Dit boekje is van: · Er stond ook een geweer tegen de muur. Dat is niet gewoon dacht Ward. Help...

24
1 Dit boekje is van: ____________________________

Transcript of Dit boekje is van: · Er stond ook een geweer tegen de muur. Dat is niet gewoon dacht Ward. Help...

Page 1: Dit boekje is van: · Er stond ook een geweer tegen de muur. Dat is niet gewoon dacht Ward. Help gevaar riep hij. Plots hoorde hij een luide bel. Het was de wekker. Het verhaal over

1

Dit boekje is van: ____________________________

Page 2: Dit boekje is van: · Er stond ook een geweer tegen de muur. Dat is niet gewoon dacht Ward. Help gevaar riep hij. Plots hoorde hij een luide bel. Het was de wekker. Het verhaal over

2

We oefenen –d of –t.

Om te weten of een woord eindigt op ‘d’ of ‘t’ maken we het woord langer. Verlengen kun je doen door bij een woord –e of –en of –er toe te voegen. zwaard zwaarden geit geiten Soms zitten d- of t- woorden in een ander woord verstopt. brandweer branden 1. Vul in: d of t. Schrijf het woord, uit de tweede kolom, nog eens opnieuw.

Vb. brave honden een brave hond hond

vuile stra___en een vuile straa___ __________________

lange baar___en een lange baar___ __________________

leuke fees___en een leuk fees___ __________________

brave knech___en een brave knech___ __________________

mooie hoe___en een mooie hoe___ __________________

lekkere bro___en een lekker broo___ ___________________

dure kaar___en een dure kaar___ ___________________

goede antwoor___en een goed antwoor___ ___________________

schone han___en een schone han___ ___________________

2. Vul bij elk woord d of t in.

Het bla_____ hangt aan de tak van de boom.

De aren_____ is een grote vogel.

Ik speel een mooi lied op mijn flui_____.

Een naal_____ is heel scherp.

Donderdag ga ik naar de mark_____.

Er zijn vier windrichtingen: noor_____, oost, zuid en west.

Ik ga met de lif_____ naar boven.

De ridder heeft een lang zwaar_____.

Sam zet de muziek heel lui_____.

Ik teken met krij_____ op de grond.

Page 3: Dit boekje is van: · Er stond ook een geweer tegen de muur. Dat is niet gewoon dacht Ward. Help gevaar riep hij. Plots hoorde hij een luide bel. Het was de wekker. Het verhaal over

3

3. Vul in : d of t. Schrijf daarna het woord in de zin.

burch___ De prins woont in een ______________ .

maan___ April is een _______________ met dertig dagen.

hoof___ Ik heb een buil op mijn _______________ .

kran___ Mama leest elke dag de _______________ .

spui___ De dokter geeft de man een _______________ .

zwaar___ De ridder vecht met zijn _______________ .

gron___ De appel valt op de ______________ .

agen___ De ______________ regelt het verkeer.

kaar___ Ik zoek de weg op een _____________ .

bor___ Eet je _______________ leeg!

4. Vul op het einde van de woorden d of t in.

In een gro_____ is het donker en kou_____.

Mijn tan_____ is ro_____.

Mijn hoe_____ ligt op het stran_____.

De hon_____ ligt op de gron_____.

De man_____ is van rie_____.

Mijn ves_____ is roo_____ met wit.

Ik zit aan de kan_____ van het zwemba_____.

Ik prik met een spel_____ in mijn han_____.

Het hou_____ staat in bran_____.

Het kin_____ gaat naar de pos_____.

5. Vul in met d of t. Schrijf dan het woord op.

baar______________ kis_______________

bla_______________ straa______________

goe______________ kin______________

tan_______________ fees_______________

zwee_______________ vrien______________

Page 4: Dit boekje is van: · Er stond ook een geweer tegen de muur. Dat is niet gewoon dacht Ward. Help gevaar riep hij. Plots hoorde hij een luide bel. Het was de wekker. Het verhaal over

4

We oefenen –b of –p.

Om te weten of een woord eindigt op ‘b’ of ‘p’ maken we het woord langer. Verlengen kun je doen door bij een woord –e of –en of –er toe te voegen. krab krabben lamp lampen

1. Vul bij elk woord b of p in.

We eten ki___ met appelmoes.

Ik kra___ in mijn haar.

De tra___ naar de zolder is heel steil.

De jongen gaf een me___ aan zijn vriend.

Ik ko___ twee ballen in het doel.

Tim, schro___ jij de vloer?

Ik he___ vandaag geen school.

2. Vul in : b of p. Schrijf daarna het woord in de zin.

ri___ De man heeft pijn aan zijn ______________ .

ka___ Het regent dus zet ik mijn _______________ op.

mo___ De juf vertelt af en toe een _______________ in de klas.

fruitsa___ Elke morgen drink ik een glas _______________ .

schu___ Die vis heeft één groene _______________ .

ko___ Mama drinkt een _______________ koffie.

scho___ Papa maakt met zijn ______________ een diepe put.

we___ De spin maakt een groot ______________ in de boom.

tra___ Het meisje heeft haar broer een harde _____________ .

kra___ De visser had een hele grote _______________ in zijn net.

3. Vul op het einde van de woorden b of p in.

De slang heeft een rode schu___ .

Er komt veel dam___ uit de kookpot.

De jongen heeft een rode sti___ op zijn neus.

Ik he___ vanmiddag 5 boterhammen gegeten.

Op het strand vond Lies een hele mooie schel___ .

Page 5: Dit boekje is van: · Er stond ook een geweer tegen de muur. Dat is niet gewoon dacht Ward. Help gevaar riep hij. Plots hoorde hij een luide bel. Het was de wekker. Het verhaal over

5

Deze zomer ga ik met de scouts op kam___ .

Op het strand kroop een grote kra___ .

Er staat een kleine lam___ op de kast.

Deze morgen viel de meester van de tra___ .

De vlieg vloog recht in het we___ van de spin.

De autoband sprong met een luide kla___ .

Hij vertelde daarnet een leuke gra___ .

Door de val heeft hij zijn ri___ gebroken.

De jongen wandelt met zijn hond op de stoe___ .

We gaan met de ganse groe___ op schoolreis.

Als ik buiten heb gespeeld, schro___ ik me goed in bad.

Ik sche___ 2 lepels suiker op mijn pannenkoek.

Mama krijgt een mooie tul___ uit de tuin.

Ai, ik heb in mijn li___ gebeten!

Elke morgen sta___ ik naar school met mijn broer en zus.

Page 6: Dit boekje is van: · Er stond ook een geweer tegen de muur. Dat is niet gewoon dacht Ward. Help gevaar riep hij. Plots hoorde hij een luide bel. Het was de wekker. Het verhaal over

6

We oefenen be-, ge-, ver-.

1. Lees het verhaal. Kleur alle woorden die beginnen met be-, ge- of

ver-.

In het begin van het schooljaar kwam er een nieuwe jongen in de klas. Zijn

naam is Ward.

Hij vertelde mij zijn geheim.

Op een morgen hoorde hij een vreemd geluid in de kelder. Hij ging de trap af en

hoorde luid gesnurk. Vreemd!

In de kelder lag een soldaat te slapen.

Er stond ook een geweer tegen de muur.

Dat is niet gewoon dacht Ward.

Help gevaar riep hij. Plots hoorde hij een luide bel.

Het was de wekker. Het verhaal over het vreemde bezoek had Ward gedroomd.

Wat een geluk!

2. Schrijf de gekleurde woorden in de juiste kolom.

ge- be- ver-

Page 7: Dit boekje is van: · Er stond ook een geweer tegen de muur. Dat is niet gewoon dacht Ward. Help gevaar riep hij. Plots hoorde hij een luide bel. Het was de wekker. Het verhaal over

7

3. Kies een woord en schrijf het in de zin.

Kies uit : geheim - genoeg – bezoek – gezond – getal – geluk – gelijk

Elke zondag gaan we bij oma en opa op ______________ .

Dan is er eten ______________ .

Ze zorgen ook voor veel fruit want dat is ______________ .

Wat heb ik _______________ met zo een oma en opa!

Tien is een _______________ .

Het is _______________ aan twee keer vijf.

Een _______________ bewaren is soms moeilijk.

4. Vul het woord aan met ge-, be- of ver-.

_____gin _____weer _____driet

_____haal _____heim _____zoek

5. Kies uit ge-, be- of ver-.

De buurman _____koopt zijn huis.

Ik hoor het _____luid van een brommer.

Ik ben mijn boekentas _____geten.

Tina krijgt een prettig _____voel.

Vergeet je tante niet te _____danken.

Elke avond _____tellen mijn ouders een verhaal.

Mijn vriend _____trekt op vakantie.

Stop eens met dat _____fluister!

Die test _____wijst dat ik heel slim ben.

De agent maakt een _____baar met zijn hand.

Page 8: Dit boekje is van: · Er stond ook een geweer tegen de muur. Dat is niet gewoon dacht Ward. Help gevaar riep hij. Plots hoorde hij een luide bel. Het was de wekker. Het verhaal over

8

We oefenen woorden met doffe ‘e’

1. Vul het juiste woord in.

Kies uit : winter – bliksem – spijker – enkel – stiekem – winkels – spiegel –

wijzers

Je ziet jezelf in een _______________ .

Boeken koop je in de _______________ .

Een klok heeft twee ______________ .

In de ______________ is het vaak koud.

Hij pakte _____________ een dropje.

Ben je bang voor donder en ________________ .

Mijn zusje verzwikte haar ______________ bij het rennen.

Sla even een _______________ in de muur met die hamer.

2. Kleur de doffe ‘e’ in de volgende woorden.

lente sleutel veter

schilder mest kamer

vader beste vogel

ezel wagen moeder

winkel tegel wafel

jager vinger beker

tijger zelfde buidel

kelder dame stoelen

Page 9: Dit boekje is van: · Er stond ook een geweer tegen de muur. Dat is niet gewoon dacht Ward. Help gevaar riep hij. Plots hoorde hij een luide bel. Het was de wekker. Het verhaal over

9

We oefenen ei en ij.

Alle woorden uit het ei-verhaal schrijven we met ei.

Andere woorden schrijven we met ij.

Toen Eibeltje nog een klein meisje was, ging ze eens op reis, samen met haar

geit. Te voet over het plein met de eik, toen een eind met de trein en daarna in

haar eigen boot met een zeil. Na een eind varen kwamen ze bij een eiland. Het

was mei en in een wei vonden ze een ei zo groot als een kei en zo zwaar als klei.

Einde

1. Vul de zinnen aan met de ei-woorden.

Kies uit : reis – wei – geit – trein – plein – einde – meisje – klei – geheim - dweil

In die _______________ lopen veel mooie paarden.

Dat _______________ zorgt goed voor haar broertje.

Ik vertel het niet, het is mijn _______________ .

De kinderen spelen elke dag op het _______________ .

Wij rijden altijd met de _______________ naar zee.

Aan het _______________ van de weg staat een huis.

Mama poetst de vloer met een _______________ .

We maken mooie figuurtjes van _______________ .

Ze gaan op _______________ met de hele familie.

Die _______________ springt op en neer in de wei.

2. Vul de zinnen aan met de ij-woorden.

Kies uit : rijk – ijs – lijn – rijst – vrij – rij – vijf – pijn – lijm – fijn – tijd – wijn -

blij

Als de bel gaat, staan we stil in de _______________ .

Vanmiddag at ik kip met _______________ .

Het meisje viel en heeft nu veel _______________ .

Die man heeft veel geld en is dus _______________ .

Met schaar en _______________ knutsel ik een mooi werkje voor mama.

Page 10: Dit boekje is van: · Er stond ook een geweer tegen de muur. Dat is niet gewoon dacht Ward. Help gevaar riep hij. Plots hoorde hij een luide bel. Het was de wekker. Het verhaal over

10

Ik moet elke dag op _______________ naar bed.

Het is altijd heel _______________ op scoutskamp.

We hebben morgen een dagje _______________ .

In de zomer eet ik graag _______________ met chocoladesaus.

Er lopen wel _______________ lammetjes in de weide.

Elke avond drinkt papa een glas _______________ bij het eten.

Wat ben ik _______________, het is bijna vakantie!

Om een rechte _______________ te tekenen, gebruik ik een lat.

3. Vul in : ei of ij. Schrijf de woorden nog eens over.

In m_____ leggen alle vogels een _____ . _____________ __________

De juf schr_____ft met kr_____t op het bord. _____________ __________

De g_____t staat in de w_____ . _____________ __________

Ik heb een wit en een gr_____s kon_____n. _____________ __________

In de tuin groeien aardb_____en en rad_____zen. _____________ __________

Ik heb alt____d gel_____k! _____________ __________

Mama doet w_____nig zout in de r_____st. _____________ __________

De l_____m valt op het tap_____t. _____________ __________

De kapit_____n gaat met zijn schip op r_____s. _____________ __________

Vr_____dag koop ik een nieuw z_____l. _____________ __________

4. Vul een ei-woord in.

geen jongen maar een _______________

niet groot maar _______________

niet het begin maar het _______________

op vakantie of op _______________

de koe graast in de _______________

5. Vul een ij-woord in.

niet arm maar _______________

een meer dan vier _______________

schaar en _______________

niet droevig maar _______________

niet te laat maar op _______________

Page 11: Dit boekje is van: · Er stond ook een geweer tegen de muur. Dat is niet gewoon dacht Ward. Help gevaar riep hij. Plots hoorde hij een luide bel. Het was de wekker. Het verhaal over

11

6. Schrijf de woorden uit het kader in de juiste kolom.

rijp – prijs – keizer – paleis – vijver – dweil – tijger – kwijt – trein – veilig – eikel

- glijbaan

ei ij

7. Vul in de volgende zinnen de woorden verder aan met ei of ij.

De renners r_____den de steile berg op.

Als ik ga winkelen, schr_____ft mama voor mij de boodschappen op.

In de kerstvakantie gaan we op r_____s naar Zwitserland.

We vertrekken met de tr_____n naar zee.

Voor die trui betaalde mama w_____nig geld.

Thuis eten wij twee keer per week r_____st.

In de dierentuin kun je de t_____gers bezoeken.

De indianen jaagden op groot wild met p_____l en boog.

Het kl_____ne m_____sje huilde van verdriet.

Als je de tekening opstuurt, win je misschien een pr_____s.

Hij komt alt_____d te laat op school.

Er botsten twee gr_____ze auto’s tegen elkaar.

Het z_____lschip vaart naar een ver _____land.

Page 12: Dit boekje is van: · Er stond ook een geweer tegen de muur. Dat is niet gewoon dacht Ward. Help gevaar riep hij. Plots hoorde hij een luide bel. Het was de wekker. Het verhaal over

12

We oefenen au en ou.

Alle woorden uit het au-verhaal schrijven we met au.

Andere woorden schrijven we met ou.

Oom Paul en tante Paula nemen Laura mee naar Rome. Ook neef Laurens gaat

mee in de blauwe auto. Langs de weg zien ze een pauw en Laura raapt een paar

veren op. Ze rijden door nauwe straatjes. Op een groot plein eten ze rauwe

groenten. Het smaakt wat flauw, dus Laura doet er lekkere saus op. ‘Ik zie de

paus!’, zegt oom Paul. De paus zwaait. Laura zwaait gauw terug met de veren.

1. Vul de zinnen aan met de ou-woorden.

Kies uit : trouwen – gebouw – ouders – kouder – mouw – gouden – goudvis –

stout – fout – kous

Nu komt de aap uit de _______________ .

Mama heeft een _______________ ring gekregen.

Gisteren was het veel _______________ dan vandaag.

De _______________ zwemt in een bak.

Mijn _______________ zijn niet thuis.

Als de hond bijt, is hij ______________ .

In de straat staat een nieuw _______________ .

In zijn toets staat een ______________ .

Volgend jaar gaat mijn broer _______________ .

Er zit een gat in mijn _______________ .

2. Vul een ou-woord in.

niet van steen maar van _______________

niet jong maar _______________

niet warm maar _______________

geen man maar een _______________

niet zoet maar _______________

Page 13: Dit boekje is van: · Er stond ook een geweer tegen de muur. Dat is niet gewoon dacht Ward. Help gevaar riep hij. Plots hoorde hij een luide bel. Het was de wekker. Het verhaal over

13

3. Vul het juiste au-woord in de zinnen in.

Kies uit : auto – rauw – lauw – kauw – kauwgom – miauwen – blauw – klauwen

– saus – pauw – nauw - paus– gauw– flauw

De kleur van mijn jas is _______________ .

Krijg ik _______________ over mijn vlees?

Doe die _______________ uit je mond!

De __________ woont in Rome.

Loop eens _______________ naar de bakker.

Honden blaffen en poezen _______________ .

Papa rijdt met de _______________ naar huis.

Mijn broek is te smal of ze is te _______________.

Het vlees is niet gebakken, het is _______________ .

De _______________ heeft prachtige veren.

Doe niet zo _______________ als je eens verliest.

De soep is niet warm, maar _______________ .

De leeuw heeft scherpe _______________ .

De _______________ is een zwarte vogel.

4. Lees de zinnen en vul in : ou of au.

Later b_____w ik zelf een huis.

Ik heb pijn aan mijn sch_____der.

Doe toch niet zo fl_____w!

Papa hakt het h_____t in stukken.

Ik rijd op een bl_____we fiets.

Mijn neef gaat dit jaar tr_____wen.

Ik h_____ van fietsen.

Mama fronst haar wenkbr_____wen.

De kat haalt uit met haar kl_____w.

Mama draagt een g_____den ring.

De m_____w van die trui is te lang.

Brrr ik heb k_____d !

Ik heb een dikke jas voor j_____ .

Zit er te veel z_____t in de s_____s ?

Page 14: Dit boekje is van: · Er stond ook een geweer tegen de muur. Dat is niet gewoon dacht Ward. Help gevaar riep hij. Plots hoorde hij een luide bel. Het was de wekker. Het verhaal over

14

5. Vul in : ou of au. Schrijf het woord op de lijn.

geb__w _______________ f___t _______________

fl__w _______________ r___w _______________

sch__der _______________ g__w _______________

wenkbr__w _______________ m__w _______________

kab__ter _______________ fl__w _______________

p__w _______________ vr__w _______________

bl__w _______________ n__w _______________

tr__wen _______________ s__s _______________

g__d _______________ k__d _______________

Page 15: Dit boekje is van: · Er stond ook een geweer tegen de muur. Dat is niet gewoon dacht Ward. Help gevaar riep hij. Plots hoorde hij een luide bel. Het was de wekker. Het verhaal over

15

We oefenen –ng of -nk.

Er zijn woorden met ng en nk.

Maak de woorden langer en je hoort ng of nk.

ring ringen

bank banken

1. Lees de tekst. Kleur de woorden met ng en nk. Schrijf de woorden in

de juiste rij.

Sis is een slang.

Ze is nog jong.

Toch is ze al flink.

Ze is niet bang.

Ik vang een muis zegt ze.

En ik drink uit de beek.

Water is een lekkere drank.

Woorden met ng Woorden met nk

Page 16: Dit boekje is van: · Er stond ook een geweer tegen de muur. Dat is niet gewoon dacht Ward. Help gevaar riep hij. Plots hoorde hij een luide bel. Het was de wekker. Het verhaal over

16

3. Schrijf bij elke prent het juiste woord.

Kies uit : slang – klink – bank – bang – plank – drink

___________________

___________________

___________________

___________________

___________________

___________________

Page 17: Dit boekje is van: · Er stond ook een geweer tegen de muur. Dat is niet gewoon dacht Ward. Help gevaar riep hij. Plots hoorde hij een luide bel. Het was de wekker. Het verhaal over

17

4. Maak de woorden in de zinnen af met –ng of –nk.

Li_____s in de ga_____ is de deur van onze klas.

Onze juf is jo_____.

Zij heeft een mooie ri_____ aan haar pi_____ .

Onze directeur is heel la_____ .

Bij hem doe ik fli_____ mijn best!

We zitten vaak in de kri_____ .

Morgen ben ik jarig. Dan bre_____ ik koekjes mee naar de klas.

Ik de_____ dat ik een mooie kroon krijg.

De nachtegaal is een za_____vogel.

De voetga_____er loopt over het zebrapad.

Die juf is erg stre_____.

De rook van de fabriek sti_____t.

De dakgoot is gemaakt van zi_____.

De nieuwe auto van de buurman bli_____t.

Bre_____ je mijn pantoffels even?

Suiker smaakt zoet op de to_____.

5. Vul in.

Kies uit : jongens –jong – hangen – wangen – slang – ingang – vinger

Het _______________ van een paard is een veulen.

Let op! Een _______________ kan giftig zijn.

Een gezond kind heeft blozende _______________.

Er staat veel volk aan de _______________ van het pretpark.

In de klas _______________ mooie tekeningen.

Ga met je ______________ over die letter.

De _______________ van de klas maken veel lawaai.

Page 18: Dit boekje is van: · Er stond ook een geweer tegen de muur. Dat is niet gewoon dacht Ward. Help gevaar riep hij. Plots hoorde hij een luide bel. Het was de wekker. Het verhaal over

18

We oefenen –ch of-g.

Ik hoor -g of -ch op het einde van een woord.

Maak het woord langer. Dan weet je of je g of ch schrijft.

vliegen -> vlieg

lachen -> lacht

Onthoud deze woorden met ch: ach, pech, toch, zich

Jantje doet zich pijn! Ach, wat heeft hij toch pech!

1. Vul in : ch of g.

Ik la_____ om die leuke grappen.

Ik ploe_____ het weiland.

Een dwer_____ is heel klein.

Ik reed met mijn fiets in de gracht, wat een pe_____.

Zor_____ goed voor je zus!

Papa snoeit de haa_____ .

Hij droe_____ een groene trui met rode bollen.

Wat heb jij to_____ veel geluk!

De vlie_____ zit op het raam.

Als ik een vraa_____ stel, moet je antwoorden.

De vla_____ hangt halfstok.

Peter heeft zi_____ pijn gedaan.

Nu heeft hij last van zijn ru_____.

Ik krij_____ een fiets voor mijn verjaardag.

2. Vul in ch of g. Schrijf daarna het woord op de lijn.

la_____ __________________

zwij_____ __________________

bru_____ __________________

pe_____ __________________

boo_____ __________________

ber_____ __________________

zi_____ __________________

wie_____ __________________

zaa_____ __________________

Page 19: Dit boekje is van: · Er stond ook een geweer tegen de muur. Dat is niet gewoon dacht Ward. Help gevaar riep hij. Plots hoorde hij een luide bel. Het was de wekker. Het verhaal over

19

We oefenen –cht of-gt.

Ik hoor -cht. Je schrijft meestal cht.

Maar let op voor de werkwoorden! (woorden die je kan doen zoals lachen)

Hoor je op het einde van een werkwoord -cht? Maak het werkwoord langer, dan hoor je of je -gt of -cht schrijft.

vluchten -> hij vlucht zeggen -> hij zegt

1. Vul in!

Kies uit : recht - lacht - zegt – wacht - lucht – kocht - het licht – tocht - zij ligt –

acht - specht – klacht – nicht - legt - zacht

Een ______________ is een vogel die gaatjes maakt in de schors van bomen.

_______________ in bed.

Mama ______________ : “Doe _______________ maar uit en slaap lekker!”

Hij _______________ zijn boeken op de tafel.

Heb je een _______________ over nachtlawaai? Bel dan de politie!

Hij _______________ om de leuke moppen van Lies.

De _______________ is net zo blauw als gisteren.

We maken een lange _______________ in de bergen.

Mijn kleine zusje wordt morgen _______________ jaar.

Die lijn op je blad is niet _______________, maar krom.

Mijn neef en _______________ komen op bezoek.

De soldaat staat op _______________ voor het paleis.

De pels van dat kleine dier is erg _______________.

Mama _______________ een mooie ring in die winkel.

2. Kies uit gt of cht.

wa________ ze________

vlie________ sle________

zu________ di________

re________ bui________

klaa________ krij________

wee________ bo________

le________ droo________

Page 20: Dit boekje is van: · Er stond ook een geweer tegen de muur. Dat is niet gewoon dacht Ward. Help gevaar riep hij. Plots hoorde hij een luide bel. Het was de wekker. Het verhaal over

20

We oefenen aai, ooi, oei.

1. Schrijf de woorden uit het kader in de juiste kolom.

mooi – knoeien – fraai – taai – fooi – nooit – roeien – kraai – koeien – saai – boei – kooi – plooien – haai – foei – lawaai – hooi – stoeien – groeien – naaien – dooien – prooi – loeien - zaai

aai ooi oei

2. Vul aai, ooi of oei in. Schrijf het woord opnieuw.

Er zitten zeven vogels in de k_____ . _______________

De boer melkt elke dag zijn k_____en . _______________

We r_____en met het bootje in het water. _______________

De zwarte kr_____ zit hoog in de boom. _______________

Die zonnebloemen gr_____en heel snel . _______________

Mama draagt een groene rok met pl_____en . _______________

Het ijs zal d_____en als het warm wordt. _______________

De meisjes leren een rok n_____en op school . _______________

Papa m_____t elke week het gras in de tuin. _______________

Page 21: Dit boekje is van: · Er stond ook een geweer tegen de muur. Dat is niet gewoon dacht Ward. Help gevaar riep hij. Plots hoorde hij een luide bel. Het was de wekker. Het verhaal over

21

We oefenen –eeuw, -ieuw, -uw.

1. Vul in!

Kies uit : duw – nieuwe – leeuw - schuw – zwaluw - kieuwen – meeuwen - ruw –

schaduw – opnieuw – geeuwen - sluw – nieuws - uw

Een ree is een heel ______________ dier.

Wat een vreselijk ______________ !

Als je moe bent, moet je wel eens ______________ .

De ______________ vliegt elk jaar naar het zuiden.

Het is te warm, dus zit ik in de ______________ .

De ______________ is de koning van de dieren.

Om te ademen heeft een vis geen longen, maar wel ______________ .

Mevrouw, mag ik ______________ jas hebben alstublieft?

De jongen geeft me een ______________ .

Aan zee kan je veel ______________ zien vliegen over het strand.

Mijn huiswerk was nogal slordig, dus maakte ik het ______________ .

Voel eens, die schors is erg ______________ .

Een vos is een ______________ dier.

Voor mijn verjaardag krijg ik een ______________ fiets.

2. Vul eeuw, ieuw of uw in. Schrijf het woord opnieuw.

n_____s _______________

g_____en _______________

r_____e _______________

schad_____ _______________

l_____ _______________

n_____sgierig _______________

sl_____ _______________

opn_____ _______________

m_____en _______________

sch_____ _______________

Page 22: Dit boekje is van: · Er stond ook een geweer tegen de muur. Dat is niet gewoon dacht Ward. Help gevaar riep hij. Plots hoorde hij een luide bel. Het was de wekker. Het verhaal over

22

We oefenen ie, oe, ui en eu.

1. Vul in!

Kies uit : stoel - mier – buil – schoen - keuken - kies – buiten - deur – muis –

duik – sleutel – vloer - ziek – riem – zoen - neus - fluit

Joepie, het is mooi weer! Nu kunnen we ______________ spelen.

Mama maakt het eten klaar in de ______________ .

Elke week vegen de meisjes de ______________ van de klas.

Mijn broek is een beetje te groot, dus draag ik een ______________ .

Aaah! Er loopt een ______________ in de garage.

De ______________ van de klas gaat steeds op slot.

Tenzij de juf haar ______________ is vergeten.

Ik moet de ganse tijd mijn ______________ snuiten omdat ik verkouden ben.

Het meisje werd gebeten door een rode ______________ .

Mijn ______________ heeft geen veters, maar een rits.

Er zit een gat in mijn ______________ en dat doet pijn.

Hij voelt zich niet zo goed, waarschijnlijk is hij ______________ .

Ik botste tegen de deur en nu heb ik een grote ______________ .

Welke vogel ______________ daar zo mooi?

Elke avond voor het slapen, geeft mama een ______________ .

Ik ______________ al van de hoogste plank.

De jongen viel van zijn ______________ .

2. Vul ie, oe, eu of ui in. Schrijf het woord opnieuw.

n___s _______________ pl___m _______________

gr___n _______________ sl___tel _______________

r___t _______________ z___n _______________

d___m _______________ r___s _______________

l___ _______________ m___s _______________

n___ts _______________ br___n _______________

p___s _______________ f___ts _______________

d___f _______________ ___l _______________

Page 23: Dit boekje is van: · Er stond ook een geweer tegen de muur. Dat is niet gewoon dacht Ward. Help gevaar riep hij. Plots hoorde hij een luide bel. Het was de wekker. Het verhaal over

23

Samenstellingen

1. Schrijf als één woord.

De bel op school is een schoolbel .

Een pan op het dak is een _______________ .

De stam van een boom is een _______________ .

De bel aan je fiets is een _______________ .

Een fles voor melk is een _______________ .

De stoel in de tuin is een _______________ .

Het bad waar ik in zwem, is een _______________ .

Het nest van een vogel is een _______________ .

De mand met fruit is een _______________ .

Een raam in het dak is een _______________ .

Een huis in de tuin is een _______________ .

2. Verbind een woord uit de 1e kolom met een woord uit de 2e kolom.

Schrijf het woord opnieuw.

hoofd + deksel à hoofddeksel

hand nummer _______________

telefoon lamp _______________

fruit borstel _______________

nacht doek _______________

veeg doos _______________

brood bal _______________

voet mand _______________

Page 24: Dit boekje is van: · Er stond ook een geweer tegen de muur. Dat is niet gewoon dacht Ward. Help gevaar riep hij. Plots hoorde hij een luide bel. Het was de wekker. Het verhaal over

24

Bron afbeeldingen:

Microsoft clipart