Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... ·...

89
FACULT ACADEM O Promot Begeleid Masterp Wetens TEIT PSYCHO MIEJAAR 20 Onderzo sociale or: Dr. Ilse dster: Maria proef neerg schappen, a OLOGIE EN P 0112012 oek naa e steun Derluyn anne Vervli gelegd tot fstudeerric PEDAGOGIS ar de ro n bij nie min Dor et het behale hting Ortho SCHE WETE ol van s etbege derjari rien Van D en van de opedagogie NSCHAPPEN sociale eleide b gen. Dam graad van k. N e netwe buitenl n Master in erken e landse n de Pedag en gogische

Transcript of Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... ·...

Page 1: Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... · 2012-12-05 · Mijn bijzondere dank gaat uit naar Minor‐Ndako vzw waar ik tijdens

FACULT

 

ACADEM

 

 

 

 

O

 

 

 

 

 

 

Promot

Begeleid

  

 

Masterp

Wetens

TEIT PSYCHO

MIEJAAR 20

Onderzo

sociale

or: Dr. Ilse 

dster: Maria

proef  neerg

schappen, a

OLOGIE EN P

011‐2012 

oek naa

e steun

Derluyn    

anne Vervli

gelegd  tot 

fstudeerric

PEDAGOGIS

ar de ro

n bij nie

min

Dor

et 

het  behale

hting Ortho

SCHE WETE

ol van s

et‐bege

derjari

 

rien Van D

en  van  de 

opedagogie

NSCHAPPEN

sociale

eleide b

gen. 

Dam 

graad  van

k.  

e netwe

buitenl

n  Master  in

erken e

landse 

n  de  Pedag

 

en 

gogische 

Page 2: Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... · 2012-12-05 · Mijn bijzondere dank gaat uit naar Minor‐Ndako vzw waar ik tijdens

   

Page 3: Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... · 2012-12-05 · Mijn bijzondere dank gaat uit naar Minor‐Ndako vzw waar ik tijdens

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Ondergetekende Dorien Van Dam geeft toelating tot het raadplegen van deze 

masterproef door derden. 

   

Page 4: Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... · 2012-12-05 · Mijn bijzondere dank gaat uit naar Minor‐Ndako vzw waar ik tijdens

 

   

Page 5: Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... · 2012-12-05 · Mijn bijzondere dank gaat uit naar Minor‐Ndako vzw waar ik tijdens

ABSTRACT 

Aan de hand van een longitudinale case study werd er binnen dit onderzoek getracht om na te gaan 

welke de  rol van  sociale netwerken en  sociale  steun bij niet‐begeleide buitenlandse minderjarigen 

(NBBM)  is.  Dit  gebeurde  aan  de  hand    van  volgende  onderzoeksvragen:  1)  Hoe  ziet  het  sociaal 

netwerk van niet‐begeleide buitenlandse minderjarigen eruit, welke vorm van sociale steun ervaren 

zij en in welke mate zijn ze hierover tevreden?  2) Op welke manier is het psychosociaal welzijn van 

de NBBM verbonden met hun beleving over hun sociaal netwerk en hun sociale steun?  

De  NBBM  vonden  het  om  allerhande  redenen  belangrijk  om  omringd  te  worden  en  de manier 

waarop  ze  hun  netwerk  en  sociale  steun  beleefden,  varieerde  van  tevreden  tot  ontevreden.  De 

NBBM ervoeren verschillende vormen van sociale steun geboden door verschillende personen. Door 

hun hechte vrienden, vaak andere NBBM afkomstig uit Guinee, werd er emotionele, recreatieve en 

informatieve  steun  verleend.  Recreatieve  steun  werd  ook  geboden  door  klasgenoten.  De 

opvoeders/begeleiders verstrekten voornamelijk  instrumentele en  informatieve steun. Deze  laatste 

vorm van steun werd ook door voogden en advocaten geboden. Het sociaal netwerk en de sociale 

steun  is bij sommigen doorheen de tijd onderhevig aan veranderingen ten gevolge van situationele 

veranderingen. Bij enkele NBBM kon het psychosociaal welzijn  in verband worden gebracht met de 

manier waarop ze hun sociaal netwerk en sociale steun beleven. 

Page 6: Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... · 2012-12-05 · Mijn bijzondere dank gaat uit naar Minor‐Ndako vzw waar ik tijdens

   

Page 7: Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... · 2012-12-05 · Mijn bijzondere dank gaat uit naar Minor‐Ndako vzw waar ik tijdens

DANKWOORD  

In alle eerlijkheid kan ik u meedelen dat wat u nu in handen heeft onmogelijk tot stand zou gekomen 

zijn zonder de hulp en steun van vele anderen.  

Eerst en vooral wens  ik alle participanten  te bedanken. Zonder hen  zou dit onderzoek onmogelijk 

geweest zijn. Ik dank hen voor hun tijd, engagement, eerlijkheid, en bereidwilligheid.  

Maandenlang  zijn er velen die me hebben gesteund, gemotiveerd en gestimuleerd. Bij hen kon  ik 

terecht  voor  emotionele,  informatieve,  instrumentele  en  vooral  recreatieve  steun. Mijn  oprechte 

dank gaat uit naar mijn vrienden, vriendinnen en familie. 

Doorheen  het  proces  werd  ik  begeleid  door  Marianne  Vervliet.  Het  is  zij  die  mij  steeds  heeft 

uitgedaagd om mijn grenzen  te verleggen. Zij  is diegene die me  stimuleerde om de  literatuur nog 

dieper uit te spitten. Dankzij haar werd ik ertoe aangezet om steeds met een kritische blik naar mijn 

werk te kijken. Graag wil ik haar bedanken voor de opbouwende en steeds snelle respons, en ik wens 

haar dan ook veel succes toe met haar doctoraatstudie.  

Bedankt ook dr.  Ilse Derluyn, mijn promotor, voor de constructieve en sturende feedback. Zij heeft 

reeds ontzettend veel onderzoek betreffende niet‐begeleide buitenlandse minderjarigen achter haar 

naam staan. Hiervan heb ik dankbaar gebruik gemaakt. 

Mijn bijzondere dank gaat uit naar Minor‐Ndako vzw waar ik tijdens mijn stage de kans heb gekregen 

om de doelgroep, niet‐begeleide buitenlandse minderjarigen, beter te  leren kennen.  Ik dank hierbij 

zowel de jongeren als de collega’s voor de leerrijke ervaring, die tevens ook een mooie omkadering 

vormde voor deze masterproef. 

Tot slot bedank ik van ganser harte diegenen die deze masterproef hebben nagelezen en de persoon 

die zich waagde aan de lay‐out ervan.  

Bedankt allemaal! 

Page 8: Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... · 2012-12-05 · Mijn bijzondere dank gaat uit naar Minor‐Ndako vzw waar ik tijdens

   

Page 9: Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... · 2012-12-05 · Mijn bijzondere dank gaat uit naar Minor‐Ndako vzw waar ik tijdens

LIJST MET AFKORTINGEN  

AMA      Alleenstaande Minderjarige Asielzoeker 

BJZ      Bijzondere Jeugdzorg 

CGVS      Commissariaat ‐Generaal voor Vluchtelingen en Staatlozen  

DSM‐IV     Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (versie 2000) 

DV      Dienst Voogdij 

DVZ      Dienst Vreemdelingenzaken  

EMN      Europees Migratienetwerk 

Fedasil      Federaal Agentschap voor de opvang van asielzoekers 

FOD      Federale Overheidsdienst 

KMI      Kruispunt Migratie‐Integratie 

LOI      Lokale opvanginitiatieven  

NBBM      Niet‐begeleide buitenlandse minderjarigen 

NBMV      Niet‐begeleide minderjarige vreemdelingen 

OCMW     Openbaar Centrum Maartschappelijk Welzijn 

OOC      Observatie –en oriëntatiecentrum  

POS      Problematische Opvoedingssituatie 

PTSS      Posttraumatische Stressstoornis 

Page 10: Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... · 2012-12-05 · Mijn bijzondere dank gaat uit naar Minor‐Ndako vzw waar ik tijdens
Page 11: Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... · 2012-12-05 · Mijn bijzondere dank gaat uit naar Minor‐Ndako vzw waar ik tijdens

DANKWOORDLIJST MET AFKORTINGENINHOUDSOPGAVE INLEIDING

Deel I: Literatuurstudie HOOFDSTUK 1: Voorstelling niet-begeleide buitenlandse minderjarigen1.1 Definitie

1.2 Cijfers1.3 Beleid ten aanzien van NBBM Procedures en verblijfsstatuten Voogdij Opvang in drie fasen Opvangcrisis HOOFDSTUK 2: Sociaal netwerk en sociale steun2.1 Sociaal netwerk en sociale steun Inleidende begripsomschrijving Sociaal netwerk en sociale steun bij NBBM Moeilijkheden bij het uitbouwen en onderhouden van een sociaal netwerk2.2 Psychosociaal welzijn, sociaal netwerk en sociale steun bij NBBM Inleidende begripsomschrijving: psychosociaal welzijn Hetbuffermoderlenhetmain-effectmodel:tweemodellendiehetverband

tussen sociale steun en het psychosociaal welzijn verklaren.

Deel II: Probleemstelling

Deel II: Methodologie HOOFDSTUK 1: Algemeen kader1.1 Een mixed methods benadering in een longitudinale case study Mixed methods research Longitudinaal onderzoek Multiplecasestudy

HOOFDSTUK2:Participantenensetting

HOOFDSTUK 3: Dataverzameling3.1 Kwalitatieveonderzoeksmethodes

3.2 Kwantitatieveonderzoeksmethodes

Hopkins sympton checklist-37A Stressful life events ReactiesvanadolescentenopTraumatischeStressvragenlijst

Aanvullende methodes

1

33334

88

14

17

191919

21232324

INHOUDSOPGAVE

Page 12: Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... · 2012-12-05 · Mijn bijzondere dank gaat uit naar Minor‐Ndako vzw waar ik tijdens
Page 13: Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... · 2012-12-05 · Mijn bijzondere dank gaat uit naar Minor‐Ndako vzw waar ik tijdens

HOOFDSTUK 4: Procedure HOOFDSTUK 5: Data-analyse Kwantitatievedata-analyse

Kwalitatievedata-analyse

HOOFDSTUK 6: Kwaliteitscriteria Validiteit Betrouwbaarheid

Deel IV: Resultaten1.1 Aïcha1.2 Awa1.3 Ibou1.3 Amadou1.4 Kamou

Deel V: Discussie HOOFDSTUK1:Interpretatievanderesultaten

1.1 Algemene structuur van het sociaal netwerk1.2 Waarom vinden NBMM het belangrijk om omringd te worden? 1.3 Verschillende steunbronnen waarvan NBBM steun ervaren 1.4 Tijdsaspect1.5 Het sociaal netwerk en de sociale steun gelinkt aan het psychosociaal welzijn van NBBM HOOFDSTUK 2: Beperkingen van dit onderzoek HOOFDSTUK 3: Aanbevelingen3.1 Aanbevelingen voor verder wetenschappelijk onderzoek3.2 Aanbevelingenvoorpraktijkenbeleid

CONCLUSIEBIBLIOGRAFIEBIJLAGENBijlage 1: Semigestructureerd interviewBijlage2:Specifiekevragenbetreffendesociaalnetwerkensocialesteun

Bijlage 3: HSCL-37ABijlage 4: SLEBijlage 5: RATSBijlage6:Levenslijnenvisualisatie

Bijlage 7: Informed consentBijlage 8: Inleiding interviewBijlage 9: Boomstructuur

2627

27

293032353739

4343434444484950515153

545563636667697071727374

Page 14: Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... · 2012-12-05 · Mijn bijzondere dank gaat uit naar Minor‐Ndako vzw waar ik tijdens
Page 15: Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... · 2012-12-05 · Mijn bijzondere dank gaat uit naar Minor‐Ndako vzw waar ik tijdens

1  

INLEIDING 

Alvorens ik  aan dit onderzoek begon was ik reeds door een onverklaarbare reden geprikkeld, geraakt 

en geboeid door de doelgroep niet‐begeleide buitenlandse minderjarigen (NBBM). Hoewel  ik reeds 

notie had van de doelgroep NBBM, was mijn kennis erover nihil. Mijn gedrevenheid om onderzoek 

uit  te  voeren  bij NBBM werd  evenwel  aangewakkerd  door  het  gegeven  dat  het  een  doelgroep  is 

waardoor onze maatschappij voor een verscheidenheid aan uitdagingen komt  te  staan  (Derluyn & 

Broekaert, 2007a). 

Vooraleer ik een concrete probleemstelling en duidelijke onderzoeksvragen kon neerpennen, heb ik 

me moeten verdiepen  in de bestaande  literatuur over de doelgroep. Hieruit bleek dat het gaat om 

‘gewone  jongeren  in een ongewone  situatie’  (Derluyn, Wille, De Smet & Broekaert, 2005).  In deze 

masterproef  heb  ik  getracht  om  de  jongeren  vanuit  dit  perspectief  te  benaderen  en  om  niet  té 

problematiserend uit de hoek  te komen. Ook werd duidelijk dat niet enkel en alleen  traumatische 

gebeurtenissen  uit  het  verleden  van  belang  zijn, maar  dat  hun  huidige  leefsituatie  evenzeer  een 

aanzienlijke  invloed  heeft  op  hun welzijn  (Almqvist &  Broberg,  1999).  Beide  bevindingen  hebben 

ertoe geleid dat ik me wilde focussen op een positief aspect in het leven van NBBM in het hier en nu. 

In  dit  onderzoek  wordt  de  rol  van  het  sociaal  netwerk  en  de  sociale  steun  bij  NBBM  in  België 

onderzocht.   

De opbouw van deze masterproef ziet er als volgt uit: 

 

Het  eerste  deel  van  deze  masterproef  bestaat  uit  een  beschrijving  van  de  doelgroep  en  een 

uiteenzetting  van  de  drie  centrale  concepten  binnen  deze masterproef  (sociaal  netwerk,  sociale 

steun en het psychosociaal welzijn). 

 In het tweede deel worden de probleemstelling, onderzoeksvragen en doelstellingen geformuleerd.  

Deel drie omvat een conceptueel kader, toelichting van de respondenten en een verduidelijking van 

de onderzoeksopzet van dit onderzoek.  

In het vierde deel van deze masterproef worden de resultaten per case uitgeschreven.  

Het vijfde deel omvat een synthese van de resultaten en een confrontatie ervan met de literatuur. In 

datzelfde deel worden er enkele beperkingen van het onderzoek en aanbevelingen opgesomd.  

In het laatste deel wordt de gehele conclusie van dit onderzoek kort en bondig neergeschreven.  

Om de anonimiteit van de respondenten te garanderen werd er gebruikgemaakt van schuilnamen. 

Voor de opmaak van deze masterproef werden de APA‐normen als referentiepunt gehanteerd. 

 

 

   

Page 16: Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... · 2012-12-05 · Mijn bijzondere dank gaat uit naar Minor‐Ndako vzw waar ik tijdens

2  

   

Page 17: Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... · 2012-12-05 · Mijn bijzondere dank gaat uit naar Minor‐Ndako vzw waar ik tijdens

3  

Deel I: Literatuurstudie  

Dit  deel wordt  ingeleid met  een  beknopte  voorstelling  van  de  doelgroep.  Er wordt  een  definitie 

gegeven, enkele cijfers worden opgesomd en het beleid ten aanzien van niet‐begeleide buitenlandse 

minderjarigen (NBBM) wordt toegelicht. In hoofdstuk 2 wordt de aandacht gevestigd op het sociaal 

netwerk  en  sociale  steun  bij NBBM.  In het  afsluitende hoofdstuk  van dit deel wordt het  verband 

tussen sociaal netwerk, sociale steun en het psychosociaal welzijn bij NBBM nader onderzocht.  

HOOFDSTUK 1: Voorstelling niet‐begeleide buitenlandse minderjarigen 

1.1. Definitie 

De doelgroep wordt binnen de Belgische wetgeving omschreven als niet‐begeleide minderjarige 

vreemdelingen (NBMV). In de wet op voogdij1 wordt volgende omschrijving gehanteerd voor NBMV: 

Elke persoon die jonger dan 18 jaar lijkt te zijn of verklaart dat hij jonger is dan 18 jaar, en die: 

‐ niet begeleid is door een persoon die het ouderlijk gezag of de voogdij over hem uitoefent (…); 

‐ Onderdaan is van een land dat geen lid is van de Europese Economische Ruimte (E.E.R). 

‐ En die verkeert in één van de volgende situaties:  

ofwel de erkenning van de hoedanigheid van de vluchteling heeft gevraagd, ofwel niet   voldoet aan 

de voorwaarden tot toegang en verblijf op het grondgebied (…). 

Hoewel de term NBMV gebruikt wordt binnen de Belgische wetgeving, zal in het verdere verloop van 

deze masterproef de term niet‐begeleide buitenlandse minderjarigen (NBBM)  gehanteerd worden, 

gezien  de  term  minder  stigmatiserend  is  en  de  verschillende  doelgroepen  omvat  (Derluyn  & 

Broekaert, 2007a). 

1.2. Cijfers 

Door gebrek aan een eenduidig registratiesysteem is er een gebrek aan cijfers die ons exact kunnen 

vertellen hoeveel NBBM  er op Belgisch  grondgebied  verblijven  (Europees Migratienetwerk  (EMC), 

2009).  Wel  kan  gesteld  worden  dat  de  Dienst  Voogdij  (DV)  (2012)  de  meest  correcte  cijfers 

hieromtrent  ter  beschikking  heeft  omdat  alle  verschillende  autoriteiten  (politie, DVZ,  enz.)  die  te 

maken krijgen met NBBM de plicht hebben om dit  te melden aan de Dienst Voogdij  (EMN, 2009). 

Volgens de Dienst Voogdij (DV) (2012) lag het aantal gesignaleerde NBBM in België in 2010 op 3801 

                                                            1   Wet op Voogdij voor niet‐begeleide minderjarige vreemdelingen van 1‐05‐2004 (KMI, 2012). 

Page 18: Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... · 2012-12-05 · Mijn bijzondere dank gaat uit naar Minor‐Ndako vzw waar ik tijdens

4  

en zijn er 2510 nieuwe NBBM aangekomen op het Belgische grondgebied. Het merendeel van deze 

jongeren was afkomstig uit Afghanistan, gevolgd door Algerije, Guinee en Marokko (Fedasil, 2010). In 

2011 waren er 4416 gesignaleerde NBBM en kwamen er 3209 nieuwe NBBM toe in België (ibid.). Het 

Commissariaat‐Generaal  voor  Vluchtelingen  en  Staatlozen  (CGVS)  meldt  in  haar  jaaroverzicht 

(januari, 2012) betreffende asielstatistieken dat er in 2011 door 1649 NBBM asiel werd aangevraagd, 

een groot aantal onder hen  is afkomstig uit Afghanistan (46,2%), Guinee (17,2%), DR Congo (3,3%), 

Irak (3%), en Somalië (2,3%) (ibid.). 

1.3. Beleid ten aanzien van NBBM 

In België zijn verschillende actoren betrokken bij de opvang en begeleiding van NBBM (EMN, 2009). 

De  Dienst  Vreemdelingenzaken  (DVZ),  behorend  tot  de  Federale  Overheidsdienst  (FOD)  

Binnenlandse zaken, is bevoegd voor het beheer van de toegang, het verblijf, vestiging en eventuele 

verwijdering van vreemdelingen op het Belgische grondgebied (ibid.). Belangrijke andere betrokken 

actoren zijn: Dienst Voogdij  (FOD  Justitie), Fedasil  (FOD Binnenlandse Zaken), CGVS  (onafhankelijke 

administratie), en Diensten Jongerenwelzijn (Vlaamse overheid) (ibid.).  

Procedures en verblijfsstatuten 

Aangezien België het Internationaal Verdrag van de Rechten van het Kind  geratificeerd heeft, en op 

basis van Raad van de EU van 26/6/1997  inzake niet begeleide minderjarige onderdanen van derde 

landen,  kunnen NBBM  in principe ongeacht hun procedure,  genieten  van bescherming en  geldige 

verblijfsdocumenten  tot  hun meerderjarigheid  (Derluyn  et  al.,  2005;  Kruispunt Migratie‐Integratie 

(KMI), 2012).  

Door de Belgische overheid wordt er wat betreft de procedures en verblijfsstatuten een onderscheid 

gemaakt tussen de minderjarigen die asiel aanvragen en diegenen die dat niet doen (Derluyn et al., 

2005). De Alleenstaande Minderjarige Asielzoekers (AMA’s) doen een beroep op de Conventie van 

Genève (1951) om het statuut van vluchteling te bekomen. De conventie van Genève uit 1951  luidt 

als volgt :  

‘Een vluchteling is elk persoon die, uit een gegronde vrees voor vervolging, zijn land verlaten 

heeft  en  dus de bescherming  van dat  land niet meer  kan  inroepen. Hij of  zij  kan  vervolgd 

worden omwille van zijn of haar ras, godsdienst of geloofsovertuiging, nationaliteit, politieke 

overtuiging of het behoren tot een welbepaalde sociale groep.’2  

Zolang hun asielprocedure  loopt, kunnen AMA’s  in België verblijven, ook wanneer ze meerderjarig 

worden tijdens hun procedure (EMN, 2009; KMI, 2012).  

NBBM die geen asiel aanvragen of waarbij hun asielprocedure een negatieve afloop kent, kunnen 

zolang  ze minderjarig  zijn  beroep  doen  op  een  bijzonder  beschermingsstatuut  voor NBBM  (ibid.). 

Sinds 8 december 2011  is deze procedure wettelijk geregeld (ibid.). Het zoeken naar een duurzame 

oplossing  voor  de NBBM  in  kwestie  staat  hier  centraal. Dergelijke  oplossing  kan  zeer  divers  zijn: 

                                                            2 Artikel 1 (A) lid 2 van het vluchtelingenverdrag 

Page 19: Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... · 2012-12-05 · Mijn bijzondere dank gaat uit naar Minor‐Ndako vzw waar ik tijdens

5  

hereniging  met  de  familie  in  het  land  van  herkomst,  een  duurzame  oplossing  in  het  land  van 

herkomst of elders, of het toekennen van definitieve verblijfsdocumenten (Cloet, 2007). Ook kunnen 

zij die geen aanspraak maken op het bijzonder beschermingsstatuut een aanvraag  tot regularisatie 

indienen op basis van artikel 9bis (EMN, 2009; KMI, 2012). Hierbij moet aangetoond worden dat een 

terugkeer naar het  land van herkomst onmogelijk  is op basis van humanitaire of medische gronden 

(Derluyn et al., 2005; EMN, 2009; KMI, 2012). Een NBBM die slachtoffer is van mensensmokkel en/of 

‐handel kan beroep doen op bescherming voor slachtoffers van mensenhandel (ibid.). Tot slot  is er 

nog een groep NBBM die zonder geldige verblijfsdocumenten op het Belgisch grondgebied verblijven 

(Cloet, 2007).   

Voogdij 

Sedert 1 mei 2004 ging de wet Voogdij3 van kracht, sindsdien heeft elke NBBM recht op de toewijzing 

van een voogd (Cloet, 2007; Derluyn et al., 2005; EMN, 2009; Fedasil, 2012a; FOD, 2012: KMI, 2012;  

UNICEF, 2010). Zoals omschreven  in het Koninklijk Besluit van 22 december 20044  is het de Dienst 

Voogdij, deeluitmakend van FOD  justitie die de toewijzing, aanwerving, opleiding, en supervisie van 

voogden coördineert (EMN, 2009; FOD, 2012). Een voogd is de wettelijke vertegenwoordiger van een 

NBBM,  hij  vertegenwoordigt  en  staat  zijn  pupil  bij  in  de  verblijfsprocedure.  Daarnaast  heeft  een 

voogd de taak erop toe te zien dat er een geschikte opvang, huisvesting en school gevonden wordt 

(Cloet, 2007; Derluyn et al., 2005; EMN, 2009; KMI, 2012;  Fedasil, 2012a; FOD, 2012). 

Opvang in drie fasen  

Het gehele opvangproces dat door NBBM afgelegd wordt, kan (in theorie) opgedeeld worden in drie 

opeenvolgende fases. Deze fases worden hieronder elk afzonderlijk toegelicht. 

‐ Fase 1: oriëntatie‐ en observatiefase 

De opvang van NBBM start in één van de twee observatie‐ en oriëntatiecentra (OOC): Steenokkerzeel 

(Nederlandstalig) en Neder‐Over‐Heembeek (Franstalig) (EMN, 2009; Derluyn et al., 2005; Derluyn & 

Broekaert, 2007;  Fedasil, 2012a). Beide centra zijn federaal, ze vallen onder de bevoegdheid van  het 

Federaal Agentschap voor de opvang van asielzoekers (Fedasil) (Derluyn et al., 2005; Fedasil, 2012a). 

Het gaat hier om een crisisopvang, die  in  theorie  twee  tot vier weken duurt en waar elke NBBM, 

ongeacht  zijn5  verblijfsstatuut,  in  opgevangen  moet  worden  (EMN,  2009;  Derluyn  et  al.,  2005; 

Fedasil,  2012a).  Doordat  NBBM  hier  voor  een  korte  duur  opgevangen  worden,  krijgt  de  Dienst 

Voogdij de kans om uit te zoeken of de jongere in kwestie wel degelijk een NBBM is. Op basis van een 

NBBM‐signalementsfiche,  verklaringen  van  de  persoon,  reis‐  en  of  andere  documenten  worden 

naam,  leeftijd en  familiebanden nagegaan  (EMN, 2009).  In geval van  twijfel over de  leeftijd kan er 

een medische leeftijdstest worden afgenomen. In het centrum wordt er een eerste medische, sociale 

en psychologische profielschets van de jongeren gemaakt. Binnen deze fase wordt er geprobeerd om 

een zicht te krijgen op de noden, mogelijkheden en toekomstperspectieven van de jongeren (Derluyn 

                                                            3   Wet op Voogdij voor niet‐begeleide minderjarige vreemdelingen van 1‐05‐2004 (KMI, 2012). 4 Koninklijk Besluit van 22 december 2004 (FOD, 2012). 5 Lees zijn/haar. 

Page 20: Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... · 2012-12-05 · Mijn bijzondere dank gaat uit naar Minor‐Ndako vzw waar ik tijdens

6  

et al., 2005). Dit heeft als doel een doorverwijzing naar een voor hem6 geschikte opvangstructuur 

(Derluyn et al., 2005; Fedasil, 2012a).  

‐ Fase 2: overgangsfase 

In deze fase speelt de door de NBBM gestarte procedure een rol (Derluyn & Broekaert, 2007a; EMN, 

2009).  Voor  zij  die  een  asielprocedure  gestart  zijn,  de  AMA’s,  blijft  het  federaal  niveau 

verantwoordelijk voor de opvang  (ibid.). Een AMA wordt door Fedasil  toegewezen aan één van de 

opvangmodaliteiten  (EMN, 2009; Fedasil, 2012a).   De  jongere  in kwestie kan overgebracht worden 

naar een collectief open centrum van Fedasil. Een aantal van deze centra is voorzien van een speciale 

afdeling  voor  minderjarigen  (ibid.).  Daarnaast  kunnen  zij  ook  doorverwezen  worden  naar  een 

collectief  centrum  van  het  Rode  Kruis met  een  afdeling  voor minderjarigen  of  naar  een  Lokaal 

Opvanginitiatief (LOI) binnen een OCMW (ibid.). In theorie stromen AMA’s (17 tot 18 jaar) door naar 

een LOI nadat  ze een periode van vier maanden  tot uiterlijk een  jaar  in een grootschalig centrum 

verbleven (ibid.).  

De gemeenschappen, meer bepaald de Bijzondere Jeugdzorg (BJZ), zijn bevoegd voor de opvang van 

NBBM waarbij gesteld wordt dat zij zich  in een problematische opvoedingssituatie  (POS) bevinden 

(EMN, 2009; Derluyn & Broekaert, 2007a). Van minderjarigen die zonder ouders in een vreemd land 

verblijven kan aangenomen worden dat zij zich in een POS bevinden, hierbij kan het zowel gaan om 

diegenen  die  een  asielaanvraag  indienden  en  diegenen  die  dat  niet  deden  (ibid.).  Een  aantal 

gespecialiseerde  initiatieven werden  opgericht  voor  deze NBBM  (EMN,  2009), met  name: Minor‐

Ndako vzw7(Brussel), Juna vzw8 (Aals), Joba BZW9  (Wilrijk) en De Oever10 (Genk). 

‐ Fase 3: Stabiele huisvesting of autonome opvang 

Het  doel  van  deze  laatste  fase  is  dat  er  ongeacht  het  verblijfsstatuut  een  geschikte 

opvang/huisvesting  gevonden wordt  voor  de NBBM  in  kwestie  (EMC,  2009). Dit  houdt  in  dat  de 

opvang/huisvesting  in principe nauw dient aan  te sluiten bij de noden en behoeften van de NBBM 

(Derluyn &  Broekaert,  2007a;  EMN,  2009). AMA’s  kunnen  naar  LOI  van  het OCMW  doorstromen 

(EMN,  2009;  Fedasil,  2012b).  Niet‐asielaanvragers  kunnen  binnen  de  Bijzondere  Jeugdzorg 

doorstromen,  zo  kunnen  ze  bijvoorbeeld  geplaatst worden  in  een  pleeggezin  of  begeleid worden 

door een Dienst Begeleid Zelfstandig Wonen. Ook kan er onderdak en opvang voorzien worden  in 

een gastgezin (vrienden of familie) (EMN, 2009).  

Opvangcrisis   

In België  is er sedert 2008 sprake van een opvangcrisis voor asielzoekers, ook kinderen zijn hierbij 

getroffen  slachtoffers  (SOS Opvang,  2011;  Vluchtelingenwerk  Vlaanderen,  2010).  “België  kan  golf 

jonge vluchtelingen niet slikken”  luidt een artikel  in De Morgen (2011, maart). Zowel de opvangwet 

als de wet op voogdij worden niet nageleefd  (Lowyck & Vangenechten, 2012).  In 2011 kregen niet 

                                                            6 Lees hem/haar. 7 http://www.minor‐ndako.be  8 Geen website beschikbaar, voor meer informatie info@juna‐vzw.eu 9 http://users.telenet.be/dehand/JOBAVLW/Frame.htm  10 http://www.deoever.be  

Page 21: Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... · 2012-12-05 · Mijn bijzondere dank gaat uit naar Minor‐Ndako vzw waar ik tijdens

7  

alle NBBM een voogd  toegewezen  (ibid.) en  is het opvangnetwerk voor NBBM   volledig verzadigd 

geraakt  (Vluchtelingenwerk  Vlaanderen,  2012;  Fedasil,  2012b). De  opvangcrisis  kent  verschillende 

oorzaken. Ondermeer blijft de  instroom van AMA’s toenemen. Maar hierbij is enige nuance op zijn 

plaats: deze instroom is zowel een oorzaak als een gevolg van de opvangcrisis. Door de opvangcrisis 

krijgen alleen zij die een asielaanvraag indienen opvang en de gespecialiseerde opvangcentra van de 

gemeenschappen  beschikken  niet  over  voldoende  plaatsen  om  de  andere  groep  op  te  vangen.  

Hierdoor  zullen  ook  de minderjarigen  die  in  andere  omstandigheden  geen  asiel  zouden  hebben 

aangevraagd dit nu wel doen (Lowyck & Vangenechten, 2012).   Ook zijn er meerderjarigen die zich 

opgeven  als minderjarigen  in  de  hoop  hun  kans  op  opvang  te  vergroten.  Ten  tweede  loopt  de 

uitstroom van AMA’s (die uiteindelijk een verblijfstitel verkregen) moeizaam. Ook de lange duur van 

de procedures is een beïnvloedende factor. In 2011 werd de opvangcapaciteit voor NBBM uitgebreid 

door Fedasil (Fedasil, 2012b). In datzelfde jaar kwamen er nog eens 700 opvangplaatsen bij in LOI’s. 

Ondanks de geleverde inspanningen verblijven er in april 2012 nog zo’n tweehonderd NBBM op hotel  

(De Block, 2012). Op hotel ontbreekt alle hulp en begeleiding, er moeten dus dringend extra plaatsen 

worden gecreëerd (SOS Opvang, 2011; Vluchtelingenwerk Vlaanderen, 2012).  

   

Page 22: Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... · 2012-12-05 · Mijn bijzondere dank gaat uit naar Minor‐Ndako vzw waar ik tijdens

8  

HOOFDSTUK  2: Sociaal netwerk en sociale steun 

In dit hoofdstuk ligt de focus op de concepten ‘sociaal netwerk’ en ‘sociale steun’. Allereerst wordt er 

een  algemene,  inleidende  begripsomschrijving  gegeven. Vervolgens wordt  het  sociaal  netwerk  en 

sociale steun bij NBBM toegelicht en wordt er stilgestaan bij de moeilijkheden die NBBM ervaren bij 

het uitbouwen van een sociaal netwerk.  

2.1  Sociaal netwerk en sociale steun  

Inleidende begripsomschrijving 

Aangenomen wordt dat het  sociaal netwerk een  complex  systeem  is, bestaande uit  verschillende 

relaties die een individu heeft met mensen uit zijn omgeving (Levitt, 2005). De term ‘sociaal netwerk’ 

verwijst  naar  de  structuur  van  iemands  relationeel  netwerk  (Antonucci  &  Akiyama,  1994).  Het 

beschrijft voornamelijk het aantal en de aard van de relaties, de sexe en de leeftijd van de personen 

die deel uitmaken van het netwerk (ibid.). 

Sociale  steun  wordt  voorgesteld  als  een  positief  gevolg  van  bovenvernoemde  inter‐persoonlijke 

relaties  (House, 1987) en heeft betrekking op volgende drie aspecten: affectie, bevestiging en hulp 

(Kahn  &  Antonucci  ,1980).  Deze  hulp  en  steun  kan  vervolgens  op  volgende  manieren  geboden 

worden (Cohen & Wills, 1985; Cobb, 1976):  

‐ Emotionele  steun houdt  in dat men het  individu  voldoende  signalen geeft dat hij een geliefd, 

waardevol en geaccepteerd persoon is (ibid.).  

‐ Informatieve steun kan door het sociaal netwerk verstrekt worden door het  individu  informatie 

te  bieden.  Evenzeer  kan  informatieve  steun  geboden worden  door  hulp  aan  te  reiken  bij  het 

analyseren, begrijpen en oplossen van een probleem (ibid.). 

‐ Instrumentele steun wil zeggen dat er materiële en/of financiële hulp gegeven wordt (ibid.).  

‐ Recreatieve steun wordt voorzien door samen, op een recreatieve manier, tijd door te brengen 

(ibid.).  Aanwezigheid  van  anderen  kan  voor  nodige  afleiding  zorgen,  en  hierdoor  kan  een 

positieve affectieve stemming teweeggebracht worden (ibid.).  

Tot slot dienen  ‘ontvangen sociale steun’ en  ‘perceived social support’  (ervaren sociale steun) van 

elkaar onderscheiden te worden. Dit omdat niet elke ontvangen sociale steun wel degelijk als sociale 

steun  ervaren  wordt  (Cohen  &  Wills,  1985).  In  deze  masterproef  komt  de  beleving  van  de 

participanten centraal te staan, bijgevolg zal er gefocust worden op de perceived social support.  

Onderzoek wees uit dat sociaal netwerk en sociale steun dynamische aspecten zijn. Beiden kunnen 

namelijk  zowel  van  vorm  als  van  aard wijzigen  afhankelijk  van  de  ontwikkelingsfase waarin  een 

individu  zich  bevindt  (Antonucci,  Akiyama  &  Takahashi,  2004).  Bij  aanvang  van  het  leven  wordt 

sociale steun vooral geboden door ouders en familie. Stilaan zoekt men meer sociale steun buiten de 

familie,  zoals  bij  vrienden  en  leeftijdsgenoten.  Hoe  ouder  men  wordt  hoe  groter  de  rol  van 

leeftijdsgenoten op de ontwikkeling van de persoon  (Cicchetti, 1989  in Almqvist & Broberg, 1999). 

Op nog  latere  leeftijd vormen het werk en de gemeenschap een belangrijke bron van sociale steun 

Page 23: Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... · 2012-12-05 · Mijn bijzondere dank gaat uit naar Minor‐Ndako vzw waar ik tijdens

9  

(Cobb, 1976). Hierbij spelen  langs de ene kant ook  individuele factoren (geslacht,  leeftijd, etniciteit, 

en  temperament)  een  rol.  Langs  de  andere  kant  zijn  ook  situationele  kenmerken 

(leefomstandigheden) bepalend voor het sociaal netwerk en de sociale steun (Levitt, 2005).  

Tot    slot  is  het  belangrijk  om  voor  ogen  te  houden  dat  cultuur  een  belangrijke  rol  speelt  bij  de 

invulling van deze concepten. Uit onderzoek  is namelijk gebleken dat de verschillende vormen van 

sociale  steun,  de  betekenis  van  sociale  steun,  de  verschillende  steunbronnen    en  de waarde  die 

toegekend wordt aan het  sociaal netwerk en de  sociale  steun  cultuurspecifiek  zijn  (Kelaher et al., 

2001, in:  Stewart, Anderson, Beiser, Mwakarimba, Neufeld, Simich, & Spitzer, 2008).  

Sociaal netwerk en sociale steun bij NBBM 

In onderstaand deel wordt het sociaal netwerk van NBBM besproken en wordt er nagegaan van wie 

NBBM sociale steun ervaren.  

Bij het verlaten van hun herkomstland worden NBBM geconfronteerd met  ‘meervoudige breuken’, 

zij  laten hun ouders, broers/zussen,  familie, vrienden, klasgenoten, enzovoort achter  (Adjukovic & 

Adjukovic,  1998;  Derluyn  et  al.,  2005;  Kohli,  2002; Montgomery,  Rousseau,  &  Shermarke,  2001; 

Weine  et  al.,  1998).  De  vaak  plots  voorkomende  breuk  kent  enkele  risico’s  voor 

vluchtelingenkinderen  (Bemak & Greenberg, 1994; Sourander, 1998). Dikwijls komen NBBM aan  in 

het gastland  zonder enig netwerk waarop  ze  kunnen  terugvallen en   dienen  ze een nieuw  sociaal 

netwerk uit te bouwen in hun gastland (Lie, 2002; Montgomery et al., 2001).  

Door vluchtelingen wordt een sociaal netwerk in het gastland op verschillende manieren uitgebouwd 

(Stewart  et  al.,  2008). Meest  voorkomende  voorbeelden  zijn:  naar  de  kerk  gaan,  interactie met 

buren,  vriendschapsband  opbouwen  met  klasgenoten  en/of  met  collega’s,  en  participatie  aan 

allerhande activiteiten  (ibid.). NBBM zijn vaak gedurende de eerste paar maanden na aankomst op 

zoek naar anderen om samen dingen mee te kunnen doen (Kohli & Mather, 2003). Maar onderzoek 

wees  uit  dat  het  voor NBBM  niet  vanzelfsprekend  is  om  een  sociaal  netwerk  op  te  bouwen,  om 

vrienden  te maken  en  om  nieuwe  steunfiguren  te  vinden  (Close,  Stead,  Arshad  &  Norris,  2001; 

Kovacev & Shute, 2004) (Cf. infra).  

Het netwerk van NBBM bestaat zowel uit leeftijdsgenoten als uit volwassenen, ook kan het gaan om 

mensen met eenzelfde culturele achtergrond of om mensen uit het gastland  (Derluyn et al., 2005; 

Mels,  Derluyn  &  Broekaert,  2008).  Ook  in  een  follow‐up  studie  bij  NBBM  in  Zweden  (Wallin  & 

Ahlström,  2005)  wordt  vastgesteld  dat  hun  sociaal  netwerk  vooral  bestaat  uit  vrienden  met 

eenzelfde culturele achtergrond (Cf. infra). Uit  onderzoek is gebleken dat NBBM slechts in beperkte 

mate  contact  hebben met  de  autochtone  populatie,  het  betreft  hier  voornamelijk  contacten met 

buren  en  professionelen  (Mels  et  al.,  2008; Walling  &  Ahlström,  2005).  Bij  NBBM  is  het  sociaal 

netwerk een dynamisch concept, zo maken ze stilaan deel uit van formele en  informele netwerken 

en breidt hun vriendenkring uit doorheen de tijd  (Kohli, 2011). 

Hieronder wordt dieper ingegaan op de verschillende personen/groepen die fungeren als steunbron, 

ook  wordt  er  toegelicht  welke  vorm  van  sociale  steun  (Cf.  supra)  geboden  wordt  door 

desbetreffende personen/groepen.  

 

Page 24: Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... · 2012-12-05 · Mijn bijzondere dank gaat uit naar Minor‐Ndako vzw waar ik tijdens

10  

‐ Sociale steun geboden door vrienden en leeftijdsgenoten 

Het  hebben  van  vrienden wordt  door NBBM  beschouwd  als  een  positief  element  in  hun  huidige 

leefsituatie  en  ook  werd  vastgesteld  dat  het  hebben  van  sterke  vriendschapsbanden  met 

leeftijdsgenoten een positief effect kan hebben op het algemeen welzijn van NBBM    (Correa‐Velez, 

Gifford, & Barnett, 2010; Derluyn, 2005).  

In het onderzoek van Mels en collega’s  (2008) naar de ervaren  sociale  steun bij  twaalf mannelijke 

NBBM die in een asielcentrum verblijven, gaven de participanten aan dat ze de andere NBBM in het 

opvangcentrum beschouwen als vriend. Ook uit een ander onderzoek bij NBBM kon worden afgeleid 

dat het opvangcentrum een ontmoetingsplek is om anderen te leren kennen (Derluyn, 2005; Stewart 

et  al.,  2008; Wallin  &  Ahlström,  2005).  Bovendien  is  uit  datzelfde  onderzoek  gebleken  dat  het 

merendeel van de NBBM ten minste één vriend heeft in het opvangcentrum (ibid.). Het gaat hierbij 

voornamelijk om mensen met eenzelfde etnischculturele achtergrond en wordt er  in het bijzonder 

recreatieve steun geboden (Mels et al., 2008). 

Zoals  reeds  vermeld  (Cf.  supra)  hebben  NBBM  vooral  vrienden  met  eenzelfde  etnischculturele 

achtergrond  (o.a.  Mels  et  al.,  2008;  Montgomery  et  al.,  2001;  Stewart  et  al.,  2008;  Wallin  & 

Ahlström,  2005).  Hulp  en  steun  wordt  door  personen  met  eenzelfde  etnische  achtergrond  op 

verschillende  manieren  geboden  en  deze  personen  spelen  vooral  een  belangrijke  rol  in  de 

aankomstfase (Mels et al., 2008; Montgomery et al., 2001; Stewart et al., 2008). Ten eerste bieden 

personen met dezelfde culturele achtergrond hulp bij het leren van de taal en het interpreteren van 

de contacten (Mels et al., 2008). Ten tweede wordt er door hen  informatie over de cultuur van het 

gastland verstrekt (Mels et al., 2008; Stewart et al.,2008; Wallin & Ahlström, 2005). Daarnaast kan er 

soms ook  instrumentele steun geboden worden (Mels et al., 2008). Een belangrijke vorm van steun 

aangereikt door personen met eenzelfde afkomst  is die van  ‘gezelschap’, deze steun wordt op een 

recreatieve manier geboden  (Mels et al., 2008; Raghallaigh & Gilligan, 2010). Bij voorkeur brengen 

NBBM hun vrije tijd door met vrienden van eenzelfde etnische afkomst (Mels, et al., 2008). Hetzelfde 

blijkt uit een onderzoek bij Soedanese NBBM  in Amerika,  in dit onderzoek werd door 91% van de 

participanten  (n=  296)  aangegeven  dat  ze  tijd  doorbrengen  met  anderen  afkomstig  uit  Soedan 

(Geltman et al., 2005). Het ervaren van emotionele steun geboden door deze groep kan bevorderend 

zijn voor het emotioneel welbevinden van NBBM (Baker, 1992, in: Wallin & Ahlström, 2005) De steun 

die  gegeven  wordt  door  personen  met  eenzelfde  culturele  achtergrond  kan  een  stress‐  en 

angstreducerende  invloed hebben (Van Tran, 1987). Tot slot vormen zij een brug bij het uitbouwen 

van een groter sociaal netwerk (Mels et al., 2008).  

Niet alleen  in het opvangcentrum kunnen vriendschappen ontstaan, ook op  school hebben NBBM 

vaak vrienden  (Derluyn, 2005; Mels et al., 2008). Klasgenoten bieden vooral  recreatieve steun aan 

NBBM  en de  school heeft  voornamelijk  een  afleidende  functie  (Derluyn, 2005; Mels,  et  al., 2008; 

Montgomery et al., 2001; Raghallaigh & Gilligan, 2010). Een veilige en goede positie op school waar 

NBBM een bijdrage kunnen  leveren en waar wederkerigheid ervaren wordt, kan een buffer vormen 

tegen hun complexe en onzekere situatie waarmee NBBM vaak geconfronteerd worden (Kia‐Keating 

& Ellis, 2007). Onderzoek bij adolescente vluchtelingen  toont aan dat hun gevoel van eigenwaarde 

kan toenemen naarmate ze meer steun ervaren van hun klasgenoten en naarmate ze zich deel van 

de groep voelen (ibid.).   

Page 25: Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... · 2012-12-05 · Mijn bijzondere dank gaat uit naar Minor‐Ndako vzw waar ik tijdens

11  

Onderzoek toont aan dat school geen ontmoetingsplek  is om relaties op te bouwen met studenten 

uit het gastland  (Joyce, Earnest, De Mori, & Silvagni, 2010; Mels et al., 2008).  Jonge vluchtelingen 

stellen dat taal‐ en culturele barrières hiervan de oorzaak zijn (Joyce et al., 2010). 

‐ Sociale steun geboden door professionelen 

Hulpverleners betekenen, vooral gedurende de eerste paar maanden na aankomst, een belangrijke 

steunbron voor NBBM, dit komt doordat zij vaak zonder sociaal netwerk aankomen  in het gastland. 

(Montgomery et al., 2001). Zo wordt er ondermeer  informatieve en  instrumentele  steun geboden 

door de medewerkers van het opvangcentrum (Mels et al., 2008; Raghallaign & Gilligan, 2010). Deze 

informatieve steun biedt de mogelijkheid om over de cultuur van het gastland te leren en om iets bij 

te  leren  over  het  praktische  aspect  van  het  leven  (Raghallaigh  &  Gilligan,  2010).  Hoewel  uit 

onderzoek  is gebleken dat NBBM  slechts  van een  klein aantal medewerkers  steun ervaren en dat 

NBBM naar eigen aanvoelen maar bij een tweetal begeleiders terecht kunnen voor een babbel, toch 

zijn  de  opvoeders/begeleiders/assistenten  diegenen  waarbij  NBBM  hun  gevoelens  kunnen  uiten 

(Derluyn, 2005; Silove, Steel & Watters, 2000).  

Van  de  groep  NBBM  die  reeds  alleen  wonen  ervaren  de meesten  voldoende  steun  van  andere 

instanties,  ook  wordt  de  sociaal  werker  van  deze  instanties  vaak  beschouwd  als  een  belangrijk 

persoon om mee te praten (Derluyn, 2005).  

‐ Sociale steun geboden door familie 

Kenmerkend voor de situatie waarin NBBM zich bevinden  is hun breuk met hun sociaal netwerk en 

het verlies van ouderlijke steun (o.a. Derluyn & Broekaert, 2007b; Kohli & Mather, 2003; Mels et al., 

2008;  Sourander,  1998;  Tartakovsky,  2009).  Emotionele  en  materiële  steun,  die  in  normale 

omstandigheden door de familie geboden wordt, ontbreekt bij NBBM (Mels et al., 2008). Onderzoek 

toont aan dat NBBM een grotere kans hebben om een gebeurtenis als traumatisch te ervaren door 

het gebrek aan ouderlijke steun en bescherming (Guarnaccia & Lopez, 1998), want deze bescherming 

en  steun  kan  vluchtelingenkinderen  helpen  bij  het  verwerken  van  traumatische  gebeurtenissen 

(Ager, 1992). Tot slot kan hierdoor het emotioneel welzijn van NBBM in het gedrang komen (Derluyn 

& Broekaert, 2007b; Bean, Derluyn, Eurlings‐Bontekoe, Broekaert, & Spinhoven, 2007).  

Hoewel de fysieke aanwezigheid, bescherming en steun van ouders en familieleden ontbreekt, toch 

blijven deze personen sterk aanwezig in de verhalen van NBBM en blijven NBBM heel loyaal naar hun 

ouders  toe  (Derluyn, 2005; Derluyn et al., 2005; Mels et al., 2008). Zo voelen sommige NBBM zich 

aangemoedigd door en halen ze steun uit de hoop die hun familie voor hen koestert (Montgomery et 

al., 2001). Ook wordt er door NBBM  veel  aan hun  familie  gedacht, maken  ze  zich  zorgen om het 

welzijn van hun familie  in het herkomstland en tot slot  is het gemis bij velen groot (Derluyn, 2005; 

Derluyn et al., 2005; Mels et al., 2008; Sourander, 1998).  

Moeilijkheden bij het uitbouwen en onderhouden van een sociaal netwerk 

Hieronder worden verschillende moeilijkheden aangehaald waardoor het voor NBBM geen 

gemakkelijke opgave is om sociale relaties op te bouwen en te onderhouden. 

‐ Wantrouwen 

Page 26: Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... · 2012-12-05 · Mijn bijzondere dank gaat uit naar Minor‐Ndako vzw waar ik tijdens

12  

Onderzoek  bevestigt  dat  gebrek  aan  vertrouwen  kan  leiden  tot  inter‐persoonlijke  problemen 

(Mitchell, 1990; Anderson, 2001: in Derluyn, 2005). Ook in een onderzoek bij NBBM (Derluyn, 2005) 

werd door de jongeren aangegeven dat wantrouwen hinderend kan zijn bij het leggen van contacten. 

Bij NBBM kan het vertrouwen geschaad zijn, hierbij liggen enkele oorzaken aan de basis. Ten eerste 

zijn  traumatische gebeurtenissen vaak kenmerkend voor het verleden van NBBM    (slachtoffer van 

geweld, oorlog, separatie van familie,…) (o.a. Ajdukovic & Ajdukovic, 1998; Bean et al., 2007; Correa‐

velez et al., 2010; Derluyn et al., 2008: Montgomery et al., 2001), dit kan leiden tot wantrouwen ten 

aanzien  van  familie,  vrienden  en  volwassenen  (Coventry,  Guerra,  MacKenzie,  &  Pinkney,  2002; 

Raghallaigh & Gilligan, 2010). NBBM kunnen hun vertrouwen verliezen  in relaties mede doordat ze 

van  hun  ouders  een  ambivalente  boodschap  gekregen  hebben:  ‘we  zien  je  zo  graag  dat  we  je 

wegsturen’ (Kohli,2011). Evenzeer kan hun geloof in de goodwill van de overheid en van de mensen 

uit  de  gemeenschap  hierdoor  aangetast  zijn  (Coventry  et  al,  2002;  Joyce  et  al.,  2010;  Lustig,  Kia‐

Keating, &  Grant  Knight,  2004).  Niet  alleen  hun  verleden  ligt  aan  de  basis  van  dit wantrouwen, 

sommige NBBM gaan uit zelfbescherming anderen wantrouwen  (Raghallaigh & Gilligan, 2010). Tot 

slot krijgen NBBM dikwijls van hun familie de instructie om hun gevoelens, gedachten en feiten niet 

te  onthullen  aan  diegenen  die  zich  in  het  gastland  om  hen  bekommeren,  hierdoor  gaan  ze 

behoedzaam om met datgene wat  ze  al dan niet  vertellen aan  anderen  (Kohli, 2006; Kohli, 2011; 

Davies & McKelvey, 1998).  

‐ Onzekerheid 

De  situatie  waarin  jonge  vluchtelingen  zich  bevinden  wordt  gekenmerkt  door  voortdurende 

veranderingen doorheen de  tijd en een grote onzekerheid over hun verleden, heden en  toekomst 

(Bean et al., 2007; Correa‐Velez et al., 2010; Coventry, 2002; Derluyn, 2005; Kohli, 2002; Kohli, 2011; 

Raghallaigh & Gilligan, 2010; Sourander 1998; Weine et al., 1998). 

In deze context van onzekerheid is het voor veel NBBM niet vanzelfsprekend om een sociaal netwerk 

uit  te bouwen en  te onderhouden en om emotionele banden aan  te gaan met anderen. Dit komt 

ondermeer doordat NBBM dikwijls niet  lang verblijven  in het opvangcentrum  (Derluyn, 2005; Van 

Der Veer, G., 1998). Onzekerheid kan ‘outreachend’ gedrag bij NBBM verhinderen (Kohli & Mather, 

2003). 

Evenwel heerst er een grote onzekerheid betreffende hun juridische situatie. Dit kan  leiden tot een 

sociaal  isolement  (Bernhard, Goldring, Young, Berinstein, & Wilson, 2007).  Sociale  interacties 

kunnen worden belemmerd doordat het uitblijven van een beslissing kan  leiden  tot gevoelens van 

machteloosheid en onzekerheid (ibid.).   

‐ Uiteenlopende culturele achtergronden 

Het  leggen  van  sociale  contacten  en  het  opbouwen  van  vriendschapsbanden  kan  bij  NBBM 

verhinderd worden  doordat NBBM  uit  zeer  uiteenlopende  culturele  achtergronden  afkomstig  zijn 

(Closs  et  al.,  2001;  Joyce  et  al.,  2009;  Van  Der  Veer,  1998).  Onderzoek  (Derluyn,  Broekaert  & 

Schuyten, 2008) wees uit dat migrantenjongeren in België meer problemen met peers vertonen dan 

niet‐migrantenjongeren.  Een  mogelijke  verklaring  hiervoor  zijn  de  aanpassingsmoeilijkheden 

waarmee  jonge migranten geconfronteerd worden (ibid.). NBBM dienen namelijk een evenwicht te 

vinden tussen de cultuur van hun herkomst land enerzijds en de cultuur van het gastland anderzijds 

(Joyce  et  al.,  2010;  Kohli,  2002).  Bovendien  is  het  zo  dat  de  ontwikkeling  van  biculturele 

Page 27: Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... · 2012-12-05 · Mijn bijzondere dank gaat uit naar Minor‐Ndako vzw waar ik tijdens

13  

vaardigheden bij jonge vluchtelingen belemmerd wordt wanneer er sprake is van een onderdrukking 

van hun oorspronkelijke culturele identiteit (Coventry, 2002). Dit verlies van traditionele waarden en 

normen kan bovendien leiden tot eenzaamheid (Adjukovic & Adjukovic, 1998). 

‐ Taal‐ en communicatiebarrières 

In een onderzoek naar de beleving van NBBM in België werden taalbarrières door het merendeel van 

de participanten aangehaald als een van de moeilijkheden waarmee ze te kampen hebben (Derluyn, 

2005). Onderzoek  toont  aan dat  beperkte  taalvaardigheden  sociaal  isolement  kunnen  versterken 

(Bemak & Greenberg, 1994) en dat het uitbouwen van een sociaal netwerk bemoeilijkt kan worden 

hierdoor  (Derluyn, 2005; Ajdukovic & Ajducovic, 1993).   Andersom kan sociaal  isolement het  leren 

van  de  taal  bemoeilijken  (Wallin &  Ahlström,  2005).  Alsook wordt  het  ervaren  van  sociale  steun 

geboden door hulpverleners verhinderd door beperkte  taalvaardigheden  (Stewart et al., 2008), dit 

komt ondermeer doordat de  taalvaardigheden van cliënten geregeld door hulpverleners overschat 

worden (Verrept, 2002).   

Tot  slot werd  door NBBM  aangegeven  dat  hun  kwaliteit  van  leven  stijgt  naarmate  ze  over meer 

taalvaardigheden beschikken (Wallin & Ahlström), maar uit onderzoek blijkt dat het leren van de taal 

ontzettend moeilijk  is doordat vluchtelingen zich  in een ‘overlevingsfase’ bevinden. Dit houdt  in dat 

ze weinig tot geen tijd hebben om zich de taal van het gastland eigen te maken (Stewart et al., 2008). 

‐ Discriminatie en racisme 

Jonge vluchtelingen worden dikwijls geconfronteerd met racisme en discriminatie (Close et al., 2001; 

Coventry et al., 2002; Derluyn, 2005; Derluyn & Broekaert, 2007b; Davies & Webb, 2000; Stewart et 

al., 2008) en dit kan een negatieve invloed hebben op hun welzijn (Tartakovsky, 2009). Uit onderzoek 

is  gebleken  dat  discriminatie  en  racisme  veelal  gekoppeld  is  aan  hun  herkomst,  taal  en  culturele 

verschillen  (Beiser & Hou,  2006;  Cassity & Gow,  2006; Derluyn,  2005;  Correa‐Velez  et  al.,  2010). 

Ondermeer op  school  zijn NBBM het  slachtoffer van  racisme, discriminatie en pesterijen  (Derluyn, 

2005; Cassity & Gow, 2006). Maar ook wanneer er op zoek gegaan wordt naar formele steun voelen 

deze nieuwkomers zich gediscrimineerd, hierdoor wordt sociale steun vooral opgezocht bij eventuele 

familie, vrienden en bij hun gemeenschap met eenzelfde culturele achtergrond (Stewart et al., 2008).  

‐ Financiële barrières  

Tot slot heeft het financiële aspect een belemmerende rol bij het leggen en onderhouden van sociale 

relaties (McMichael & Manderson, 2004; Mels et al., 2008; Van Der Veer, 1998). NBBM beschikken 

over  te weinig  financiële mogelijkheden om deel  te nemen  aan  (duurdere)  activiteiten waar deze 

contacten gelegd kunnen worden  (Van Der Veer, 1998). Dat beperkte financiële mogelijkheden het 

aangaan  van  sociale  relaties  bemoeilijkt, werd  bevestigd  in  een  onderzoek  naar  het welzijn  van 

Somalische vrouwen in Australia (McMichael & Manderson, 2004). 

Page 28: Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... · 2012-12-05 · Mijn bijzondere dank gaat uit naar Minor‐Ndako vzw waar ik tijdens

14  

2.2  Psychosociaal welzijn, sociaal netwerk en sociale steun bij NBBM 

Dit deel wordt ingeleid met een korte beschrijving van het psychosociaal welzijn. Vervolgens wordt 

het verband tussen sociaal netwerk/sociale steun en het psychosociaal welzijn aan de hand van twee 

modellen verklaard. Tot slot wordt dit verband specifiek toegelicht bij NBBM.  

Inleidende begripsomschrijving: psychosociaal welzijn 

Het  concept  psychosociaal  welzijn  kreeg  verschillende  invullingen  doorheen  verscheidene 

onderzoeken en werd bijgevolg aan de hand van verschillende indicatoren gemeten (Ahearn, 2000). 

Zo wordt er ondermeer gesteld dat het psychologisch welzijn betrekking heeft op de mate waarin 

iemand tevreden is over zijn leven (Van Tran, 1987). Hierbij wordt het psychosociaal welzijn in kaart 

gebracht aan de hand van periode in België, educatie, leeftijd, sociale steun en materiële status.  Bij 

een  andere  invulling  van  het  concept wordt  er  een opsplitsing  gemaakt  tussen het psychologisch 

welzijn  (gedrag,  percepties,  leermogelijkheden  geheugen,  gedachten  en  emoties)  en  het  sociaal 

welzijn (veranderde sociale relaties, sociale waarden, sociale status, economische status,…) (Machel, 

2000).  In een derde benadering van het concept wordt het psychosociaal welzijn opgesplitst  in zes 

indicatoren:  gevoel  van  eigenwaarde,  lichaamsbeeld,  sociale  competentie,  schoolvaardigheden, 

eenzaamheid en gedrags‐ en emotionele problemen (Tartakovsky, 2009). Om verwarring betreffende 

het concept psychosociaal welzijn binnen dit onderzoek  te vermijden  zal de omschrijving gegeven 

door Machel  (2000)  gehanteerd worden.  Eerst  en  vooral  omdat  dit  een  duidelijke,  afgebakende, 

concrete, en tevens ook een veelomvattende omschrijving  is.   Ten tweede krijgt het sociale aspect, 

focus van dit onderzoek, een belangrijke plaats toegewezen in deze begripsomschrijving.  

Het buffermodel en het main‐effect model: twee modellen die  het verband tussen 

sociale steun  en het psychosociaal welzijn verklaren 

 

‐ Inleidende begripsomschrijving 

Er  bestaat  een  relatie  tussen  het  sociaal  netwerk,  de  sociale  steun  en  het  psychosociaal welzijn, 

bewijs hiervoor werd door verscheidene onderzoeken geleverd (Cohen & Wills, 1985; Cohen, Sherrod 

& Clark, 1986; Cobb, 1976; House, 1987; Tartakovsky, 2009). Deze  relatie wordt aan de hand van 

twee verschillende modellen verklaard, zijnde: het buffermodel en het main‐ effect model. In dit deel 

worden beiden modellen uitgediept.  

Het buffermodel stelt dat sociale steun een beschermende functie heeft. Sociale steun vormt als het 

ware een buffer tegen de eventuele pathologische  invloeden van een stressvolle  levensgebeurtenis 

(Cohen & Wills, 1985; McMichael & Manderson, 2004). Het main‐effect model stelt dat sociale steun 

en het sociaal netwerk een directe invloed hebben op het welzijn (Cohen & Wills, 1985). Ten eerste 

kunnen er positieve ervaringen beleefd worden door de aanwezigheid van een sociaal netwerk en 

sociale steun. Ten tweede kan het sociaal netwerk en de sociale steun  iemands  leven voorzien van 

voldoende  continuïteit,  stabiliteit  en  voorspelbaarheid  (ibid.).  Ten  derde  kan  het  ervaren  van 

Page 29: Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... · 2012-12-05 · Mijn bijzondere dank gaat uit naar Minor‐Ndako vzw waar ik tijdens

15  

voldoende  emotionele  steun  het  gevoel  van  eigenwaarde  bij  de  persoon  in  kwestie  verhogen  en 

wordt er een teken van erkenning ervaren (ibid.). Tot slot kan integratie binnen een bepaald sociaal 

netwerk en het gevoel van ‘belonging’ een preventieve factor zijn voor negatieve ervaringen (ibid.).  

‐ Psychosociaal welzijn en sociale steun bij NBBM 

In dit  stuk wordt het  verband  tussen het psychosociaal welzijn en  sociale  steun bij NBBM    vanuit 

bovenstaande modellen beschreven, evidentie hiervoor werd in een onderzoek naar sociale steun bij 

NBBM  in  België  gevonden  (Mels  et  al.,  2008).  Er wordt  in  dit  deel  vertrokken  vanuit  de  situatie 

waarin NBBM zich bevinden.  

Alvorens  het  verband  tussen  het  sociaal  netwerk,  sociale  steun  en  het  psychosociaal  welzijn  bij 

NBBM uit te diepen, dient er benadrukt te worden dat tal van factoren mee een invloed hebben op 

het psychosociaal welzijn. Kenmerkend voor de situatie waarin NBBM zich bevinden  is het gegeven 

dat  verschillende  risicofactoren  interfereren met  elkaar  en  dat  deze  factoren  samen  een  invloed 

kunnen  hebben  op  het  welzijn  van  NBBM  (Ajdukovic  &  Ajdukovic,  1993;  Bean  et  al.,  2007). 

Voorbeelden  van  dergelijke  risicofactoren  zijn:  blootstelling  aan  traumatische  levenservaringen,  

confrontatie  met  veelvoudig  verlies  en  separatie,  het  niet‐begeleid  zijn,  acculturatiestress, 

discriminatie,  huidige  leefomstandigheden,  gebrek  aan  sociale  steun,  enzovoort  (Ajdukovic  & 

Ajdukovic, 1993; Bean et al., 2007; Coventry et al., 2002; Davies & McKelvey, 1998; Derluyn, 2005; 

Derluyn & Broekaert, 2007b; Derluyn, et al., 2008; Fantino & Colak, 2001; Lie, 2002; Hyman, Beiser & 

Vu, 1996; Sourander, 1998; Tartakovsky, 2009). Terwijl sociale steun een positief effect kan hebben 

op  het welzijn  van  NBBM,  kan  discriminatie  hierop  een  negatieve  invloed  hebben  (Leung,  2001; 

Correa‐Velez, 2010; Tartakovsky, 2009).  

Ook is het belangrijk om voor ogen te houden dat het psychosociaal welzijn bij NBBM een dynamisch 

gegeven  is dat wijzigt doorheen de  tijd en onderhevig  is aan bovenstaande  factoren  (Tartakovsky, 

2009). Zo blijkt dat het psychosociaal welzijn bij NBBM  afneemt gedurende het eerste jaar van hun 

verblijf  in het  gastland  en dat het na  een periode  van drie  jaar weer  toeneemt  (ibid.) Hierbij  ligt 

ondermeer het ‘stress‐coping model’ aan de basis, in dit model wordt gesteld dat nieuwkomers leren 

omgaan met  acculturatiestress  (o.a.  aanleren  nieuwe  taal,  nieuwe  gewoontes,  sociale  contacten, 

opbouwen  van  een  sociaal  netwerk,  enzovoort),  en  dat  dit  gepaard  gaat  met  een  verbeterd 

psychosociaal welzijn (Ward, Okura, Kennedy & Kojima, 1998).  

Het buffermodel  (Cf.  supra)  stelt dat  het  sociaal netwerk  en de  ervaren  sociale  steun NBBM  kan 

beschermen  tegen  schadelijke  invloeden  van  buitenaf  (Mels  et  al.,  2008).  Dit  komt  ondermeer 

doordat negatieve gebeurtenissen als minder  ingrijpend ervaren worden door NBBM die voldoende 

sociale steun ervaren (ibid.). Een reden hiervoor is dat NBBM die sociale steun ervaren, beseffen dat 

ze een beroep kunnen doen op bepaalde personen uit hun omgeving, hierdoor kunnen deze NBBM 

bepaalde problemen overwinnen (Derluyn et al., 2005). Ten tweede kan voldoende sociale steun de 

psychologische  stress  veroorzaakt  door  stressvolle  ervaringen  uit  het  verleden  reduceren  (Hodes, 

Jagdev, Chandra, & Cunniff, 2008; Joyce, 2010).  Dit wordt bevestigd in een follow‐up onderzoek naar 

het psychologisch functioneren bij gevestigde vluchtelingen (Lie, 2002), want in dit onderzoek wordt 

vastgesteld dat gebrek aan sociale contacten en emotionele steun belangrijke voorspellers zijn voor 

de  ernst  van  een  posttraumatische  stressstoornis  (PTSS)  en  depressie.  Bovendien  kan  steun 

verkregen  door  personen  met  eenzelfde  etnischculturele  achtergrond  PTSS  en  depressieve 

symptomen  reduceren  en  heeft  deze  steun  een  stressreducerende  functie  (Geltman  et  al.,  2005; 

Page 30: Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... · 2012-12-05 · Mijn bijzondere dank gaat uit naar Minor‐Ndako vzw waar ik tijdens

16  

Montgomery et al., 2001). Een andere preventieve  factor tegen het ontwikkelen van psychologisch 

leed  is de beschikbaarheid van ouders, voornamelijk die van de moeder (Almqvist & Broberg, 1999; 

Bean et al., 2007; Derluyn, 2005; Sourander, 1998). Ondermeer toont onderzoek aan dat NBBM die 

in België verblijven meer emotionele problemen, angstsymptomen, depressie en PTSS vertonen dan 

migranten waarbij de ouders aanwezig zijn (Derluyn et al., 2008; Derluyn, Mels & Broekaert, 2009). 

Tevens  vormen  ouders  en  familie  een  onwaarschijnlijk  belangrijke  bron  van  feedback  voor  jonge 

vluchtelingen  en  dit  kan  een  buffer  vormen  tegen  de  negatieve  feedback  waarmee  jonge 

vluchtelingen geconfronteerd worden in hun omgeving (Coventry et al, 2002), 

Door  de  sociale  steun  en  de  aanwezigheid  van  een  sociaal  netwerk  krijgt  de  NBBM  het  gevoel 

omringd  te  zijn,  ergens  bij  te  horen,  en  aanvaard  te worden  en  dit  kan,  zo  stelt  het main‐effect 

model  (Cf.  supra),  een  preventieve  factor  zijn  (Correa‐Velez,  2010; Mels  et  al.,  2008).  Positieve 

relaties  met  peers  kennen  een  positieve  invloed  op  het  emotioneel  welzijn  van 

vluchtelingenjongeren, dit komt ondermeer doordat de  jongeren hierdoor een hogere eigenwaarde 

hebben (Almqvist & Broberg, 1999). Het welzijn van jonge vluchtelingen gedurende een periode van 

vestiging  wordt  medebepaald  door  de  sociale  steun  verkregen  door  peers  en  personen  met 

eenzelfde etnischculturele achtergrond, want hierdoor kunnen de jonge vluchtelingen gevoelens van 

belonging ervaren, en dit  is een protectieve factor voor hun welzijn (Bernhard et al., 2007; Correa‐

Velez,  2010;  Kia‐Keatings &  Ellis,  2007;  Lustig  et  al.,  2004).  Langs de  andere  kant  is  bewezen  dat 

discriminatie  en  pesten  een  enorme    negatieve  invloed  kunnen  hebben  op  het  welzijn  van 

vluchtelingenjongeren  (Correa‐Velez  et  al.,  2010;    Leung,  2001;  Tartakovsky,  2009.).  Tot  slot  zijn 

ouders  in  staat om  zowel emotionele als  fysieke veiligheid en bescherming  te bieden, dit kan het 

welzijn  op  een  directe manier  beïnvloeden  (Sourander,  1998).  Voor  vluchtelingenjongeren  is  een 

moeilijke communicatie met hun ouders een noemenswaardige bron van stress (Hyman et al., 1996). 

   

Page 31: Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... · 2012-12-05 · Mijn bijzondere dank gaat uit naar Minor‐Ndako vzw waar ik tijdens

17  

Deel II: Probleemstelling  

Specifiek onderzoek gericht op NBBM kent tot op heden nog enkele leemtes (Derluyn, 2005; Derluyn 

& Broekaert, 2008; Derluyn et al., 2008; Gifford, Bakopanos, Kaplan, & Correa‐Velez, 2007; Mels et 

al., 2008; en Stewart et al., 2008;).  

Eerst en vooral is er al heel wat onderzoek verricht naar het emotioneel en het psychosociaal welzijn 

bij NBBM (o.a. Derluyn, 2005; Derluyn et al, 2008; Hodes et al., 2008; Lustig et al., 2004; Sourander, 

1998) en  is er bewijs geleverd voor de positieve bijdrage die geleverd kan worden door het sociaal 

netwerk en de  sociale  steun  (Cohen & Wills, 1985; Cohen et al., 1986; Cobb, 1976; House, 1987). 

Toch  is    specifiek onderzoek naar het  sociaal  netwerk  en  de  sociale  steun  bij NBBM  en naar de 

eventuele   wisselwerking tussen het sociaal netwerk, de ervaren sociale steun en het psychosociaal 

welzijn  /8bij NBBM eerder beperkt  (Derluyn, 2005; Mels et al., 2008). Meer onderzoek gericht op 

deze thema’s is zeker wenselijk, maar de nood aan longitudinaal onderzoek is het grootst.  

Er is namelijk  een beduidend gebrek aan longitudinaal onderzoek (Grifford et al., 2007). Toch zijn er 

een  aantal  redenen waardoor  aangenomen wordt  dat  longitudinaal  onderzoek  hier  een  absolute 

meerwaarde  kan  bieden.  Ten  eerste  wordt  de  situatie  waarin  vluchtelingen  zich  bevinden 

gekenmerkt  door  voortdurende  veranderingen  (Bean  et  al.,  2007;  Correa‐Velez  et  al.,  2010; 

Coventry,  2002;  Grifford  et  al.,  2007).  Ten  tweede  kunnen  zowel  objectieve  als  subjectieve 

veranderingen  in  kaart  gebracht worden  door  het  herhaaldelijk  afnemen  van metingen  (Menard, 

2002; Gifford  et  al.,  2007).  Ten  derde wees  onderzoek  uit    dat  zowel  het  sociaal  netwerk  als  de 

sociale steun van vorm en aard kunnen wijzigen doorheen de  tijd  (Antonucci et al., 2004). Tot slot 

werd ook bewijs geleverd dat het psychosociaal welzijn een dynamisch concept  is dat onderhevig  is 

aan veranderingen doorheen de tijd (Ward et al., 1998).  

Hoewel er reeds een aantal onderzoeken gebeurde vanuit het perspectief van de jongeren (Mels et 

al.,  2008),  toch  blijft  dit  eerder  beperkt  en  is meer  onderzoek  vanuit  hun  beleving  aan  de  orde 

(Derluyn, 2005; Kovacev, & Shute, 2003; Stewart et al., 2008). 

Dit  onderzoek  streeft  ernaar  om  een  duidelijk  beeld weer  te  geven  van  het  sociaal  netwerk,  de 

ervaren  sociale  steun  en  het  psychosociaal  welzijn  van  NBBM.  Hierbij  wordt  er  vervolgens 

geprobeerd om  zowel objectieve als  subjectieve veranderingen betreffende deze  concepten op  te 

sporen. Dit gebeurt aan de hand van volgende onderzoeksvragen:  

Hoe ziet het sociaal netwerk van de NBBM eruit en welke sociale steun ervaren zij? In welke 

mate zijn ze tevreden over hun sociaal netwerk en de ervaren sociale steun? 

 

Op welke manier is het psychosociaal welzijn van de NBBM verbonden met hun beleving over 

hun sociaal netwerk en sociale steun? 

Volgende doelstellingen worden beoogd binnen dit onderzoek:  

Eerst en vooral heeft dit onderzoek de ambitie om een bijdrage  te  leveren aan de  theorievorming 

betreffende sociaal netwerk, sociale steun en psychosociaal welzijn bij NBBM. Door op regelmatige 

basis contact te hebben met de participanten  tracht dit onderzoek eventuele veranderingen  in het 

Page 32: Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... · 2012-12-05 · Mijn bijzondere dank gaat uit naar Minor‐Ndako vzw waar ik tijdens

18  

psychosociaal welzijn en mogelijke ontwikkelingen binnen het sociaal netwerk en sociale steun op te 

sporen.  

Dit onderzoek streeft ernaar om een bijdrage aan de hulpverlening  te  leveren. Dit gebeurt aan de 

hand van een kennisverruiming over het sociaal netwerk en de sociale steun bij NBBM en het belang 

hiervan  voor  het  psychosociaal welzijn.  Hierdoor  kan  de  hulpverlening  inspelen  op  de  noden  en 

behoeften van NBBM. 

Door  het  sociaal  netwerk,  de  sociale  steun  en  het  psychosociaal  welzijn  van  NBBM  in  kaart  te 

brengen, wordt er een bijdrage op beleids‐ en maatschappelijk niveau nagestreefd.  

De    stem en beleving van de participanten wordt op een  zo  correct en  krachtig mogelijke manier 

kenbaar gemaakt aan de buitenwereld. 

   

Page 33: Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... · 2012-12-05 · Mijn bijzondere dank gaat uit naar Minor‐Ndako vzw waar ik tijdens

19  

Deel III: Methodologie  

In dit deel wordt allereerst het algemeen kader van het onderzoek geschetst. Vervolgens worden in 

hoofdstuk 2 de participanten en de onderzoekssetting  toegelicht. De kwantitatieve en kwalitatieve 

methodes  die  gehanteerd werden  tot  het  bekomen  van  de  data  komen  aan  bod  in  hoofdstuk  3. 

Vervolgens wordt het verloop van het onderzoek uitgelegd  in hoofdstuk 4.  In hoofdstuk 5 wordt er 

stilgestaan  bij  de  data‐analyse.  Tot  slot  wordt  dit  deel  afgerond  met  een  beschrijving  van 

kwaliteitscriteria. 

HOOFDSTUK 1: Algemeen kader 

1.1. Een mixed methods benadering in een longitudinale case study 

Dit onderzoek  is een  longitudinale multiple case study waarbij zowel kwantitatieve als kwalitatieve 

onderzoeksmethodes  gebruikt  werden.  In  onderstaand  deel  wordt  elk  van  deze  aspecten  nader 

bekeken, en wordt de keuze ervan gemotiveerd. Tot slot wordt er kort toegelicht hoe deze aspecten 

vorm  gekregen  hebben  binnen  dit  onderzoek,  dit  komt  echter  nog  uitgebreid  aan  bod  in  de 

hoofdstukken 3, 4, en 5. 

Mixed methods research 

Eerst en vooral wordt er van uitgegaan dat zowel kwantitatief als kwalitatief onderzoek belangrijk 

en zinvol zijn, daarom worden beiden gecombineerd in dit onderzoeksproces (Burke & Onwuegbuzie, 

2004;  Burke,  Onwuegbuzie  &  Turner,  2007;  Ivankova,  Creswell,  &  Stick,  2006;  Swanborn, 

2010;Tashakkori  &Teddlie  2003).    Het  gebruikmaken  van  verschillende  data,  het  hanteren  van 

verschillende methodes, strategieën en benaderingen is namelijk het fundament van mixed methods 

research (Burke et al., 1007).   

Ook doordat de mens binnen dit onderzoek als betekenisverlenend wezen beschouwd wordt, werd 

er  binnen  dit  onderzoek  geopteerd  voor  een  mixed  methods  benadering  (Wardekker,  1999). 

Gekwantificeerde  gegevens  zijn  hier  echter  beperkt  bruikbaar  doordat  verschillende 

betekenisverleningen en de context waarin deze  tot stand komen hierbij verloren gaan  (Smaling & 

Maso, 1990; Wardekker,  1999). Kwalitatief onderzoek  tracht de beleving  van de participanten  te 

achterhalen en streeft ernaar om het verhaal vanuit het perspectief van de participanten te verstaan 

en  te  beschrijven  (Miles & Huberman,  1994).  Binnen  dit  onderzoek wordt  er  een  centrale  plaats 

toegekend  aan  betekenissen  en  interpretaties  die  participanten  hebben  over  de  werkelijkheid 

(Smaling & Maso, 1990). Deze betekenissen en interpretaties komen tot stand in een historische en 

situationele context (Kelchtermans, 1999). 

Page 34: Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... · 2012-12-05 · Mijn bijzondere dank gaat uit naar Minor‐Ndako vzw waar ik tijdens

20  

Longitudinaal onderzoek  

In het kader van dit onderzoek had de onderzoekster tweemaandelijks een face‐to‐face contact met 

de participanten gedurende een periode van ongeveer elf maanden, hierdoor wordt dit onderzoek 

bestempeld  als  longitudinaal  onderzoek.  Het meermaals  afnemen  van metingen  gedurende  een 

bepaalde periode bij dezelfde participanten  is namelijk  kenmerkend  voor  longitudinaal onderzoek 

(Magnusson, Bergman,& Rudinger, 1991; Menard, 2002).  

Een longitudinale onderzoeksopzet betekent om allerhande redenen een absolute meerwaarde voor 

dit  onderzoek.  Eerst  en  vooral  zijn  de  centrale  concepten  (sociaal  netwerk,  sociale  steun  en 

psychologisch  welzijn)  van  dit  onderzoek  dynamische  processen  die  onderhevig    zijn  aan 

veranderingen (Grifford et al., 2007; Ward et al., 1998) en een  longitudinaal onderzoeks  is geschikt 

om dergelijke concepten te onderzoeken (Menard, 2002). Ten tweede bevindt de  doelgroep van dit 

onderzoek zich in een voortdurend veranderlijke situatie (Bean et al., 2007; Correa‐Velez et al., 2010; 

Coventry, 2002; Grifford et al., 2007). Longitudinaal onderzoek  is hier aangewezen, daar dergelijke 

onderzoeksopzet de mogelijkheid biedt om veranderingen in iemands leven op te sporen (Gifford, et 

al., 2007; Ward et al., 1998). Doordat het verleden van vluchtelingen dikwijls gekenmerkt wordt door 

achtervolging of mishandeling kon wantrouwen, angst en argwaan aanwezig zijn bij de participanten 

(Conventry,  2002;  Sourander,  1998).  Om  deze  reden  was  het  belangrijk  dat  er  een 

(vertrouwens)relatie  tussen de onderzoeker en de participanten opgebouwd werd, dit werd  in dit 

onderzoek  gerealiseerd  doordat  er meerdere  contactmomenten  zijn  geweest.  Bovendien  nam  de 

onderzoekster tussendoor telefonisch contact op om die (vertrouwens)relatie te bevorderen.  

Multiple Case Study 

In het kader van dit onderzoek werden verschillende cases onderzocht  (n=5), hierdoor behoort dit 

onderzoek tot multiple case study onderzoek (Gillham, 2000; Swanborn, 2010). Een case study houdt 

in dat een fenomeen onderzocht wordt bij verschillende cases in een gelijkaardige situatie doorheen 

een bepaalde periode (ibid.). Dit dient  te gebeuren in de natuurlijke context en gebruikmakend van 

verschillende methodes  (ibid).  In dit onderzoek werd met beide  aspecten  rekening  gehouden  (Cf. 

infra). Er werd voor een case study onderzoek gekozen, omdat het enerzijds een  ideale methode  is 

om de beleving van mensen te onderzoeken, zo wordt er ondermeer een centrale plaats toegekend 

aan de  interpretaties van de participanten over de werkelijkheid  (Swanborn, 2010). Anderzijds zijn 

case studies zinvol bij het beantwoorden van hoe‐ en waaromvragen van alledaagse fenomenen (Yin, 

2003). In dit onderzoek lag de focus vooral op hoe‐vragen. Tot slot resulteert een case study in een 

rijke, gedetailleerde en holistische beschrijving van het bestudeerde fenomeen, dit sluit nauw aan 

bij wat de onderzoekster wenst  te  realiseren met dit onderzoek  (Kenny & Grotelueschen, 1984;  in 

Ghesquière & Staessens, 1999). 

   

Page 35: Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... · 2012-12-05 · Mijn bijzondere dank gaat uit naar Minor‐Ndako vzw waar ik tijdens

21  

HOOFDSTUK 2: Participanten en setting 

De onderzoeksgroep binnen dit onderzoek bestaat uit vijf NBBM die sinds 2010  in België verblijven. 

De groep  is samengesteld uit twee meisjes en drie jongens, allen afkomstig uit het West‐Afrikaanse 

land Guinee. Allemaal verbleven ze in een OOC.  

NBBM afkomstig uit Guinee vormen de  laatste  jaren een belangrijke groep binnen de gehele groep 

NBBM in België. In 2011 was een kwart van NBBM, dat door Fedasil opgevangen werd, afkomstig uit 

Guinee (Fedasil, 2012b). Vrees voor genitale mutilatie en/of voor een gedwongen huwelijk zijn een 

aanleiding  voor meisjes  uit  Guinee  om  hierheen  te  komen  (EMN,  2009;  Fournier, maart  2011). 

Jongens uit Guinee vluchten voornamelijk om politieke  redenen  (ibid.). Bovendien  is er  reeds een 

grote  gemeenschap  afkomstig uit Guinee  aanwezig  in België  (CGVS,  januari, 2012;  Fedasil, 2012b; 

Fournier,  maart  2011;  UNHCR,  2011).  Ook  in  Frankrijk,  Nederland  en  Zwitserland  staat  het 

herkomstland Guinee in de top vijf (Terre des Hommes, december, 2009; EMN, februari, 2010). 

 

Aantal NBBM (N=5)

Aankomst in België  Juni 2010‐ September 2010 

September 2010 – December 2010 

Leeftijd bij aankomst  14 

15 

16 

17 

Tabel 1: Gegevens aankomst België 

Aantal NBBM (N=5)

Woonplaats bij aanvang 

onderzoek 

T1‐T211 

Opvangcentra Fedasil 

Alleenwonend 

 

T3‐T4 

Opvangcentra Fedasil 

Alleenwonend 

ILA (OCMW)  

T5‐T6 

Opvangcentra Fedasil 

Alleenwonend 

ILA (OCMW)  

 

 

 

 

 

Woontraject  gedurende  het 

onderzoek 

Opvangcentra Fedasil → ILA 

Opvangcentra Fedasil → Alleenwonend 

Woonplaats ongewijzigd 

                                                            11 T1, T2, T3, T4, T5, T6 zijn de verschillende onderzoeksmomenten die er zijn geweest gedurende het onderzoek. Meer informatie hierover zie hoofdstuk 4: Procedure.  

Page 36: Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... · 2012-12-05 · Mijn bijzondere dank gaat uit naar Minor‐Ndako vzw waar ik tijdens

22  

Procedure/verblijfstatuut   T1‐T2 

Erkend vluchteling 

         Asielprocedure 1 

‐ Wachtend op beslissing 

         Asielprocedure 2 

‐ Wachtend op beslissing 

T3‐T4 

Erkend vluchteling 

         Asielprocedure 2 

‐ Wachtend op beslissing 

          Procedure NBBM 

T5‐T6 

Erkend vluchteling 

         Asielprocedure 2 

‐ Negatief Antwoord 

         Procedure NBBM 

 

 

 

 

 

 

 

School   T1‐T2 

School 1 

Vorming Actiris 

T3‐T4 

School 1 

School 2 

Vorming Actiris 

T5‐T6 

School 1 

School 2 

Vorming Actiris 

 

 

112 

 

Vrijetijdsbesteding   T1‐T2 

‐ Ingeschreven bij organisatie 

‐ Deelname activiteiten centrum 

‐ Met vrienden doorbrengen 

T3‐T4 

‐ Ingeschreven bij organisatie 

‐ Deelname activiteiten centrum 

‐ Met vrienden doorbrengen 

T5‐T6 

‐ Ingeschreven bij organisatie 

‐ Deelname activiteiten centrum 

‐ Met vrienden doorbrengen 

 

 

 

Tabel 2: Evoluties in demografische gegevens gedurende het onderzoek 

                                                            12 Deze participant was enkele maanden niet schoolgaand (Van T2 tot T4).  

Page 37: Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... · 2012-12-05 · Mijn bijzondere dank gaat uit naar Minor‐Ndako vzw waar ik tijdens

23  

HOOFDSTUK 3: Dataverzameling 

Zowel kwalitatieve als kwantitatieve methodes werden gehanteerd om data te bekomen. Beide 

methodes worden hieronder toegelicht.  

3.1 Kwalitatieve onderzoeksmethodes 

Kwalitatief onderzoek beoogt de wereld te begrijpen vanuit het perspectief van het subject en een 

interview  is hiervoor een  geschikte manier  (Kvale, 1996  Smaling & Maso, 1998).  In dit onderzoek 

werd  er  een  semigestructureerd  interview  gehanteerd,  het  is  een  flexibele methode  waarbij  de 

onderzoeker  aan  de  hand  van  vooropgestelde  topics  de  participant  aanmoedigt  om  open 

antwoorden  te geven. Het  interview wordt gestuurd door antwoorden van de participant waar de 

interviewer dient op  in  te pikken, zodanig dat de gedachtegang van de geïnterviewde  in de diepte 

geëxploreerd wordt (Van Hove & Claes, 2011). 

Binnen  dit  onderzoek  werd  er  ongeveer  tweemaandelijks  een  semigestructureerd  interview 

afgenomen bij elke participant  (Vervliet, Derluyn, & Broekaert, 2010)  (zie bijlage 1). Opzet van dit 

interview was om, zowel objectieve als subjectieve, veranderingen op te sporen in het leven van de 

participanten. Ook werden er elke keer een paar specifieke vragen gesteld rond het sociaal netwerk, 

de  sociale  relaties  en  de  ervaren  sociale  steun  (zie  bijlage  2).  Doordat  het  gaat  om  een 

semigestructureerd  interview  kreeg  de  onderzoekster  de  kans  om  voldoende  in  te  pikken  op  het 

verhaal van de  jongeren. Wanneer de onderzoekster aanvoelde dat  iets enorm belangrijk was voor 

de participant, dan kon hier op ingespeeld worden door ondermeer door te vragen naar de beleving, 

gevoelens, voorbeelden, enzovoort. Ook kon de onderzoekster de vragen concreter maken door een 

terugkoppeling te maken naar datgene wat de participant reeds vertelde. 

Doordat audio‐opnames onmogelijk de gehele dimensie van een gesprek kunnen vatten  (Janssens, 

1985), werden er door de onderzoekster veldnota’s gemaakt. Zowel emoties en handelingen van de 

participanten als indrukken van de onderzoekster werden hierin beschreven.  

De  onderzoekster  was  zich  ervan  bewust  dat  de  interviewvaardigheden  van  de  onderzoeker 

bepalend zijn voor de kwaliteit van het resultaat (Van Hove & Claes, 2011). Om deze reden nam de 

onderzoekster  een  zelfkritische  houding  aan.  De  onderzoekster  streefde  naar  een  adequate 

interviewhouding door  zichzelf,  tijdens, na  en bij het uitschrijven  van  een  interview,  te bevragen. 

Werd de  vraag goed  verwoord? Werden er  voldoende bijvragen gesteld? Was er  ruimte  voor het 

verhaal van de jongeren? De onderzoekster wist  gedurende het interview een actieve luisterhouding 

aan  te  nemen  waarbij  ze  zich  concentreert  op  wat  de  geïnterviewde  zegt.  De  onderzoekster 

probeerde  het  interview  voldoende  te  sturen  zonder  hierbij  rigide  te  worden.  Opgesomde 

vaardigheden zijn noodzakelijk om een degelijk resultaat te bekomen  (Van Hove & Claes, 2011). 

Page 38: Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... · 2012-12-05 · Mijn bijzondere dank gaat uit naar Minor‐Ndako vzw waar ik tijdens

24  

3.2 Kwantitatieve onderzoeksmethodes  

Drie  zelfrapportage  vragenlijsten  (Bean  et  al.,  2006,  2007;  Bean,  Eurelings‐Bontekoe, & Derluyn, 

2004)  werden  gehanteerd  om  het  psychosociaal  en  emotioneel  welzijn  van  NBBM  in  kaart  te 

brengen. Op het moment dat de participant achttien maanden  in België verbleef, werden deze drie 

vragenlijsten afgenomen bij elk van hen. Deze drie vragenlijsten hebben enkele gemeenschappelijke 

kenmerken. Ten eerste bestaan ze in 19 verschillende talen (ibid.). Tevens hebben deze vragenlijsten 

niet  de  intentie  om  een  diagnose  te  stellen  (ibid.).  Bovendien  zijn  ze  aangepast    en  geschikt 

bevonden om te gebruiken bij multiculturele adolescenten (ibid.).  

Hopkins Symptom Checklist‐37A (HSCL‐37A) 

De HSCL‐37A ( zie bijlage 3) is een aangepaste versie van de welbekende HSCL‐25, die zijn oorsprong 

kent  in  de  Verenigde  Staten  (Bean,  Eurelings‐Bontekoe, Derluyn,  Broekaert  en  Spinhoven,  2007). 

Deze vragenlijst is een instrument om psychosociale klachten bij multiculturele adolescenten tussen  

twaalf  en  achttien  jaar  oud  op  te  sporen  (ibid.).  Zowel  internaliserende  als  externaliserende 

problemen kunnen gemeten worden met de HSCL‐37 (ibid.). De vragenlijst bestaat uit verschillende 

schalen: internaliserend (angst en depressie) en externaliserend gedrag (ibid.). Deze schalen bestaan 

elk uit verschillende items waarvan hun samenhang met de schaal reeds bewezen werd (ibid.). In het 

totaal worden er 38  items bevraagd die elk beantwoord worden aan de hand van een  likert schaal 

met vier categorieën  (ibid.). Een goede   betrouwbaarheid en validiteit werd door Bean et al. (ibid.) 

gevonden.  

Stressful Life Events (SLE) 

De SLE (Bean, Eurelings‐Bontekoe, Derluyn & Spinhoven, 2004b) (zie bijlage 4) werd ontwikkeld om 

het type en het aantal ingrijpende gebeurtenissen in kaart te brengen bij multiculturele adolescenten 

tussen  twaalf  en  achttien  jaar.  (Bean  et  al.,  2004b).  Deze  vragenlijst  inventariseert  noch  de 

intensiteit, noch de duur van de blootstelling aan een  ingrijpende gebeurtenis (ibid.). De vragenlijst 

bestaat uit twaalf dichotome  (ja/nee) vragen en een open vraag (ibid.). Wanneer de participant de 

omschreven  ingrijpende gebeurtenis reeds heeft meegemaakt, dient hij  ‘ja’ aan  te duiden. Zo niet, 

dient hij ‘nee’ aan te duiden. 

Reacties van Adolescenten op Traumatische Stress vragenlijst (RATS)  

De RATS  (Bean, Derluyn,  Eurelings‐Bontekoe, Broekaert, &  Spinhoven,  2006)  (zie bijlage  5)  is  een 

korte indicatieve vragenlijst die bij voorkeur samen met de SLE wordt afgenomen (ibid.). Door beide 

instrumenten  te  hanteren  kan men  vaststellen  welke  traumatische  ervaringen  de  jongere  heeft 

meegemaakt  en  is  men  in  staat  na  te  gaan  welke  diverse  traumatische  stressreacties  bij  de 

adolescent  aanwezig  zijn  na  het  meemaken  van  deze  gebeurtenissen  (ibid.).  De  vragenlijst  is 

opgemaakt aan de hand van 22 items, waarvan er zeventien overeenkomen met de criteria van het 

PTSS uit de DSM‐IV. De participant dient de items te beantwoorden door een van de vier categorieën 

(Likert schaal) aan te duiden. De items werden onderverdeeld in drie clusters: intrusie (herbeleving), 

Page 39: Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... · 2012-12-05 · Mijn bijzondere dank gaat uit naar Minor‐Ndako vzw waar ik tijdens

25  

afstomping/vermijding en hyperarousal (ibid.). Tot slot werd er   redelijke stabiliteit aangetoond   bij 

de  RATS  en werd    inhouds‐,  construct  ‐  en  criteriumvaliditeit  goed  bevonden  bij  deze  vragenlijst 

(ibid.).   

Aanvullende methodes 

Regelmatig werd er  tijdens een  interview een  levenslijn getekend  (zie bijlage 6). Bedoeling hierbij 

was  dat  de  participant  een  duidelijk  overzicht  kon  bewaren  over  zijn  leven.  Belangrijke 

gebeurtenissen  (o.a.  vertrek  uit  land  van  herkomst,  aankomst  in  België,  verhuis,  nieuwe  school, 

enzovoort) en  levensfases werden samen overlopen en aangeduid op de  levenslijn. Deze  levenslijn 

werd ook gebruikt om zicht te krijgen op hoe hun sociaal netwerk er op bepaalde momenten uitzag 

(bvb. bij aankomst in België). Het bekomen van informatie kan bemoeilijkt worden door gebrek aan 

taalvaardigheden  (Gifford  et  al.,  2007).  Om  dit  te  beperken  werden  moeilijke  begrippen 

gevisualiseerd aan de hand van duidelijke  tekeningetjes, voornamelijk bij het  in kaart brengen van 

het sociaal netwerk (zie bijlage 6).  

   

Page 40: Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... · 2012-12-05 · Mijn bijzondere dank gaat uit naar Minor‐Ndako vzw waar ik tijdens

26  

HOOFDSTUK 4: Procedure 

Aan  de  vakgroep  Orthopedagogiek  van  Universiteit  Gent  startte  in  2010  met  een  longitudinaal 

onderzoek naar verwachtingen, psychosociaal welzijn, en agency bij NBBM in België. Het betreft een 

onderzoek met 100 participanten (n=100). Bij hun aankomst in het OOC werd hen de vraag gesteld of 

zij al dan niet wilden deelnemen aan het onderzoek.  Indien zij hiermee  instemden, moest er door 

hen een  informed consent ondertekend worden  (zie bijlage 7). De toestemming van de voogd was 

ook een vereiste tot deelname aan het onderzoek, dus ook door hen werd er een informed consent 

ondertekend. De informed consent werd bij aanvang van dit kleinschalige onderzoek mondeling nog 

eens overlopen met elke participant en werd vervolgens nogmaals bevestigd. Op basis van praktische 

overwegingen  werden  er  zes13  NBBM  toegewezen  aan  de  onderzoekster.  Deze  zes  jongeren 

participeerden  reeds  een  jaar  lang  aan  het  onderzoek  van  de  vakgroep  Orthopedagogiek  aan 

Universiteit Gent.  

Bij aanvang van elk contactmoment werden  indien nodig de doelstellingen en het verloop van het 

onderzoek nog eens opgesomd. Tegelijk werd kort toegelicht dat het om een vrijwillige participatie 

gaat en dat de participant er zelf voor kan kiezen om bepaalde onderwerpen niet te bespreken of om 

bepaalde vragen niet te beantwoorden of om te stoppen indien hij dat wilt. Ook werd de anonimiteit 

van  de  participanten  herhaaldelijk  gegarandeerd.  Tot  slot werd  bij  aanvang  van  elk  interview  de 

toestemming gevraagd voor het gebruik van de dictafoon (zie bijlage 8) . Gegeven het feit dat al de 

participanten hier keer op keer mee instemden, kon er van elk interview een audio‐opname gemaakt 

worden.  

In  totaal  zijn  er  vijf14  face‐to‐face  contactmomenten  geweest.  Hetzelfde  semigestructureerd 

interview  werd  bij  de  eerste  vier  opeenvolgende  contactmomenten  afgenomen.    Hun  huidige 

leefsituatie, verwachtingen en agency werden hiermee bevraagd. Het sociaal netwerk en de ervaren 

sociale  steun  werden  uitgebreid  besproken  tijdens  elk  van  de  contactmomenten,  dit  met 

uitzondering  van  het  eerste  contactmoment  .  Afhankelijk  van  wanneer  de  participant  achttien 

maanden  in België verbleef, vond het  laatste face‐to‐face contactmoment plaats. Tijdens dit  laatste 

contactmoment werden de kwantitatieve vragenlijsten afgenomen, er was ook voldoende ruimte om 

open vragen  te stellen over hun huidige  leefsituatie, verwachtingen, agency en sociaal netwerk en 

sociale steun. 

Aan  de  hand  van  een  voorgaand  contactmoment werd  het  interview  steeds  voorbereid  door  de 

onderzoeker.  Op  deze  manier  werden  onduidelijkheden  nagevraagd  en  konden  de  nodige 

aanvullingen worden gemaakt.  

Onderzoeksmoment  T1  T2  T3  T4  T5  T6 

Aantal participanten  5  4  5  4  2  5 

Tabel 3: Aantal participanten per afnamemoment 

                                                            13 Eén van de zes toegewezen participanten besloot om persoonlijke redenen niet meer deel te nemen aan het onderzoek. 14 Bij één participant waren er zes face‐to‐face contactmomenten. En bij een andere participant zijn er vier contactmomenten geweest. 

Page 41: Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... · 2012-12-05 · Mijn bijzondere dank gaat uit naar Minor‐Ndako vzw waar ik tijdens

27  

HOOFDSTUK 5: Data‐analyse 

Kwantitatieve data‐analyse 

De analyse van de kwantitatieve onderzoeksgegevens werd uitgevoerd aan de hand van SPSS. Enkel 

een beschrijvende analyse werd toegepast, daar het gaat om een kleine steekproef (N=5).  

Kwalitatieve data‐analyse 

Gezien NVivo een softwareprogramma  is dat het mogelijk maakt om een kwalitatieve analyse uit te 

voeren (Mortelmans & Van Looy, 2009; Mortelmans, 2011), werd dit programma gebruikt voor het 

verwerkingsproces  van  de  kwalitatieve  data.  Via  een  coderingsproces  kan  de  onderzoeker  de 

kwalitatieve  data  op  een  efficiënte  manier  ordenen,  hierdoor  worden  data  doorzoekbaar 

(Mortelmans,  2011). Alvorens met de analyse van start te gaan in dit onderzoek, werd elk interview 

zo  letterlijk mogelijk uitgeschreven door de onderzoekster. Aan de hand van de besproken thema’s 

en de onderzoeksvragen werd er vervolgens een boomstructuur opgesteld. In de volgende stap van 

het  analyseproces  werden  de  interviews  afzonderlijk  gecodeerd  via  deze  vooropgestelde 

boomstructuur  en  indien  nodig  werden  er  nieuwe  codes  toegekend.  Hierdoor  ontstond  er  een 

nieuwe, meer gedetailleerde boomstructuur  (zie bijlage 9). Allereerst werd elke  casus afzonderlijk 

geanalyseerd  (within‐site  analysis)  en  vervolgens  werden  gemeenschappelijke  elementen  en 

verschillen  opgespoord  doorheen  de  verschillende  cases  (cross‐site  analysis)  (Ghesquière  en 

Staessens, 1999). 

HOOFDSTUK 6: Kwaliteitscriteria 

Validiteit  en  betrouwbaarheid  zijn  twee  belangrijke  criteria  die  de  kwaliteit  van  het  onderzoek 

bepalen (Merriam, 1995; Morse, Barrett, Mayan, Olson& Spiers, 2002; Onwuegbuzie & Leech, 2007).  

Validiteit 

In hoeverre de resultaten van het onderzoek congruent zijn aan de werkelijkheid,    is een vraag die 

verwijst naar de validiteit van een onderzoek (Merriam, 1995; Smaling & Maso, 1998). Er wordt een 

onderscheid gemaakt tussen interne en externe validiteit. 

Interne validiteit verwijst enerzijds naar de   kwaliteit van handelen van de onderzoeker tijdens het 

onderzoek (Wardekker, 1999). Binnen dit onderzoek trachtte de onderzoekster om zich voldoende in 

te  leven  in de  situatie van de participanten,  toch werd hierbij enige afstand bewaard. Zoals  reeds 

vermeld  trachtte de onderzoekster er een zelfkritische houding op na  te houden. Tot  slot werd er 

door  de  onderzoekster  niets  toegevoegd  of  gewijzigd  aan  de  data  en  de  resultaten.  Anderzijds 

verwijst  interne  validiteit  naar  de mate waarin  de  gehanteerde methodes  aangepast  zijn  aan  de 

onderzoeksvragen.  Uit  onderzoek  is  gebleken  dat  de  HSCL  en  de  RATS  instrumenten  zijn  die 

daadwerkelijk meten wat ze beogen te meten, want de  inhouds ‐, construct ‐, en criteriumvaliditeit 

Page 42: Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... · 2012-12-05 · Mijn bijzondere dank gaat uit naar Minor‐Ndako vzw waar ik tijdens

28  

werden  goed  bevonden  bij  beide  vragenlijsten  (Bean  et  al.,  2007;  Bean  et  al.,  2006).    Binnen  dit 

onderzoek werd  triangulatie gegarandeerd doordat  zowel kwantitatieve als kwalitatieve methodes 

werden  gebruikt  (Burke  et  al.,  2007).  Tot  slot  vond  de  dataverzameling  op  verschillende 

meetmomenten plaats en kon er een (vertrouwens)band worden opgebouwd (Cf. supra).   

Externe  validiteit  heeft  betrekking  op  de  generaliseerbaarheid    van  de  gevonden  resultaten  naar 

andere populaties,  tijden  en plaatsen  (Wardekker,  1999; Merriam,  1995;  Smaling & Maso,  1998). 

Daar  het  binnen  dit  onderzoek  een  kleine  steekproef  betreft,  zal  de  externe  validiteit  van  de 

resultaten klein zijn. Maar er wordt gesteld dat een empirische generalisatie een te hoog gegrepen 

doel  is  voor  sociaal wetenschappelijk  onderzoek  (Gillham,  2000).  Binnen  dit  onderzoek  is  het  de 

bedoeling om verschillende cases te onderzoeken zodat dat kennis hieromtrent verdiept en verruimd 

kan worden.  

Betrouwbaarheid 

Bij betrouwbaarheid wordt de herhaalbaarheid van het onderzoek  in rekening gebracht (Smaling & 

Maso, 1998). Dit houdt  in dat de  resultaten  van het onderzoek  vergelijkbaar moeten  zijn met de 

bekomen  resultaten  wanneer  dergelijk  onderzoek  nogmaals  zou  worden  uitgevoerd  onder 

soortgelijke omstandigheden en onafhankelijk van elkaar (Schuyten, 2006). Er wordt een onderscheid 

gemaakt tussen interne en externe betrouwbaarheid. 

 

Interne  betrouwbaarheid  betreft  de  betrouwbaarheid  binnen  het  onderzoeksproject  (Smaling  & 

Maso, 1998). Binnen dit onderzoek wordt de  interne betrouwbaarheid nagestreefd door  eerst  en 

vooral gebruik te maken van een mixed method design (Baarda, de Goede, & Teunissen, 2005). Ten 

tweede werd de gehele dimensie van het gesprek gevat door de audio‐opnames aan te vullen met 

eventuele  veldnota’s  (Janssens,  1985).  Ten  derde  werd  interne  betrouwbaarheid  binnen  dit 

onderzoek  vergroot  door  de  verwerking  van  de  verzamelde  data  uit  te  voeren  met  een 

computersoftwareprogramma,  Nvivo  en  SPSS  (Smaling  &  Maso,  1998).  Tot  slot  werd  de 

onderzoekster begeleid door een externe begeleider15. 

Externe betrouwbaarheid heeft betrekking op de vraag in hoeverre de resultaten, gevonden door de 

onderzoeker  in  kwestie,  zullen  overeenstemmen  met  de  resultaten  gevonden  door  een  andere 

onderzoeker. Het gaat hierbij om de herhaalbaarheid van het onderzoek  (Merriam, 1995). Dit valt 

binnen  dit  onderzoek  moeilijk  te  controleren.  Toch  werd  hiermee  rekening  gehouden  en 

rapporteerde de onderzoeker uitgebreid over de  doelgroep, dataverzameling  en data‐analyse  (Cf. 

Supra)  (Smaling  &  Maso,  1998).  Ook  zijn  alle  audio‐opnames,  vragenlijsten  en  uitgeschreven 

interviews  ter  beschikking.  Tot  slot werd  er    redelijke  stabiliteit  aangetoond  voor  de HSCL—37A, 

evenals bij de RATS was dit het geval (Bean et al., 2006; Bean et al., 2007). 

   

                                                            15 Maandelijks vond er een ontmoeting plaats tussen de onderzoekster en de externe begeleider (Marianne Vervliet), op deze manier werd het onderzoeksproces nauwlettend in het oog gehouden en kon het op tijd en stond bijgestuurd worden.  

Page 43: Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... · 2012-12-05 · Mijn bijzondere dank gaat uit naar Minor‐Ndako vzw waar ik tijdens

29  

DEEL IV: Resultaten  

In  dit  deel worden  de  resultaten  van  het  onderzoek  per  case weergegeven. Omdat  het  gaat  om 

concepten  (sociaal  netwerk,  sociale  steun,  beleving  en  psychosociaal  welzijn)  die  met  elkaar 

verweven  zijn,  is  het  onmogelijk  om  beide  onderzoeksvragen  en  de  verschillende  aspecten  ervan 

losstaand  van  elkaar  te  bespreken.  Bij  het  beantwoorden  van  beide  onderzoeksvragen  staat  de 

beleving van de participant centraal. Bij elke participant wordt er ten eerste een beeld geschetst van 

hun  sociaal netwerk. Ten  tweede wordt er  in kaart gebracht van welke verschillende personen de 

NBBM steun ervaart.  Ten derde wordt ook weergegeven welke vormen van steun (Cf. supra) er door 

de  verschillende  personen  geboden  wordt.  Ten  vierde  worden  opmerkelijke  veranderingen 

betreffende het sociaal netwerk, sociale steun en hun beleving hieromtrent weergegeven en wordt 

de  eventuele  relatie  met  het  psychosociaal  welzijn  nader  onderzocht.  Tot  slot  worden  deze 

kwalitatieve  data  aangevuld  met  de  kwantitatieve  gegevens.  Hierbij  werden  de  cut‐off  scores 

gehanteerd die ook door Derluyn, Broekaert & Schuyten (2008) werden gebruikt in hun onderzoek bij 

NBBM. Vanwege een te lage validiteit is er niet voor elke subschaal van de HSCL‐37A en van de RATS 

een geldige cut‐off score ter beschikking. Deze cut‐off scores zijn berekend op 80e percentiel (hoog) 

en  90e percentiel (zeer hoog). Bij beide vragenlijsten worden de scores als volgt geclassificeerd: laag‐

gemiddeld (L‐G), borderline (B), en klinisch (K). Bij de HSCL‐37A en de RATS gelden volgende cut‐off 

scores.  

‐ Angstschaal (HSCL‐37A): borderline = score 2 en klinisch = score 2.20 

‐ Depressieschaal (HSCL‐37A): borderline= score 2.07 en klinisch = score 2.33 

‐ Totale score (RATS): borderline= score 46 en klinisch = score 53 

Onderstaande tabel biedt een overzicht van de kwantitatieve gegevens bekomen in dit onderzoek. 

 

 

HCSL‐37A 

 

RATS 

N=5

  Mean  Sd  Range  L‐G  B  K 

Angstschaal  1.74  0.27  1.50‐2.20  4  0  1 

Depressieschaal  1.9  0.37  1.57‐2.43  3  1  1 

Totaal  45.4  2.97  41‐48  2  3  0 

Tabel 4: Overzichtstabel kwantitatieve gegevens. 

   

Page 44: Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... · 2012-12-05 · Mijn bijzondere dank gaat uit naar Minor‐Ndako vzw waar ik tijdens

30  

1.1. Aïcha 

Tot het  sociaal netwerk van Aïcha behoren voornamelijk andere NBBM en hulpverleners. Er werd 

door haar aangegeven dat ze in het opvangcentrum ‘veel’ vrienden heeft en dat ze op school slechts 

enkele vrienden heeft. Ook heeft ze een paar vrienden in Brussel, het gaat hier om andere NBBM die 

ze  leerde kennen  in het OOC of  in het opvangcentrum. Zo heeft  ze ook haar beste vriendin  leren 

kennen in het OOC en verhuisde ze daarna naar Brussel. In het weekend of tijdens de vakantie gaat 

ze  af  en  toe bij hen op bezoek. Uit haar  verhalen  is duidelijk  gebleken dat  ze  zowel  vrienden  als 

vriendinnen  heeft,  dit werd  bevestigd  door  de  observatie  van  de  onderzoekster  voor  en  na  een 

contactmoment.   

Bij het opstellen van haar sociaal netwerk vernoemde ze ook diegenen die haar op een professionele 

manier hulp geboden hebben, zijnde: haar begeleiders en sociaal assistenten  in het centrum, haar 

leerkrachten op school, haar voogd en haar advocaat.  

Aïcha  heeft  noch met  haar moeder,  noch met  iemand  anders  uit Guinee  contact.  Tot  op  heden 

werden er geen stappen ondernomen om dit contact te herstellen. 

Behalve  haar  hulpverleners  behoort  geen  enkele  Belg  tot  het  sociaal  netwerk  van  Aïcha.  Haar 

netwerk bestaat vooral uit mensen afkomstig uit Guinee. 

Aïcha  vindt  het  belangrijk  om  omringd  te  worden  door  anderen,  dit  omdat  ze  alleen  blijven 

ontzettend moeilijk vindt. Door haar worden verschillende vormen van steun ervaren en deze steun 

wordt naar haar aanvoelen door verschillende personen geboden. Van haar begeleiders/assistenten 

in het opvangcentrum ontvangt ze vooral instrumentele en informatieve steun, en in mindere mate 

recreatieve steun. Aïcha vertelt dat ze een goede relatie heeft met de begeleiders en dat ze zeer blij 

is met alle steun en hulp die ze van hen gekregen heeft. Ze geeft aan dat ze dankzij haar begeleiders 

een kamer om  in te slapen, kleren, voeding, schoolbenodigdheden, enzovoort heeft. Hiervoor  is ze 

haar  begeleiders  ontzettend  dankbaar.  De  informatieve  steun  die  haar  geboden  wordt  door  de 

begeleiders betreft praktische  informatie over het  leven  in België. Soms brengt Aïcha haar vrije tijd 

door in het bureau van de begeleiders en dan wordt er samen gelachen.  Aïcha geeft aan dat ze van 

haar advocaat informatieve steun met betrekking tot haar procedure krijgt. Haar voogd  wordt door 

Aïcha  wel  vernoemd  in  haar  sociaal  netwerk,  maar  dit  komt  weinig  expliciet  aan  bod  in  haar 

verhalen.  

J’aime  la  Belgique,  parce  qu’elle m’a  donnée  des  éducateurs  et  ce  sont  eux  qui m’ont  donné  la 

chambre,  la  nourriture,  des  habits,  des  bics,…Les  éducateurs  m’ont  montrés  comment  vivre  en 

Belgique: les trams, les trains,…(Aïcha, 17 jaar, Guinee) 

Naar Aïcha’s aanvoelen heeft ze veel vrienden in het centrum en een paar vrienden op school. Ze is 

blij om het feit dat ze haar vrienden zo vaak ziet in het centrum, dit is voor haar een van de redenen 

waardoor ze zich goed voelt in het opvangcentrum. In het centrum komt ze bijzonder goed overeen 

met  haar  drie  kamergenoten.  Aïcha  ervaart  voornamelijk  recreatieve,  emotionele  en  praktische 

steun van haar vrienden. Haar vrienden zorgen voor de nodige afleiding en vergezellen haar wanneer 

ze dit wilt, hierdoor voelt ze zich beter. Ze geeft aan dat ze veel  lacht met haar vrienden en dat ze 

Page 45: Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... · 2012-12-05 · Mijn bijzondere dank gaat uit naar Minor‐Ndako vzw waar ik tijdens

31  

niet  praat  over  haar  problemen.  Ook  participeert  ze  samen met  haar  vrienden  geregeld  aan  de 

activiteiten georganiseerd door het centrum, ook hierdoor kan ze haar gedachten verzetten.  

Des fois je pense à ma famille et alors moi je pleure, c’est pour cela que j’aime bien de rigoler aves des 

gens parce que  là bas je ne réfléchis pas. J’aime bien d’être avec des autres, ça va m’aider dans ma 

tête quoi. (Aïcha, 17 jaar, Guinee) 

Ook heeft Aïcha het gevoel dat haar vrienden haar liefhebben, dit leidt ze af uit het feit dat ze haar 

aanmoedigen om naar school te gaan of bij haar bezoek komen wanneer ze ziek  is. Dit  is een vorm 

van emotionele steun (Cf. supra) en het bezorgd haar een goed gevoel. Bij praktische hulp gaat het 

om samen koken, elkaars haar vlechten, voor elkaar naar de winkel gaan, enzovoort.  

Doorheen  de  tijd  (T1  tot  T6)  stelde  de  onderzoekster  vast  dat  het  sociaal  netwerk  van  Aïcha 

onderhevig is aan een lichte uitbreiding. Er werd door Aïcha aangegeven dat de tijd die ze voor T1 in 

België beleefde zeer moeilijk was omdat ze niemand kende, hierdoor weende ze vaak en kon ze niet 

goed  slapen. Ze vertelt dat het beter gaat met haar  sinds ze meer mensen kent. Tijdens T1 en T2 

meldt Aïsha dat ze buiten het opvangcentrum niet veel mensen kent, enkel nog een paar mensen op 

school. Doordat  ze  zo weinig mensen  kent  vindt  ze  haar  leven moeilijk,  ook  het  feit  dat  ze  geen 

nieuws heeft van haar ouders speelt hierbij een rol. Tijdens T3 werd er door Aïcha aangegeven dat ze 

al meer mensen buiten het  centrum  kent. Ondermeer heeft  ze op dit moment meer  vrienden op 

school. Mogelijks speelt haar sociaal leven zich meer af buiten het centrum, doordat er enkele NBBM 

waarmee zij contact had binnen het centrum reeds naar elders zijn verhuisd. Ze is hier blij om en het 

geeft haar een goed gevoel want dit is iets dat ze wilde realiseren. Deze lichte uitbreiding wordt door 

haar op een positieve manier beleefd. Toch blijft, ook op het einde van het onderzoeksproces, haar 

sociaal leven zich vooral afspelen in het opvangcentrum, op school of bij andere NBBM. Vermoedelijk 

speelt het  tijdsaspect hierbij een  rol:  in het opvangcentrum gaan NBBM weg en komen er nieuwe 

toe, doordat Aïcha op het moment van T3  reeds een  jaar  in het opvangcentrum verblijft maakt zij 

ook kennis met deze nieuwe NBBM. Ook behoudt ze nog contact met NBBM die verhuizen, hierdoor 

kan  ze  geregeld  naar  Brussel  op  bezoek  gaan.  Wanneer  T3  plaatsvindt  gaat  ze  ongeveer  twee 

maanden naar haar nieuwe school en gedurende deze periode heeft ze een aantal nieuwe vrienden 

gemaakt op school.  

Maintenant  je  suis  contente, mais  au  début  ce  n’était  pas  comme  ça.  Ça  a  changé.  Au  début  je 

connaissais personne. Chaque  jour  je pleurais, parce que  je pensais à ma maman, à mes amis  en 

Afrique  et ici je connaissais personne.(Aïcha, 17 jaar, Guinee) 

Door Aïcha werd er tijdens elk afnamemoment (T1 tot T6) aangegeven dat ze tevreden is over haar 

situatie in België. Ze voelt zich hier vrij, het is kalm in haar hoofd, ze heeft veel nieuwe dingen leren 

kennen, ze voelt zich goed in het centrum en op school, lacht vaak, enzovoort. Wel wordt er ook door 

haar aangegeven dat het  leven hier soms moeilijk kan zijn doordat ze geen contact heeft met haar 

ouders en doordat er nog geen zekerheid is met betrekking tot haar juridische situatie.  

De  kwalitatieve  resultaten  betreffende  het  psychosociaal  welzijn  werden  bevestigd  door  de 

kwantitatieve resultaten. Aïcha scoort laag‐gemiddeld op de angst‐ en depressieschaal van de HSCL‐

37 A en laag‐gemiddeld op de RATS. 

Page 46: Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... · 2012-12-05 · Mijn bijzondere dank gaat uit naar Minor‐Ndako vzw waar ik tijdens

32  

Uit  bovenstaande  resultaten  kan met  de  nodige  voorzichtigheid  en  rekeninghoudend met  andere 

niet‐onderzochte factoren gesteld worden dat haar positieve beleving over haar sociaal netwerk en 

sociale  steun  in  verband  staat  met  een  ‘goed’  psychosociaal  welzijn.  Hoewel  Aïcha  enkele 

moeilijkheden  ondervindt  in  haar  huidige  leefsituatie,  wijzen  zowel  de  kwalitatieve  als  de 

kwantitatieve  gegevens  er  toch  op  dat  Aïcha  ‘tevreden’  is  over  haar  huidige  leven.  Aïcha  geeft 

meermaals expliciet aan dat ze zich veel beter is gaan voelen doordat ze anderen heeft leren kennen 

en doordat ze vriendschappen heeft opgebouwd. Mogelijk ervaart Aïcha voldoende steun en voelt ze 

zich voldoende omringd door anderen zodat ze het hoofd kan bieden aan de moeilijkheden waarmee 

ze in haar huidige leven geconfronteerd wordt, waardoor er zich geen noemenswaardige problemen 

voordoen wat betreft het psychosociaal welzijn. Verder kunnen er momenteel nog geen uitspraken 

gedaan worden over de aard van de wisselwerking tussen het psychosociaal welzijn en de beleving 

van het sociaal netwerk en de sociale steun. 

1.2. Awa 

In  het  algemeen  kan  gesteld  worden  dat  haar  netwerk  bestaat  uit  andere  NBBM  uit  het 

opvangcentrum,  klasgenoten,  vriendinnen  in  Brussel,  haar  voogd,  en  de  begeleiders  uit  het 

centrum.  In  haar  verhalen  komen  zowel mannelijke  als  vrouwelijke  vrienden  aan bod. Awa heeft 

geen contact meer met haar familie of anderen uit Guinee. Gedurende een welbepaalde periode (Cf. 

infra) behoren de mensen uit haar dansclub ook tot haar sociaal netwerk. Opvallend bij het sociaal 

netwerk  van  Awa  zijn  de  vele wijzigingen,  deze  gaan  tevens  gepaard met  veranderingen  in  haar 

beleving. 

Doorheen het proces gaf Awa aan dat  ze het enorm belangrijk  vindt om mensen  rondom haar  te 

hebben, omdat zij diegenen zijn die haar motiveren. Zonder hen zou ze nergens zin in hebben.  Awa 

geeft  aan  dat  het  haar  een  goed  gevoel  bezorgt  om  omringd  te  zijn.  Ze  heeft  het  gevoel  dat 

verscheidene mensen haar op verschillende manieren ondersteunen in het leven.  

Er wordt  door Awa  aangegeven  dat  alles  goed  loopt met  de  begeleiders  en  assistenten  van  het 

opvangcentrum  (T1)  en  naar  haar  aanvoelen  zijn  zij  de  steunbronnen  voor  emotionele  en 

informatieve steun. Ze heeft het gevoel dat de begeleiders haar helpen, aanmoedigen en haar troost 

bieden wanneer dit nodig  is. Toch wordt er door haar aangegeven dat ze ervoor kiest om bepaalde 

problemen,  gevoelens  en  gedachten niet met haar begeleiders  te delen omdat  ze haar niet  even 

goed begrepen voelt door hen als door haar vrienden  (T3), hierdoor kiest  ze ervoor om bepaalde 

onderwerpen met haar vrienden/vriendinnen te bespreken. 

Quand je pleure des fois, les éducateurs sont là pour dire que ça ira. (Awa, 16 jaar, Guinee) 

Door  de  begeleiders werd  er  vooral  informatie  geboden  over  het  leven  in  België,  dit  heeft  Awa 

geholpen om zich aan  te passen  in België. Dankzij hen kon Awa danslessen volgen en naar  school 

gaan.  In  haar  verhalen  komt  duidelijk  naar  voor  dat  ze  zoveel  mogelijk  zelf  wil  regelen  en 

ondernemen.  Awa  omschrijft  haar  relatie met  haar  voogd  als  goed.  De  voogd  heeft  haar  vooral 

informatieve steun verleend door haar te vergezellen bij afspraken of door haar uitleg en informatie 

te bieden.  

Page 47: Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... · 2012-12-05 · Mijn bijzondere dank gaat uit naar Minor‐Ndako vzw waar ik tijdens

33  

Awa geeft aan dat ze veel vrienden en vriendinnen heeft, maar dat ze nog niemand gevonden heeft 

die haar echt begrijpt en die haar kan helpen bij het oplossen van problemen (T1). Wel meent ze dat 

ze iemand wil vinden die haar begrijpt, die is zoals zij, die naar haar luistert en die haar helpt bij het 

oplossen van problemen. Ze  is ervan overtuigd dat enkel die persoon haar kan helpen  in het  leven. 

Bij het tweede meetmoment (T2) werd door haar aangegeven dat er jongeren zijn die haar door en 

door kennen, die haar begrijpen, dit zijn diegenen die haar steun bieden. (T2) Awa heeft een drietal 

heel  goede  vrienden  in  Brussel,  ze  heeft  hen  leren  kennen  in  het  OOC.  Vier  andere  goede 

vriendinnen  verblijven  bij  haar  in  het  opvangcentrum  en  nog  een  andere  goede  vriend  is  een 

klasgenoot  van  haar. Awa  beschouwt  deze  hechte  vrienden  als  familie.    Emotionele  steun wordt 

geboden door haar beste vrienden en dit gebeurt door naar haar te luisteren, haar aan te moedigen, 

troost te bieden, gerust te stellen, enzovoort. Bij  informatieve steun gaat het vooral om het samen 

zoeken naar oplossingen voor problemen. Tot slot bieden haar vrienden op een recreatieve manier 

steun  door  voor  de  nodige  afleiding  te  zorgen.  Ze  neemt  ook  vaak  deel  aan  de  activiteiten 

georgeniseerd door het opvangcentrum, ook hierdoor wordt afleiding geboden.   

L’amitié c’est important. Chaque fois que tu as des trucs tu peux lui en parler et s’il peut il va trouver 

une solution pour toi. Surtout quand je vais à Bruxelles on s’amuse. Ça m’ aide, et c’est pour cela que 

je suis contente d’aller chez eux. Mes meilleure copines m’écoutent, mais moi je n’aime pas de parler. 

Elles m’aident et ils m’écoutent, c’est déjà beaucoup ! (Awa, 16 jaar, Guinee)  

Doorheen de tijd van de opvolging (T1 tot T6) is er echter een duidelijke verandering merkbaar wat 

zowel betreft de structuur van haar sociaal netwerk als haar beleving ervan.  Ze had het gevoel dat ze 

voldoende steun kreeg (T2) en dat de vriendinnen van Brussel haar een goed gevoel gaven doordat 

ze  aan haar  dachten  en  doordat  ze    bij hen op  bezoek  kon, maar  tijdens  T3  gaf  ze  aan dat haar 

vriendinnen in Brussel het druk hebben, en dat  ze niet meer bij hen op bezoek kan gaan. Ze maakt 

duidelijk dat ze het hier moeilijk mee heeft en dat ze zich hierdoor niet goed voelt, maar ze zegt dat 

ze zich erbij heeft neergelegd.  

Depuis qu’elles vivent toutes seules à Bruxelles, elles ont beaucoup de choses à faire, elles me disent 

‘On doit aller à l’école, on doit aller travailler,…’. Moi j’essaye de ne pas trop penser à ça, et je me dis 

‘Bon, c’est comme ça !’. (Awa, 16 jaar, Guinee) 

Vanaf T3 wordt er door Awa aangegeven dat het leven in het centrum niet meer is zoals voordien. Ze 

zegt dat er velen zijn weggegaan en dat er anderen zijn toegekomen. Awa vertelt dat ze geen contact 

meer  heeft  met  diegenen  die  zijn  weggegaan.  Ook  een  van  haar  betere  vrienden  in  het 

opvangcentrum is onlangs verhuisd, met hem heeft ze wel nog contact via telefoon of sms. Ze geeft 

aan dat  ze geen moeite meer doet om een  relatie op  te bouwen met de nieuwe  jongeren  in het 

opvangcentrum, dit deed ze voordien wel nog. Ze vindt het moeilijk en het valt haar zwaar om een 

relatie op te bouwen met iemand om er daarna weer afscheid van te moeten nemen.  

Awa vertelt (T1) dat ze in haar vorige school geconfronteerd is geweest met racisme, ze voelde zich 

niet geaccepteerd door de andere  leerlingen. Hier voelde ze zich niet goed bij. Er wordt door haar 

aangegeven dat het zeer moeilijk was om vrienden te maken op school en om contact te maken met 

Belgen. Tijdens T2 vertelt ze dat ze intussen veel vrienden en een heel goede vriend heeft op school. 

Ze heeft het gevoel dat haar klasgenoten de moeite hebben gedaan om haar te  leren kennen en te 

accepteren.  Er  wordt  samen  gelachen  en  gepraat,  hierdoor  voelt  ze  zich  beter.  Kortom  haar 

Page 48: Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... · 2012-12-05 · Mijn bijzondere dank gaat uit naar Minor‐Ndako vzw waar ik tijdens

34  

klasgenoten bieden haar emotionele en recreatieve steun. Bij afname van T2 gaat Awa al een tweetal 

maanden naar school, hierdoor heeft ze vermoedelijk voldoende tijd gekregen om kennis te maken 

met haar klasgenoten en om vriendschapsbanden op te bouwen. Kortom, het tijdsaspect kan hierbij 

een  belangrijke  rol  gespeeld  hebben. Ook  op  school  is  er  een  verandering merkbaar:  haar  beste 

vriend komt niet meer vaak naar school (T3), hierdoor ziet ze hem niet meer zo vaak. 

Maintenant  je me sens bien à  l’école  j’ai des amis  là‐bas qui m’acceptent, on  rigole et on parle de 

tout. (Awa, 16 jaar, Guinee) 

Ondanks het  feit dat Awa sinds haar aankomst  in België geen contact meer heeft met haar familie 

geeft de gedachte eraan haar steun. Uit de verhalen van Awa blijkt duidelijk dat ze zeer loyaal is naar 

haar zus toe. Zo heeft ze haar zus beloofd om geen contact meer met haar of met anderen in Guinee 

op te nemen. En hoewel Awa graag contact met haar zou opnemen, houdt ze zich aan deze belofte. 

Bovendien heeft ze notie van wat haar zus hoopt dat ze bereikt in België, en dit moedigt haar aan om 

verder te gaan.  

Je sais ce que ma sœur elle pense, elle veut que je réussis, que j’avance dans la vie. Ça veut dire avoir 

un diplôme, se marier, avoir des enfants, réaliser mes rêves et tout ça. Elle pense à moi, je crois 

qu’elle pense à moi, je sais qu’elle pense à moi. Je dois me forcer, je dois essayer de réussir dans ma 

vie.(Awa, 16 jaar, Guinee). 

In  de  periode  van  T2  is Awa  gestart met  het  volgen  van  danslessen,  hier maakte  ze  kennis met 

andere jongeren. Ze geeft aan dat dit haar goed doet en dat ze het leuk vindt om haar passie te delen 

met anderen. Toch  is ze  rond T4 gestopt met het volgen van de danslessen, het ontbrak haar aan 

kracht, zin en energie om te dansen.  

Er  is niet alleen een verandering merkbaar  in haar beleving van haar sociaal netwerk en de sociale 

steun (Cf. supra), ook vindt er een neerwaartse verschuiving plaats in het psychosociaal welzijn van 

Awa.  

T1: Awa vertelt dat ze veel lacht en dat anderen haar omschrijven als een goedlachse gekke 

trien. Wel geeft ze ook aan dat er dingen zijn die moeilijk verlopen, maar hier kan ze mee 

leven. 

T2:  Tijdens  dit  interview  geeft  ze  aan  dat  ‘het  een  beetje  goed  gaat’ met  haar  en  dat  ze 

slechts een beetje tevreden is met haar leven.  

Ça va un peu, on ne peut pas dire que  tout se passe bien  ici. Des  fois  j’ai  le moral de  faire quelque 

chose, mais des fois aussi je n’ai pas envie de faire quelque chose. (Awa, 16 jaar, Guinee) 

T3: Awa geeft zelf aan dat ze zich niet goed voelt. Ook haar begeleider vertelde me voor het 

gesprek dat  ze de  indruk had dat Awa minder opgewekt was dan anders. Ze kon niemand 

noemen die haar zou kunnen helpen met dit gevoel. Eveneens vertelt Awa dat ze niet meer 

gelooft in haar dromen en dat ze geen verwachtingen meer heeft voor de toekomst. Tot slot 

heeft ze het gevoel dat alles en iedereen rondom haar verandert. 

T4: Intussen is Awa gestopt met dansen. Dit was haar passie, maar ze had naar eigen zeggen 

geen kracht, energie en zin meer om  te dansen. Ze maakt zich sneller boos, ze ergert zich 

Page 49: Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... · 2012-12-05 · Mijn bijzondere dank gaat uit naar Minor‐Ndako vzw waar ik tijdens

35  

vaker, en heeft pijn aan haar hart. Dit alles zal ongetwijfeld  iets te maken hebben met het 

feit dat ze ondertussen een tweede negatief antwoord heeft gekregen op haar asielaanvraag. 

 

Uit de kwantitatieve data is gebleken dat Awa klinisch scoort op de angst‐ en depressieschaal van de 

HSCL‐37A en op de RATS behaalt ze een borderline score. Ook de kwalitatieve gegevens geven weer 

dat haar psychosociaal welzijn, naar het einde van het onderzoeksproces, minder goed is. Het sociaal 

netwerk en de sociale steun kunnen door voldoende continuïteit, voorspelbaarheid en stabiliteit te 

bieden  iemands  psychosociaal  welzijn  positief  beïnvloeden  (Cf.  supra).  Uit  de  resultaten  kan 

vastgesteld worden dat dit gegeven, vanaf T3, minimaal aanwezig is in haar leven. Dit kan één van de 

factoren  zijn  die  een  negatieve  invloed  gehad  hebben  op  haar  psychosociaal welzijn.  Eén  andere 

invloedrijke  factor  hierbij  kan  zijn  dat  haar  sociaal  netwerk  onvoldoende  een  buffer  vormt  tegen 

stressvolle gebeurtenissen. Het krijgen van een tweede negatief antwoord op haar asielaanvraag was 

voor Awa waarschijnlijk zo een stressvolle gebeurtenis. Mogelijk kan ook haar psychosociaal welzijn 

de  manier  waarop  ze  haar  sociaal  netwerk  en  sociale  steun  beleeft  beïnvloeden,  maar  de 

onderzoekster beschikt niet over de nodige informatie om uitspraken te doen over deze wederzijdse 

beïnvloeding.   

1.3. Ibou 

Uit zijn verhalen en observaties kan worden afgeleid dat Ibou omgrind wordt door een ‘groot’ sociaal 

netwerk en dat het netwerk zich steeds blijft uitbreiden. Observaties van de onderzoekster kunnen 

dit bevestigen. De afnamemomenten vonden namelijk plaats bij hem  thuis, en elke keer waren er 

enkele vrienden aanwezig. Veel van zijn vrienden zijn afkomstig uit Guinee en heeft hij leren kennen 

in het OOC of  in het opvangcentrum waar hij verbleef. Sinds T1 woont hij alleen en  tot op heden 

heeft hij wel nog contact met deze vrienden.  Ibou geeft aan dat hij een beste vriend heeft en een 

vaste vriendin. Ook heeft hij nog vrienden van het voetbal en vrienden die hij ontmoet op de vorming 

die  hij  volgt.  Tot  zijn  netwerk  behoren  een  twee‐  tot  drietal  Belgen,  het  betreft  hier  zijn  voogd, 

advocaat en assistentes.  

J’ai un peu des relations avec des Belges, mais c’est une autre relation, ce ne sont pas des amis mais 

ce sont mon tuteur, avocat et mes assistantes. (Ibou, 18 jaar, Guinee) 

Informatieve steun die hij nodig had om zijn verwachtingen en doelen te realiseren ontving hij van 

zijn voogd, advocaat en assistentes. Ibou geeft aan dat de steun verkregen van professionelen niet 

dezelfde is als die van zijn vrienden, dit komt doordat professionelen meer ervaring hebben en meer 

weten over het  leven  in België. Zij hebben hem  raad en  informatie gegeven en hierdoor heeft hij 

verschillende  verwachtingen  kunnen  realiseren.  Naar  zijn  aanvoelen  heeft  hij,  ondanks  hij 

meerderjarig is, nog steeds een goede relatie met zijn voogd en zijn advocaat. Ook tot op heden gaat 

hij geregeld langs bij zijn sociaal assistent van het OCMW voor informatie en raad. Hij heeft ook het 

gevoel dat hij wordt gestimuleerd door deze professionelen.  Ibou vertelt dat hij een goede  relatie 

heeft met al deze personen. 

Page 50: Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... · 2012-12-05 · Mijn bijzondere dank gaat uit naar Minor‐Ndako vzw waar ik tijdens

36  

Des fois je suis coincé et alors j’appelle mon tuteur ou mon avocat ou mon assistant et je lui demande 

d’information, parce que moi je veux connaitre le terrain le maximum. Et alors ils m’expliquent. (Ibou, 

18 jaar, Guinee) 

Ten eerste ontvangt  Ibou  informatieve steun van zijn vrienden. De meesten zijn ook afkomstig uit 

Guinee en hebben hetzelfde meegemaakt of ze bevinden zich in een gelijkaardige situatie, hierdoor 

begrijpen ze zijn situatie en kunnen ze hem raad geven.  

Dans la vie ils disent :’ une seule personne n’a pas des idées, c’est l’idée de 2 ou 3 personnes qui est  

plus fort. Il y a des hauts et des bas dans  la vie. Aujourd’hui tu peux être content et demain tu peux 

avoir un problème. Donc, si tu n’as pas un bon ami qui peut t’expliquer et qui peut te donner le moral, 

alors ça va te tracasser. (Ibou, 18 jaar, Guinee).  

Ten  tweede wordt er ook op een  recreatieve manier steun geboden door zijn vrienden.  Ibou kiest 

ervoor om zijn vrije tijd door te brengen met de vrienden die hij heeft leren kennen in het OOC of het 

opvangcentrum.  Ze  gaan bij  elkaar op bezoek,  eten  samen,  gaan  samen uit,  enzovoort. Wekelijks 

gaat hij voetballen  samen met  zijn vrienden uit Guinee, dit doet hem  terugdenken aan Guinee en 

hier voelt hij zich goed bij. Ibou geeft aan dat hij minder gestrest is en minder piekert wanneer hij tijd 

doorbrengt met zijn vrienden.  

Tot slot  ontvangt Ibou emotionele steun van zijn vrienden en in het bijzonder van zijn beste vriend. 

Zijn beste vriend is de persoon waar hij alles mee deelt, die hij vertrouwt en die vertrouwen heeft in 

hem. Emotionele steun  is noodzakelijk omdat  je hierdoor  je hart kan  luchten en dit kan bevrijdend 

werken, zo meent hij. Naar zijn aanvoelen ontvangt hij voldoende emotionele steun.  

De vrienden die hij ontmoet op de vorming of op het voetbal bezoekt hij niet hier buiten, toch kan hij 

op  voldoende  steun  rekenen  betreffende  dat  bepaalde  levensdomeim.  Op  deze  levensdomeinen 

ervaart Ibou recreatieve steun en aanmoediging. Hij geeft aan een goede band te hebben met deze 

personen.  

À  l’école aussi  je suis d’accord avec presque  tout  le monde.  Je pense que  je n’ai pas de problèmes. 

Parce que à l’école j’ai des amis Belges, des amis Arabes, etc.. C’est seulement qu’on ne se fréquente 

pas après l’école. Ils ne viennent pas chez moi en moi je ne vais pas chez eux. (Ibou, 18 jaar, Guinee) 

Tot slot is hij ervan overtuigd dat het hebben van vrienden belangrijk is omdat hij via hen kennis kan 

maken  met  anderen.  Bovendien  is  hij  van  mening  dat  je  door  die  connecties  bepaalde  zaken 

gemakkelijker  kan  bereiken.  Zo  heeft  hij  via  zijn  vrienden  zijn  appartement  en  zijn  voetbalclub 

gevonden.  

Quand tu as plus d’amis et plus de contact, alors tu as plus de relations et de connexions et donc les 

choses seront plus facile pour toi. (Ibou, 18 jaar,Guinee) 

Sedert zijn aankomst  in België heeft hij geen contact meer met zijn familie, maar sinds T1 heeft hij 

wel enkele stappen ondernomen. Hij heeft namelijk iemand leren kennen die af en toe naar Guinee 

reist. Deze persoon heeft hem beloofd om een maximale  inspanning  te doen om zijn mama op  te 

sporen. Hierdoor heeft Ibou weer hoop gekregen, en dit bezorgt hem een goed gevoel.  

Page 51: Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... · 2012-12-05 · Mijn bijzondere dank gaat uit naar Minor‐Ndako vzw waar ik tijdens

37  

Doorheen de tijd is er bij hem een verandering merkbaar in zijn beleving van de sociale steun. Waar 

hij  bij  T1,  T2,  en  T3  aangeeft  dat  hij  steun  ontving  van  professionelen  (assistenten,  voogd  en 

advocaat) en vrienden om zijn doelstellingen en verwachtingen te realiseren en dat hij zich gesteund, 

omringd en gestimuleerd voelt door zijn sociaal netwerk, geeft hij bij T4 en T5 aan dat hij het gevoel 

heeft  er  alleen  voor  te  staan  en  dat    niemand  hem  kan  helpen.  Ook  zijn  psychosociaal  welzijn 

verandert, hij geeft namelijk zelf aan dat hij zich hierdoor zeer gestrest en wanhopig voelt. Hij hoopt 

in de  toekomst  iemand  te  vinden die hem  kan helpen. Tijdens T1, T2 en T3  verliep alles goed en 

waren er weinig  tot geen problemen. Thuis verliep alles goed, hij was blij met de vorming die hij 

volgde,  hij  had  een  voetbalclub  gevonden,  enzovoort. Maar  bij  T4  en  T5  deden  er  zich  enkele 

problemen voor. Hij had problemen met de huisbaas, zijn contract liep ten einde en hij had te weinig 

tijd om op zoek te gaan naar een andere woonst. Ook kampte hij met enkele gezondheidsproblemen, 

waren  er  moeilijkheden  met  het  OCMW  en  ook  de  vorming  werd  zwaar  voor  hem.  Uit  de 

kwantitatieve gegevens is gebleken dat hij borderline scoort op de depressieschaal van de HSCL‐37A, 

op de overige schalen scoort hij laag‐gemiddeld. 

De  wijzigingen  in  zijn  beleving  omtrent  het  sociaal  netwerk,  sociale  steun  en  het  psychosociaal 

welzijn  vinden plaats  in eenzelfde periode waarin bovengenoemde moeilijkheden  zich  voordeden. 

Vermoedelijk  is  er  een wisselwerking  tussen  deze  aspecten.  De  gebeurtenissen  die  plaatsvinden 

worden  door  Ibou  als  stressvol  ervaren  en mogelijks  vormen  zijn  sociaal  netwerk  en  de  ervaren 

sociale  steun  onvoldoende  een  buffer  tegen  deze  gebeurtenissen.  Dit  kan  vervolgens  het 

psychosociaal  welzijn  beïnvloeden.  Toch  kan  dit  niet  zo  causaal  benaderd  worden  en  is  er 

hoogstwaarschijnlijk sprake van wederzijdse beïnvloeding.  

1.4. Amadou 

Het netwerk van Amadou bestaat uit enkele vrienden, vooral zijn beste vriend, twee andere goede 

vrienden en een goede vriendin nemen een belangrijke plaats  in  in zijn netwerk. Ook de vriend van 

zijn broer maakt deel uit van het netwerk van Amadou. De vrienden van Amadou zijn voornamelijk 

afkomstig uit Guinee. Op regelmatige basis heeft Amadou nog contact met zijn mama in Guinee en 

ook met  enkele  vrienden  in Guinee  heeft  hij  af  en  toe  contact.  Bij  het  opstellen  van  zijn  sociaal 

netwerk werden  zijn voogd, advocaat, begeleiders en assistenten niet expliciet vermeld, maar uit 

zijn verhalen kan wel worden afgeleid dat hij hulp en steun van hen ontvangt. Amadou had op een 

vorige school enkele Belgische vrienden, omwille van zijn verhuis (T2) zijn deze contacten verwaterd 

en sindsdien zijn er behalve de professionelen geen Belgen meer aanwezig in zijn netwerk.  

In  zijn  verhalen  komt  duidelijk  naar  voor  dat  zijn  voogd  een  hulp‐  en  steunbron  is  geweest  voor 

Amadou.  De  relatie met  zijn  voogd  wordt  door  hem  op  een  positieve manier  ervaren,  hij  is  er 

bovendien van overtuigd dat zijn voogd het beste met hem voorheeft. Zijn voogd vond een school 

voor  hem,  hier  is  hij  haar  zeer  dankbaar  voor. Ook  ervaart  Amadou  informatieve  steun  van  zijn 

voogd, het gaat hier  in het bijzonder over  informatie betreffende de procedure. Tevens biedt  zijn 

voogd hem hulp bij het beheren van zijn budget. Tot slot heeft hij het gevoel dat hij bij zijn voogd 

terecht kan voor een goede babbel. Ook bij zijn advocaat kan hij terecht voor  informatieve hulp en 

steun.  

Page 52: Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... · 2012-12-05 · Mijn bijzondere dank gaat uit naar Minor‐Ndako vzw waar ik tijdens

38  

Si on peut se voir on parle, on parle, on parle de ma procédure et de tout ce qu’on veut. Je veut dire 

par exemple si j’ai certaines choses dans ma tête c’est à eux que je peux en parler. Ça me fait du bien 

d’être soutenu comme ça. (Amadou, 18 jaar, Guinee) 

Amadou vertelt dat het niet gemakkelijk was om vrienden te maken, maar dat dit na verloop van tijd 

stilaan beterde. Hij heeft het gevoel dat het beter gaat met hem sinds hij vrienden heeft. 

J’ai trouvé des camarades,  je me suis habitué et c’est pour cela que ça va mieux. (Amadou, 18  jaar, 

Guinee).  

Gedurende T1 had Amadou enkele vrienden  in het opvangcentrum en enkele vrienden op  school, 

nadat  Amadou  alleen  is  gaan  wonen  (T2)  verandert  zijn  vriendenkring.  Hij  bouwt  stilaan  een 

vriendenkring op  in Brussel, maar blijft ook contact hebben met zijn goede vrienden uit het OOC of 

het opvangcentrum.  

Amadou  vindt  het  hebben  van  vrienden  ontzettend  belangrijk,  want  zij  kunnen  jou  helpen  en 

ondersteunen. Bovendien  is hij ervan overtuigd dat  je hierdoor minder zult  lijden  in het  leven. Zijn 

beste vrienden beschouwt Amadou als zijn familie, het gaat hier  in het bijzonder over vrienden van 

Guinese afkomst. 

Parce qu’on était ensemble, on a suivi la même route. Les mêmes problèmes, le même trajet , la 

même souffrance. Je les considère comme ma famille. Et ils sont trop proche de moi. Je ne vais les 

abandonnées comme ça s’ils ont fait quelque chose de mal. C’est comme ça.(Amadou, 18 jaar, 

Guinee) 

Amadou geeft aan informatieve steun en emotionele steun te ontvangen van zijn nabije vrienden en 

zijn beste vriend. Het gaat hierbij vooral om aanmoediging,  iemand hebben om mee  te babbelen, 

vertrouwen hebben in elkaar  en raad geven aan elkaar.  Twee van zijn goede vrienden zijn iets ouder 

dan  hem  en  hebben  een  gelijkaardige  situatie  doorstaan.  Hij  heeft  het  gevoel  dat  diegenen  die 

hetzelfde  hebben  meegemaakt  hem  beter  kunnen  begrijpen.  Amadou  aanschouwt  hen  als  een 

voorbeeld en gaat te rade bij hen. 

Surtout les deux amis, on parle la même langue maternelle, ils peuvent me donner confiance et de ne 

me pas laisser d’espérer…on se donne des idées et des conseils sur la vie (Amadou, 18 jaar, Guinee) 

 Sinds Amadou alleen  is gaan wonen zijn zijn vrienden en  in het bijzonder de vriend van zijn broer, 

een belangrijke bron van instrumentele steun. Amadou mag blijven slapen en eten bij deze persoon 

en af en toe lenen zijn vrienden hem geld. Hier is Amadou hem zeer dankbaar voor, maar hij beseft 

dat dit niet kan blijven duren en dat ze hem niet met alles kunnen blijven helpen. 

L’ami de mon frère il m’a dit que si j’ai envie de manger ou si je veux dormir que je peut venir ici. Il y a 

des amis qui me prêtnte de l’argent des fois. (Amadou, 18 jaar, Guinee) 

Page 53: Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... · 2012-12-05 · Mijn bijzondere dank gaat uit naar Minor‐Ndako vzw waar ik tijdens

39  

Vanaf  T4  loopt Amadou  school  in  een  nieuwe  school. Na  verloop  van  tijd  voelt  hij  zich  beter  op 

school,  dit  komt  doordat  hij  er  steeds meer  en  betere  vrienden  had.  Intussen,  T6,  zijn  er  zelfs 

vrienden van school waarmee hij af en toe buiten de schooluren optrekt.  

Les amis de classe, quand j’ai commencé d’aller à l’école, je n’avais pas commencer l’année avec eux. 

Au début on ne se parle pas, c’était un peu triste. Maintenant nous sommes proche et on se parle de 

l’école et tout.  (Amadou, 18 jaar, Guinee).  

Bij afname van T1 was het al vijf maanden geleden dat Amadou contact heeft gehad met zijn mama 

in Guinee. Hij voelde zich hier niet goed bij en bovendien had hij het gevoel hier niets aan te kunnen 

doen. Tijdens T2 vertelde Amadou me met een bijhorende glimlach dat hij weer telefonisch contact 

heeft met zijn mama. Via deze telefoongesprekken ontvangt Amadou steun en aanmoediging van zijn 

mama. Hij is hier enorm blij om maar hij zou veel liever bij haar zijn.  

Ma maman elle m’ encourage, elle me demande comme ça va, elle me demande si je vais à l’école. 

Elle me dit souvent de ne pas faire des banditisme, de ne pas faire des choses qui ne sont pas 

normales et elle me dit surtout de prier. (Amadou, 18 jaar, Guinee).  

Zijn sociaal netwerk en sociale steun wordt op een positieve manier ervaren door Amadou. Hij heeft 

het gevoel dat hij aangemoedigd en ondersteund wordt door diegenen die hem omringen. Doorheen 

het onderzoeksproces geeft hij aan dat mensen hem wel kunnen  leiden,  raad geven, gidsen, maar 

dat hij diegene  is die het zelf zal moeten doen. Er  is slechts één aspect dat hij graag veranderd zou 

zien  in  zijn  sociaal  leven, hij  zou namelijk een welbepaalde  vriendin  vaker willen  zien, maar dit  is 

omwille van praktische redenen onmogelijk.  

Er werd  vastgesteld  dat  het  sociaal  netwerk  van  Amadou wijzigt wanneer  er  zich  veranderingen 

voordoen  in zijn  leven en  in zijn verhaal komt, al dan niet  impliciet, naar voor dat hij zich doorheen 

het onderzoeksproces steeds een beetje beter  is gaan voelen. Tijdens T1 en T2 voelde hij zich een 

beetje goed, niet heel goed, maar ook niet heel slecht. Dit komt vermoedelijk doordat hij tijdens T1 

nog wachtte op het antwoord van zijn asielprocedure en doordat hij bij T2 pas alleen is gaan wonen. 

Vanaf T4 geeft hij zelf aan dat het beter met hem gaat. Hij gaat naar school, heeft er vrienden, en hij 

voelt zich beter thuis in zijn studio. Uit de kwalitatieve resultaten blijkt dat Amadou zich steeds beter 

is gaan voelen, toch geven deze kwantitatieve gegevens weer dat hij borderline scoort op de RATS.  

Er  lijkt  sprake van een verband  tussen de manier waarop hij  zijn  sociaal netwerk en  sociale  steun 

beleefd  en het psychosociaal welzijn  van Amadou.  Zelf  geeft Amadou meermaals  aan dat hij  zich 

beter  is gaan voelen naarmate hij meer mensen heeft  leren kennen, ook op school  is hij zich beter 

gaan voelen nadat hij daar vrienden had. Hoe dit verband eruitziet en op welke manier  ze elkaar 

beïnvloeden kan niet worden afgeleid uit de verkregen informatie.  

1.5. Kamou  

Tot het sociaal netwerk van Kamou behoren zijn vrienden, medebewoners en klasgenoten. Ook zijn 

begeleiders en voogd zijn impliciet aanwezig in dit netwerk. Kamou geeft aan dat het merendeel van 

zijn vrienden afkomstig is uit Guinee. Sinds zijn vertrek uit Guinee heeft hij geen contact meer met 

zijn mama, via het internet heeft hij wel nog contact met enkele vrienden in Guinee.  

Page 54: Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... · 2012-12-05 · Mijn bijzondere dank gaat uit naar Minor‐Ndako vzw waar ik tijdens

40  

Hij heeft het gevoel dat de begeleiders enkel doen wat ze moeten doen. Hoewel hij zegt weinig steun 

en hulp te ontvangen, geeft hij toch aan dat hij hen opzoekt wanneer hij een probleem heeft.  

Ils ne font pas grand chose pour moi, ils font juste ce qu’ils doivent faire. (Kamou, 17 jaar, Guinee) 

Kamou geeft aan dat hij informatieve steun ontvangt van de begeleiders. Hij gaat bij  hen langs voor 

uitleg en  informatie wanneer hij  iets niet begrijpt of als hij niet weet hoe hij  iets moet aanpakken. 

Ook voor hulp bij administratieve zaken zoekt hij zijn begeleiders op. Tot slot meldt Kamou dat hij 

goed overeenkomt met zijn begeleiders.  

Welke  steun Kamou ervaart van  zijn voogd en van  zijn advocaat en hoe hij deze  relatie met hen 

beleeft,  is niet duidelijk. Hij meent wel dat het de taak  is van de voogd en de advocaat om hem te 

ondersteunen in zijn procedure, en dat ze op deze manier ‘misschien’ een belangrijke persoon voor 

hem zijn. 

Mon tuteur peut‐être qu’il est  important pour moi, c’est  lui que est chargé de me soutenir dans ma 

procédure. 

Zijn vrije  tijd brengt Kamou het  liefst door met  zijn vrienden. Dit  zijn vaak  vrienden afkomstig uit 

Guinee die hij heeft  leren kennen  in het OOC of  in het opvangcentrum. Hij gaat wandelen met zijn 

vrienden, deelnemen aan activiteiten van het centrum, samen ‘spelen’, babbelen enzovoort. Kamou 

geeft aan dat hij  veel vrienden heeft maar dat hij slechts steun ervaart van twee hechte vrienden en 

één  beste  vriend.  Ze  hebben  elkaar  leren  kennen  in  het  opvangcentrum.  Ook  wanneer  Kamou 

verhuisde bleven de twee elkaar wekelijks zien. Het hebben van een  beste vriend acht Kamou zeer 

belangrijk  omdat  hij  diegene  is  waarmee  je  dingen  kan  doen,  waarmee  je  over  van  alles  kan 

babbelen, en waardoor  je  je goed voelt. Hij meent dat vrienden  je kunnen helpen bij het oplossen 

van  ‘kleine’ problemen maar dat er ook problemen zijn waarbij ze niet kunnen helpen. Het hebben 

van  een  beste  vriend  ervaart  Kamou  als  bevrijdend.  Kortom,  Kamou  ervaart  zowel  emotionele, 

informatieve als recreatieve steun van zijn vrienden. 

…avec  lui tu peux faire plein de choses, discuter, et si tu as besoin des  idées tu peux  lui en parler et 

puis c’est à toi de décider. Ça peut libérer un peu. 

Kamou heeft het gevoel dat zijn vrienden op school hem niet goed begrijpen, daarom praat hij met 

hen vaak over schoolgerelateerde zaken. Af en toe brengt hij zijn vrije tijd door met enkele vrienden 

van op school.  

Quand j’ai des problèmes je ne vais pas parler avec mes amis de l’école. Avec mes amis de l’école je 

parle sur les problèmes de l’école. (Kamou, 17 jaar, Guinee).  

Tot  slot  is  Kamou  ervan  overtuigd  dat  hij  via  zijn  vrienden  anderen  kan  leren  kennen  en  nieuwe 

vriendschappen kan opbouwen. 

Zoals  reeds  vermeld  heeft  hij  af  en  toe  via  het  internet  contact met  enkele  vrienden  uit Guinee. 

Kamou  geeft  aan  dat  dit  hem  deugd  doet, maar  het  blijft  onduidelijk  op  welke manier  ze  hem 

ondersteunen.  

Page 55: Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... · 2012-12-05 · Mijn bijzondere dank gaat uit naar Minor‐Ndako vzw waar ik tijdens

41  

Hoewel Kamou aangeeft dat hij reeds ‘veel’ vrienden heeft, toch meent hij dat hij naar meer sociale 

relaties verlangt. Hij vindt het belangrijk om voldoende omringd te worden zodanig dat hij niet alleen 

hoeft te zijn. Ook zou hij meer steun willen ontvangen van diegenen die hem omringen.  

Sinds  zijn vertrek heeft hij geen contact meer met  zijn  familie,  tussen T6 en T7  zijn er wel enkele 

stappen gezet om zijn mama op  te  sporen. Er wordt door Kamou expliciet aangegeven dat hij het 

belangrijk acht om vrienden te hebben omdat hulp en steun van zijn vader afwezig zijn. 

Pour moi avoir des amis  c’est  important, parce que moi  je  suis  seul,  il n’y a pas mon papa qui  va 

m’aider avec des choses, c’est pour cela que c’est important pour moi. (Kamou, 17 jaar, Guinee) 

Kamou is echter ontevreden over zijn sociaal netwerk en de ervaren sociale steun. Hij geeft aan dat 

hij zich af en toe alleen voelt en dat hij meer sociale relaties wilt. Evenzeer wilt hij omringd worden 

door  personen  die  hem  begrijpen.  Ook  heeft  hij  het  gevoel  dat  hij  geen  hulp  ontvangt  om  zijn 

verwachtingen te realiseren en dat hij er vaak alleen voorstaat om zijn problemen op te lossen. 

Doorheen het proces  is er noch  in zijn sociaal netwerk noch  in zijn beleving een noemenswaardige 

verandering merkbaar. Wat  zijn psychosociaal welzijn betreft kan gesteld worden dat hij  zich een 

beetje  beter  is  gaan  voelen.  Bij  T1,  T2,  T3  is  hij  in  beperkte  mate  tevreden  over  zijn  leven. 

Verschillende redenen liggen hierbij aan de basis en zijn asielprocedure speelt hierbij een bijzondere 

rol.  Bij  T3  geeft  Kamou  expliciet  aan  dat  hij  zich  niet  goed  voelt.  Bovendien  kon  hij  niemand 

opnoemen die hem zou kunnen helpen om zich beter te doen voelen.  

Je ne me sens pas bien, la tête ne vas pas, je réfléchi trop. (Kamou, 17 jaar, Guinee) 

Maar  vanaf  T4  gaat  het  beter met  hem,  dit  heeft  volgens  hem  te maken met  een  kleine  stap 

voorwaarts in zijn procedure. Tijdens T6 geeft hij zelf aan dat hij iemand is die altijd lacht en dat dit 

nooit zal veranderen. Ook uit de observaties van de onderzoekster kan worden afgeleid dat hij bij de 

laatste twee meetmomenten opgewekter is dan voordien. 

Op de vragenlijsten haalt Kamou een  laag‐gemiddelde  score voor de angst‐ en depressieschaal en 

een borderline score op de RATS. 

In  deze  casus werd  er  geen  expliciet  verband  gevonden  tussen  het  psychosociaal welzijn  en  het 

sociaal  netwerk  en  de  ervaren  sociale  steun.  Er  kan  eventueel  een  verband  bestaan  tussen  de 

borderline score op de RATS en de ontevredenheid over zijn sociaal netwerk en de ervaren sociale 

steun. Zo kan er ondermeer worden aangenomen dat hij onvoldoende steun ervaart van zijn sociaal 

netwerk om het hoofd  te bieden  aan  stressvolle  gebeurtenissen, maar de onderzoekster beschikt 

over onvoldoende gegevens om hierover uitspraken te doen.  

   

Page 56: Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... · 2012-12-05 · Mijn bijzondere dank gaat uit naar Minor‐Ndako vzw waar ik tijdens

42  

 

    

                 

   

Page 57: Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... · 2012-12-05 · Mijn bijzondere dank gaat uit naar Minor‐Ndako vzw waar ik tijdens

43  

Deel V: Discussie  

Dit allerlaatste deel bestaat uit drie onderdelen. Eerst en vooral worden, zonder afbreuk te doen aan 

het   unieke verhaal van elk  individu, de gemeenschappelijkheden en de verschillen overheen de vijf 

cases  uiteengezet  en  worden  er  verbanden  gelegd  met  de  literatuur.  Ten  tweede  worden  de 

beperkingen van dit onderzoek aangekaart. En tot slot worden er enkele aanbevelingen voor verder 

wetenschappelijk onderzoek, praktijk en beleid geformuleerd. 

HOOFDSTUK 1: Interpretatie van de resultaten 

In dit hoofdstuk wordt er eerst en vooral een algemeen beeld geschetst van het sociaal netwerk van 

de  deelnemende  participanten.  Vervolgens wordt  er weergegeven waarom  NBBM  het  belangrijk 

vinden om omringd  te worden. Daarna wordt er een uiteenzetting gegeven over de  verschillende 

steunbronnen waarop de NBBM van dit onderzoek een beroep konden doen en wordt er nagegaan 

welke  vormen  van  steun  er  door wie  geboden werd. Ook wordt  er  in  dit  deel  stilgestaan  bij  de 

beïnvloedende  rol  van het  tijdsaspect.  Tot  slot wordt het  verband  tussen het  sociaal netwerk, de 

sociale steun en het psychosociaal welzijn nader toegelicht. 

1.1 Algemene structuur van het sociaal netwerk 

De  structuur  van  het  sociaal  netwerk  van  de  zes  participanten  kent  enkele  gemeenschappelijke 

kenmerken.  Hun  sociaal  netwerk  bestaat  voornamelijk  uit  vrienden,  andere  NBBM,  mensen 

afkomstig uit Guinee, begeleiders en andere professionelen. In eerder onderzoek (Mels et al., 2008) 

werd  een  gelijkaardige  structuur  van  het  sociaal  netwerk  bij  NBBM  gevonden.  Vier  van  de  vijf 

participanten  hebben  geen  contact  meer  met  hun  ouders  of  familie  in  Guinee.  Dit  was  geen 

verrassende vaststelling aangezien separatie van de ouders   kenmerkend  is voor de situatie waarin 

NBBM  zich  bevinden  (o.a. Derluyn &  Broekaert,  2007b;  Kohli & Mather,  2003; Mels  et  al.,  2008; 

Sourander,  1998;  Tartakovsky,  2009).  Vriendschappen  werden  in  het  bijzonder  aangegaan  met 

anderen afkomstig uit Guinee, andere NBBM uit het OOC of het opvangcentrum en met klasgenoten. 

Ook dit is een gegeven dat geregeld terugkomt in de bestaande literatuur (Derluyn, 2005; Mels et al., 

2008; Montgomery et al., 2001; Raghallaigh & Gilligan, 2010; Stewart et al., 2008). Door alle vijf de 

participanten werd aangegeven dat ze omringd werden door ten minste één beste vriend(in). Slechts 

één  van  de  participanten,  Ibou,  vertelt  dat  hij  vrienden  heeft  leren  kennen  in  zijn 

vrijetijdsorganisatie. Behalve professionelen had slechts één van de participanten een hechte band 

met een Belg.  

   

Page 58: Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... · 2012-12-05 · Mijn bijzondere dank gaat uit naar Minor‐Ndako vzw waar ik tijdens

44  

1.2 Waarom vinden NBBM het belangrijk om omringd te worden 

Allen  vinden  ze  het  belangrijk  om  omringd  te  worden  door  vrienden  en  om  voldoende  sociale 

contacten te hebben. Twee participanten vertellen expliciet dat je je beter voelt wanneer je omringd 

wordt  door  anderen,  bij  de  jongeren  komt  dit  impliciet  aan  bod.    Hierbij  speelt  het  gevoel  van 

‘belonging’  (Cf.  infra)  vermoedelijk  een  rol. Het  ervaren  van  ‘social  belonging’  heeft  een  positief 

effect op het psychosociaal welzijn, mensen gaan zich hierdoor ondermeer gelukkiger voelen (Mellor, 

Stokes,  Firth, Hayashi &  Cummins,  2008; Newman,  Lohman & Newman,  2007;  Sargent, Williams, 

Hagerty,  Lynch‐Sauer, & Hoyle, 2002). Dit  kwam ook al eerder aan bod bij het main‐effect model 

(Cf.supra), dit model stelt namelijk dat het ervaren van emotionele steun, in de vorm van ‘belonging’, 

het psychosociaal welzijn van een individu ten goede komt (Cohen & Wills, 1985). Door Awa en Ibou 

werd  aangegeven  dat  een  netwerk  rondom  jou  en  het  ervaren  van  sociale  steun  noodzakelijk  is 

omdat  je hierdoor aangemoedigd wordt om dingen  te doen. Het  zijn  zij die ervoor  zorgen dat  je 

mentale toestand goed is. Vier van de vijf jongeren menen dat sociale relaties belangrijk zijn opdat je 

steeds  iemand  zult  hebben  die  je  kan  helpen,  door  je  raad  en  informatie  te  bieden, wanneer  je 

problemen  hebt.  Dit  valt  onder  de  noemer  ‘informatieve  steun’  (Cobb,  1976).  Ibou  vindt  sociale 

relaties belangrijk, omdat hierdoor connecties gelegd kunnen worden. Hij is ervan overtuigd dat deze 

connecties  je  ten  goede  zullen  komen  bij  het  bereiken  van  bepaalde  doelen.  Tot  slot werd  door 

Kamou en Ibou aangegeven dat sociale contacten belangrijk zijn voor een uitbreiding van het sociaal 

netwerk. Ze menen echter dat  je via via anderen  leert kennen. Dit werd ook aangegeven door de 

participanten in het onderzoek van Mels en collega’s (2008).  

1.3 Verschillende steunbronnen waarvan NBBM steun ervaren 

De vijf participanten ervaren verschillende vormen van steun geboden door verschillende personen. 

De manier waarop de deelnemende NBBM hun sociaal netwerk en hun sociale steun beleven varieert 

van tevreden tot ontevreden. 

In de  literatuur wordt sociale steun opgesplitst  in verschillende vormen van sociale steun (Cf.supra) 

of wordt de sociale steun geclassificeerd  onder de verschillende personen/groepen die sociale steun 

verlenen  aan  NBBM.  In  dit  onderzoek  werden  geen  bezwaren  gevonden  tegen  dergelijke 

onderverdelingen, maar  opmerkelijk  was  de  vaststelling  dat  ‘sense  of  belonging’  hierbij  een  rol 

speelde. Deze ‘sense of belonging’ is een gevolg van de identificatie van een individu met een groep, 

dit  gebeurt  op  basis  van  gemeenschappelijke  kenmerken  (McMillian, &  Chavis,  1986;  Verkuyten, 

1999). Het gaat om een  subjectief gevoel van verbondenheid en  loyaliteit  ten aanzien van andere 

groepsleden. Hierbij  is er een geloof aanwezig dat  in de behoeften van de groepsleden voorzien zal 

worden door de onderlinge verbondenheid  in de groep (ibid.). Kohli (2011) meent dat er bij NBBM 

een  verlangen  naar  verbondenheid  aanwezig  is,  dit  verlangen  komt  nadat  ze  veiligheid  hebben 

gevonden  en  voldoende  ‘geacclimatiseerd’  zijn  in het  gastland.  In dit onderzoek  verkregen NBBM 

meer  en  andere  steun  van  diegenen waarmee  ze  zich  in  sterkere mate  konden  identificeren  en 

waarbij aangenomen werd dat ze een grotere ‘sense of belonging’ ervoeren. Dit wordt verduidelijkt 

in onderstaande overzichtstabel, vervolgens wordt dit nader toegelicht. 

Page 59: Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... · 2012-12-05 · Mijn bijzondere dank gaat uit naar Minor‐Ndako vzw waar ik tijdens

45  

Mate van ‘belonging’  Wie  Verschillende vormen 

Grote mate van ‘belonging’ 

              

Kleine mate van ‘belonging’ 

NBBM afkomstig uit Guinee  

en  andere NBBM 

‐ Emotionele steun  

‐ Informatieve steun 

‐ Recreatieve steun (afleiding) 

‐ (beperkte) instrumentele steun 

 Klasgenoten en vrienden uit vrijetijdsorganisatie  

 ‐ Recreatieve steun 

Hulpverleners van het opvangcentrum      

‐ Instrumentele steun ‐  Informatieve steun (over 

praktische zaken en het leven in België) 

‐ (beperkte) emotionele steun ‐ (beperkte) recreatieve steun 

Andere professionelen (voogd en advocaat)  ‐ Informatieve steun (procedure)  

 Tabel 5:  Sense of belonging.  

In  dit  onderzoek  kwam  duidelijk  naar  voor  dat  andere  NBBM  afkomstig  uit  Guinee  een  enorm 

belangrijke bron van steun en hulp zijn voor de participanten, dit bleek reeds uit de bevindingen van 

eerder onderzoek (o.a. Derluyn, 2005; Mels et al., 2008; Montgomery et al., 2001). Het OOC of het 

opvangcentrum waar de  jongeren verbleven of verblijven werd door alle participanten aangehaald 

als  een  belangrijke  ontmoetingsplek.  Zoals  uit  onderzoek  is  gebleken  dat  het merendeel  van  de 

NBBM een hechte vriend heeft waarbij hij  terecht kan voor steun,  raad en een babbel, zo hebben 

ook alle participanten  in dit onderzoek gemeld dat ze een beste vriend(in), vaak een andere NBBM 

afkomstig uit Guinee, hebben. Deze persoon wordt omschreven als de persoon die ze vertrouwen, 

die vertrouwen in hen heeft en waarmee ze alles kunnen delen. 

Uit de  resultaten  van dit onderzoek blijkt, met uitzondering  van één  jongere, dat NBBM enkel en 

alleen emotionele steun ervaren van hun hechte en beste vrienden. Ze voelen zich geliefd, gesteund, 

en gewaardeerd doordat hun beste vrienden een luisterend oor bieden, vertrouwen hebben in hen , 

troost bieden, enzovoort. Dit brengt een goed gevoel teweeg bij de meeste participanten, dit komt 

vermoedelijk doordat een gevoel van ‘belonging’ bevorderend kan zijn voor het psychosociaal welzijn 

(Cohen & Wills, 1985; Mellor et al., 2008; Newman et al., 2007; Sargent, 2002). Dit komt ondermeer 

doordat ‘sense of belonging’ het gevoel van eigenwaarde bevordert en doordat dit voor stabiliteit en 

veiligheid zorgt (Kohli, 2011; McGuire & Weisz, 1982, in: Newman et al., 2007). ‘Sense of belonging’ 

kan  ook  een  buffer  vormen  tegen  de  moeilijkheden  en  onzekerheden  waarmee  NBBM 

geconfronteerd worden  (Kia‐Keating &  Ellis,  2007). Ook  informatieve  steun  kan  geboden worden 

door vrienden  (Mels et al., 2008; Raghallaigh & Gilligan, 2010; Stewart et al., 2008), dit werd, met 

uitzondering van één  jongere, bevestigd door de participanten van dit onderzoek. De participanten 

zoeken  hun  vrienden  op wanneer  ze  raad wensen  en/of  hulp  nodig  hebben  bij  het  oplossen  van 

problemen. Deze  informatie en  raad wordt waardevol geacht, maar de  jongeren menen dat zijzelf 

uiteindelijk  de  beslissing  moeten  nemen  en  het  probleem  vaak  zelf  moeten  oplossen.  Ibou  en 

Amadou gaan vooral op zoek naar informatieve steun bij andere NBBM afkomstig uit Guinee, omdat 

Page 60: Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... · 2012-12-05 · Mijn bijzondere dank gaat uit naar Minor‐Ndako vzw waar ik tijdens

46  

ze ervan overtuigd  zijn dat  zij hen beter begrijpen doordat  ze hetzelfde hebben meegemaakt. De 

twee  jongeren  identificeren zich met deze personen omdat er veel gemeenschappelijke kenmerken 

zijn, en het gevoel van verbondenheid is hierbij waarschijnlijk groter.  De informatieve steun geboden 

door  personen  van  eenzelfde  afkomst  kan  ook  een  hulp  zijn  bij  het  leren  van  de  taal  en  het 

interpreteren  van  de  cultuur  van  het  gastland  (Mels  et  al.,  2008;  Stewart  et  al.,  2008; Wallin & 

Ahlström, 2005) maar dit kwam  in de verhalen van de participanten niet aan bod. Tot slot melden 

alle participanten dat hun hechte en goede vrienden ook recreatieve steun bieden. De participanten 

brengen bij voorkeur hun vrije  tijd door met vrienden van hetzelfde herkomstland. Samen  lachen, 

grappen, op stap gaan, deelnemen aan de door het centrum georganiseerde activiteiten, voetballen, 

rondhangen, haren vlechten, op bezoek gaan, enzovoort worden aangehaald als activiteiten die de 

jongeren samen met hun vrienden ondernemen.  Door samen tijd door te brengen en zich samen te 

amuseren,  piekeren  ze  minder  over  hun  problemen  en/of  denken  ze  minder  aan  hun  familie. 

Hetzelfde komt geregeld aan bod in de literatuur over NBBM ( o.a. Geltman et al., 2005; Mels et al., 

2008; Montgomery et al., 2001; Raghallaigh & Gilligan, 2010). Tot slot    is er slechts één participant, 

Amadou, die  instrumentele  steun ontvangt  van  zijn  vrienden, een mogelijke  verklaring hiervoor  is  

dat  hij  reeds  alleen woont  en  bijgevolg  niet meer  kan  genieten  van  de  instrumentele  steun  die 

geboden  wordt  door  de  opvoeders/begeleiders.  Kortom,  zowel  in  dit  onderzoek  als  in  eerder 

onderzoek werd vastgesteld dat  jongeren met eenzelfde etnische afkomst om tal van redenen een 

belangrijke  plaats  innemen  in  het  leven  van NBBM  (o.a. Geltman  et  al.,  2005; Mels  et  al.,  2008; 

Montgomery et al., 2001;  Stewart et  al., 2008). Een mogelijke  verklaring hiervoor  is dat NBBM  in 

grote  mate  een  ‘sense  of  belonging’  ervaren  op  basis  van  de  vele  waargenomen 

gemeenschappelijkheden.  

Elk  van de  jongeren  geeft  aan  vrienden  te hebben op  school. Deze  vriendschappen blijven  veelal 

beperkt  tot  binnen  de  schoolmuren.  Hierdoor  kan  er  verondersteld worden  dat  het  hier minder 

hechte  vriendschapsbanden  betreft,  vermoedelijk  doordat  de  participanten  in  mindere  mate 

aansluiting vonden bij medestudenten door taal‐ en culturele barrières (Joyce et al., 2010), waardoor 

het  gevoel  van  ‘belonging’  misschien  minder  intens  beleefd  werd.  Door  de  participanten  werd 

aangegeven dat de steun geboden door klasgenoten voornamelijk van recreatieve aard  is, hiermee 

worden  de  bevindingen  van  eerder  onderzoek  bevestigd  (Derluyn,  2005;  Mels,  et  al.,  2008; 

Montgomery et al., 2001; Raghallaigh & Gilligan, 2010). Heel af en  toe werd er  informatieve steun 

geboden over schoolgerelateerde zaken. Zoals ook uit eerder onderzoek kan worden afgeleid, blijkt 

dat  een  vrijetijdsorganisatie  in  geringe mate  een  ontmoetingsplek  is  om  vriendschappen  op  te 

bouwen en dat het een plek is waar vooral recreatieve steun verstrekt wordt (Mels, et al., 2008).  

Professionelen  (opvoeders/begeleiders  van  het  opvangcentrum,  assistenten  uit  andere  instanties, 

voogden  en  advocaten)  en NBBM hebben weinig waarneembare  gemeenschappelijke  kenmerken, 

waardoor  NBBM  zich  slechts  in  beperkte mate  kunnen  identificeren met  hen.    Toch menen  de 

participanten dat ze steun ervaren van deze professionelen. Deze steun is verschillend van de steun 

die verkregen wordt van (hechte) vrienden.  

Twee  van  de  drie  jongeren  die  in  een  opvangcentrum  verbleven  stellen  dat  ze  op  hulp  kunnen 

rekenen  van  de  opvoeders/begeleiders.  Kamou  echter  heeft  het  gevoel  dat  de 

opvoeders/begeleiders niet  veel  voor hem gedaan hebben en dat  ze  slechts doen wat  ze moeten 

doen. Vooral  instrumentele en  informatieve  steun wordt geboden door de opvoeders/begeleiders 

van het opvangcentrum (Mels et al., 2008; Raghallaign & Gilligan, 2010). Ook in dit onderzoek menen 

Page 61: Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... · 2012-12-05 · Mijn bijzondere dank gaat uit naar Minor‐Ndako vzw waar ik tijdens

47  

de  drie  jongeren  die  in  een  opvangcentrum  verblijven  dat  ze  bij  hen  terecht  kunnen  voor 

informatieve  steun. Het gaat hierbij  voornamelijk over  informatie betreffende het  leven  in België, 

praktische  informatie  of  om  hulp  mij  administratieve  zaken.  Twee  van  deze  jongeren  ervaren 

instrumentele steun van de opvoeders/begeleiders. Tot slot werd enkel door Awa aangegeven dat ze 

emotionele  steun  ervaart,  ze  kan  bij  hen  terecht  voor  een  babbel,  troost  en  aanmoediging.  De 

bevinding  dat  door  slechts  één  participant  expliciet  wordt  aangegeven  dat  ze  emotionele  steun 

ontvangt  van  de  opvoeders/begeleiders  is  inconsistent  aan  het  resultaat  van  eerder  onderzoek 

waarin opvoeders/begeleiders de personen bij uitstek zijn om over hun gevoelens te praten (Derluyn, 

2005). Tot slot was er binnen dit onderzoek een participant, Aïcha, die een beetje afleiding zocht bij 

de opvoeders/begeleiders. Door de twee participanten die alleen wonen wordt er beroep gedaan op 

andere instanties. Vooral Ibou ervaart voldoende informatieve steun  van zijn assistent op school en 

van  de  assistent  van  het  OCMW.  Het  betreft  hier  informatieve  steun  die  hij  nodig  had  om  zijn 

verwachtingen te realiseren.  

De voogden en advocaten van de  jongeren werden vernoemd  in hun sociaal netwerk. De meesten 

geven  aan  dat  ze  terecht  kunnen  bij  hun  voogd  en  advocaat  voor  informatieve  steun,  er wordt 

voornamelijk  informatie  geboden  over  hun  procedure.  Een  jongere,  Amadou,  heeft  het  gevoel 

terecht  te  kunnen  bij  zijn  voogd  voor  een  babbel.  Door  drie  participanten  wordt  er  expliciet 

aangegeven dat ze een goede band hebben met hun voogd. 

Slechts een deelnemende  jongere heeft nog op regelmatige basis contact met zijn mama  in Guinee 

en twee andere participanten hebben reeds enkele stappen ondernomen om contact op te nemen 

met hun familie. Doorheen het onderzoeksproces werd door de participanten geregeld aangehaald 

dat ze hun mama en familie missen. Kamou meent dat hij nood heeft aan veel vrienden omdat hij de 

steun van zijn papa mist. Amadou meent dat hij steun ontvangt via het telefonisch contact met zijn 

mama. Ook  Ibou put hoop uit het feit dat er een mogelijkheid bestaat om weer contact te hebben 

met  zijn mama  en  bij  Awa  is  er  sprake  van  een  grote  loyaliteit  ten  aanzien  van  haar  zus.  Deze 

loyaliteit en aanmoediging werden reeds aangehaald in eerder onderzoek (Derluyn, 2005; Derluyn et 

al.,  2005; Montgomery  et  al.,  2001). Onderzoek  heeft  aangetoond  dat  het  niet‐begeleid  zijn  een 

risicofactor is waardoor het psychologisch welzijn in het gedrang kan komen en dat de aanwezigheid 

van de ouders protectief kan  zijn bij het verwerken van  traumatische gebeurtenissen  (Ager, 1992; 

Almqvist & Broberg, 1999; Bean et al., 2007; Derluyn, 2005; Sourander, 1998). In dit onderzoek tonen 

de  kwantitatieve  gegevens  aan  dat  drie  van  de  vijf  participanten  borderline  scoren  op  de  RATS, 

hierbij kan de afwezigheid van ouderlijke steun en bescherming mede aan de basis  liggen.   Tot slot 

komt  in  elk  van  hun  verhalen  naar  boven  dat  ze  hun  ouders missen.  Dit was  geen  onvoorziene 

vaststelling  daar  dit  al  door  enkele  onderzoeken werd  vastgesteld  (Derluyn,  2005; Derluyn  et  al., 

2005;  Mels  et  al.,  2008).  Doordat  NBBM  zich  loyaal  voelen  naar  hun  ouders  toe,  kan  worden 

verondersteld dat  zij nog een  ‘sense of   belonging’ ervaren, al blijft het hierbij wel onduidelijk op 

welke manier ze zich verbonden voelen. Vermoedelijk kan ook de sociale steun verkregen door hun 

familie in verband worden gebracht met het gevoel van ‘belonging’, maar verder onderzoek is nodig 

om hierover gegronde uitspraken te doen.  

Uit eerder onderzoek is gebleken dat het voor deze doelgroep moeilijk is om aansluiting te vinden en 

contact  te  maken  met  de  autochtone  bevolking  (Joyce  et  al.,  2010;  Lie,  2002;  McMichael  & 

Manderson,  2004;  Wallin  &  Ahlström,  2005).  Dit  werd  bevestigd  door  de  resultaten  van  dit 

onderzoek, slechts één van de participanten had namelijk een hecht contact met iemand uit België. 

Page 62: Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... · 2012-12-05 · Mijn bijzondere dank gaat uit naar Minor‐Ndako vzw waar ik tijdens

48  

Vermoedelijk komt dit door  taal‐ en culturele barrières waarmee ze geconfronteerd worden en/of 

met  racisme  en discriminatie die NBBM ervaren  (Ajdukovic & Ajdukovic, 1993; Close et  al., 2001; 

Coventry et al., 2002; Davies & Webb, 2000; Derluyn, 2005; Derluyn & Broekaert, 2007b; Joyce et al., 

2010; Stewart et al., 2008). Doordat er sprake is van discriminatie en racisme ten aanzien van NBBM 

en doordat er aangenomen wordt dat er weinig gemeenschappelijke kenmerken zijn  tussen NBBM 

en de autochtone bevolking (andere cultuur, andere taal, andere omgangsvormen,…) bestaat de kans 

dat NBBM  zich op  geen enkele manier  verbonden  voelen met de  autochtone bevolking. Hierdoor 

wordt  de  sociale  steun  verkregen  van  Belgen  vermoedelijk  verstoord  of  op  een  andere manier 

beleefd. Dit sluit aan bij de bovenstaande bevinding omtrent ‘sense of belonging’. 

Uit  dit  onderzoek  is  een  sterk  vermoeden  gegroeid  dat  ‘sense  of  belonging’  niet  enkel  en  alleen 

bevorderend kan zijn op het psychosociaal welzijn van NBBM, maar dat dit ook een richtlijn kan zijn 

voor welke en hoeveel sociale steun er van wie ervaren wordt (Cf. supra).  

1.4 Het tijdsaspect 

Uit  de  resultaten  van  dit  onderzoek  is  gebleken  dat  bij  sommige  NBBM  het  sociaal  netwerk 

onderhevig is aan veranderingen doorheen de tijd. Hierbij gaat het soms om een uitbreiding (Kohli, 

2011), en/of   om wijzigingen die verklaard kunnen worden aan de hand van enkele gebeurtenissen 

die zich hebben voorgedaan (Cf. infra). Zo breidt het sociaal netwerk van Aïcha zich uit en wijzigt het 

sociaal netwerk van Amadou wanneer hij alleen  is gaan wonen  (T2). Op dat moment  is hij op een 

andere manier  een  beroep  gaan  doen  op  zijn  sociaal  netwerk  en  was  zijn  sociaal  netwerk  ook 

onderhevig aan uitbreiding. Hij verkreeg op dat moment  instrumentele steun van zijn vrienden, dit 

komt vermoedelijk doordat hij sedertdien geen beroep meer kon doen op de opvoeders/begeleiders 

uit het opvangcentrum voor  instrumentele steun  (Mels, et al., 2008; Raghallaigh & Gilligan, 2010). 

Hierbij gaat het duidelijk om situationele kenmerken waardoor er zich wijzigingen voordoen  in het 

sociaal netwerk en de ervaren sociale steun (Levitt, 2005). 

Niet alleen de vorm van het sociaal netwerk en de ervaren sociaal steun kunnen doorheen de  tijd 

veranderen (Antonucci, Akiyama & Takahashi, 2004), ook de manier waarop dit beleefd wordt wijzigt 

doorheen de tijd, zo blijkt uit dit onderzoek (Cf. infra). 

Dit onderzoek bevestigt eerder onderzoek  (Tartakovsky, 2009; Ward et al., 1998) waarin bewezen 

wordt dat het psychosociaal welzijn geen constant gegeven is. Drie participanten geven expliciet aan 

dat ze zich beter zijn gaan voelen naarmate ze meer mensen kenden en vrienden hadden. Dit kan 

ondermeer verklaard worden aan de hand van het buffer‐ en main‐effecten model (Cohen & Wills, 

1985). Hoelang de periode duurde vooraleer de NBBM relaties hadden opgebouwd met anderen en 

wanneer ze zich exact beter zijn gaan voelen blijft onduidelijk binnen dit onderzoek. Ook op school 

voelden de meeste NBBM zich beter naarmate ze daar vrienden hadden. Twee van de vijf jongeren 

startten gedurende dit onderzoek    in een nieuwe school, deze  twee  jongeren hadden na ongeveer 

twee maanden vrienden op school.  

Page 63: Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... · 2012-12-05 · Mijn bijzondere dank gaat uit naar Minor‐Ndako vzw waar ik tijdens

49  

1.5 Het sociaal netwerk en de sociale steun gelinkt aan het 

psychosociaal welzijn van NBBM 

Opmerkelijk  bij Awa  en  Ibou  in  het  bijzonder  is  dat  ze  hun  sociaal  netwerk  en  hun  sociale  steun 

doorheen  het  onderzoeksproces  op  een  verschillende  manier  gaan  beleven.  Bij  Awa  vindt  de 

wijziging  in haar beleving plaats op hetzelfde moment dat er zich veranderingen voordoen  in haar 

sociaal  netwerk  en  haar  omgeving,  ook  haar  psychosociaal  welzijn  wijzigt  op  dat  welbepaalde 

moment. Vanaf T3 hebben haar vriendinnen in Brussel het te druk waardoor ze niet meer bij hen op 

bezoek kon en waardoor ze minder (emotionele) steun van hen ontving.  In het opvangcentrum is het 

op dat moment een komen en gaan van NBBM en komt haar beste vriend niet meer naar school. 

Eveneens geeft ze vanaf T3 aan dat ze zich minder goed voelt dan voordien, ze verliest haar vitaliteit 

en  haar  energie.  Er  is  duidelijk  een wisselwerking  aanwezig  tussen  de wijzigingen  in  haar  sociaal 

netwerk, haar beleving hieromtrent en haar psychosociaal welzijn. Het wegvallen van de vriendinnen 

in Brussel kan gepaard gaan met het wegvallen van emotionele steun, een gevoel van eigenwaarde 

en het gevoel van  ‘belonging’, dit kan een negatieve  invloed hebben op het psychosociaal welzijn 

(Cohen & Wills, 1985; Mellor et al., 2008; Newman et al., 2007; Sargent, 2002). De voorspelbaarheid 

en continuïteit  in haar  leven zijn mogelijk verdwenen door de verschillende veranderingen  in haar 

sociaal  netwerk,  en  ook  dit  kan  haar  psychosociaal welzijn  negatief  beïnvloeden  (Cohen & Wills, 

1985; Kohli, 2011). Tot slot kunnen directe positieve ervaringen, voorzien door haar vriend(inn)en, 

verminderd  zijn en  zoals het main‐effect model  verklaart  kan ook dit het psychosociaal welzijn  in 

negatieve zin beïnvloeden (Cohen & Wills, 1985).  

Bij  Ibou doen er zich problemen voor op andere  levensdomeinen en  is het niet  zozeer  zijn  sociaal 

netwerk  dat  onderhevig  is  aan  veranderingen.  Ibou  wordt  vanaf  T4  geconfronteerd met  enkele 

huisvestingproblemen, gezondheidsproblemen en problemen die  zich voordoen bij de vorming die 

hij volgt. T4 is tevens ook het moment dat hij zijn sociale steun op een andere manier ervaart, vanaf 

dit moment heeft hij het gevoel dat niemand hem nog kan helpen om bepaalde zaken te bereiken. 

Hij voelt zich gestrest en alleen. Er kan worden vastgesteld dat zijn sociaal netwerk en de ervaren 

sociale  steun  hem  onvoldoende  beschermen  tegen  stressvolle  gebeurtenissen  (Cohen  &  Wills, 

1985). 

Uit  dit  onderzoek  kan  geconcludeerd worden  dat  het  sociaal  netwerk  zich  kan  uitbreiden  of  kan 

wijzigen doorheen de tijd en dat hierbij verschillende situationele kenmerken of gebeurtenissen aan 

de basis kunnen liggen. Er werd ook een verband gevonden met het psychosociaal welzijn, maar hoe 

die wisselwerking er exact uitziet is nog niet duidelijk 

   

Page 64: Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... · 2012-12-05 · Mijn bijzondere dank gaat uit naar Minor‐Ndako vzw waar ik tijdens

50  

HOOFDSTUK 2: Beperkingen van dit onderzoek 

Dit  onderzoek  kent  enkele  beperkingen waardoor  bovenstaande  resultaten  en  conclusies met  de 

nodige  omzichtigheid  benaderd  moeten  worden.  Desalniettemin  kunnen  er  op  basis  van  de 

bevindingen  enkele  relevante  aanbevelingen  voor  verder wetenschappelijk  onderzoek,  praktijk  en 

beleid geformuleerd worden (Cf. infra). 

De interviews werden niet afgenomen in de moedertaal16 van de participanten, bijgevolg kunnen de 

resultaten  soms  vertekend  zijn  door  taal‐  en  communicatiebarrières.  Eerst  en  vooral  konden  de 

deelnemende  NBBM  zich  hierdoor  belemmerd  voelen  om  zich  uit  te  drukken.  Door  de  taal‐  en 

culturele  barrières  is  er  geen  garantie  dat  de  vragen  en  antwoorden  op  eenzelfde  manier 

geïnterpreteerd werden  door  de  participanten  en  de  onderzoekster  (Smaling & Maso,  1998).  De 

onderzoekster  trachtte dit  tegen  te gaan door het antwoord  te parafraseren en  verduidelijking  te 

vragen waar nodig. Ook bestaat de kans dat bepaalde westerse psychologische concepten verkeerd 

begrepen werden  door  de  deelnemende NBBM  (Derluyn  et  al.,  2008)  of  dat  sommige  concepten 

gewoonweg niet bestaan  in bepaalde culturen  (Kohli, 2003). Naar aanvoelen van de onderzoekster 

waren  ‘sociaal  netwerk’  en  ‘sociale  steun’  geen  gebruikelijke  concepten  voor  de  jongeren. 

Bedenkelijke blikken (o.a. wenkbrauwen fronsen) en oppervlakkige en korte antwoorden beamen dit 

vermoeden. Na verloop van tijd werden beide concepten bij sommigen duidelijker en was er meer 

diepgang in de gesprekken over desbetreffende thema’s mogelijk. 

Ten  tweede bestaat er een kans dat de bevindingen van dit onderzoek onderhevig zijn aan sociaal 

wenselijke antwoorden (Janssens, 1985). Er wordt gesteld dat de gevoeligheid van de onderwerpen 

sociaal wenselijke antwoorden  teweeg kan brengen  (ibid.).  In dit onderzoek werd dit beperkt door 

een vertrouwensrelatie op te bouwen en de vertrouwelijkheid op tijd en stond te garanderen.  

Een derde beperking  van dit onderzoek heeft betrekking op de onderzoeksmethodes die werden 

gehanteerd  binnen  dit  onderzoek.  De  concentrische  cirkels  staan  bekend  om  hun  vermogen  om 

informatie te verzamelen over het   sociaal netwerk (Levitt, Guacci, & Levitt, 1993). Gebruikmaken 

van dit  instrument had een meerwaarde kunnen betekenen voor dit onderzoek doordat zowel het 

kwantitatieve als het kwalitatieve aspect van het sociaal netwerk op verschillende  levensdomeinen 

hiermee in kaart gebracht kon worden (Levitt et al., 1993; Mels et al.,2008). Desalniettemin werd de 

doordachte  keuze  gemaakt  om  dit  instrument  niet  te  gebruiken    binnen  dit  onderzoek.  De 

onderzoekster  had  namelijk  een  sterk  vermoeden  dat  én  een  semigestructureerd  interview  én 

vragenlijsten én de concentrische cirkels  te belastend en  te  intensief zouden geweest zijn voor de 

participanten.  

   

                                                            16 De kennis van de Franse taal was voldoende bij elk van de participanten, bijgevolg werd er geen beroep gedaan op tolken.  

Page 65: Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... · 2012-12-05 · Mijn bijzondere dank gaat uit naar Minor‐Ndako vzw waar ik tijdens

51  

Bij  de  interpretatie  van  de  resultaten moet  zeker  en  vast  voor  ogen  worden  gehouden  dat  de 

interviews en vragenlijsten  slechts momentopnames zijn, de bekomen data kunnen dus beïnvloed 

zijn door de gemoedstoestand van de participant op dat welbepaalde moment.  

De  kleine onderzoeksgroep  is een  laatste onmiskenbare beperking  van dit onderzoek.  Slechts  vijf 

NBBM  namen  deel  aan  dit  onderzoek,  hierdoor  hebben  de  resultaten  van  dit  onderzoek  niet  de 

pretentie om gegeneraliseerd te worden (Cf. supra). Bovendien bestaat de steekproef enkel en alleen 

uit  jongeren  afkomstig  uit  Guinee,  daarom  kunnen  de  bevindingen  van  dit  onderzoek  eenzijdig 

gekleurd zijn door hun culturele achtergrond en  is er sprake van een etnisch‐specifieke vertekening 

(Houtkoop & Veeman, 2002).  

   

Page 66: Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... · 2012-12-05 · Mijn bijzondere dank gaat uit naar Minor‐Ndako vzw waar ik tijdens

52  

HOOFDSTUK 3: Aanbevelingen 

3.1 Aanbevelingen voor verder wetenschappelijk onderzoek 

Doordat NBBM vaak zonder enig sociaal netwerk aankomen  in het gastland zijn zij vaak gedurende 

de eerste paar maanden op zoek naar mensen om samen dingen mee  te doen  (Lie, 2002; Kohli & 

Mather,  2003; Montgomery,  2001).  Bovendien  blijkt  uit  onderzoek  (Montgomery,  2001)  dat  hun 

sociaal netwerk gedurende die periode voornamelijk bestaat uit hulpverleners, vermoedelijk komt dit 

door de verschillende moeilijkheden die NBBM ondervinden bij het uitbouwen van een netwerk (Cf. 

supra). Dit onderzoek  vond pas plaats  toen de participanten  reeds  een  tiental maanden  in België 

verbleven,  bijgevolg  kon  er  geen  duidelijk  zicht  verkregen worden  op  hoe  ze  hun  netwerk  in  het 

begin uitbouwden, hoe het van begin af aan evolueerde, hoeveel tijd ze hiervoor nodig hadden en 

door welke individuele en situationele kenmerken dit in het begin beïnvloed werd. Verder onderzoek 

hiernaar wordt ten zeerste aanbevolen.  

Zowel situationele als  individuele kenmerken zijn bepalend voor het sociaal netwerk en de sociale 

steun die  ervaren wordt  (Levitt, 2005). Mede dankzij dit onderzoek  konden bepaalde  situationele 

kenmerken  (Cf.  supra)  in kaart gebracht worden,  toch  is enig diepgaander onderzoek hieromtrent 

nog nodig. Welke  invloed heeft het  traject van NBBM op het sociaal netwerk en de sociale steun? 

Welke  omgevingsfactoren  spelen  op  welke  manier  een  rol  bij  het  uitbouwen  van  een  sociaal 

netwerk?  Enzovoort.  Binnen  dit  onderzoek  is  er  duidelijk  een  verschil  merkbaar  tussen  de 

verschillende participanten, maar de onderzoekster kreeg onvoldoende  informatie om bevindingen 

te  formuleren  over  de  invloed  van  bepaalde  individuele  kenmerken.  Het  blijft  tot  nu  toe  een 

wetenschappelijk vraagteken welke individuele kenmerken van NBBM bevorderend of nefast zijn bij 

het opbouwen van sociale relaties.  

Zoals eerder vermeld betreft dit onderzoek een kleine steekproef en zijn de bevindingen mogelijks 

niet representatief voor de gehele populatie NBBM in België. Bovendien zijn er vermoedelijk etnisch‐

specifieke vertekeningen aanwezig  in de resultaten en bevindingen van dit onderzoek doordat alle 

participanten afkomstig  zijn uit Guinee  (Houtkoop & Veeman, 2002). Bovendien  zijn de concepten 

sociaal  netwerk  en  sociale  steun  cultuurspecifiek  (Kehaler  et  al.,  2001,  in:  Stewart  et  al,  2008). 

Vergelijkend onderzoek  is nodig om na  te gaan welke  invloed de etnischculturele achtergrond van 

NBBM  heeft  op  het  uitbouwen  van  een  sociaal  netwerk  (o.a.  Hoe  wordt  het  sociaal  netwerk 

uitgebouwd bij NBBM afkomstig uit  landen waarvan er slechts een kleine gemeenschap aanwezig  is 

in België? Hoe ziet hun netwerk er dan uit?...), en of er al dan niet verschillen merkbaar zijn  in hun 

beleving hieromtrent.  

Tot slot is uit dit onderzoek gebleken dat ‘sense of belonging’ een onmiskenbaar aspect is wanneer 

het  gaat  over  sociaal  netwerk  en  sociale  steun. Dit  aspect moet  in  de  toekomst  bij NBBM  nader 

onderzocht worden. 

Page 67: Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... · 2012-12-05 · Mijn bijzondere dank gaat uit naar Minor‐Ndako vzw waar ik tijdens

53  

3.2 Aanbevelingen voor praktijk en beleid 

Zowel  uit  dit  onderzoek  als  uit  eerder  onderzoek  is  gebleken  dat  cultuurgenoten  een  belangrijke 

steunbron zijn voor NBBM en dat dit het psychosociaal welzijn van NBBM ten goede kan komen. In 

de praktijk dienen hulpverleners zich hiervan bewust te zijn want indien nodig kunnen zij de jongeren 

helpen en stimuleren om op zoek  te gaan naar dergelijke contacten. Ondermeer kan dit gebeuren 

door  activiteiten  en  evenementen  voor  NBBM  te  organiseren.  Een  uitdaging  hierbij  kan  zijn  om 

centraoverschijdende  activiteiten  te  voorzien,  hierdoor  kan  je  als  hulpverlener  NBBM  op  een 

recreatieve en ontspannende manier in contact brengen met andere NBBM. Bovendien zorgen deze 

evenementen en activiteiten voor de nodige afleiding, één van de vormen van sociale steun die door 

NBBM ten zeerste gewaardeerd wordt. 

NBBM hebben minimaal contact met Belgische leeftijdsgenoten. Toch wordt er verondersteld dat dit 

contact voor beide partijen van groot belang  is. Nu krijgen NBBM vooral  informatie over België van 

hun  opvoeders/begeleiders  en  voogden,  maar  door  ontmoetingsplekken  te  creëren  zou  deze 

informatie  in  de  toekomst  geboden  kunnen  worden  door  Belgische  leeftijdsgenoten.  Door  hen 

samen dingen te  laten doen, kunnen ze elkaar  leren kennen en kunnen ze  leren van elkaar. Dit kan 

het psychosociaal welzijn van NBBM bevorderen omdat ze hierdoor vermoedelijk  in mindere mate 

geconfronteerd  worden met racisme en omdat dit een wederzijds gevoel van ‘belonging’ teweeg kan 

bregen.  

Zoals reeds vermeld kwam het belang van ‘belonging’ sterk op de voorgrond in dit onderzoek, ik zou 

dan  ook  alle  hulpverleners,  voogden,  advocaten,  leerkrachten  en    vrijetijdsorganisaties  willen 

aanmoedigen  om  dit  gevoel  van  ‘belonging’  bij  NBBM  op  allerhande  creatieve  manieren  te 

vergroten.  

Uit dit onderzoek  is gebleken dat hulpverleners voldoende  informatieve  steun aanbieden, maar  is 

ook   het  tegendeel gebleken voor wat betreft emotionele steun. Voor het psychosociaal welzijn  is 

het  echter  belangrijk  dat  er  voldoende  emotionele  steun  geboden  wordt,  hiervan  moeten 

hulpverleners zich bewust worden. Vermoedelijk doen er zich in de praktijk praktische barrières voor, 

waardoor het moeilijk is om de jongeren van deze steun te voorzien, toch is  het aangewezen om op 

zoek te gaan naar deze moeilijkheden en hiermee aan de slag te gaan. 

Tot slot is uit dit onderzoek gebleken dat het sociaal netwerk, de sociale steun en de beleving ervan 

onderhevig kunnen zijn aan situationele veranderingen. Daarom  is het belangrijk om NBBM voor te 

bereiden op  te verwachte veranderingen en om aandacht  te hebben voor wat deze veranderingen 

effectief teweeg kunnen brengen bij NBBM.  

   

Page 68: Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... · 2012-12-05 · Mijn bijzondere dank gaat uit naar Minor‐Ndako vzw waar ik tijdens

54  

CONCLUSIE 

In dit onderzoek werd de  rol van  sociale netwerken en  sociale  steun op het psychosociaal welzijn 

onderzocht  bij  vijf NBBM  in  België. Ondanks  de  individuele  verschillen werden  er  toch meerdere 

frappante  overeenkomsten  gevonden.  Het  sociaal  netwerk  van  NBBM  bestaat  voornamelijk  uit 

vrienden, opvoeders/begeleiders, voogden en advocaten. Hun vrienden  leerden ze meestal kennen 

in het OOC of in het opvangcentrum waar ze verblijven of verbleven. Opmerkelijk is dat hun (betere) 

vrienden vaak ook afkomstig zijn uit Guinee. Alle NBBM die deelnamen aan dit onderzoek hadden 

ten minste één beste vriend(in) en enkele hechte vriendschappen. Slechts één participant had nog op 

regelmatige basis  telefonisch  contact met  zijn mama  in Guinee. De  aanwezigheid  van  een  sociaal 

netwerk  vonden  de  NBBM  om  allerhande  redenen  belangrijk  (o.a.  je  beter  voelen,  sense  of 

belonging, aanmoediging, hulp en steun). De graad van  tevredenheid omtrent hun sociaal netwerk 

en sociale steun varieert van tevreden tot ontevreden. De NBBM ervoeren verschillende vormen van 

steun geboden door verschillende personen. Er werd binnen dit onderzoek vastgesteld dat ‘sense of 

belonging’ hierbij vermoedelijk een rol speelt. Emotionele steun werd zo goed als alleen door hechte 

vriend(inn)en  verstrekt.  Diezelfde  vrienden  boden  ook  informatieve  (raad  geven)  en  recreatieve 

steun. De NBBM kozen ervoor om hun vrije tijd door te brengen met vrienden afkomstig uit Guinee. 

Klasgenoten werden door de NBBM ook beschouwd als vrienden, door hen werd  in het bijzonder 

recreatieve  steun  geboden.    Instrumentele  en  informatieve  steun  (over  België) werd  grotendeels 

verstrekt  door  de  opvoeders/begleiders  en  bij  hun  voogden  of  advocaten  konden  de  NBBM 

voornamelijk terecht voor  informatie  in verband met hun procedure. Hoewel de ouders  fysiek niet 

aanwezig waren,  toch bleek dat  ze nog  steeds  in grote mate aanwezig  zijn  in de  verhalen  van de 

NBBM, sommigen ervoeren op een of andere manier toch nog steun van hun familie.   Doordat het 

hier  een  longitudinaal  onderzoek  betreft  konden  enkele  veranderingen  opgemerkt  worden.  Ten 

eerste  kan  het  sociaal  netwerk  zich  uitbreiden  doorheen  de  tijd.  Ten  tweede  kunnen  het  sociaal 

netwerk en de ervaren  sociale  steun onderhevig  zijn  aan  veranderingen  in de omgeving. Ook het 

psychosociaal  welzijn  wijzigde  bij  sommigen  doorheen  het  onderzoeksproces,  deze  wijzigingen 

konden  in verband worden gebracht met veranderingen  in de omgeving of  in het  sociaal netwerk 

en/of  bij  de  ervaren  sociale  steun. Met  andere woorden  er  is  een  sterk  vermoeden  dat  er  een 

wisselwerking is tussen het sociaal netwerk/ sociale steun, de manier waarop dit beleefd worden en 

het psychosociaal welzijn.  

 

   

Page 69: Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... · 2012-12-05 · Mijn bijzondere dank gaat uit naar Minor‐Ndako vzw waar ik tijdens

55  

BIBLIOGRAFIE 

Ager, A. (1992). Risk and Protective Factors  in   Mozambican Refugee Children. International Journal 

of Psychology, 27, 441. 

Ahearn, F. L. (2000). Psychosocial Welness of Refugees: Issues in Qualitative and Quantitative 

research. United States. Berghahn Books.   

Ajdukovic, M., & Ajdukovic, D.  (1993). Psychological Well‐Being of Refugee Children. Child Abuse & 

Neglect, 17, 843‐854. 

Ajdukovic, M., & Ajdukovic, D., (1998). Impact of displacement on the psychological well‐being of 

refugee children. International Review of Psychiatry, 10, 186‐195. 

Almqvist, K., & Broberg, A. G. (1999, juni). Mental Health and Social Adjustment in Young Refugee 

Children 3 ½ Years After Their Arrival in Sweden. Journal American Academic of Child and Adolescent 

Psychiatry, 38 (6), 722‐730. 

Antonucci,  T.  C., &  Akiyama,  H.  (1994).  Convoys  of  Attachment  and  Social  Relations  in  Children, 

Adolescents and Adults. In: F. Nestmann & K. Hurrelmann (eds.), Social Networks and Social Support 

in Childhood and Adolescence (pp.37‐53). Berlin: de Guyter. 

Antonucci, T. C., Akiyama, H., & Takahashi, K. (2004, december). Attachment and Close Relationships 

Across the Life Span. Attachement & Human Developement, 6 (4), 353‐370. 

Baarda, D.B., de Goede, M.P.M., & Teunissen J. (2005). Basisboek kwalitatief onderzoek. Handleiding voorhet opzetten en uitvoeren van kwalitatief onderzoek. Groningen/Houten: Wolters‐Noordhoff. 

Bean, T. M., Eurelings‐Bontekoe, E., & Spinhoven, P. (2007). Course and Predictors of Mental Health 

of  Unaccompanied    Refugee  Minors  in  the  Netherlands:  One  Year  Follow‐Up.  Social  Science  & 

Medicine, 64, 1204‐1215. 

Bean,  T.,  Eurelings‐Bontekoe,  E.,  Derluyn,  I.  &  Spinhoven,  P.  (2004b).  Stressful  Life  Events, 

Handleiding. Oegstgeest: Stichting Centrum ’45. 

Bean, T., Derluyn, I., Eurelings‐Bontekoe, L, Broekaert, E., & Spinhoven, P. (2006). Validation of the multiple  language  versions  of  the  Reactions  of  Adolescents  to  Traumatic  Stress  questionnaire. Journal of Traumatic Stress, 19(2), 241‐255. 

Bean, T., Derluyn,  I., Eurlings‐Bontekoe, E., Broekaert, E. &  Spinhoven, P.  (2007) Validation of  the multiple  language  versions  of  the  Hopkins  Symptom  Checklist‐37  for  Refugee  Adolescents. Adolescence, 42 (165), 51‐71. 

Beiser,  M.,  &  Hou,  F.  (2006).  Ethnic  Identity,  Resettlement  Strss  and  Depressive  Affect  among Southeast Asian Refugees in Canada. Social Science & Medicine, 63, 137‐150. 

Bemak,  F.  &  Greenberg,  B.,  (1994,  april).  Southeast  Asian  Refugee  Adolescents:  Implications  for 

Counseling. Journal of Multicultural Counseling & Development, 22 (3), 115‐123. 

Page 70: Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... · 2012-12-05 · Mijn bijzondere dank gaat uit naar Minor‐Ndako vzw waar ik tijdens

56  

Bernhard, J. K.,  Goldring, L., Young, J., Berinstein, C., & Wilson, B. (2007). Living with Precarious Legal 

Statusin Canada: Implications for the Well‐Being of Children and Families. Refuge, 24 (2), 101‐114. 

Burke, J. R., Onwuegbuzie, A. J., & Turner, L. A. (2007, april). Toward e Definition of Mixed Methods 

Research. Journal of Mixed Methods Research, 2(1), 112‐133. 

Burke,  J.R., & Onwuegbuzie, A.J.  (2004,  october), Mixed Methods Research: A  research  paradigm 

whose time has come, Educational Researcher, 33 (7), 14‐26. 

Cassity, E., & Gow, G.  (2006). Making up  for Lost Time. Young African Refugees  in Western Sydney 

High Schools. Sydney: Centre for Cultural Research. 

Cloet,  M.  (2007).  Voldongen  feit?  Opvang  en  begeleiding  van  buitenlandse,  niet‐begeleide minderjarigen. Antwerpen‐Apeldoorn: Garant.  

Closs, A., Stead, J., Arshad, R., & Norris, C. (2001). School peer relationships of ‘minority’ children in Scotland. Child: Care, Health and Development, 27, 2, 133‐148. 

Cobb, S. (1976). Social Support as a Moderator of Life Stress. Psychosomatic Medicine, 38 (5), 300‐

313. 

Cohen, S., & Wills, T. A. (1985). Stress, Social Support, and the Buffering Hypothesis. Psychological 

Bulletin, 98 (2), 310‐357. 

Cohen, S., Sherrod, D. R., & Clark, M. S. (1986). Social Skills and the Stress‐Protective Role of Social 

Support. Journal of Personality and Social Psychology, 50 (5), 963‐973. 

Commissariaat – Generaal van Vluchtelingen en Staatlozen. (januari, 2012). Asielstatistieken, 

jaaroverzicht, 2011. Geraadpleegd op 11 april 2012, op 

http://www.cgvs.be/nl/binaries/Asielstatistieken_december_2011_extern_tcm127‐158731.pdf  

Correa‐Velez, I., Gifford, S.M., & Barnett, A. G. (2010). Longing to Belong: Social Inclusion and 

Wellbeing among Youth with Refugee Backgrounds in the First Three Years in Melbourne, Australia. 

Social Science & Medicine, 71, 1399‐1408. 

Coventry, L., Guerra, C.,  MacKenzie, D., & Pinkney, S. (2002). Wealth of All Nations: Identification of 

strategies to assist refugee young people in transition to independence. A report to the National 

Youth Affairs Research Scheme. 

Davies, L. & McKelvey. (1998). Emotional and Behavioral Problems and Competencies among 

Immigrant and Non‐immigrant Adolescents. Australian and New Zealand Journal of Psychiatry, 32, 

658‐665. 

Davies, M. & Webb, E. (2000). Promoting the Psychological Well‐being of Refugee Children. Clinical 

child Pyschology and Psychiatry, 5, 541‐554. 

De Block, M. (2012, april). Nog 208 minderjarige asielzoekers op hotel van wie leeftijd onzeker is. De 

Morgen. Geraadpleegd op 2 mei van 

Page 71: Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... · 2012-12-05 · Mijn bijzondere dank gaat uit naar Minor‐Ndako vzw waar ik tijdens

57  

http://www.demorgen.be/dm/nl/989/Binnenland/article/detail/1424921/2012/04/17/Nog‐208‐

minderjarige‐asielzoekers‐op‐hotel‐van‐wie‐leeftijd‐onzeker‐is.dhtml  

Derluyn, I. (2005). Emotional and Behavioural Problems in Unaccompanied Refugee Minors. Gent: 

Academia Press. 

Derluyn, I., & Broekaert, E. (2007a). Niet‐begeleide buitenlandse minderjarigen : onoplosbare 

paradoxen. Orde van de dag: Criminaliteit en samenleving, 37, 29‐34.  

Derluyn, I., & Broekaert, E. (2007b). Different Perspectives on Emotional and Behavioural Problems in 

Unaccompanied Refugee Children and Adolescents. Ethnicity and Health, 12 (2), 141‐162. 

Derluyn,  I. &  Broekaert,  E.  (2008). Unaccompanied  refugee  and  adolescents:  The  glaring  contrast between  a  legal  and  a psychological perspective.  International  Journal  of  La wand  Psychiatry,  31, 319‐330 

Derluyn, I., Broekaert, E. & Schuyten, G. (2008). Emotional and Behavioral Problems in Migrant 

Adolescents in Belgium. European Child Adolescent Psychiatry, 17 (1), 54‐62. 

Derluyn, I., Mels, C., & Broekaert, E. (2009). Mental Health Problems in Separated Refugee 

Adolescents. Journal of Adolescent Health, 44(3), 291‐297. 

Derluyn, I., Wille, B., De Smet, T., & Broekaert, E. (2005). Op weg: psychosociale en therapeutische 

begeleiding van niet‐begeleide buitenlandse minderjarigen. Antwerpen‐Apeldoorn: Garant. 

DVZ. (2012). FOD Binnenlandse zaken, Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ). Geraadpleegd op 12 april 

2012 op http://just.fgov.be/  

Europees Migratienetwerk. (2009, juli). Niet‐Begeleide minderjarigen in België: Onthaal, terugkeer en 

integratie. 

Europees Migratienetwerk (2010, februari). EMN‐Study: Unaccompanied Minors in the Netherlands: 

policy on reception, return and integration arrangements for, numbers of, unaccompanied minors. 

Fantino, A. M., & Colak, A. (2001, oktober). Refugee children in Canada: Searching for identity.  

ProQuest Sociology, 80 (5), 587‐596. 

Federaal Agentschap voor Asielzoekers. (2010). Jaarverslag 2010. Geraadpleegd op 2 mei 2012, op 

http://www.fedasil.be /home/attachment/i/21076 

Federaal Agentschap voor Asielzoekers. (2012a). Traject van een niet‐begeleide buitenlandse 

minderjarige. Geraadpleegd op 12 april 2012 op http://www.fedasil.be/nl/home/nbbmtour  

Federaal Agentschap voor Asielzoekers. (2012b). Opvang van asielzoekers: jaarverslag 2011. 

Geraadpleegd op 2 mei van http://www.fedasil.be/home/attachment/i/22077  

Federale Overheid Justitie [FOJ]. (2012). Federale Overheid Justitie. Justitie van A tot Z. Geraadpleegd 

op 12 april 2012 op 

http://www.just.fgov.be/nl_htm/informatie/htm_justitie_atotz/nbmv/faq.html#v1  

Page 72: Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... · 2012-12-05 · Mijn bijzondere dank gaat uit naar Minor‐Ndako vzw waar ik tijdens

58  

Fournier, K. (2011, maart). België kan golf jonge vluchtelingen niet slikken. De Morgen.  

Geltman, P. L., Grant‐Knight, W., Metha, S. D., Lloyd‐Travaglini, C., Lustig, S., Landgraf, J. M., & Wise, P. H.  (2005,  juni). The “ Lost Boys of Sundan” Functional and Behavioral Health of Unaccompanied Refugee Minors Resettled in the United States. Archives of Pediatrics & Adolescent Medicine, 159(6): 585‐591. 

Ghesquière, P., & Staessens, K. (1999). Kwalitatieve gevalsstudies. In B. Levering & P. Smeyers (Eds.), Opvoeding  en  onderwijs  leren  zien.  Een  inleiding  in  interpretatief  onderzoek  (pp.  192‐213). Amsterdam: Boom. 

Gifford,  S.M.,  Bakopanos,  C.,  Kaplan,  I,  &  Correa‐Velez,  I.  (2007).  Meaning  or  Measurement? 

Researching  the  social  Contaxt  of  Health  and  Settlement  among  Newly‐arrived  Refugie  Youth  in 

Melbourne, Australia. Journal of Refugee Studies, 20(3), 414‐440. 

Gillham, B. (2000). Case Study Research Methods. Bodmin, Cornwall: MPG Books.  

Guarnaccia, P. J., & Lopez, S. (1998). The Mental Health and Adjustment of  Immigrant and Refugee 

Children. Child and Adolescent Psychiatric Clinics of North America, 7, 537‐553. 

Hodes, M., Jagdev, D., Chandra, N., & Cunniff, A. (2008). Risk and Resilience for Psychological Distress 

amongst Unaccompanied Asylum Seeking Adolescents. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 49 

(7), 723‐732. 

House, J. S. (1987). Social Support and Social Structure. Sociological Forum, 2 (1), 135 – 146. 

Houtkoop, V., & Veenman, J. (2002). Interviewen in een Multiculturele Samenleving: Problemen en 

Oplossingen. Assen: Van Gorcum. 

Hyman, I., Beiser, M., & Vu, N. (1996). The Mental Health of Refugee Children in Canada. Refuge, 15 

(5), 4‐8. 

Ivankova, N. V., Creswell, J. W., & Stick, S. L. (2006, februari). Using Mixed‐Methods Sequential 

Explanatory Design: From Theoru to Practice. Field Methods, 18 (1), 3‐20. 

Janssens,  F.  (1985).  Betrouwbaarheid  en  validiteit  in  interpretatief  onderzoek.  Pedagogische 

Tijdschrift, 10(3), 149‐161. 

Joyce, A., Earnest,  J., De Mori, G., & Silvagni, G.  (2010). The Experiences of Students  from Refugee 

Backgrounds  at  Universities  in  Australia:  Reflections  on  the  Social,  Emotional  and  Practical 

Challenges. Journal of Refugee Studies, 23 (1), 82‐97. 

Kahn, R. L., & Antonucci, T. C. (1980). Convoys over the Life Course: Attachment, Roles, and Socisal 

Support.  In P. B. Baltes, & O. Brim (Eds), Life‐Span Development and Behavior. New York: Academic 

Press. 

Kelchtermans,  G.  (1999).  Kwalitatieve  methoden  in  onderwijskundig  onderzoek.  Internationale 

ontwikkelingen  en  de  situatie  in  Vlaanderen.  In:  B.  Levering  &  P.  Smeyers  (eds.),  Opvoeding  en 

onderwijs leren zien. Een inleiding in interpretatief onderzoek (pp.68‐83). Amsterdam: Boom. 

Page 73: Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... · 2012-12-05 · Mijn bijzondere dank gaat uit naar Minor‐Ndako vzw waar ik tijdens

59  

Kia‐Keating, M., & Ellis, B. H.  (2007). Belonging  and Connection  to  School  in Resettlement: Young 

Refugees, School Belonging and Psychosocial Adjustment. Clinical Child Psychology and Psychiatry, 

12(1), 29‐43. 

Kohli, R. (2002). Social work with unaccompanied asylum‐seeking Young people. Forced Migration 

Review, 12, 31‐33. 

Kohli, R. (2006). The Sound Of Silence: Listening toWhat Unaccompanied Asylum‐seeking Children 

Say and Do Not Say. British Journal of Social Work, 36, 707‐721. 

Kohli, R. (2011). Working to Ensure Safety, Belonging, ans Success for Unaccompanied Asylum‐

seeking Children. Child Abuse Review, 20, 311‐323. 

Kohli, R., & Mather, R. (2003, april). Promoting Psychosocial Well‐Being in Unaccompanied Asylum 

Seeking Young People in the United Kingdom. Child and Family Social Work, 8, 201‐2012. 

Kovacev, L. & Shute, R. (2003) Acculturation and Social Support in Relation to Psychosocial Adjustment of Adolescent Refugees Resettled in Australia. School of Psychology. South Australia Flinders University. 

Kruispunt Migratie‐Integratie, (2012). Vreemdelingenrecht. Geraadpleegd op 14 april 2012 van 

http://www.kruispuntmi.be/vreemdelingenrecht/wegwijs.aspx?id=148#verbljifsmog  

Kvale, S. (1996). Interviews: An introduction to Qualitative Research Interviewing. Thousand Oaks, CA: 

Sage Publications, Inc. 

Leung, C. (2001). The Sociocultural and Psychological Adaption of Chinese Migrant Adolescents in 

Australia and Canada. International Journal of Psychology, 36, 8‐19. 

Levitt, M. J. (2005). Social Relations in Childhood and Adolescence: The Convoy Model Perspective. 

Human Development, 48, 28‐47. 

Levitt, M., Guacci, N. &  Levitt,  J.  (1993). Convoys of  social  support  in  childhood and early 

adolescence: structure and function. Developmental Psychology, 29, 811‐818. 

Lie, B. A. (2002). A 3‐year Follow‐up Study of Psychosocial Functioning and General Symptoms in 

Settled Refugees. Acta Psychiatrica Scandinavica, 106, 415‐425. 

Lowyck & Vangenechten. (2012).Misbruik én vreemdelingen, dat doet het altijd. De Standaard. 

Lustig, S. L., Kia‐Keating, M., Grant Knight, W., Geltman, P., Ellis, H., Kinzie, J. D., Keane, T., & Saxe, G. 

N. (2004, januari). Review of Child and Adolescent Refugee Mental Health. Journal of the American 

Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 43 (1), 1‐17. 

Machel, G. (2000). The Impact of Armed Conflict on Children: A critical review of progress made and 

obstacles  encountered  in  increasing  protection  for  war‐affected  children.  Canada:  International 

conference on waraffected children. 

Page 74: Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... · 2012-12-05 · Mijn bijzondere dank gaat uit naar Minor‐Ndako vzw waar ik tijdens

60  

Magnusson,  D.,  L.  R.,  Bergman,  &  Rudinger,  G.  (1991).  Problems  and  Methods  in  Longitudinal 

Research: Stability and Change. New York, USA: Cambridge University Press. 

McMichael, C., & Manderson, L. (2004). Somali Women and Well‐Being: Social Networks and Social 

Capital among Immigrant Women in Australia. Human Organization, 63 (1), 88‐99. 

McMillian, D. W., & Chavis, D. M. (1986). “Sense of community: A definition and theory”, Journal of 

CommunityPsychology, 14, 6‐23. 

Mellor, D., Stokes, M., Firth, L., Hayashi, Y., & Cummins R. (2008). Need for Belonging, Relationship 

Satisfaction, loneliness, and Life Satisfaction. Personality and individual differences, 45, 213‐218 

Mels, C., Derluyn, I., & Broekaert, E. (2008). Social Support in Unaccompanied Asylum‐seeking Boys: a 

Case Study. Child: care, health and development, 34 (6), 757‐762. 

Menard, S. (2002). Longitudinal Research. Thousand Oaks, CA: Sage Publications, Inc. 

Merriam, S.B. (1995). What can you tell from an N of 1? Issues of validity and reliability in qualitative 

research. PAACE Journal of Life Longlearning, 4, 51‐60. 

Miles, M. B. & Huberman, A. M. (1994). Qualitative Data Analysis: an expanded sourcebook. London: 

Sage. 

Montgomery,  C.,  Rousseau,  C, &  Shermarke, M.  (2001)  Alone  in  a  strange  land:  unaccompanied 

minors and issues of protection. Canadian Ethnic Studies, 33, 102–122. 

Morse,  J.M.,  Barrett,  M.,  Mayan,  M.,  Olson,  K.,  &  Spiers,  J.  (2002).  Verification  Strategies  for 

Establishing  Reliability  and  Validity  in Quantitative  Research.    International  Journal  of Qualitative 

Methods. 

Mortelmans, D. (2011). Kwalitatieve analyse met Nvivo. Acco: Leuven. 

Mortelmans, D. & Van Looy, D.  (2009). Nvivo  (versie 8). Een  inleiding. MTSO‐INFO 53. Universiteit 

Antwerpen: Faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen.  

Newman, B., Lohan, B., & Newman, P.  (2007). Peer Group Membership and a Sense of Belonging: 

Their Relationship to Adolescent Behavior Problems. Adolescence, 42 

Onwuegbuzie, A.J., &  Leech, N.L. (2007). Validity and Qualitative Research: An Oxymoron. Quality & 

Quantity, 41, 233‐249. 

Powles, J. (2004); Life History ans Personal Narrative: Theoretical and Methodoligical Issues Relevant 

to Research and Evaluation  in Refugee Contexts. New  Issues  in Refugee Research  : Working Paper 

106, Geneva: UNHCR. Geraadpleegd op 16 april 2012, op http://www.unhcr.org/4147fe764.pdf  

Raghallaigh, M.  N.,  &  Gilligan,  R.  (2010).  Active  Survival  in  the  Lives  of  Unaccompanied Minors: 

Coping Strategies, Resilience, and the Relevance of Religion. Child and Family Social Work, 15, 226‐

237. 

Page 75: Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... · 2012-12-05 · Mijn bijzondere dank gaat uit naar Minor‐Ndako vzw waar ik tijdens

61  

Sargent, J. Williams, A. Hagerty, B, Lynch‐Sauer, & Hoyle, K. (2002). Sense of Belonging as a Buffer 

Against Depressive Symptoms. Journal of the American Psychiatric Nurses Association, 8 (4), 120‐129. 

Schuyten, G. (2006) Modellen van Empirisch onderzoek II. Gent: Universiteit Gent. 

Silove, D.,  Steel,  Z., & Watters, C.  (2002). Policies of deterrence  and  the mental‐health of  asylum seekers. Journal of the American Medical Association, 284, 604‐611. 

Smaling, A. (1987). Methodologische objectiviteit en kwalitatief onderzoek. Lisse: Swets & Zeitlinger. 

Smaling, A., & Maso,  I.  (1990). Objectiviteit  in kwalitatief onderzoek: een overzicht. Objectiviteit en 

kwalitatief onderzoek, 13‐29. 

Smaling, A., & Maso, I. (1998). Kwalitatief onderzoek. Praktijk en theorie. Amsterdam: Boom. 

SOS  Opvang  (2011).  Beleidsaanbevelingen  SOS  Opvang.  Geraadpleegd  op  25  juni  2012,  op 

http://www.sosopvang.be/oplossingen/  

Sourander, A. (1998). Behavior Problems and Traumatic Events of Unaccompanied Refugee Minors. 

Child Abuse & Neglect, 22 (7), 719‐727. 

Stewart, M., Anderson, J., Beiser, M., Mwakarimba, E., Neufeld, A., Simich, L., & Spitzer, D. (2008). 

Multicultural Meanings of Social Support among Immigrants and Refugees. International Migration, 

46 (3), 123‐159. 

Swanborn, P. (2010). Case Study Research: What, why, and how? London: Sage. 

Tartakovsky, E. (2009). The Psychological Well‐Being of Unaccompanied Minors: A Longitudinal Study 

of Adolescents Immigrating from Russia and Ukraine to Israel Without Parents. Journal of Research 

on Adolescence, 19 (2), 177‐204. 

Teddlie, C., and A. Tashakkori. (2003). Major issues and controversies in the use of mixed methods in  the  social  and  behavioral  sciences.  In:  A.  Taskakkori  &  C.  Teddlie  (eds.),  Handbook  on mixed methods in the behavioraland social sciences (pp. 3–50). Thousand Oaks, CA: Sage. 

Terre des Hommes. (2009, december). A Surfeit of Children in Europe: a study carried out in France, Belgium, Spain and Switzerland, on  the disappearances of unaccompanied  foreign minors placed  in institutions.  

Hoog Commissariaat voor de Vluchtelingen van de Verenigde Naties (UNHCR) ( 2011, april).Niet‐

Begeleide, minderjarige asielzoekers in België. Geraadpleegd op 25 juni 2012 van 

http://www.unhcr.be/nl/unhcr‐in‐belgie/nieuws/2010‐

2011/artikel/1e292a1f840001b091b3b2683967c293/niet‐begeleide‐minderjarige‐asielzo.html 

UNICEF. (maart 2010). Geen bijstand aan niet‐begeleide minderjarigen‐opvangcrisis. Geraadpleegd 

op 12 april 2012 van http://www.unicef.be/nl/press‐release/geen‐bijstand‐aan‐niet‐begeleide‐

minderjarigen‐opvangcrisis  

Van Der Veer, G. (1998). Gevluchte Adolescenten: ontwikkeling, begeleiding en hulpverlening. 

Utrecht: Stichting Pharos.  

Page 76: Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... · 2012-12-05 · Mijn bijzondere dank gaat uit naar Minor‐Ndako vzw waar ik tijdens

62  

Van Hove, G., &  Claes,  L.  (Eds.)  (2011). Qualitative  Research  and  Educational  Sciences:  A  Reader 

about Useful Strategies and Tools. Harlow: Pearson Custom Publishing. 

Van Tran, T. (1987). Ethnic community supports and psychological well‐being of vietnamese refugees. 

International migration review, 21 (3), 833‐84. 

Verkuyten, M. (1999). Etnische identiteit: theoretische en empirische benaderingen. Amsterdam: Het 

Spinhuis. 

Vervliet, M., Derluyn, I. & Broekaert, E. (2010). Semigestructureerd interview. Gent: Universiteit Gent. 

Verrept, H., (2002). Interculturele Bemiddeling in de Ziekenhuizen. Hospitalia, 4, 170‐174. 

Vluchtelingenwerk Vlaanderen. (2010). Opvangcrisis asielzoekers erger dan ooit? Geraadpleegd op 

11 april 2012 van http://www.vluchtelingenwerk.be/actueel/efugeebericht.php?n=697 

Vluchtelingenwerk Vlaanderen. (2012). Is de opvangcrisis voorbij? Geraadpleegd op 12 april 2012 van 

http://www.vluchtelingenwerk.be/actueel/efugeebericht.php?n=1124 

Wallin, A., & Ahlmström, G. (2005, mei). Unaccompanied Young Adult Refugees in Sweden, 

Experiences of their Life Situation and Well‐Being: A Qualitative Follow‐Up Study. Ethnicity and 

Health, 10 (2), 129‐144. 

Ward, C., Okura, Y., Kennedy, A., & Kojima, T.  (1998). The U‐Curve on Trial a Longitudinal Study of 

Psychological and Sociocultural Adjustment During Cross‐Cultural Transition. Int. J. Intercultural Rel., 

11 (2), 166‐180. 

Wardekker, W. (1999). Criteria voor de kwaliteit van onderzoek. In: B. Levering & P. Smeyers (eds.), 

Opvoeding en onderwijs leren zien. Een inleiding in  interpretatief onderzoek (pp.50‐67). Amsterdam: 

Boom. 

Weine, S. M., Vojvoda, D., Becker, D. F., McGlashan, T. H., Hodzic, E., Laub, F., Hyman, L., Sawyer, F., 

& Lazrove, S. (1998). PTSD symptoms in Bosnian Refugees 1 Year after Resettlement in Unites States. 

American Journal of Psychiatry, 27, 89‐96. 

Yin, R. K. (2003). Case study research: design and methods. Thousand Oaks: Sage. 

 

   

Page 77: Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... · 2012-12-05 · Mijn bijzondere dank gaat uit naar Minor‐Ndako vzw waar ik tijdens

63  

BIJLAGEN  

Bijlage 1: semigestructureerd interview 

 

Leidraad tussentijds interview  

 

De bedoeling van de tussentijdse (tweemaandelijkse) gesprekken is veranderingen na te gaan in het leven van 

de jongeren, zowel objectieve veranderingen als subjectieve veranderingen (in hun beleving).  Meer specifiek 

gaat het over veranderingen in hun leefsituatie en hoe ze deze beleven, hun verwachtingen en agency.  

Deze leidraad is bedoeld als houvast bij deze gesprekken. De drie hoofdtopics (huidige leefsituatie, 

verwachtingen, agency) dienen zeker aan bod te komen. De volgorde waarin deze  aan bod komen ligt niet vast. 

Per hoofdtopic  is het de bedoeling dat je de hoofdvragen (aangeduid met “‐“) stelt. De vragen daaronder zijn 

bijvragen, die kunnen helpen om de jongere meer te laten vertellen. Deze hoef je niet allemaal te stellen. 

Speel tijdens de tussentijdse gesprekken voldoende in op het persoonlijke verhaal van de jongeren. Dit betekent 

dat je extra bijvragen kan stellen vanuit wat de jongere je al verteld heeft.   

Hoewel het de bedoeling is om met de tussentijdse gesprekken veranderingen in kaart te kunnen brengen, is het 

belangrijk dat je dit niet te expliciet zo aan de jongeren zegt. Dit kan bij de jongeren sociaal wenselijke 

antwoorden en een zekere “angst” veroorzaken om “goed” te antwoorden, waardoor ze misschien 

veranderingen gaan weergeven waar die er niet/ in mindere mate zijn. Dus bevraag vooral hoe de situatie op 

dat ogenblik voor de jongere is en eventueel gaan sommige jongere dan zelf aangeven dat het om een 

verandering gaat.   

Begin gesprek 

Terugkoppeling naar het vorige gesprek: wat hebben jullie toen gedaan/besproken? 

Bedoeling van gesprek vandaag toelichten: bespreken hoe het nu gaat met de jongere, vooral wat 

betreft huidige leefsituatie en hoe de jongere zich daarbij voelt en verwachtingen. 

 

Huidige leefsituatie 

Kan je me iets vertellen over je huidige leefsituatie in België? 

Kan je me iets vertellen over: opleiding/diploma, werk, hoe en met wie je woont, aantal mensen waar je  voor  zorgt,  kinderen/partner,  religie,  vrije  tijd,  sociaal  netwerk  (vrienden,  contact  met  Belgen, contact met mensen van je land van herkomst in België, contact met vrienden en familie die in je land van herkomst wonen).  

In welke mate ben je tevreden over deze situatie en wat zou je mogelijk veranderen?  

Wat vind je het leukst aan leven in België? 

Wat vind je het moeilijkste aan leven in België? 

Page 78: Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... · 2012-12-05 · Mijn bijzondere dank gaat uit naar Minor‐Ndako vzw waar ik tijdens

64  

Wil  je  graag  in België wonen  voor de  rest  van  je  leven of heb  je  andere plannen/ dromen  voor de toekomst? 

Verwachtingen 

1. Kan je me iets vertellen over de verwachtingen die je nu voor jezelf hebt voor de toekomst?  

Welke verwachtingen zijn veranderd? Waarom?  

 

2. Wat zijn volgens jou de verwachtingen die je familie nu heeft voor jou, voor jouw toekomst?  

Welke verwachtingen zijn veranderd? Waarom?  

Wat zijn de belangrijkste verschillen tussen je eigen verwachtingen en deze van je familie? 

 

3. En wat zijn volgens  jou de verwachtingen van de gemeenschap  in  je  land van herkomst voor  jou of jongeren zoals jij (jonge vluchtelingen)?  

Welke verwachtingen zijn veranderd? Waarom?  

Wat zijn de belangrijkste verschillen tussen je eigen verwachtingen en deze van de gemeenschap? 

 

4. En wat zijn volgens jou de verwachtingen van de van de gemeenschap in België voor jou of jongeren zoals jij (jonge vluchtelingen)? 

Wat zijn de verwachtingen van mensen uit jouw land van herkomst die in België wonen? 

Wat zijn de verwachtingen van Belgische mensen? 

Welke verwachtingen zijn veranderd? Waarom?  

 

Agency 

Kan  je me vertellen  in welke mate  je vindt en voelt dat  je de verwachtingen waarover  je het had al hebt gerealiseerd?  

Wie/wat heeft je hierbij geholpen? Hoe voel je je daarbij? 

Wie/wat heeft dit bemoeilijkt? Hoe voel je je daarbij?  

Wat  kunnen  Belgische mensen  of  de  Belgische  overheid  (regering, ministers,…)  doen  om  jou  te helpen om je verwachtingen te realiseren?  

Wie kan wat doen voor jou? 

Wat is nodig om je verwachtingen te realiseren? Wie/ wat kan je helpen? 

Wie/wat heeft je al geholpen en helpt je in België om om te gaan met de veranderingen in je leven?  

Kan je me iets vertellen over wat Belgische mensen van jou kunnen leren?  

Van je cultuur? 

Van wat je hebt ervaren en ervaart als vluchteling? 

Page 79: Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... · 2012-12-05 · Mijn bijzondere dank gaat uit naar Minor‐Ndako vzw waar ik tijdens

65  

En kan je iets vertellen over wat jij van Belgische mensen kan leren? 

En kan je iets vertellen over wat je zou kunnen leren aan andere jonge vluchtelingen, in België of in 

jouw/hun land van herkomst? 

En kan je iets vertellen over wat jij van andere jonge vluchtelingen kan leren? 

Afronding gesprek 

Is er nog iets anders dat je me wilt vertellen? 

Wat denk je over dit interview? Hoe was het voor jou om op deze manier te praten over deze 

onderwerpen? 

   

Page 80: Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... · 2012-12-05 · Mijn bijzondere dank gaat uit naar Minor‐Ndako vzw waar ik tijdens

66  

Bijlage 2: specifieke vragen betreffende sociaal netwerk en sociale steun 

 

1) Kan je mij jouw sociaal netwerk eens beschrijven? Hoe ziet jouw netwerk eruit? Met wie heb 

jij allemaal contact?... 

o Wat doen jullie samen? 

o Hoe voel je je bij je sociaal netwerk? 

o Vind je het belangrijk om omringd te worden door anderen? En waarom? 

o Wat vind je zo leuk aan jouw netwerk en wat zou je willen veranderen? 

o In welke mate ben je tevreden over jouw sociaal netwerk? 

2) Kan je mij eens iets vertellen over de sociale steun die je krijgt van anderen?  

o Wie steunt en helpt je? 

o Op welke manier steunen of helpen ze jou? 

o Vind je dit belangrijk? En waarom? 

o In welke mate ben je tevreden over de sociale steun die je krijgt? (Wat loopt er goed 

en wat loopt er minder goed?) 

 

Page 81: Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... · 2012-12-05 · Mijn bijzondere dank gaat uit naar Minor‐Ndako vzw waar ik tijdens

 

67  

   Bijlage 3: HSCL – 37A 

Datum: ../../..  ID‐nummer ………… 

Symptomen                                                                                                         HSCL‐37A 

   Instructies: Hieronder staan voorbeelden van gedrag dat jongeren kunnen stellen en gevoelens die jongeren kunnen hebben. Geef aan hoe vaak je je zo gedroeg  de voorbije maand en hoe vaak je deze gevoelens had, door het rondje zwart te kleuren dat best past bij jouw ervaringen.    

Hoe dikwijls maakte je dit al mee… ? . 

Nooit  Soms  Vaak  Altijd 

1.  Zomaar bang worden  0  0  0  0 

2.  Rusteloos voelen, kan niet stilzitten  0  0  0  0 

3.  Snel boos worden  0  0  0  0 

4.  Alcohol drinken als ik uitga in het weekend  0  0  0  0 

5.  Angstig zijn  0  0  0  0 

6.  Mezelf de schuld geven voor dingen  0  0  0  0 

7.  Anderen pesten of bedriegen  0  0  0  0 

8.  Sigaretten roken  0  0  0  0 

9.  Duizeligheid of zwakte  0  0  0  0 

10.  Snel gaan huilen  0  0  0  0 

11.  Dingen van anderen vernielen of stuk maken  0  0  0  0 

12.  Zenuwachtig of van binnen trillen  0  0  0  0 

13.  Beginnen van vechtpartijen  0  0  0  0 

14.  Weinig energie hebben  0  0  0  0 

15.  Hartkloppingen  0  0  0  0 

16.  Weinig zin hebben om te eten  0  0  0  0 

17.  Iemand opzettelijk pijn doen  0  0  0  0 

18.  Trillen  0  0  0  0 

19.  Problemen om in slaap te vallen, of vaak wakker worden  0  0  0  0 

20.  Vaak ruzie maken  0  0  0  0 

21.  Gespannen voelen  0  0  0  0 

22.  Hopeloos voelen over de toekomst  0  0  0  0 

23.  Geen interesse in dingen hebben  0  0  0  0 

Page 82: Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... · 2012-12-05 · Mijn bijzondere dank gaat uit naar Minor‐Ndako vzw waar ik tijdens

68  

 

   

24.  Alcohol drinken door de week  0  0  0  0 

25.  Hoofdpijn  0  0  0  0 

26.  Verdrietig voelen  0  0  0  0 

27.  Slaapmiddelen of kalmeermiddelen gebruiken  0  0  0  0 

28.  Aanvallen van angst of paniek  0  0  0  0 

29.  Eenzaam voelen  0  0  0  0 

30.  Gedachten over een eind aan mijn leven te maken  0  0  0  0 

31.  Verstrikt of gevangen voelen  0  0  0  0 

32.  Te veel over dingen piekeren  0  0  0  0 

33.  Dingen stelen  0  0  0  0 

34.  Het gevoel hebben dat alles zo moeilijk is  0  0  0  0 

35.  Gevoelens dat ik niks waard ben  0  0  0  0 

36.  Drugs gebruiken (hasj, XTC, speed, coke, LSD)  0  0  0  0 

37.  Gevoelens van wantrouwen  0  0  0  0 

38.  Mezelf isoleren  0  0  0  0 

Page 83: Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... · 2012-12-05 · Mijn bijzondere dank gaat uit naar Minor‐Ndako vzw waar ik tijdens

 

69  

Bijlage 4: SLE 

Stresserende levensgebeurtenissen          SLE 

Instructies:  

Hieronder een lijst van gebeurtenissen die een persoon tijdens zijn/haar leven kunnen overkomen. Als je een 

gebeurtenis hebt meegemaakt, kleur dat het rondje in de kolom onder “ja” zwart, indien je de gebeurtenis niet 

hebt meegemaakt, kleur dan het rondje in de kolom onder “nee” zwart.  

 

De meest belangrijke gebeurtenis op dit moment =  ………….. (nummer uit bovenstaande lijst)  

Heb je nog verdere opmerkingen over deze gebeurtenissen? …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

Maakte je dit ooit al mee ? Ja  Neen

1.  Waren er in jouw gezinssituatie het afgelopen jaar ingrijpende veranderingen? 0  0

2.  Ben je ooit tegen jouw wil door een vreemde (bijvoorbeeld politie, soldaten ofonbekenden) gescheiden van jouw gezin of familie? 

0  0

3.  Is er iemand overleden waar je veel van hield?  0  0

4.  Ben je levensbedreigend ziek geweest?  0  0

5.  Ben je betrokken geweest bij een erg ongeluk (bijvoorbeeld met een auto)? 0  0

6.  Heb je ooit een ramp meegemaakt (bijvoorbeeld een overstroming, orkaan, brand, aardbeving)? 0  0

7.  Heb je ooit een oorlog of een gewapend conflict meegemaakt in je geboorteland? 0  0

8.  Heeft iemand jou ooit heel hard geslagen, geschopt, beschoten of op een andere manier erg pijn gedaan?  0  0

9.  Heb je dit bij iemand anders zien gebeuren (dus in het ‘echt’, niet op de televisie of in een film)? 0  0

10.  Heeft iemand tegen je wil jouw geslachtsdelen aangeraakt, of ben je ooit gedwongen om seks met iemand te hebben? 

0  0

11.  Heb je ooit een andere gebeurtenis meegemaakt waarbij je dacht dat jij gevaar liep? 0  0

12.  Heb je ooit een andere gebeurtenis meegemaakt waarbij je dacht dat iemand anders gevaar liep? 0  0

13. Niet bovengenoemd, maar ook een beangstigende gebeurtenis voor jou : ……………………………………………………………………………………………… 

0  0 

Page 84: Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... · 2012-12-05 · Mijn bijzondere dank gaat uit naar Minor‐Ndako vzw waar ik tijdens

70 

 

Bijlage 5: RATS 

Datum: ../../..                                                                                                                                                                                                                                                                                                                     ID‐Nummer: ………… 

                                                                                                                        Reacties op stress                                                                                          RATS + question on coping   

Intsructies Soms  hebben jonge mensen bepaalde klachten of problemen nadat ze ingrijpende gebeurtenissen hebben meegemaakt in hun leven. Lees onderstaande zinnen en bedenk of je de voorbije maand last had van dit probleem. Kleur dan het rondje zwart dat meest overeenkomt met jouw ervaringen.         

  In welke mate had je last van….? 

.  Niet 

  Een beetje 

  Veel 

  Heel veel 

1.    Ik denk aan de gebeurtenissen ook als ik het niet wil. ( Bv,: beelden van de gebeurtenis schieten me te binnen). 0 0 0 0 

2.    Ik heb enge dromen of nachtmerries over de gebeurtenissen. 0 0 0 0 

3.    Ik heb het gevoel dat de gebeurtenissen weer opnieuw gebeuren. 0 0 0 0 

4.    Ik voel me bang of verdrietig (raak overstuur) als ik aan de gebeurtenissen denk. 0 0 0 0 

5.    Ik vind dat ik de dingen op dezelfde manier doe als tijdens de gebeurtenissen. 0 0 0 0 

6.    Als ik aan de gebeurtenissen denk, roept het gevoelens in mijn lichaam op (bijvoorbeeld: 0 0 0 0 

hoofdpijn, buikpijn, hartkloppingen). 

7.    Ik probeer niet over die gebeurtenissen te denken of praat erover. 0 0 0 0 

8.    Ik probeer mijn gevoelens over de gebeurtenissen weg te stoppen. 0 0 0 0 

9.    Ik probeer weg te blijven van mensen of plaatsen die me doen denken aan de gebeurtenissen. 0 0 0 0 

10.    Ik ben belangrijke dingen vergeten over de gebeurtenissen. 0 0 0 0 

11.    Ik voel me alleen. 0 0 0 0 

12.    Ik voel dat ik geen contact met de mensen om me heen heb. 0 0 0 0 

13.    Ik heb moeite mijn gevoelens te uiten.  0 0 0 0 

14.    Ik ben niet geïnteresseerd in dingen zoals sport, vrienden, school. 0 0 0 0 

15.    Ik ben niet positief over mijn toekomst. (Bijvoorbeeld: dat ik geen partner zal vinden, geen goede baan krijg ) 0 0 0 0 

16.    Ik heb problemen om in slaap te vallen.  0 0 0 0 

17.    Ik word ‘s nachts vaak wakker of te vroeg wakker. 0 0 0 0 

18.    Ik heb moeite met opletten, of mijn aandacht bij iets houden (op school, thuis). 0 0 0 0 

19.    Ik ben waakzaam (ik kijk altijd uit voor dingen waar ik bang voor ben, of ik ben op mijn hoede). 0 0 0 0 

20.    Ik ben schrikachtig (bijvoorbeeld als ik harde geluiden hoor, of als er iets onverwachts gebeurt). 0 0 0 0 

21.    Ik krijg vaak ruzie met anderen (bijvoorbeeld met familie, vrienden, leerkrachten). 0 0 0 0 

22.    Ik heb woede‐uitbarstingen (ik word soms zo boos dat ik met dingen ga gooien, ga slaan, ga 0 0 0 0 

schoppen of ga schreeuwen). 

     Wat of wie hielp/helpt je om te gaan met de ingrijpende gebeurtenissen in je leven? ……………………………………………………………………………………………………………………….…………………………………………………………………………… 

Page 85: Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... · 2012-12-05 · Mijn bijzondere dank gaat uit naar Minor‐Ndako vzw waar ik tijdens

 

 

Bijlage

 

 

e 6: Levenslijn en vi

 

sualisatiee 

71 

 

 

Page 86: Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... · 2012-12-05 · Mijn bijzondere dank gaat uit naar Minor‐Ndako vzw waar ik tijdens

72  

Bijlage 7: Informed consent 

Datum 

…../…../2010 

Ik ben bereid om mee te werken aan het scriptieonderzoek van Dorien Van Dam en het onderzoek 

van Marianne Vervliet van de Universiteit Gent. Zij doen onderzoek rond de verwachtingen van niet‐

begeleide buitenlandse minderjarigen in België.  

De bedoeling van het onderzoek is om door deze informatie jongeren beter te kunnen helpen. 

Dorien    voert  dit  onderzoek  uit  in  het  kader  van  haar  scriptieonderzoek.  Hiervoor  zal  zij  me 

gedurende  ongeveer  8  maanden  opvolgen.  Gedurende  deze  periode  ben  ik  bereid  om  op 

regelmatige tijdstippen een aantal vragenlijsten in te vullen en een gesprek met haar te doen. Tussen 

de ontmoetingen door zal Dorien minstens één keer per maand contact houden met mij.  

Ik weet dat Dorien en Marianne Vervliet mijn naam nooit zullen gebruiken en dat alle gegevens enkel 

door hen gebruikt zullen worden. De gegevens zullen aan niemand doorgegeven worden. Deelname 

aan dit onderzoek heeft geen invloed op de procedure om in België te kunnen verblijven. Ik kan altijd 

mijn deelname aan het onderzoek stopzetten als  ik dat wens. Dorien mag onze gesprek opnemen, 

zodat zij deze  thuis  terug kan beluisteren.  Ik weet dat niemand anders dan Dorien het gesprek zal 

kunnen beluisteren en dat zij het gesprek nadien zal wissen. Ik kan haar steeds vragen een (stuk van 

een) gesprek niet op te nemen. 

 

Indien  ik vragen heb kan  ik altijd terecht bij Dorien of Marianne Vervliet. Als  ik wil, kan  ik achteraf 

informatie krijgen over de resultaten van het onderzoek. Ik kan Dorien of Marianne Vervliet ook om 

bijkomende emotionele ondersteuning vragen indien nodig. 

Contactgegevens:  

Marianne Vervliet Henri  Dunantlaan 2 9000 Gent Telefoonnummer:  0474 46 02 83 E‐mail: [email protected] 

Dorien Van Dam Telefoonnummer: XXXXXXXXXX E‐mail: …………………………………………………………  

 

Hartelijk dank voor jouw medewerking aan dit onderzoek! 

 

De participant,      De onderzoekster,    De verantwoordelijke, 

……………………………………  ……………………………………  Marianne Vervliet 

Page 87: Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... · 2012-12-05 · Mijn bijzondere dank gaat uit naar Minor‐Ndako vzw waar ik tijdens

 

73  

Bijlage 8: Inleiding interview  

Hallo, 

Ondertussen is het alweer twee maanden geleden dat we elkaar hebben gezien, daarom zou ik graag 

eerst nog eens wat meer uitleg geven over het onderzoek. Goed? 

We voeren dit onderzoek omdat we meer te weten willen komen over de situatie van jongeren die 

naar België gekomen zijn.  

Dit onderzoek is volledig anoniem, dit wil zeggen dat we je naam nooit zullen vermelden en dat we je 

gegevens enkel gebruiken voor het onderzoek.  

Als er iets niet duidelijk is of je hebt iets niet verstaan, dan mag je dat gerust zeggen. Ook als je 

bepaalde onderwerpen liever niet wilt bespreken, dan zal ik dit respecteren. 

Je bent volledig vrij om deel te nemen aan dit onderzoek, dit wil zeggen dat je steeds kan stoppen 

wanneer je wilt.  

Is alles duidelijk of heb je nog vragen? 

Oké, dan heb ik nog een vraagje voor jou: ‘ krijg ik van jou de toestemming om dit gesprek op te 

nemen met deze recorder? 

 

 

   

Page 88: Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... · 2012-12-05 · Mijn bijzondere dank gaat uit naar Minor‐Ndako vzw waar ik tijdens

B

Bijlage 9: Boom

Sociaal 

Structuur 

mstructuur 

Netwerk

Beleving

Professionelen Vrienden

Door  wie geboden

Familie

Rol socianetwerk/st

Socia

Emotione

steun

al teun

le  Steun

le  Informat

steun

Welke vormen 

ieve

n

Instrum

steu

mentele

un

Recre

st

Beleving 

eatieve

teun

Psychosociaal

welzijn

Tevredenheid +

wat loopt goed en slecht

 

Page 89: Dor ien Van D am - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/893/861/RUG01-001893861... · 2012-12-05 · Mijn bijzondere dank gaat uit naar Minor‐Ndako vzw waar ik tijdens