannick, 2011). Deze studie includeert volgende drie
controlevariabelen: geslacht, leeftijd en werkervaring in de huidige organisatie.
Geslacht. Een individuele verschilvariabele als geslacht (0 = Man, 1 = Vrouw) werd in
deze studie als controlevariabele gebruikt, zodanig we kunnen uitsluiten dat mogelijke
resultaten te wijten zijn aan Man-Vrouw verschillen, aangezien de literatuur ons
geslachtsverschillen toont in technologie acceptatie en gebruiksgedrag (Venkatesh & Morris,
2000).
Leeftijd. Een tweede demografische variabele die op basis van de literatuur als
controlevariabele werd opgenomen is leeftijd (Morris & Venkatesh, 2000). Ook al blijkt uit
onderzoek dat de jongste generatie op de werkvloer hogere niveaus van jobtevredenheid en
verloopintenties rapporteren (Kowske, Rasch, & Wiley, 2010), toont een systematische
literatuurstudie naar generatieverschillen op de werkvloer dat dit eerder een mythe dan realiteit
is en er geen wetenschappelijke ondersteuning is voor een nieuwe generatie met fundamenteel
andere waarden – en attituden die een andere aanpak van organisaties vereist (Stassen, Anseel,
& Levecque, 2016). Toch vinden we de onderliggende rationale om naast geslacht ook te
controleren voor leeftijd terug in het huidige generatie-denken rond generatie Y, momenteel de
jongste generatie op de werkvloer. Leden van deze organisatie worden “Digital Natives”
genoemd: zij hebben nooit een wereld zonder computers en internet gekend, ook niet op de
werkvloer (Stassen et al., 2016). Dit sluit aan bij onderzoek die aantoont dat angst voor
computers en gebruikers hun leeftijd negatief gerelateerd zijn aan hun tevredenheid (Igbaria &
Nachman, 1990). Het is dus niet onlogisch te veronderstellen dat zij technologische evoluties op
de werkvloer anders gaan percipiëren. Een meta-analyse van Ng & Feldman (2012) toonde aan
dat er een gebrek is aan wetenschappelijke ondersteuning voor populaire stereotypes over
oudere medewerkers in organisaties, nl. dat oudere werknemers meer weerstand bieden en
E-HRM 28
minder bereidwillig zijn bij veranderingen. De enige stereotype consistent met empirische
evidentie is dat ‘oudere werknemers minder geneigd zijn te participeren aan training- en
loopbaanontwikkelingsactiviteiten’. Aangezien dit nu ook met e-HRM in een applicatie kan
worden gestoken wat medewerkers zelf kunnen beheersen is het belangrijk voor leeftijd te gaan
controleren en mogelijke leeftijdsverklaringen hieromtrent van in het begin uit te sluiten.
Werkervaring in de Huidige Organisatie. Een derde en laatste controlevariabele die op
basis van de literatuur werd opgenomen is de werkervaring van medewerkers in hun huidige
organisatie (Gardner, Lepak, & Bartol, 2003). Als we hier verder over nadenken is dit niet
onlogisch. Medewerkers worden namelijk bevraagd in welke mate men gebruik maakt van e-
HRM applicaties binnen hun huidige organisatie. Het kan zijn dat hoe langer men in de huidige
organisatie tewerkgesteld is, vernieuwde e-HRM toepassingen mogelijks als negatief worden
ervaren, aangezien dit mogelijks in contrast staan men oude gewoontes. Bijvoorbeeld men
vraagt nu zelf vakantie/verlof aan, men beheert zelf hun training- en opleidingen,… met behulp
van elektronische toepassingen en wordt hiervoor niet meer zoals vroeger ondersteunt door de
HR afdeling.
E-HRM 29
RESULTATEN
Beschrijvende Gegevens en Intercorrelaties
Tabel 5 biedt een overzicht van gemiddelden, standaarddeviaties en intercorrelaties
tussen de verschillende variabelen. De interne attributie ‘e-HRM voor een verbeterde
dienstverlening blijkt positief te correleren met de interne attributie ‘e-HRM voor een
verbetering van het welzijn’ (r = .37, p < .01). Dit ligt in lijn met het model van Nishii et al.
(2008), die ondanks ze afzonderlijk werden onderzocht evidentie vonden voor een gezamenlijke
factor op basis van confirmatorische factoranalyse, als met voorgaand onderzoek die aantoont
dat vooraleer medewerkers een verbeterde dienstverlening ontwaren ze ook moeten voelen dat
ze goed behandeld worden door hun organisatie (Morrison, 1997; Schneider & Bowen, 1995).
Hier blijken interne e-HRM attributies over e-HR praktijken die wijzen op het belang voor een
verbeterde dienstverlening naar medewerkers toe dus sterk samen te hangen met de interne e-
HRM attributie dat dit het welzijn van de medewerkers ook ten goede komt. De interne
attributie ‘e-HRM voor een verbeterde dienstverlening’ hangt ook significant samen met de
interne attributie ‘e-HRM voor een reductie in kosten’ (r = .30, p < .01). De interne attributie ‘e-
HRM om het werk van medewerkers te intensiveren’ correleert positief met leeftijd (r = .19, p <
.05) als met de werkervaring binnen de huidige organisatie (r = .28, p = <.01). Er blijkt een
verband te zijn tussen enerzijds het ouder worden en een grote anciënniteit bezitten binnen de
huidige organisatie en anderzijds de mate waarin men e-HRM implementaties ziet als extra
werk die erbij komt bovenop hun vast takenpakket. In lijn hiermee zien we dat jobtevredenheid
negatief correleert met leeftijd (r = -.23, p = .05 ) en werkervaring binnen de huidige organisatie
(r = -.25, p = .01). In lijn met de vooropgestelde hypotheses zien we dat zowel jobtevredenheid
(r =.31, p < .01) als organisatiebetrokkenheid (r = .20, p = .01) samenhangt met de interne
attributie ‘e-HRM voor een verbeterde dienstverlening’ alsook dat jobtevredenheid (r = .23 , p <
.05) en organisatiebetrokkenheid (r = .26 , p < .01) positief samenhangen met de interne
attributie dat e-HRM applicaties worden geïntroduceerd ter verbetering van het welzijn van
medewerkers, dat zij zich gewaardeerd en gerespecteerd voelen. Technologische bekwaamheid
blijkt significant negatief te correleren met zowel leeftijd (r = -.24, p < .01), werkervaring in de
huidige organisatie (r = -.24, p < .01 als geslacht (r = -.33, p < .01). Dit wijs op een
correlationeel verband, in die zin dat hoe ouder men wordt en hoe meer werkervaring men heeft
in de huidige organisatie, hoe minder men zich technologisch bekwaam voelt met nieuwe
technologie en het geloof hecht dat dit hen dat daardoor meer controle, flexibiliteit en efficiëntie
biedt. Ook blijkt dat mannen in vergelijking tot vrouwen zich meer technologisch bekwaam
voelen met nieuwe technologie, althans in deze steekproef is dit het geval. In lijn met de
vooropgestelde hypotheses zien we dat neiging tot verloop negatief samenhangt met de interne
E-HRM 30
attributie ‘e-HRM voor een verbeterde dienstverlening’ (r = -.24 , p < .01) als de interne
attributie ‘e-HRM voor een verbetering van het welzijn van medewerkers’ (r = -.27 , p < .01).
Neiging tot verloop vertoont ook een negatief verband met de mate waarin men denkt dat HR e-
HRM praktijken invoert om de kosten te reduceren (r = -.19, p < .05), met jobtevredenheid (r =
-.46, p < .01) en organisatiebetrokkenheid (r = -.46, p < .01). Betrokkenheid tot de organisatie
vertoont een positieve correlatie met de interne attributie ‘e-HRM om het werk van
medewerkers te intensiveren en meer werk bij hen te leggen’ ‘(r = .19, p < .05). Tenslotte is er
een positief verband tussen organisatiebetrokkenheid en tevredenheid in de job (r = .33, p <
.01).
E-HRM 31
Tabel 5
Beschrijvende Statistieken en Correlatiecoëfficiënten
M SD 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.
1. Leeftijd 38.86 11.35
2. Geslacht 0.41 0.49 .08
3. Werkervaring binnen Huidige
Organisatie 11,88 10,04 .74** .012
4. E-HRM Attributie voor een
Verbeterde Dienstverlening 4,00 0,72 .081 -.01 .02
5. E-HRM Attributie voor een
Verbetering van het Welzijn 3,31 0.95 -.00 .07 .04 .37**
6. E-HRM Attributie voor een
Reductie in Kosten 3,86 0.81 -.00 -.13 .07 .30** .08
7. E-HRM Attributie voor het Werk
te Intensiveren 2,64 1,14 .19* -.10 .28** .11 .11 .16
8. Jobtevredenheid 5,36 0.98 -.23* -.11 -.25** .31** .23* .17 -.09
9. Organisatie Betrokkenheid 3.04 0.56 -.01 -.02 -.01 .20* .26** .07 .19* .31**
10. Neiging tot Verloop 2.56 1.32 -.04 -.03 -.02 -.24** -.27** -.19* -.05 -.46** -.46**
11. Technologische Bekwaamheid 3.47 0.68 -.24** -.33** -.24** .02 .04 -.02 -.05 .16 .00 .05
Noot: N varieert tussen 118 en 121. ** De correlatie is significant (p < .01). * De correlatie is significant (p < .05). Geslachtscores waren 0 voor Man en 1 voor Vrouw, leeftijd en
werkervaring binnen de huidige organisatie werden gemeten in jaren. De verschillende E-HRM attributies, Organisatie Betrokkenheid en Technologische Bekwaamheid op een
5-punten Likertschaal en Jobtevredenheid en Neiging tot Verloop op een 7-punten Likertschaal.
E-HRM 32
Data-analyse
Hieronder geven we de resultaten weer van de toetsing van de hypothesen. Om de
hypothesen te toetsen werd gebruik gemaakt van Multiple Regressie met in een eerste stap de
controlevariabelen (Geslacht, Leeftijd, Totale Werkervaring binnen de Huidige Organisatie). In
een tweede stap werden telkens de hoofdeffecten van e-HRM attributies toegevoegd, terwijl er
gecontroleerd werd voor de controlevariabelen. In een derde stap werd het hoofdeffect van onze
moderator Technologische Bekwaamheid toegevoegd. In een laatste en vierde stap werd het
interactie-effect met Technologische Bekwaamheid toegevoegd, rekening houdend met zowel
de hoofdeffecten als controlevariabelen. Dit deden we voor elk van onze drie
uitkomstvariabelen. In tabel 6, 7 en 8 wordt respectievelijk de output beschreven van Job
Tevredenheid, Organisatie Betrokkenheid en Intentie Tot Verloop aan de hand van de F-toets
voor ΔR² en worden tevens ook de ongestandaardiseerde regressiecoëfficiënten (b) van de
opgenomen predictoren weergegeven.3
Toetsen van de Hypothesen
Hypothese 1 stelt dat naarmate medewerkers de attributie maken dat het management een
e-HRM beleid invoert om een verbeterde HR dienstverlening te kunnen aanbieden het positief
gerelateerd is aan jobtevredenheid en organisatiebetrokkenheid, maar negatief aan de intentie tot
verloop. Resultaten tonen een positief effect van jobtevredenheid: ΔR² = .10***, F(1,113) =
13.97, p = .32***. Wanneer naast de controlevariabelen deze e-HRM attributie aan het model
wordt toegevoegd, dan wordt 10% meer variantie verklaard in jobtevredenheid. Wanneer het
systeem wordt gezien als een implementatie ter verbetering van de dienstverlening, rapporteert
men hogere niveaus van jobtevredenheid. We vinden ook een positief effect van
organisatiebetrokkenheid (ΔR² = .04*, F(1,114) = 4.85, p = .11*) en een negatief effect van
intentie tot verloop (ΔR² = .06*, F(1,112) = 6.67, p = -.31*). Men vertoont hogere niveaus van
organisatiebetrokkenheid en men heeft ook minder de geneigdheid om de huidige organisatie te
verlaten wanneer men deze e-HRM attributie maakt, het verklaart respectievelijk 11% en 6%
meer variantie dan het model met enkel de controlevariabelen. Hypothese 1 is bijgevolg
bevestigd.
3 In de Regressie Analyses van tabel 6, 7 en 8 geeft:
ATTR1: de ‘E-HRM attributie voor een Verbeterde Dienstverlening’
ATTR2: de ‘E-HRM attributie voor een Verbetering van het Welzijn’
ATTR3: de ‘E-HRM attributie voor een Reductie van Kosten’
ATTR4: de ‘E-HRM attributie voor het Werk te Intensiveren’
TB: ‘Technologische Bekwaamheid’ weer.
E-HRM 33
Hypothese 2 stelt dat naarmate medewerkers de attributie maken dat het management een
e-HRM beleid invoert om het welzijn van medewerkers te verhogen het positief gerelateerd is
aan jobtevredenheid en organisatiebetrokkenheid, maar negatief aan de intentie tot verloop.
Resultaten tonen een positief significant effect van jobtevredenheid (ΔR² = .07**, F(1,114) =
9,04, p = .26**), van organisatiebetrokkenheid (ΔR² = .07**, F(1,115) = 9.19, p = .16**) en
een negatief significant effect van intentie tot verloop (ΔR² = .08**, F(1,113) = 9.21, p = -
.38**). Door het toevoegen van deze e-HRM attributie bovenop ons model met de
controlevariabelen wordt respectievelijk 7%, 7% en 8% meer variantie verklaard in
jobtevredenheid, organisatiebetrokkenheid als intentie tot verloop. Zoals voorspeld, wanneer
men een e-HRM implementatie ziet als iets dat het welzijn van de medewerkers ten goede komt,
rapporteert men hogere niveaus van jobtevredenheid, organisatiebetrokkenheid als een lagere
geneigdheid om de huidige organisatie te verlaten. Hypothese 2 is derhalve bevestigd.
Hypothese 3 stelt dat wanneer medewerkers de attributie maken dat het management
vooral een e-HRM beleid invoert om de kosten te reduceren dat dit negatief gerelateerd is aan is
aan jobtevredenheid en organisatiebetrokkenheid, maar positief aan de intentie tot verloop. De
resultaten tonen aan dat het model die de hoofdeffecten (en de controlevariabelen) toetst niet
significant meer variantie verklaart voor jobtevredenheid (ΔR² = .03†, F(1,113) = 3.62, p =
.17†) en organisatiebetrokkenheid (ΔR² = .00, F(1,114) = .02, p = .04) dan het model met de
controlevariabelen. Bemerk dat jobtevredenheid wel marginaal significant is (p < .10) , echter
toetsen we hier op het 5% significantieniveau. We zien wel een significant negatief effect van
intentie tot verloop (ΔR² = .04*, F(1,112) = 4.19, p = -.25*). Intentie tot verloop verklaart 4%
bijkomende variantie bovenop het model met enkel de controlevariabelen. Wanneer medewerkers de e-
HRM attributie maken dat het management zo’n systeem vooral invoert om de kosten te reduceren, dan
blijkt men een lagere verloopgeneigdheid te rapporteren. Resultaten voor intentie tot verloop wijzen dus
in de andere richting dan oorspronkelijk vooropgesteld. Ergo, hypothese 3 is niet bevestigd.
Hypothese 4 stelt dat naarmate medewerkers de attributie maken dat het management een
e-HRM beleid invoert om het werk van medewerkers te intensiveren (en hen uit te buiten) het
negatief gerelateerd zal zijn aan jobtevredenheid als organisatiebetrokkenheid, maar positief aan
de intentie tot verloop. In lijn met hypothese 3 tonen de resultaten ons geen effect van
jobtevredenheid (ΔR² = .00, F(1,111) = .08, p = -.03) en neiging tot verloop (ΔR² = .00,
F(1,110) = .14, p = -.05) en hebben beiden geen toegevoegde waarde ten opzichte van het
model met enkel de controlevariabelen. We zien wel een effect van organisatiebetrokkenheid
(ΔR² = .04*), F(1,112) = 4.58, p = .12*). Hoe meer men een e-HRM systemen ziet als iets dat
hun werk intensiveert, hoe meer betrokken men zich voelt tot de organisatie. Dit is terug in de
omgekeerde richting dan oorspronkelijk verwacht. Hypothese 4 is niet bevestigd.
E-HRM 34
Tabel 6. Resultaten van de Regressie Analyse voor de Onafhankelijke Variabelen die Jobtevredenheid voorspellen
ATTR1
ATTR2 ATTR3 ATTR4
Variabelen
en stappen
1 2 3 4 1 2 3 4 1 2 3 4 1 2 3 4
1. Geslacht -.08 -.08 -.06 -.07 -.09 -.11 -.09 -.09 -.08 -.07 -.04 -.04 -.09 -.09 -.06 -.07
Leeftijd -.11 -.15 -.15 -.14 -.09 -.07 -.07 -.07 -.11 -.09 -.08 -.08 -.11 -.11 -.10 -.09
Ervaring -.16 -.13 -.13 -.12 -.17 -.20 -.19 -.19 -.16 -.19 -.18 -.17 -.16 -.15 -.14 -.15
2. ATTR1 .32*** .31*** .32***
ATTR2 .26** .26** .26***
ATTR3 .17† .17† .17†
ATTR4 -.03 -.03 -.03
3. TB .05 .04 .06 .05 .08 .08 .07 .08
4. ATTR1 x
TB
.06
ATTR2 x
TB
.00
ATTR3 x
TB
-.02
ATTR4 x
TB
-.06
∆R² .08* .10*** .00 .00 .08* .07** .00 .00 .08* .03† .01 .00 .08* .00 .00 .00
Adjusted R² .05* .15*** .14*** .14*** .05* .11*** .11** .10** .05* .07* .07* .06* .05* .04† .04† .04
Noot. N varieert tussen 115-118, afhankelijk van het aantal ontbrekende waarden voor elke correlatie. De niet-gestandaardiseerde regressiecoëfficiënten worden gerapporteerd
voor elke stap in de regressie analyse. † p <.10, * p < .05, ** p < .01, *** p < .001.
E-HRM 35
Tabel 7. Resultaten van de Regressie Analyse voor de Onafhankelijke Variabelen die Organisatiebetrokkenheid voorspellen
ATTR1
ATTR2 ATTR3 ATTR4
Variabelen
en stappen
1 2 3 4 1 2 3 4 1 2 3 4 1 2 3 4
1. Geslacht -.01 -.01 -.01 -.01 -.01 -.02 -.03 -.03 -.01 -.01 -.01 -.01 -.01 .00 .00 .01
Leeftijd -.01 -.02 -.03 -.03 -.01 .01 .00 .00 -.01 -.00 -.00 .00 -.01 -.00 -.00 -.01
Ervaring .00 .01 .01 .01 .00 -.01 -.02 -.02 .00 -.00 -.01 -.01 -.00 -.04 -.04 -.03
2. ATTR1 .11* .11* .12*
ATTR2 .16** .16** .15**
ATTR3 .04 .04 .04
ATTR4 .12* .12* .12*
3. TB -.01 -.01 -.02 -.01 -.00 -.00 -.00 -.01
4. ATTR1 x
TB
.02
ATTR2 x
TB
-.04
ATTR3 x
TB
.03
ATTR4 x
TB
.04
∆R² .00 .04* .00 .00 .00 .07** .00 .00 .00 .00 .00 .00 .00 .04* .00 .01
Adjusted R² -.03 .01 -.00 -.01 -.03 .04† .04 .03 -.03 -.03 -.04 -.05 -.03 .01 -.00 -.01
Noot. N varieert tussen 116-119, afhankelijk van het aantal ontbrekende waarden voor elke correlatie. De niet-gestandaardiseerde regressiecoëfficiënten worden gerapporteerd
voor elke stap in de regressie analyse. † p <.10, * p < .05, ** p < .01, *** p < .001.
E-HRM 36
Tabel 8. Resultaten van de Regressie Analyse voor de Onafhankelijke Variabelen die Intentie tot Verloop voorspellen
ATTR1
ATTR2 ATTR3 ATTR4
Variabelen
en stappen
1 2 3 4 1 2 3 4 1 2 3 4 1 2 3 4
1. Geslacht .05 .04 .08 .08 .06 .09 .13 .13 .05 .02 .04 .03 .04 .04 .07 .05
Leeftijd -.08 -.03 -.02 -.02 -.09 -.12 -.11 -.11 -.08 -.10 -.09 -.13 -.09 -.09 -.08 -.06
Ervaring .04 .01 .02 .02 .04 .09 .11 .11 .04 .07 .08 .14 .04 .06 .07 .06
2. ATTR1 -.31* -.31* -.32**
ATTR2 -.38** -.39** -.39**
ATTR3 -.25* -.25* -.23
ATTR4 -.05 -.05 -.50
3. TB .10 .11 .12 .12 .08 .06 .09 .10
4. ATTR1 x
TB
-.05
ATTR2 x
TB
.02
ATTR3 x
TB
-.24†
ATTR4 x
TB
-.10
∆R² .00 .06* .01 .00 .00 .08** .01 .00 .00 .04* .00 .03† .00 .00 .00 .01
Adjusted R² -.02 .03 .02 .02 -.02 .05† .05† .04 -.02 .01 -.00 .02 -.02 -.03 -.04 -.04
Noot. N varieert tussen 114-117, afhankelijk van het aantal ontbrekende waarden voor elke correlatie. De niet-gestandaardiseerde regressiecoëfficiënten worden gerapporteerd
voor elke stap in de regressie analyse. † p <.10, * p < .05, ** p < .01, *** p < .001.
E-HRM 37
Voor de hypothesen 5 tot en met 8 werd telkens Technologische Bekwaamheid als moderator
toegevoegd aan het model. Hieronder worden de resultaten besproken met betrekking tot de
moderatie-hypothesen.
Hypothese 5 gaat uit van een moderatie-effect van technologische bekwaamheid,
namelijk dat enerzijds het positieve effect van de interne attributie ‘e-HRM voor een verbeterde
dienstverlening’ op jobtevredenheid en organisatiebetrokkenheid sterker zal zijn en anderzijds
het negatieve effect op intentie tot verloop sterker zal zijn voor mensen met meer
technologische capaciteiten en ervaringen dan zij die dit weinig hebben. De resultaten van
jobtevredenheid (ΔR² = .00), F(1,111) = .54, p = .06), organisatiebetrokkenheid (ΔR² = .00),
F(1,112) = .21, p = .02) alsook van intentie tot verloop (ΔR² = .00), F(1,110) = .16, p = -.05)
wijzen niet op een modererende invloed van technologische bekwaamheid voor deze e-HRM
attributie. Bijgevolg kan hypothese 5 niet kan worden bevestigd.
Hypothese 6 gaat net zoals hypothese 5 uit van een moderatie-effect van technologische
bekwaamheid, met dezelfde verwachte effecten, nu toegepast in de context van de interne
attributie ‘e-HRM voor een verbetering van het welzijn’. Technologische bekwaamheid speelt
geen modererende invloed in de relatie tussen deze interne e-HRM attributie en jobtevredenheid
(ΔR² = .00, F(1,112) = .00, p = .00), organisatiebetrokkenheid (ΔR² = .00), F(1,113) = .49, p =
-.04) alsook intentie tot verloop (ΔR² = .00, F(1,111) = .02, p = .02). Technologische
bekwaamheid van medewerkers voegt geen variantie toe bovenop het model met de
controlevariabelen en hoofdeffecten. Hypothese 6 is niet bevestigd.
Hypothese 7 gaat net zoals de voorgaande moderatiehypothesen uit van een moderatie-
effect van technologische bekwaamheid, namelijk dat enerzijds het negatieve effect van de
interne attributie ‘e-HRM beleid voor een reductie in kosten’ op jobtevredenheid en
organisatiebetrokkenheid zwakker zal zijn en anderzijds het positieve effect op intentie tot
verloop zwakker zal zijn voor mensen die veel ervaring hebben met technologie in vergelijking
met zij die weinig ervaring hebben met technologie. Technologische bekwaamheid speelt geen
modererende invloed in de relatie tussen deze interne e-HRM attributie en jobtevredenheid (ΔR²
= .00, F(1,111) = .04, p = -.02), organisatiebetrokkenheid (ΔR² = .00, F(1,112) = .30, p = .03)
als intentie tot verloop (ΔR² = .03†, F(1,110) = 3.67, p = -.24†). Net zoals de voorgaande
hypotheses leren deze resultaten ons dat technologische bekwaamheid weinig tot niets van
variantie toevoegt bovenop het model met de controlevariabelen en hoofdeffecten. Hypothese 7
wordt niet bevestigd.
E-HRM 38
Hypothese 8 gaat net zoals hypothese 7 uit van een moderatie-effect van technologische
bekwaamheid, met dezelfde verwachte effecten, nu toegepast in de context van de interne
attributie ‘e-HRM beleid om het werk van medewerkers te intensiveren (en hen uit te buiten)’.
Wederom speelt technologische bekwaamheid geen modererende rol in de relatie tussen deze
interne e-HRM attributie en jobtevredenheid (ΔR² = .00, F(1,109) = .52, p = -.06),
organisatiebetrokkenheid (ΔR² = .01, F(1,110) = .75, p = .04) als intentie tot verloop (ΔR² =
.01, F(1,108) = .71, p = -.10). In lijn met voorgaande moderatiehypothesen wordt ook deze
hypothese niet bevestigd.
DISCUSSIE
Bespreking van de Resultaten
Deze resultaten ondersteunen de gedachte dat medewerkers attributies maken voor de e-
HRM praktijken binnen hun organisatie en dat deze verschillend geassocieerd zijn met attitudes.
De eerste 4 hypothesen gingen de relatie na tussen interne e-HRM attributies en de
uitkomstvariabelen jobtevredenheid, organisatiebetrokkenheid en intentie tot verloop. Zoals
verwacht werden hypothese 1 en 2 bevestigd, wat in lijn ligt met voorgaand onderzoek naar
attributies over HR-praktijken die dezelfde resultaten rapporteren voor HR praktijken (Nishii et
al., 2008). Wie de interne e-HRM attributie maakt dat een bedrijf kiest voor een e-HRM beleid
om een verbeterde dienstverlening aan te bieden aan hun medewerkers, scoort hoger op
jobtevredenheid, organisatiebetrokkenheid en heeft minder de neiging om de huidige organisatie
te verlaten. Deze resultaten sluiten mooi aan bij een visie dat een e-HRM implementatie het
potentieel heeft te zorgen voor een efficiëntere en verbeterde communicatie en dienstverlening
(Panayotopoulou et al., 2007; Parry & Tyson, 2011; Ruël & van der Kaap, 2012), waarbij deze
perceptie ook verbanden toont met relevante uitkomstmaten in een organisatorische context.
Hetzelfde resultaat zien we wanneer medewerkers de perceptie hebben dat zo’n technologische
implementatie ten behoeve van hun welzijn wordt ingevoerd. Ook daar zagen we dat er hogere
niveaus van jobtevredenheid, hogere niveaus van organisatiebetrokkenheid en lagere niveaus
van intentie tot verloop werden gerapporteerd. Dit ligt in lijn met een visie dat wanneer
medewerkers een bedrijfscultuur ervaren waarbij zij centraal worden gesteld dit kan leiden tot
een meer tevreden en gemotiveerd personeelsbestand, men zich loyaler ten opzichte van de
werkgever opstelt en men minder snel zal uitkijken naar een nieuwe uitdaging (Zafar, 2013). E-
HRM heeft dus ook het potentieel in zich om het welbevinden en de psychologische relatie
tussen de medewerker en de organisatie te behouden en te versterken (Bissola & Imperatori,
2014; T. Bondarouk et al., 2009). Belangrijk is ook op te merken dat er onderling een hoge
correlatie is tussen deze twee interne e-HRM attributies. Voorgaand onderzoek zag reeds dat
E-HRM 39
mensen zich eerst gerespecteerd en goed moeten voelen in hun organisatie vooraleer ze een
verbeterde dienstverlening ontwaren in hun organisatie (Morrison, 1997; Schneider & Bowen,
1995). Deze bevinding zien we hier terugkomen in onderzoek naar e-HRM, waarbij deze e-
HRM attributies dezelfde patronen vertonen.
Enigszins verrassend vonden de hypotheses met betrekking tot de interne attributies ‘e-
HRM voor een reductie in kosten’ en ‘e-HRM voor het werk te intensiveren’ geen
ondersteuning, althans niet in de verwachte richting gebaseerd op voorgaand onderzoek (Nishii
et al., 2008). Deze twee interne e-HRM attributies met betrekking tot e-HR praktijken vertonen
een ander patroon van resultaten dan HR praktijken, wat wijst op een verschil tussen e-HR
praktijken en HR praktijken. De interne attributie dat men een e-HR beleid invoert om kosten te
reduceren zorgde namelijk voor een lagere verloopintentie, terwijl er een hogere verloopintentie
werd verwacht. Een mogelijke verklaring is dat medewerkers kunnen begrijpen dat e-HRM
naast een waarde toevoeging op niveau van de individuele persoon ook waarde moet bieden op
niveau van de organisatie (T. Bondarouk & Ruël, 2013), waarbij men aanvoelt dat
technologische veranderingen er ook automatisch zullen voor moeten zorgen dat de toename
van de snelheid waarmee transacties wordt uitgevoerd verhoogt (Bissola et al., 2013) en het
bedrijf dit nodig heeft om operationeel en competitief te blijven ten opzichte van andere
organisaties (Liu et al., 2009; Olivas-Lujan et al., 2007; Martin & Reddington, 2010). Deze e-
HRM attributie wordt mogelijks in de perceptie van medewerkers minder erg ervaren als
oorspronkelijk gedacht, vermits men ook beseft dat organisaties steeds moeten zoeken naar een
vernieuwde manier om effectiever en efficiënter te worden. Het kan eerder als een
vanzelfsprekend iets worden beschouwd, wat geen invloed vertoont op hun jobtevredenheid als
organisatiebetrokkenheid en waar men ook geen negatieve perceptie over ontwikkeld. Het
verband met intentie tot verloop kan verklaart worden vanuit het feit dat enkele bedrijven in
deze steekproef recent enkele successen hebben geboekt, wat mogelijks een proxy kan zijn dat
men graag aan boord blijft en men dus bijgevolg lagere niveaus van verloopintentie rapporteert.
Dit punt wordt verder toegelicht bij de beperkingen van dit onderzoek. De interne e-HRM
attributie dat HR dergelijke technologische systemen zou invoeren om nog meer werk bij
medewerkers zelf te leggen blijkt samen te hangen met hogere niveaus van
organisatiebetrokkenheid, terwijl er lagere niveaus van organisatiebetrokkenheid werd
verwacht. Deze resultaten zijn niet in overeenstemming met de visie dat e-HRM als keerzijde
van de medaille het werk intensiveert, meer uren aan het werk is, meer administratie en veel
bijkomende IT-taken heeft tussen de dagelijkse werklast (Martin, 2005; Heikkilä, 2013). Dit
resultaat is mogelijks te verklaren wanneer we de redenering omdraaien. Ook deze e-HRM
attributie kan de ontwikkeling en autonomie van medewerkers versterken (Martin, 2005; Schalk
E-HRM 40
et al., 2013), ondanks men er natuurlijk meer werk bijkrijgt. Het kan zijn dat men zich meer
betrokken voelt bij de organisatie, omdat deze vernieuwde technologie zorgt voor een
transparantere en betrouwbare werkomgeving waar men zelf meer toegang heeft tot HRM
kwesties (Bissola & Imperatori, 2014). Als men hier zo over denkt, kan dit een buffer zijn voor
het bijkomende werk die men krijgt naast hun dagelijks takenpakket. Het kan dus zijn dat in hun
perceptie e-HRM effectief wel waarde toevoegt om meer betrokken te worden bij de uitvoering
van zaken en de organisatie, ook al weet men dat het extra werk met zich meebrengt. Het zal
ook sterk afhankelijk zijn van persoon tot persoon hoe men daartegenover staat, waar niet naar
werd gekeken in deze studie. Deze op het eerste zicht contra-intuïtieve effecten moet door
verder onderzoek nader bekeken worden.
Ook werd gekeken of technologische bekwaamheid een rol speelt in deze relaties, vermits
het werken met deze technologische systemen toch een zekere technologische basisvereiste
vragen. Technologische vaardigheden en vertrouwdheid met dergelijke tools verhogen namelijk
de e-HRM aanvaarding en hangt nauw samen met de wil en capaciteiten van eindgebruikers om
de toepassingen te gebruiken (Panayotopoulou et al., 2007; Ruël et al., 2004; Voermans & Van
Veldhoven, 2007). De hypothesen betreffende de relaties van de e-HRM attributies en onze drie
uitkomstvariabelen, met de modererende rol van technologische bekwaamheid, vonden geen
ondersteuning. Technologische bekwaamheid versterkt of verzwakt de relatie tussen de
verschillende e-HRM attributies en onze uitkomstvariabelen niet. Dit is mogelijk te wijten aan
het feit dat dergelijke systemen op een zodanig gebruiksvriendelijke manier zijn
geïmplementeerd dat zelfs mensen met minder technologische vaardigheden er gemakkelijk hun
weg in vinden. Een andere verklaring kan zijn dat men op voorhand reeds voorbereid is en men
voldoende begeleiding kreeg, zodanig dat deze verandering goed te managen is. Dit punt wordt
verder besproken bij suggestief voor toekomstig onderzoek. Ook moeten we realistisch zijn en
ons de vraag stellen of de tijd dat mensen niet met het internet en bepaalde programma’s
overweg kunnen niet al lang gepasseerd is, vandaag de dag is dit hoogstwaarschijnlijk al een
evidentie geworden.
Beperkingen van het Onderzoek
Zoals in elke studie moeten de resultaten in het licht van zijn beperkingen worden
aanschouwd. Een eerste beperking van dit onderzoek is de steekproefgrootte, aangezien een
steekproef van 121 niet groot is. Mogelijks kan dit gecompenseerd worden door de grote
verscheidenheid aan functies die deze steekproef vertegenwoordigt, wat de generaliseerbaarheid
gunstig beïnvloedt. Deze steekproef is afgenomen in 6 grote bedrijven, waar enkele bedrijven
voor het invullen van deze vragenlijst enkele kleine successen hebben geboekt, waardoor we
E-HRM 41
ons de kritische vraag moeten stellen of de resultaten met betrekking tot onze drie
uitkomstvariabelen niet wat inflated zijn, daar men zich mogelijks in die periode sterker
identificeert met de organisatie. Onderzoek toont namelijk ook dat de mate van organisatie
identificatie geassocieerd is met sleutelattitudes zoals betrokkenheid in de job, jobtevredenheid
en affectieve betrokkenheid (Lee, Park, & Koo, 2015).
Ten tweede gaan er ook een aantal beperkingen gepaard met het gebruikte design. Deze
studie heeft een cross-sectioneel opzet. Net zoals in ander cross-sectioneel onderzoek bestaat
ook hier de mogelijkheid dat alternatieve verklaringen spelen die deze resultaten verklaren,
waardoor geen causale conclusies uit deze resultaten kunnen getrokken worden (Spector, 1994).
Het gaat hier slechts over associaties die steeds op twee manieren te interpreteren zijn. Het is
goed mogelijk dat naarmate men meer tevreden is in de job, een grotere
organisatiebetrokkenheid ervaart en een lagere verloopintentie rapporteert men hierdoor de
redenen waarom het management voor een e-HRM implementatie kiest als positiever zal
ervaren. Op basis van het hier gehanteerde onderzoeksdesign kunnen we daarover geen
sluitende verklaring geven. Ook werden er enkel pen en papier vragenlijsten afgenomen, echter
suggereert onderzoek dat het effect van monomethode bias wordt overschat, wat dit probleem
reduceert (Spector, 2006). Toch is de combinatie met kwalitatief onderzoek in deze context aan
te raden om meer duiding te krijgen bij de verkregen resultaten, wat via kwantitatief onderzoek
onmogelijk is.
Een volgende beperking is wanneer we kijken naar het meetinstrument voor e-HRM
attributies. Nishii, Lepak & Schneider (2008) bevroegen de attributies in hun oorspronkelijke
studie voor verschillende HR-praktijken afzonderlijk om zo tot één gemiddeld item voor elke
attributie te komen. Echter, hier werden eerst de e-HRM praktijken bij medewerkers descriptief
in kaart gebracht alvorens om vervolgens te peilen welke attributies men maakt ten opzichte van
al deze e-HR implementaties in hun organisatie. Om de lengte van de vragenlijst beperkt te
houden werden deze 4 interne e-HRM attributies dus niet afzonderlijk in verband gebracht met
elke e-HR praktijk. In deze studie werd dus geen rekening gehouden dat medewerkers andere
attributies kunnen hebben voor elke e-HR praktijk afzonderlijk, waarbij alles op een hoop werd
gegooid en dit niet kon worden bekeken. Echter, Nishii et al. (2008) heeft ook met deze items
gewerkt, wat goede constructvaliditeit gaf wanneer dit gemeten werd voor verschillende HR-
praktijken. In replicatieonderzoek is het wel interessant dit onderscheid voor de verschillende e-
HR praktijken te maken.
Een vierde beperking van deze studie is wanneer we kijken naar de individuele
antwoordpatronen van de deelnemers in deze studie. Deelnemers vertonen soms inconsistente
antwoordpatronen met andere deelnemers die in een eenzelfde functie werkzaam zijn binnen
E-HRM 42
hun organisatie. Wanneer we kijken naar ‘e-HRM Gebruik’ en ‘e-HRM Sofisticatie’ zou je
verwachten dat deelnemers die in eenzelfde mate toegang hebben tot dezelfde applicaties een
gelijkaardig antwoordpatroon vertonen. Enkele mogelijke verklaringen kunnen hiervoor
gegeven worden. Ten eerste zijn medewerkers zich mogelijks nog onvoldoende bewust wat hun
organisatie allemaal in een e-HRM applicatie heeft steken. Ten tweede is het ook mogelijk dat
het om een en/en verhaal gaat in plaats van een of/of verhaal, namelijk dat mensen gebruik
kunnen maken van een e-HRM applicatie, maar nog steeds ook naar de HR-dienst kunnen lopen
voor deze zaken, waardoor men verschillende zaken rapporteert. Hierdoor kunnen ook de
percepties van de verschillende e-HRM attributies minder sterk zijn dan oorspronkelijk
verwacht. Ten derde kunnen we ook de mogelijkheid niet uitsluiten dat enkele vragenlijsten
onzorgvuldig zijn ingevuld, zonder er intensief over na te denken. Dergelijke verklaringen
kunnen in kwalitatief onderzoek makkelijk worden achterhaald, maar is op basis van
kwantitatief vragenlijstonderzoek onmogelijk te achterhalen. We breken opnieuw een lans voor
aanvullend kwalitatief onderzoek, gegeven het complex karakter van e-HRM.
Suggesties voor Toekomstig Onderzoek
Uit de resultaten van deze studie blijkt dat niet alle hypotheses werden bevestigd. De
beperkingen van dit onderzoek kunnen mogelijk een verklaring bieden voor het gebrek aan
ondersteuning in de andere hypotheses. Desondanks is het aan te raden om verder onderzoek te
doen naar de impact van e-HRM op de betrokken mensen, zoals reeds aangegeven in de
literatuur (Francis et al., 2014; Strohmeier, 2007; Maier et al., 2013).
Aangezien er op het eerste zicht toch enkele contra-intuïtieve effecten zijn gevonden kan
toekomstig onderzoek zich focussen op individuele verschilvariabelen, e.g. persoonlijkheid van
medewerkers die een rol spelen (Terzis, Moridis, & Economides, 2012; Mischel & Shoda,
1995), verwachtingen en behoeften (Maruping, Bala, Venkatesh, & Brown, 2017), de motivatie
die men heeft om het systeem te doen slagen (Davis, Bagozzi, & Warshaw, 1992), hun zelf-
effectiviteit, leeroriëntaties, (Yi & Hwang, 2003), waarden, doelen die men voorop stelt, sociale
rollen die men binnen de organisatie vervult,… Dit zijn allen zaken die mogelijks bijdragen aan
de variabiliteit van mensen hun e-HR percepties/attributies en zo mogelijkerwijs van invloed
kunnen zijn op uitkomstmaten als onderzocht in deze studie. Deze studie keek naar de
individuele verschilvariabele technologische bekwaamheid, maar zag dat deze geen rol speelde.
In lijn hiermee moet toekomstig onderzoek blijven focussen op individuele verschillen die sterk
afhankelijk zijn van persoon tot persoon. Kijken naar mogelijke antecedenten die spelen in
medewerkers hun e-HRM attributies is nog een onontgonnen terrein voor toekomstig
onderzoek. Het is mogelijk dat mensen hun e-HR attributies beïnvloedt worden door individuele
E-HRM 43
verschilvariabelen. Ook op organisationeel niveau is er nog onbekend terrein met betrekking tot
mogelijke antecedenten van de e-HRM attributies die medewerkers ervaren. Heeft men
voldoende training gekregen in e-HRM gebruik en beïnvloedt dit daarom hun percepties over
het systeem? (Parry & Tyson, 2011; Stone, 2012; Sun et al., 2015)? Is er voldoende top-down
ondersteuning en sluit het mooi aan bij het businessdesign waarin het bedrijf opereert?
(ParkSoonGil & Han, 2006). Het kan zijn dat dit onderzoek sterk positieve relaties met de
gunstige interne e-HRM attributies terugvindt en technologische bekwaamheid geen rol speelt
in deze relaties, omdat men voor de implementatie voldoende uitleg heeft gekregen over hoe
men met deze nieuwe systemen moet omgaan en er steeds voldoende steun en opvolging is van
bovenaf. Anderzijds is het mogelijk dat mensen negatievere attitudes zullen ervaren wanneer
aan één of meerdere van deze zaken tekort wordt gekomen. Deze zijn allen succesfactoren
gebleken in voorgaand onderzoek, maar waar we op basis van dit onderzoek geen uitspraken
over kunnen doen.
Het is ook interessant om enkele denkkaders uit de psychologie te ontlenen voor verder
onderzoek in dit domein. Veel cognitief- en gedragsmodellen zijn beschikbaar om op een
empirische manier dit in verband te brengen met e-HRM en verder onderzoek te doen: ‘Theory
of Planned Behavior’ (Ajzen, 1991), een combinatie van de TAM en Theory of Planned
Behavior (Taylor & Todd, 1995), ‘The Model of PC Utilization’ (R. L. Thompson, Higgins, &
Howell, 1991), ‘Social Cognitive Theory’ (Compeau, Higgins, & Huff, 1999) of eerder de
UTAUT, ‘Unified Theory of Acceptance and Use of Technology’ (Venkatesh, Morris, Davis, &
Davis, 2003) die verschillende elementen uit meerdere modellen tracht te integreren. Zo kan
men voorbij veel gebruikte modellen als de TAM (Davis, 1989) en Ulrich’s ‘HR business
partner model’ dit domein van e-HRM verder gaan bestrijken. Aangezien we in de individuele
analyses een kloof zien tussen welke e-HRM systemen binnen de organisatie beschikbaar zijn
en welke men gebruikt of weet van heeft, kan het interessant zijn om modellen zoals de ‘Theory
of Planned Behavior’, waarover al heel veel geweten is (Lortie & Castogiovanni, 2015) met e-
HRM in verband te brengen om ons deze bevinding te helpen verklaren. Theory of Planned
Behavior sluit trouwens nauw aan bij ‘Technologische Acceptatie Model’ , reeds uitvoerig
bestudeert in onderzoek (Erdogmus & Esen, 2011; Huang & Martin-Taylor, 2013), maar heeft
als bijkomend voordeel dat het meer specifieke informatie genereert (Mathieson, 1991).
Gebaseerd op dit model kan de factor ‘Attitude’ een rol spelen. Medewerkers die een
positievere attitude ten opzichte van e-HRM systemen bezitten, hebben misschien ook eerder de
neiging om de redenen waarom het management een e-HRM beleid invoert positiever in te
schatten, waardoor dit daaropvolgend belangrijke uitkomstmaten kan beïnvloeden. Mogelijks
speelt ook de ‘Perceived Behavior Control’ factor van dit model een rol. In druk operationele
E-HRM 44
omgevingen waar men werkt onder tijdsdruk (en men dient al deze e-HRM zaken er nog eens
bovenop te doen) is de prevalentie van negatieve attitudes misschien sterker aanwezig dan in
heel innovatieve omgevingen waar technologische (r)evoluties worden aangemoedigd.
Bedrijven met verschillende soorten organisatieculturen waren ook aanwezig in deze steekproef,
maar hier werd geen rekening mee gehouden. Dit zijn zaken die interessant zijn mee te nemen
in toekomstig e-HRM onderzoek.
Toch is het model van Ulrich (1997), die de verschillende mogelijke rollen die HR kan
opnemen bespreekt, ook nog steeds een heel bruikbaar denkkader. Zo kan er gekeken worden of
een discrepantie tussen de rol die men van HR verwacht binnen een organisatie en de e-HRM
attributies over de redenen waarom het management voor zo’n beleid kiest weerspiegeld wordt
in uitkomstmaten zoals jobtevredenheid, organisatiebetrokkenheid en intentie tot verloop
beïnvloedt. HR die wil investeren in het intellectuele kapitaal van medewerkers of HR die
primair focust op het beheer en het opzetten van een goede infrastructuur is een fundamenteel
andere insteek die ook medewerkers kunnen ervaren.
Tot slot ook een warme oproep naar onderzoek die op zoek gaat naar goed gevalideerde
manieren om e-HRM praktijken in kaart te brengen op een kwantitatieve manier, daar dit slechts
in beperkte mate (e.g. Parry, 2011) tot niet aanwezig is in de huidige literatuur. Dit zou
kwantitatief e-HRM onderzoek en e-HRM onderzoek in het algemeen sterk ten goede komen.
We zien namelijk dat er momenteel nog geen consensus is over de gebruikte
onderzoekparadigma’s en methodes binnen de e-HRM literatuur (Marler & Fisher, 2013).
Theoretische en Praktische Implicaties
Theoretisch. Dit onderzoek had als doel een studie te voeren naar de impact van e-HRM
toepassingen op de individuele gebruiker, aangezien relationele gevolgen van zo’n
implementatie en de impact op de betrokken mensen in onderzoek vaak wordt vergeten (Francis
et al., 2014; Strohmeier, 2007; Maier et al., 2013). Dit onderzoek ging in op deze vraag door te
gaan kijken naar de impact van e-HRM bij medewerkers zelf. Dit onderzoek vernauwde dit zelf
en legde de focus op de individuele medewerker, niet werkzaam binnen de HR afdeling zelf,
wat een absolute sterkte van dit onderzoek betreft en innovatieve meerwaarde geeft aan de
huidige literatuur rond e-HRM. Dit verschilt met vaak voorkomende studies in dit
onderzoeksdomein die uitsluitend kijken naar de invloed van e-HR op medewerkers binnen de
HR dienst zelf. Literatuur is tot op heden heel inconsistent gebleken in e-HRM gevolgen voor
medewerkers, wat zowel de positieve kant (e.g. Bissola & Imperatori, 2013; Bissola &
Imperatori, 2014; Panayotopoulou et al., 2007; T. Bondarouk et al., 2009; Zafar, 2013) als de
negatieve kant (Bartram & Rimmer, 2012; Francis et al., 2014; Heikkilä, 2013; Maier et al.,
E-HRM 45
2013; Martin, 2005; P. Thompson, 2011; Tate et al., 2013; Strohmeier, 2007) van e-HRM
gebruik aantoont. Het nader onderzoeken waarom e-HRM de ene keer een positief effect heeft
en de andere keer niet was het opzet. Hiervoor werd gebruik gemaakt van een attributiekader
van Nishii et al. (2008) voor HR-praktijken en vertaalt naar relevante e-HRM toepassingen voor
dit onderzoek. Er werd gekeken naar de directe relatie tussen de percepties die medewerkers
hebben ten opzichte van een e-HRM implementatie en de uitkomstvariabelen jobtevredenheid,
organisatiebetrokkenheid als intentie tot verloop. Hiermee werd tegemoet gekomen aan de
review van Marler & Fisher (2013) waarbij een directe relatie tussen de aanneming van een e-
HRM beleid en deze 3 uitkomstvariabelen in 40 van deze geïncludeerde studies nog niet werd
onderzocht, al zeker niet bij medewerkers buiten de HR afdeling. Vorig onderzoek bracht wel al
attributies van HR-praktijken in verband met jobtevredenheid en organisatiebetrokkenheid
(Nishii et al., 2008), maar bracht dit nog niet in verband met e-HR praktijken. We zagen dat
overeenstemming in de resultaten met betrekking tot onze eerste twee onderzoekshypothesen.
Praktisch. Praktisch zijn deze bevindingen informatief om te begrijpen waarom e-HRM
het potentieel bezit om meer autonomie en verantwoordelijkheid te geven en als een effectief
systeem kan worden ingezet binnen de organisatie. Als management is het belangrijk bij de
introductie van e-HRM vooral een beleid te communiceren die zal instaan voor een verbeterde
dienstverlening alsook geïmplementeerd ten voordele van het welzijn van medewerkers, met
meer waardering en respect, en met de mogelijkheid om hun inbreng binnen de organisatie te
verhogen. Onderzoek toont namelijk aan dat wanneer de belangstelling in het systeem afneemt,
de kwaliteit en beschikbaarheid van data soms nog erger is dan voorheen (Strohmeier, 2009).
Het is dus belangrijk dat zo’n beleid op een correcte manier wordt uitgedragen, want net dan
heeft e-HRM het potentieel in zich om de organisatie naar een hoger niveau te brengen en uw
menselijk kapitaal binnen uw organisatie meer tevreden, meer betrokken en meer aan boord te
houden. Als bedrijf is het belangrijk te beseffen dat zonder de wil van mensen om het systeem
te gebruiken je nergens komt. Als het misgaat ligt het vaak niet aan het systeem als dusdanig,
maar aan onvoldoende acceptatiegraad van de gebruikers. Bedrijven die in de toekomst voor een
dergelijk beleid opteren kunnen er baat bij hebben om duidelijk te communiceren waarom men
hiervoor kiest en eventueel via workshops mensen vertrouwd te maken met het systeem. Met
deze onderzoeksbevindingen is het wel belangrijk heel nederig te blijven en te beseffen dat e-
HRM een heel groot onderzoeksdomein is. Deze studie heeft enkel gekeken naar e-HRM
applicaties die kan uitbesteedt worden naar de individuele medewerker. E-HRM gaat uiteraard
over veel meer dan dit en is op veel vlakken nog onontgonnen gebied.
E-HRM 46
Zoals Strohmeier (2012) reeds vermeldde: ‘It is not easy to get the “big picture” of e-HRM.
Like pieces of a big mosaic, every chapter presents smaller pieces of insights. Yet these pieces
cannot offer the big picture until they are considered as a whole’.
E-HRM 47
CONCLUSIE
Deze studie bouwt verder op een bestaand attributiekader van Nishii et al. (2008) en vond
evidentie dat medewerkers attributies maken over e-HR prakijken in hun organisatie en dat deze
verschillend geassocieerd zijn met attitudes. De interne attributies ‘e-HRM voor een verbeterde
dienstverlening’ en ‘e-HRM voor een verbetering van het welzijn’ leiden tot hogere niveaus van
jobtevredenheid, hogere niveaus van organisatiebetrokkenheid en lagere niveaus van
verloopintentie. Ietwat verrassend zagen we dat de interne attributie ‘e-HRM voor een reductie
in kosten’ samenhangt met lagere niveaus van verloopintentie en de interne attributie ‘e-HRM
voor het werk te intensiveren’ met een grotere organisatiebetrokkenheid. Vanuit de theorie
hebben we deze bevindingen proberen verklaren. We zagen dat technologische bekwaamheid
van medewerkers geen modererende rol speelde in het versterken of verzwakken van deze
relaties. Bedrijven moeten sterk inzetten op het positief kaderen van hun e-HRM praktijken bij
het introduceren van hun e-HRM beleid binnen de onderneming. Het heeft namelijk potentieel
om de gewenste uitkomsten voor bedrijven te genereren: hogere jobtevredenheid, hogere
organisatiebetrokkenheid en lagere neiging tot verloop. Er heest echter nog veel onduidelijkheid
over mogelijke antecedenten en predictoren die deze relaties kunnen verklaren. Dit e-HRM
onderzoek heeft slechts een klein stukje aan deze enorme mozaïek die e-HRM is proberen
toevoegen. Dit onderzoeksveld heeft nog niet zijn volle aandacht gekregen die het verdient.
Verder onderzoek naar dit fenomeen is noodzakelijk.
E-HRM 48
REFERENTIES
Ajzen, I. (1991). THE THEORY OF PLANNED BEHAVIOR. Organizational Behavior and
Human Decision Processes, 50(2), 179-211. doi:10.1016/0749-5978(91)90020-t
Alge, B. (1997), Human resource champions, by David Ulrich. (1996). Boston: Harvard
Business School Press. 281 pp., $29.95. Human Resource Development Quarterly, 8:
186–190. doi:10.1002/hrdq.3920080212
Allen, N. J., & Meyer, J. P. (1990). THE MEASUREMENT AND ANTECEDENTS OF
AFFECTIVE, CONTINUANCE AND NORMATIVE COMMITMENT TO THE
ORGANIZATION. Journal of Occupational Psychology, 63(1), 1-18.
doi:10.1037/t10475-000
Bartram, T., & Rimmer, M. (2012). Patterns of change in the world of HRM. Asia Pacific
Journal of Human Resources, 50(2), 129-132. doi:10.1111/j.1744-7941.2012.00023.x
Bell, B. S., Lee, S. W., & Yeung, S. K. (2006). The impact of e-HR on professional competence
in HRM: Implications for the development of HR professionals. Human Resource
Management, 45(3), 295-308. doi:10.1002/hrm.20113
Bissola, R., & Imperatori, B. (2013). Facing e-HRM: the consequences on employee attitude
towards the organisation and the HR department in Italian SMEs. European Journal of
International Management, 7(4), 450-468. doi:10.1504/ejim.2013.055282
Bissola, R., & Imperatori, B. (2014). The unexpected side of relational e-HRM Developing trust
in the HR department. Employee Relations, 36(4), 376-397. doi:10.1108/er-07-2013-
0078
Bondarouk, T., & Ruël, H. (2013). The strategic value of e-HRM: results from an exploratory
study in a governmental organization. International Journal of Human Resource
Management, 24(2), 391-414. doi:10.1080/09585192.2012.675142
Bondarouk, T., Ruel, H., & van der Heijden, B. (2009). e-HRM effectiveness in a public sector
organization: a multi-stakeholder perspective. International Journal of Human
Resource Management, 20(3), 578-590. doi:10.1080/09585190802707359
Bondarouk, T. V., & Ruël, H. J. M. (2009). Electronic Human Resource Management:
challenges in the digital era. International Journal of Human Resource Management,
20(3), 505-514. doi:10.1080/09585190802707235
Chakraborty, A. R., & Abu Mansor, N. N. (2013). Adoption of Human Resource Information
System: A Theoretical Analysis. Second International Conference on Leadership,
Technology and Innovation Management (2012), 75, 473-478.
doi:10.1016/j.sbspro.2013.04.051
Compeau, D., Higgins, C. A., & Huff, S. (1999). Social cognitive theory and individual
reactions to computing technology: A longitudinal study. Mis Quarterly, 23(2), 145-
158. doi:10.2307/249749
Davis, F. D. (1989). PERCEIVED USEFULNESS, PERCEIVED EASE OF USE, AND USER
ACCEPTANCE OF INFORMATION TECHNOLOGY. Mis Quarterly, 13(3), 319-340.
doi:10.2307/249008
E-HRM 49
Davis, F. D., Bagozzi, R. P., & Warshaw, P. R. (1992). EXTRINSIC AND INTRINSIC
MOTIVATION TO USE COMPUTERS IN THE WORKPLACE. Journal of Applied
Social Psychology, 22(14), 1111-1132. doi:10.1111/j.1559-1816.1992.tb00945.x
De Alwis, A. C. (2010). THE IMPACT OF ELECTRONIC HUMAN RESOURCE
MANAGEMENT ON THE ROLE OF HUMAN RESOURCE MANAGERS. E & M
Ekonomie a Management, 13(4), 47-60. <Go to WoS>://WOS:000286708500004
Diao, F. Q., Yu, T., & Liang, Z. (2006). Research on the business E-HR in China. Proceedings
of the 3rd International Conference on Innovation & Management, Vols 1 and 2, 1546-
1549. <Go to WoS>://WoS:000330103800002
Erdogmus, N., & Esen, M. (2011). An Investigation of the Effects of Technology Readiness on
Technology Acceptance in e-HRM. Proceedings of 7th International Strategic
Management Conference, 24. doi:10.1016/j.sbspro.2011.09.131
Francis, H., Parkes, C., & Reddington, M. (2014). E-HR and international HRM: a critical
perspective on the discursive framing of e-HR. International Journal of Human
Resource Management, 25(10), 1327-1350. doi:10.1080/09585192.2013.870309
Gardner, S. D., Lepak, D. P., & Bartol, K. M. (2003). Virtual HR: The impact of information
technology on the human resource professional. Journal of Vocational Behavior, 63(2),
159-179. doi:10.1016/s0001-8791(03)00039-3
Grant, D., & Newell, S. (2013). Realizing the strategic potential of e-HRM. Journal of Strategic
Information Systems, 22(3), 187-192. doi:10.1016/j.jsis.2013.07.001
Guo, C. Y. (2008). Study of human resource management model in electronic commerce
environment. Human Resources Management in the Knowledge Economy Era, 1-5.
<Go to WoS>://WoS:000282600500006
Heikkila, J. P. (2013). An institutional theory perspective on e-HRM's strategic potential in
MNC subsidiaries. Journal of Strategic Information Systems, 22(3), 238-251.
doi:10.1016/j.jsis.2013.07.003
Huang, J., & Martin-Taylor, M. (2013). Turnaround user acceptance in the context of HR self-
service technology adoption: an action research approach. International Journal of
Human Resource Management, 24(3), 621-642. doi:10.1080/09585192.2012.677460
Igbaria, M., & Nachman, S. A. (1990). CORRELATES OF USER SATISFACTION WITH
END USER COMPUTING - AN EXPLORATORY-STUDY. Information &
Management, 19(2), 73-82. doi:10.1016/0378-7206(90)90017-c
Kim, T. Y., & Leung, K. (2007). Forming and reacting to overall fairness: A cross-cultural
comparison. Organizational Behavior and Human Decision Processes, 104(1), 83-95.
doi:10.1016/j.obhdp.2007.01.004
Kowske, B. J., Rasch, R., & Wiley, J. (2010). Millennials' (Lack of) Attitude Problem: An
Empirical Examination of Generational Effects on Work Attitudes. Journal of Business
and Psychology, 25(2), 265-279. doi:10.1007/s10869-010-9171-8
E-HRM 50
Lee, E. S., Park, T. Y., & Koo, B. (2015). Identifying Organizational Identification as a Basis
for Attitudes and Behaviors: A Meta-Analytic Review. Psychological Bulletin, 141(5),
1049-1080. doi:10.1037/bul0000012
Lengnick-Hall, M. L., & Moritz, S. (2003). The impact of e-HR on the Human Resource
Management function. Journal of Labor Research, 24(3), 365-379.
doi:10.1007/s12122-003-1001-6
Lepak, D. P., & Snell, S. A. (1998). Virtual HR: Strategic human resource management in the
21st century. Human Resource Management Review, 8(3), 215-234. doi:10.1016/s1053-
4822(98)90003-1
Lin, L. H. (2011). Electronic human resource management and organizational innovation: the
roles of information technology and virtual organizational structure. International
Journal of Human Resource Management, 22(2), 235-257.
doi:10.1080/09585192.2011.540149
Locke, E. A. (1969). WHAT IS JOB SATISFACTION. Organizational Behavior and Human
Performance, 4(4), 309-336. doi:10.1016/0030-5073(69)90013-0
Loijen, Y., & Bondarouk, T. (2009). Electronic HRM: From Implementation to Value Creation.
Human Resource Information Systems, 84-97. doi: 10.5220/0002195900840097
Lortie, J., & Castogiovanni, G. (2015). The theory of planned behavior in entrepreneurship
research: what we know and future directions. International Entrepreneurship and
Management Journal, 11(4), 935-957. doi:10.1007/s11365-015-0358-3
Maier, C., Laumer, S., Eckhardt, A., & Weitzel, T. (2013). Analyzing the impact of HRIS
implementations on HR personnel's job satisfaction and turnover intention. Journal of
Strategic Information Systems, 22(3), 193-207. doi:10.1016/j.jsis.2012.09.001
Marler, J. H. (2009). Making human resources strategic by going to the Net: reality or myth?
International Journal of Human Resource Management, 20(3), 515-527.
doi:10.1080/09585190802707276
Marler, J. H., & Fisher, S. L. (2013). An evidence-based review of e-HRM and strategic human
resource management. Human Resource Management Review, 23(1), 18-36.
doi:10.1016/j.hrmr.2012.06.002
Martin, G., & Reddington, M. (2010). Theorizing the links between e-HR and strategic HRM: a
model, case illustration and reflections. International Journal of Human Resource
Management, 21(10), 1553-1574. doi:10.1080/09585192.2010.500483
Maruping, L. M., Bala, H., Venkatesh, V., & Brown, S. A. (2017). Going Beyond Intention:
Integrating Behavioral Expectation Into the Unified Theory of Acceptance and Use of
Technology. Journal of the Association for Information Science and Technology, 68(3),
623-637. doi:10.1002/asi.23699
Mathieson, K. (1991). Predicting User Intentions: Comparing the Technology Acceptance
Model with the Theory of Planned Behavior. Information Systems Research, 2(3), 173-
191. doi:10.1287/isre.2.3.173
E-HRM 51
Meuter, M. L., Ostrom, A. L., Roundtree, R. I., & Bitner, M. J. (2000). Self-service
technologies: Understanding customer satisfaction with technology-based service
encounters. Journal of Marketing, 64(3), 50-64. doi:10.1509/jmkg.64.3.50.18024
Meyer, J. P., Allen, N. J., & Smith, C. A. (1993). COMMITMENT TO ORGANIZATIONS
AND OCCUPATIONS - EXTENSION AND TEST OF A 3-COMPONENT
CONCEPTUALIZATION. Journal of Applied Psychology, 78(4), 538-551.
doi:10.1037//0021-9010.78.4.538
Mischel, W., & Shoda, Y. (1995). A COGNITIVE-AFFECTIVE SYSTEM-THEORY OF
PERSONALITY - RECONCEPTUALIZING SITUATIONS, DISPOSITIONS,
DYNAMICS, AND INVARIANCE IN PERSONALITY STRUCTURE. Psychological
Review, 102(2), 246-268. doi:10.1037/0033-295x.102.2.246
Morris, M. G., & Venkatesh, V. (2000). Age differences in technology adoption decisions:
Implications for a changing work force. Personnel Psychology, 53(2), 375-403.
doi:10.1111/j.1744-6570.2000.tb00206.x
Ngai, E. W. T., Law, C. C. H., Chan, S. C. H., & Wat, F. K. T. (2008). Importance of the
internet to human resource practitioners in Hong Kong. Personnel Review, 37(1-2), 66-
84. doi:10.1108/00483480810839978
Nishii, L. H., Lepak, D. P., & Schneider, B. (2008). Employee attributions of the "why" of HR
practices: Their effects on employee attitudes and behaviors, and customer satisfaction.
Personnel Psychology, 61(3), 503-545. doi:10.1111/j.1744-6570.2008.00121.x
Olivas-Lujan, M. R., Ramirez, J., & Zapata-Cantu, L. (2007). e-HRM in Mexico: adapting
innovations for global competitiveness. International Journal of Manpower, 28(5), 418-
434. doi:10.1108/01437720710778402
Panayotopoulou, L., Galanaki, E., & Papalexandris, N. (2010). Adoption of electronic systems
in HRM: is national background of the firm relevant? New Technology Work and
Employment, 25(3), 253-269. doi:10.1111/j.1468-005X.2010.00252.x
Panayotopoulou, L., Vakola, M., & Galanaki, E. (2007). E-HR adoption and the role of HRM:
evidence from Greece. Personnel Review, 36(1-2), 277-294.
doi:10.1108/00483450710726145
ParkSoonGil, & Han, K. S. (2006). An Empirical Study on the Critical Success Factors for
Effective e-HRM System’s Implementation. [효과적 e-HRM 시스템 구축을 위한
주요성공요인 분석에 관한 실증 연구]. Entrue Journal of Information Technology,
5(2), 107-122. <Go to WoS>://WOS:000288786800009
Parry, E. (2011). An examination of e-HRM as a means to increase the value of the HR
function. International Journal of Human Resource Management, 22(5), 1146-1162.
doi:10.1080/09585192.2011.556791
Parry, E., Stavrou-Costea, E., & Morley, M. J. (2011). The Cranet International Research
Network on Human Resource Management in retrospect and prospect. Human Resource
Management Review, 21(1), 1-4. doi:10.1016/j.hrmr.2010.09.006
E-HRM 52
Parry, E., & Tyson, S. (2011). Desired goals and actual outcomes of e-HRM. Human Resource
Management Journal, 21(3), 335-354. doi:10.1111/j.1748-8583.2010.00149.x
Porter, L. W., Steers, R. M., Mowday, R. T., & Boulian, P. V. (1974). ORGANIZATIONAL
COMMITMENT, JOB-SATISFACTION, AND TURNOVER AMONG
PSYCHIATRIC TECHNICIANS. Journal of Applied Psychology, 59(5), 603-609.
doi:10.1037/h0037335
Richards, J. (2012). What has the internet ever done for employees? A review, map and research
agenda. Employee Relations, 34(1), 22-43. doi:10.1108/01425451211183246
Ruel, H., & van der Kaap, H. (2012). E-HRM Usage and Value Creation. Does a Facilitating
Context Matter? Zeitschrift Fur Personalforschung, 26(3), 260-281. doi:10.1688/1862-
0000_ZfP_2012_03_Ruel
Schalk, R., Timmerman, V., & van den Heuvel, S. (2013). How strategic considerations
influence decision making on e-HRM applications. Human Resource Management
Review, 23(1), 84-92. doi:10.1016/j.hrmr.2012.06.008
Spector, P. E. (1994). USING SELF-REPORT QUESTIONNAIRES IN OB RESEARCH - A
COMMENT ON THE USE OF A CONTROVERSIAL METHOD. Journal of
Organizational Behavior, 15(5), 385-392. doi:10.1002/job.4030150503
Spector, P. E. (2006). Method variance in organizational research - Truth or urban legend?
Organizational Research Methods, 9(2), 221-232. doi:10.1177/1094428105284955
Spector, P. E., & Brannick, M. T. (2011). Methodological Urban Legends: The Misuse of
Statistical Control Variables. Organizational Research Methods, 14(2), 287-305.
doi:10.1177/1094428110369842
Stassen, L., Anseel, F., & Levecque, K. (2016). Generational differences in the workplace:
'What people believe is true is frequently wrong'. Gedrag & Organisatie, 29(1), 87-92.
<Go to WoS>://WOS:000373652900005
Stone, D. L., & Dulebohn, J. H. (2013). Emerging issues in theory and research on electronic
human resource management (eHRM). Human Resource Management Review, 23(1), 1-
5. doi:10.1016/j.hrmr.2012.06,001
Strohmeier, S. (2009). Concepts of e-HRM consequences: a categorisation, review and
suggestion. International Journal of Human Resource Management, 20(3), 528-543.
doi:10.1080/09585190802707292
Strohmeier, S. (2012). Assembling a Big Mosaic - A Review of Recent Books on Electronic
Human Resource Management (e-HRM). Zeitschrift Fur Personalforschung, 26(3),
282-294. doi:10.1688/1862-0000_ZfP_2012_03_Strohmeier
Strohmeier, S. (2013). Employee relationship management - Realizing competitive advantage
through information technology? Human Resource Management Review, 23(1), 93-104.
doi:10.1016/j.hrmr.2012.06.009
Strohmeier, S., & Kabst, R. (2009). Organizational adoption of e-HRM in Europe An empirical
exploration of major adoption factors. Journal of Managerial Psychology, 24(6), 482-
501. doi:10.1108/02683940910974099
E-HRM 53
Sun, H. Y., Han, B. Z., & Yu, C. B. (2015). Research and Application on Human Resource
Management Information System in China First-class Hotels. Proceedings of the 2015
International Conference on Education Technology, Management and Humanities
Science (Etmhs 2015), 27, 238-241. doi:10.2991/etmhs-15.2015.71
Tate, M., Furtmueller, E., & Wilderom, C. P. M. (2013). Localising versus standardising
electronic human resource management: complexities and tensions between HRM and
IT departments. European Journal of International Management, 7(4), 413-431.
doi:10.1504/ejim.2013.055280
Taylor, S., & Todd, P. A. (1995). UNDERSTANDING INFORMATION TECHNOLOGY
USAGE - A TEST OF COMPETING MODELS. Information Systems Research, 6(2),
144-176. doi:10.1287/isre.6.2.144
Terzis, V., Moridis, C. N., & Economides, A. A. (2012). How student's personality traits affect
Computer Based Assessment Acceptance: Integrating BFI with CBAAM. Computers in
Human Behavior, 28(5), 1985-1996. doi:10.1016/j.chb.2012.05.019
Thompson, P. (2011). The trouble with HRM. Human Resource Management Journal, 21(4),
355-367. doi:10.1111/j.1748-8583.2011.00180.x
Thompson, R. L., Higgins, C. A., & Howell, J. M. (1991). PERSONAL COMPUTING -
TOWARD A CONCEPTUAL-MODEL OF UTILIZATION. Mis Quarterly, 15(1),
125-143. doi:10.2307/249443
Venkatesh, V., & Morris, M. G. (2000). Why don't men ever stop to ask for directions? Gender,
social influence, and their role in technology acceptance and usage behavior. Mis
Quarterly, 24(1), 115-139. doi:10.2307/3250981
Venkatesh, V., Morris, M. G., Davis, G. B., & Davis, F. D. (2003). User acceptance of
information technology: Toward a unified view. Mis Quarterly, 27(3), 425-478.
Voermans, M., & Van Veldhoven, M. (2007). Attitude towards E-HRM: an empirical study at
Philips. Personnel Review, 36(5-6), 887-902. doi:10.1108/00483480710822418
Wahyudi, E., & Park, S. M. (2014). Unveiling the Value Creation Process of Electronic Human
Resource Management: An Indonesian Case. Public Personnel Management, 43(1), 83-
117. doi:10.1177/0091026013517555
Yi, M. Y., & Hwang, Y. J. (2003). Predicting the use of web-based information systems: self-
efficacy, enjoyment, learning goal orientation, and the technology acceptance model.
International Journal of Human-Computer Studies, 59(4), 431-449. doi:10.1016/s0171-
5819(03)00114-9
Zafar, H. (2013). Human resource information systems: Information security concerns for
organizations. Human Resource Management Review, 23(1), 105-113.
doi:10.1016/j.hrmr.2012.06.010
Zhang, J. C., Ling, W. Q., Zhang, Z. Y., & Xie, J. (2015). ORGANIZATIONAL
COMMITMENT, WORK ENGAGEMENT, PERSON-SUPERVISOR FIT, AND
TURNOVER INTENTION: A TOTAL EFFECT MODERATION MODEL. Social
Behavior and Personality, 43(10), 1657-1666. doi:10.2224/sbp.2015.43.10.1657
E-HRM 54
APPENDIX
Bijlage 1: Vragenlijst
E-HRM 55
Bijlage 1: Vragenlijst
VRAGENLIJST VOOR EEN ONDERZOEK NAAR “E-HRM” PRAKTIJKEN BINNEN
ORGANISATIES
UNIVERSITEIT GENT (Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen)
Geachte medewerker,
Het invullen van de vragenlijst kost u ongeveer 5 min.
Mijn naam is Brecht Van der Beke, 2de
masterstudent Bedrijfspsychologie en Personeelsbeleid aan de
Universiteit Gent. In het kader van mijn thesis voer ik onderzoek naar “e-HRM” binnen organisaties. We
zien dat organisaties steeds meer internet toepassingen inschakelen ter ondersteuning van hun HRM
activiteiten. De term “e-HRM” duidt het belang aan van Informatie en Communicatietechnologie (ICT) in
Human Resource Management. Het uiteindelijke doel van e-HRM is om HR-gerelateerde activiteiten
gemakkelijker toegankelijk en efficiënter bruikbaar te maken voor medewerkers en zo hun inbreng
binnen de organisatie te vergroten. Bijvoorbeeld, uw organisatie kan u vragen om zelf vakantiedagen en
verlofdagen aan te vragen en in te plannen, trainingsmodules online te raadplegen, uw eigen
competentieprofielen en loongegevens te beheren,… zonder tussenkomst van een medewerker van HR
(d.w.z. de personeelsdienst) die dit voor u doet. Actieve inbreng van de medewerker om zelfstandig zaken
te behandelen en niet meer afhankelijk te zijn van de HR-afdeling is een kernvoorwaarde voor e-HRM.
Wanneer alle HR activiteiten binnen uw organisatie worden gedaan door medewerkers van
HR/personeelsdienst en u niet zelf bepaalde handelingen online uitvoert, is het niet opportuun deze
vragenlijst af te werken.
In deze vragenlijst maken wij gebruik van gevalideerde en zorgvuldig geselecteerde vragen en stellingen.
Sommige vragen lijken misschien op elkaar. We verzoeken u echter toch om alle vragen te beantwoorden.
U kunt het antwoord omcirkelen dat volgens u het meest van toepassing is. Bij twijfel kunt u best afgaan
op het eerste antwoord dat bij u opkomt. Er zijn geen goede of foute antwoorden.
Uw antwoorden vallen onder het privacy reglement van de Universiteit Gent. Dit betekent dat uw
antwoorden strikt vertrouwelijk worden behandeld. Uw antwoorden blijven anoniem voor uw bedrijf en
uw leidinggevende, en zullen alleen door mij gebruikt worden voor onderzoek in het kader van mijn
masterproef aan de Universiteit Gent. Bij alle analyses worden de gegevens waaruit uw identiteit kan
worden afgeleid verwijderd. De onderzoeksresultaten zijn niet te herleiden tot individuele personen of
organisaties.
Belangrijk hierbij is dat uw leidinggevende en uw collega’s nooit uw antwoorden te zien zullen
krijgen en vice versa. Deelname aan deze vragenlijst gebeurt op vrijwillige basis. U heeft de vrije keuze
al dan niet eraan deel te nemen zoals u ook vrij bent te stoppen wanneer u dit verlangt en zonder dat u
hiervoor een reden hoeft op te geven.
Heeft u vragen? U kunt contact opnemen met Van der Beke Brecht, student 2e master Bedrijfspsychologie
en Personeelsbeleid, Universiteit Gent. E-mail: [email protected] Tel: +32 4 98 73 67 43.
Alvast bedankt voor uw medewerking en mij te helpen in een goede afloop van mijn studies. Succes
met het invullen!
E-HRM 56
Deel 1: het e-HRM beleid binnen de organisatie.
Helemaal mee
oneens
1
Oneens
2
Niet oneens of
eens (= Neutraal)
3
Eens
4
Helemaal mee
eens
5
1. Ik gebruik e-HRM op mijn werk. 1 2 3 4 5
2. Ik gebruik e-HRM intensief (minstens 1 keer per week) 1 2 3 4 5
Deze sectie peilt in welke mate de organisatie e-HRM gebruikt voor één of meerdere van volgende HR-
activiteiten. Gelieve telkens ‘Ja’ of ‘Neen’ aan te duiden.
Ja Neen
1. Ik gebruik een e-HRM applicatie om verlof/vakantie aan te vragen.
2. Ik gebruik een e-HRM applicatie om mijn werkschema te bekijken of op te
maken.
3. Ik gebruik een e-HRM applicatie om te kijken welke trainingen en opleidingen
ik kan volgen.
4. Ik gebruik een e-HRM applicatie om mijn loonfiche te bekijken en te beheren.
5. Ik gebruik een e-HRM applicatie om mijn tijdregistratie en aanwezigheid te
beheren.
6. Ik gebruik een e-HRM applicatie om mijn eigen prestaties beter te kunnen
opvolgen.
7. Indien er andere zaken zijn kunt u deze hier vermelden:
---------------------------------------------------------------------------
---------------------------------------------------------------------------
Deze sectie peilt graag hoe vergevorderd de e-HRM systemen zijn binnen de organisatie. Gelieve
onderstaande antwoordschaal te gebruiken en telkens één van de volgende opties te kiezen.
Geen
gebruik van
e-HRM
0
e-HRM enkel
voor eenzijdige
communicatie
1
Eenzijdige
communicatie,
maar met
toegang voor
managers en
medewerkers
2
Tweezijdige
communicatie
met updates
mogelijk door
managers en
medewerkers
3
Tweezijdige
communicatie
met complexe
interacties
4
Een meer
complex
systeem
5
1. Ik gebruik een e-HRM applicatie om verlof/vakantie aan te vragen. 0 1 2 3 4 5
2. Ik gebruik een e-HRM applicatie om mijn werkschema te bekijken of op te
maken.
0 1 2 3 4 5
3. Ik gebruik een e-HRM applicatie om te kijken welke training en opleidingen
ik kan volgen.
0 1 2 3 4 5
E-HRM 57
4. Ik gebruik een e-HRM applicatie om mijn loonfiche te bekijken en te beheren. 0 1 2 3 4 5
5. Ik gebruik een e-HRM applicatie om mijn tijdregistratie en aanwezigheid te
beheren.
0 1 2 3 4 5
6. Ik gebruik een e-HRM applicatie om mijn eigen prestaties beter te kunnen
opvolgen.
0 1 2 3 4 5
7. Indien er andere zaken zijn kunt u deze hier vermelden:
---------------------------------------------------------------------------
0
1
2
3
4
5
---------------------------------------------------------------------------
0
1
2
3
4
5
Deel 2: attributies. In dit deel peilen we graag naar uw mening waarom u denkt dat uw organisatie kiest
om de zaken die u in deel 1 hebt aangeduid online aan te bieden, zodat u deze als medewerker zelfstandig
kan beheren. Gelieve aan te geven in welke mate u het eens of oneens bent met elk van de onderstaande
uitspraken.
Helemaal mee
oneens
1
Oneens
2
Niet oneens of
eens (= Neutraal)
3
Eens
4
Helemaal mee
eens
5
1. Om de kwaliteit van de diensten die onze organisatie aanbiedt te verbeteren en
ons zo te helpen.
1 2 3 4 5
2. Om ervoor te zorgen wij ons gewaardeerd en gerespecteerd voelen, om ons
welzijn te bevorderen.
1 2 3 4 5
3. Om te proberen de kosten van transacties zo laag mogelijk te houden. 1 2 3 4 5
4. Om ons werk te intensiveren en meer werk bij ons te leggen. 1 2 3 4 5
Deel 3: tevredenheid in de huidige job. Gelieve aan te geven in welke
mate u het eens of oneens bent met onderstaande uitspraken.
Helemaal
mee oneens
Helemaal
mee eens
1. Alles welbeschouwd is de baan die ik heb geweldig. 1 2 3 4 5 6 7
2. In het algemeen ben ik tevreden met mijn baan. 1 2 3 4 5 6 7
3. Ik heb een zeer aangename baan. 1 2 3 4 5 6 7
Deel 4: organisatiebetrokkenheid. In dit deel peilen we graag naar de mate waarin u zich betrokken
voelt met de huidige organisatie. Gelieve te vertellen in welke mate u het eens of oneens bent met elk van
de onderstaande uitspraken.
Helemaal mee
oneens
1
Oneens
2
Niet oneens of
eens (= neutraal)
3
Eens
4
Helemaal mee
eens
5
1. Ik ervaar de problemen van deze organisatie als mijn eigen problemen. 1 2 3 4 5
2. Ik heb het gevoel dat ik echt bij deze organisatie hoor. 1 2 3 4 5
3. Ik voel me emotioneel gehecht aan deze organisatie. 1 2 3 4 5
4. Ik voel me als ‘een deel van de familie’ in deze organisatie. 1 2 3 4 5
E-HRM 58
5. Deze organisatie betekent veel voor mij. 1 2 3 4 5
6. Het zou voor mij op dit moment moeilijk zijn om weg te gaan bij deze
organisatie, ook al zou ik dat willen.
1 2 3 4 5
7. Er zou te veel in mijn leven verstoord worden als ik nu ontslag zou nemen. 1 2 3 4 5
8. Ik heb het gevoel dat ik te weinig andere opties heb om nu ontslag te
overwegen.
1 2 3 4 5
9. Als ik niet al zo veel van mezelf in deze organisatie had gestopt, zou ik
misschien overwegen ergens anders te gaan werken.
1 2 3 4 5
10. Als ik ontslag neem wordt het moeilijk om een vergelijkbare baan te vinden. 1 2 3 4 5
11. Ik vind dat ik het aan mijn huidige werkgever verplicht ben om te blijven. 1 2 3 4 5
12. Zelfs als het in mijn voordeel was, zou het niet rechtvaardig zijn deze
organisatie nu te verlaten.
1 2 3 4 5
13. Het zou onbehoorlijk zijn om nu ontslag te nemen. 1 2 3 4 5
14. Ik zal op dit moment geen ontslag nemen, omdat ik de mensen op mijn werk
iets verschuldigd ben.
1 2 3 4 5
Deel 5: intentie tot verloop. Gelieve aan te geven in welke mate u het eens of oneens bent met
onderstaande uitspraken.
Helemaal
mee
oneens
Helemaal
mee eens
1. Zodra ik een betere job kan vinden, zal ik deze organisatie verlaten. 1 2 3 4 5 6 7
2. Ik ben actief op zoek naar een job buiten deze organisatie. 1 2 3 4 5 6 7
3. Ik denk er serieus over na om te stoppen met mijn huidige job. 1 2 3 4 5 6 7
Deel 6: technologische bekwaamheid. Gelieve aan te geven in welke mate u het eens of oneens bent met
onderstaande uitspraken.
Helemaal mee
oneens
1
Oneens
2
Niet oneens of
eens (= neutraal)
3
Eens
4
Helemaal mee
eens
5
1. Ik verkies om de meest moderne technologie te gebruiken die beschikbaar is. 1 2 3 4 5
2. Technologie maakt mij meer efficiënt in de uitoefening van mijn beroep. 1 2 3 4 5
3. Ik vind nieuwe technologieën mentaal stimulerend. 1 2 3 4 5
4. Andere mensen komen naar mij voor advies over nieuwe technologieën. 1 2 3 4 5
5. In het algemeen ben ik één van de eerste in mijn vriendenkring om nieuwe
technologieën aan te schaffen wanneer deze beschikbaar zijn.
1 2 3 4 5
6. Hoe nieuwe hoogtechnologische producten en diensten te gebruiken, kan ik
meestal achterhalen zonder hulp van anderen.
1 2 3 4 5
7. Ik merk dat ik minder problemen ervaar dan andere mensen om ervoor te
zorgen dat ik technologie op een goede manier kan gebruiken.
1 2 3 4 5
E-HRM 59
Deel 7: persoonlijke gegevens. Tot slot had ik graag nog enkele achtergrondgegevens van u bevraagd.
1. Wat is uw geslacht
2. Wat is uw leeftijd? ………………. Jaar
3. In welke sector bent u werkzaam -
profitsector
4. Wat is uw huidige positie binnen de organisatie/welk soort werk verricht u? …………………………...
5. Hoeveel jaar werkervaring heef u in totaal (niet noodzakelijk binnen uw huidige organisatie)? (gelieve
het aantal jaren en maanden aan te geven). …………………………………………………………………
6. Hoeveel jaar werkervaring heeft u binnen uw huidige organisatie? (gelieve het aantal jaren en maanden
aan te geven) ………………………………………………………………………………………………...
7. Hoeveel jaar werkervaring heeft u binnen uw huidige functie in uw huidige organisatie? (gelieve het
aantal jaren en maanden aan te geven) ………………………………………………………………………
8. Wat voor aanstelling heeft u Full-time aanstelling Part-time aanstelling ( … % )
9. Wat is uw hoogst genoten opleidingsniveau?
ir onderwijs
-
Opmerkingen: eventuele opmerkingen kunt u hieronder weergeven.
………………………………………………………………………………………………………………..
..………………………………………………………………………………………………………………
..………………………………………………………………………………………………………………
Dit was het einde van de vragenlijst. Hartelijk dank voor het invullen van de vragenlijst.