Dynamiek op de Nederlandse arbeidsmarkt - De focus op ......beroepen waarin persoonlijk contact van...
Transcript of Dynamiek op de Nederlandse arbeidsmarkt - De focus op ......beroepen waarin persoonlijk contact van...
De focus op ongelijkheid
arbeidsmarktop de Nederlandse
Dynamiek
De focus op ongelijkheid
Nederlandse arbeidsmarkt
Dynamiek op de
Inhoudelijke redactieKatja Chkalova (CBS)
Joost van Genabeek (TNO)Jos Sanders (TNO)
Wendy Smits (CBS)
Tekstuele redactieRonald van der Bie (CBS)
Colofon
UitgeverCentraal Bureau voor de StatistiekHenri Faasdreef 312, 2492 JP Den Haagwww.cbs.nl
TNOPrevention, Work & HealthTel. 088 866 61 00www.tno.nl
Prepress: Textcetera, Den Haag en CCN Creatie, Den HaagOntwerp: Edenspiekermann
InlichtingenTel. 088 570 70 70Via contactformulier: www.cbs.nl/infoservice
ISBN 978-90-357-2207-1ISSN 2214-4552
© Centraal Bureau voor de Statistiek/TNO, Den Haag/Heerlen/Bonaire/Leiden, 2017.Verveelvoudigen is toegestaan, mits CBS/TNO als bron wordt vermeld.
Verklaring van tekens
. Gegevens ontbreken
* Voorlopig cijfer
** Nader voorlopig cijfer
x Geheim
– Nihil
– (Indien voorkomend tussen twee getallen) tot en met
0 (0,0) Het getal is kleiner dan de helft van de gekozen eenheid
Niets (blank) Een cijfer kan op logische gronden niet voorkomen
2016–2017 2016 tot en met 2017
2016/2017 Het gemiddelde over de jaren 2016 tot en met 2017
2016/’17 Oogstjaar, boekjaar, schooljaar enz., beginnend in 2016
en eindigend in 2017
2014/’15–2016/’17 Oogstjaar, boekjaar, enz., 2014/’15 tot en met 2016/’17
In geval van afronding kan het voorkomen dat het weergegeven
totaal niet overeenstemt met de som van de getallen.
1) Didier Fouarge dankt NRO voor de financiële bijdrage in het kader van het onderzoek ‘De toekomst van vakmanschap’ (dossier 405-15-400).
Ongelijkheid en veranderingen in de
beroepenstructuur1)
3.
AuteursDidier FouargeWendy SmitsJannes de VriesRobert de Vries
De werkgelegenheid in de hoogst betaalde beroepen is de laatste jaren flink toegenomen. Ook in de laagst betaalde beroepen groeide de werk-gelegenheid, terwijl in de middengroep sprake is van een afnemend werkgelegenheidsaandeel. In deze bijdrage brengen wij in kaart in welke sectoren en beroepen deze ontwikkelingen zich hebben voorgedaan en welke werkenden hierdoor zijn geraakt. De groei van de laagbetaalde beroepen hangt deels samen met de groei van de commerciële dienstverlening, maar de achtergebleven werkgelegenheidsontwikkeling in het middensegment en de toename in de hoogst betaalde beroepen hangt niet samen met veranderingen in de bedrijfssectorstructuur. Laagopgeleide jongeren en middelbaaropgeleiden werken nu vaker dan voorheen in de laagst betaalde beroepen. Onder middelbaaropgeleiden is echter ook een (kleinere) verschuiving richting de hoogst betaalde beroepen zichtbaar. Verder blijkt dat de relatieve groei van de werkgelegenheid het laagst is in beroepen met veel routinematige taken en beroepen waarin veel handvaardige taken worden verricht. De werkgelegenheidsgroei was het sterkst in beroepen waarin een hoog niveau van probleemoplossend vermogen vereist is.
3.1 Inleiding
De laatste decennia is de arbeidsmarkt in de geïndustrialiseerde landen in toe-
nemende mate gepolariseerd. In de Verenigde Staten was tot in de jaren tachtig
van de vorige eeuw vooral sprake van een toenemende werkgelegenheid in
hoogbetaalde, hooggeschoolde beroepen. Vanaf de jaren negentig begon echter
ook de werkgelegenheid in de laagbetaalde, laaggeschoolde beroepen toe te
nemen, terwijl de werkgelegenheid in het middensegment afnam (Autor, 2011).
Vanaf 1999 was de groei in het laagste segment zelfs groter dan in het hogere
segment. Deze ontwikkeling was terug te zien in de loonontwikkeling. De lonen in
beroepen aan zowel de onderkant als de bovenkant van de arbeidsmarkt namen
toe ten opzichte van de lonen in het middensegment. Ook in een groot aantal
Europese landen, waaronder Nederland, is een afname van de werkgelegenheid
in het middensegment te zien, maar in minder sterke mate (Goos, Manning en
Salomons, 2009; Smits en de Vries, 2015; Van den Berge en ter Weel, 2015).
In de economische literatuur worden de oorzaken van de toegenomen arbeids-
marktpolarisatie vooral gezocht in ontwikkelingen die van invloed zijn op de
vraagzijde van de arbeidsmarkt, met name globalisering en automatisering
Ongelijkheid en veranderingen in de beroepenstructuur 47
(Autor et al., 2003; Autor, 2011; Goos et al., 2009). Veel beroepen in het
middensegment omvatten een takenpakket dat grotendeels routinematig is.
Deze taken kunnen daarom worden uitgevoerd in lagelonenlanden (offshoring)
of overgenomen door machines (OECD, 2013). De hogere beroepen omvatten
daarentegen veel niet-routinematige cognitieve taken, de lagere beroepen veel
niet-routinematige handmatige taken. Het gaat dan vaak om dienstverlenende
beroepen waarin persoonlijk contact van belang is (Autor en Dorn, 2013). Ook
beroepen waar interactieve taken van belang zijn, zoals onderhandelen en leiding
geven, lenen zich minder gemakkelijk voor offshoring of automatisering. Den
Butter en Mihaylov (2013) laten zien dat in Nederland inderdaad steeds minder
routinematig werk wordt verricht en dat niet-routinematige en interactieve
vaardigheden steeds belangrijker worden. Er zijn ook aanwijzingen dat de vraag
naar arbeid vooral stijgt in complexe banen. Zo laat Weinberger (2014) voor
de Verenigde Staten zien dat zowel de werkgelegenheid als de lonen sterker
zijn gestegen in beroepen met een hoog niveau van cognitieve én sociale
vaardigheden. In een recente publicatie benadrukt Autor (2015) dat de mate
waarin polarisering door zal zetten, afhangt van de bundeling van taken binnen
beroepen. Deze takenbundeling is niet altijd gemakkelijk te scheiden. Hierdoor
hoeft het niet zo te zijn dat bijvoorbeeld routinematige aspecten van banen op
middelbaar niveau geautomatiseerd worden en de resterende niet-routinematige
aspecten uitgevoerd worden door lager opgeleiden. Dit benadrukt het belang
van een zorgvuldige monitoring van de ontwikkeling in de werkgelegenheid
in beroepen in relatie tot de gebruikte vaardigheden en het soort taken in die
beroepen.
In deze bijdrage beschrijven we de ontwikkeling van de Nederlandse beroepen-
structuur voor de periode 1996–2015. Ten eerste brengen wij de groei en krimp
van de werkgelegenheid in beroepen in kaart over de afgelopen twintig jaar,
waarbij de beroepen gerangschikt zijn naar de hoogte van het loon. Wij staan
daarbij stil bij de stromen in en uit beroepen. Ten tweede brengen we in kaart
in welke sectoren de werkgelegenheidsverschuivingen zich hebben voorgedaan.
Ten derde beschrijven wij de relatie tussen het loonniveau en de werkinhoud
van beroepen. Daarbij wordt gekeken naar de routinematigheid van een beroep,
het belang van functionele vaardigheden (taalvaardigheid, rekenvaardigheid
en probleemoplossend vermogen), het gebruik van computers en de fysieke
arbeidsbelasting. Ten slotte onderzoeken we de relatie tussen de werkinhoud van
een beroep en de werkgelegenheids- en loonontwikkeling.
48 Dynamiek op de Nederlandse Arbeidsmarkt 2017
3.2 Data en methode
Om de verandering in de beroepenstructuur in kaart te brengen, bekijken we
verschillende kenmerken van beroepen: het uurloon dat werknemers in een
beroep verdienen, de aard van de taken die worden uitgevoerd (routinematige
taken, cognitieve vaardigheden, interactieve taken), het niveau van algemene
vaardigheden (taalvaardigheid, rekenvaardigheid en probleemoplossend
vermogen), computergebruik en fysieke arbeidsbelasting.
We maken gebruik van verschillende databronnen. Voor de omvang van beroepen
en achtergrondkenmerken wordt de Enquête Beroepsbevolking (EBB) van 1996
tot en met 2015 gebruikt. De EBB is een representatief onderzoek onder ongeveer
50 duizend huishoudens in Nederland (CBS, 2015). Wij selecteren werkenden (in
loondienst of werkzaam als zelfstandige) van 15 tot 75 jaar die minimaal één uur
per week werken. Het beroep is gemeten volgens de door ROA en CBS ontwikkelde
beroepenclassificatie BRC 2014 (ROA/CBS, 2015). Deze omvat 114 beroepsgroepen.
Als gevolg van het herontwerp van de EBB is tussen 2012 en 2013 een trendbreuk
ontstaan in het aantal werkenden per beroepsgroep. Met een tijdreeksmodel is per
beroepsgroep de omvang van de breuk geschat en de aantallen per beroepsgroep
in de periode 1996–2012 vergelijkbaar gemaakt met de aantallen vanaf 2013
(Willems en Krieg, 2015).1)
De EBB is verrijkt met het fiscale loon uit het Stelsel van Sociaal-Statistische
Bestanden (SSB). Het fiscale loon is het bruto loon plus de vergoeding Zorg-
verzekeringswet minus het werknemersdeel pensioenpremie.2) Per beroepsgroep
is het mediane fiscale uurloon van werknemers berekend voor de jaren 1999–
2014 door het loon te delen door het aantal gewerkte uren.3) Op basis van
percentielscores voor het uurloon in 2012 en rekening houdend met het aantal
werkenden per beroepsgroep zijn de beroepen ingedeeld van laagst betaalde
beroepen (eerste kwintielgroep), middenbetaalde beroepen (tweede tot en met
de vierde kwintielgroep) en hoogst betaalde beroepen (vijfde kwintielgroep).
1) Voor de analyses die op personen zijn uitgevoerd – Figuur 3.3.2, Figuur 3.4.1, Figuur 3.6.2 en Tabel 3.4.2 – is het niet goed mogelijk om voor de breuk te corrigeren. Uit de correctie in de analyses die op beroepen zijn uitgevoerd bleek bovendien dat de correctie weinig invloed had op de uitkomsten. Daarom is in de analyses op persoonsniveau niet gecorrigeerd voor de breuk.
2) Daarnaast verschilt het fiscale loon van het brutoloon op een aantal minder vaak voorkomende looncomponenten.3) Als er minder dan 100 personen in een beroepsgroep zaten, dan is het mediane uurloon van het beroepssegment (een hoger
aggregatieniveau in de indeling van BRC 2014) genomen. De deeltijdfactor (uit registers) is beschikbaar vanaf 2001, voor de jaren waar zowel gewerkte uren uit de EBB als de deeltijdfactor beschikbaar is, is gecheckt of de loonrangorde van beroepen afhankelijk is van de gebruikte bron. Dat bleek nauwelijks het geval te zijn. Voor zelfstandigen kan geen uurloon worden berekend.
Ongelijkheid en veranderingen in de beroepenstructuur 49
Op basis van deze indeling wordt de werkgelegenheidsontwikkeling voor de
periode 1996–2015 in kaart gebracht. Daarbij wordt dus impliciet verondersteld
dat de rangorde van de beroepen naar loonniveau door de jaren heen constant
is gebleven. Een nadere analyse van de rangorde per jaar laat zien dat deze
veronderstelling plausibel is, de correlaties tussen de percentielscores van
verschillende jaren is gemiddeld ongeveer 0,98. Door gebruik te maken van
het panelkarakter van de EBB kunnen wij voor de jaren vanaf 2003 ook een
beschrijving geven van de stromen in en uit de beroepen. Tevens beschrijven wij
de loonontwikkeling in de verschillende kwintielgroepen. Omdat de samenstelling
van het fiscale loon vanaf 2013 is gewijzigd4), bekijken we de loonontwikkeling
voor de periode 1999–2012.
Voor de routinematigheid van de beroepen maken we gebruik van de indices
die zijn ontwikkeld door Den Butter en Mihaylov (2013). In navolging van de
internationale literatuur (Spitz-Oener, 2006) onderscheiden zij de volgende
taken: routinematige handvaardige taken, niet-routinematige handvaardige
taken, routinematige cognitieve taken, niet-routinematige analytische taken en
niet-routinematige interactieve taken. Een voorbeeld van een routinematige
handvaardige taak is het besturen van machines. Het repareren van machines is
een niet-routinematige handvaardige taak. Onderzoek, evaluatie en planning
zijn voorbeelden van niet-routinematige analytische taken, het maken van
berekeningen en boekhouden zijn voorbeelden zijn van routinematige cognitieve
taken. Taken als leidinggeven, onderhandelen en onderwijzen zijn niet-
routinematige interactieve taken. Den Butter en Mihaylov (2013) hebben hun
indices ontwikkeld op basis van de Standaard Beroepenclassificatie ’92 (SBC’92).
Omdat er geen één-op-één correspondentie is tussen de SBC’92 en de BRC 2014 is
per BRC-2014-beroepsgroep het gewogen gemiddelde van de corresponderende
SBC ’92-beroepsgroepen berekend.
Voor de indicatoren van functionele vaardigheden (taalvaardigheid, reken-
vaardigheid en probleemoplossend vermogen in een digitale omgeving)
per beroep wordt gebruik gemaakt van het Programme for the International
Assessment of Adult Competencies. PIAAC is een internationaal onderzoek van de
OESO naar het niveau en het gebruik van vaardigheden onder mensen tussen 16
en 65 jaar (OECD, 2013). Het betreft functionele vaardigheden die nodig zijn om
informatie uit het dagelijks leven te begrijpen en te gebruiken (Buisman et al.,
2013). Taalvaardigheid heeft betrekking op het lezen en begrijpen van geschreven
teksten en het adequaat omgaan met die informatie. Bij rekenvaardigheid gaat
4) De vergoeding zorgverzekeringswet is vanaf 2013 geen onderdeel meer van het fiscale loon.
50 Dynamiek op de Nederlandse Arbeidsmarkt 2017
het om het vermogen om cijfermatige informatie te herkennen, te gebruiken en te
interpreteren. Het probleemoplossend vermogen in digitale omgevingen (kortweg:
probleemoplossend vermogen) meet het vermogen om digitale technologie te
gebruiken om problemen uit het dagelijks leven op te lossen. In Nederland is het
onderzoek in 2012 uitgevoerd onder ruim 5 duizend personen. De vaardigheden
zijn gemeten door middel van uitvoerige, objectieve testen (OECD, 2013). De
testscores voor de verschillende vaardigheden worden weergegeven op een
schaal van 0 tot 500 punten.5) PIAAC bevat ook een aantal vragen over ict-gebruik
op het werk. Het gaat dan om de frequentie van computergebruik en het soort
computergebruik (gebruik van internet, email, tekstverwerking, programmeren)
en het niveau van het computergebruik. Op basis van deze vragen zijn twee
indices samengesteld over het gebruik van computers per beroep, te weten het
percentage werkenden dat een computer gebruikt op het werk, en het niveau van
computergebruik.6)
Voor het bepalen van de fysieke arbeidsbelasting maken we gebruik van de
Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA) van 2013 en 2014. De NEA
is een onderzoek onder ongeveer 42 duizend werknemers en heeft als doel
om informatie op het gebied van arbeidsomstandigheden, arbeidsongevallen,
arbeidsinhoud, arbeidsverhoudingen en arbeidsvoorwaarden van werknemers in
kaart te brengen. In de NEA zijn vragen opgenomen over fysieke arbeidsbelasting.
Het gaat dan om vragen over de werkhouding, het gebruik van gevaarlijke stoffen,
harde geluiden en trillingen en het zetten van kracht (Hooftman et al., 2015).
Op basis van een somscore op deze vragen is een indicator voor de gemiddelde
fysieke arbeidsbelasting per beroep bepaald.
3.3 Ontwikkeling van de werk-gelegenheid in laag, midden en hoog betaalde beroepen
Figuur 3.3.1 laat de ontwikkeling zien van de werkgelegenheid in beroepen per
kwintielgroep van de uurlonen in die beroepen tussen 1996 en 2015. De figuur
5) In PIAAC kregen personen zonder computervaardigheden de test voor probleemoplossend vermogen niet voorgelegd (10 procent van de respondenten in Nederland). Voor hen is de score op een lage waarde (90) gezet.
6) Het niveau van computergebruik op het werk is als volgt gemeten: 0 = geen gebruik, 1 = eenvoudig gebruik, 2 = matig gebruik, 3 = complex gebruik. Per beroep is het percentage werkenden met matig en complex gebruik van computers berekend.
Ongelijkheid en veranderingen in de beroepenstructuur 51
laat zien dat de laatste twintig jaar het aantal werkenden in de hoogst betaalde
beroepen het sterkst is gegroeid. Tussen 1996 en 2015 bedroeg de groei in de
hoogst betaalde beroepen gemiddeld 2,6 procent per jaar. Voorbeelden van sterk
groeiende hoogbetaalde beroepen zijn bedrijfskundige en organisatieadviseur,
financieel-specialist, econoom en jurist. De werkgelegenheid in deze beroepen
groeide met meer dan 5 procent per jaar. Andere, sterk groeiende hoogbetaalde
beroepen zijn accountant, manager zorginstellingen en ingenieur (geen elektro-
techniek). Werkenden tussen 25 en 45 jaar en hoger opgeleiden zijn het vaakst
werkzaam in de hoogbetaalde beroepen. Het aandeel van 25- tot 45-jarigen dat
werkzaam is in een hoogbetaald beroep is bovendien sterk toegenomen tussen
1996 en 2015, van 17 procent naar 26 procent. Ook 45-plussers zijn relatief vaak
werkzaam in de hoogst betaalde beroepen. De toename is bij 45-plussers echter
veel minder groot dan bij werkenden tussen 25 en 45 jaar.
De werkgelegenheid in de laagst betaalde beroepen is de laatste decennia
eveneens flink gegroeid, met zo’n 1,6 procent per jaar. Sterke groeiers waren de
beroepen van kelner, barpersoneel, lader, losser en vakkenvuller. Deze beroepen
groeiden met gemiddeld meer dan 3 procent per jaar. Met name laagopgeleiden
en jongeren zijn oververtegenwoordigd in de laagbetaalde beroepen. In 2015
was 43 procent van de laagopgeleiden en 54 procent van de jongeren (15 tot
25 jaar) werkzaam in een laagbetaald beroep. Vaak gaat het om scholieren en
studenten met een bijbaan (CBS, 2015). Het aandeel lager opleiden en jongeren
in de laagst betaalde beroepen is bovendien sterk toegenomen. In 1996 ging het
om respectievelijk 34 procent en 45 procent van de werkende lager opgeleiden
en jongeren.
De groei van de beroepen in het middensegment was veel geringer, gemiddeld
minder dan 0,5 procent per jaar. Vooral de werkgelegenheid van beroepen in
de tweede loonkwintielgroep blijft duidelijk achter met een groei van slechts
0,2 procent per jaar. Beroepen in het middensegment omvatten relatief vaak
routinematige handvaardige taken (zie Figuur 3.5.1) en het belang van deze taken
is afgenomen. Hiermee lijkt het belang in de werkgelegenheid van ‘praktisch
vakmanschap’ (Petit, 2016), dat gekenmerkt wordt door de routinematigheid
van handvaardige taken, af te nemen. De werkgelegenheid van veel beroepen
in het middensegment is zelfs gekrompen. Voorbeelden van beroepen in het
middensegment die een sterke daling lieten zien, zijn technische beroepen zoals
medewerker drukkerij en kunstnijverheid, assemblagemedewerker, lasser en
plaatwerker, land- en bosbouwer en administratieve beroepen zoals secretaresse,
bibliothecaris, conservator en boekhouder. Beroepen in het middensegment
die wel een aanzienlijke werkgelegenheidsgroei laten zien, zijn bijvoorbeeld
lagere pedagogische beroepen als leidster kinderopvang, onderwijsassistent,
52 Dynamiek op de Nederlandse Arbeidsmarkt 2017
sportinstructeur, en zorg en welzijnsberoepen als sociaal werker, en medisch
praktijkassistent.
De achterblijvende groei van het middensegment raakt vooral de laag- en
middelbaaropgeleiden. Onder laagopgeleiden is een duidelijke verschuiving te
zien van beroepen in het middensegment naar de laagst betaalde beroepen.
Een dergelijke verschuiving, maar minder groot, zien we ook bij middelbaar-
opgeleiden. In 1996 was 17 procent van de middelbaaropgeleiden werkzaam in
een laagbetaald beroep. In 2015 was dit opgelopen tot 21 procent. Verder valt op
dat middelbaaropgeleiden terrein verliezen in beroepen aan de bovenkant van
het middensegment. In 1996 was 23 procent werkzaam in beroepen in de vierde
kwintielgroep, in 1996 nog maar 17 procent. Wel zijn middelbaaropgeleiden in
2015 iets vaker dan in 1996 werkzaam in de hoogst betaalde beroepen. Onder
middelbaaropgeleiden zien we dus een verschuiving van het middensegment naar
de laagst betaalde beroepen, maar ook een (kleinere) verschuiving naar de hoogst
betaalde beroepen.
90
0
100
110
120
130
140
150
160
170
‘96 ‘97 ‘98 ‘99 ‘00 ‘01 ‘02 ‘03 ‘04 ‘05 ‘06 ‘07 ‘08 ‘09 ‘10 ‘11 ‘12 ‘13 ‘14 ‘15
Kwintielgroep 1 (laagst betaalde beroepen)
Kwintielgroep 2
Kwintielgroep 3
Kwintielgroep 4
Kwintielgroep 5 (hoogst betaalde beroepen)
3.3.1 Werkgelegenheidsontwikkeling naar loonkwintielgroep beroep (1996=100)
Bron: EBB en SSB.
52 Dynamiek op de Nederlandse Arbeidsmarkt 2017 Ongelijkheid en veranderingen in de beroepenstructuur 53
De geschetste ontwikkelingen in de werkgelegenheidsstructuur – afname in het
middensegment en een toename in het laagste en hoogste segment – zien we
ook terug in de jaarlijkse (netto) stromen van werkenden in en uit de beroepen
(Figuur 3.3.2). Tussen 2003 en 2015 stroomden jaarlijks iets meer werkenden in
dan uit de laagst betaalde beroepen. Het saldo bedroeg nog geen half procent van
de werkgelegenheid in de laagst betaalde beroepen. Er is een netto instroom van
werkenden die voorheen inactief of werkloos waren, en een netto uitstroom naar
beter betaalde beroepen. Dit suggereert dat werk in een laag betaald beroep voor
veel werkenden een tijdelijke fase in de loopbaan is. Het gaat dan bijvoorbeeld
om scholieren en studenten die na het voltooien van de opleiding of studie hun
bijbaan verwisselen voor een beter betaalde baan die aansluit bij hun opleiding.
In het middensegment is veel minder dynamiek. We zien daar een kleine netto
uitstroom naar inactiviteit. Het gaat dan meestal om ouderen die de arbeidsmarkt
verlaten. Opvallend is dat de netto uitstroom vanuit beroepen in het tweede
kwintielgroep naar andere beroepen maar heel beperkt is. Vanuit de derde en
vierde kwintielgroep is er een positieve netto instroom vanuit andere beroepen
en een netto uitstroom naar werkloosheid en inactiviteit. De grote netto instroom
in de hoogst betaalde beroepen komt voor rekening van een hoge instroom van
werkenden uit de lager betaalde beroepen en het middensegment.
3.3.2 Saldo van de netto jaarlijkse stromen in en uit de beroepen, 2003/’04–2014/’15 (% van werkenden per loonkwintielgroep)
-5
-4
-3
-2
-1
0
1
2
3
4
Kwintielgroep 1(laagst betaalde
beroepen)
Kwintielgroep 2 Kwintielgroep 3 Kwintielgroep 4 Kwintielgroep 5(hoogst betaalde
beroepen)
Ander beroep Werkloos Inactief Totaal
Bron: EBB en SSB.
54 Dynamiek op de Nederlandse Arbeidsmarkt 2017
3.4 De sectorale verdeling van laag-, midden- en hoogbetaalde beroepen
De verdeling van de werkgelegenheid over laag-, midden- en hoogbetaalde
beroepen verschilt sterk tussen bedrijfssectoren. Dit laat Figuur 3.4.1 goed zien.
In 2015 is een kwart van de werkenden in de landbouw werkzaam in de laagst
betaalde beroepen, bijvoorbeeld als hovenier, tuinder en kweker. Dit aandeel is
overigens de laatste twee decennia aanzienlijk afgenomen. In 1996 ging het nog
om één derde van de werkenden in de landbouw. Slechts 5 procent is in 2015
werkzaam in de hoogst betaalde beroepen. In 1996 was dit aandeel nog lager,
namelijk 1 procent. Een meerderheid van de werkenden werkte in beroepen in het
middensegment, en dan met name in de tweede kwintielgroep (58 procent), zoals
veeteler en land- en bosbouwer. Het aandeel werkenden in de laagst betaalde
beroepen bedraagt in de nijverheid slechts 11 procent in 2015. Dit percentage is
wel hoger dan in 1996 (9 procent). Beroepen in het middensegment zijn in de
nijverheid oververtegenwoordigd. Ten slotte valt op dat de werkgelegenheid in
de hoogst betaalde beroepen is gestegen van nog geen 13 procent in 1996 tot
20 procent in 2015. Het aantal ingenieurs (geen elektrotechniek) is bijvoorbeeld
gestegen.
In de commerciële dienstverlening wordt zowel relatief vaak in de laagst betaalde
als de hoogst betaalde beroepen gewerkt. Bijna drie op de tien werkenden in de
commerciële dienstverlening werken in de laagst betaalde beroepen, bijvoorbeeld
als verkoopmedewerker detailhandel. Bijna een kwart werkt in de hoogst betaalde
beroepen, bijvoorbeeld als software- en applicatie ontwikkelaar. Het aandeel
werkenden in de hoogst betaalde beroepen is toegenomen van 16 procent van
de werkenden in de commerciële dienstverlening in 1996 tot 23 procent in 2015.
Bijvoorbeeld het aantal software- en applicatieontwikkelaars is gestegen.
In de niet-commerciële dienstverlening is het aandeel werkenden in een
laagbetaald beroep relatief laag: in 2015 was dit 9 procent. In deze sector valt
vooral de toename van het aandeel werkenden in een hoogbetaald beroep op.
Dit nam toe van 20 procent in 1996 naar 23 procent in 2015. Voorbeelden zijn
artsen, bedrijfskundigen, organisatieadviseurs en specialisten personeels- en
loopbaanontwikkeling. Van de werkenden in de niet-commerciële dienstverlening
werkt bijna een op de drie in de vierde kwintielgroep. Zij werken in beroepen als
leerkracht basisonderwijs en gespecialiseerd verpleegkundige.
54 Dynamiek op de Nederlandse Arbeidsmarkt 2017 Ongelijkheid en veranderingen in de beroepenstructuur 55
%
0102030405060708090
100
Landbouw,bosbouwen visserij
Nijverheid Commerciëledienstverlening
Niet-commerciëledienstverlening
Bedrijfssector
Kwintielgroep 5 (hoogst betaaldeberoepen)
Kwintielgroep 4
Kwintielgroep 3
Kwintielgroep 2
Kwintielgroep 1 (laagst betaalde beroepen)
3.4.1 Aandeel werkenden in laag, midden en hoogbetaalde beroepen per bedrijfssector, 2015
Bron: EBB en SSB.
In de periode 1996–2015 is het aandeel werkenden in de landbouw en de
nijverheid afgenomen, terwijl de omvang van de dienstverlenende sectoren is
toegenomen. Omdat de verdeling van de werkgelegenheid over laag-, midden-
en hoogbetaalde beroepen verschilt tussen de bedrijfssectoren, zou de eerder
genoemde afname van het aandeel werkenden in het middensegment en de
groei van de werkgelegenheid in de hoogst betaalde beroepen het gevolg
kunnen zijn van de groei en de krimp van de verschillende sectoren. Door middel
van een decompositieanalyse is onderzocht wat de groei van laag-, midden- en
hoogbetaalde beroepen zou zijn geweest als de werkgelegenheidsaandelen van
de vier sectoren in 2015 even groot zouden zijn geweest als in 1996. Dit wordt ook
wel het beroepseffect genoemd. Tabel 3.4.2 laat zien dat het aandeel werkenden
in de hoogst betaalde beroepen in dat geval ongeveer even sterk zou zijn gestegen
als in werkelijkheid. Het aandeel van de laagst betaalde beroepen zou niet zijn
gestegen, maar licht zijn gedaald. De afname van het aandeel werkenden in de
tweede kwintielgroep zou iets minder groot zijn geweest. Verder is onderzocht wat
de werkgelegenheidsaandelen van de laag-, midden- en hoogbetaalde beroepen
zouden zijn geweest als de werkgelegenheidsaandelen van de sectoren wel
zouden zijn veranderd, maar binnen elke sector de aandelen van laag-, midden-
en hoogbetaalde beroepen dezelfde zouden zijn als in 1996. Dit wordt ook wel
het sectoreffect genoemd. In dat geval zou de werkgelegenheid in de hoogst
betaalde beroepen niet zo sterk zijn gegroeid, het werkgelegenheidsaandeel
56 Dynamiek op de Nederlandse Arbeidsmarkt 2017
van het middensegment zou minder zijn afgenomen. Geconcludeerd kan
worden dat de groei in de hoogst betaalde beroepen vrijwel geheel kan worden
toegeschreven aan een beroepseffect, en nauwelijks is gerelateerd aan sectorale
verschuivingen van de werkgelegenheid. Dat geldt eveneens voor de krimp in het
middensegment. De groei van de laagst betaalde beroepen kan wel gedeeltelijk
worden toegeschreven aan sectorale verschuivingen.
3.4.2 Decompositie van het aandeel werkenden in laag-, midden- en hoogbetaalde beroepen in beroepseffect en sectoreffect, 1996 en 2015
1996 Beroeps effect Sectoreffect 2015
%
Kwintielgroep 1 (laagst betaalde beroepen) 18,8 18,3 19,2 19,4
Kwintielgroep 2 23,3 20,7 21,5 19,4
Kwintielgroep 3 21,2 20,3 20,9 19,6
Kwintielgroep 4 20,9 19,0 22,0 19,6
Kwintielgroep 5 (hoogst betaalde beroepen) 15,8 21,8 16,5 22,0
Totaal 100,0 100,0 100,0 100,0
Bron: EBB en SSB.
3.5 Taken en vaardigheden in laag-, midden- en hoogbetaalde beroepen
Routine en cognitieve taken
Er is een duidelijke samenhang tussen de mate van routinematigheid van een
beroep en het loonniveau. Werkenden in de hoogste betaalde beroepen scoren
het hoogst op niet-routinematige analytische taken, terwijl werkenden in de
laagst betaalde beroepen het hoogst scoren op niet-routinematige handvaardige
taken (Figuur 3.5.1). De hoogste score op niet-routinematige analytische taken
vinden we bij de ICT-beroepen zoals software- en applicatieontwikkelaar. Andere
beroepen die hoog scoren op niet-routinematige analytische taken zijn bioloog,
en natuurwetenschapper en beleidsadviseur. Voorbeelden van laagbetaalde
beroepen die hoog scoren op niet-routinematige handvaardige taken zijn
schoonmaker, keukenhulp, hulpkracht in de landbouw, bouw en industrie,
kelner en barpersoneel, lader, losser, vakkenvuller, hovenier, tuinder en kweker.
Ongelijkheid en veranderingen in de beroepenstructuur 57
In het middensegment scoren bijvoorbeeld de transportberoepen hoog op niet-
routinematige handvaardige taken.
Met name beroepen in de tweede kwintielgroep en in iets mindere mate de
derde kwintielgroep scoren hoog op routinematige handvaardige taken. Het
gaat dan om bakker, slager, productiemachinebediener, medewerker drukkerij,
lasser en plaatwerker. Voor routinematige cognitieve taken zijn de verschillen
tussen de kwintielgroepen minder geprononceerd. De hoogst betaalde beroepen
scoren, zoals verwacht, het laagst op routinematige cognitieve taken, maar de
verschillen tussen de laagst betaalde beroepen en het middensegment zijn
klein. Alleen de beroepen in de derde kwintielgroep scoren wat lager. Beroepen
die hoog scoren op routinematige cognitieve taken zijn kassamedewerker
(laagbetaalde beroepen), administratief medewerker, receptionist en telefonist
(middensegment). De mate waarin een beroep interactieve taken heeft, loopt
op met het loonniveau van het beroep. Het verschil tussen de hoogst betaalde
beroepen en beroepen in de vierde kwintielgroep zijn echter klein. Bijvoorbeeld
managers en pedagogen scoren hoog op interactieve taken.
0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100
1 2 3 4 5 1 2 3 4 5
Loonkwintielgroep Loonkwintielgroep
Niet-routinematige taken Routinematige taken
Bron: EBB, SSB en Den Butter/Mihaylov (2013)
Niet-routinematig Handvaardig
Niet-routinematig Analytisch
Niet-routinematig Interactief
Routinematig Handvaardig
Routinematig Cognitief
3.5.1 Gemiddelde score op routinematigheid per loonkwintielgroep beroep, 2015
58 Dynamiek op de Nederlandse Arbeidsmarkt 2017
Computergebruik en fysieke belasting
De mate waarin voor het werk gebruik wordt gemaakt van een computer en
de complexiteit van het computergebruik lopen op met het loonniveau van het
beroep (Figuur 3.5.2). Het computergebruik is het laagst onder werkenden in
de eerste kwintielgroep: nog geen 50 procent gebruikt een computer tijdens
het werk. Het gaat hierbij om relatief eenvoudig computergebruik. In de twee
hoogste kwintielgroepen gebruikt nagenoeg iedereen een computer op het werk.
Het gaat hierbij veelal om complex computergebruik. In de derde kwintielgroep
gebruikt drie kwart van de werkenden een computer op het werk, in de tweede
kwintielgroep is dit ongeveer 70 procent.
Fysiek zwaar werk komt het meest voor onder de laagst betaalde werkenden, maar
de verschillen met de tweede en derde kwintielgroepen zijn klein (Figuur 3.5.2).
Echter, ook onder werkenden in de hoogst betaalde beroepen is het percentage
werkenden dat fysiek zwaar werk doet aanzienlijk, ruim 40 procent. Fysiek zwaar
werk is vooral te vinden in technische en landbouwberoepen.
%
0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100
1 2 3 4 5
Loonkwintielgroep
Mate van computergebruik Niveau computergebruik Fysiek zwaar werk
3.5.2 Percentage werkenden dat computer gebruikt op het werk, niveau computergebruik en fysieke belastendheid per loon- kwintielgroep, 2015
Bron: EBB, SSB, PIAAC en NEA.
58 Dynamiek op de Nederlandse Arbeidsmarkt 2017 Ongelijkheid en veranderingen in de beroepenstructuur 59
Functionele vaardigheden
De scores voor functionele vaardigheden, zoals taalvaardigheid, rekenvaardigheid
en probleemoplossend vermogen lopen op met het loonniveau van het beroep
(Figuur 3.5.3). Opvallend is dat de verschillen tussen de laagst betaalde beroepen
en de beroepen in de tweede of derde kwintielgroep niet groot zijn. De grootste
verschillen zien we tussen beroepen in de derde en vierde kwintielgroepen.
De laagste score op probleemoplossend vermogen vinden we bij de laagbetaalde
beroepen schoonmaker, en hulpkracht bouw en industrie. Biologen en natuur-
wetenschappers, elektrotechnisch ingenieurs en managers ICT scoren het hoogst
op probleemoplossend vermogen.
0
50
100
150
200
250
300
350
1 2 3 4 5
Loonkwintielgroep
Probleemoplossend vermogen Rekenvaardigheid Schrijfvaardigheid
3.5.3 Gemiddelde score skills van werkenden per loonkwintielgroep beroep, 2015
Bron: EBB, SSB en PIAAC.
Het soort taken dat in een beroep van belang is, zoals gerapporteerd in
Figuur 3.5.1, is gecorreleerd met de functionele vaardigheden van werkenden
in dat beroep en de mate van computergebruik en fysieke belasting. Werkenden
in beroepen met veel routinematige en niet-routinematige handvaardige taken
hebben een lager niveau van functionele vaardigheden en hebben vaker te maken
met fysieke arbeidsbelasting. Werkenden in beroepen met niet-routinematige
60 Dynamiek op de Nederlandse Arbeidsmarkt 2017
analytische en niet-routinematige interactieve taken hebben een hoger niveau van
algemene vaardigheden en een hoger niveau van computergebruik. Routinematige
cognitieve taken correleren ook positief met het niveau van functionele vaardig-
heden en met computergebruik, maar de correlaties zijn zwakker dan bij beroepen
die hoog scoren op niet-routinematige analytische en interactieve taken.
3.6 Werkgelegenheids- en loongroei in relatie tot taken en vaardigheden
In Tabel 3.6.1 relateren wij de relatieve groei van de werkgelegenheid in beroepen
in de periode 1996–2015 aan de kenmerken van die beroepen. Model 1 toont
de groei per kwintielgroep, waarbij beroepen die tot de tweede kwintielgroep
worden gerekend als referentiegroep zijn genomen. Vervolgens wordt gecontro-
leerd voor taken (model 2), werkaspecten (model 3), functionele vaardigheden
(model 4) en alle beroepskenmerken (model 5).
De resultaten laten zien dat de relatieve groei van een beroep de afgelopen
twee decennia inderdaad verband houdt met de aard van de taken die moeten
worden uitgevoerd. Omdat de vijf verschillende soorten taken voor elk beroep
optellen tot 100, is het doen van niet-routinematig analytisch taken niet als
variabele in het model opgenomen. Dit is de referentiecategorie. Vergeleken met
beroepen die een groot beroep doen op niet-routinematig analytisch taken zijn
de beroepen die hoog scoren op andere taken significant minder hard gegroeid
in de periode 1996–2015. Dit geldt het sterkst voor beroepen die hoog scoren op
routinematige handmatige taken.
Wat betreft de functionele vaardigheden blijkt de groei van de werkgelegenheid
positief samen te hangen met het niveau van probleemoplossend vermogen. Als
rekening gehouden wordt met alle beroepskenmerken worden de coëfficiënten
voor de taken kleiner.
Ongelijkheid en veranderingen in de beroepenstructuur 61
3.6.1 Relatie tussen relatieve groei van beroep tussen 1996 en 2015 en kenmerken van beroepen
(1) (2) (3) (4) (5)
Constante 0,022 0,971** 0,444 0,193* 1,296**
(0,102) (0,381) (0,486) (0,109) (0,587)
Loonkwintielgroep
kwintielgroep 1 (laagst betaalde beroepen) 0,260 0,210 0,297 0,236 0,088
(0,177) (0,181) (0,189) (0,177) (0,207)
kwintielgroep 2 ref. ref. ref. ref. ref.
kwintielgroep 3 0,053 -0,038 -0,002 -0,046 -0,041
(0,146) (0,141) (0,149) (0,141) (0,140)
kwintielgroep 4 0,274* 0,005 0,099 0,021 0,027
(0,143) (0,166) (0,171) (0,156) (0,169)
kwintielgroep 5 (hoogst betaalde beroepen) 0,395*** -0,012 0,174 0,019 -0,089
(0,141) (0,183) (0,176) (0,179) (0,191)
Taken
routinematige handvaardige taken -1,738*** -1,129*
(0,520) (0,632)
routinematige cognitieve taken -1,322*** -1,243***
(0,459) (0,473)
niet-routinematige handvaardige taken -0,819* -0,288
(0,427) (0,488)
niet-routinematige analytische taken ref. ref.
niet-routinematige interactieve taken -0,521 -0,297
(0,387) (0,405)
Werkaspecten
niveau computergebruik 0,185 -0,325
(0,258) (0,307)
fysieke belasting -0,875 -0,690
(0,668) (0,760)
Vaardigheden
probleemoplossend vermogen 0,245** 0,246**
(0,098) (0,107)
rekenvaardigheid -0,026 -0,045
(0,109) (0,111)
F 2,653*** 3,628*** 2,571** 4,266*** 3,261***
R2 (aangepast) 0,057 0,160 0,079 0,151 0,198
Bron: EBB, SSB, PIAAC en NEA.
OLS coëfficiënten. Standaardfouten tussen haakjes. De scores op de vaardigheden zijn gestandaardiseerd.
*** significant op 1%, ** significant op 5%, * significant op 10%.
62 Dynamiek op de Nederlandse Arbeidsmarkt 2017
Figuur 3.6.2 laat zien dat de verschillen in de werkgelegenheidsontwikkeling
tussen de laagst betaalde beroepen, de hoogst betaalde beroepen en beroepen
in het middensegment zich slechts in beperkte mate weerspiegelen in de
loonontwikkeling. In de periode 1999–2005 was er nauwelijks verschil in de
loonontwikkeling van beroepen in de verschillende loonkwintielen. Ondanks de
groei van de werkgelegenheid in de laagst betaalde beroepen zijn de mediane
lonen in die beroepen vanaf 2006 minder sterk gestegen dan in de andere
beroepen. Dit zou erop kunnen duiden dat er een overaanbod is aan de onderkant
van de arbeidsmarkt, met name van scholieren en studenten. De loongroei in de
drie hoogste kwintielgroepen is min of meer gelijk. Wel is de loonontwikkeling
in beroepen in de tweede kwintielgroep in de periode 2006–2012 iets
achter gebleven bij die van beter betaalde beroepen. Dit duidt op mogelijke
arbeidsmarktbarrières, waardoor de achterblijvende vraag naar werkenden in het
middensegment zich niet reflecteert in een achterblijvende loonontwikkeling.
100
110
120
130
140
150
160
1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
Kwintielgroep 1 (laagst betaalde beroepen)
Kwintielgroep 2
Kwintielgroep 3
Kwintielgroep 4
Kwintielgroep 5 (hoogst betaalde beroepen)
3.6.2 Relatieve ontwikkeling nominaal uurloon naar loonkwintiel 1999–2012 (1999=100)
Bron: EBB en SSB.
Ongelijkheid en veranderingen in de beroepenstructuur 63
3.6.3 Relatie tussen loongroei in beroep tussen 1999 en 2012 en kenmerken van beroepen
(1) (2) (3) (4) (5)
Constante 0,340*** 0,449*** 0,397*** 0,338*** 0,509***
(0,016) (0,064) (0,079) (0,018) (0,101)
Loonkwintielgroep
kwintielgroep 1 (laagst betaalde beroepen) -0,086*** -0,083*** -0,087*** -0,098*** -0,097***
(0,028) (0,031) (0,031) (0,030) (0,036)
kwintielgroep 2 ref. ref. ref. ref. ref.
kwintielgroep 3 0,032 0,027 0,029 0,030 0,028
(0,023) (0,024) (0,024) (0,024) (0,024)
kwintielgroep 4 0,022 -0,002 0,010 0,022 0,003
(0,023) (0,028) (0,028) (0,026) (0,029)
kwintielgroep 5 (hoogst betaalde beroepen) 0,061*** 0,029 0,044 0,063** 0,042
(0,022) (0,031) (0,028) (0,030) (0,033)
Taken
routinematige handvaardige taken -0,113 -0,143
(0,088) (0,110)
routinematige cognitieve taken -0,069 -0,112
(0,078) (0,082)
niet-routinematige handvaardige taken -0,131* -0,156*
(0,072) (0,085)
niet-routinematige analytische taken ref. ref.
niet-routinematige interactieve taken -0,108* -0,150**
(0,065) (0,070)
Werkaspecten
niveau computergebruik 0,001 0,022
(0,042) (0,053)
fysieke belasting -0,103 -0,089
(0,108) (0,131)
Vaardigheden
probleemoplossend vermogen 0,022 0,013
(0,016) (0,018)
rekenvaardigheid -0,023 -0,035*
(0,018) (0,019)
F 7,559*** 4,257*** 5,227*** 5,346*** 3,163***
R2 (aangepast) 0,191 0,190 0,186 0,190 0,190
Bron: EBB, SSB, PIAAC en NEA.
OLS coëfficiënten. Standaardfouten tussen haakjes. De scores op de vaardigheden zijn gestandaardiseerd.
*** significant op 1%, ** significant op 5%, * significant op 10%.
64 Dynamiek op de Nederlandse Arbeidsmarkt 2017
De loongroei van een beroep hangt samen met de taken en vaardigheden die
in het beroep van belang zijn. Naarmate andere taken dan niet-routinematige
analytische taken van belang zijn, is het loon minder sterk gegroeid. Dat geldt met
name voor niet-routinematige handvaardige en niet-routinematige interactieve
taken. Opvallend is verder dat indien gecontroleerd wordt voor het belang van
taken, beroepen die hoog scoren op rekenvaardigheid een wat lagere loongroei
vertonen. Computergebruik en de mate van fysieke belasting hangen niet
significant samen met de loongroei in een beroep.
3.7 Conclusie
De afgelopen twee decennia is de werkgelegenheid in zowel de hoogst betaalde
als de laagst betaalde beroepen toegenomen. De werkgelegenheidsgroei in
het middensegment was veel geringer. De ontwikkeling bij de laagst betaalde
beroepen is deels terug te voeren op sectorale verschuivingen, met name de groei
van de commerciële dienstverlening. Dat geldt niet voor de groei van de hoogst
betaalde beroepen en de achtergebleven werkgelegenheidsontwikkeling in het
middensegment.
De toegenomen werkgelegenheid in de laagst betaalde beroepen wordt vooral
ingevuld door laagopgeleiden en jongeren. Vooral jongeren onder de 20 jaar
hebben tegenwoordig vaker betaald werk dan twintig jaar geleden (CBS StatLine),
vaak naast hun opleiding of studie en dat is vaak laagbetaald werk. Dit leidt niet
per se tot meer arbeidsmarktongelijkheid tussen jongeren en ouderen, omdat
jongeren na het voltooien van hun opleiding vaak alsnog doorstromen naar
beter betaalde beroepen. In de laagst betaalde beroepen zien we dan ook veel
dynamiek. Er is een grote netto instroom vanuit inactiviteit en werkloosheid en een
grote netto uitstroom van werkenden naar midden- en hoogbetaalde beroepen.
Naast laagopgeleiden zijn ook middelbaaropgeleiden vaker dan voorheen
werkzaam in de laagst betaalde beroepen. Bij de middelbaaropgeleiden zien we
echter ook een verschuiving van het middensegment naar de hoogst betaalde
beroepen. Deze verschuiving is echter kleiner dan de verschuiving naar de laagst
betaalde beroepen.
Er is een duidelijke relatie tussen het takenpakket van een beroep en de werk-
gelegenheidsontwikkeling. Beroepen in het middensegment omvatten relatief
vaak routinematige taken, met name routinematige handvaardige taken, en het
belang van deze taken is afgenomen. Dit duidt erop dat vooral de beroepen die
64 Dynamiek op de Nederlandse Arbeidsmarkt 2017 Ongelijkheid en veranderingen in de beroepenstructuur 65
gekenmerkt worden door ‘praktisch vakmanschap’ (Petit, 2016) onder druk komen
te staan. De hoogst betaalde beroepen scoren juist hoog op niet-routinematige
analytische en interactieve taken, en beroepen waar deze taken van belang zijn,
zijn gegroeid. Ook de loongroei in beroepen hangt samen met het takenpakket.
Het uurloon is vooral gestegen in beroepen waar niet-routinematige analytische
taken belangrijk zijn. De werkgelegenheid is sterker gestegen in beroepen met een
hoog niveau van probleemoplossend vermogen. Wij vinden echter geen verband
tussen het niveau van probleemoplossend vermogen in beroepen en de loongroei
in die beroepen. Het niveau van geletterdheid en rekenvaardigheden hangen
negatief respectievelijk positief samen met de loonontwikkeling in beroepen.
3.8 Literatuur
Autor, D.H. (2011). The polarization of job opportunities in the U.S. labor market:
Implications for employment and earnings. Community Investments, 23(2), 11–41.
Autor, D.H. (2015). Why are there still so many jobs? The history and future of
workplace automation. Journal of Economic Perspectives, 29(3), 3–30.
Autor, D.H. en D. Dorn (2009). This job is “Getting Old”: Measuring changes in job
opportunities using occupational age structure. American Economic Review: Papers &
Proceedings, 99 (2), 45–51.
Autor, D.H. en D. Dorn (2013). The growth of low-skill service jobs and the
polarization of the US labor market. American Economic Review, 103(5), 1553–1597.
Autor, D.H., F. Levy en R.J. Murnane (2003). The skill content of recent technological
change: An empirical exploration. The Quarterly Journal of Economics, November
2003, 1279–1333.
Berge, W. van den & B. ter Weel (2015). Middensegment onder druk: Nieuwe
kansen door technologie. CPB Policy Brief, 2015/13.
Butter, F. den en E. Mihaylov (2013). Veranderende vaardigheden op de
Nederlandse arbeidsmarkt. Economisch Statistische Berichten 98 (4670), 618–621.
CBS (2015). Methoden en definities Enquête Beroepsbevolking 2014.
66 Dynamiek op de Nederlandse Arbeidsmarkt 2017
CBS (2015). Verkopen, vakkenvullen en serveren populair onder scholieren en
studenten. Nieuwsbericht, 12 augustus 2015.
CBS (2016). StatLine, Arbeid; Kerncijfers geboortegeneratie vanaf 1910 tot 1915.
Goos, M., A. Manning en A. Salomons (2009). Job polarization in Europe.
American Economic Review: Papers & Proceedings, 99(2), 58–63.
Hooftman, W.A, G.M.J. Mars, B. Janssen, E.M.M. de Vroome, S.N.J. van den Bossche
(2015). Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden 2014: Methodologie en globale
resultaten. TNO/CBS.
OECD (2013). OECD skills outlook 2013: First results from the Survey of Adult Skills,
OECD Publishing.
Petit, R. (2016). De betekenis van vakmanschap voor onderwijs en arbeidsmarkt.
Mimeo.
ROA/CBS (2015). Beroepenindeling ROA-CBS 2014 (BRC 2014). Maastricht:
ROA-TR-2015/5.
Smits, W. & J. de Vries (2015). Toenemende polarisatie op de Nederlandse
arbeidsmarkt. Economisch Statistische Berichten, 100(4701), 24–25.
Spitz-Oener, A. (2006). Technical change, job tasks and rising educational demands:
Looking outside the wage structure. Journal of Labor Economics, 24(2), 235–270.
Weinberger, C. (2014). The increasing complementarity between cognitive and
social skills. Review of Economics and Statistics, 96(4), 849–861.
Willems, R. en S. Krieg (2015). Vooronderzoek beroepenbreuk EBB. CBS.
66 Dynamiek op de Nederlandse Arbeidsmarkt 2017 Ongelijkheid en veranderingen in de beroepenstructuur 67