Prof. Dr. Therese van Amelsvoort...Morning 1,56 2,61 20,0 587
DE VISIE VAN ZINAIDA GIPPIUS OP DE EERSTE WERELDOORLOG...
Transcript of DE VISIE VAN ZINAIDA GIPPIUS OP DE EERSTE WERELDOORLOG...
Universiteit Gent
Faculteit Letteren & Wijsbegeerte
Academiejaar 2006-2007
DE VISIE VAN ZINAIDA GIPPIUS OP
DE EERSTE WERELDOORLOG
EN OP DE OKTOBER-
REVOLUTIE
Verhandeling ingediend tot het behalen
van de graad van licentiaat in de
Oost-Europese Talen en Culturen
Promotor: Eric Metz Door: Heidi De
Langhe
INHOUDSTAFEL
DANKWOORD ............................................................................................................... 4
INLEIDING ..................................................................................................................... 5
I. ZINAIDA GIPPIUS EN HET RUSSISCH SYMBOLISME ....................................... 7
1. Korte levensschets .................................................................................................... 7
2.Het Russisch symbolisme ........................................................................................ 10
Ontstaan .................................................................................................................. 10
Ontwikkeling: twee generaties ............................................................................... 13
3.De Znanie-groep ...................................................................................................... 14
4. Het oeuvre van Zinaida Gippius tot 1920 .............................................................. 17
II.METAFYSICA EN RELIGIEUZE ACTIVITEITEN ............................................... 22
1. De filosofisch-religieuze zoektocht in Rusland ..................................................... 22
Ontstaan .................................................................................................................. 22
De Christelijke Broederlijkheid van de Strijd ........................................................ 24
Christelijk anarchisme en christelijk socialisme .................................................... 25
De Filosofisch-Religieuze Genootschappen van Moskou en Sint-Petersburg ....... 26
Het mystiek anarchisme ......................................................................................... 27
De Godbouwers ...................................................................................................... 29
2.Zinaida Gippius: metafysica en religie .................................................................... 30
Inleiding ................................................................................................................. 30
Vrijheid en gelijkheid ............................................................................................. 31
Liefde ..................................................................................................................... 32
Trouw ..................................................................................................................... 33
Dood ....................................................................................................................... 33
Het getal drie .......................................................................................................... 34
Religieuze revolutie en religieuze activiteiten ....................................................... 35
III.DE EERSTE WERELDOORLOG EN DE OKTOBERREVOLUTIE ..................... 46
1. De eeuwenoude idee van Messianisme in Rusland ................................................ 46
“Moskou, het Derde Rome” ................................................................................... 47
Heilig Rusland ........................................................................................................ 48
Ontstaan van een nationaal bewustzijn .................................................................. 49
Slavofielen versus westerlingen ............................................................................. 49
Vertegenwoordigers ............................................................................................... 50
Fëdor Dostoevskij (1821-1881) ............................................................................. 51
Vladimir Solov‟ëv (1853-1900) ............................................................................. 52
2. De revolutie van 1905 ............................................................................................ 54
Oorzaken en verloop .............................................................................................. 54
Zinaida Gippius en de revolutie van 1905 ............................................................. 57
3. De Eerste Wereldoorlog (1914-1917) .................................................................... 60
Verloop ................................................................................................................... 60
Reacties van de Russische symbolisten ................................................................. 61
Reacties van andere Russische schrijvers .............................................................. 67
Zinaida Gippius en de Eerste Wereldoorlog .......................................................... 69
4. Revolutie ................................................................................................................ 83
Verloop van de Februarirevolutie .......................................................................... 83
Verloop van de Oktoberrevolutie ........................................................................... 85
Verloop van de burgeroorlog ................................................................................. 86
Reacties van de Russische symbolisten ................................................................. 86
Reacties van andere Russische schrijvers .............................................................. 88
Gippius en de revoluties ......................................................................................... 90
BESLUIT ..................................................................................................................... 101
BIBLIOGRAFIE .......................................................................................................... 104
DANKWOORD
In de eerste plaats gaat mijn dank vanzelfsprekend uit naar mijn promotor, Eric Metz. Ook stel ik
de informatie die Nel Grillaert mij gegeven heeft bijzonder op prijs. Zonder hun opbouwende
kritiek en luisterende oor zou ik het ongetwijfeld moeilijker gehad hebben om deze thesis tot een
goed einde te brengen.
Verder bedank ik mijn ouders voor het feit dat zij mij gedurende mijn studies steeds
gesteund hebben en mij de vrijheid gegeven hebben om te studeren wat ik echt wilde.
Ten slotte wil ik Brecht Verhelst bedanken en natuurlijk ook mijn vrienden, waarop ik
steeds kon rekenen.
INLEIDING
“Словом, готовится “социальный переворот”,
самый тѐмный, идиотический и грязный,
какой только будет в истории.”
Zinaida Gippius, Петербургские дневники, 24 oktober 1917.
De probleemstelling van mijn thesis luidt: “Wat is de visie van Zinaida Gippius op de Eerste
Wereldoorlog en de Oktoberrevolutie?”
Om de visie van de metafysisch symboliste op deze bewogen jaren ten volle te begrijpen,
is het belangrijk haar eerst en vooral te kaderen binnen het symbolisme. Daarna ga ik dieper in op
Gippius‟ metafysica en haar religieuze activiteiten die ze onderneemt, waarbij haar doelstelling
de totstandkoming van een “nieuw religieus bewustzijn” is. Haar activiteiten worden tegen de
achtergrond geplaatst van enkele andere religieus-filosofische groeperingen die ontstaan zijn in
het begin van de 20e eeuw. Er is toen namelijk sprake van een religieuze heropleving in Rusland.
In het laatste hoofdstuk vang ik aan met een overzicht van de ontwikkeling van het messianisme
in Rusland, aangezien er in Gippius‟ gedichten en filosofie sprake is van messianisme. Vooral de
kernelementen van de filosofie van Vladimir Solov‟ëv komen daarbij uitgebreid aan bod.
Solov‟ëv heeft immers een grote invloed op Gippius uitgeoefend met betrekking tot haar
religieuze filosofie. Ten slotte wordt het belangrijkste gedeelte besproken, namelijk de Eerste
Wereldoorlog en de Oktoberrevolutie. Om haar visie op deze gebeurtenissen te illustreren, richt
ik mij voornamelijk op haar oeuvre geschreven tussen 1914 en 1918. Aan de hand van haar
gedichten, dagboeken en een toneelstuk van in die periode probeer ik een gedetailleerd beeld te
scheppen van haar zienswijze. Af en toe grijp ik terug naar brieven of boeken die ze na die
periode heeft geschreven om aan te tonen dat haar visie niet veranderdt. Ook de visie van de
overige Russische symbolisten en van andere schrijvers op deze gebeurtenissen wordt behandeld.
Bij de bespreking van Gippius oeuvre tussen 1914 en 1918 analyseer ik de gedichten niet.
Ik bespreek enkel de boodschap en/of het motief van de gedichten. Op die manier kan ik veel
gedichten gefragmenteerd weergeven en er telkens de kern uithalen. Dit zorgt ervoor dat haar
visie op de gebeurtenissen in al haar facetten grondig geïllustreerd wordt.
In het verleden hebben Ben Hellman en in het bijzonder Temira Pachmuss Gippius besproken.
Hellman legt in zijn boek Poets of Hope and Despair de nadruk op haar visie op de Eerste
Wereldoorlog. Verder bespreekt hij ook kort haar visie op de Februari– en Oktoberrevolutie.
Temira Pachmuss bespreekt de metafysisch symboliste dan weer in haar totaliteit in haar boek An
Intellectual Profile. Pachmuss gaat namelijk dieper in op haar metafysica en religieuze
activiteiten en haar visie op de revolutie van 1905 en de revoluties van 1917. Ook geeft ze een
overzicht van Gippius‟ leven in Parijs na haar vlucht uit Rusland en bespreekt ze Gippius als een
literair critica.
Ook Vladimir Zlobin schetst een beeld van Gippius in zijn A difficult Soul. Hij legt daarbij
de nadruk op Gippius‟ persoonlijke leven en karakter. Zo komt Gippius‟ relatie met Dmitrij
Mereţkovskij uitgebreid aan bod, alsook haar hechte vriendschap met Dmitrij Filosofov.
In mijn thesis geef ik een uitgebreid overzicht van haar gedichten geschreven tijdens de
Eerste Wereldoorlog en de revoluties van 1917. Terwijl Pachmuss enkele gedichten van Gippius
volledig weergeeft en kort bespreekt, breng ik alle gedichten van Gippius waarin haar visie
weerklinkt, gefragmenteerd naar voren. Ik heb dus telkens de kern uit haar gedichten proberen te
halen, om zo een totaalbeeld te schetsen. Hellman beperkt zich dan weer tot een verwijzing naar
de titels van haar belangrijkste gedichten en licht kort het motief toe.
Ook breng ik Gippius, in tegenstelling tot Hellman, Pachmuss en Zlobin, in verband met
het Russisch messianisme en toon ik aan dat Gippius zich heeft laten inspireren door de filosoof
Vladimir Solov‟ëv.
I. ZINAIDA GIPPIUS EN HET RUSSISCH SYMBOLISME
Voor een beter begrip van Gippius‟ visie op de Eerste Wereldoorlog en de Oktoberrevolutie van
1917 is het noodzakelijk om de metafysisch symboliste eerst te kaderen binnen de symbolistische
beweging. Hierbij bespreek ik de ontwikkeling van het symbolisme in Rusland en ga ik dieper in
op haar oeuvre tot 1920.
1. Korte levensschets
Zinaïda Nikolaevna Gippius werd geboren in Belev op acht november 1869. Haar vader, Nikolaj
Romanovič Gippius, was procurator in de Senaat van Sint-Petersburg en werd later hoofdrechter
in Neţin. Nikolaj Gippius stierf aan tuberculose toen Zinaïda amper tien jaar was. Hij heeft een
niet-Russische familienaam, doordat zijn familie in de zestiende eeuw van Duitsland naar
Rusland geëmigreerd was. Zinaïda‟s moeder, Anastasija Stepanova, was afkomstig van Siberië.
Zinaïda was als kind enorm gehecht aan haar ouders. Met uitzondering van een paar
maanden heeft ze altijd thuis onderricht genoten. Voor de kleine Zinaïda was er niks erger dan
gescheiden worden van haar ouders. Toen ze bijvoorbeeld naar een kostschool in Kiev gestuurd
werd in 1877, werd ze ziek van heimwee. Dus zo kreeg ze thuis literatuur, muziek, geschiedenis
en wiskunde van verschillende leraars van het lyceum van Nezin en van studenten van de
universiteit van Moskou. Franse, Engelse en Duitse gouvernantes stonden in voor haar
taalonderricht. Zinaïda was als kind heel leergierig. Ze deed haar leraars versteld staan van haar
grote kennis over de Russische literatuur, in het bijzonder over Gogol en Turgenev. Haar
favoriete auteur was Dostoevskij. Ook de Russische dichter Nadson behoorde tot haar favorieten,
maar deze voorliefde was van korte duur. Nadson, die de overgang van burgerlijke lyriek naar het
symbolisme inluidde, heeft haar wel het belang van maatschappelijk engagement doen inzien.
Dat engagement duurde voort tot het einde van haar dagen.
Al op heel jonge leeftijd begon de kleine Zinaïda gedichten te schrijven. Ze was welgeteld
zeven jaar oud toen ze haar eerste gedicht op haar palmares had. Het zou het begin betekenen van
een indrukwekkende schrijverscarrière die duurde tot aan haar dood. Die carrière zou wellicht
nooit zo invloedrijk geweest zijn, mocht ze de intellectueel en schrijver Dmitrij Mereţkovskij
niet ontmoet hebben. Na hun huwelijk in 1889 trok het kersverse bruidspaar naar Sint-Petersburg.
Daar introduceerde Mereţkovskij haar bij de literaire elite van die tijd. Ze ontmoette er schrijvers
als Konstantin Bal‟mont, Lev Tolstoj, Polonskij, Čechov en met een aantal van hen knoopte ze
een hechte vriendschapsband aan. Haar echtgenoot nam haar ook mee naar het buitenland. In
Parijs, Nice, Italië en Griekenland legde ze niet enkel contacten met schrijvers, ook haar culturele
horizon verruimde enorm.
De metafysische symboliste Gippius was een veelzijdig schrijfster. Naast poëzie, schreef
ze ook verhalen, toneelstukken, literaire kritieken en politieke artikelen. Ze was een van de
eersten die typisch symbolistische thema‟s aansneed. Samen met Mereţkovskij en andere
symbolisten, protesteerde ze tegen het positivisme, het realisme en vooral het naturalisme in de
literatuur.
In haar schrijverschap maakt Zinaïda verschillende fasen door. Haar vroege werk van de
jaren negentig van de 19e eeuw werd gekenmerkt door estheticisme, pessimisme en
individualisme. Gippius bracht de dagelijkse deprimerende routine in het dagelijks leven en het
hunkeren van de bourgeoisie naar meer comfort in contrast met het motief van de droom.
Belangrijk was haar vernieuwing op het vlak van vorm en inhoud.
Tegen het einde van de negentiende eeuw begonnen Gippius en Mereţkovskij voor het
kunsttijdschrift De Wereld van de Kunst (Mir Isskustva) te schrijven met Sergej P. Djagilev als
hoofdredacteur. Daar kwamen ze ook in contact met de neef van Djagilev, de journalist Dmitrij
Filosofov, die later een intieme vriend van het echtpaar werd. Onder invloed van de mensen die
ze ontmoette tijdens de vele soirées georganiseerd door de artistieke groep rond het tijdschrift en
de overtuiging van Mereţkovskij dat er een “nieuwe kerk” nodig was, richtte ze zich tussen de
periode 1899-1905 in hoofdzaak op religie. In het kader van de nood aan een “nieuw religieus
bewustzijn” (novoe religioznoe soznanie), werden er religieus-filosofische ontmoetingen
gehouden in Sint-Petersburg op initiatief van Zinaïda. Een jaar later werd het tijdschrift De
Nieuwe Weg (Novyj Put‟) opgericht door de Mereţkovskijs. De Nieuwe Weg vervulde de rol van
literaire en filosofische spreekbuis van die religieuze beweging.
In de jaren 1905-1914 stonden haar religieuze, politieke en filosofische ideeën in nauw
verband met sociaal-politieke aangelegenheden. Gippius wilde een reorganisatie van de
Russisch-orthodoxe kerk en protesteerde tegen de onderwerping van de kerk aan de staat. Zinaïda
was voorstander van een hervorming van de kerk en van de sociaal-politieke aangelegenheden. In
de aanloop naar de Februarirevolutie van 1905, koesterden de Mereţkovskijs dan ook
hooggespannen verwachtingen. Ze hoopten dat de revolutie de verwezenlijking van hun
theocratie zou inluiden. Na afloop van de Februarirevolutie waren de Mereţkovskijs dan ook
enerzijds teleurgesteld in het resultaat van de Februarirevolutie, anderzijds geloofden ze dat de
Februarirevolutie een voorloper was van de ultieme religieuze revolutie die hun religieuze
theocratie tot stand zou brengen. Die theocratie zou het begin van universalisme betekenen. De
intelligentsia speelde volgens hen een belangrijke rol in de totstandkoming daarvan. Ze besloten
dat de Februarirevolutie pseudo-religieus was en dat er “nieuwe methoden” moesten aangewend
worden voor de realisatie van universalisme. Daarvoor gingen ze in Rusland en in het buitenland
hun ideeën verspreiden en daarenboven contacten leggen met Russische politieke ballingen in
Frankrijk.
In de periode tussen 1914-1920 gebeurde er heel wat in Rusland: de Eerste Wereldoorlog
brak uit, de Februarirevolutie kwam er, enkele maanden later stortte de Oktoberrevolutie van
1917 het land in een complete chaos. Meteen daarna brak de Russische Burgeroorlog tussen de
Witten en de Roden uit. Gippius was in die periode volledig in beslag genomen door de politieke
omwentelingen van die tijd. Al snel profileerde ze zich als een grote tegenstander van de Eerste
Wereldoorlog op basis van haar religieuze overtuigingen. Na een tijd veranderde haar visie op de
oorlog. De oorlog was volgens haar een teruggang op de weg naar universele menselijkheid.
Gippius sloot daarbij een positief effect van de oorlog niet uit; de oorlog zou als een spirituele
stimulans kunnen dienen. Ze ging ervan uit dat de oorlog aanvaard kon worden, zonder dat hij
daarom gerechtvaardigd werd. Nadat de oktoberrevolutie uitgebroken was, spatten de
verwachtingen van de Mereţkovskijs als een zeepbel uit elkaar. De kerk was het slachtoffer
geworden van het nieuwe regime, zodat er weinig plaats meer overbleef voor religie. Zinaïda was
ervan overtuigd dat het bolsjevisme erger was dan het tsarisme. Ze zag namelijk in het
bolsjevisme de incarnatie van de Antichrist. Voor haar was het koninkrijk van het “Tsaarbeest”
verschrikkelijk geweest, doordat het de vrijheid van de kerk niet erkende. Maar het koninkrijk
van de “Beestenmensen”, geïntroduceerd door de bolsjevieken, beschouwde ze als zijnde veel
erger, omdat de menselijke persoonlijkheid de kop werd ingedrukt en de Russische spirituele en
culturele erfenis verloochend werd. Toen de Russische Burgeroorlog tussen de Witten en de
Roden resulteerde in de overwinning van de Roden, besloot het echtpaar samen met Zlobin, hun
secretaris, en Filosofov te emigreren.
In februari 1920 kwam het viertal aan in Polen. De Mereţkovskijs stelden alles in het
werk om een vrede tussen Rusland en Polen te verhinderen. Toen Polen enkele maanden later
toch vrede sloot met Rusland, zag het echtpaar zich genoodzaakt het land te verlaten. Hun goede
vriend Filosofov bleef echter achter in Polen.
In Parijs ondernam het koppel een nieuwe poging om hun thuisland te bevrijden van de
bolsjevieken en hun religieuze ideeën te verspreiden. Gippius aardde evenwel niet in de
Russische gemeenschap in Parijs; men was onverschillig tegenover haar religieuze en politieke
ideeën. Ondanks de passiviteit van de Europeanen, de desinteresse van de Russische emigranten
en hun financiële problemen, bleef Zinaïda politiek en religieus actief en nam geen afstand van
haar idealen. In de aanloop naar de Tweede Wereldoorlog stond Gippius tegenover Duitsland met
gemengde gevoelens. Enerzijds stond ze geenszins aan de kant van Nazi-Duitsland, anderzijds
hoopte ze dat Hitler de bolsjevieken zou overwinnen en zo haar vaderland zou bevrijden. In 1943,
twee jaar na de dood van Dmitrij Mereţkovskij, begon Gippius met het schrijven van de biografie
Merežkovskij. Gippius stierf echter nog voor de voltooiing van het boek een eenzame dood op
negen september 1945.
2. Het Russisch symbolisme
Ontstaan
Het Russisch symbolisme was een esthetische en mystieke beweging die te situeren valt tussen de
jaren 1890 en 1910. De wortels van deze beweging lagen in de jaren 1880. In Rusland groeide de
frustratie op verschillende vlakken. Op het vlak van de politiek had de moord op tsaar Aleksandr
II in 1881 een periode van stilstand ingeluid; de sociale en politieke hervormingen werden
uitgesteld. Een andere frustratie situeerde zich op het vlak van de literatuur. De overheersende
idee van Vissarion Belinskij, die beweerde dat literatuur in de eerste plaats sociaal relevant moest
zijn en de lezers moest oproepen om de maatschappij te veranderen, werd in twijfel getrokken.
De resultaten van de “burgerlijke schrijvers” waren namelijk al bij al mager uitgevallen en
bovendien werd het fictieve en esthetische aspect van de literatuur verwaarloosd. Dit was vooral
het geval in de poëzie.
Deze tendensen bleven niet enkel beperkt tot Rusland. Ook in andere landen was er sprake
van een veranderende levensopvatting tegen het einde van de 19e eeuw. Het is niet verwonderlijk
dat dit een Europees verschijnsel was, aangezien de tweede helft van de 19e eeuw in heel Europa
een periode was van baanbrekende vooruitgang op het vlak van wetenschap, industrie en
technologie. Er was sprake van een afzetting tegen het positivisme, rationalisme en
wetenschappelijke methodes om kennis te verwerven. Ook de invloed van de filosofen Arthur
Schopenhauer en Friedrich Nietzsche in Europa en Rusland liet zich duidelijk gelden in deze
periode. Naar aanleiding van al deze veranderingen ontstond er in Frankrijk een nieuwe
beweging op het vlak van de literatuur: het symbolisme. De essentie van het symbolisme bestond
erin “ongeziene realiteiten” op te roepen door middel van emoties en fantasieën en het gebruik
van metaforen en symbolen.
In Rusland was er sinds het midden van de jaren 1880 zo‟n opmerkelijke heropleving van
de cultuur, dat die uiteindelijk culmineerde in “de zilveren eeuw van de Russische cultuur”.
Nikolaj Minskij (1855-1937) en Dmitrij Mereţkovskij (1865-1941) waren de eersten die een
theoretische basis gaven aan het Russisch symbolisme. In zijn werk In het licht van het
bewustzijn, 1890 (Pri svete sovesti) trok Minskij van leer tegen het heersende realisme en
populisme in de literatuur en propageerde de vrijheid in de kunst. Mereţkovskij steunde de
beweringen van Minskij en formuleerde ook zelf zijn ideeën in essays, die in 1893 gebundeld
werden in Over de oorzaken van het verval en over de nieuwe stromingen in de hedendaagse
Russische literatuur (O pričinach upadka i o novych tečenijach sovremennoj russkoj literatury).
Deze essaybundel wordt wel eens beschouwd als het manifest van het Russisch symbolisme.
Daarin aanzag Mereţkovskij de literaire critici als de schuldigen van de crisis in de Russische
literatuur, wegens hun eis dat literatuur nuttig en altruïstisch moest zijn en wegens het verwerpen
van het metafysische en esthetische in de literatuur. Hij wilde een overgang van het “positivisme
zonder ziel” naar het “goddelijke idealisme”. Naar analogie met de toenmalige Europese
literatuur, kondigde hij met zijn essays het ontstaan van een idealistische, neoromantische
literatuur in Rusland aan.
Doordat de pijlers van de samenleving bestonden uit het rationalisme en het
vooruitgangsoptimisme, werd het symbolisme over het algemeen beschouwd als een teruggang,
een periode van verval. Er werd met veel protest gereageerd op de beweging. Zo betreurde de
Russische populistische criticus N. K. Michajlovskij de publicatie van Mereţkovskijs essays en
waarschuwde dat Europa zich had bekeerd tot het mystieke, waarbij neoboeddhisten, theosofen
en dergelijke meer overal opdoken. Michajlovskij vond dat het symbolisme en andere
symptomen van culturele uitputting, zoals extreem individualisme en estheticisme in een
ontwikkeld, kapitalistisch land als Frankrijk nog enigszins gerechtvaardigd konden worden als
“protest”. Hij begreep echter niet waartegen Mereţkovskij zo nodig moest protesteren in het
primitieve Rusland.
Mereţkovskij klaagde de misvatting aan van het idealisme als een modeverschijnsel,
overgewaaid uit Parijs. Idealisme betekende volgens hem een “zoektocht naar het onuitdrukbare,
het donkere, het onderbewuste en een liefde voor de mensen, gebaseerd op een diepe en vurige
subjectiviteit en niet op een utilitaire politiek of economische voorschriften”. Volgens
Mereţkovskij was het doel van de moderne kunst om datgene te verkennen wat verder lag dan
het puur rationele. Om dat doel te bereiken, moesten symbolen aangewend worden, want
“woorden definiëren enkel en zijn begrensd, terwijl symbolen het onbegrensde aspect van de
gedachte uitdrukken.”
Ontwikkeling: twee generaties
De eerste symbolisten kunnen we aanduiden met de term “oudere symbolisten”, eerder dan met
de term “decadenten”. Valerij Brjusov, Konstantin Bal‟mont, Fëdor Sologub en Zinaida Gippius
pasten als eersten de theorieën van Minskij en Mereţkovskij toe in het midden van de jaren 1890.
Gippius werd door haar tijdgenoten vaak aangeduid met de term “decadent”. De decadenten
waren voorstanders van l‟art pour l‟art en protesteerden tegen de sociale moraal in de literatuur.
Ook wilden ze vernieuwingen op alle vlakken doorvoeren in de poëzie. Gippius wilde ook
vernieuwingen aanbrengen, maar ze vond dat de vernieuwingen van de decadenten te ver gingen
en geen betekenis meer hadden. Bovendien verwierp ze het feit dat erotiek hun voornaamste
onderwerp was en dat ze onverschillig waren voor moraliteit. Mereţkovskij behoorde ook tot de
groep van de “oudere symbolisten”. Kenmerkend waren hun estheticisme en een fin de
siècle-stemming. Maar al vanaf het begin waren er verschillen merkbaar tussen de symbolisten
onderling en die verschillen namen alleen maar toe. Terwijl Gippius en Mereţkovskij zich actief
bezighielden met het propageren van een “nieuw religieus bewustzijn” en hun gedichten
doordrongen waren van christelijke waarden, besteedden de overige symbolisten van de eerste
generatie gedurende een lange tijd weinig aandacht aan het christendom.
Mereţkovskij en Gippius konden het op het vlak van religie duidelijk beter vinden met de
“jongere symbolisten”. Deze tweede groep symbolisten bestond uit Vjačeslav Ivanov, Aleksandr
Blok en Andrej Belyj. De term sloeg niet op de ouderdom van de symbolisten, maar toonde wel
aan dat hun debuut later plaatsvond en onderscheidde hun opvatting over kunst van die van de
“oudere symbolisten”. Gippius en Mereţkovskij verlangden samen met de “jongere symbolisten”
naar de Tweede Komst van Christus, die een universele theocratie tot stand zou brengen: het
Koninkrijk Gods op aarde. De Mereţkovskijs namen daarom afstand van het individualisme,
omdat dit tegenstrijdig was met hun verlangen naar een universele eenheid. Terwijl de “oudere
symbolisten” zichzelf beschouwden als de schepper van strikt individuele en puur artistieke
waarden, betekende het symbolisme voor de “jongere symbolisten” meer dan louter een literaire
beweging, namelijk een levensopvatting en de weg naar een religieuze mystiek. De dichter was
voor de “jongere symbolisten” een ziener die toegang had tot verborgen waarheden.
Alhoewel er veel verschillen waren tussen de Russische symbolisten onderling – Sologub
zag in de schepping krachten van Satan, Gippius en Mereţkovskij zagen dan weer een beweging
naar een theocratie, Ivanov legde de nadruk op geleerdheid en taalkundige vaardigheden – waren
er ook gemeenschappelijke kenmerken. Beide generaties vonden de artistieke methode even
belangrijk. Bovendien maakten ze allemaal gebruik van symbolen en metaforen om “het
onbereikbare” te bereiken. Ook hadden de symbolisten een neoplatonistische wereldopvatting. Ze
onderscheidden twee werelden: de wereld van de ideeën en de wereld van de verschijnselen.
Enkel de dichter kon volgens hen contact krijgen met beide werelden en zo een diepere
werkelijkheid onthullen. Poëzie was volgens hen ook in staat om een transformatie van de wereld
tot stand te brengen. Vandaar hun talrijke anticipaties op een op handen zijnde Apocalyps en
andere grote veranderingen.
In 1910 brak er een conflict uit tussen Brjusov en de “jongere symbolisten”. Brjusov kon
zich namelijk niet langer verzoenen met het overheersende mysticisme in hun poëzie en hun
streven naar een eenmaking van de mensheid. Voor hem waren het esthetische en het
individualisme het belangrijkst.
Na 1910 ontstonden er twee nieuwe literaire bewegingen: het acmeïsme en het futurisme.
Deze stromingen zetten zich af tegen het platonische idealisme van de symbolisten. Sporen van
het decadentisme werden echter wel nog teruggevonden in de arrogante glamor van het
egofuturisme en het tegen de bourgeois gerichte dandyisme van de cubofuturisten.
3. De Znanie-groep
Bijna gelijktijdig met het symbolisme ontstond de Gor‟kij-Andreevschool, genoemd naar de
schrijvers Gor‟kij en Andreev. Een van hun belangrijkste doelstellingen was de bevrijding van de
Russische literatuur van bepaalde taboes. In de periode van het realisme probeerden de Russische
schrijvers namelijk het gemene, het lage en het ruwe in hun oeuvre te vermijden. Ook het fysieke
aspect van seks kwam niet aan bod. Gogol‟ was de eerste om met bepaalde conventies te breken.
Zo had hij het wel eens over onaangename geurtjes en vuil taalgebruik. Tolstoj zette deze trend
verder in zijn boeken De dood van Ivan Il’ič en De Kreutzersonate door de nadruk die hij legde
op het fysieke aspect van de liefde en de uitbeelding van ziekte en dood. Dit betekende genoeg
stof voor het oprichten van een nieuwe literaire beweging: de Gor‟kij-Andreevschool.
In 1902 richtte Gor‟kij de uitgeverij Znanie (Kennis) op. De naam Znanie diende om het
praktische en het rationele aspect van de gepubliceerde werken aan te duiden. Behalve Gor‟kij
waren de belangrijkste leden van de groep rond de uitgeverij de latere Nobelprijswinnaar Bunin,
Kuprin, Arcybašev en Andreev. De overige schrijvers hebben nooit faam verworven. De
schrijvers profileerden zich als neorealisten, waarbij sociaal protest tegen de bestaande manier
van leven en politiek optimisme in hun werken typerend waren. Ze hadden geen duidelijk
afgelijnd programma. Enkel hun sympathie voor het marxisme en hun streven naar eenvoud
hadden ze gemeenschappelijk. In tegenstelling tot de symbolisten, wilden ze geen stilistische
vernieuwingen doorvoeren en taalverfijning nastreven. Gor‟kij zette zich overigens af tegen de
vele Godzoekers binnen de symbolistische beweging.
De neorealisten gebruikten drie verschillende manieren om het realisme te vernieuwen.
Ten eerste door het gebruik van humor en satire, zoals de schrijvers rond het tijdschrift Satirikon.
Ten tweede door middel van gewaagde thema‟s, zoals bijvoorbeeld in het boek Sanin van
Arcybašev. Daarin heeft het hoofdpersonage, Vladimir Sanin, als enige levensdoel het
bevredigen van zijn seksuele verlangens. Een derde manier bestond erin de aandacht te vestigen
op de arbeider en de problemen van het proletariaat in de geest van het marxisme.
Gippius was diep verontwaardigd over de literatuur van de Znanie-groep en voelde zich
dan ook moreel en sociaal verplicht deze tendensen uitgebreid te lijf te gaan in haar literaire
kritieken. Ze aanzag hun gebrek aan vakmanschap en cultuur als bedreigend voor de Russische
literatuur en het Russische theater. Literatuur was voor de metafysische symboliste Gippius
immers een spirituele ervaring, een manier om het mysterieuze te verkennen. Kunst had in haar
ogen het doel om de evolutie van de wereld richting het ultieme doel van de mensheid te
promoten. Dit ultieme doel was het bereiken van universele harmonie. De voornaamste thema‟s
in de literatuur moesten God en onsterfelijkheid zijn. In haar artikel Het Brood van het Leven
(Chleb ţizni) beweerde ze dat echte kunst die kunst was die versmelt met God. Op die manier
versmelt het “brood van de geest” met het “brood van het lichaam” en vormen beiden het “brood
van het leven”.
De dichter moest daarenboven streven naar een mystieke inhoud, symbolen aanwenden en de
artistieke gevoeligheid van de lezer verdiepen. Voor Gippius moest kunst eeuwig zijn en was het
“tendentieuze” in de kunst uit den boze. Ze beschouwde deze groepering dan ook als de
“decadentie van de decadentie”, omdat ieder esthetisch criterium ontbrak en elke verfijning van
de smaak zoek was.
In een van haar literaire artikels richtte ze haar pijlen op Gor‟kij en zijn leerlingen.
“[П]роповедь Максима Горького и его учеников (…) освобождает
человека от всего, что он имеет и когда- либо имел: от любви, от
нравственности, от имущества, от знания, от красоты, от долга, от семьи,
от всякого помысления, от Боге, от всякой надежды, от всякого страха,
от всякого духвного или телесного устремления и, наконец, от всякой
активной воли. (…) [О]но существо совершенно не человек. Зверь? Вряд
ли. Даже и не зверь.”
Gippius‟ speciale schrijfstijl bezorgde haar een unieke plaats binnen de Russische literaire
kritiek. Haar stijl was ironisch, serieus en elegant en trok de aandacht van andere Russische
schrijvers. Gor‟kij en zijn Znanie-groep vormden haar voornaamste onderwerp van literaire
kritiek. Ook tijdens de Oktoberrevolutie kreeg Gor‟kij veel
kritiek te slikken van Gippius, maar dan vanwege zijn bolsjevistische activiteiten.
4. Het oeuvre van Zinaida Gippius tot 1920
Gippius liet een veelzijdig oeuvre na. Behalve als dichteres, profileerde ze zich ook als literair
critica en toneelschrijfster en schreef ze politieke artikels en verhalen. Als dichteres werd ze het
bekendst. Ze was een van de eerste vertegenwoordigers van het Russisch symbolisme. In 1888
werden haar eerste symbolistische gedichten gepubliceerd. Gippius gebruikte de poëzie van
Tjučev, Baratynskij, Lermontov en Fet als uitgangspunt. Zinaida onderscheidde zich al in de
jaren 1890 van andere dichters, omdat ze erin slaagde het “onuitdrukbare” uit te drukken. Dit was
mogelijk door haar vernieuwingen op het vlak van vorm en inhoud. Zo brak ze met het
traditionele metrum, weerklonk er een melodie van klanken en kleuren in haar gedichten,
populariseerde ze het gebruik van geaccentueerde verzen en introduceerde het gebruik van het
assonantierijm. Vanaf dat moment begon men overigens in het algemeen volop te experimenteren
in de poëzie en wordt deze periode “het tijdperk van de experimenten” (1895-1930) genoemd.
Haar thema‟s waren onder andere: de liefde voor schoonheid, de liefde voor God, de dood en het
nauwe verband tussen religie, poëzie en het mystieke. Samen met Mereţkovskij, Minskij,
Rozanov en Sologub wilde ze een nieuwe artistieke smaak creëren. Hoewel ze veel
experimenteerde, deed dit nooit afbreuk aan de kwaliteit van haar gedichten.
Gippius was een metafysisch symboliste. Ze onderscheidde twee werelden: de empirische
wereld en de spirituele wereld. In navolging van Goethe beweerde Gippius dat “Alles
Vergängliche ist nur ein Gleichnis”. In haar gedichten werd de wereld chaotisch voorgesteld,
waarbij er een voortdurende wisselwerking was tussen het materiële en het spirituele. Ze aanzag
poëzie als een middel om in contact te komen met de transcendentale werkelijkheid.
In de beginperiode van Gippius‟ schrijverschap, namelijk in de jaren 1890, overheersten
het esthetische, het individualisme, melancholie, de wens om zich af te sluiten van de rest van de
wereld en een gevoel van vervreemding. Nostalgie vormde het leidmotief in haar gedichten.
Slechts zelden had de dichteres het over de schoonheid van de natuur of de volheid van het
menselijk bestaan, waarbij ze zich inspireerde op de Hellenistische idee van de heiligheid van het
vlees.
Vanaf 1899 veranderde de toon van haar gedichten. In dat jaar was Mereţkovskij immers
tot de overtuiging gekomen dat er een “nieuwe kerk” nodig was, omdat de bestaande kerk door
zijn structuur niemand nog enige voldoening schonk. Het pessimisme en individualisme van haar
eerste periode maakte zo plaats voor een metafysisch optimisme. Ook bij de andere
symbolistische dichters was die geest van metafysisch optimisme te bespeuren, zoals bij
Bal‟mont, Brjusov en Sologub. Aan haar idee over God voegde ze het concept van vrijheid toe en
ze verlangde naar een diep geloof in God. Ook haar Hellenistische concept van de heiligheid van
het vlees werd bijgesteld. Samen met Mereţkovskij was ze ervan overtuigd dat de Hellenistische
opvatting van de heiligheid van het vlees en de christelijke overtuiging van de heiligheid van de
geest moesten versmelten in een religie van de Drie-eenheid. Dit was het concept van hun
“apocalyptisch” christendom, waarbij ze geloofden in de Tweede Komst van Christus op aarde.
Ook beweerden ze dat Rusland in heel dit proces een messianistische rol te vervullen had. De
Mereţkovskijs waren duidelijk sterk beïnvloed door de filosoof Vladimir Solov‟ëv. Naar
analogie met Solov‟ëv baseerden ze zich op de Heilige Drievuldigheid met betrekking tot hun
ideaal, maar werkte het echtpaar de Heilige Drievuldigheid op een andere manier uit. Verder
geloofden ze net zoals Solov‟ëv dat Rusland een messianistische rol was toebedeeld,waarbij haar
missie de realisatie van een theocratie was, namelijk het Konkrijk Gods op aarde. Cf. infra, p. 35.
Deze religieuze renaissance drukte Gippius uit in haar gedichten. Niet enkel passief, ook
actief wilde Gippius hun nieuwe religieuze bewustzijn promoten. Dit deed ze door in 1901 voor
het eerst de “Religieus-Filosofische ontmoetingen” in Sint-Petersburg te organiseren. Gippius‟
initiatief werd enthousiast onthaald en werd aangezien als een ideale mogelijkheid om religieuze,
culturele en filosofische aangelegenheden te bespreken. Gippius was ervan overtuigd dat
Mereţkovskij, Filosofov en zijzelf een drie-eenheid moesten vormen en op die manier religieuze
activiteiten moesten ondernemen om een “nieuw religieus bewustzijn” te realiseren. Korte tijd
later richtten de Mereţkovskijs het tijdschrift De Nieuwe Weg (Novyj Put‟)op. Dit tijdschrift
publiceerde de werken van symbolistische schrijvers en de verslagen van de
“Religieus-Filosofische ontmoetingen”.
In haar volgende periode (1905 – 1914) paste Gippius haar religieuze, mystieke en
filosofische ideeën toe op de maatschappelijke orde. Vanaf dat moment was ze gekant tegen de
autocratie. In hun boek Le tsar et la Révolution uitten de Mereţkovskijs en Filosofov hun
misprijzen over de gang van zaken in het tsaristische Rusland. Ze beschouwden daarin het
tsarenrijk als het rijk van de duivel. Gippius verlangde in plaats daarvan naar een theocratie die
universalisme zou inluiden, waarbij vrijheid een centrale plaats zou innemen. Ze schreef daarbij
een belangrijke rol toe aan de intelligentsia. De Mereţkovskijs zagen in de mislukte revolutie van
1905 een voorloper van de ultieme religieuze revolutie die hun verwachtingen zou realiseren. Om
haar religieuze ideeën te promoten, ging ze samen met Mereţkovskij naar het buitenland.
In het centrum van haar metafysische filosofie stond altijd de liefde, die in deze periode
van haar schrijverschap in nauw verband stond met vrijheid. Haar concept over de liefde werkte
ze ook uit in haar gedichten. Voor Gippius was de zin van het leven het streven van de mens naar
liefde, naar een innerlijke harmonie. Als inspiratiebron voor haar metafysische filosofie gebruikte
Gippius boeken als de bijbel, Indische bronnen, boeken van Emmanuel Swedenborg, Karl van
Eckhardthausen, Elias Levi en het boek van de wijsheid van Solomon.
In de jaren 1914-1920 werd Gippius volledig opgeslorpt door de politieke en sociale
problemen waarmee Rusland af te rekenen kreeg. De Eerste Wereldoorlog brak namelijk uit in
1914 en werd kort na het uitbreken van de Oktoberrevolutie van 1917 beëindigd. Meteen na de
Oktoberrevolutie brak er opnieuw een oorlog uit, maar dit keer een burgeroorlog tussen de Witten
en de Roden. Haar metafysica was in die periode niet langer prioritair. Gippius was in die tijd een
“burgerlijke” dichteres die het leed van de bevolking en hun liefde voor Rusland vertolkte.
Daarenboven koesterde ze hooggespannen verwachtingen op het vlak van de toekomst van
Rusland.
De Mereţkovskijs ergerden zich voor de Oktoberrevolutie vooral aan de mentaliteit van
de bourgeoisie en de positivisten in Rusland en West-Europa en aanzagen hen als de
belangrijkste obstakels voor de verwezenlijking van hun ideeën. Ze waren namelijk niet
geïnteresseerd in het apocalyptisch christendom , gefocust op technologische prestaties,
ongebreidelde vooruitgang en materieel comfort en beschouwden trouwen en kinderen krijgen als
heilige principes. Voor de Mereţkovskijs waren deze principes vals en ze vreesden dan ook dat
de bourgeoisie de touwtjes in handen zou krijgen over de hele wereld en het Koninkrijk van de
Antichrist tot stand zou brengen, waar er geen vrijheid en individualisme meer zouden zijn. Eens
dat zou gebeurd zijn, zou het volgens hen onmogelijk zijn om het Koninkrijk van God op aarde
nog te realiseren.
Een andere bedreiging voor haar verwachtingen vormde het uitbreken van de Eerste
Wereldoorlog (WOI). De Mereţkovskijs waren in het begin heftige tegenstanders van de oorlog
wegens hun religieuze overtuiging. Een oorlog viel immers niet te rijmen met hun religieuze
ambities. Gippius profileerde zich in die periode als een overtuigde pacifist en drukte haar
antioorlogsgevoelens in haar gedichten, essays en Petersburgse dagboeken (Peterburgskie
dnevniki) uit.
Na een tijd begon Gippius‟ kijk op de oorlog te veranderen. Ze aanvaardde de oorlog
enkel op basis van haar religieuze overtuigingen. Ze dacht dat God de oorlog voorbestemd had en
dat de Russen de oorlog moesten aanvaarden en moesten aanzien als een stap terug op de weg
naar universalisme (vselenskost’).”
Terwijl Gippius in haar vorige periode dacht dat de intelligentsia een belangrijke rol
moest spelen in de verwezenlijking van haar religieuze ideeën, schreef ze nu die rol toe aan de
jonge generatie van de intellegentsia. Dat bleek uit haar toneelstuk De groene ring (zelënoe
kol‟co), dat in 1914 opgevoerd werd. Daarin was de centrale idee de “vreugde van het
gemeenschapsgevoel”. Deze filosofie komt in het volgende hoofdstuk uitvoerig aan bod. Het
toneelstuk ging over een conflict tussen de oude en de jonge generatie. De jongeren wilden op
een vredevolle manier komaf maken met het verleden en een nieuwe samenleving creëren met
nieuwe spirituele waarden. De oude generatie bleef zich echter koppig vastklampen aan het
verleden. Het conflict resulteerde ten slotte in een overwinning voor de jonge generatie, waarbij
de hoop en het gemeenschapsgevoel van de jongeren geprijsd werden.
Wanneer in 1917 de Februarirevolutie uitbrak, was Gippius razend enthousiast. Net als de
“jongere symbolisten” Blok, Belyj en Brjusov aanzag ze deze revolutie als een omwenteling. Ze
werd opnieuw politiek actief en schreef manifesten voor de Socialistisch-Revolutionaire partij.
Ook in haar gedichten weerklonk haar verrukking over de gewonnen vrijheid. Na de
Februarirevolutie werd de Voorlopige Regering opgericht. Gippius discussieerde geregeld over
sociale en politieke aangelegenheden met de leden van de Voorlopige Regering Kerenskij,
Bunakov-Fondaminskij en Savinkov in haar appartement. Tot Gippius‟ grote frustratie bleek de
Voorlopige Regering te zwak om iets te verwezenlijken. Wanneer de Okotberrevolutie enkele
maanden later uitbrak, werd het land in een complete chaos gestort. Gippius stond enkel achter de
beginfase van de Oktoberrrevolutie, waarbij de autocratie werd afgeschaft en vrijheid werd
beloofd. Maar al snel keerde Gippius zich tegen de bolsjevieken en vergeleek het regime met de
heerschappij van de duivel. In haar gedichten en dagboeken beschreef ze uitvoerig haar emoties.
Toen het Witte Leger van het Rode Leger verloren had, besloten de Mereţkovskijs samen
met Filosofov en hun secretaris, Vladimir Zlobin, te emigreren. Daarbij wilden ze hun religieuze
ideeën promoten en vooral hun vaderland bevrijden van het koninkrijk van de Antichrist. Net
zoals Solov‟ëv gebruikte ze de benaming Antichrist, maar terwijl Gippius onder de Antichrist de
bolsjevieken verstond, waren de antichristelijke filosofie van Nietzsche, de verspreiding van het
Christelijk anarchisme en de bedreiging uit het Oosten volgens Solov‟ëv uitingen van het kwaad
die de komst van de Antichrist aankondigden.
Als schrijfster baande Zinaida Gippius de weg voor dichters als Blok, Majakovskij, Achmatova
en Mandel‟stam, doordat ze brak met de bestaande tradities binnen de Russische poëzie. Ook
haar filosofische en religieuze thema‟s in de vroege jaren 1890 dienden als inspiratiebron voor
heel wat dichters. De originaliteit van Zinaida Gippius‟ inzichten op sociaal en religieus vlak en
de waarde van haar dichtkunst zouden wellicht in eender welk ander land geprezen worden, maar
in de SU werd ze doodgezwegen. Zinaida was namelijk vanwege haar uitgesproken
antibolsjevistische houding een persona non grata in de Sovjet-Unie.
II. METAFYSICA EN RELIGIEUZE ACTIVITEITEN
In het begin van de 20e eeuw is er sprake van een religieuze revolutie in Rusland. Een deel van de
intellectuelen, waaronder Zinaida Gippius, is in die tijd erg gefocust op religie. Alvorens
Gippius‟ visie op de Eerste Wereldoorlog en de Oktoberrevolutie van 1917 uit te werken, is het
belangrijk om eerst dieper in te gaan op de ontwikkeling van haar religieuze filosofie. Enkel op
die manier kan haar visie op de evenementen tussen 1914 en 1917 ten volle begrepen worden.
In dit hoofdstuk beperk ik mij niet enkel tot de religieuze filosofie van Gippius, maar
bespreek ook enkele belangrijke filosofisch-religieuze bewegingen en hun voornaamste
vertegenwoordigers. Zo is het mogelijk om de ideeën van Gippius vanuit een breder perspectief
te bekijken. Net als Gippius streven veel bewegingen namelijk naar een betere toekomst voor de
mensheid en naar de eenmaking van de mensheid. Vaak gaat dit gepaard met het verlangen naar
een revolutie en koesteren ze apocalyptische verwachtingen.
Verder ga ik ook dieper in op de wortels van de religieuze heropleving.
1. De filosofisch-religieuze zoektocht in Rusland
Ontstaan
Onder invloed van de economische en industriële ontwikkeling en de veranderingen op sociaal
vlak was er vanaf het midden van de jaren 1890 een culturele heropleving waarneembaar. Deze
opbloei situeerde zich niet enkel op het vlak van literatuur, maar ook in de filosofie, de schone
kunsten, de muziek, het ballet en het theater. Naar analogie met deze culturele opbloei die
uiteindelijk culmineerde in de “zilveren eeuw”, richtte een klein deel van de intelligentsia zich
volgens Efim Etkind in die mate op religie, dat er gesproken werd van een “religieuze
renaissance”.
Avril Pyman beschouwde het religieuze vacuüm als de voornaamste oorzaak van de
religieuze heropleving. Tegen de tweede helft van de 19e eeuw had Europa een grote vooruitgang
geboekt op het vlak van wetenschap, industrie en technologie en had zo zijn invloed op de rest
van de wereld op verschillende vlakken laten gelden. De Europese cultuur werd verspreid, wetten
werden opgelegd en hun geloof in de vooruitgang werd doorgegeven. Daardoor ontstond er in die
periode een gevoel van onbehaaglijkheid. Rusland had namelijk de Middeleeuwen doorgemaakt,
maar de Renaissance en de Verlichting waren grotendeels aan haar voorbijgegaan. Dit resulteerde
uiteindelijk in een geloofscrisis in Rusland. Rond de eeuwwisseling voelden de Russen de
culturele breuk, maar hadden ze tegelijkertijd de overtuiging dat ze nog een keuze hadden,
namelijk terugkeren naar het geloof.
De religieuze heropleving kwam ondanks alles onverwacht, aangezien de intelligentsia
daarvoor relatief weinig interesse aan de dag legde voor religieuze kwesties. In het verleden
hadden Fëdor Dostoevskij, Lev Tolstoj en Vladimir Solov‟ëv zich verdiept in religieuze
vraagstukken. Net de invloed van deze figuren droeg in belangrijke mate bij tot de religieuze
renaissance (religioznoe vozroždenie).
Vooral de ideeën van Solov‟ëv hebben veel invloed uitgeoefend ten tijde van de religieuze
zoektocht in Rusland. Hij heeft zowel op symbolistische dichters, waaronder Belyj, Blok en
Ivanov, als op de filosofen Sergej Bulgakov, Trubeckoj en Florenskij grote invloed uitgeoefend.
Solov‟ëv protesteerde tegen het overheersende positivisme en materialisme dat hoogtij vierde in
het Westen en werkte als alternatief een universele synthese uit van natuurwetenschap, filosofie
en theologie, waarbij hij zich baseerde op de Platoonse drie-eenheid van schoonheid, het goede
en de waarheid. Zijn filosofie omvatte drie kernbegrippen, namelijk zijn idee van “totale eenheid”
of vseedinstvo, Godmensheid of Bogočelovečestvo en zijn leer over de Sophia of de Wereldziel
(Mirovaja Duša). Het concept van vseedinstvo betekende dat God Absoluut is en dat God in alles
is en alles op zijn beurt in God is. Bogočelovečestvo duidde op de vereniging van God en mens.
De Sophia is de perfecte mensheid zoals belichaamd in Christus. Cf. infra, p. 53-54.
Ondanks het feit dat slechts een klein deel van de intelligentsia in de ban was van religie,
rezen religieuze stromingen en religieuze kringen als paddestoelen uit de grond. Deze kringen
waren niet strikt gedefinieerd, zodat het verloop tussen de kringen betrekkelijk groot was.
Alhoewel de grondslagen van hun maatschappelijke ideaal verschillend waren -
anarchistisch of socialistisch – bevatte elk ideaal wel telkens dezelfde kern: een religieuze
samenleving als resultaat van de religieuze zoektocht. Deze samenleving werd aangeduid met de
termen religioznaja obščestvennost’ (religieuze samenleving) of
sobornost’(gemeenschapsgevoel). Ze koppelden namelijk vaak hun religieuze interesse aan een
revolutionaire omwenteling en koesterden daarbij apocalyptische verwachtingen. Ze voelden
immers aan dat er een culturele catastrofe op til was. Voor de meesten luidde de apocalyps
tegelijkertijd een nieuwe tijd aan, een heropstanding.
Hieronder volgt een overzicht van enkele belangrijke filosofisch-religieuze bewegingen en hun
vertegenwoordigers.
De Christelijke Broederlijkheid van de Strijd
Meteen na de “Bloedige Zondag”, op 9 januari 1905, stichtten de filosofen Vladimir Èrn en
Valentin Svencickij de Christelijke Broederlijkheid van de Strijd (Christianskoe Bratstvo Borby).
Hun voornaamste doelstellingen waren de scheiding van Orthodoxie en autocratie en de
oprichting van een constituoneel-democratische orde in Rusland. Het dichter bij mekaar brengen
van het volk en de intelligentsia vormde een belangrijke voorwaarde voor het slagen van hun
doelstellingen.
Een jaar na de oprichting van de Christelijke Broederschap werd hun programma bekend
gemaakt. Een van hun belangrijkste standpunten was het verlangen naar de scheiding van
Orthodoxie en autocratie, omdat enkel dan de kerk uit haar passieve toestand bevrijd zou
worden. De kerk zou dan namelijk in staat zijn om onafhankelijk stellingnames in te nemen met
betrekking tot de politieke, sociale en culturele problemen van haar tijd.
Ook vonden ze dat vanuit het principe van het gemeenschapsgevoel (sobornost’) van de
kerk men zich moest inlaten met het oplossen van de sociale problemen. Op basis van de
christelijke principes vrijheid en liefde moest het verbod op eigendom ingevoerd worden. Verder
moesten alle gelovigen volgens hen leven en werken in de kerkelijke gemeenschap en was het
algemene moto: wie niet werkt, die niet eet. Iedereen moest tevens de mogelijkheid krijgen zijn
talenten te ontplooien. Aan de hand van deze maatregelen wilden ze de bevrijding van het
kapitalistische juk bewerkstelligen. Bij de strijd tegen de kapitalisten was geweld toegelaten,
omdat de strijd niet in naam van een individu plaatsvond, maar in naam van Christus.
Verder vonden ze dat er een christelijke politieke partij moest opgericht worden, die haar
eigen economische en politieke programma zou hebben.
Bovendien waren de oprichters van de Christelijke Broederschap geïnspireerd door de
ideeën van Solov‟ëv. Zo hoopten ze via het streven naar al hun doelstellingen de voorlaatste fase
van de geschiedenis van de mensheid te bereiken. Eens ze die fase bereikt zouden hebben, dan
zou de laatste fase, de apocalyptische, heel nabij zijn.
Ook de Mereţkovskijs en Filosofov koesterden apocalyptische verwachtingen. Maar
terwijl de Christelijke Broederschap wilde dat de kerk zou terugkeren naar haar primitieve staat
van in de tijd van de eerste christenen, dus naar het “oude religieuze bewustzijn” , streefden de
Mereţkovskijs en Filosofov naar een “nieuw religieus bewustzijn”, omdat ze het oerchristendom
als onvolmaakt beschouwden.
Christelijk anarchisme en christelijk socialisme
Alhoewel Sergej Bulgakov en Nikolaj Berdjajev vaak in een adem genoemd worden, waren hun
meningen over het christendom en revolutie fundamenteel verschillend. Terwijl ze beiden de
evolutie van marxisme naar idealisme doorgemaakt hadden in hun denken, verdedigden ze toch
elk andere principes.
Bulgakov noemde zichzelf een christelijke socialist. In tegenstelling tot de meerderheid
van zijn tijdgenoten was Bulgakov niet gekant tegen het tsarisme. Dit resulteerde in de
uitwerking van zijn theocratische ideaal. In Bulgakovs ogen bestond de wereld dan ook uit
mensen die voor God waren en mensen die tegen Hem waren.
In 1905 publiceerde Bulgakov het programma van zijn politieke partij De Unie van de
Christelijke Strijd (Sojuz christianskoi borby) in het laatste nummer van De vragen des levens
(Voprosy ţizni). Het programma bevatte vijf pijlers. Ten eerste moest er een christelijke
maatschappij tot stand komen waarbij politieke activiteit gelijk zou staan met de vervulling van
de religieuze plicht. Ten tweede moesten de christenen, ongeacht hun geloof, verenigd worden.
Verder streefde hij naar de bevrijding van het individu op politiek en sociaal vlak. Dit principe
was gebaseerd op het anarchistisch communisme van de vroege christelijke gemeenschappen en
vormde de voornaamste taak van de partij. Ten vierde wilde hij een alliantie met alle
niet-religieuze partijen die net als de Unie van de Christelijke Strijd democratisch waren met als
doel dezelfde doelstellingen te bereiken en tegelijkertijd de strijd aan te binden tegen hun
atheïstische ideeën. Ten slotte moest er christelijke literatuur verspreid worden en een krant
worden opgericht om de ideeën van de Unie te propageren en streefde hij naar de oprichting van
verenigingen die steunden op de pijlers van het partijprogramma. De slogan van de toekomstige
samenleving was God en het volk (Bog i narod).
Terwijl Bulgakov een autoritair theocratisch ideaal koesterde, stond Berdjajev een
extreem libertaire samenleving voor. Zelfs God had in Berdjajevs ogen niet het recht de vrijheid
van de mens in te perken. Voor Bulgakov impliceerde individualisme net de onderwerping van de
mens aan een autoriteit.
Een tweede fundamenteel verschil bestond erin dat Berdjajev veel minder bezig was met
theologie en apocalyptische theorieën. Bulgakov geloofde net als Mereţkovskij in een
theologische apocalyps, terwijl Berdjajev gefocust was op mystiek, niet in de christelijke, maar in
de heidense zin en hij geloofde in een geseculariseerde vorm van revolutie. Berdjajev verlangde
naar een revolutie, omdat hij opkwam voor de onderdrukten en haat koesterde tegenover de
onderdrukker. Hij had dan ook een aversie tegen de middenklasse en hun kleinburgerlijkheid.
Berdjajev geloofde ook in de theorie van Godmensheid (Bogočelovečestvo). Hij
verlangde naar een religie die grootser was dan het christendom, namelijk de religie van
Godmensheid. Dit zou het begin inluiden van de perfecte eenheid van het goddelijke met de
mensheid. Enkel Christus had het goddeloze mensdom en de mensloze goddelijkheid kunnen
overwinnen. In de volgende fase van de menselijk geschiedenis zou ook de mensheid volgens
Berdjajev erin slagen die eenheid te bereiken. Eens de mensheid in die fase zou zijn, zou de
mensheid bevrijd zijn en zou er een gemeenschap tot stand komen gebaseerd op God.
De Filosofisch-Religieuze Genootschappen van Moskou en Sint-Petersburg
De Filosofisch-Religieuze Genootschappen in Moskou en Sint-Petersburg situeerden zich tussen
de jaren 1905-1917. Het doel van deze genootschappen bestond erin de intellectuelen op
regelmatige basis samen te brengen om filosofisch-religieuze aangelegenheden te bespreken.
Beide genootschappen vormden de belangrijkste voorbeelden van de religieuze zoektocht die
menig intellectueel in die tijd in de ban hield.
Tussen deze genootschappen onderling waren er echter verschillen. In Sint-Petersburg
draaide alles rond het “nieuwe religieuze bewustzijn” van Mereţkovskij, Gippius en Filosofov. In
Moskou werd het religieuze denken in het algemeen geanalyseerd op een systematische en
filosofische manier. De belangrijkste vertegenwoordigers waren Sergej Bulgakov, Pavel
Florenskij en de prins Evgenij Trubeckoj. Ze gebruikten in het bijzonder de religieuze
bespiegelingen van Vladimir Solov‟ëv als uitgangspunt. De idee van Solov‟ëv om filosofie en
religie te verenigen, vormde de basis van waaruit ze hun eigen filosofie ontwikkelden. Daarbij
formuleerden ze wel eens kritiek op de bestaande kerk.
Florenskij probeerde in de lijn van Bulgakov de christelijke politiek van Solov‟ëv om te
zetten in de praktijk en was ook lid van de Christelijke Broederlijkheid van de Strijd, omdat hij
een maatschappij nastreefde gebaseerd op christelijke grondslagen. Florenskij bekeerde zich
uiteindelijk nog voor de revolutie tot het priesterschap. Bekeringen onder de intellectuelen die in
een religieuze zoektocht verwikkeld waren, kwamen overigens verre van zeldzaam voor.
Het Filosofisch-Religieuze Genootschap van Sint-Petersburg wilde dan weer breken met
de bestaande kerk en had veel commentaar op de “historische kerk”. In de plaats daarvan wilden
ze een “nieuw religieus bewustzijn” creëren. Hun uiteindelijke doelstelling was daarbij om een
“nieuwe” kerk te stichten en een “nieuw” religieus bestaan in te luiden. Cf. infra, p. 34-35.
Het mystiek anarchisme
De belangrijkste vertegenwoordigers van het mystiek anarchisme waren de symbolisten Georgij
Čulkov en Vjačeslav Ivanov. Het mystiek anarchisme ontstond in juli 1905 naar aanleiding van
een pennenstrijd tussen Čulkov en Bulgakov. Čulkov verzette zich tegen de ideeën van Bulgakov,
omdat hij via het christendom de toenmalige sociale problemen trachtte op te lossen. Hij
protesteerde ook tegen de zoektocht naar een “nieuw religieus geloof” van de
Religieus-Filosofische Gemeenschap in Sint-Petersburg. Čulkov was namelijk gekant tegen het
ascetisme, de nederigheid, de onderdanigheid en de passiviteit die gepropageerd werden door het
Historisch Christendom. Daar tegenover stelde hij zijn maatschappijvisie waarbij hij het sociaal
activisme promootte en net als Mereţkovskij apocalyptische verwachtingen koesterde en naar een
nieuwe wereldorde verlangde. Maar terwijl Mereţkovskij met zijn idee van een “nieuw religieus
bewustzijn” naar een nieuw christelijk dogma streefde, wilde Čulkov net breken met alle
dogma‟s in de religie, filosofie, ethiek en politiek. Hij was er namelijk van overtuigd dat zijn
anarchistische ideaal niet naar een “vormeloze chaos” maar naar een “overwinning van de
wereld” zou leiden.
Daarenboven moesten de metafysisch anarchisten zich volgens Čulkov inzetten voor de
emancipatiestrijd aan de hand van “mystieke ervaringen” in de kunst en de liefde en hun
bewustzijn van de Sophia of Wereldziel. Volgens de mystiek is er namelijk een verband tussen de
innerlijke ervaring en de externe wereld en kan er op die manier bijgedragen worden tot de
apocalyptische transfiguratie van de wereld.
Vanaf de uitvaardiging van het Oktobermanifest in 1905 beleefde het mystiek anarchisme
haar hoogdagen. Zelfs toen de regering al vanaf november 1905 haar beloftes niet meer nakwam
en de opstand van december 1905 gewelddadig onderdrukt werd, gaven de mystiek anarchisten
de hoop op de realisatie van hun idealen niet op.
In 1906 werd gestart met de publicatie van almanakken onder de titel Fakkels (Fakely).
Deze titel verwijst naar de mystieke liefde die “eeuwig brandt en nooit uitdooft”. Enkele
maanden later verscheen het eerste manifest van de mystiek anarchisten, Over het Mystiek
Anarchisme, geschreven door Čulkov en Ivanov. Daarin werd er verkondigd dat een
anarchistische samenleving voldoet aan de noden van elk mens, namelijk de nood aan vrijheid en
aan liefde. Ze streefden in wezen naar een “religieus-sociale eenheid” of sobornost’, waarbij elk
afzonderlijk element van het geheel zijn eigenheid behield. Ze waren er namelijk van overtuigd
dat er een onderliggende eenheid bestond tussen alle mensen en dat die eenheid opgewekt kon
worden aan de hand van “mystieke ervaringen” in de kunst en de liefde.
Maar toen de stabiliteit van Rusland in 1907 teruggekeerd was, verminderde de
populariteit van het mystiek anarchisme. In 1910 was de interesse in het mystiek anarchisme
definitief uitgedoofd.
De Godbouwers
De Godbouwers (bogostroiteli) waren prerevolutionaire marxisten die de gnoseologische,
esthetische en ethische aspecten van het marxisme wilden uitwerken, omdat die in hun ogen
verwaarloosd werden. De voornaamste vertegenwoordigers waren Maksim Gor‟kij en Anatolij
Lunačarskij. De Godbouwers verlangden naar een spirituele vernieuwing in Rusland, namelijk de
totstandkoming van een nieuwe religie.
In Gor‟kijs werk De Biecht (Ispoved‟), geschreven eind 1907-begin 1908, maakte hij een
onderscheid tussen twee soorten mensen: de eerste groep omvatte de Godbouwers, de tweede
groep waren de eeuwige slaven van hun behoefte om niet enkel de eerste groep, maar de hele
wereld te domineren. Gor‟kij zette zich af tegen deze laatste groep, omdat ze de bevelen van
Christus verworpen hadden en omdat Christus tegen de overheersing van de mens over zijn
naaste was. De Godbouwers zouden in het geheim echter een nieuwe god creëren: een god van de
schoonheid, de gerechtigheid, het begrip en de liefde. Daarenboven zouden ze het volk
samenbrengen en hen de enige manier tonen om iedereen met mekaar te verenigen. Ten slotte
zou de genezing van het volk voltooid worden door hun vurige geloof. Gor‟kijs conclusie luidde
dat “een volk dat verenigd wordt door een gemeenschapsgevoel mirakels kan verwezenlijken
dankzij zijn scheppende krachten, kortom, dat een volk God kan scheppen.”
Lunačarskij had dan weer zijn visie op de geschiedenis van de mensheid uitgewerkt.
Volgens hem bestond deze uit drie verschillende etappes die gebaseerd waren op het religieuze
bewustzijn van de mens. De eerste etappe omvatte de mythes van de oude godsdiensten en het
christendom. De volgende etappe omvatte de filosofisch-religieuze systemen van de moderne tijd
van geleerden als Spinoza, Fichte, Schellling en Hegel. Ten slotte kwam het wetenschappelijk
socialisme. Lunačarskij was er namelijk van overtuigd dat de ultieme streefdoelen van alle grote
religies – geluk, rechtvaardigheid, vrijheid en de overheersing over de natuur - vervat zaten in de
filosofie van Marx.
Verder was religie voor Lunačarskij een “eeuwige waarde”; de mens zou volgens hem
altijd nood hebben aan religie. Zelfs de socialistische maatschappij zonder klasseverschillen zou
moeten opboksen tegen eenzaamheid, wanhoop, angst, de dood, liefde enz. Enkel in de
samenleving waarin de mens een god voor zijn medemens zou zijn, zou de samenleving
voorgoed verlost zijn van het lijden, aangezien het lijden voortkomt uit het individualisme, het
privé-bezit en de kapitalistische economie.
De meningen van de intelligentsia ten opzichte van de Godbouwers waren tamelijk uiteenlopend.
Gippius, Mereţkovskij en Minskij waren in elk geval tegen het feit dat het individu weggecijferd
werd ten gunste van het collectieve, omdat dat volgens hen de kiem van een nieuwe autocratie
kon bevatten.
2.Zinaida Gippius: metafysica en religie
Inleiding
Als metafysisch symboliste maakte Gippius geen duidelijk onderscheid tussen deze wereld en de
transcendentale wereld. Ze probeerde bijvoorbeeld aan de hand van haar gedichten een perfecte
eenheid met God te bereiken. Haar manier om die eenheid met God te bereiken, was door
introspectie. Gippius dacht namelijk dat “God in haar aanwezig was, alsook Zijn wil, verlangen
en alwetendheid”.
Ook in haar dagelijkse leven was Zinaida religieus geëngageerd. Zo kwamen de
Petersburgse intellectuelen vaak samen in de woonst van het echtpaar, genaamd Dom Muruzi aan
de Litejnyj Prospekt, om religieuze discussies te voeren en was zij de initiatiefneemster van de
Religieus-Filosofische Ontmoetingen. Gippius leverde dan ook haar bijdrage aan de religieuze
heropleving die kenmerkend was voor die tijd.
De voornaamste elementen die deel uitmaakten van Gippius‟ filosofie waren vrijheid,
gelijkheid en liefde. Gippius aanzag het zelfs als haar maatschappelijke plicht om het Russische
volk ervan te overtuigen dat deze drie elementen de belangrijkste waarden in het menselijke
leven waren.
Vrijheid en gelijkheid
Zinaida had haar visie op vrijheid beschreven in haar artikel Het brood van het leven:
“Должно быть свобода, но перерождѐнная в высшее подчинение. Такая
свобода, нам ещѐ недоступная. […] Пусть же будет у нас чувство
обязанности по отношению к плоти, к жизни, и предчувствие свободы - к
духу, к религии. Когда жизнь и религия действительно сойдутся, станут
как бы одно наше чувство долга неизбежно коснется и религии,
слившись с предчувствием свободы; и вместе они опять составят одно,
может быть, ту высшую, ещѐ неизвестную, свободу, которую обещал
нам Сын Человеческий: “Я пришѐл сделать вас свободными”.”
Gippius dacht de mens via het christendom de hoogste vorm van vrijheid kon bereiken.
Die vrijheid hield in dat de mens beschikte over vrijheid en tegelijkertijd gehoorzaam bleef aan
God. Het basisprincipe van het christendom was in Gippius‟ ogen vrije liefde.
Een andere belangrijke pijler in Gippius‟ gedachtesysteem was gelijkheid. Vrijheid en
gelijkheid waren volgens haar nauw verbonden. Het principe van gelijkheid gold niet enkel in
menselijke relaties, maar ook in de samenleving en in religie.
Liefde
Volgens Gippius stonden vrijheid en gelijkheid in nauw verband met de liefde.
Zinaida ging akkoord met de idee van Solov‟ëv dat echte liefde de tijd en de dood overstijgt.
Echte liefde veranderde volgens haar het tijdelijke in het eeuwige en het sterfelijke in het
onsterfelijke. Tijdgenoten als de fictieschrijvers Leonid Andreev, Michail Arcybašev, Alexander
Kuprin en Ivan Bunin beschouwden de liefde net als voorbijgaand en ze benaderden de liefde op
een gevoelsmatige manier. Gippius daarentegen benaderde de liefde als een spirituele kracht die
een voorname rol speelde in het leven en die in staat was de despotische kracht van egocentrisme
teniet te doen.
Op basis van Solov‟ëvs concept van de liefde bouwde Gippius verder op zijn ideeën. De
drie elementen menselijke persoonlijkheid, persoonlijke liefde en maatschappij vormden een
eenheid in haar filosofie. Daarin speelde de menselijke liefde een centrale rol en vormde als het
ware een brug tussen de mens en de maatschappij. Verder beweerde Gippius dat er geen dualisme
tussen lichaam en geest bestond, maar dat deze twee componenten net een eenheid vormden. Een
goddelijke liefde kon volgens haar het zondige en wellustige lichaam veranderen.
Gippius streefde ook naar een perfecte liefde die “zowel het spirituele als het materiële
zou omvatten die het goddelijke en onsterfelijke in de mensheid zou herstellen”. Alhoewel
Gippius besefte dat dit ideaal onbereikbaar was, achtte ze het de moeite waard om ernaar te
streven, aangezien ze dit streven als het doel van het menselijke leven beschouwde. In een van de
aforismen van Vladimir Solov‟ëv vond Gippius de perfecte weergave van de betekenis van het
leven voor haar: “het doel van het leven is liefde, zijn vorm is schoonheid, zijn basis is vrijheid”.
Gippius beweerde dat het onvermogen van de mens om de perfecte liefde te bereiken een
geestelijke kwelling was. Deze kwelling beschouwde ze als inherent aan de menselijke evolutie
en een noodzakelijke voorwaarde voor de totstandkoming van het Koninkrijk Gods op aarde.
Leven betekende voor haar vreugde, geloof, maar ook verdriet.
Voor Gippius was liefhebben hetzelfde als leven; zonder de liefde was er geen leven. In
een brief aan Filosofov in 1905 vergeleek ze haar beeld van de hel met dat van de starets Zosima
uit De gebroeders Karamazov. Daarin zei Zosima dat de hel “de liefde is die je wel begrijpt en
ziet, maar niet bezit”, kortom, het onvermogen van de mens om lief te hebben. Verder beschreef
ze in dezelfde brief haar zoektocht naar God:
«Я ищу Бога-Любви, ведь это и еcть Путь, и Истина, и Жизнь. От Негo, в
Нëм, к Нему - Тут начинается и кончается всë моë понимание выхода,
избавления. Доcтижение всяческой к всему и во всем – Любви.»
Trouw
Verder was er nog trouw. Trouw nam voor haar een centrale plaats in het leven in, en dan in het
bijzonder in de liefde. Daarbij onderscheidde ze twee componenten: verraad (izmena) en
verandering (izmenenie). Zeker als het over principes ging, bleef Gippius er trouw aan:
“I may change, but I never betray, especially if some principle is involved. „In
principles‟ I am uncompromising.”
Dood
Een ander belangrijk aspect van haar metafysica was haar opvatting over de dood. Alhoewel
Gippius geloofde in de onsterfelijkheid van de menselijke persoonlijkheid, was ze toch bang voor
de dood. Ze geloofde immers dat de ziel sterfelijk was. Zinaida was ervan overtuigd dat het heel
belangrijk was om zich voor te bereiden op de transcendentale wereld. De dood was er in haar
ogen niet “omwille van de dood zelf, maar omwille van de verrijzenis van de menselijke
persoonlijkheid”.
In het volgende citaat beschrijft Gippius de manier waarop men de dood moet
aanzien:
“Man must see death as a transfiguration of reality, as a merging of Heaven
and earth; he must learn to love them, for then, and only then, can the
thriumph of his spiritual resurrection accompany the thriumph of his physical
death.” Man will then be able to benefit from death, as does Valentina in The
Asphodel: “Pure and powerful, death has imparted to her face the ultimate
expression of thruth, knowledge, and tranquility”.”
Het getal drie
Verder speelde het mystieke getal drie een belangrijke rol in haar metafysica. Het getal drie stond
symbool voor de ondeelbaarheid die men kon terugvinden in bijvoorbeeld de Heilige
Drievuldigheid. Gippius was van mening dat de ondeelbare eenheid het middelpunt moest
vormen van alle menselijke relaties en dat er enkel rond die ondeelbaarheid enkelvoudigheid
mocht zijn en de opeenvolging van de „een‟, de „twee‟, en de „drie‟. In haar filosofie was drie
tegelijkertijd een. Ze verzette zich dan ook tegen de filosoof Nikolaj Berdjajev, omdat hij enkel
gericht was op individuele vrijheid.
Het getal drie bracht Gippius ook in verband met seks. De reden daarvoor was dat ze
vreesde dat het “goddelijke en miraculeuze gevoel van de ware liefde” zou moeten onderdoen
voor sensualiteit. Zo vond Gippius bijvoorbeeld dat koppels pas mochten trouwen op voorwaarde
dat ze God konden opnemen in hun eenheid. Seks was voor haar een uiting van de goddelijke
Drievuldigheid in het menselijk lichaam en een manier om in contact te komen met de
transcendentale wereld.
Ook haar wereldvisie was gestoeld op het concept van het getal drie. Net als
Mereţkovskij dacht Gippius dat de geschiedenis van de mensheid in totaal uit drie fases bestond.
Elk van die fases betrof een koninkrijk en een testament. Het eerste koninkrijk was het
Koninkrijk van de Schepper God de Vader en het Oude Testament. Daarin waren de macht van
God en zijn gezag gelijk aan waarheid. Het tweede koninkrijk betrof het Koninkrijk van de Zoon,
Jezus Christus, en het Nieuwe Testament. Dit was volgens haar de huidige fase in de
geschiedenis van de mensheid. Daarin wordt waarheid als liefde geopenbaard. Ten slotte zou er
nog een derde koninkrijk komen, het Koninkrijk van de Heilige Geest of de eeuwige
Vrouwenmoeder en het Derde Testament. In dit koninkrijk zou liefde als vrijheid geopenbaard
worden en zouden de bestaande antitheses voorgoed opgeheven worden, zoals seks en ascetisme,
individualisme en gemeenschapsgevoel, atheïsme en religiositeit, slavernij en vrijheid, haat en
liefde etc.. Deze antitheses zouden dan een synthese vormen in het Koninkrijk van het
Apocalyptische Christendom. In dit laatste koninkrijk zou de wereld verlost worden en zouden de
mensen in vrede, harmonie en liefde met mekaar samenleven. Ook zouden God de Vader en God
de Zoon samen opgaan in de Heilige Geest, alsook het lichaam en de geest en hemel en aarde.
Overigens had Gippius kritiek op het feit dat het historisch christendom geen verband
legde tussen het eerste boek van de bijbel, het boek Genesis, en het laatste boek, de Openbaring.
De Eeuwige Moeder, die voorkwam in het begin en het einde, moest in haar ogen voorgesteld
worden als de “perfecte eenheid van de Goddelijke persoonlijkheid”
Religieuze revolutie en religieuze activiteiten
Een religieuze revolutie was volgens Gippius de voorwaarde voor de totstandkoming van het
Derde Koninkrijk. Dit koninkrijk was volgens haar heel nabij. Gippius bekritiseerde de
historische kerk, omdat men enkel gewag maakte van Christus en dat de Vader en de Heilige
Geest over het hoofd gezien werden. Volgens haar werd op die manier enkel de waarheid
geopenbaard aan de mensen en werden de twee overige elementen van de Drie-Eenheid
verwaarloosd. Enkel in de apocalyptische kerk zouden Christus, God de Vader en de Heilige
Geest verenigd zijn.
Verder geloofde ze in de Tweede Komst van Christus. Door de Tweede Komst van
Christus als de Drie in Een zou er een einde komen aan de huidige staat van de mensheid en de
wereld en zou hij de mensheid in liefde en harmonie verenigen. Daarna zou de apocalyptische
kerk gesticht worden. Deze kerk moest aangezien worden als een “nieuwe beleving van God in
het menselijke bewustzijn en de menselijke ziel”. De historische kerk of de Kerk van de Eerste
Komst zou ten slotte opgaan in de apocalyptische kerk. Het ontstaan van dergelijke
oecumenische kerk zou betekenen dat de geschiedenis van de mensheid zich in zijn laatste fase
bevindt.
Gippius was ervan overtuigd dat zij de totstandkoming van een religieuze revolutie moest
stimuleren. Zoals blijkt uit een brief naar Dmitrij Filosofov, dacht ze dat haar verlangen om die
taak uit te voeren kwam door Gods liefde voor de mens :
“My longing to perform this task [the creation of a new Church], my longing
for love, does not stem from me. My awareness – that the only way out from
our impasse is a firm faith in God – does not originate with me either. My
longing and my awareness stem from God‟s love for us.”
Het begin van Gippius‟ overtuiging dat een nieuwe Russische kerk noodzakelijk was, valt te
situeren in 1899. Toen de Mereţkovskijs de herfst doorbrachten in het dorpje Orlino, kwam
Mereţkovskij plotseling Gippius‟ kamer binnengelopen en riep uit dat er een nieuwe kerk moest
komen die universeel moest zijn. Daarna praatten ze nog lang na en werkten hun visie op de kerk
uit:
« (…) et il nous apparut ce qui suit: l‟Eglise est nécessaire comme image
d‟une religion évangélique, chrétienne, d‟une religion de la Chair et du Sang.
L‟Eglise existante ne peut satisfaire, à cause de sa structure, ni nous-mêmes, ni
les gens qui nous sont proches dans le temps. »
Het echtpaar vond namelijk dat het christendom enkel gefocust was op de Geest en dat het Vlees
genegeerd werd. Daarmee bedoelden ze concreet dat het christendom het aardse leven en aardse
plezier, alsook schoonheid en sensualiteit verloochende. Ook stelden ze dat de blinde
onderwerping van de kerk aan de staat aan de kaak.
Vanaf dat moment begon de belangrijkste periode in Gippius‟ leven op het vlak van
religieuze activiteiten. Tussen de jaren 1906-1908 beleefden de Mereţkovskijs en Filosofov in
het buitenland hun “Gouden Tijd” op het vlak van de uitwerking van hun religieus gedachtegoed.
Ten slotte kwam deze fase van religieuze activiteiten tot stilstand eens de Oktoberrevolutie van
1917 uitgebroken was. Die revolutie deed namelijk in een klap al hun apocalyptische
verwachtingen teniet.Cf. infra, p.97. Gippius had deze fases uitgebreid beschreven in een speciaal
dagboek dat ze bijhield, getiteld Over het belangrijkste (O glavnom).
Gippius gaf zich in het prille begin van de 20e eeuw vol enthousiasme over aan haar religieuze
activiteiten. Ze verlangde naar een nieuwe Russische kerk waarin de hemel en de aarde verenigd
zouden zijn. Ze geloofde daarbij dat het Koninkrijk van het Derde Testament heel nabij was en
dat de kerk en de staat absoluut gescheiden zouden zijn, aangezien kerk en staat mekaars
tegenpolen zijn, net zoals het Koninkrijk van God tegengesteld is aan het koninkrijk van de
Duivel. In het kader van hun “nieuw religieus bewustzijn” (novoe religioznoe soznanie)
begonnen de Mereţkovskijs al snel geheime samenkomsten met hun vrienden te organiseren in
hun appartement in Sint-Petersburg. Het doel van die samenkomsten was om een nieuwe religie
te vestigen en een nieuw bewustzijn te introduceren. Filosofov, Nikolaj Berdjajev, Nikolaj
Minskij, Vasilij Rozanov, Sergej Djagilev, Andrej Belyj en anderen namen deel aan die
samenkomsten. Tot Gippius‟ grote teleurstelling waren de meningen van de leden van de
samenkomsten tijdens discussies al snel verdeeld en werd de aandacht afgeleid van de
belangrijkste reden van de samenkomsten, namelijk de totstandkoming van een “nieuw religieus
bewustzijn”. Volgens haar werd er teveel nadruk gelegd op het mysterie van seks, terwijl de
enige belangrijke thema‟s voor haar God en de mens, de incarnatie van de Geest en de sublimatie
van het Vlees waren.
Omdat enkel Filosofov op dezelfde golflengte stond als de Mereţkovskijs, besloot
Gippius om samen met Mereţkovskij en Filosofov een trio te vormen, waarbij ze hun eigen
vieringen hielden in het appartement van de Mereţkovskijs en actief deelnamen aan de
Eucharistie. Gippius schreef in een brief naar Filosofov over hoe ze dit project moesten
aanvangen:
“For the beginning of our Cause there must be three people who can
eventually become three in one. There must be an experience of the real and
symbolized mystery of the „one‟, of the „two‟, and of the „three‟, in one
circle.”
De Eucharistie was voor het drietal zo belangrijk, omdat de Eucharistie die plaatsvond in de
Orthodoxe Kerk communicatie met God mogelijk maakte. Om die reden konden ze geen
volledige afstand nemen van de Orthodoxe Kerk. Daaruit volgden twee postulaten waarop hun
kring gefundeerd was. Ten eerste gingen ze akkoord met een innerlijke unie met de Orthodoxe
kerk. Ten tweede wilden ze zich uiterlijk afscheiden van die unie.
Gippius startte ook met het schrijven van een gebedsboek. In een van haar eerste
gebeden richtte ze zich tot God met de smeekbede om het trio de weg te tonen om Hem te dienen.
In het belangrijkste gebed smeekte ze God om de mensheid te verenigen. Ook gedurende de
Eerste Wereldoorlog schreef Gippius gebeden. Zo verlangde ze dat God de Russische soldaten op
het slagveld zou bijstaan. Ze probeerde de soldaten er dan ook van te overtuigen dat hun strijd
kaderde in een religieuze missie.
In het najaar van 1901 kwam Gippius tot het inzicht dat het noodzakelijk was om
naast de ontmoetingen van het drietal ook Religieus-Filosofische Ontmoetingen
(Religiozno-Filosofskie sobranija) in Sint-Petersburg te organiseren, omdat enkel op die manier
een “nieuw religieus bewustzijn” gerealiseerd kon worden. Over die ontmoetingen zei ze dat ze
dit keer minder geheim moesten zijn, dat de discussies niet mochten afdwalen naar het abstracte,
maar concreet moesten blijven en dat de ontmoetingen bijgewoond moesten worden door een
heterogene groep mensen. Ook Mereţkovskij, Filosofov en zijzelf moesten deel uitmaken van die
groep. V.A. Ternavcev, de secretaris van de Heilige Synode, Vasilij Rozanov en V.S.
Miroljubov, de uitgever van Het tijdschrift voor allen (ţurnal dlja vsech) waren vol van Gippius‟
initiatief en beschouwden het als een mogelijkheid om discussies over religieuze, filosofische en
culturele onderwerpen te voeren. Mereţkovskij, Filosofov, Ternavtsev and Miroljubov gingen
allen naar de Overprocurator van de Heilige Synode, K.P. Pobedonoscev, en de metropoliet
Antonij om toestemming te vragen voor het houden van dergelijke ontmoetingen. Die
toestemming kregen ze en de kerk besloot daarop bisschoppen, priesters en monniken naar de
Ontmoetingen te sturen.Behalve door geestelijken en leden van de intelligentsia werden de
Ontmoetingen ook bijgewoond door professoren van de Theologische Academie.
Gippius en de leden van de intelligentsia wilden tijdens de ontmoetingen openlijk
met vertegenwoordigers van de kerk praten over hun visie op de Orthodoxe Kerk en hun
religieuze ideaal. De geestelijken beschouwden hun ideeën echter als “religieuze propaganda” en
een “missie onder de intellectuelen”. Tot Gippius‟ teleurstelling werden de Religieus-Filosofische
Ontmoetingen al in april 1903 ontbonden door Pobedonoscev.
In de zomer van 1902 kwam Gippius op het idee om een literair tijdschrift op te
richten samen met haar man. Het tijdschrift kreeg de naam De Nieuwe Weg (Novyj Put‟) en
publiceerde naast werken van symbolistische schrijvers eveneens de verslagen van de
Religieus-Filosofische Ontmoetingen. Veel schrijvers kregen de kans om te debuteren in De
Nieuwe Weg, waaronder Aleksandr Blok met zijn gedichtencyclus over de Schone Dame, de
dichter Vladimir V. Pestovskij en de mystieke schrijver Leonid D. Semënov. Andere schrijvers
die hun steentje bijdroegen waren de criticus en essayist Sergej Lundberg, een professor aan de
Theologische Faculteit van Moskou genaamd Pavel Florenskij en de schrijvers Minskij, šev en
Uspenskij. Verder publiceerden Vjačeslav Ivanov en Vasilij Rozanov hun religieuze ideeën,
schreef Sologub gedichten en publiceerde Mereţkovskij zijn roman Peter en Alexis (“Pëtr i
Aleksis”). Het doel van hun literaire tijdschrift was om de leden van de orthodoxe geestelijkheid
en de religieuze leden van de intelligentsia met mekaar te verenigen. Zowel hun literaire
tijdschrift als de Religieus-Filosofische Ontmoetingen lieten in het begin van de 20e eeuw hun
invloed gelden onder de Russische intelligentsia.
Ook begonnen de Mereţkovskijs en Filosofov samen met anderen te bidden en
vieringen te houden in hun appartement, waaronder Tatjana en Natalja Gippius (de jongere
zussen van Zinaida), Andrej Belyj, de journalisten en critici A. Volţskij, A. Glinka en A.
Rumanov, Aleksandr Blok, Pestovskij, Lundberg en Ternavcev.
In 1905 breidde ze eveneens haar idee uit van de nummers „een‟, „twee‟ en „drie.
Deze keer paste ze haar theorie niet toe op religieus, maar op sociaal vlak. Over die nummers
schreef ze in haar dagboek dat ze “de eenheid van Persoonlijkheid, Seks en Sociaal Engagement
voorstellen” en dat die eenheid “alles bevat.
Terwijl Gippius daarvoor geen verband zag tussen enerzijds het
gemeenschapsgevoel en anderzijds religie, mystiek en metafysica, stond het gemeenschapsgevoel
nu centraal in haar gedachtegoed en had haar concept van de getallen „een‟, „twee‟ en „drie‟ niet
langer een symbolische, maar een concrete betekenis.
Net voor de bloedige Revolutie van 1905 keerde Gippius zich tegen de autocratie,
omdat ze vond dat deze staatsvorm niet paste binnen haar filosofie. In haar ogen waren de
“Russische keizer en de Russische autocratie instrumenten van de Antichrist en was elke vorm
van macht en gezag uitgeoefend door mensen des duivels”. De macht van de tsaar was volgens
haar de “usurpatie van de spirituele macht” die de macht in handen had over de Heilige Synode.
De Mereţkovskijs samen met Filosofov zagen heil in een anarchistisch getinte theocratie. Ze
benadrukten daarbij dat ze geen anarchisten in de politieke zin waren. God, als symbool van
vrijheid en liefde, zou de basis vormen van hun anarchistisch getinte theocratie. Het trio was
ervan overtuigd dat er voor de intelligentsia een belangrijke rol was weggelegd bij de
verwezenlijking daarvan. De boeren konden in hun ogen weinig verwezenlijken, aangezien een
revolutie complex was en men kennis moest hebben van wetenschap, filosofie etc. om er vat op
te kunnen krijgen.
Naar aanloop van de Revolutie van 1905 hoopten ze dan ook dat hun ideaal
verwezenlijkt zou worden. Maar toen hun verwachtingen in het water gevallen waren, besloten ze
dat het nog te vroeg was voor een religieuze revolutie die hun theocratie tot stand zou brengen.
Ook begonnen ze na de bloedige onderdrukking van de revolutie het officiële Russische
christendom te associëren met sociale onrechtvaardigheid, politieke onderdrukking en andere
uitingen van het absolutisme.
Snel daarna trokken ze naar het buitenland met als doel hun religieuze ideeën te
verspreiden en contacten te leggen met Russische politieke bannelingen in Frankrijk. In deze
buitenlandse periode, die duurde van 1906 tot 1908, beleefde het drietal het hoogtepunt in hun
religieuze project. In de overtuiging dat ze de maatschappelijke taak hadden om de overgang van
een autocratie naar een vrije religieuze samenleving in te luiden, schreef het drietal het boek “Le
Tsar et la Révolution” in Parijs in 1907. Daarin deed Gippius haar visie op de Orthodoxe kerk en
de autocratie uit de doeken. Volgens haar had de Russische Orthodoxe kerk geen vrijheid en
autonomie meer. Ze beweerde dat de mens van nature religieus is. Maar net omdat de mens niet
zonder religie kan leven, moest de gelovige volgens haar afstand nemen van de officiële
orthodoxie. In het volgende citaat trekt Gippius van leer tegen de blinde onderwerping van de
Orthodoxe Kerk aan de autocratie:
«(…) elle [l‟Eglise] a substitué le tsar russe au Christ. Alors, conséquente avec
elle-même, elle approuve les supplices, l‟esclavage, toutes les violences, car
tel est le maître, tel est le serviteur. »
Verder maande ze het volk aan de Orthodoxe kerk en de autocratie te verwerpen:
“Si la peuple a besoin de conserver non seulement sa vie mais aussi son esprit
religieux, il doit rompre avec l‟Eglise orthodoxe comme avec l‟autocratie.”
Gippius beweerde bovendien dat het gebruik van geweld gerechtvaardigd was in de strijd tegen
de autocratie:
“Par la vie sont justifiés, par la vie sont couronnés tous ceux qui donnent leur
force à la lutte pour la sainteté éternelle et mystérieuse de la vie.”
Eenmaal teruggekomen in Sint-Petersburg in 1908 kwam Gippius tot de vaststelling
dat ze in het buitenland niet veel mensen had kunnen overtuigen van haar religieuze ideaal. Toch
engageerde ze zich opnieuw in haar thuisland. Na hun thuiskomst woonden de Mereţkovskijs en
Filosofov de ontmoetingen bij van het Religieus-Filosofische Genootschap
(Religiozno-Filosofskoe Obščestvo) opgericht door Berdjajev met officiële toestemming van de
overheid. Door het vertrek van Berdjajev in het begin van 1908 lag het genootschap echter op
apegapen. Toen ze er eenmaal in geslaagd waren om het genootschap nieuw leven in te blazen,
verloren ze al snel hun interesse in die ontmoetingen. Het Religieus-Filosofische Genootschap
was er immers niet op gericht om de geestelijken en de intelligentsia met mekaar in contact te
brengen.
In de jaren 1911-1912 hield Gippius zich bezig met het op punt stellen van de
voornaamste stellingen van hun “profession de foi”, zoals zij het noemde. Gippius wilde daarin
een uiteenzetting geven van hun ideeën over het gemeenschapsgevoel, de autocratie en de
revolutie. Bovendien moest hun “profession de foi” ook een nauwgezet overzicht bevatten van
hun religieuze activiteiten die ze nog zouden ondernemen. Filosofov was vierkant tegen het
initiatief van Gippius, omdat hij hun ideeën en activiteiten net niet concreet wilde maken.
Volgens Zinaida waren er twee redenen voor Filosofovs terughoudendheid. Ten eerste geloofde
Filosofov dat Mereţkovskij wel een groot denker was, maar niet geschikt was om dingen te
ondernemen. Ten tweede was hij ervan overtuigd dat het drietal er niet zou in slagen hun
religieuze project te realiseren. In een brief naar Filosofov op 26 november 1904 deed ze haar
beklag over zijn tegenwerkende gedrag:
“Как раз то, что я считаю святым – вы считаете дъявольским. Как раз моë
создание кажется вам разрушением. (…) Я буду усиливать то, что мне
кажется святым – и что вас “уничтожает, разлагает”, что вам кажется
мëртвенным ядom.”
In een andere brief naar Filosofov op 13 september 1905 uitte Gippius haar twijfels
ten opzichte van hun drie-eenheid. Bovendien verweet ze Mereţkovskij zijn gebrek aan interesse
in anderen en vond ze dat Filosofov te passief was.
“Дело в том, что я не верю в нас. Это ужасно страшно. (…) Вы не
помагаете мне, не поддерживаете[.] (…) Дмитрий (…) не видит чужой
души[.] (…) Он и своей душой не интересуется. Ты (…) в феноменальом
параличе.”
Alhoewel Gippius vaak moest opboksen tegen de twijfels en onverschilligheden van
haar man en Filosofov, verloor ze nooit zelf de moed om haar religieuze ideeën uit te werken en
te verspreiden.
De jaren 1913 en 1914 waren heel belangrijk voor de religieuze activiteiten van het
drietal. De voorzitter van het Religieus-Filosofische Genootschap, Kartašev, stond helemaal
achter Gippius‟ idee van het gemeenschapsgevoel. Ook de professor A. Mejer, Savinkov en
Plechanov steunden haar. In 1914 vertrokken de Mereţkovskijs en Filosofov opnieuw naar Parijs.
Toen ging alles beter tussen Gippius en Filosofov en prees ze zijn trouw en hulpvaardigheid. Op
dit punt eindigde Gippius‟ dagboek Over het belangrijkste.
Tijdens de bewogen jaren 1914-1917 schreef Gippius in haar memoires dat de
fundamentele principes van hun centrale kring behouden werden. Ze voegde daaraan toe dat hun
kring vanaf hun bestaan een belangrijke invloed had uitgeoefend op de geestelijken en de leden
van de Russische intelligentsia en dat die invloed bleef voortduren tot het moment waarop de
Revolutie van 1917 uitbrak.
Toen Gippius jaren later als emigrante in Parijs woonde, verzoende ze zich met de
Russische kerk zonder daarbij ooit afstand te nemen van haar religieuze ideaal dat ze zo fel had
gekoesterd voor de Oktoberrevolutie van 1917. Zinaida beweerde dat de kerk pas na de revolutie
haar latente krachten, onderdrukt door de overheid, kon laten gelden.
«Elle [l‟Eglise russe] n‟a pas acquis de forces nouvelles, elle en a seulement
découvertes de grandes, qui se trouvaient en elle, (…) réduite au repos par les
soins autoritaire de l‟Etat. Une fois ceux-ci perdus, elle a montré sa propre
force.»
Ondanks haar verzoening stuurde ze wel nog steeds aan op een vernieuwing van de kerk.
Gippius beschouwde de jaren 1900-1917 als de belangrijkste periode op het vlak van
haar religieuze activiteiten. Wel was ze teleurgesteld over het feit dat ze haar ideaal niet had
kunnen waarmaken. Na de revolutie bleef ze achter met een verward gevoel, omdat ze niet wist
hoe ze haar religieuze project moest plaatsen in het heden en in de toekomst. Soms had ze er spijt
van dat ze er geen graten ingezien hadden dat het aantal overtuigden zo laag was en dat de
ontwikkeling van hun religieuze ideaal zo traag verliep. Ze dachten namelijk dat alles vanzelf zou
gaan. Verder dacht ze dat ze meer invloed moesten uitgeoefend hebben op het grote aantal
religieuze bewegingen die ontstaan waren rond de eeuwwisseling.
In een van haar dagboeken schreef ze dat andere mensen in de toekomst vast en
zeker dezelfde vragen zouden opwerpen in verband met het christendom en daarop de
apocalyptische kerk zouden stichten. Ze besloot dat zij blijkbaar te zwak waren om die taak uit te
voeren.
Helemaal op het einde van haar leven, toen Filosofov en Mereţkovskij al gestorven
waren, voegde Gippius aan haar speciale dagboek Over het belangrijkste het volgende toe:
“This is the end.
Everybody is dead.
For the time being I am dead,
Spiritually.
Christmas Eve of 1943.
Paris.”
Gippius bleef dus tot op het einde van haar leven rotsvast geloven in haar religieuze ideaal, zelfs
na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog en de Oktoberrevolutie. Alhoewel Gippius zich na
de Oktoberrevolutie verzoende met de Russche kerk, bleef ze een vernieuwing van de kerk
nastreven.
III. DE EERSTE WERELDOORLOG EN DE OKTOBERREVOLUTIE
In dit laatste hoofdstuk, wat het belangrijkste deel uitmaakt van mijn thesis, bespreek ik naast de
revolutie van 1905 ook de Eerste Wereldoorlog, de Februarirevolutie van 1917 en de
Oktoberrevolutie van 1917. Ik besteed daarbij specifiek aandacht aan de visie van Zinaida
Gippius op deze gebeurtenissen. Haar oeuvre vanaf het begin van de Eerste Wereldoorlog tot
1918 vormt daarbij mijn voornaamste uitgangspunt.
Om het uitbreken van de revoluties in het begin van de 20e eeuw in Rusland en de
messianistische verwachtingen van Zinaida Gippius met betrekking tot de oorlog en de revoluties
in een breder kader te plaatsen, lijkt het mij zinvol om aan te vangen met een overzicht van de
ontwikkeling van de idee van Russisch messianisme doorheen de geschiedenis van Rusland.
Verder ga ik ook dieper in op de visie van de Russisch symbolisten en van andere
schrijvers op de Eerste Wereldoorlog en de Oktoberrevolutie. Gippius‟ kritiek op de Russisch
symbolisten wordt daarbij belicht.
1. De eeuwenoude idee van Messianisme in Rusland
De term „messianisme‟ is afgeleid van „Messias‟, wat op zijn beurt afgeleid is van het
Hebreeuwse woord mashiah, wat „de gezalfde‟ betekent. In zijn boek gewijd aan het Russisch
messianisme definieert Peter Duncan messianisme als volgt:
“(…) the proposition or belief that a given group is in some way chosen for a
purpose. Closely linked to this is the view that the great suffering endured by
the group will lead somehow to the redemption of the group itself and possibly
of all humanity.”
Het Russisch messianisme manifesteerde zich in verschillende vormen en gradaties doorheen de
geschiedenis. Grote schrijvers als Puškin, Gogol‟, Dostoevskij, Blok en Belyj werden erdoor
beïnvloed.
Met betrekking tot Rusland onderscheidt Duncan twee soorten messianisme.
Enerzijds is er sprake van een messianisme waarbij de tsaar en de staat centraal staan, anderzijds
van een messianisme waarbij het land en het volk centraal staan. De eerste tendens wordt
beschouwd als nationalistisch messianisme en steunt op de theorie van “Moskou, het Derde
Rome”. De tweede tendens wordt aangeduid met de term „universeel messianisme‟ en gaat terug
op de idee dat het Russische volk als model dient voor andere landen . Dit concept is dan weer
gebaseerd op de folkloristische mythe van “Heilig Rusland”.
“Moskou, het Derde Rome”
Het vroegste bewijs van het concept van Moskou als het Derde Rome dateert van 1511. In dat
jaar schreef Philotheus, een monnik van Pskov, een brief aan de toenmalige tsaar Vasilij III
waarin onder andere het volgende stond:
“The Church of old Rome fell because of the impiety of the Apollinarian
heresy; the Church of the Second Rome, Constantinople, was smitten under
the battle-axes of the Agarenes; but this present Church of the Third, New
Rome (…) shines in the whole universe more resplendent than the sun. (…)
[T]wo Romes have fallen, and the Third stands, and a fourth shall never be[.]”
Uit de theorie van het Derde Rome volgde dat de tsaren zichzelf als de opvolgers van de
Byzantijnse keizers en als de vertegenwoordigers van God op aarde beschouwden. Moskou werd
immers aangezien als de uitverkoren stad en de heerser was de uitverkoren keizer. Dit zorgde
ervoor dat de tsaar zich niet moest verantwoorden voor zijn autocratische regime.
Toen de Metropoliet van Moskou in 1589 verheven werd tot Patriarch, betekende dit
het definitieve einde van Moskous onderwerping aan Constantinopel. Aan dit Patriarchaat kwam
een einde onder de heerschappij van de Russische tsaar Peter de Grote (1696-1725). Hij voerde
namelijk een hele reeks indringende veranderingen door in de Russische maatschappij,
waaronder de afschaffing van het Patriarchaat in 1721. Door deze maatregel werd de
intensifiëring van de onderwerping van de kerk aan de staat in gang gezet. Het Patriarchaat moest
plaats maken voor een Heilige Synode, die bestond uit een groep bisschoppen onder leiding van
een Procurator. Ook de theorie van Moskou als het Derde Rome bleef niet gespaard. Aan deze
theorie werd een serieuze kaakslag toegediend toen Peter de hoofdstad van Moskou naar
Sint-Petersburg verplaatste. Het beleid van Peter de Grote in het algemeen, waarbij hij Rusland
wilde moderniseren aan de hand van westerse invloeden, stond in feite haaks op het concept van
het Russisch messianisme.
Heilig Rusland
De tweede tendens in de geschiedenis van het Russisch messianisme betreft de ideologie
gebaseerd op de mythe van “Heilig Rusland”. Terwijl bij de eerste tendens de klemtoon op de
heiligheid van de tsaar ligt, staan bij deze theorie de heiligheid en de uniciteit van de Russen en
hun land centraal. Zo was het karakteristiek voor de 17e eeuwse opstanden dat ze niet enkel
wilden terugkeren naar de “ware tsaar”, maar dat ze ook terug wilden naar het “ware Russische
pad” dat verwaarloosd was door de verwesterde tsaren. Deze opstanden waren dus in wezen
conservatief.
Het sterk verwesterde bewind van Peter de Grote en het feit dat hij vreemdelingen
hoge posten liet bekleden, deed het aantal Oudgelovigen sterk toenemen. Vanaf de 17e eeuw
ontstonden er in Rusland ook veel sektarische groeperingen, waaronder de chlysty (flagellanten)
en de skopcy (de gecastreerden). Zowel de Oudgelovigen als de sectarische groeperingen
geloofden dat het Einde der Tijden was gekomen, maar terwijl de Oudgelovigen daarmee het
Laatste Oordeel bedoelden, verwachtten de secten dat het duizendjarige Koninkrijk van God op
Aarde gevestigd zou worden. Verder waren er ook die beweerden dat Peter de Grote de incarnatie
van de Antichrist was.
Ontstaan van een nationaal bewustzijn
De hierboven beschreven vormen van Russisch messianisme tonen aan dat er al lang een soort
van nationaal bewustzijn onder de Russen bestaat. Verder flakkerde het nationale bewustzijn in
het begin van de 18e eeuw opnieuw op, doordat Rusland overspoeld werd door westerse ideeën
en door het feit dat een groot aantal westerlingen topposities kon bemachtigen in de Russische
regering.
Keizerin Catharina de Grote (1762-96) maakte gebruik van het bestaan van een
nationaal bewustzijn door de Russische deugden te benadrukken en de ontwikkeling van de
Russische cultuur te stimuleren. Hoewel Catharina veel sympathie had voor de
Verlichtingsideeën in het Westen, was ze ontzet door de Franse Revolutie en werd haar beleid
erna prompt veel repressiever.
Het bewind van Aleksandr I (1801-1825) maakte eveneens de overgang van een
periode van hervormingen naar een repressiever en conservatiever beleid. Nadat Rusland niet
alleen immuun was gebleven voor de Franse revolutie die West-Europa door mekaar had
geschud, maar ook Napoleon had kunnen verslaan in 1812, werd Aleksandr I beschouwd als de
gezalfde van God. Ruslands overwinning op Napoleon en de daaropvolgende aankomst van
Russische troepen in Parijs in 1814 zorgde opnieuw voor een enorme opflakkering van nationale
gevoelens onder het Russische volk. Kort daarna sloot Aleksandr I een “Heilige Alliantie” met de
keizer van Oostenrijk en de koning van Pruisen. De Russische tsaar was er namelijk van
overtuigd dat Rusland de heilige missie had om Europa te verlossen van zijn liberalen en
revolutionairen.
Slavofielen versus westerlingen
Toen de Dekabristenopstand uitbrak in Rusland net op het moment dat Nikolaj I wilde aantreden
als tsaar, resulteerde dat in een blijvende angst van de tsaar voor revolutie en westerse ideeën.
Naar zijn ideologie wordt doorgaans verwezen met de term officiële volksheid (oficial‟naja
narodnost‟). De pijlers van deze ideologie – orthodoxie, autocratie en narodnost’ – werden ook
uitgedragen door de slavofielen. De slavofielen interpreteerden de kernelementen echter op een
andere manier. De officiële ideologie en de slavofielen stonden vijandig tegenover het liberalisme
en het socialisme zoals die gepropageerd werden door het Westen. Ook waren ze er allebei van
overtuigd dat het rationalisme aan de basis lag van alle problemen in het Westen. Aan de hand
van bovenstaande drie pijlers, wilden ze Europa proberen te redden van haar ondergang.
Maar beide ideologieën waren niet helemaal gelijklopend. Terwijl de slavofielen
gekant waren tegen de hervormingen van Peter de Grote, stond de officiële ideologie net achter
die hervormingen. Verder verheerlijkten de slavofielen het Russische volk, in het bijzonder de
boeren, en protesteerden ze tegen het gebrek aan vrijheid onder het bewind van Nikolaj I. De
officiële ideologie verheerlijkte dan weer de staat.
Terwijl Duncan een direct verband zag tussen het beleid van Nikolaj I en het ontstaan
van slavofilie, beweerde Howard Stein in zijn artikel over het Russisch nationalisme dat een
gevoel van inferioriteit tegenover het Westen de kern vormde van de opkomst van het
nationalisme in de late 18e eeuw en in de 19
e eeuw. Het zelfbeeld van Rusland was in die periode
negatief en werd in de ogen van Stein gekenmerkt door de volgende eigenschappen: onbeschaafd,
achterlijk, reactionair, fanatiek religieus, ruw, autocratisch, mystiek, onstabiel, gewelddadig,
plattelands, landelijk en veroosterd (Byzantium, Tataren etc.). Het zelfbeeld van het Westen zag
er toen helemaal anders uit: beschaafd, progressief, verlicht, beleefd, democratisch en rationeel,
stabiel, vredevol, verstedelijkt, aristocratisch, verwesterd (Rome, etc.). Als reactie daarop
ontstonden er twee ideologieën in Rusland, namelijk de westerlingen die de Russische cultuur
verwierpen en de slavofielen die de westerse cultuur verwierpen.
Vertegenwoordigers
Enkele vertegenwoordigers van de westerse ideologie waren de filosoof Peter Čaadaev
(1794-1856), de literaire criticus Vissarion Belinskij (1811-1848), de filosoof en schrijver
Aleksandr Herzen (1812-1870) en de anarchist Michail Bakunin (1814-1876). Deze intellectuelen
waren allen gefocust op het Westen en wilden de status van de Russische boeren verbeteren.
Enkele belangrijke vertegenwoordigers van de slavofiele ideologie waren: de gebroeders
Aksakov, Aleksej Chomjakov (1804-1860), M.A.Pogodin (1800-1875), Ivan Kireevskij
(1806-1856), Nikolaj Gogol‟ (1809-1852), Aleksandr Puškin (1799-1837), Fëdor Tjutčev
(1803-1873) en Fëdor Dostoevskij (1821-1881). Typerend voor de slavofielen was hun sterke
overtuiging dat Rusland een speciale missie te vervullen had in de wereld.
De nederlaag van Rusland in de Krimoorlog en de onverwachte dood van Nikolaj I
maakten grote veranderingen op politiek en sociaal vlak onvermijdelijk. De nieuwe tsaar, tsaar
Aleksandr II (1855-1881), besefte dat het autocratische regime versoepeld moest worden en dat
de afschaffing van de lijfeigenschap niet langer uitgesteld kon worden. Alhoewel zijn liberalisme
halfslachtig was, luidde zijn bewind een periode in van hoop op sociale en politieke
verbeteringen. De slavofilie bevond zich toen op haar hoogtepunt. Alhoewel deze ideologie
steeds meer vertakkingen kreeg, bleef de idee van messianisme meestal behouden. Ik zal mij
hierbij echter enkel focussen op Fëdor Dostoevskij en Vladimir Solov‟ëv, omdat zij Zinaida
Gippius in het bijzonder hebben beïnvloed in de uitwerking van haar religieuze filosofie.
Fëdor Dostoevskij (1821-1881)
Zowel het kapitalisme als het socialisme waren volgens Dostoevskij uitingen van de afvalligheid
van de mens van God. Een goddeloze staat leidde in zijn ogen tot de desintegratie van de
menselijke persoonlijkheid en dreef de mens ofwel tot zelfmoord (cf. de zelfmoord van Kirillov
in Boze geesten), ofwel tot een ultieme vorm van immoralisme (cf. Raskol‟nikov in Misdaad en
straf ). De Russische messianist Dostoevskij zag enkel heil in de orthodoxie. Hij beschouwde
Rusland als de „leider van de orthodoxie‟ die alle Slaven moest verenigen en het Russische volk
als het „God-dragende volk‟ (narod-bogonosec).
Verder beweerde hij dat het Russische volk gekenmerkt werd door zijn vermogen om
leed te ondergaan, wat ervoor zorgde dat hun zonden vergeven konden worden. Vooral in zijn
boek De gebroeders Karamazov komt het thema van verlossing door te lijden naar voren. Ook bij
Gippius speelde leed een belangrijke rol. Cf. supra, p. 32.
Net voor zijn dood, namelijk in 1880, hield Dostoevskij zijn beroemde Puškinrede
aan het Puškinmonument in Moskou. Daarmee manifesteerde hij zich als een Russische
universele messianist. In zijn toespraak had hij het niet meer over „het God-dragende volk‟, maar
wel over zijn verlangen naar de verzoening van alle volkeren. De speech werd zowel door de
westerlingen als door de slavofielen gesmaakt, aangezien hij het zowel over de uniciteit van
Rusland, als over de liefde van Europa had.
Vladimir Solov’ëv (1853-1900)
Solov‟ëv was een veelzijdige filosoof en schrijver. Zo schreef hij niet enkel literaire kritieken en
essays over allerhande onderwerpen, maar hield hij zich ook bezig met vertalingen en het
schrijven van poëzie.
In zijn filosofie kan men drie periodes onderscheiden. In de eerste periode, in de jaren
‟70, stond hij kritisch tegenover de westerse filosofie. Hij vond namelijk dat het Westen de
Christelijke boodschap had verwaarloosd en hun cultuur te seculier was. Rusland had dan weer in
zijn ogen de Christelijke spiritualiteit overgewaardeerd ten koste van de seculiere cultuur.
Solov‟ëv streefde bijgevolg naar een synthese van de westerse en de oosterse filosofie.
In zijn tweede periode, in de jaren ‟80, verlangde hij naar de totstandkoming van een
Universele Kerk en een “vrije theocratie”. Hij beweerde dat het Ruslands missie was om die vrije
theocratie te realiseren, namelijk een socio-politiek systeem, gebaseerd op de Christelijke
principes broederlijkheid en gelijkheid, kortom, het Koninkrijk Gods op aarde. Solov‟ëv
inspireerde zich op de Heilige Drievuldigheid op het vlak van de autoritaire structuur in het
Koninkrijk Gods. Zo zou één hogepriester God vertegenwoordigen, één wereldlijke leider zou de
Zoon vertegenwoordigen en ten slotte zouden profeten de Heilige Geest vertegenwoordigen.
Concreet zou de katholieke paus de rol van hogepriester op zich nemen en de Russische tsaar de
seculiere autoriteit op zich nemen.
Zijn laatste periode, de jaren ‟90, werd gekenmerkt door een “pessimistisch
apocalypticisme”. Zijn geloof in de totstandkoming van het Koningrijk Gods op aarde begon
namelijk te tanen. Volgens Solov‟ëv was de missie van Rusland niet geslaagd en zou de Europese
en de Russische maatschappij ophouden te bestaan. In de plaats daarvan zou er een nieuwe,
onbekende tijd zou aanbreken. Solov‟ëv begon steeds vaker uitingen van het kwaad te zien in
Rusland en daarbuiten. Zo maakte hij zich zorgen over de antichristelijke filosofie van Nietzsche
die steeds populairder werd, alsook over het Christelijk anarchisme dat verspreid werd onder
leiding van Lev Tolstoj. Verder voelde hij zich ook bedreigd door het oosten. Deze uitingen van
het kwaad luidden volgens hem de komst van de Antichrist in. Dit drukte hij bijvoorbeeld uit in
zijn mythische parabel Een korte vertelling over de Antichrist (Kratkaja povest‟ ob
Antichriste).Terwijl zijn theocratische ideaal in een spirituele eenheid onder de mensheid zou
resulteren, zou de komst van de Antichrist een eenheid, gebaseerd op de bevrediging van
materiële behoeften met zich meebrengen. Toch gaf hij zijn geloof in de komst van het
Koninkrijk Gods niet op door te pretenderen dat er een strijd zou plaatsvinden tegen de Antichrist
die uiteindelijk zou gewonnen worden.
Met betrekking tot de filosofie van Solov‟ëv is het noodzakelijk om de drie reeds vermelde
begrippen, namelijk “totale eenheid” of vseedinstvo, Godmensheid of Bogočelovečestvo en zijn
Sophiologie, gedetailleerd te behandelen.
Het metafysische concept vseedinstvo speelde een belangrijke rol in zijn filosofie.
Solov‟ëv beschouwde de wereld als “het eeuwige worden en ontwikkelen van het goddelijke
absolute”. Dit moest gezien worden als een proces dat drie fases omvatte. Ten eerste was er de
fase van statische, ongedifferentieerde eenheid. Ten tweede de fase van individuatie en
afzondering. De laatste fase hield een vrije, gedifferentieerde eenheid in en was tevens de
belangrijkste fase. Concreet betekende dit voor de mensheid dat ze in de tweede fase zat, omdat
de mens de eenheid met God verloren was door de zondeval. Maar Solov‟ëv geloofde dat die
eenheid kon hersteld worden.
Het herstel van die eenheid was mogelijk via de Godmensheid. Het was namelijk zo
dat de mens ondanks de zondeval nog steeds verbonden was met God, aangezien God in alles is
en alles in God is. De komst van Christus, die tegelijkertijd mens en God is of kortom Godmens
(Bogočelovek), had het proces van de hereniging met God in gang gezet. Het uiteindelijke doel en
eindpunt van de mensheid vormde het bereiken van het ideaal van de Godmens. Dit ideaal kon
enkel via de mens zelf en onafhankelijk van de genade van God bereikt worden, wat inhield dat
de mens de fundamentele eenheid met God moest erkennen.
De idee van de Godmensheid is ook verbonden met Solov‟ëvs leer van de Sophia of
Wereldziel. Onder de Sophia verstond hij “de ideale of perfecte mensheid, zoals eeuwig
belichaamd in Christus”. Het was namelijk zo dat God en Sophia één waren in het begin der
tijden. Op een bepaalde moment had de Sophia echter de noodzaak gevoeld zichzelf te bevestigen
en had zich losgemaakt van God. Aangezien God naar “totale eenheid” streefde, gaf God de
afvallige Sophia de kans zich te herenigen met God, want enkel via een hereniging met God kon
de Wereldziel zich volledig ontplooien. De Sophia kon in ieder mens tot ontwikkeling komen en
had als doelstelling de mensheid voor altijd te verenigen met God en zo de Godmensheid tot
stand te brengen. In het gedicht Drie ontmoetingen (Tri svidanija), geschreven twee jaar voor zijn
dood, gaf Solov‟ëv een beschrijving van de drie mystieke ervaringen die hij had gehad met de
Sophia.
2. De revolutie van 1905
Oorzaken en verloop
Er zijn veel factoren die hebben bijgedragen tot het uitbreken van de revolutie van 1905 in
Rusland. Hieronder zal ik dieper ingaan op drie factoren, namelijk de liberale beweging, de
oorlog tussen Japan en Rusland en de onverzettelijkheid van de Russische tsaar.
Ondanks het feit dat tsaar Nikolaj II het autocratische regime even krachtig wilde handhaven als
zijn vader, ontstonden er enkele politieke bewegingen in Rusland rond de eeuwwisseling.
Ten eerste waren er de liberalen. Zij vonden vooral aanhangers onder de landadel, de
beambten van de zemstvo‟s, de beoefenaars van de vrije beroepen en de stedelijke middenstand.
In 1902 richtten ze het blad De Bevrijding (Osvoboţdenie) op in het buitenland, waarvan de
uitgever Pëtr Struve was. Een jaar later richtten ze een Bond voor de Bevrijding (Sojuz
Osvoboţdenija) op. In het programma was er sprake van een constitutie, van zorg voor de
arbeidende klasse en van zelfbeschikking voor de nationale minderheden. Volgens Abraham
Ascher speelden de liberalen en niet de boeren of de arbeiders een sleutelrol tijdens de
evenementen van 1905.
De tweede partij betrof de Russische sociaal-democratische arbeiderspartij die door
enkele Russische marxisten opgericht werd in Minsk in 1898. Hun manifest was geschreven door
Pëtr Struve. De officiële oprichting van de partij vond plaats in Brussel in 1903. Tijdens het
congres waren er echter spanningen tussen Julij Martov en Lenin, waardoor de partij in twee
facties uiteenviel, namelijk de bolsjevieken (bol‟ševiki) onder leiding van Lenin en de
mensjevieken (men‟ševiki) onder leiding van Martov.
Ten slotte was er de Socialistisch-Revolutionaire partij die opgericht was in 1900
onder leiding van Viktor Černov. Ze vonden aanhangers onder zowel de boeren als de arbeiders
en de intellectuelen. De socialisten-revolutionairen waren ervan overtuigd dat het socialisme het
eerst tot stand zou komen op het platteland door de boeren. Na 1900 hadden ze een
terreurorganisatie opgericht, de Strijdorganisatie (Bojevaja organizacija) en trokken vooral de
aandacht door hun aanslagen op hoge ambtenaren.
Ook in de oorlog tussen Japan en Rusland die uitbrak in januari 1904 speelde de
onverzettelijkheid van Nikolaj II een grote rol. Zo was hij ervan overtuigd dat hij uitverkoren was
door God om het land te besturen en de door God opgelegde verantwoordelijkheid droeg om de
autocratie met ijzeren hand te handhaven en om de waardigheid en eer van Rusland te
verdedigen. Om die redenen bleef de tsaar de oorlog koppig verderzetten. Tijdens de eerste
maanden van het conflict genoot de tsaar, ondanks de nederlagen, nog volop de steun van de
overgrote meerderheid van de bevolking. Enkele maanden later werd de haven Port Arthur, die al
sinds 1898 in het bezit was van Rusland, aangevallen door Japan. In december 1904 moesten de
Russen de haven uit handen geven.
In januari 1905 brak de revolutie uit die bloedig werd onderdrukt. Naar aanleiding
van alle tegenslagen voor Rusland, werd de sfeer een stuk grimmiger in Sint-Petersburg en
stonden zelfs enkele leden van de regering niet meer achter de oorlog. Ondanks alles bleef tsaar
Nikolaj II onverzettelijk. Een maand later, tijdens de slag bij Moekden, verloren de Russen
opnieuw van de Japanners. De oorlog kwam pas echt tot zijn einde na de slag bij Tsoesima in mei
1905. Nog in de herfst van 1904, nadat Rusland opnieuw enkele nederlagen had geleden, had
Nikolaj II besloten om de Baltische vloot naar het Verre Oosten te sturen. Toen wensten nog
enkel de regering en het leger een verderzetting van de oorlog, terwijl het overgrote deel van de
bevolking naar vrede verlangde. Eens de vloot aangekomen was in de straat van Tsoesima, werd
hij onmiddellijk vernietigd door Japan.
Doordat Rusland midden in een binnenlandse crisis verkeerde en Japan economisch
aan de grond zat, werd de Vrede van Portsmouth ondertekend in augustus 1905.
Volgens Abraham Ascher speelden de liberalen en niet de boeren of de arbeiders een
sleutelrol in de evenementen in en na 1905, doordat ze nieuwe impulsen hadden gegeven aan het
politieke klimaat op het einde van 1904. In 1904 hadden de zemstvoliberalen namelijk in een
resolutie aangekondigd dat de meerderheid van de zemstvoliberalen een wetgevend parlement
voorstond. Dit initiatief oogstte veel bijval bij de bevolking. Nicolaas II weigerde echter de eerste
stap naar een constitutionele monarchie te zetten en verwierp de resolutie. In de loop van de jaren
1901-1905 werd er een reeks vakverenigingen en arbeidersbonden opgericht, maar die mondden
telkens uit in grote stakingen. De staking van 1905 onder leiding van de priester en stichter van
de “Vereniging van Russische fabrieksarbeiders”, Georgi Gapon, culmineerde uiteindelijk in de
“Bloedige Zondag”. Gapon was samen met zijn aanhangers naar het Winterpaleis gestapt om een
petitie te overhandigen aan de tsaar waarin er radicale sociale en politieke hervormingen werden
geëist, zoals het recht om vakverenigingen te stichten, vrijheid van meningsuiting en een
volksvertegenwoordiging. Toen de ordetroepen er niet in slaagden de demonstranten de toegang
tot het Winterpaleis te versperren, openden ze het vuur waardoor er een groot aantal mensen
gedood of gewond werd.
Naast de drang naar meer vrijheid die onderukt werd, heeft volgens mij ook de
onverzettelijke houding van Nikolaj II ten tijde van de Russisch-Japanse oorlog een rol gespeeld.
Het was namelijk zo dat de meerderheid van de bevolking niet meer te vinden was voor een
verderzetting van de oorlog vanaf het moment dat de tsaar de vloot naar het Verre Oosten had
gestuurd. Dit zorgde volgens mij voor een steeds groter wordende kloof tussen de tsaar en het
volk. Toen de val van Port Arthur een feit was, brak de revolutie van 1905 heel kort daarna uit.
Dit was volgens mij geen toeval.
Na de revolutie verkeerde het land in grote onrust. Er werd massaal gestaakt en er
werden talloze vakverenigingen en bonden opgericht. In oktober 1905 zag tsaar Nikolaj II zich
dan ook genoodzaakt het Oktobermanifest te ondertekenen. Daarin werden de burgerlijke
vrijheden beloofd en werd verklaard dat er voortaan geen wetten meer van kracht zouden zijn
zonder de goedkeuring van de Rijksdoema. In werkelijkheid veranderde er bijna niks na de
ondertekening van het Oktobermanifest.
De socialisten beschouwden het Oktobermanifest als het begin van de echte revolutie
die het begin van de republiek moest inluiden. De bevolking was echter niet meer te vinden voor
grote politieke stakingen na de ondertekening van het manifest.
Zinaida Gippius en de revolutie van 1905
Eenmaal Zinaida Gippius tot het inzicht gekomen was dat “autocratie van de Antichrist” was,
wilde ze dat er een scheiding van de Russische kerk en de staat zou plaatsvinden. Vanaf dan
verwierp Gippius de van bovenaf opgelegde macht en streefde ze samen met Mereţkovskij en
Filosofov naar een religieuze anarchie.
Bij het promoten van hun religieuze ideaal richtten ze zich in het bijzonder op de
intelligentsia, omdat deze groep in hun ogen een belangrijke rol speelde in de totstandkoming
daarvan. Maar toen het trio merkte dat de intelligentsia er niet snel genoeg in slaagde hun ideeën
in de praktijk om te zetten, besloten ze dat ze enkel via een revolutie erin zouden slagen om hun
religieuze anarchie te verwezenlijken. Ze hoopten dat de revolutie het begin van universalisme
zou inleiden, dit wil zeggen, “de universele eenheid van de mensheid”. Naar analogie met
Solov‟ëv verlangde Zinaida naar een eenmaking van de mensheid en geloofde ze dat het
Russische volk uitverkoren was om die paneenheid (vseedinstvo) te realiseren, waardoor ze zich
profileerde als een Russisch messianist:
“The Russians, the most universal of all peoples, would lead the way to
panhumanity, to the salvation of the world, to the true, apocalyptical religion,
and the Third Humanity, the humanity of the Third Testament.”
Revolutie betekende voor Gippius “een van de elementaire uitbarstingen van het
Eeuwige in het Tijdelijke.” Terwijl de menselijke persoonlijkheid die uitbarstingen ervoer in
contemplatie en liefde, ervoer het menselijke gemeenschapsgevoel de uitbarstingen in vrijheid.
Ze beweerde verder dat een revolutie een nieuw leven inluidde, maar dat een beter leven na een
revolutie niet gegarandeerd was. In tegenstelling tot Mereţkovskij geloofde Gippius niet dat elke
natie moest sterven omwille van de eenmaking van de mensheid en zou verrijzen in
Godmensheid (Bogočelovečestvo). Ze dacht wel dat iedereen zijn individualiteit moest
opofferen, zodat de mensheid van het Derde Testament gerealiseerd zou kunnen worden.
Aan de basis van hun vereniging van religie en revolutie lag de idee van de Mereţkovskijs
van een religieus gemeenschapsgevoel en van de openbaring van de Heilige Geest. Enkel in de
religie van de Heilige Geest zou de kerk de geest en het lichaam kunnen verenigen, niet enkel op
een mystieke, maar ook op een concreet zichtbare manier. De religie van het Derde Testament
zou volgens hen een definitief einde maken aan de staatsmacht en het begin van een religieus
gemeenschapsgevoel betekenen. De totstandkoming van zo‟n religie was enkel mogelijk via een
religieuze anarchie die uiteindelijk zou resulteren in de vernieting van de staatsmacht door een
revolutie.
Gippius vond ook dat religie en literatuur moesten samenvloeien en verzette zich
bijgevolg tegen l’art pour l’art. Zo schreef ze in Het brood van het leven het volgende:
“Искусство для искусства - это змея кусающая свой хвост. […] Это
чѐрствый кусок хлеба”
Toen bleek dat de revolutie van 1905 hun verwachtingen niet had kunnen waarmaken,
namen de Mereţkovskijs en Filosofov desalniettemin geen afstand van hun ideeën en besloten ze
dat Rusland nog niet klaar was voor de ultieme revolutie. Daarop gingen ze naar het buitenland
om hun religieuze ideaal te promoten en om contacten te leggen..
Naast Gippius‟ teleurstelling inzake de revolutie werd ze ook geconfronteerd met de
stopzetting van het tijdschrift De Nieuwe Weg. Dit betekende een zware klap voor haar. Het
maandblad was immers opgericht om haar religieuze ideeën bekend te maken en om een nieuw
religieus bewustzijn te realiseren. Tegen het einde van 1904 was De Nieuwe Weg geheel
overgenomen door een sociaal-politiek georiënteerde groep bestaande uit onder andere Sergej
Bulgakov, G.N. Stil‟man, V.V. Vodovozov en Berdjajev. In januari 1905 werd het blad
omgedoopt tot De vragen des levens (Voprosy ţizni). Door een ruzie tussen Bulgakov en Gippius
heeft ze nooit iets gepubliceerd in De vragen des levens. Vanaf dat moment begon ze wel te
publiceren in De Weegschalen (Vesy) en Noordelijke Bloemen (Severnye Cvety) die allebei
uitgegeven werden door Brjusov.
3. De Eerste Wereldoorlog (1914-1917)
Verloop
In juni 1914 werd aartshertog Frans Ferdinand, de Oostenrijkse troonopvolger, vermoord door de
Bosnische Serf Gavrilo Princip in Sarajevo. Dit gegeven lag aan de basis van een kettingreactie
die in een mum van tijd de uitbraak van de Eerste Wereldoorlog tot gevolg had.
Voor Rusland begon de oorlog slecht. In augustus 1914 leed Rusland een verpletterende
nederlaag tegen Oost-Pruisen. De maanden daarop verliep alles gunstiger. Zo veroverde Rusland
Galicië op de Oostenrijkers. Maar het liep mis toen de Duitsers in mei 1915 een groot offensief
op touw zetten, waardoor de Russen zich uiteindelijk moesten terugtrekken.
Toen tsaar Nikolaj II in augustus 1915 besliste om zich aan het hoofd van het leger te
stellen, veroorzaakte dat een storm van verzet onder de ministers. Zij vreesden immers dat de
reputatie van de koning geschaad zou worden door de nederlagen aan het front. In het begin
vielen de gevolgen van dit besluit mee, maar op lange termijn werd zijn beslissing het keizerrijk
fataal.
Na de nederlagen van de zomer van 1915 schoot de Rijksdoema in gang. De
Doemapolitici sprongen bij op het vlak van de militaire en bestuurlijke organisatie. Maar
naarmate de zomer vorderde, groeide het protest onder de leden van de Doema en werd er op de
duur een Progressief Blok gesticht, bestaande uit liberalen en conservatieven. Pavel Miljoekov en
Michail Rodţanko waren de protagonisten van het Blok. Het Progressief Blok verlangde in de
eerste plaats naar een nauwere samenwerking tussen de raad van ministers en de Rijksdoema. De
meerderheid van de ministers was bereid om hun verlangen in te willigen, maar de tsaar ging niet
akkoord. Niet alleen het protest van de ministers tegen zijn beslissing om het leger te leiden, maar
ook hun bereidheid tot het inwilligen van de eisen van het Blok stootten hem tegen de borst. De
ministers werden dan ook geleidelijk aan vervangen.
Door het langdurige verblijf van de keizer aan het front kreeg zijn vrouw, keizerin
Aleksandra, meer invloed. Ook Raspoetin, een Siberische boer en kwakzalver die heel dicht
stond bij het keizerlijke echtpaar, verwierf steeds meer macht. De figuur van Raspoetin was
veelbesproken en het object van vele roddels. Dit escaleerde uiteindelijk in de moord op de
Siberische boer in december 1916. Zijn invloed op het vlak van de keuze van dienaren is achteraf
gezien noodlottig gebleken voor de monarchie.
Reacties van de Russische symbolisten
De visies van de symbolisten op de Eerste Wereldoorlog liepen nogal uiteen. Zo profileerden
Vjačeslav Ivanov, Fëdor Sologub en Valerij Brjusov zich als neoslavofielen. Konstantin
Bal‟mont kwam dan weer naar voren als een patriot. Aleksandr Blok en Andrej Belyj waren
eerder buitenstaanders.
Net als Gippius koesterde de neoslavofiel Ivanov (1866-1949) apocalyptische verwachtingen. Zo
geloofde hij dat de geschiedenis van de mensheid niets meer was dan de vervulling van het plan
van de Voorzienigheid met als doel de verwezenlijking van een universeel christendom.. De idee
van een universele gemeenschap (vselenskaja obščina) dateerde van de 19e eeuw en was
alomtegenwoordig onder de slavofielen en de populisten.
Een andere term die centraal stond in zijn visie was sobornost’. Ook die idee was reeds
populair onder de slavofielen. Ivanov geloofde dat sobornost’ , of anders gezegd het ideaal van
een vrije eenheid, alomtegenwoordig zou zijn onder de mensen in de toekomst. Sobornost’ was in
feite een tijdloos christelijk ideaal, maar net omdat er geen precies equivalent van dit woord in
andere talen vindbaar was, achtte hij het typisch Russisch. Deze vaststelling gebruikte hij dan ook
als basis voor zijn messianistische overtuiging. Hij dacht namelijk dat Rusland en de Slavische
volkeren in het algemeen een culturele en religieuze missie hadden te vervullen in de wereld.
Ivanov doelde met Rusland niet op het empirisch zichtbare Rusland, maar op het metafysische
Heilig Rusland. Zijn overtuiging dat het Russische volk het Uitverkoren Volk was, steunde in de
eerste plaats op zijn religieuze en mystieke interpretatie van de Russische ziel. Zo waren
vriendelijkheid en een Scytische geest, alsook de neiging tot sobornost’ typisch Russische
eigenschappen in zijn ogen. Maar opdat Rusland zijn ideaal zou kunnen waarmaken, moest de
onderwerping van de kerk aan de staat opgeheven worden en moest het Russische volk in staat
zijn meer verantwoordelijkheden op zich te nemen. Op die manier hoopte hij dat een op
sobornost’-gebaseerde christelijke democratie zou ontstaan.
Maar zijn droom van een universele, christelijke gemeenschap werd bedreigd door
Duitsland. Hij was ervan overtuigd dat als Duitsland de overwinnaar van de oorlog zou zijn,
individualiteit uiteindelijk zou ophouden te bestaan en er in de plaats daarvan een
ontpersoonlijkte eenheid zou ontstaan. Ivanov hoopte bijgevolg vurig op een Russische
overwinning, zodat de Duitse bedreiging voorgoed geëlimineerd zou worden en Rusland samen
met de andere Slavische volkeren zijn universele missie zou kunnen vervullen.
In de periode tussen 1915 en 1917 claimde hij dat Azië het echte gevaar vormde en wilde
dan ook dat de oorlog zo snel mogelijk ten einde kwam. Hij dacht dat Duitsland een alliantie had
gevormd met China met als doel Europa te ontdoen van het christendom. Daarom wilde Ivanov
dat Rusland en Engeland een bondgenootschap zouden sluiten om Azië te kerstenen.
Volgens Fëdor Sologub (1863-1927) lag de Drang nach Osten van de Duitsers aan de
basis van de hele oorlog. Duitsland had in zijn ogen meer ruimte nodig voor het Duitse volk en
nieuwe markten voor zijn industriële producten. Daarom werd het territorium van de Slaven en
van Rusland bedreigd. Daaruit volgde zijn stelling dat de wereld verdeeld was in Oost en West.
Het Oosten associeerde hij met spiritualiteit, mystiek, religie, Plato, Christus etc. met Rusland als
vertegenwoordiger. Hierbij doelde hij net als Ivanov op “Heilig Rusland”. Het Westen
vereenzelvigde hij met de cultus van het materialisme en het rijk van de Antichrist.
In tegenstelling tot de wijdverspreide overtuiging dat de Eerste Wereldoorlog de laatste
grote oorlog van de geschiedenis was, dacht Sologub dat dit het begin was van een hele reeks
oorlogen tegen Duitsland. Naar analogie met Ivanov dacht ook Sologub dat Rusland een missie
had te vervullen in de oorlog. Sologub vond dat de Russen door de universele aard van hun
Russische karakter het Uitverkoren Volk waren.
Ook zou de bondgenootschap van Rusland met Engeland resulteren in de vereniging van
alle naties ter wereld. De eerste stap die daartoe ondernomen moest worden, was via de
vereniging van India, China en Japan. Dus in tegenstelling tot vele van zijn tijdgenoten,
waaronder Ivanov, Blok en Belyj, vreesde hij niet voor het “Gele gevaar”.
Na 1915 was Sologub van mening dat Rusland, ondanks de nederlagen, de oorlog moest
verderzetten om zijn historische missie te kunnen realiseren. In deze fase vestigde hij zijn hoop
op de jonge Russische generatie, omdat zij in zijn ogen de ideale karaktereigenschappen, zoals
zelfvertrouwen en wilskracht, had om Rusland een stralende toekomst te geven.
Van alle symbolisten was Valerij Brjusov (1973-1924) de enige die wilde werken als
oorlogscorrespondent. In de zomer van 1914 verliet hij Moskou. Zijn oorlogsavonturen duurden
tot de zomer van 1915. Als oorlogscorrespondent hechtte Brjusov veel belang aan geruchten en
waarnemingen van wreedheden begaan door de Duitsers. Op basis daarvan ontstond zijn retoriek
van de “goeden en de slechten” en “wij en zij”. Zo was hij ervan overtuigd dat de Russen zich
tijdens de oorlog niet schuldig maakten aan moord en verkrachting, terwijl de Duitsers zich daar
volop aan overgaven.
Alhoewel Brjusov steeds objectiviteit nastreefde, weerklonken er toch enkele
doelstellingen inzake de toekomst in zijn poëzie. Hij verlangde bijvoorbeeld naar het herstel van
de oude grenzen van het Koninkrijk Polen en de inlijving van Galicië en Constantinopel bij
Rusland. Ook koesterde hij de panslavische droom dat de oorlog de Slavische volkeren dichter bij
mekaar zou brengen en ze bijgevolg meer macht zouden verwerven.
Voor Brjusov was de oorlog een oorlog tussen de Slaven en de Duitsers. Het conflict
betrof niet enkel grondgebied, maar had volgens hem ook een universele betekenis. Het
resultaat van de oorlog zou in zijn ogen immers de hele loop van de wereldgeschiedenis bepalen.
Brjusov was er alvast van overtuigd dat de Slaven vochten in het belang van de hele mensheid
door de menselijke principes, cultuur, recht en vrijheid na te streven.
In de zomer van 1915 keerde Brjusov terug naar Moskou. Na zijn avonturen in de oorlog
hield hij zich vooral bezig met de Armeense cultuur en literatuur.
Op het moment dat de oorlog uitbrak, bevond de patriot Konstantin Bal‟mont (1967-1942) zich in
frankrijk. Net als vele anderen, was hij ervan overtuigd dat de oorlog een blitzkrieg betrof en over
enkele maanden afgelopen zou zijn. Pas in mei 1915 was Bal‟mont opnieuw in zijn vaderland.
Daar profileerde hij zich al snel als een voorstander van de oorlog. Hij beschouwde de oorlog als
onvermijdelijk, aangezien Duitsland al eeuwenlang een dreiging vormde voor zijn buurlanden en
dit latente conflict vroeg of laat moest losbarsten. De kern van het conflict betrof de nationale
geest van Duitsland, die gekenmerkt werd door een combinatie van hun arrogante gevoel van
superioriteit en hun neiging tot geweld.
Alhoewel de Duitse cultuur ook op Bal‟mont een grote invloed had uitgeoefend toen hij
nog in zijn jonge jaren was, was zijn bewondering voor Duitsland omgeslaan in haat. Zo noemde
hij de Duitsers “satanische honden” die schaamteloos en gewetenloos waren. De vergelijking
“satanische honden” is niet willekeurig gekozen, aangezien Bal‟mont de oorlog kaderde in een
conflict tussen goed en kwaad, tussen materialisme en spiritualiteit en tussen God en de duivel,
maar dan niet in de christelijke zin van het woord.
Bovendien was hij ervan overtuigd dat de Slavische volkeren een belangrijke missie te
vervullen hadden in de oorlog. Terwijl Rusland eeuwen geleden had verhinderd dat de
Mongoolse horde Europa bereikte, hadden Rusland en Polen nu de taak Europa van de Duitsers
te verlossen. Verder beweerde hij dat er na de oorlog een wedergeboorte van de Slavische
volkeren zou plaatsvinden, waarbij er welvaart als nooit tevoren zou heersen onder de Slaven.
Bal‟mont profileerde zich niet enkel als een messianist, maar ook als een pantheïst. Zo
dacht hij dat Duitsland streefde naar een totale onderwerping en germanisering van Europa.
Bijgevolg vond hij dat de oorlog, ongeacht het aantal slachtoffers, moest verdergezet worden,
aangezien de mensheid “door de vlammen van het vagevuur” moest gaan om vooruitgang te
boeken en de ultieme vrijheid te bereiken. Verder beweerde hij dat harmonie alomtegenwoordig
zou zijn en dat het menselijke leven in schoonheid zou veranderen. Zo kwam hij tot zijn
pantheïstische overtuiging dat het doel van de geschiedenis de eenmaking van God en de
schepping was.
Maar Terwijl Bal‟mont in het eerste jaar van de oorlog apocalyptische verwachtingen had
gekoesterd inzake de oorlog, sloeg zijn optimisme drastisch om naarmate de oorlog vorderde.
Nadat Rusland een hele reeks tegenslagen had geïncasseerd en zijn theorieën niet bewaarheid
werden, gaf hij niet toe dat zijn verwachtingen loos waren, maar schoof hij in de plaats daarvan
alle schuld in de schoenen van Rusland.
Net voor de Februarirevolutie nam zijn visie op de oorlog een totaal andere wending aan.
Zo verklaarde hij dat de oorlog wel eens het begin kon inluiden van een donkere periode vol met
problemen in plaats van de ultieme bevrijding van de mensheid.
De visie van Aleksandr Blok (1880-1921) en Andrej Belyj (1880-1934) op de oorlog was nogal
verschillend in vergelijking met die van de overige symbolisten. Op die manier profileerden ze
zich als buitenstaanders.
In het begin stond Aleksandr Blok (1880-1921) positief tegenover de Wereldoorlog. Al
snel engageerde hij zich in een hulpcomité voor soldatenfamilies en volgde de
oorlogsevenementen op de voet. Bij het vernemen van de Russische overwinning in Galicië
verklaarde hij optimistisch dat de oorlog gauw gedaan zou zijn en Rusland de overwinnaar zou
zijn. In die periode aanzag hij de oorlog zelfs als een “feest” en zei dat de oorlog al bij al “leuk”
was. Door deze attitude shockeerde hij Gippius, waarmee hij nauwe vriendschapsbanden
onderhield.
Blok heeft de oorlog nooit beschouwd als een conflict tussen twee tegenovergestelde
krachten. Dat komt voornamelijk doordat hij geen antipathie voelde voor Duitsland en
tegelijkertijd niet helemaal achter de Geallieerden stond. De oorlog betekende voor hem een stap
in de geschiedenis die grote veranderingen zou inluiden, zonder te weten wat het precieze
resultaat daarvan zou zijn.
Al snel hield Bloks engagement in het hulpcomité op en richtte hij zich opnieuw op
literatuur. Hij begon artikels te schrijven in het tijdschrift van Andreev en Sologub, genaamd
Vaderland (Otečestvo) en in het blad van Gippius en Mereţkovskij, De Stem van het leven
(Golos ţizni). Mocht Gippius hem niet tegengehouden hebben, zou Blok alsook zijn literaire
bijdrage geleverd hebben aan het ultrarechtse tijdschrift De Baai (Lukomor‟e).
In tegenstelling tot de meeste schrijvers van die tijd, nam het thema van de oorlog geen
dominante plaats in Bloks oeuvre in. Op twee gedichten na had hij niks geschreven dat naar de
oorlog verwees, zelfs geen artikels. Vooral Zinaida Gippius prees hem voor het feit dat hij zich
niet had overgegeven aan het platte patriottisme dat typisch was voor de toenmalige
oorlogsliteratuur. Paradoxaal genoeg werd net Blok beschouwd als de ware vertolker van de
oorlog en werd hij uitgeroepen tot nationaal dichter.
In de jaren 1915-1916 maakte hij zich in de eerste plaats zorgen over de heersende
stemming van verbittering en woede in Sint-Petersburg. In tegenstelling tot Gippius en Sologub
beschouwde Blok de jeugd niet als de redder van Rusland, maar als “een bende apolitieke
zelfgenoegzame nietsnutten die zich niet bekommerden om de oorlog en het lot van Rusland.”
Terwijl hij in het begin optimistisch stond tegenover de oorlog, aanzag hij de oorlog tegen 1916
als een negatieve ontwikkeling die afstevende op een totale demoralisatie (odičanie). Voor hem
was de oorlog nu totaal zinloos en zette een proces van ontmenselijking in gang, waarvan het
einde nog lang niet in zicht was.
Andrej Belyjs visie op de oorlog was sterk getekend door zijn ervaringen in de
antroposofische gemeenschap onder leiding van Rudolf Steiner in Zwitserland, waar hij verbleef
tot in de zomer van 1916. In het stadje Dornach leidde Steiner ten tijde van de Eerste
Wereldoorlog een internationale broederschap waartoe mensen van bijna twintig verschillende
nationaliteiten behoorden. Belyj beschouwde de antroposofische kolonie in Dornach als de top
van de berg Ararat. De antroposofen hadden namelijk het gevoel dat ze de enige overlevenden
waren in een wereld die overstroomd was door de Zondvloed. Op die manier werd hun
broederschap aangezien als een spirituele Ark die hen zou redden van een catastrofe.
Pas in 1916 slaagde Belyj er voor het eerst in zijn visie op de oorlog te verduidelijken in
Het Beursnieuws (Birţevye Vedomosti). Daarvoor was hij echter te verward geweest om zijn
ideeën te formuleren. In zijn artikels viel op dat ze niet nationalistisch of patriottisch geïnspireerd
waren. Dit kwam wellicht door zijn lange verblijf in het neutrale Zwitserland en de vrije toegang
tot informatie die hij daar genoot. In Bloks ogen viel er in de oorlog geen collectieve held of een
schurk aan te wijzen. Hij verzette zich dan ook tegen de neoslavofielen en hun idee dat de oorlog
een strijd was tussen het Oosten en het Westen. Voor Belyj was de oorlog geen conflict tussen
individuen, landen of nationale principes, maar een uiting van een crisis die al een lange tijd
woedde in Europa. Daarbij greep Belyj terug naar de periode van het Humanisme, waarbij de
mensheid zijn spirituele hoogtepunt had bereikt. Daarna vond er een degeneratie plaats, die ten
slotte resulteerde in de cultus van het materiële in de twintigste eeuw. De technologische
vooruitgang betekende voor hem een bedreiging voor de Europese cultuur en Belyj vond dan ook
dat het humanisme opnieuw moest primeren. Belyj beweerde dat de oorlog in de eerste plaats een
subjectief drama was, aangezien het de taak was van elk individu om het conflict dat in zijn
bewustzijn heerste zelf op te lossen. Daarvoor moest iedereen op zoek gaan naar het ware
menselijke in zichzelf. Enkel zo kon de mens terugkeren naar zijn spirituele staat die hij had
bereikt tijdens het Humanisme.
Enkele maanden later vond hij niet meer dat de oplossing van de oorlog op het niveau van
het individu moest plaatsvinden, maar wel op het niveau van de natie. Zo was hij ervan overtuigd
dat elke natie zijn eigen missie had te vervullen in de wereld. De belangrijkste taak van de mens
was nu om het individuele ego en het ego van het volk in harmonie met mekaar te brengen.
Reacties van andere Russische schrijvers
Toen Ruslands deelname aan de Eerste Wereldoorlog een feit was, zorgde dat voor een explosie
van enthousiasme en patriottisme bij het grootste deel van de Russische geleerden, schrijvers en
artiesten.
Een van de voorstanders van de oorlog was de anarchist Pëtr Kropotkin. Hij riep al
diegenen die daartoe in staat waren Europa te verlossen van het Duitse leger en het Duitse
imperialisme. Kropotkin aanzag de Duitsers als vijanden van de heiligste Russische principes. De
revolutionairen Georgij Plechanov en Vera zassulyč deelden zijn visie. Ook de monarchisten,
kadetten, oktobristen en afgevaardigden van de Rijksdoema riepen op om Rusland te verdedigen.
Zelfs de joden waren bereid om zich te engageren in de strijd tegen Duitsland.
De schrijver en filosoof Vasilij Rozanov aanzag de oorlog niet als een eenvoudige oorlog,
noch als een politieke oorlog, maar als een strijd tussen twee werelden. Sergej Boulgakov vond
dan weer dat Rusland Europa beschermde tegen Europa, meerbepaald tegen de Duitse dreiging
en voegde daaraan toe dat Rusland de vlag van de vrijheid van het volk droeg. De schrijver
Aleksandr Kuprin hield er een andere mening op na. Hij beweerde dat Rusland op een bepaald
moment zou moeten handelen met een meedogenloze wreedheid, maar die wreedheid zou niet
gericht zijn tegen vrouwen, oude mannen en baby‟s. Via die wreedheid zou er ten slotte een
vrede heersen op aarde voor enkele eeuwen of misschien wel voor altijd. Het triomferende
Rusland zou dan een van de bewaarders van die vrede zijn.
De historicus Michail Gerschenson beklemtoonde de eenheid van het volk die ontstaan
was, doordat er gestreden werd tegen een gemeenschappelijke vijand. Voor de oorlog was er een
aanzienlijke kloof tussen het gewone volk en de Russische intelligentsia, maar volgens
Gerschenson was die kloof sinds de oorlog overbrugd. De schrijver Aleksej Nikolaevič Tolstoj
had dan weer een aparte blik op de vijand. Zo dacht hij dat Duitsland een incarnatie was van de
vijand die Rusland al sinds zijn bestaan kende. Rusland had de Chazaar gekend, maar ook de
polovts en de cavalerist van de Gouden Horde. Al deze vijanden waren in Tolstojs ogen een en
dezelfde, maar ze manifesteerden zich telkens onder een andere naam.
Leonid Andreev gaf uiting aan zijn ongerustheid over het feit dat iedereen wel over de
oorlog sprak, maar dat de dichters zich relatief stil hielden. Hij riep hen dan ook op om de stilte te
doorbreken (“Pust’ ne molčat poety!”). Hij vond dat het thema van de oorlog het voornaamste
thema van de literatuur moest zijn. Aleksej Remizov vond dat het zinloos was om een dichter te
zeggen dat hij moet zwijgen of net niet moet zwijgen, aangezien een dichter geen paard is die
klakkeloos doet wat men hem oplegt.
De acmeïst Nikolaj Gumilëv wordt in het algemeen aangezien als de voortreffelijke
Russische dichter-soldaat van de Eerste Wereldoorlog. Zijn oorlogsgedichten waren superieur in
vergelijking met de gedichten van zijn tijdgenoten, niet doordat hij meestreed met de Russische
troepen in de oorlog, maar wel omdat hij de enige was die de oorlog beschouwde als een
persoonlijke uitdaging en een avontuur. Voor de oorlog had hij als avonturier uitdagingen
gezocht in Afrika, maar door oorlog bereikte hij uiteindelijk het hoogtepunt of akmè van zijn
leven. Vaak wordt er gesuggereerd dat Gumilëv de oorlog vanuit een spirituele bril bekeek en dat
hij daarenboven het “mysterie van de ziel” tijdens de oorlog had ontdekt.
Wanneer de nederlagen aan de zijde van de Russische troepen elkaar in sneltempo
opvolgden in 1915, drongen de verschrikkingen van de oorlog tot steeds meer mensen door en
smolt de hoop op een overwinning als sneeuw voor de zon. Maar de schrijvers trokken zich niet
terug, in tegendeel, ze probeerden opnieuw hun vroegere rol van critici van de regering op zich te
nemen. Zo werden er artikels gepubliceerd naar aanleiding van de slag bij Warschau waarin men
het opnam voor de Poolse bevolking en de Russische politiek bekritiseerde. Ook verzette men
zich ostentatief tegen het heersende antisemitisme in het blad Het Schild (Ščit).
Op het einde van 1915 richtte Maksim Gor‟kij het blad Kroniek (Letopis‟) op, waarin hij
zich opwierp als een tegenstander van de oorlog. Ivan Bunin, Aleksandr Blok, Sergej Esenin,
Evgenij Zamjatin, Isaak Babel‟ en anderen deelden zijn antioorlogsgevoelens en publiceerden
ook in dit blad.
Alhoewel er veel geschreven is in de oorlogsjaren, is er in die periode geen enkel groots
oeuvre naar boven gekomen.
Zinaida Gippius en de Eerste Wereldoorlog
Gippius beschouwde de overontwikkeling van de mechanische cultuur van de Duitse
maatschappij als de oorzaak van de oorlog. Volgens haar bestonden er namelijk twee culturen:
een spirituele en een mechanische. De aard van een land was afhankelijk van de ontwikkeling
van deze twee culturen. In het geval van Duitsland was het probleem dat de mechanische cultuur
zich sneller ontwikkeld had dan de spirituele cultuur, waardoor het geestelijke ondergeschikt
geraakt was aan het materiële. Het reslutaat daarvan was dat Duitsland getransformeerd was in
een destructieve Machine die niet meer onderhevig was aan de menselijke wil. In haar ogen was
Duitsland een barbaars land waarin mechanisatie, automatisering, empirische kennis en
positivisme hoogtij vierden, terwijl universele cultuur, zelfbeheersing en de innerlijke
harmonische ontwikkeling onderdrukt werden. Rusland had net de tegenovergestelde
ontwikkeling doorgemaakt, doordat de spirituele cultuur in plaats van de mechanische cultuur
dominant was. Ze gaf toe dat dit voor een onevenwicht zorgde, maar verkoos het onevenwicht
van Rusland, want een overheersende spirituele cultuur stond dichter bij het christelijke ideaal.
Voor Gippius was Duitsland ook de vijand van het christelijke gemeenschapsgevoel,
aangezien het protestantisme een religie voor het individu was en kon leiden tot mensgodheid.
Hun nationalisme, militarisme en religieus individualisme stonden dan ook in schril contrast met
de religieuze contemplatie en nederigheid kenmerkend voor het Russische christendom.
Volgens Gippius was de echte vijand niet Duitsland zelf, maar de overheersende
mechanische cultuur die de “ziel” van de Duitsers in haar macht had. Ze beschouwde Rusland als
het geknipte land om het barbaarse Duitsland te bevrijden, omdat de Russen de geschikte
karaktereigenschappen bezaten om zo‟n missie uit te voeren. Gippius beweerde dat Duitsland in
feite streefde naar bevrijding en in die zin een bondgenoot van Rusland was. De essentie van de
oorlog was voor Gippius dan ook de strijd voor de bevrijding van Europa van het
automatiseringsproces.
De uitwassen van de negatieve ontwikkeling van Duitsland waren volgens haar
militarisme en barbarij. Naar aanleiding van de bezetting van België, de verwoesting van Leuven,
de bombardementen op Parijs en de onzekere toekomst van Warschau schreef ze op 29 september
1914: ““Снижение” немцев в смысле их всесокрушающей ярости, не подлежит сомнению.”
In haar artikel Oorlog, litratuur, theater (Vojna, literatura, teatr) schreef ze dat Duitsland in feite
de belichaming was van het manifest van de Italiaanse futurist Marinetti. In de drie belangrijkste
leuzen van de futuristen werd er opgeroepen om alle culturele monumenten te verwoesten en
vrouwen te verkrachten en werd de oorlog geprezen.
In het begin van de oorlog waren de Mereţkovskijs fel gekant tegen de oorlog,
voornamelijk door hun religieuze overtuigingen. Beiden verlangden namelijk naar de
totstandkoming van het Koninkrijk van God op aarde, maar de oorlog verwijderde hen van dat
ideaal. In haar Petersburgse dagboeken schreef ze in augustus 1914:
“[…] всякая война кончающаяся полной победой одного государства над
другим (…) носит в себе зародыш новой войны, ибо рoждает
национально-государственное озлобление, а каждая война отдаляет нас
от того, к чему мы идëм, от вселенскости.”
In Dmitrij Merežkovskij schreef ze over haar man en haarzelf ten tijde van het begin van
de oorlog het volgende: “Оба мы давно всякой войне сказали принципально: “нет”.” Ze
probeerde dan ook de Religieus-Filosofische Gemeenschap te overtuigen van haar standpunt door
een rede te houden in november 1914, waarin ze beweerde dat oorlog een “снижение с
общечеловеческого уровня” was. Maar Kartašev repliceerde dat men de oorlog moest
aanvaarden vanuit religieus oogpunt. Ook Filosofov ging tot haar grote teleurstelling niet akkoord
met haar mening. Enkele jaren later merkte ze op dat er vanaf de Eerste Wereldoorlog een
vervreemding tussen Filosofov en haar was opgetreden op politiek vlak, terwijl ze voor de oorlog
al op religieus vlak vervreemd geraakt waren van mekaar. De linkse intelligentsia had duidelijk
geen eenduidig standpunt over de oorlog. Zo schreef Gippius dat de intelligentsia “samenkwam,
uiteenging, bruiste, vergeefs en verwoed discussieerde”.
In augustus 1914 schreef ze in haar dagboek dat er in feite een georganiseerde
mensenmoord plaatsvond en en dat ze resoluut “nee” zei tegen de oorlog:
“Идѐт организованнoе самоистребление, человекоубийство. “Или всегда
можно убить, или никогда нельзя”. […]Должно каждому данному часу
истории говорить “да” или “нет”. […] я говорю “нет”. […] войне я скажу:
никогда нельзя, но уже никогда и не надо.
Nog in dezelfde maand zei ze dat aangezien de oorlog toch al een feit was, ze op een overwinning
van de Geallieerden hoopte. Gippius hoopte niet in de eerste plaats op een Russische
overwinning, omdat ze tegen het tsaristische regime van haar land was. Zo schreef ze in haar
dagboek in augustus 1914:
“Что такое отечество? Народ или государство? Все вместе. Но, если я
ненавижу государство российское? Если оно - против моего народа на
моей земле?”
Toen de Russen de slag bij Przemysl gewonnen hadden in de lente van 1915, schreef Gippius
naar aanleiding daarvan in haar dagboek ironisch dat ze nu de autocratie ook daar zouden
vestigen:
“А мы у австрийцев понабрали городов и крепостей. И наводим там
самодержавные порядки.”
In het begin van de oorlog protesteerde Gippius heftig tegen het patriottisme van de
Russische schrijvers. Zo schreef ze in haar dagboek in augustus 1914 dat “alle schrijvers gek
geworden waren”. En in december 1914 schreef ze:
“Боже, но с каким безответственным легкомыслием кричат за войну, как
безумно еѐ оправдывают! Какую тьму сгущают в грядущем!”
Gippius vond dat kunst en literatuur niet samen gingen. Ze redeneerde dat oorlog zich enkel
afspeelde in het heden, terwijl echte kunst het heden, verleden en de toekomst probeerde te
verenigen en “op de een of andere manier het eeuwige aanraakt”. In feite vreesde ze dat utilitaire
kunst opnieuw de overhand zou krijgen naar aanleiding van de oorlogsevenementen. Gippius
erkende het feit dat schrijvers in de eerste plaats mensen zijn en pas daarna kunstenaars en dat het
alleen maar normaal was om beïnvloed te worden door actuele gebeurtenissen en daar op te
reageren. Haar conclusie was dat een conflict tussen mens en kunstenaar tijdens de oorlog
onvermijdelijk was. Het lage niveau waarmee de oorlogsliteratuur te kampen had, beschouwde ze
als het bewijs van de onmogelijkheid om kunst te creëren vanuit een spontane reactie op de
oorlogsevenementen.
Bijgevolg hekelde ze het orthodoxe patriottisme van Vjačeslav Ivanov, Èrn,
Florenskij, Sergej Bulgakov, Trubeckoj etc.. Ook de oproep van Aleksandr Kuprin, Leonid
Andreev en Kartašev om tegen de Duitsers te gaan vechten, bekritiseerde ze.
Alle symbolisten werden verguisd als zijnde chauvinisten, op Mereţkovskij na. Over de staat van
de Russische literatuur en Blok en Brjusov schreef ze in mei 1915 in haar dagboek:
“Как противна наша […] литература. Завопила, как зарезанная, о войне, с
первого момента. И так бездарно, один стыд сплошной. Об А[ндреевe] я
не говорю. Но Брюсов! Но Блок! и все, по нисходящей линии. Не хватило
их на молчание. И наказаны печатью бездарности.”
Jaren na de Oktoberrevolutie verweet ze Brjusov dat niemand chauvinistischer was tijdens de
oorlog dan hijzelf in haar boek Levende gezichten (Ţivye lica):
“Никто так упрямо и так “дерзновенно” не прославлял войну, год за
годом, как Брюсов. Никто не писaл таких грубо шовинистических стихов
вo время войны, как Брюсов.”
In december 1914 schreef Gippius dat het een zonde was om nu gedichten te
schrijven (“это грех теперь – писать стихи”). Volgens haar was stilzwijgen immers de enige
juiste attitude tegenover de oorlog. In het begin van de oorlog maande ze in enkele gedichten de
schrijvers aan tot stilte.
In het gedicht Stilte (Tiše!), geschreven in augustus 1914, bekritiseerde ze Sologubs
verheerlijking van de oorlog en stelde in de plaats daarvan voor om de stilte te bewaren en
stilletjes te bidden. Het was immers nog te vroeg om over de oorlog iets te schrijven:
“ТИШЕ!
Громки будут великие дела.
Сологуб, 7.8.14.
Поэты, не пишите слишком рано,
Победа ещѐ в руке Господней.
Сегодня ещѐ дымятся раны,
Никакие слова не нужны сегодня.
В часы неоправданного страданья
И нерешѐнной битвы
Нужно целомудрие молчанья
И, может быть, тихие молитвы.”
In Oorlog, literatuur, theater schreef Gippius dat telkens wanneer een schrijver
over een actueel onderwerp schreef, dat noch in leven, noch in kunst resulteerde, maar slechts
pseudokunst was. Volgens haar was de kunstenaar in dat geval kunst aan het verraden. Ze vond
dat het onmogelijk was voor schrijvers om een waarheidsgetrouw beeld te geven van een oorlog
die nog bezig was, doordat de persoonlijke betrokkenheid van de schrijver te groot was. Doordat
er steeds een onvermijdelijk conflict tussen mens en kunstenaar plaatsvond, was de schrijver in
haar ogen gedoemd om een buitenstaander te zijn tijdens belangrijke historische gebeurtenissen.
Daarom riep ze in de gedichten Rust (Отдych), Over Polen (О Пол‟še), Toen en opnieuw (Togda
i opjat‟) op om zich te onderwerpen aan de stilte.
“ОТДЫХ
[…]
Я знаю, надо
Сейчас молчанию покориться.
Но в том отрада,
Что дление не вeчно длится.”
“О ПОЛЬШЕ
[…]
О Бельгия, о Польше,
О всех, кто так скорбит -
Не гoворите больше!
Имейте этот стыд!”
“ТОГДА И ОПЯТЬ
Просили мы тогда, чтоб помолчали
Поэты о войне;
Чтоб пережить хоть первые печали
Могли мы в тишине.”
[…]
Gippius‟ kritiek op de “oorlogsschrijvers” was vaak gebaseerd op vooroordelen en
simplificaties. Alhoewel Gippius fel tekeer ging tegen haar tijdgenoten die de stilte niet
handhaafden en zich overgaven aan de oorlogsliteratuur, was haar persoonlijke bijdrage aan de
oorlogsliteratuur aanzienlijk.
Zo schreef ze in 1916 het antioorlogsgedicht Zonder rechtvaardiging (Bez opravdanija).
Terwijl Pachmuss beweerde dat uit dit gedicht bleek dat Gippius zelfs tegen God zou rebelleren
mocht hij het bevel gegeven hebben tot de oorlog, dacht Hellman dat het gedicht in de eerste
plaats opgedragen was aan Gor‟kij wegens zijn verwerping van de oorlog en moest de rebellie
tegen God gezien worden als het verzet van Gippius tegen schrijvers als Sologub en Ivanov, die
God aan de kant van Rusland wilden betrekken in de oorlog. Volgens Hellman was Gippius‟
boodschap ook dat de oorlog niet gerechtvaardigd mocht worden, maar wel aanvaard moest
worden.
“БЕЗ ОПРАВДАНИЯ
Нет, никогда не примирюсь.
[…]
Нет оправдания войне,
И никогда нe будет.
И если это Божья длань -
Кровавая дорога, -
Мой дух пойдѐт и с ним на брань,
Восстанет и на Бога.”
Gippius maakte dus een evolutie door van een totale afwijzing van de oorlog naar een
aanvaarding van de oorlog, zonder dat de oorlog gerechtvaardigd werd. Die idee werkte ze uit in
haar dagboek. In september 1914 schreef ze dat de oorlog voor haar een “noodzakelijke,
algemene waanzin” (neobchodimoe obščee bezumie) was. Drie maanden later schreef ze het
volgende over de oorlog:
“Я еѐ отрицаю не только метафизически, но исторически… т.е. моя
метафизика истории еѐ […] отрица[e]т… и лишь практически я еѐ
признаю. Это, впрочем, очень важно. […] нужно еѐ “принять”… но […]
корень еѐ отрицая.”
Vanaf dan beschouwde ze de oorlog als een opoffering die voorbeschikt was door God.
Bovendien beschouwde ze de oorlog niet als een alleenstaande historische
gebeurtenis, maar kaderde ze de oorlog in haar apocalyptische religie. Ze noemde het pad dat de
christenen aflegden en dat naar het einddoel van de geschiedenis zou leiden het “Grote Pad”. Met
het einddoel bedoelde ze almensheid (vsečelovečestvo) of universalisme (vselenskost‟). De
oorlog beschouwde ze als een regressie op het pad naar het einddoel van de geschiedenis van de
mensheid. Maar ze beweerde dat het wel mogelijk was om door de oorlog een nieuwe, spiritueel
harmonieuze menselijke toestand te bereiken mits het doorlopen van drie fases. De eerste fase in
dat proces zou het besef van de mens vormen dat de oorlog zijn eigen schuld is. Eenmaal de mens
zou beseffen dat elke oorlog een regressie was, dan zou hij de tweede fase bereikt hebben. De
derde fase zou inhouden dat de mens de oorlog zou beschouwen als een opoffering en als een
stap “op het pad van een Grote Beweging” die zou leiden naar het Koninkrijk van God op aarde
en naar universele menselijkheid. In die zin was haar concept breder en apocalyptischer getint
dan dat van Dostoevskij ten tijde van zijn Puškinrede. Hij had het namelijk over een
supranationaal bewustzijn. Gippius‟ vsečelovečestvo leunde sterk aan bij Solov‟ëvs concept van
Bogočelovečestvo.Cf. supra, pp. 53-54. Gippius twijfelde niet aan het feit dat de Eerste
Wereldoorlog een wereldvrede zou inluiden, aangezien de oorlog een wereldoorlog betrof. Ze
vond dan ook dat het de taak was van de Russische intelligentsia om het Russische volk bewust te
maken van het resultaat van de oorlog, namelijk de openbaring van een nieuw religieus
bewustzijn.
De idee dat de oorlog een regressie was, werd ook uitgedrukt in het gedicht Adonai,
geschreven in november 1914. Daarin werd God aangespoord om het uitmoorden te stoppen en
medelijden te hebben met alle moeders. Gippius sprak daarbij de God van het Oude Testament
aan, namelijk Adonai, wat Hebreeuws is voor “Mijn Heer”, omdat de mensheid niet van het
Nieuwe Testament naar het Derde Testament geëvolueerd was, maar teruggekeerd was naar het
Oude Testament. De God van de Oorlog was immers de God van het Oude Testament en dit
Testament verwees ook naar een christendom zonder Christus en liefde.
“АДОНАЙ
Твои народы вопиют: доколь?
Твои народы с севера и юга.
Или ты ещѐ не утолен? Позволь
Сынам любви не убивать друг друга.
[…]
Кровавый Бог отмщения и гнева!
[…] Но, Боже, матерям -
Твоѐ оружие проходит душу!
[…]
Железо вынь из материнской раны!”
[…]
In het gedicht Aan de jonge eeuw (Моlodomu veku) kwam eveneens de idee naar voren dat de
oorlog een regressie betekende:
“МОЛОДОМУ ВЕКУ
Тринадцать лет! Мы так недавно
Его приветили, любя.
В тринадцать лет он своенравно
И дерзко показал себя.
Вновь наступает день рождеия…
[…] На этот раз
Ни празднества ни поздравления
Не требуй и не жди oт нас.”
[…]
Het motief van het leed van de moeder kwam niet enkel in “Adonai” voor, maar ook
in haar dagboek. Zo schreef ze in september 1914:
“Я подло боюсь матерей, тех, что ждут всѐ время вести о “павшем”.
Кажется они чувствуют каждый проходящий миг: цепь мгновенный
сквозь душу продѐргивается, […], цепляясь, медленно и заметно.”
Twee jaar later schreef ze in haar dagboek:
“Вот мать, у которой убили сына. Глаз на неѐ поднять нельзя. Все
рассуждения, всe мысли перед ней замолкают. Только бы ей утешение.”
Nog in datzelfde jaar schreef ze het gedicht Vandaag op de aarde (Segodnja na zemle) over het
leed van de moeders. Op het einde van het gedicht besloot ze dat stilzwijgen de beste houding
tegenover dat leed was.
“СЕГОДНЯ НА ЗЕМЛЕ
Есть такое трудное,
Такое стыдное.
Почти невозможное -
Такое трудное:
Это поднять ресницы
И взглянуть в лицо матери,
У которой убили сына.
Не надо говорить об этом.”
Gippius schreef naast gebeden die opriepen tot stilte en gedichten over lijdende
moeders ook gebeden in dichtvorm. Daarin drukte ze uit dat de mens enkel kon bidden dat de
oorlog snel gedaan zou eindigen. In Wit (Beloe) en Tweede Kerstmis (Vtoroe Roţdestvo) drukte
ze haar wens uit dat het woord van God ingang zou vinden in het hart van de mensen.
“БЕЛОЕ
[…]
Мир на земле, в человеках благоволение…
Боже, прими нашу мольбу несмелую:
дай земле Твоей умирение,
дай побеждающей одежду белую…”
“ВТОРОЕ РОЖДЕСТВО
[…]
Но вихрeм, огню и мечу
Покориться навсегда не могу
я храню восковую свeчу,
я снова еѐ зажгу
и буду молиться снова:
родись, прeдвeчное Слово!
затепли тишину земную,
обними землю родную…”
In de gedichten De wereld! (Svet!, 1915) en In de Sergievski (Na Sergievskoj, 1916) stond haar
pessimistische visie op de wereld centraal. In De Wereld drukte ze haar oorlogsmoeheid uit. In
het tweede gedicht drukte ze uit dat er geen verschil meer was tussen de doden en de levenden en
vergeleek ze de wereld met de hel.
“СВЕТ!
Стоны,
Стоны,
Истомные, бездонные,
Долгие, долгие звоны
Похоронные,
Стоны,
Стоны…
Жалобы,
Жалобы на Отца…
Жалость язвящая, жаркая,
Жажда конца,
Жалобы,
Жалобы…”
“НА СЕРГИЕВСКОЙ
[…]
Эти годы, эти годы длится,
Что живые и мѐртвые – вместе!
[…]
Я сам, - живой или мѐртвый?
[…]
Всѐ равно… живой или мѐртвый.
[…]
Мы думали, что живѐм на свете…
Но мы […] в преисподней.”
Behalve dagboeken, artikels en gedichten schreef Zinaida ook een toneelstuk, De
groene ring (Zelënoe Kol‟co, 1914). De centrale idee van het toneelstuk is “het genot van het
gemeenschapsgevoel (radost‟ sovmestnosti) in overeenstemming met haar religieuze filosofie. De
jongere generatie speelt de hoofdrol en wil breken met het verleden en streeft naar de opbouw
van nieuwe menselijke relaties op basis van vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid. De
ongevoeligheid, inertie en mentale wreedheid van de oudere generatie worden veroordeeld,
terwijl de hoop en het gemeenschapsgevoel van de jongere generatie geprezen worden. Op de
titelpagina van de epiloog staan de laatste twee verzen van Gippius‟ gedicht De jonge vlag
(Molodoe znamja, 1915):
“Да здравствуютъ Молодость, Правда и Воля,
Вперѐд! Нас зовëт небывалое.”
Gippius geloofde immers niet meer dat de intellectuelen haar religieuze ideaal konden helpen
verwezenlijken, maar wel de jeugd.
Naast haar oeuvre probeerde ze ook via de Religieus-Filosofische Ontmoetingen, De
Nieuwe Weg (Novyj Put‟) en later na de Oktoberrevolutie in Parijs via het door de Mereţkovskijs
opgerichte literaire genootschap De groene lantaarn (Zelënaja lampa) de mensen voor te breiden
op de Tweede Komst van Christus en het Koninkrijk van God op aarde.
4. Revolutie
Verloop van de Februarirevolutie
In de winter van 1916-1917 was de druk op de Russische economie onder invloed van de oorlog
zodanig groot, dat de voedselvoorziening in de grote steden in het gedrang kwam. Daarop brak er
in februari 1917 een volksoproer uit, waarbij er geplunderd en gestaakt werd en er rellen
uitbraken. Dit oproer ontaardde ten slotte in een revolutie, die het gevolg was van de
vertrouwenscrisis die in de loop van de oorlog gegroeid was. De revolutie wa geslaagd,
aangezien de abdicatie van tsaar Nikolaj II succesvol afgedwongen werd door de legerleiding.
Men hoopte dat een regering van doemapolitici op die manier in staat zou zijn de oorlog op een
efficiëntere wijze dan voorheen te voeren.
Kort na de Februarirevolutie was er sprake van een dyarchie. Zowel de Voorlopige
Regering, bestaande uit Doemapolitici, als de Sovjet of de Raad van Arbeiders –en
soldatenafgevaardigden van Petrograd regeerden. Terwijl de Voorlopige Regering op de socialist
Aleksandr Kerenskij na uit liberale en conservatieve politici bestond, was de Sovjet socialistisch
en genoot de steun van de fabrieksarbeiders en de garnizoenssoldaten. De Rijksdoema was na de
oprichting van de Voorlopige Regering verleden tijd.
De Voorlopige Regering en de Sovjet waren het op veel punten oneens. Zo beschouwden
de Doemapolitici de revolutie als een patriottische daad van het Russische volk met als doel een
krachtigere vorm van oorlogvoering te bereiken. Ook wensten ze de voortzetting van de oorlog
“tot een zegevierend eind”. De socialisten beschouwden de oorlog evenwel als een protest tegen
de onmenselijkheid van de oorlog en pleitten voor een vrede zonder annexaties en contributies.
In april 1917 kwam het conflict tussen beide partijen tot een uitbarsting. Grote betogingen
werden georganiseerd in Petrograd tegen de oorlogsgezinde Voorlopige Regering en men kwam
tot het besef dat een dyarchie, waarbij de Voorlopige Regering het land moest leiden, maar daar
te zwak voor was, geen goed systeem was. In feite behoorde de werkelijke macht toe aan de
Sovjet. Daarna werd er besloten een coalitieregering in het leven te roepen. De twee belangrijkste
voorstanders van de oorlog werden uit de Voorlopige Regering gezet en de socialisten werden
overtuigd in de coalitie te stappen. Zo ontstond op 6 mei een coalitieregering, bestaande uit negen
liberalen en zes socialisten. De invloedrijkste ministers waren de socialisten Kerenskij en
Cereteli. De coalitie had gehoopt op een afzonderlijke vrede met Duitsland en hun bondgenoten
aan de onderhandelingstafel te krijgen. Maar zowel Duitsland als de Westelijke bondgenoten
waren daartoe niet bereid. De bolsjeviek Vladimir Lenin ging echter niet akkoord met hun
strategie van overleg en pleitte in de plaats daarvan voor revolutie en burgeroorlog. In zijn
“Aprilthesen” ijverde hij voor een zuiver socialistische regering en pakte uit met de slogans: alle
macht aan de sovjets, vrede voor allen, land voor de boeren, macht over de bedrijven voor de
fabrieksarbeiders en zelfbeschikkingsrecht voor de minderheden.
Intussen was het wachten geblazen op de verkiezingen voor de constituerende vergadering
die steeds maar uitgesteld werden. Ook was er een machtsvacuüm ontstaan door het besluiteloze
optreden van Kerenskij. Zo gingen de boeren bijvoorbeeld steeds massaler landgoederen in bezit
nemen.
Verloop van de Oktoberrevolutie
In het midden van september besloot Lenin dat de tijd rijp was voor een revolutie. Lenins plan
stootte echter op veel verzet bij de bolsjevieken. Zij waren er namelijk van overtuigd dat de
bolsjevieken veel stemmen zouden halen tijdens de verkiezingen voor de constituerende
vergadering en in de regering zouden kunnen zetelen. Ook vreesden ze dat als er een
bolsjevistische opstand zou uitbreken, de kans reëel was dat de opstand hetzelfde korte leven zou
beschoren zijn als de Parijse Commune van destijds. Maar Lenin gaf niet toe en schreef zelfs het
volgende naar het centrale comité van zijn partij: “De geschiedenis zal het ons niet vergeven
indien wij nu niet de macht in handen nemen.” Uiteindelijk kreeg Lenin zijn gelijk. Leon Trockij
was toen de trouwe medestander van de bolsjevistische leider.
In oktober kwam er geen massa burgers en garnizoenssoldaten op straat. Al snel hadden
de bolsjevieken Moskou en Sint-Petersburg in handen met achter hen de matrozen van Kronstadt.
De regering was kansloos.
Eind oktober werd de Voorlopige Regering afgezet en werd er een nieuwe, bolsjevistische
regering gevormd. Lenins decreet over de vrede zonder annexaties en contributies stootte op
onbegrip bij de Russische bondgenoten, maar werd wel met beide handen aangegrepen door
Duitsland. Uiteindelijk werd de vrede van Brest-Litovsk tussen Rusland en Duitsland in maart
1918 ondertekend.
In november 1917 werden er verkiezingen gehouden. De socialisten-revolutionairen
verwierven daarbij de meerderheid van de stemmen, terwijl de bolsjevieken slechts een kwart van
de zetels hadden veroverd. De constituerende vergadering werd toch bijeengeroepen, maar al na
een dag ontbonden. Op die manier spatte de lang verwachte droom van de Russen van een
parlementaire democratie uit elkaar. In de plaats daarvan werd er een Russische sovjetrepubliek
opgericht. In juli 1918 verkreeg ze een grondwet en de nieuwe benaming Russische
Socialistische Federatieve Sovjetrepubliek (RSFSR). De Sovjetdemocratie werd verondersteld
democratischer te zijn dan een parlemenaire democratie, maar dit bleek in de praktijk allerminst
het geval te zijn. Zo werd de stedelijke bevolking op het vlak van het kiesrecht sterk bevoordeeld
ten opzichte van de plattelandsbevolking. Ook hadden de bolsjevieken nagenoeg alle
concurrerende politieke partijen monddood gemaakt hadden.
Verloop van de burgeroorlog
De drang naar macht van de bolsjevieken zorgde bij een groot deel van de bevolking voor protest.
Uiteindelijk brak er in 1918 een burgeroorlog uit tussen de Witten en de Roden. In juli 1918 werd
de keizerlijke familie, die al een hele tijd in gevangenschap verbleef in Jekaterinburg, vermoord.
De geallieerden stonden aan de kant van de Witten. Maar doordat de staatshoofden geen
consensus konden bereiken en de publieke opinie gekant was tegen de deelname van de
geallieerden, konden ze de Witte beweging nauwelijks troepen leveren. Mede daardoor en door
het feit dat de Witten niet goed georganiseerd waren, behaalden de Roden in 1920 de
overwinning.
Reacties van de Russische symbolisten
De Oktoberrevolutie verdeelde de symbolisten in twee kampen. Enerzijds stonden de
Mereţkovskijs, Sologub, Bal‟mont en Ivanov eerder negatief tegenover de revolutie, anderzijds
zagen Blok, Belyj en Brjusov er niet veel graten in.
Sologub vond dat de Oktoberrevolutie een schande was, omdat men aan de hand van de
revolutie een einde wou maken aan Ruslands deelname aan de Wereldoorlog. Bal‟mont was het
met Sologub eens en voegde daaraan toe dat Rusland door zijn verraad nog zou boeten in de
toekomst. Bal‟mont beschouwde zichzelf als een revolutionair. In zijn boekje Ben ik een
revolutionair of niet (“Revoljucioner ja ili net”) gepubliceerd in het begin van 1918 poneerde hij
dat het mogelijk was om een revolutionair te zijn, zelfs als je niet achter het socialisme en het
bolsjevisme stond. Voor hem bedreigden zowel de oorlog als de revolutie vrijheid, individualiteit
en Schoonheid.
Ivanov liet dan weer zijn theorie van het “Gele gevaar” vallen en claimde in de plaats
daarvan dat Duitsland banden had met de bolsjevieken. Zo veronderstelde hij dat de
revolutionaire dynamiek van Rusland door de Duits-bolsjevistische connecties geïmplementeerd
zou worden in Duitsland en zich zo over de hele wereld zou verspreiden. Verder dacht Ivanov dat
er een demonische kracht achter de Oktoberrevolutie zat en beweerde hij dat de spirituele
grootsheid van Rusland kon hersteld worden op voorwaarde dat een goddelijke interventie de
bolsjevieken zou omverwerpen.
De overige symbolisten interpreteerden de revolutie op een totaal andere manier. Zo stond Blok
achter de Oktoberrevolutie om twee redenen. Ten eerste stimuleerde hij de revolutionaire
tendensen in 1917 ten volle, omdat hij fel gekant was tegen de mentaliteit van de bourgeois die
overal de kop opstak in zijn ogen. Ten tweede wilde hij net zoals de bolsjevieken een snelle
beëindiging van de oorlog. Blok beschouwde de Oktoberrevolutie als het beginpunt van de
apocalyptische fase in de geschiedenis van de mensheid. De oude wereld zou vernietigd worden
en plaatsmaken voor iets nieuws. Blok veroordeelde de antibolsjevistische houding van de
Russische intelligentsia. Ze hadden namelijk zo lang de revolutie aangekondigd en nu ze
eindelijk uitgebroken was, verwierpen ze haar.
Ook Belyj had commentaar op de Russische intelligentsia. Zo veroordeelde hij het
feit dat Ivanov de “slachting” van de oorlog een “universele zaak” noemde, terwijl hij de
Oktoberrevolutie als een catastrofe beschouwde. Belyj beweerde dat niet de Wereldoorlog, maar
de Oktoberrevolutie de apocalyptische verwachtingen van Ivanov in vervulling zouden brengen.
De derde symbolist die zijn steun aan de bolsjevieken betuigde was Brjusov. Terwijl
hij tijdens de Eerste Wereldoorlog als oorlogscorrespondent de Russische overwinningen
ophemelde, schaarde hij zich kort na de vrede van Brest-Litovsk achter de communisten. Brjusov
vond dat noch de Voorlopige Regering, noch het tsaristische regime Rusland konden verdedigen
en geloofde dat de bolsjevieken daartoe wel in staat waren.
Reacties van andere Russische schrijvers
Naast de reacties van de symbolisten zijn reacties van diverse schrijvers en het ontstaan van
groeperingen ook de moeite waard om te vermelden.
Naar aanleiding van de revolutie schreef Rozanov in zijn Apocalyps van onze tijd
(Apokalipsis našego vremeni) dat er een “ijzeren gordijn” neergelaten was over de Russische
geschiedenis en dat het “Russische licht” misschien wel voor altijd zal uitdoven. Veel schrijvers
deelden zijn pessimistische ideeën. Zo was ook Gor‟kij in het begin van de revolutie fel gekant
tegen de bolsjevieken. Zo schreef hij op zeven november 1917 in een essay in de krant Nieuw
Leven (Novaja Ţizn‟) het volgende: “Blind fanatics and dishonest adventurers are rushing madly,
supposedly along the road to the “social revolution”; in reality this is the road to anarchy, to the
destruction of the proletariat and of the revolution.” Naar aanleiding van de invallen van de
communisten in de drukkerijen in Petrograd die uiteindelijk tot de sluiting van de redacties
leidde, schreef Gor‟kij:
“Lenin, Trotsky, and their companions have already become poisoned with the
filthy venom of power, and this is evidenced by their shameful attitude toward
freedom of speech, the individual, and the sum total of those rights for the
thriumph of which democracy struggled.”
Mandel‟stam drukte zijn ongenoegen uit in onder andere een gedicht gepubliceerd op vijftien
maart 1917 in de Socialistisch-Revolutionaire krant De Wil van het volk (Volja naroda). Daarin
associeerde hij vrijheid met Kerenskij (“svobodnyj graždanin”: vrije burger), terwijl Lenins
respressieve beleid gelijkgesteld werd aan “het juk van geweld” (jarmo nasilija). De verbitterde
conclusie van het gedicht luidde dat eenmaal het volk zou treuren om de keuze van Lenin, de
situatie al onomkeerbaar zou zijn. In zijn Begin van een onbekend tijdperk schreef Paustovskij
zijn ervaring van de woelige tijden neer:
“De middeleeuwen verbleekten bij de wreedheid, de teugelloosheid en de
plotseling uitbrekende barbaarsheid van de twintigste eeuw. […] Het leek wel
of het rad van de geschiedenis terugdraaide.”
Verder verdient ook de futuristische dichter Vladimir Majakovskij aandacht. Het
postrevolutionaire futurisme wordt in twee periodes onderverdeeld. De eerste periode liep van
oktober 1917 tot april 1918 en werd aangeduid met de benaming Café van de dichters (Kafe
poetov). De tweede periode, vanaf het einde van 1918 tot april 1919, is de periode van de IZO
(Otdel Izobrazitel’nych iskusstv).
Gedurende de eerste periode heerste er pluralisme in de Russische maatschappij, met
andere woorden, met kon zich nog profileren als antibolsjeviek. Net na de Oktoberrevolutie sloot
Majakovskij zich aan bij het Café van de dichters, omdat hij niet akkoord ging met de culturele
richtlijnen van de bolsjevieken. Het Café van de dichters was de inmenging van de staat in
culturele aangelegenheden beu en stond een antiautoritair en anarchistisch socialisme voor. De
dichters streefden ook naar een derde revolutie, de “Revolutie van de Geest”. Volgens hen waren
de twee voorgaande revoluties, de politieke en de economische, succesvol geweest, maar zou de
revolutie pas compleet zijn na een spirituele transformatie. Na de ontbinding van het Café van de
dichters volgde een periode van ingrijpende veranderingen. Zo bracht de burgeroorlog een
polarisering van het politieke leven met zich mee: ofwel was men voor de Roden, ofwel voor de
Witten. Op het einde van 1918 stelde Majakovskij zich ten dienste van de bolsjevieken door zich
aan te sluiten bij de IZO, de afdeling die in het kader van het Commissariaat voor de Opvoeding
en de Cultuur opgericht was door de commissaris Anatolij Lunačarskij. Vanaf dan maakte
Majakovskij sociale en utilitaire kunst. De voornaamste doelstelling van de IZO was de strijd
tegen de invloed van de vroegere kunst op de nieuwe samenleving.
Ten slotte was er de Proletku‟lt (Proletarskaja kul‟tura). De Proletku‟lt was een
cultureel-educatieve organisatie, die enkele dagen voor het uitbreken van de Oktoberrevolutie
opgericht werd. In het begin was er sprake van een verbond van fabrieksarbeiders, clubs,
educatieve genootschappen etc., maar al snel groeide de organisatie uit tot een nationale
beweging met als doelstelling om een unieke proletarische cultuur tot stand te brengen die de
revolutionaire Russische maatschappij zou informeren en inspireren. De voornaamste theoreticus
was Aleksandr Bogdanov. Hij was van mening dat een proletarische revolutie slechts kon slagen
indien de arbeidersklasse haar eigen ideologie en proletarische intelligentsia ontwikkelde om de
macht te grijpen.Verder streefde hij naar een volledige onafhankelijkheid van de communistische
partij. Hoewel de voornaamste activiteiten van de Proletku‟lt beperkt bleven tot elementaire
alfabetisering, stuitte de beweging op heel wat kritiek vanwege de communistische partij. Nadat
de Nieuwe Economische Politiek (NEP) in 1921 ingevoerd werd door Lenin en zo een
kapitalistische economie tot stand kwam, stierf de Proletku‟lt een stille dood.
Gippius en de revoluties
Tegen eind 1916, begin 1917 had de oorlog zijn populariteit verloren. In haar dagboek schreef
Gippius dat er ofwel een revolutie op til was, ofwel anarchie zou ontstaan. Ze vreesde voor een
revolutie “van beneden”:
“Я боюсь, ибо во время войны революция только снизу -особенно
страшна. Кто ей поставит пределы? Кто будет кончать ненавистную
войну?”
Gippius verlangde toen naar een echte revolutie die de oorlog zou beëindigen: “Хочу, чтобы это
была именно Революция, чтобы она взяла, честная, войну в свои руки и докончила еѐ”.
Toen de Februarirevolutie uitbrak, waren de Mereţkovskijs in Sint-Petersburg.
Gippius verwelkomde de omwenteling. Net als Blok, Brjusov en Belyj beschouwde ze de
revolutie als “een hoogtepunt die een uitlaatklep zou vormen voor revolutionair destructieve en
revolutionair creatieve krachten die latent aanwezig waren in Rusland”. Ze geloofde dat
Aleksandr Kerenskij, die zowel in de sovjet als in de Voorlopige Regering zetelde, de geknipte
persoon was om beide krachten te bundelen tot een entiteit, namelijk een revolutionair creatief
Rusland. Ze hoopte ook dat er voor het eerst een Vrij Rusland zou ontstaan en er vrijheid,
gelijkheid en broederlijkheid zou heersen in Rusland. Verder hoopte ze dat de Februarirevolutie
de mensen zou emanciperen en hun religieuze bewustzijn, dat onderdrukt was geweest door de
autocratie, zou stimuleren. In haar dagboek schreef ze op 9 maart 1917:
“Россия освобождeна - но не очищена. Она уже не в муках родов, - но она
ещѐ очень, очень больна. Опасно больна […] Но первый крик младенца
всегда радость, хотя бы и знали, что ещѐ могут погибнуть и мать и дитя.”
Een dag daarvoor schreef ze het gedicht Jeugdige Maart (Junyj Mart). Daarin drukte
ze haar verrukking uit over de revolutie. Ze dacht immers dat de vrijheid die toen heerste in een
religieuze revolutie zou resulteren. Ze geloofde ook dat de oorlog snel beëindigd zou worden.
“ЮНЫЙ МАРТ
Allons, enfants de la patrie…
Пойдѐм на весенние улицы,
Пойдѐм в золотую метель.
Там солнце со снегом целуется
И льет огнерадостный хмель.
[…]
Ещѐ не изжито проклятие,
Позор небывалой войны.
Дерзайте! поможет нам снять его
Свобода великой страны.»
[…]
Ook in het volgende gedicht, Allen (Vsja), drukte ze haar enthousiasme uit over de
gebeurtenissen. Ze dacht immers dat haar religieuze ideaal nabij was.
“ВСЯ
[…]
Всю я тебя люблю, Единственная,
Вся ты моя, моя!
Вместе воскреснем, за гранью таинственною,
Вместе - и ты, и я!”
In het begin van maart schreef ze in haar dagboek dat ze voor de oorlog was, waarmee
ze bedoelde dat ze wilde dat de oorlog zo snel mogelijk en op een waardige manier beëindigd zou
worden: “Вот: я ЗА войну. То есть: за еѐ наискорейший и достойный КОНЕЦ.” Ze vond dat
men in naam van echte vrijheid moest vechten. Daarmee bedoelde ze dat de Russen hun
vaderland moesten beschermen tegen het Duitse leger, maar ook tegen de Russische tsaar en zijn
entourage. Ze omschreef de oorlog als een “bittere erfenis” en zei dat iedereen er schuldig aan
was, aangezien men de oorlog had aanvaard en zich slaafs had laten behandelen. Er zat voor haar
niks anders op dan de oorlog als de zonde van iedereen te beschouwen en “hem te verheffen tot
een verlossende daad en met een tot nu toe ongekende kracht tot een definitief einde te brengen”.
Mochten ze de oorlog nu stoppen, dan zou de oorlog hen “te pakken krijgen en wurgen”.
Gippius werd in die periode politiek heel actief. Ze schreef namelijk manifesten voor
de Socialistisch-Revolutionaire partij en voerde regelmatig discussies met Kerenskij,
Bunakov-Fondaminskij en Savinkov in haar appartement in Sint-Petersburg. Ze was vooral
geïnteresseerd in onderwerpen in verband met de oorlog, religie, vrijheid en de relatie tussen de
Russische kerk en de staat. Tijdens een bijeenkomst van de Religieus-Filosofische Gemeenschap
schreef ze een verklaring waarin ze de scheiding van kerk en staat voorstelde. Ze wilde dat die
verklaring doorgegeven zou worden aan de Voorlopige Regering, maar tot haar grote
teleurstelling ging Kartašev daar niet mee akkoord.
Terwijl Gippius tot dan toe een voorstander van een religieuze anarchie was geweest,
zag ze nu in dat enkel een democratie geschikt was om vrijheid, gelijkheid en het religieuze
gemeenschapsgevoel te garanderen. Vanaf dan was haar ideaal een theocratische democratie.
Haar enthousiasme over de huidige toestand begon al snel te tanen. Op twee mei 1917
schreef ze over de chaos en de precaire toestand van het leger:
“Мы знаем здесь… почти ничего нe знаем. Железнодорожный мост не
исправлен. Газеты беспорядочны. Письма запаздывают. Из этого хаоса
сведений можно, однако, вывести, что дела ухудшаются: […] в армии
плохо, развал самый беспардонный везде.”
Toch had ze nog steeds vertrouwen in Kerenskij, de minister van oorlog. Gippius en Kerenskij
stonden op dezelfde lijn op het vlak van de oorlog. Maar geleidelijk aan nam de chaos op
economisch en politiek vlak toe. Op acht augustus schreef ze:
“Внутренний развал экономический и политический – полный. Дорога
каждая минута, ибо это минуты - предпоследние.”
Eind augustus, begin september liep de politieke situatie volledig uit de hand. Nadat de
losgeslagen Kerenskij generaal Kornilov had beschuldigd van muiterij en hem als een verrader
had bestempeld, dienden de ministers een voor een hun ontslag in. Kerenskij probeerde daarop
wanhopig een nieuwe coalitie samen te stellen. Naar aanleiding daarvan schreef Gippius op een
september:
“Керенский – самодержец-безумец и теперь раб большевиков. […]
Николай II самодержец-упрямец… Оба положения имеют один конец -
крах.”
Eind september schreef ze in haar dagboek dat iedereen zijn buik vol had van de
regeringscoalitie en voorspelde dat er weldra verschrikkelijke dingen zouden gebeuren in
Sint-Petersburg:
“Когда именно будет резня, пальба, восстание, погром в Петербуре - ещѐ
не определeно. Будет.”
Op 24 oktober beschreef ze uitgebreid de gebeurtenissen in Sint-Petersburg. De
bolsjevieken begonnen zich stilaan meester te maken van de regeringsinstellingen en er werd
massaal overgelopen naar de bolsjevieken. Gippius was heel negatief over deze ontwikkelingen:
“Словом, готовится “социальный переворот”, самый тѐмный, идиотический и грязный,
какой только будет в истории. Gippius was in staat om sommige evenementen, zoals de
bestorming van het Winterpaleis in de nacht van 25 oktober te horen, aangezien de
Mereţkovskijs vlakbij het Taurische paleis woonden. Enkele dagen later schreef ze over de sfeer
in Sint-Petersburg het volgende:
“Петербург […] угрюмо и озлобленно молчит, нахмуренный, как
октябрь. О, какие противные, чѐрные, страшные и стыдные дни!”
Eind oktober schreef ze het gedicht Luizen (Tli) toen de naweeën van de Oktoberrevolutie
nog weerklonken:
“ТЛИ
Припав к моему изголовью,
ворчит, будто выстрелы, тишина,
запекшейся чѐрной кровью
ночная дыра полна.
[…]
Душа на ключе, на тяжком запоре.
Отврат… тошнота… но не страх.”
Een dag later schreef Gippius het gedicht Jolijt (Vesel‟e), waarin ze het feit dat Rusland
voor de bolsjevieken gekozen had, zodat er een einde aan de oorlog zou komen, betreurde.
Rusland had er namelijk een kater aan overgehouden en het volk was haar vrijheid kwijt.
“ВЕСЕЛЬЕ
Блевотина войны - октябрьское веселье!
От этого зловонного вина
Как было омерзительно твоѐ похмелье,
О бедная, о грешная страна!
Какому дьяволу, какому псу в угоду,
[…]
Народ, безумствуя, убил свою свободу,”
[…]
In het begin van november 1917 drukte Gippius in het gedicht Tegenwoordig (Sejčas) uit
dat ze de toenmalige gang van zaken in Rusland schandalig vond:
“СЕЙЧАС
Как скользки улицы отвратные,
Какая стыд!
Как в эти дни невероятные
Позорно жить!”
[…]
Nog in november 1917 schreef Gippius over de tevergeefs gekoesterde dromen en hoop
en de tevergeefse opofferingen die gemaakt werden voor de revolutie uitbrak. Zelfs de
wetgevende vergadering had gefaald.
“У.С.
Наших дедов мечта невозможная,
Наших героев жертва острожная,
Наша молитва устами несмелыми,
Наша надежда и воздыхание, -
Учредительное Собрание, -
Что мы с ним сделали?”
Het nieuwe regime ging heftig tekeer tegen de Kerk. Ook vond ze dat het nieuwe
religieuze orgaan dat toegelaten was door de bolsjevieken, de “Levende Kerk”, ontoereikend was.
Gippius beschouwde de heerschappij van de communisten als des duivels en als veel erger dan
het tsarendom. Voor haar stond het bolsjevisme gelijk aan slavernij, aangezien ieders
persoonlijkheid de kop ingedrukt werd en alles wat een mens onderscheidde van een dier. Ze
vernietigden in haar ogen de hele Russische cultuur. Bovendien beweerde ze dat geen van alle
dingen die volgens de bolsjevieken gerealiseerd waren in werkelijkheid bestonden. Volgens haar
was er geen revolutie, geen dictatuur van het proletariaat, geen socialisme en geen sovjets. Verder
beweerde ze dat het einde van de oorlog nog niet nabij was en dat het bolsjevisme “een natuurlijk
resultaat was van de oorlog en gelijk was aan een permanente staat van oorlog”.
Haar goeie vrienden Blok en Belyj hadden zich tot haar grote teleurstelling bij de
bolsjevieken aangesloten. Ze had dan ook onverbiddelijk alle contact met hen verbroken. Het feit
dat Brjusov ook een communist was geworden, deed haar minder hartzeer. Ze vond het in de
eerste plaats jammer voor hemzelf. Sologub was volgens haar wel “mens” gebleven, doordat hij
zich niet in het bolsjevistische kamp bevond.
In april 1918 schreef ze een gedicht aan Blok gericht, Aan A. Blok (A. Bloku), waarin ze
uitdrukte dat ze hem nooit zou vergeven. De laatste vier verzen luidden als volgt:
“Прямая улица была пустынна,
И ты ушѐл - в неѐ, туда…
Я не прощу. Душа твоя невинна.
Я не прощу ей - никогда.”
In Levende gezichten schreef ze over Brjusov dat hij door zijn aansluiting bij de bolsjevieken
“dood” was voor haar:
“Брюсов не умер физически. Но […] он умер для меня”
Zinaida was er het hart van in dat het de slechte kant opging met haar land. In
februari 1918 drukte ze haar gevoelens uit in het gedicht Als (Esli), waarin ze zich identificeerde
met Rusland. Gippius schreef namelijk dat als “haar” Rusland ten onder zou gaan, zij ook zou
sterven. Volgens Gippius had Rusland namelijk een messianistische rol te vervullen. Aangezien
haar leven in het teken stond van het creëren van een “nieuw religieus bewustzijn”, zou ze geen
doel meer hebben om te leven indien Rusland het niet zou halen.
“Если гаснет свет – я ничего не вижу.
Если человек зверь – я его ненавижу.
Если человек хуже зверя – я его убиваю.
Если кончена моя Россия – я умираю.”
Maar toch geloofde ze dat Rusland er weer bovenop zou komen. Zo bleek uit haar strijdlustige
gedicht Nee (Net) geschreven in februari 1918. Daarin stelde ze dat de redding van Rusland de
redding van het volk impliceerde.
“НЕТ
Она не погибнет, - знайте!
Она не погибнет, Россия.
Они всколосятся, - верьте!
Поля еѐ золотыe.
И мы не погибнем, - вeрьте!
Но что нам наше спасение:
Россия спасѐтся, - знайте!
И близко еѐ воскресенье.”
Na de Oktoberrevolutie stelden de Mereţkovskijs hun hoop in de Witten. Toen in
de zomer van 1919 bleek dat het Rode Leger de overwinning had behaald, besloten ze samen met
Zlobin en Filosofov te emigreren. De levensomstandigheden waren ondertussen bijna onhoudbaar
geworden. Zo was er hongersnood, tierden allerlei ziektes welig, viel de electriciteit constant uit,
waren er voortdurend huiszoekingen en kregen ze af te rekenen met een gevoel van onmacht over
de hele situatie. Aangezien ze normaal gezien de kost verdienden door te schrijven, zaten ze nu
zonder inkomen. Ze weigerden immers bolsjevistische publicaties af te leveren. Volgens Zinaida
was het geen optie om aan de situatie gewend te raken, aangezien men dan maar half mens zou
zijn en in apathie zou verzinken. Filosofov, die toen nog steeds diep onder de indruk was van de
dood van de drie zonen van zijn zus, was tot haar grote verdriet langzaamaan aan het afglijden in
zo‟n toestand.
Het viertal verliet Sint-Petersburg uiteindelijk in de nacht van 24 op 25 december
1919. In het gedicht Vertrek (Ot”ezd) beschreef ze haar gevoelens bij haar misschien wel
definitieve vertrek uit Rusland:
“ОТЪЕЗД
До самой смерти… Кто бы мог думать?
(Санки у подъезда. Вечер. Снег.)
Никто не знал. Но как было думать,
Что это – совсем? Навсегда? Навек?
Молчи! Не надо твоей надежды!
(Улица. Вечер. Ветер. Дома.)
Но как было знать, что нет надежды?
Вечер. Метелица. Ветер. Тьма.)”
In een brief aan haar goeie vriendin Greta Gerell schreef ze enkele jaren voor haar
dood, op 26 oktober 1938, dat ze nooit “ja” zou zeggen tegen een oorlog, noch tegen de
bolsjevieken: “Jamais, dans aucune circonstance, je ne dirais “oui” à la guerre tout comme je ne
le dirais jamais aux bolchevistes.”
BESLUIT
In deze thesis heb ik Gippius‟ visie op de Eerste Wereldoorlog en de Oktoberrevolutie uitgebreid
proberen te illustreren aan de hand van haar oeuvre. Ik heb daarbij proberen aan te tonen dat haar
visie op deze gebeurtenissen moet gezien worden tegen de achtergrond van haar verlangen om
een “nieuw religieus bewustzijn” te realiseren.
Gippius was namelijk ontevreden met de officiële orthodoxie en voelde zich
verantwoordelijk om een religieuze revolutie te stimuleren die uiteindelijk zou culmineren in het
Koninkrijk van het Derde Testament. In die fase, die volgens haar de laatste fase van de
mensheid was, zou het historisch christendom opgaan in de apocalyptische kerk en zo
vervolledigd worden. Naar analogie met Vladimir Solov‟ëv geloofde ze in een religie van de
Drie-eenheid. Ze dacht namelijk dat de heiligheid van het vlees en de heiligheid van de geest met
mekaar zouden versmelten in een religie van de Drie-eenheid. Ook was ze ervan overtuigd dat er
een messianistische rol voor Rusland was weggelegd in heel dit proces
In het begin van de 20e eeuw voelde men dat er grote veranderingen op til waren. Bij een
deel van de Russische intelligentsia was er plots een grote interesse in religieus-filosofische
aangelegenheden merkbaar. Ook Gippius‟ interesse in religie kwam tot volle bloei. Nadat haar
echtgenoot, Mereţkovskijs, tot het inzicht gekomen was dat er een nieuwe Russische kerk nodig
was, omdat de bestaande kerk enkel gefocust was op de Geest en het Vlees verloochende, begon
de belangrijkste periode op het vlak van Gippius‟ religieuze activiteiten. Gippius had het gevoel
dat ze de roeping had om een “nieuw religieus bewustzijn” tot stand te brengen. Zo werden vanaf
1901 op haar initiatief de Filosofisch-Religieuze Ontmoetingen georganiseerd in Sint-Petersburg.
Ook richtte ze kort daarna het tijdschrift De Nieuwe Weg (Novyj Put‟) op.
Net voor het uitbreken van de revolutie van 1905 hoopte Gippius dat haar ideaal van een
anarchistisch getinte theocratie ideaal zou verwezenlijkt worden. Toen dat echter niet het geval
was, gaf ze haar ideaal niet op en trok samen met haar echtgenoot en Filosofov naar het
buitenland om mensen te overtuigen van hun religieuze ideaal. Ze besloten dat de revolutie van
1905 slechts een voorloper was van de ware revolutie. De intelligentsia speelde volgens hen een
belangrijke rol in de totstandkoming van hun ideaal. Ze begonnen zich ook steeds meer te
verzetten tegen de autocratie. Het trio zag het als hun maatschappelijke taak om de overgang van
een autocratie naar een vrije theocratie te bewerkstelligen. Vooral Gippius was ervan overtuigd
dat ze een soort missie had die niet vanuit haarzelf kwam, maar vanuit Gods liefde voor de mens.
In Parijs beleefden ze het hoogtepunt van hun religieuze activiteiten. Daar schreef het drietal “Le
Tsar et la Révolution”. Daarin stelde gippius de blinde onderwerping van de Orthodoxe kerk aan
de autocratie aan de kaak.
Toen ze terug in Sint-Petersburg waren in 1908 engageerde het drietal zich opnieuw. Zo
woonden ze de ontmoetingen van het Religieus-Filosofische Genootschap bij. Maar toen bleek
dat het genootschap er niet op gericht was de geestelijken en de intelligentsia samen te brengen,
staakten ze hun deelname aan de ontmoetingen.
Op het moment dat de oorlog uitbrak, protesteerde Gippius fel tegen de oorlog. Volgens
haar verhinderde de oorlog de totstandkoming van het Koninkrijk Gods op aarde. In haar
dagboeken beschreef ze de oorlog als een “georganiseerde mensenmoord”. Ook bekritiseerde ze
heftig het patriottisme van de Russische schrijvers. In het begin van de oorlog uitte ze in enkele
gedichten dat de enige juiste houding tegenover de oorlog stilzwijgen was.
Na een tijdje evolueerde Gippius‟ houding tegenover de oorlog. Zo schreef ze dat ze de
oorlog aanvaardde, zonder de oorlog te rechtvaardigen. De oorlog was vanaf dan voor haar een
opoffering voorbeschikt door God en een “noodzakelijke algemene waanzin”. Toegepast op haar
apocalyptische religie betekende de oorlog voor haar een regressie op het “Grote Pad” naar het
einddoel van de geschiedenis van de mensheid: universalisme (vselenskost‟) of almensheid
(vsečelovečestvo). Niettegenstaande het feit dat ze de oorlog aanvaardde, riep ze in haar
gedichten op om medelijden te hebben met de moeders wiens zonen gesneuveld waren in de
oorlog. Ook schreef ze gebeden in dichtvorm. Zo bad ze voor een snel einde van de oorlog. In
haar toneelstuk De groene ring was haar boodschap dat niet langer de intelligentsia, maar wel de
jeugd haar konden helpen haar religieuze ideaal te verwezenlijken.
Toen iedereen de oorlog moe was tegen het einde van 1916 en het begin van 1917 voelde
Gippius dat er iets op til was: ofwel zou er een revolutie uitbreken, ofwel zou er een toestand van
complete anarchie ontstaan. Gippius hoopte op een revolutie die een einde zou maken aan de
oorlog. Ze verwelkomde dan ook de Februarirevolutie. Ze had er het volste vertrouwen in dat het
met Aleksandr Kerensij, die zowel in de Voorlopige Regering als in de sovjet zetelde, de goede
kant zou uitgaan met Rusland. Ook hoopte ze dat de revolutie het religieuze bewustzijn van de
Russische bevolking zou stimuleren. In enkele gedichten drukte ze kort na de uitbarsting van de
Februarirevolutie haar enthousiasme uit, omdat ze ervan overtuigd was dat haar religieuze ideaal
nabij was. Ook begon ze politieke manifesten te schrijven. Verder veranderde haar voorkeur voor
een religieuze anarchie naar een democratie, omdat enkel in zo‟n staatsvorm vrijheid, gelijkheid
en een religieus gemeenschapsgevoel verzekerd waren volgens haar.
Maar enkele maanden later was haar enthousiasme bekoeld. De Voorlopige Regering met
aan het hoofd Kerenskij verloor haar greep op de gang van zaken en er ontstond een
machtsvacuüm. Eind september 1917 anticipeerde ze in haar dagboek op een verschrikkelijke
afloop van de hele situatie.
Nadat de Oktoberrevolutie uitgebroken was en de bolsjevieken aan het hoofd stonden van
Rusland, reageerde Gippius heel teleurgesteld. Voor haar stond de heerschappij van de
communisten gelijk aan de overheersing van de duivel. Ze voelde zich dan ook genoodzaakt haar
goeie vrienden Blok en Bleyj, die achter de bolsjevieken stonden, te laten vallen. In haar
gedichten drukte ze uit dat ze de communistische heerschappij schandalig vond.
Na de overwinning van de Roden op de Witten emigreerden de Mereţkovskijs naar Parijs.
Zelfs na haar teleurstellende ervaringen gaf Gippius haar engagement niet op. Samen met
Mereţkovskij richtte ze in Parijs de literaire genootschap De groene lantaarn op met als doel de
mensen voor te bereiden op de Tweede Komst van Christus en het Koninkrijk van God op aarde.
Ook beschouwde ze het als haar taak Europa te waarschuwen voor de gevaren van het
communisme.
Zelfs op het einde van haar leven bleef ze trouw aan haar religieuze ideaal en beweerde ze
dat ze nooit “ja” zou zeggen tegen een oorlog of tegen de bolsjevieken. Ze legde zich uiteindelijk
neer bij de gedachte dat anderen in de toekomst in staat zouden zijn de apocalyptische kerk te
stichten en dat het drietal te zwak was geweest om die taak te volbrengen.
BIBLIOGRAFIE
Ascher, Abraham
1990 The Revolution of 1905: Russia in Disarray The American Historical Review 95/2:
550-551. [recensie]
Bezemer, J.W.
1999 Een geschiedenis van Rusland: van Rurik tot Gorbatsjov. Amsterdam: Van Oorschot.
Bristol, Evelyn
1979 Idealism and Decadence in Russian Symbolist Poetry Slavic Review 39/2: 269-280.
Broyde, Steven
1975 Osip Mandel’štam and his age: a commentary on the themes of war and revolution in the
poetry. 1913-1923. Cambridge (Mass.): Harvard university press.
Crainz, Alessandra
1987 L‟itinéraire religieux de Zinaida Hippius Cahiers du Monde russe et soviétique 29/3-4:
447- 454.
Duncan, Peter
2000 Russian Messianism: Third Rome, Revolution, Communism and After. London:
Routledge.
Esthus, Raymond
1980 Nicholas II and the Russo-Japanese War Russian Review 40/4: pp. 369-411.
Etkind, Efim
1987a Histoire de la littérature russe :le XXe siècle, 1. L’âge d’argent. Paris: Fayard.
1988b Histoire de la littérature russe : le XXe siècle, 2. La révolution et les années vingt.Paris:
Fayard.
Gippius, Zinaida
1951a Merežkovskij. Paris: YMCA-Press.
1971b Živye lica. München: Wilhelm Fink.
1972c Intellect and Ideas in Action. München: Wilhelm Fink.
1972d P’esy. München: Wilhelm Fink.
1974e Poslednie stichi.Letchworth (Herts): Prideaux Press.
1982f Peterburgskie dnevniki (1914-1919). New York: Orfej.
1984g De schittering van woorden. Amsterdam: Arbeiderspers.
1999h Stichotvorenija. Sankt-Peterburg: Akademičeskij proekt.
2002i Novye materialy – Issledovanija. Moskva: Imli Ran.
2003j Sobranie sočinenij , T. 7: My i oni. Literaturnyi dnevnik. Publicistika 1899-1916 gg.
Moskva: Russkaja kniga.
2005k Sobranie sočinenij, T. 9: Dnevniki 1919-1941. Iz publicistiki 1907-1917 gg.
Vospominanija sovremennikov. Moskva : Russkaja kniga.
Gor‟kij, Maksim
1968 Untimely thought. New York: Paul S. Eriksson.
Grillaert, Nel
2004a What the God-seekers found in Nietzsche: the reception of Nietzsche's Übermensch
by the philosophers of the Russian Religious Renaissance. Proefschrift Ugent, Gent, 2004.
2005b “Vladimir Sergeevich Solov‟ëv: de belangrijkste Russische filosoof van de 19e eeuw”,
(Ongepubliceerde tekst van een lezing voor “Uitstraling Permanente Vorming” op 24
november 2005 aan de Vrije Universiteit Brussel).
Hellman, Ben
1995 Poets of hope and despair. Helsinki: Institute for Russian and East European Studies.
Karlinskij, Vladimir & Zlobin, Vladimir
1980 A Difficult Soul. Berkeley (Calif.): University of California press.
Krahn, Cornelius
1963 Russia: Messianism-Marxism Journal of Bible and Religion 31/3: 210- 215.
Mereţkovskij, Dmitrij & Gippius, Zinaida & Filosofov, Dmitrij
1907 Le Tsar et la Révolution. Paris: Mercure.
Pachmuss, Temira
1971a An Intellectual Profile. Illinois: Southern Illinois University Press.
1981b Zinaida Gippius and her cause Melbourne Slavonic Studies 15: 18-40.
Paustovskij, Konstantin
1982 Begin van een onbekend tijdperk: herinneringen aan de Russische revolutie. Amsterdam:
Arbeiderspers.
Pyman, Avril
1994 A History of Russian Symbolism. Cambridge: Cambridge university press.
Read, Christopher
1981 Religion, Revolution and the Russian Intelligentsia, 1900-1912. London en Basingstoke:
The Macmillan Press.
Rogger, Hans
1961 National Consciousness in Eighteenth-Century Russia The American Historical Review
66/4: 1041-1042. [recensie]
Rosenthal, Bernice Glatzer
1977 Transmutation of the Symbolist Ethos: Mystical Anarchism and the Revolution of 1905
Slavic Review 36/4: 608-627.
Rusinko, Elaine
1977 The Theme of War in the Works of Gumilëv The Slavic and East European Journal
21/2: pp. 204-213.
Scherrer, Jutta
1971 Forschungen zur Osteuropäischen geschichte: die Entwicklung des religiösen
Selbstverständnisses ihrer Intelligencija-Mitglieder (1901-1917). Wiesbaden:
Harrassowitz.
Stein, Howard
1976 Russian Nationalism and the Divided Soul of the Westernizers and Slavophiles Ethos 4/4:
403-438.
Waegemans, Emmanuel
2001 Geschiedenis van de Russische literatuur sinds de tijd van Peter de Grote. Antwerpen:
Standaard Uitgeverij.
Walicki, Andrzej
1977 Russian Social Thought: An Introduction to the Intellectual History of
Nineteenth-Century Russia Russian Review 36/1: 1-45.