De verwijsindex risicojongeren

23
Manon Lindeboom 1907867 Irene van der Meer 1610619 Seminaar Criminaliteit en Rechtshandhaving Master strafrecht (criminologische variant) Docent: M. Althoff De Verwijsindex Risicojongeren ‘Welke negatieve gevolgen kunnen ontstaan door de toepassing en uitvoering van de Verwijsindex Risicojongeren (VIR)?’ en ‘Hoe kunnen deze negatieve gevolgen worden verminderd dan wel voorkomen’?

Transcript of De verwijsindex risicojongeren

Page 1: De verwijsindex risicojongeren

Manon Lindeboom 1907867

Irene van der Meer 1610619

Seminaar Criminaliteit en Rechtshandhaving

Master strafrecht (criminologische variant)

Docent: M. Althoff

De Verwijsindex Risicojongeren

‘Welke negatieve gevolgen kunnen ontstaan door de toepassing en

uitvoering van de Verwijsindex Risicojongeren (VIR)?’ en

‘Hoe kunnen deze negatieve gevolgen worden verminderd dan wel

voorkomen’?

Page 2: De verwijsindex risicojongeren

1

Inhoudsopgave

1. Inleiding 1

1.1. Verwijsindex Risicojongeren 1

1.2. Vraagstelling 1

2. Probleembeschrijving 3

2.1. Aard en ontwikkeling 3

2.2. Omvang 4

2.3. Doelgroep 4

2.4. Bevoegdheid 4

2.5. Meldingsbevoegden 5

2.6. Situatiebeschrijving 5

3. Theoretische analyse: van risico’s naar probleemgedrag 6

3.1. Ontwikkelingstheorieën problematische gedrag risicojongeren 6

3.2. De ontwikkelingstheorieën toegepast op de jeugdigen zoals 8

die voorkomen in de Verwijsindex Risicojongeren

3.3. Waarde van de verklaring op grond van de ontwikkelingstheorieën 9

4. Plan van aanpak ten aanzien van risicojeugd door middel 10

van vroegtijdige interventie

4.1. Huidig VIR en doelstellingen plan van aanpak 10

4.2. Gewijzigde voorstellen voor de VIR 11

5. Evaluatie plan van aanpak 14

5.1. Haalbaarheid en uitvoerbaarheid 14

5.2. Juridische aspecten 14

5.3. Bedoelde en onbedoelde effecten 15

6. Conclusie 17

Literatuurlijst 20

Page 3: De verwijsindex risicojongeren

2

1. Inleiding

1.1. Verwijsindex Risicojongeren

Hedendaags hebben we in Nederland te maken met een beleidsklimaat dat zich sterk

richt op veiligheidsvraagstukken. Burgers voelen zich onveilig en de roep om een harde

aanpak van de overheid om die onveiligheid weg te nemen is groot.1 De overheid komt

vervolgens met veelbelovende boodschappen en zet allerlei preventieve interventies en

maatregelen in om de veiligheid te vergroten. Het beeld dat bij de burgers ontstaat, is dat

risico’s calculeerbaar en beheersbaar zijn. Om de risico’s in beeld te krijgen dient de overheid

informatie over die risico’s te verzamelen. Om dit te bereiken zullen echter rechten van

burgers moeten worden ingeperkt om die gegevens zo snel mogelijk te verzamelen om

vervolgens proactief op te kunnen treden.2

Een treffend voorbeeld van een instrumentarium dat het doel heeft om risico’s in beeld

te brengen is de Verwijsindex Risicojongeren (VIR). In het programmaministerie voor Jeugd

en Gezin, ‘Alle kansen voor alle kinderen’, wordt de VIR genoemd als een systeem dat

noodzakelijk is om snel en effectief problemen aan te kunnen pakken. Het systeem is

ontwikkeld, omdat het in het verleden vaak gebeurde dat verschillende

hulpverleningsinstanties tegelijkertijd met de jeugdige bezig waren zonder dat het

hulpverleningstraject op elkaar was afgestemd. Dit leidde tot een inefficiënte en ineffectieve

aanpak.3

De VIR is een elektronisch systeem waarbij o.a. hulpverleners melding kunnen maken

van een jeugdige van 0 tot 23 jaar oud indien zij zorgsignalen of risicofactoren ontdekken bij

de jeugdige die een belemmering kunnen vormen in de ontwikkeling naar de volwassenheid.

Indien medewerkers van verschillende organisaties, bijvoorbeeld Bureau Jeugdzorg en de

school, een melding hebben gemaakt, krijgen zij een signaal. Zij kunnen vervolgens contact

met elkaar opnemen om een passende aanpak voor de jeugdige op te zetten. Om landelijke

invoering van de VIR te bewerkstelligen is op 1 augustus 2010 de Wet op de Jeugdzorg

gewijzigd en daarin is de VIR geïmplementeerd. Gemeenten krijgen hierbij de

verantwoordelijkheid om te zorgen dat het systeem wordt ingevoerd en gehanteerd.4

Het gaat om het melden van een groot aantal uiteenlopende risico’s die zich voor

kunnen doen in de ontwikkeling naar de volwassenheid van een jeugdige. Met het vroegtijdig

inzetten van een hulpaanpak, door middel van snelle signalering van risico’s in de VIR, wil

men bijvoorbeeld een criminele carrière, verslavingsproblematiek, verwaarlozing en

agressieproblematiek voorkomen. Voorkomen moet worden met de VIR dat de risico’s die

zich in de ontwikkeling van de jeugdige voordoen uiteindelijk uitmonden in een

veiligheidsprobleem die veelzijdig kan zijn.

1.2. Vraagstelling

Uitgangspunt van de VIR is dat indien er zich factoren bevinden die een mogelijke

dreiging vormen voor de ontwikkeling van de jongere dat er onmiddellijk een preventieve

aanpak wordt opgezet. Centraal staan dus de risicofactoren en de zorgsignalen die er bij de

jongere bestaan en een preventieve aanpak die daarop volgt. Om dit te bewerkstelligen is het

noodzakelijk dat hulpverleningsinstanties en o.a. de politie en justitie gegevens van deze

jongeren registreren. Zeer denkbaar is dat een grote groep risicojongeren, ondanks dat zij

1 Terpstra 2010, p. 15-18, 21. 2 Van Swaaningen 1996, p. 84-85. 3 Ministerie voor Jeugd en Gezin 2011, p. 18. 4 Kamerstukken I 2008/09, 31855, nr. A, p. 2-5; Van Woudenberg 2009, p. 166.

Page 4: De verwijsindex risicojongeren

3

zorgsignalen en risicofactoren kennen, zich prima zullen ontwikkelen. Bovendien, het

overschrijden van grenzen is een kenmerk van de ontwikkelingsfase waarin een jongere zich

bevindt. Het is vaak een fase die de jongere aflegt om juist het goed van kwaad te kunnen

onderscheiden.5 Wij hebben daarom de volgende probleemstellingen ontwikkeld:

‘Welke negatieve gevolgen kunnen ontstaan door de toepassing en uitvoering van de

Verwijsindex Risicojongeren (VIR)?’ en ‘Hoe kunnen deze negatieve gevolgen worden

verminderd dan wel voorkomen’?

Om antwoord te geven op de probleemstellingen hebben we een aantal

onderzoeksvragen opgesteld:

1. Waarom is de VIR ingevoerd en wat houdt het in?

2. Wanneer wordt een jongere gemeld in de VIR en op welke manier?

3. Welke waarborgen bestaan er voor de privacy van de jongere in geval van melding in de

VIR en onderlinge samenwerking tussen ketenpartners?

4. Wanneer leidt een melding in de VIR tot ingrijpen door een organisatie?

5. Hoe kunnen risicofactoren bij jeugd uiteindelijk leiden tot ernstiger probleemgedrag?

6. Welke veranderingen in het meldingsysteem zijn nodig om negatieve gevolgen voor de

(risico)jeugd tegen te gaan?

7. In hoeverre zijn die veranderingen haalbaar en uitvoerbaar?

Om een antwoord te kunnen geven op de probleemstellingen verrichten wij

literatuuronderzoek. Wij zullen de onderzoeksvragen daarbij als leidraad gebruiken. Het

wettelijke kader bestaat uit de Wet op de Jeugdzorg en de Wet op de bescherming van de

persoonsgegevens. We zullen daarbij niet alle risico’s en alle instanties, die bemoeienis

kunnen hebben in verband met de VIR, bespreken. We zullen ons met name concentreren op

de beweegredenen van de overheid voor invoering van de VIR en de mogelijke negatieve

gevolgen van toepassing en uitvoering ervan. Daarnaast concentreren wij ons op de vraag in

hoeverre verandering nodig is om die negatieve gevolgen weg te kunnen nemen, waarbij deze

wijzigingen in overeenstemming blijven met de doelstelling van het overheidsbeleid.

5 Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming 2011, p. 18.

Page 5: De verwijsindex risicojongeren

4

2. Probleembeschrijving

Vanwege de veelzijdige problematiek die kan voorkomen bij risicojeugd kiezen wij

ervoor om in dit hoofdstuk in te gaan op een kritische beschouwing van de Verwijsindex

Risicojongeren (VIR). Er valt geen duidelijke definitie te geven van risicojeugd. Er kan onder

andere worden gedacht aan jeugd die een verhoogde kans heeft om een criminele carrière te

ontwikkelen, jeugd die probleemgedrag ontwikkeld als gevolg van slachtofferschap,

alcoholgebruik of drugsgebruik. Ook kan worden gedacht aan jeugd waarbij er in het gezin

psychische en/of financiële problemen spelen. Dit zijn slechts een aantal voorbeelden. Om

inzicht te kunnen bieden in de vraag hoe risicofactoren kunnen leiden tot de ontwikkeling van

ernstig probleemgedrag komt in hoofdstuk 3 de theoretische analyse van dit vraagstuk aan

bod.

2.1. Aard en ontwikkeling

Sinds de zomer van 2011 zijn alle Nederlandse gemeenten aangesloten op de VIR. In

de VIR worden jongeren van 0 tot en met 23 jaar gemeld waarvan professionals denken dat

deze jeugdigen een risico lopen om te worden gestoord in de ontwikkeling naar de

volwassenheid. Deze leeftijdsgroep is gekozen, omdat dit alle zogenoemde mijlpalen van de

jongere zou beslaan. De verschillende instanties die betrokken zijn bij de VIR bestrijken het

gebied van; onderwijs, maatschappelijk werk, jeugdgezondheidszorg en jeugdzorg, werk en

inkomen, politie en justitie. Hulpverleningsinstanties werkten vaak langs elkaar heen en

wisten niet dat zij zich bezig hielden met dezelfde jongeren. Deze jeugdigen zijn volgens de

Minister voor Jeugd en Gezin, Rouvoet, juist erg gebaat bij een vroegtijdige signalering en

eventuele interventie waardoor de samenwerking van cruciaal belang kan zijn.6 Om de

samenwerking te verbeteren is de VIR ontwikkeld.7

Het doel van de VIR is volgens de wetgever: ‘vroegtijdige en onderlinge afstemming

tussen meldingsbevoegden bewerkstelligen, opdat zij jeugdigen tijdig passende hulp, zorg of

bijsturing kunnen verlenen om daadwerkelijke bedreigingen van de noodzakelijke condities

voor een gezonde en veilige ontwikkeling naar volwassenheid te voorkomen, te beperken of

weg te nemen’ (artikel 2d lid 2 Wet op de Jeugdzorg (Wjz)). Er moet dus een daadwerkelijke

bedreiging aanwezig zijn om een risico te mogen melden. Het doel is betrekkelijk ruim. Ook

de limitatieve formulering van deze risico’s in de wet zijn niet erg specifiek.8

Het College voor de bescherming van de persoonsgegevens (Cbp) geeft aan dat het

aantal instanties dat over een meldingsbevoegdheid beschikt zeer omvangrijk is. De wetgever

heeft veel vertrouwen in de instanties die beschikken over de meldingsbevoegdheden. Er mag

van uit worden gegaan dat deze instanties zorgvuldig omgaan met informatie.9 Het risico

bestaat wel dat elke instantie, met zijn eigen belangen en doelen, een andere afweging kan

maken over wanneer een jeugdige dient te worden gemeld. Zeker nu het doel van de VIR en

de gronden om te melden erg ruim zijn.10

De ruime formulering van risico’s in de wet past in de vrijheid die de professionals

hebben in hun afweging.11

Toch heeft de wetgever getracht een handreiking te ontwikkelen

waarin een meldkader is opgenomen. Dit meldkader noemt een aantal specifiekere

voorbeelden van risico’s. Maar ook deze meldcriteria blijven betrekkelijk vaag. Een

voorbeeld is: ‘er is onenigheid in het gezin of tussen de ouders en/of de relatie tussen jeugdige

6 Kamerstukken II 2008/09, 31 855, nr. 3, p. 1 7 Kamerstukken II 2005/06, 29 284, nr. 14, p. 6. 8 Wet van 4 februari 2010 (Stb. 89), p. 2-3,5. 9 Kamerstukken II 2008/09, 31 855, nr. 56 (bijlage), p. 13. 10 Kamerstukken II 2008/09, 31 855, nr. 3, p. 7, 12-14. 11 Verwijsindex Risicojongeren contourendocument 2007, p. 7

Page 6: De verwijsindex risicojongeren

5

en ouders is problematisch’.12

We zouden dit risico al kunnen toeschrijven aan een jeugdige

die in de puberteit verkeert. Daarom is de afweging om een jongere al dan niet te melden nog

steeds erg ruim en lastig.

De bewaartermijn van een melding in de VIR bedraagt in totaal zeven jaar. De

gegevens van de jeugdige worden eerst twee jaar actief bewaard en daarna nog vijf jaar in een

archief. Op deze manier zou informatie over een jeugdige die in een volgende levensfase

problemen krijgt weer gebruikt kunnen worden. Echter, volgens artikel 10 Wpb is het

bewaren van persoonsgegevens mogelijk zolang dit noodzakelijk is voor de verwezenlijking

van de doeleinden. Over de lengte van de bewaartermijn bestaat veel discussie. Minister

Rouvoet stelt echter dat het bewaren van een melding een hoge contextwaarde heeft. Slechts

dan als er zich weer problemen voordoen, komt de eerdere melding weer in beeld.13

2.2. Omvang

Er zijn nauwelijks landelijke cijfers bekend over de omvang van de verwijsindex. In

mei 2009 zijn er meer dan 67.000 meldingen gedaan. In meer dan 10.000 gevallen zijn

hulpverleners door de verwijsindex met elkaar in contact gebracht. Op dat moment waren nog

niet alle Nederlandse gemeenten aangesloten op de verwijsindex.14

2.3. Doelgroep

Volgens de minister moet de VIR ook toezien op oudere kinderen omdat veel

jeugdigen vroegtijdig het onderwijs verlaten waardoor hun kansen op een baan zijn

gereduceerd. Zowel minderjarige en meerderjarige personen kunnen hulp, zorg of bijsturing

nodig hebben. De overheid maakt echter niet duidelijk wat precies bedoeld wordt met deze

termen.15

In artikel 2j Wjz zijn de risico’s limitatief opgesomd. Op grond van de aanwezigheid

van deze risico’s mag een jeugdige worden gemeld. Voorbeelden van risico’s zijn: de

jeugdige heeft meer of andere psychische problemen dan gemiddelde leeftijdsgenoten

(verslaving aan alcohol of drugs), de jeugdige heeft ernstige opgroeiproblemen, de jeugdige is

minderjarig en zwanger en de jeugdige dreigt school voortijdig te verlaten.16

2.4. Bevoegdheid

De meldingsbevoegde mag een melding doen indien hij een ‘redelijk vermoeden heeft

dat de jeugdige door een of meer van de hierna genoemde risico’s in de noodzakelijke

condities voor een gezonde en veilige ontwikkeling naar volwassenheid daadwerkelijk wordt

bedreigd’. Duidelijk mag zijn dat het gaat om ruim geformuleerde risico’s waarbij de

professional veel beoordelingsruimte heeft. De minister stelt dat de professional op deze

manier de kans krijgt om zorgvuldig af te wegen of een melding nodig is en zo een besluit kan

maken die dicht bij de problematiek van de jeugdige staat. Daarnaast geeft de wet zo ruimte

om rekening te houden met veranderingen in de problematiek. De professional mag alleen het

burgerservicenummer van de jeugdige vermelden.17

De meldingsbevoegde heeft de

12 Handreiking meldkader verwijsindex 2010. 13 Kamerstukken I 2009/10, 31855, nr. D (MvA), p. 18. 14 Kamerstukken II 2009/10, 31 855, nr. 6, p. 42. 15 Kamerstukken II 2008/09, 31 855, nr. 3, p. 28. 16 Wet van 4 februari 2010 (Stb. 89), p. 5; Kamerstukken II 2008/09, 31 855, nr. 3, p. 36-37. 17 Kamerstukken II 2008/09, 31 855, nr. 3, p. 33, 36.

Page 7: De verwijsindex risicojongeren

6

bevoegdheid de melding te verwijderen indien deze volgens hem of haar onterecht is gedaan

of het risico niet meer aanwezig is bij de jeugdige.18

Om te zorgen dat professionals adequate besluiten nemen, dient er in protocollen en

richtlijnen, per instantie, te worden opgenomen wanneer sprake is van een ‘redelijk

vermoeden’ van een bedreiging voor de ontwikkeling van de jeugdige. Ook is de eerder

genoemde handreiking meldcriteria ontwikkeld. Er zijn twee factoren die er echter in de

praktijk voor kunnen zorgen dat belangenafwegingen tussen organisaties en professionals

kunnen verschillen. In eerste instantie heeft elke organisatie zijn eigen doelen en belangen. En

ten tweede krijgt de professional in de praktijk veel ruimte bij de belangenafweging die

vooraf gaat aan het besluit of hij een jeugdige meldt of niet.19

2.5. Meldingsbevoegden

Bij algemene maatregel van bestuur is geregeld welke instanties en functionarissen

bevoegd zijn om een melding te doen van een jeugdige indien zij denken dat de ontwikkeling

van de jeugdige wordt bedreigd. Voorbeelden van instanties zijn bureau jeugdzorg,

verslavingszorg, gehandicaptenzorg, scholen en gemeentelijke kredietbanken.20

Elke

meldingsbevoegde die een geheimhoudingsplicht heeft in verband met zijn ambt of beroep

kan deze doorbreken zonder toestemming van de jeugdige of zijn wettelijke

vertegenwoordiger.21

2.6. Situatiebeschrijving

De volgende casus is een praktijkvoorbeeld om te laten zien hoe de VIR kan werken:

Ricardo is 14 jaar oud. Ricardo is al meerdere malen in aanraking gekomen met de politie in

verband met drugsgebruik. De politie geeft aan Bureau Jeugdzorg een melding door die

vervolgens wordt opgenomen in de VIR. Een paar weken later maakt de leerplichtambtenaar

melding van veelvuldig schoolverzuim door Ricardo. Nu wordt er dus een tweede melding

gedaan. Bureau Jeugdzorg en de leerplichtambtenaar krijgen een signaal. Zij kunnen contact

met elkaar opnemen om een aanpak voor Ricardo in te zetten. In de VIR wordt nu vermeldt:

- het burgerservicenummer van Ricardo.

- de meldingen van de leerplichtambtenaar en Bureau Jeugdzorg en hun contactgegevens.

- datum en tijdstip van de meldingen en data wanneer de meldingen worden verwijderd.22

18 Wet van 4 februari 2010 (Stb. 89), p. 6. 19 Kamerstukken II 2008/09, 31 855, nr. 3, p. 36-37. 20 Besluit van 13 juli 2010 tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg in verband met de invoering van de

verwijsindex risicojongeren (Stb. 302), p. 2-3. 21 Wet van 4 februari 2010 (Stb. 89), p. 5. 22 Kamerstukken II 2008/09, 31 855, nr. 3, p. 33.

Page 8: De verwijsindex risicojongeren

7

3. Theoretische verklaring: van risico’s naar probleemgedrag

Het doel van de VIR is, zoals in hoofdstuk 2 is beschreven, vroegtijdig te kunnen

ingrijpen om zo de jongere passende hulp aan te kunnen bieden. Dit wil de Minister voor

Jeugd en Gezin realiseren met de VIR door het creëren van matches van minimaal twee

risico’s die aanwezig zijn in het leven van de jeugdige. Uit de aard van dit beleid kan men

afleiden dat de jeugdigen veelal op verschillende gebieden tegen problemen aanlopen of

achter lopen in hun ontwikkeling op andere jeugdigen.

In dit hoofdstuk zal daarom de volgende vraag centraal staan: hoe is te verklaren dat

jeugdigen, die risicofactoren bij zich dragen, uiteindelijk ernstig probleemgedrag kunnen gaan

vertonen? De ontwikkelingspaden die zijn ontwikkeld door Loeber en de theorie van Moffitt

vormen het uitgangspunt bij deze analyse. Om te kunnen achterhalen of vroegtijdig ingrijpen

gewenst is in het leven van een jeugdige om ernstig probleemgedrag te kunnen voorkomen,

vangt dit hoofdstuk aan met een bespreking van de ontwikkelingstheorie over probleemjeugd.

Vervolgens zal deze worden toegepast op de risicojeugd waar de VIR zich op richt.

3.1. Ontwikkelingstheorieën problematisch gedrag van risicojongeren

Loeber: de ontwikkelingspaden

Loeber heeft onderzoek gedaan naar de ontwikkeling van jeugddelinquentie. Hij heeft

een schets gemaakt van probleemgedrag en gedragsontwikkeling. Ook heeft hij zogenaamde

risicofactoren ontwikkeld. Loeber heeft zich gefocust op het herhalend probleemgedrag en

sluit hierbij het experimenteren uit. Experimenteren, binnen bepaalde grenzen, is tijdens de

puberteit en adolescentie normaal. 23

Loeber onderscheidt drie ontwikkelingspaden. Bij deze ontwikkelingspaden noemt hij ook

drie typen van problematische gedragingen. De problematische gedragingen zouden

representatief zijn voor verschillende typen van ontwikkelingsachterstanden die bij een

jeugdige aanwezig kunnen zijn. Deze zijn te onderscheiden in de volgende categorieën:

1. Conflicten met gezaghebbende personen: dit weerspiegelt een zwakke band met

ouders en leraren en een, vroege, tendens tot onafhankelijkheid.

2. Openlijk probleemgedrag (agressie, geweld, pesten): het onvermogen om sociale

problemen op te lossen op niet- agressieve manieren.

3. Heimelijk probleemgedrag (liegen, diefstal, bedrog): geeft een tekort aan eerlijkheid

en eerbied voor andermans bezittingen aan. Het weerspiegelt een gebrek aan

bereidheid om goederen op een sociaal aanvaardbare manier te verwerven. 24

De ontwikkelingspaden houden een verergeringsmodel in. Dit houdt in dat jeugdigen, die

ernstige delicten plegen, vaak eerst de minder problematische ontwikkelingspaden hebben

belopen. De ontwikkelingspaden trachtten een benadering te geven van vroeg delinquent

gedrag. Dit houdt in dat wanneer een jongere zich op een ontwikkelingspad bevindt, dit niet

hoeft te resulteren in delinquent gedrag. Daarnaast kan een jongere zich ook op meerdere

ontwikkelingpaden tegelijk bevinden. 25

Loeber geeft aan dat voor verschillende leeftijden verscheidene risicofactoren bestaan

die een signaal kunnen zijn voor probleemgedrag in de toekomst. Voorbeelden zijn:

Tussen 6 en 11 jaar; niet ernstige vormen van delinquentie, agressie,

drugsgebruik, lage socio-economische status van het gezin en antisociale

ouders.

23 Loeber, 1998, p. 12-13. 24 Loeber, 1998, p. 14-15. 25 Loeber, 1998, p 14-15

Page 9: De verwijsindex risicojongeren

8

Tussen 12 en 14 jaar; Zwakke sociale banden met anderen, antisociale

leeftijdsgenoten, niet ernstige vormen van delinquentie, een negatieve attitude

ten opzichte van school en psychologische condities zoals impulsiviteit.

Loeber trekt hieruit de conclusie dat de risicofactoren die op een vroege leeftijd voorkomen,

afwijken van de risicofactoren die voorkomen op latere leeftijd. Daarnaast geeft Loeber aan

dat de jongeren die meerdere risicofactoren kennen meer kans hebben om delinquent gedrag

te gaan vertonen dan leeftijdsgenoten die geen of enkele risicofactoren kennen. Om deze

reden eindigt het eerstgenoemde ontwikkelingspad vaak op één van de andere

ontwikkelingspaden.26

Naast het bestaan van risicofactoren bestaan er ook beschermende factoren die van

invloed kunnen zijn op het ontstaan of de ontwikkeling van jeugddelinquentie. De

beschermende factoren kunnen de jongere positief beïnvloeden waardoor de jongere minder

snel geneigd is om delinquent gedrag te vertonen. Zo zal de jongere die een goede band heeft

met zijn ouders (beschermende factor) wellicht geen delinquent gedrag gaan vertonen, ook al

heeft hij vrienden die wel delinquent gedrag vertonen (risicofactor).27

Moffitt: adolescence-limited and life-course-persistent offending

Moffitt splitst antisociale jeugdigen op in twee groepen. De ene groep gedraagt zich

levenslang antisociaal en de andere groep slechts tijdens de adolescentie. Moffitt is van

mening dat levenslang antisociaal gedrag begint met sociale interacties tussen problematische

gedragingen van kinderen en problematische gedragingen van ouders. De constatering dat

kinderen met problematische gedragingen ook ouders hebben met problematische

gedragingen wordt steeds waarschijnlijker. Dit kan verschillende oorzaken hebben. Ten eerste

kan het zijn dat de omgeving van het kind antisociaal gedrag bevordert. Ten tweede kan het

zijn dat de ouders van het kind inconsequent omgaan met de foute gedragingen van het kind,

omdat zij zelf niet weten hoe zij hiermee om moeten gaan. Wanneer een jeugdige geen

negatieve consequenties ervaart na het vertonen van antisociaal gedrag zal deze het gedrag

gaan herhalen.28

Moffitt spreekt net als Loeber over risicofactoren, maar heeft het dan vooral over de

aanwezigheid van een achterstand aan verbale en zogenoemde “executive” functies. Verbale

en executieve functies bestaan onder andere uit een slechte concentratie, impulsiviteit,

agressie en het slecht in kunnen schatten van situaties. Moffitt geeft aan dat het verschil

tussen levenslang antisocialen en kortstondig antisocialen gelegen is in de vraag of er nog

mogelijkheden zijn dat het gedrag van de jeugdige kan veranderen en of de jeugdige nog

sociale vaardigheden kan aanleren. Een verandering van omgeving zal bijvoorbeeld niet direct

effect hebben op het gedrag van de jeugdige wanneer er nog geen sociale vaardigheden zijn

aangeleerd. Kortstondige antisocialen beseffen dat zij voor hun verdere toekomst moeten

stoppen met antisociaal gedrag, terwijl levenslang antisocialen dit besef niet hebben of het

gevoel hebben niet te kunnen veranderen. Moffitt benadrukt dat het aanleren van sociale

vaardigheden op latere leeftijd vele malen moeilijker is, maar dit kan nog zinvol zijn. Ook

Loeber geeft aan dat het nooit te laat is voor een interventie. Hardnekkige jeugddelinquentie

kan dus meerdere oorzaken hebben. Hierbij spelen, volgens beide theoretische verklaringen,

de omgeving en eigen karaktereigenschappen van de jeugdige een rol.29

26 Loeber 1998, p. 18-19. 27 Stouthamer & Loeber 2002, p. 111-123. 28 Moffitt 1997, p. 19-21. 29 Moffitt 1997, p. 32-33; Loeber 1998, p. 13

Page 10: De verwijsindex risicojongeren

9

3.2. De ontwikkelingstheorieën toegepast op de jeugdigen zoals die voorkomen in de

Verwijsindex Risicojongeren

In paragraaf 3.1. is beschreven dat jeugdigen die risicofactoren bij zich dragen een

vergrote kans hebben om later (ernstig) probleemgedrag te vertonen. Tevens is beschreven

wat kenmerkende gedragingen zijn van jeugdigen die een indicatie kunnen leveren

betreffende de ontwikkeling of verergering van probleemgedrag. In deze paragraaf wordt

beschreven of op basis van die gegevens vroegtijdig ingrijpen bij risicojeugd zinvol kan zijn.

Omdat we de VIR als uitgangspunt hebben genomen, onderzoeken we of de risicofactoren die

de VIR gebruikt om een jeugdige te melden overeenkomen met de kenmerkende

problematische gedragingen die Loeber en Moffitt beschrijven. De VIR beschrijft vijf

deelgebieden waarin risicofactoren aanwezig kunnen zijn, namelijk:

Materiële omstandigheden, zoals de financiële middelen in het gezin.

Gezondheid, lichamelijke of geestelijke klachten: stoornis of verslavingen.

Opvoeding en gezinsrelaties, zoals kindermishandeling en criminaliteit in het gezin.

Onderwijs en werk, zoals ontduiking van de leerplicht of onvoldoende dagbesteding.

Sociale omgeving buiten het gezin en de school, zoals een gebrekkig sociaal netwerk,

actief vertonen van crimineel gedrag en de aanwezigheid van discriminatie of

pesterij.30

Als men het deelgebied van onderwijs en werk vergelijkt met de ontwikkelingspaden van

Loeber springt het ontwikkelingspad behorende bij problemen met gezaghebbende personen

eruit. Zowel in de VIR als op het ontwikkelingspad van Loeber is ‘spijbelen’ en ‘het

onvoldoende positief participeren in de samenleving’ een indicatie voor probleemgedrag.

De theorie van Moffitt vindt meer overeenkomsten met de overige deelgebieden van

de VIR. Hierbij kan men denken aan de omgevingsfactoren, ook genoemd door Moffitt, in de

deelgebieden van opvoeding en gezinsrelaties en de sociale omgeving buiten het gezin en de

school. Moffitt stelt dat de omgeving bij ouders en het sociale netwerk van de jeugdige

antisociaal gedrag kan bevorderen. Daarnaast wordt verondersteld dat wanneer de jeugdige

geen negatieve effecten ervaart van zijn antisociale gedrag, de jeugdige dit gedrag zal

herhalen. Om deze trend te doorbreken is volgens Moffitt een interventie nodig.31

Zoals in dit hoofdstuk is gesteld, is er veelal sprake van twee soorten groepen

probleemjongeren. De ene groep is slechts kortstondig antisociaal en de andere groep blijft

levenslang antisociaal. Wanneer er sprake is van antisociaal gedrag zullen deze jeugdigen zich

eerder manifesteren op de ontwikkelingspaden, ontwikkeld door Loeber. Daarnaast moet men

rekening houden met het verergeringsmodel. Jeugdigen die beginnen met relatief kleine

problematische gedragingen kunnen zich steeds verder uit gaan breiden. Zowel Loeber als

Moffitt benadrukken het feit dat vroegtijdige interventie het meeste effect heeft om delinquent

gedrag tegen te gaan.32

De VIR is ook gericht op de inzet van vroegtijdige interventies bij probleemgedrag.

Dit heeft volgens Loeber en Moffitt het meest gunstige effect op het gedrag van de jeugdige.

De VIR houdt echter geen rekening met beschermende factoren en maakt ook geen

onderscheid in kenmerkende risicofactoren per leeftijdscategorie. In hoofdstuk 4 gaan we hier

nader op in.

30 Handreiking meldkader verwijsindex 2010. 31 Moffitt 1997, p. 22-23. 32 Moffitt 1997, p. 36-39; Loeber 1998, p. 20-22

Page 11: De verwijsindex risicojongeren

10

3.3. Waarde van de verklaring op grond van de ontwikkelingstheorieën

Er kleven een aantal beperkingen aan het gebruik van de verklaring voor de vraag

waarom jeugdigen, die risicofactoren bij zich dragen, uiteindelijk ernstig probleemgedrag

vertonen en of vroegtijdige interventie effectief kan zijn. De onderzoeksvraag, zoals deze is

behandeld in paragraaf 3.1, is in het bijzonder gericht op de ontwikkeling van delinquent

gedrag. De VIR heeft als doel om jeugdigen vroegtijdig passende hulp, zorg of bijsturing te

verlenen zodat een gezonde en veilige ontwikkeling naar de volwassenheid gegarandeerd kan

worden. De VIR kan er ook op gericht zijn om jeugdigen te melden die slachtoffer zijn van

kindermishandeling en/of op jeugdigen die geen strafbare feiten plegen. Vanwege de beperkte

omvang van dit onderzoek is het niet haalbaar om alles te analyseren. Omdat kenmerkende

probleemgedragingen van de ontwikkelingstheorieën voor een groot deel overeenkomen met

de probleemgebieden die de VIR aangeeft, is een analyse echter wel mogelijk.

Page 12: De verwijsindex risicojongeren

11

4. Plan van aanpak ten aanzien van risicojeugd door middel van

vroegtijdige interventie

In hoofdstuk 2 hebben we al uitvoerig een aantal kritische beschouwingen

weergegeven met betrekking tot de doelstellingen en uitgangspunten van de minister bij de

VIR. We gaan er hier daarom niet meer uitgebreid op in. In dit hoofdstuk zullen we kort

ingaan op de negatieve gevolgen van toepassing en uitvoering van de VIR en aan de hand van

die gevolgen, het beleidskader en de theoretische analyse die is uitgevoerd in hoofdstuk 3 een

aantal wijzigingen voorstellen voor dit systeem.

4.1. Huidig VIR en doelstellingen plan van aanpak

Problemen die ten grondslag liggen aan het nieuwe voorstel

De limitatieve formulering van de risico’s in de wet zijn niet erg specifiek. De

handreiking voor het meldkader blijft daarnaast soms ook betrekkelijk vaag en is niet

afgestemd op de leeftijd van een jeugdige. De kans bestaat hier dat jeugdigen te snel worden

gemeld of juist te laat. Deze beoordeling is overgelaten aan de hulpverlener. In de praktijk is

dus niet duidelijk wanneer een hulpverlener over gaat tot een melding. Elke instantie heeft

zijn eigen doelen en belangen die kunnen leiden tot een andere afweging. Bovendien wordt in

de toepassing en uitvoering van de VIR geen rekening gehouden met beschermende factoren

die aanwezig kunnen zijn in het leven van een jeugdige. Zoals in 3.1 is beschreven, kan een

beschermende factor weer bijdragen aan de vermindering van de kans op probleemgedrag.33

Deze factoren kunnen ervoor zorgen dat de doelstelling van het beleid, namelijk dat de

hulpverleningsaanpak onderling beter kan worden afgestemd, niet wordt bereikt.

De gegevens van jeugdigen die in de VIR zijn vermeld, worden in totaal zeven jaar

bewaard. Op deze manier zou informatie over een jeugdige die in een volgende levensfase

problemen krijgt weer gebruikt kunnen worden.34

Over de lengte van de bewaartermijn

bestaat veel discussie. De melding in de VIR zou namelijk ook stigmatiserend kunnen werken

voor jeugdigen die zich uiteindelijk normaal ontwikkelen tot een volwassene. In dat geval is

een lange bewaartermijn zeer onwenselijk.

Doelstelling

De doelstelling van de VIR en de resultaten uit de ontwikkelingstheorieën komen

deels overeen met elkaar. Ze wijzen allebei uit dat vroegtijdige interventie gewenst kan zijn.

De minister stelt dat jeugdigen erg gebaat kunnen zijn bij een vroegtijdige signalering en

eventuele interventie waardoor de samenwerking tussen instanties van cruciaal belang kan

zijn.35

Wetenschappelijk onderzoek wijst uit dat kinderen die ernstig probleemgedrag of

deviant gedrag ontwikkelen bepaalde ontwikkelingspaden doorlopen waarbij risicofactoren en

beschermende factoren van invloed zijn op het ontwikkelen of tegengaan van dat gedrag.

Daarom zijn deze kinderen gebaat bij hulpverlening in een vroegtijdig stadium.36

Het nieuwe

voorstel zal daarom als doelstelling hebben om op een efficiëntere wijze vroegtijdige

signalering mogelijk te maken.

De minister wil met de VIR bewerkstelligen dat professionals hun

hulpverleningsaanpak efficiënt en effectief kunnen afstemmen op elkaar. Het nieuwe voorstel

zal daarom als doelstelling hebben om te komen tot een duidelijker en efficiënter

meldingskader aan de hand van de theoretische analyse die is gedaan in hoofdstuk 3. Dit

vergroot de mogelijkheid tot afstemming van de hulpverleningsaanpak tussen instanties

33 Stouthamer & Loeber 2002, p. 111-123. 34 Kamerstukken I 2009/10, 31855, nr. D (MvA), p. 18. 35 Kamerstukken II 2008/09, 31 855, nr. 3, p. 1. 36 Loeber 1998, p. 15-19; Moffitt 1997, p. 22-23; Van der Laan 2005, p. 1001-1002; Laub, Sampson, Allen 2001, p. 101-103.

Page 13: De verwijsindex risicojongeren

12

onderling. Daarbij zal nog steeds genoeg beoordelingsruimte over moeten worden gelaten aan

de professional zodat deze een aanpak kan ontwikkelen die dicht bij de problematiek staat van

de jeugdige en die rekening kan houden met problematiek die aan verandering onderhevig is.

Zo zal het nieuwe voorstel ook passen binnen het ontwikkelde beleidskader.

De laatste doelstelling van de nieuwe voorstellen zal erop gericht zijn om de kans op

Stigmatiserende effecten, die met het huidige meldingskader kunnen ontstaan door te snelle of

onzorgvuldige registratie van risicojongeren of door een erg lange bewaartermijn van

gegevens, van de VIR te verminderen.

4.2. Gewijzigde voorstellen voor de VIR

Het nieuwe voorstel zal betrekking hebben op een aantal aanpassingen en

verbeteringen van de huidige VIR. De doelgroep voor deze aanpassingen zal hetzelfde blijven

als de huidige doelgroep van de VIR. Echter, binnen deze doelgroep zullen er wel enkele

aanpassingen worden voorgesteld. Het meldsysteem blijft in zijn kern hetzelfde en de

meldingsbevoegden blijven ook hetzelfde.

1. Nieuwe handreiking meldkader VIR

De handreiking als richtlijn voor het melden is betrekkelijk vaag en er bestaat een

grote beoordelingsruimte voor de professional. Een voorbeeld hiervan zijn de criteria die

vallen onder het thema ‘materiële omstandigheden’. Hierbij kan men een jeugdige aanmelden

als er ‘problemen zijn betreffende de woning van de jeugdige’.37

Hierbij kan men

verschillende kanttekeningen plaatsen, want valt er onder een ‘probleem’? Bij de toelichting

van dit risico beschrijft de handreiking een probleem als onder andere ‘weinig privacy, weinig

financiën en geen eigen rust- of speelruimte’. Dit zou de jeugdige in de weg moeten staan om

zich veilig en gezond te kunnen ontwikkelen. Dit kan inhouden dat een jongere die uit een

gezin komt met een laag inkomen of uitkering en in een klein huis woont in aanmerking kan

komen om gemeld te worden in de VIR. Of deze factoren daadwerkelijk in de weg staan in

een gezonde en veilige ontwikkeling van de jongere verschilt per jongere. De vraag is hoe

meldingsbevoegden deze factoren moeten interpreteren.38

Beschermende factoren die eventueel aanwezig zijn bij de jongere zijn ook belangrijk

bij de afweging om al dan niet een jeugdige te melden en een interventie in te zetten.39

. De

Raad voor de Maatschappelijk Ontwikkeling (RMO) en de Raad voor de Volksgezondheid en

Zorg (RVZ) stellen in hun adviesrapport ‘Investeren rondom kinderen’ dat een te grote nadruk

op risicofactoren ervoor zorgt dat er bij jeugdigen alleen nog maar aan problemen wordt

gedacht. Zo krijg je een negatief klimaat rond het opgroeien van hen. Er moet volgens de

RMO en de RVZ juist worden gekeken naar beschermende factoren die afbreuk doen aan

risicofactoren. Maar ook is juist de taak van de overheid om te zorgen dat er een omgeving

bestaat waarin de jeugdige zich gunstig kan ontwikkelen.40

Door de grote beoordelingsruimte

en de ruime definities en nadruk op risico’s loopt men het risico dat de jeugdige te snel wordt

aangemeld bij de VIR en als probleemjeugdige wordt gezien. Dit kan voorkomen worden

door een meer gespecificeerde handreiking.

Doordat een te grote beoordelingsruimte kan de VIR dus ook stigmatiserend gaan

werken. Doordat de professionals niet altijd weten wanneer zij wel of niet moeten melden,

loopt men het risico dat jeugdigen onzorgvuldig worden gemeld. Dit kan bijdagen aan het

proces van stigmatisering. Daarbij bestaat het gevaar dat sommige jongeren als ‘risicojongere’

37 Handreiking meldkader verwijsindex 2010. 38 Oerlemans & Bruning 2010, p. 120. 39 Stouthamer & Loeber 2002, p. 111-123 40 RMO & RVZ 2009, p. 29, 36-37.

Page 14: De verwijsindex risicojongeren

13

worden bestempeld, ook indien niet zeker is dat de jeugdige in zijn ontwikkeling wordt

bedreigd. In dat geval krijgen deze jongeren onterecht een negatieve stempel opgedrukt en

geraakt het belang van hun privacy en het belang dat deze jeugdigen worden beschermd in

hun ontwikkeling op de achtergrond.41

De Raad van State die nader advies uitbracht over de

VIR, op 2 februari 2009, stelde ook dat de kans op stigmatisering aanwezig is. Door het ruime

meldingskader schept de overheid volgens haar een beeld dat elke jongere die ook maar

enigszins een risico kent een ‘potentieel gevaar’ is. Daarnaast stelt zij dat het dan de

verplichting zou worden van de overheid om elk risico, dat bij een jongere bestaat, weg te

nemen. Dit kan zij niet waar maken.42

De kans op onzorgvuldige registratie en de kans op stigmatiserende effecten hangt dus

samen met de ruime beoordelingsruimte van de professional. Zoals te zien is in het arrest ‘S &

Marper tegen het Verenigd Koninkrijk’ kan de informatie uit een database, zoals die van de

VIR, ook gebruikt worden in een strafrechtelijk proces.43

Ondanks dat de jeugdige in het

verleden nog nooit was veroordeeld voor een strafbaar feit kon de informatie uit de database

toch tegen hem worden gebruikt. Dit vanwege het ruime interpretatiekader dat bestaat voor de

professional. Het Europese Hof was van mening dat dit geen wenselijke ontwikkeling is en

wees op het gevaar van de stigmatiserende werking van een melding in eenzelfde type

database als die van de VIR. De professional moet dus heel bewust stilstaan bij de impact van

een melding in de VIR op de jeugdige. Bij een heldere en goed gespecificeerde handreiking

zal het effect van stigmatisering verkleind worden. De beoordelingsruimte zal dan minder

ruim zijn voor de professional, maar dit draagt bij aan het correcte gebruik van de VIR.

Ten slotte dragen gespecificeerde definities van risico’s beter bij aan het inschalen van

de problematiek bij de jeugdige in reikwijdte. Dit zorgt er ook weer voor dat de problematiek

sneller in beeld is en over kan worden gegaan op de inzet van een vroegtijdige interventie.

Deskundigheidstraining

Gezien het ruime aantal meldingsbevoegdheden is het wel noodzakelijk dat zij

competent zijn met betrekking tot de beoordelingsvraag wanneer er precies een redelijk

vermoeden bestaat dat een jeugdige in zijn veilige en gezonde ontwikkeling wordt bedreigd.

Zo zal niet elke leraar deze deskundigheid bezitten. Niet moet worden vergeten dat de VIR

een meldingssysteem is en nog geen problemen aanpakt. De basis, die bestaat uit het melden,

zal daarom adequaat en zorgvuldig moeten zijn geregeld. Daarnaast zal ook niet elke

hulpverlener competent zijn in de omgang met privacywetgeving. Omdat het erg belangrijk is

dat zorgvuldig wordt omgegaan met de privacy van de jeugdige zal de hulpverlener hier

competent in moeten zijn.44

Daarom zal in lijn met een aangepaste handreiking een soort

deskundigheidstraining moeten worden opgericht. Om een eventuele verdere

hulpverleningsaanpak zo snel en zorgvuldig mogelijk op te starten, dient deze training zich

ook te richten op de vraag ‘Gemeld, en hoe verder?’ Daarbij kunnen praktijkvoorbeelden een

richtlijn bieden.

2. Leeftijdscategorie voor de VIR

Zoals in hoofdstuk 3 ook is gesteld, kunnen bij elke leeftijdscategorie andersoortige

risicofactoren een rol spelen die kenmerkend kunnen zijn voor de ontwikkeling van

ernstig(er) probleemgedrag. Inzicht hierin kan dus een effectievere bijdrage leveren in het

ontwikkelen van een juiste hulpaanpak. De VIR springt hier nauwelijks op in. De

risicofactoren genoemd in de handreiking gelden voor alle leeftijden en zijn niet specifiek

gericht op een bepaalde levensfase. Toch kan de gebruikmaking van verschillende

leeftijdscategorieën een nuttig effect hebben op de effectiviteit van de VIR.

41 De Jong-de Kruijf & Bruning 2010, p. 224-227, 233-236. 42 Kamerstukken II 2008/09, 31 855, nr. 4, p. 2. 43 EHRM 4 december 2008, S & Marper vs. Verenigd Koninkrijk (nrs. 30462-04 en 30566-04). 44 Oerlemans & Bruning, p. 122-123.

Page 15: De verwijsindex risicojongeren

14

Er zijn in Nederland verschillende interventies ontwikkeld die zich veelal richten op

een bepaalde leeftijdscategorie. Een voorbeeld hiervan is een interventieprogramma dat

gebruikt is in de regio Zuid-Holland-Zuid.45

Dit programma richt zich op het alcoholgebruik

van jongeren met de leeftijd van 14 of 15 jaar en op jongeren tussen de 16 en 23 jaar. Het

alcoholgebruik door jongeren onder de 16 jaar is erg gestegen. Daarnaast is er ook sprake van

overmatig alcoholgebruik van jongeren tussen de 16 en 23 jaar. In dit interventieprogramma

maakt men duidelijk een onderscheid tussen twee verschillende doelgroepen. Ten eerste

omdat er sprake is van andere overheersende problematiek bij beide doelgroepen. Ten tweede

omdat de verschillende leeftijd een andere wijze van aanpak/ interventie vereisen. Het is

daarom ook verstandig binnen de VIR gebruik te maken van verschillende

leeftijdscategorieën. Melding wordt gebruikt voor vroegtijdige interventie en interventie is

vaak afgestemd op een bepaalde leeftijd. Zo wordt het effect van de VIR vergroot.

3. Bewaartermijn registratie VIR

In totaal worden de gegevens in de VIR maximaal zeven jaar opgeslagen. De melding

blijft twee jaar in de verwijsindex staan en wordt daarna nog vijf jaar in een historisch archief

geplaatst.46

Een professional zou volgens minister Rouvoet een completer beeld kunnen

vormen van de jeugdige als hij weet dat er over dezelfde jeugdige, waarover hij zich zorgen

maakt, in het verleden ook een melding is gedaan.47

We kunnen ons afvragen of het bewaren van gegevens voor een periode van zeven jaar

bijdraagt aan het succes van de VIR. De VIR richt zich op vroegtijdige bijsturing, zorg of

interventie wanneer de ontwikkeling van de jeugdige in het geding is. Wanneer er zeven jaar

geleden een melding is gemaakt, geeft dit geen adequaat beeld meer over de problematiek die

hedendaags speelt bij de jeugdige. Zoals eerder gesteld behoren bij verschillende

leeftijdscategorieën verschillende problematiek en/of risicofactoren. De risicofactoren die een

indicatie kunnen geven voor de ontwikkeling van ernstiger probleemgedrag zijn bij een

jeugdige van 17 jaar oud niet hetzelfde als bij een jeugdige van 10 jaar oud. Hierbij valt dus te

betwijfelen of het bewaren van deze gegevens uiteindelijk wel bijdraagt aan een effectieve

werking van de VIR.

Wij zijn daarom ook van mening dat het belang van de privacy van een jeugdige

prevaleert boven het onzekere effect dat te verwachten valt met een erg lange bewaartermijn

van zeven jaar van een melding. Om deze redenen zouden wij een kortere bewaartermijn

willen adviseren. Ondanks dat er geen inhoudelijke informatie over de aanwezige

risicofactoren in het leven van de jeugdige worden vermeld, kan er natuurlijk wel iets worden

geraden over de soort problematiek die speelt, doordat de meldende instantie wordt vermeld

in de VIR.48

Als voorbeeld: indien een leerplichtambtenaar een jeugdige meldt, kan je raden

dat het om spijbelproblematiek gaat.49

Door een korte bewaartermijn worden de

stigmatiserende effecten die kunnen ontstaan door de bewaartermijn voor jeugdigen

verkleind.

45 Programmaplan Zuid-Holland-Zuid, “Verzuip jij je toekomst?” 2008, p 4. 46 Oerlemans & Bruning 2010, p. 118. 47 Kamerstukken I 2009/10, 31 855, nr. D (MvA), p. 18. 48 Kamerstukken II 2008/09, 31 855, nr. 3, p. 29. 49 Van der Hof 2011, p. 1.

Page 16: De verwijsindex risicojongeren

15

5. Evaluatie

In voorgaande hoofdstukken stond de inhoud van de VIR centraal, de risicojeugd op

wie de VIR zich door middel van vroegtijdige signalering richt en de nieuwe voorstellen die

wij hebben gedaan naar aanleiding van een kritische beschouwing van de huidige VIR. In dit

hoofdstuk bespreken wij de haalbaarheid en uitvoerbaarheid en de te verwachten effecten van

onze eigen voorstellen.

5.1. Haalbaarheid en uitvoerbaarheid

De voorstellen die in 4.2 zijn beschreven, zijn in hun aard algemeen. Dit is te

verklaren doordat de voorstellen inhoudelijk verder uitgewerkt moeten worden door

professionals. Onze deskundigheid ziet bijvoorbeeld niet toe op de mentale ontwikkeling van

een jeugdige. Kennis van pedagogiek of psychologie is allereerst een vereiste om een

competente en adequate handreiking op te kunnen stellen. Daartoe zijn wij niet competent en

bevoegd. Wel geven onze voorstellen inzicht in de problemen die kunnen ontstaan met

toepassing van het huidige systeem waarbij kans is op stigmatiserende effecten, kans op

afbreuk aan het bereiken van de doelstelling van de VIR en spanning met het juridische kader.

In die zin moeten onze voorstellen verder uitgewerkt worden, alvorens deze kunnen worden

geïmplementeerd.

Het meldkader dient te worden aangepast op de volgende aspecten: specificeren van

risico’s, opnemen van kenmerkende risico- en beschermende factoren die worden ingedeeld

in leeftijdscategorie. Met betrekking tot het ontwikkelen van een aangepaste handreiking voor

het meldkader verwachten wij dat deze vrij snel kan worden doorgevoerd. Een handreiking

voor het meldkader met toelichting bestaat al. Daarvoor is het niet noodzakelijk om de Wet op

de Jeugdzorg aan te passen. Juist de ruime formulering in de wet biedt ruimte om rekening te

houden met veranderende problematiek. Maar ook praktisch gezien kan ons voorstel sneller

worden overgenomen indien alleen de handreiking moet worden aangepast.

Voor de VIR en het opmaken van een digitaal dossier in de jeugdgezondheidszorg is

voor 2011 door het kabinet 20 miljoen euro beschikbaar gesteld. In de zomer van 2011 zijn

alle gemeenten in Nederland aangesloten op de VIR. Omdat de VIR nog maar net volledig is

ingevoerd, verwachten wij niet dat er direct financiële middelen beschikbaar zijn om een

deskundigheidstraining door te voeren. Wellicht kan dit aan de orde komen bij de evaluatie

van de VIR. De Minister voor Jeugd en Gezin stelde voor om, vier jaar na invoering van de

VIR, een evaluatie te verrichten over de werking en uitvoering van het systeem.50

De benodigde activiteiten voor het verkorten van de bewaartermijn van gegevens in de

VIR komt in paragraaf 5.2 aan de orde. Omdat onze voorstellen slechts een aantal

aanpassingen van onderdelen van het huidige systeem inhouden en dus niet het hele systeem

veranderen, verwachten wij geen problemen bij de haalbaarheid of uitvoerbaarheid van onze

voorstellen.

5.2. Juridische aspecten

Een juridisch aspect dat naar voren komt in onze voorstellen is het verkorten van de

bewaartermijn. Artikel 10 Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) vereist dat het bewaren

van gegevens noodzakelijk moet zijn voor het doel dat ermee wordt gediend. Minister

Rouvoet stelt dat het bewaren van gegevens een belangrijke contextwaarde heeft. Hieruit valt

af te leiden dat een eerdere melding dus niet altijd relevant hoeft te zijn voor een latere

50 Kamerstukken II 2008/09, 31 855, nr. 3, p. 52 (MvT).

Page 17: De verwijsindex risicojongeren

16

melding, maar ook is hier niet duidelijk in welke gevallen en op welke wijze de oudere

melding een rol speelt in een op te stellen hulpverleningsaanpak. Het Cbp constateert dan ook

dat niet geheel wordt voldaan aan de eis van het artikel. Het beeld over de jeugdige dat met

deze lange bewaartermijn ontstaat, is één die wordt bepaald door de hoeveelheid meldingen er

bestaan over de jeugdige. Gezien de doelstelling van een vroegtijdige signalering, waarbij

problematiek die recent speelt alleen relevant kan zijn voor een in te zetten

hulpverleningsaanpak, is een bewaartermijn van zeven jaar in strijd met artikel 10 Wbp.51

Ons voorstel tot het verkorten van de bewaartermijn is zelf niet juridisch gebrekkig,

maar ziet dus toe op het verbeteren van deze situatie zodat deze conform de privacywetgeving

zal zijn. Artikel 2o Wet op de Jeugdzorg regelt dat de melding nog vijf jaar in het historische

archief zal worden opgenomen. Dit artikel zal dus moeten worden aangepast. Omdat het

slechts om één artikel gaat, kan worden volstaan met een kleine aanpassing. Het Cbp oefent

toezicht uit op instanties of zij de Wbp naleven. Gezien haar taak en haar kritisch commentaar

op de lange bewaartermijn ligt het voor de hand om haar advies hieromtrent te vragen. Zij kan

een nieuwe bewaartermijn voorstellen die meer is afgestemd op de te bereiken doelstelling

van de VIR, waarbij rekening wordt gehouden met het belang van privacybescherming van de

jeugdige.

5.3. Bedoelde en onbedoelde effecten

De huidige VIR is op een aantal onderdelen theoretisch en wetenschappelijk slecht

onderbouwd. Daarnaast is de beoordelingsruimte voor de meldingsbevoegde erg groot zodat

verschillende werkwijzen ontstaan en de hulpverleningsaanpak alsnog niet adequaat kan

worden afgestemd. De doelgroep van de VIR is ook erg ruim en niet afgestemd op

wetenschappelijke inzichten in de problematiek die kan verschillen per leeftijd. Volgens de

What-works-literatuur kan dit leiden tot afbreuk aan de effectiviteit van het systeem.52

Onze

voorstellen zien daarom ook toe op het wegnemen van deze negatieve gevolgen van de

werking en uitvoering van het systeem.

Bedoelde effecten

In de What-works-literatuur zijn een aantal beginselen ontworpen waaraan voldaan

moet zijn, wil een programma of interventie effectief kunnen zijn. Omdat de VIR en de

gewijzigde voorstellen die wij daarbij hebben gedaan geen interventie inhouden, is het niet

mogelijk aan al deze beginselen te toetsen. Omdat onze voorstellen er echter wel op gericht

zijn de vroegtijdige signalering beter af te stemmen op vroegtijdige interventie, bespreken we

hier drie What-works-beginselen:

Behoeftebeginsel. Doordat één van onze voorstellen toeziet op het opnemen van

beschermende factoren in het meldkader, die kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van

positief gedrag van een jeugdige, kan er zorgvuldiger worden beoordeeld door de

professionals of er daadwerkelijk een interventie moet worden ingezet. Op deze manier

krijgt men ook een completer beeld van de aard en de mate van problematiek die in het

leven van de jeugdige aanwezig is. Daarnaast draagt de opneming van beschermende

factoren bij aan het voorkomen van te vroegtijdige signalering. Het nieuwe voorstel leidt

tot een grotere effectiviteit van de werking van de VIR doordat er niet alleen rekening

wordt gehouden met potentiële gevaren, maar ook met positieve factoren en behoeften van

de jeugdige.53

51 College bescherming persoonsgegevens 2008, p. 5-6. 52 Van der Laan 2004, p. 31-32. 53 Van der Laan 2004, p. 36.

Page 18: De verwijsindex risicojongeren

17

Beginsel van programma-integriteit. Dit beginsel ziet toe op de werking en uitvoering van

een programma. Het nieuwe meldkader dat rekening houdt met beschermende factoren,

maar ook met leeftijdsgebonden risicofactoren komt voort uit de theoretische analyse die

wij in hoofdstuk 3 hebben beschreven. Met de signalering van een risicofactor in de VIR

gebeurt er nog niet veel. Pas indien duidelijk is dat een interventie passend zal zijn, is het

effect van vroegtijdige signalering te merken. Het nieuwe voorstel is aangepast aan

wetenschappelijk onderzoek die een verklaring levert op de vraag hoe risicofactoren

kunnen leiden tot de ontwikkeling van ernstig probleemgedrag. Het nieuwe voorstel zal

daarom een empirische basis bieden voor het meldkader. Daarnaast is het ook aangepast

op de vervolgstap van de VIR, de hulpverleningsaanpak. Dit zal de effectiviteit van de

signalering daarom ten goede komen.54

Professionaliteitbeginsel. Ons voorstel tot het ontwikkelen van een training ziet toe op het

vergroten van de deskundigheid onder meldingsbevoegden. Het doel daarvan is dat het

melden van een jeugdige adequaat en competent geschiedt. Voor de meldingsbevoegde

wordt duidelijker wanneer te melden en welke werkwijze te volgen. Het vergroot ook de

kans op zorgvuldige registratie van een jeugdige. Daaruit volgt dat de kans op

stigmatiserende effecten voor de jeugdige verkleind wordt.55

Onbedoelde effecten

Ons voorstel tot het specificeren van risico’s in de handreiking voor het meldkader kan

een onbedoeld effect opleveren. We willen met specifiekere risicofactoren bewerkstelligen dat

er een efficiëntere, uniformere wijze van melden ontstaat. Op deze manier verwachten wij dat

vroegtijdige signalering op een adequatere en zorgvuldigere wijze kan worden gedaan. Dit

vermindert de kans op stigmatiserende effecten, maar ook kan daardoor de in te zetten

hulpverleningsaanpak beter worden afgestemd. Vanwege de veelzijdige problematiek waar de

VIR zich echter op richt, kan er ook een te kleine beoordelingsruimte ontstaan. Indien deze

ontstaat, kunnen er twee onbedoelde effecten optreden:

Indien meldingsbevoegden de handreiking voor het meldkader volgen, ontstaat de kans

dat een jeugdige te laat wordt gemeld. De doelstelling van de VIR dat zich richt op

vroegtijdige signalering om zo tijdig hulp, zorg of bijsturing te kunnen verlenen, kan dan

niet worden bereikt. Dit zou nadelig zijn, omdat wetenschappelijk onderzoek uit wijst dat

het vroegtijdig inzetten van een interventie effectief kan zijn.56

Ons voorstel betreft de aanpassing van het meldkader en geen aanpassing van de wet.

Hiervoor hebben wij onder andere gekozen om tijdige overname van ons voorstel

mogelijk te maken en om te zorgen dat er rekening kan worden gehouden met

veranderende problematiek. Indien een meldingsbevoegde een te kleine

beoordelingsruimte heeft en eerder wil overgaan tot melden, dan de ruimte die wordt

geboden door het meldkader, dan is dit mogelijk. Dat komt, omdat de Wjz die ruimte

biedt. Dat betekent echter wel dat de handreiking geen nut meer heeft. Het Cbp stelt dat de

ruimte die de Wjz biedt veel te ruim is.57

Indien de handreiking niet meer wordt gevolgd,

kunnen grote groepen jeugdigen worden geregistreerd in de VIR zonder deze jeugdigen

daadwerkelijk in hun ontwikkeling worden bedreigd. De kans op stigmatiserende effecten

voor de jeugdigen wordt zo juist erg groot.58

54 Van der Laan 2004, p. 37-38. 55 Van der Laan 2004, p. 38. 56 Loeber 1998, p. 15-19; Moffitt 1997, p.22-23; Van der Laan 2005, p. 1001-1002; Laub, Sampson, Allen 2001, p. 101-103. 57 College bescherming persoonsgegevens 2008, p. 2-3. 58 Van der Hof 2011, p. 2-3.

Page 19: De verwijsindex risicojongeren

18

6. Conclusie

De VIR is een elektronisch systeem waarbij o.a. hulpverleners melding kunnen maken

van een jeugdige van 0 tot 23 jaar oud indien zij zorgsignalen of risicofactoren ontdekken bij

de jeugdige die een belemmering kunnen vormen in de ontwikkeling naar de volwassenheid.

Indien medewerkers van verschillende organisaties, zoals Bureau Jeugdzorg en de school, een

melding hebben gemaakt, krijgen zij een signaal. Zij kunnen vervolgens contact met elkaar

opnemen om een passende aanpak voor de jeugdige op te zetten. Het gaat om het melden van

een groot aantal uiteenlopende risico’s die zich voor kunnen doen in de ontwikkeling naar de

volwassenheid van een jeugdige. Met het vroegtijdig inzetten van een hulpaanpak, door

middel van snelle signalering van risicofactoren in de VIR, wil men bijvoorbeeld een

criminele carrière, verslavingsproblematiek, verwaarlozing en agressieproblematiek

voorkomen. Om dit te bewerkstelligen is het noodzakelijk dat hulpverleningsinstanties en o.a.

de politie en justitie gegevens van deze jongeren registreren. Zeer denkbaar is dat een grote

groep risicojongeren, ondanks dat zij zorgsignalen en risicofactoren kennen, zich prima zullen

ontwikkelen. Bovendien, het overschrijden van grenzen is een kenmerk van de

ontwikkelingsfase waarin een jongere zich bevindt. Het is vaak een fase die de jongere aflegt

om juist het goed van kwaad te kunnen onderscheiden. Wij hebben daarom de volgende

probleemstellingen ontwikkeld:

‘Welke negatieve gevolgen kunnen ontstaan door de toepassing en uitvoering van de

Verwijsindex Risicojongeren (VIR)?’ en ‘Hoe kunnen deze negatieve gevolgen worden

verminderd dan wel voorkomen’?

Om antwoord te kunnen geven op de eerste hoofdvraag hebben wij de werking van de

huidige VIR bestudeerd en geanalyseerd aan de hand van de ontwikkelingstheorieën van

Loeber en Moffitt. Zowel in de theorie van Loeber als van Moffitt wordt er gesproken over

risicofactoren die een indicatie kunnen geven voor de ontwikkeling van antisociaal of

delinquent gedrag. Ook de VIR maakt gebruik van risicofactoren en deze factoren komen op

veel aspecten overeen met de risicofactoren van Loeber en/of Moffitt. Zowel Loeber als

Moffitt benadrukken het feit dat vroegtijdige interventie het meeste effect heeft om delinquent

gedrag tegen te gaan.

De VIR is ook gericht op de inzet van vroegtijdige interventies bij probleemgedrag.

De limitatieve formulering van de risico’s in de wet zijn helaas niet erg specifiek. De

handreiking voor het meldkader blijft daarnaast soms ook betrekkelijk vaag en is niet

afgestemd op de leeftijd van een jeugdige. Loeber geeft aan dat er voor verschillende

leeftijdscategorieën ook verschillende risicofactoren bestaan. Dit houdt in dat de jongeren in

deze leeftijdscategorieën ook een andere manier van aanpak behoeven. Hier springt de VIR

niet op in. De kans bestaat hier dat jeugdigen te snel worden gemeld. Deze ruime beoordeling

is overgelaten aan de meldingsbevoegde. In de praktijk is dus niet duidelijk wanneer een

meldingsbevoegde over gaat tot een melding. Elke instantie heeft zijn eigen doelen en

belangen die kunnen leiden tot een andere afweging. Bovendien wordt in de toepassing en

uitvoering van de VIR geen rekening gehouden met beschermende factoren die aanwezig

kunnen zijn in het leven van een jeugdige. Een beschermende factor kan bijdragen aan de

vermindering van de kans op probleemgedrag. De zojuist beschreven gebreken van de VIR

kunnen ervoor zorgen dat de doelstelling van het beleid, namelijk dat de

hulpverleningsaanpak onderling beter kan worden afgestemd, niet wordt bereikt.

Page 20: De verwijsindex risicojongeren

19

De gegevens van jeugdigen die in de VIR zijn vermeld, worden in totaal zeven jaar

bewaard. Op deze manier zou informatie over een jeugdige die in een volgende levensfase

problemen krijgt weer gebruikt kunnen worden. Deze lange bewaartermijn zou stigmatiserend

kunnen werken.

Om antwoord te geven op de tweede hoofdvraag ‘hoe kunnen deze negatieve gevolgen

worden verminderd dan wel voorkomen?’ hebben wij een aantal wijzigingen voorgesteld ten

aanzien van de huidige VIR. Deze wijzigingen dienen de effectiviteit van de VIR te vergroten

en de negatieve gevolgen, zoals stigmatisering, tegen te gaan. Wij hebben gekozen voor de

volgende wijzigingen:

Nieuwe handreiking meldkader VIR

Indien er een meer gespecificeerde handreiking komt om risicofactoren te melden, kan

naar onze mening beter worden voorkomen dat een grote groep jeugdigen gestigmatiseerd

wordt. Daarnaast dragen gespecificeerde definities van risico’s bij aan het inschalen van de

problematiek bij de jeugdige in reikwijdte. Dit zorgt er ook weer voor dat de problematiek

sneller in beeld is en over kan worden gegaan op de inzet van een vroegtijdige interventie. Er

schuilt echter ook een risico in ons voorstel. Indien de handreiking te gespecificeerd is,

bestaat weer het risico dat jeugdigen te laat worden gemeld en de doelstelling van de VIR,

namelijk vroegtijdige signalering en vroegtijdig inzetten van interventie, niet wordt bereikt.

Daarnaast is het volgen van de handreiking niet dwingend voor een meldingsbevoegde. Als de

meldingsbevoegden het idee hebben dat zij eerder moeten melden dan is dit mogelijk. Maar

als zij de handreiking niet meer volgen, is deze overbodig geworden. De wet biedt te veel

ruimte om risicofactoren te melden. De kans op stigmatiserende effecten is dan nog groter.

Om de hulpverleningsaanpak beter af te kunnen stemmen en vroegtijdige interventie

mogelijk te maken zal de basis van de VIR, dat bestaat uit het melden van risico’s, adequaat

en zorgvuldig moeten zijn geregeld. Niet elke meldingsbevoegde zal competent zijn in de

omgang met privacywetgeving en de afweging om al dan niet te melden. Omdat het erg

belangrijk is dat zorgvuldig wordt omgegaan met de privacy van de jeugdige zal de

hulpverlener hier competent in moeten zijn. Daarom zal in lijn met een aangepaste

handreiking een soort deskundigheidstraining moeten worden opgericht.

Leeftijdscategorie voor de VIR

Zoals eerder is gesteld, kunnen bij elke leeftijdscategorie andersoortige risicofactoren

een rol spelen die kenmerkend kunnen zijn voor de ontwikkeling van ernstig(er)

probleemgedrag. Inzicht hierin kan dus een effectievere bijdrage leveren in het ontwikkelen

van een juiste hulpaanpak. De VIR springt hier nauwelijks op in. De risicofactoren genoemd

in de handreiking gelden voor alle leeftijden en zijn niet specifiek gericht op een bepaalde

levensfase. Daarnaast zijn er in Nederland verschillende interventies ontwikkeld die zich

veelal richten op een bepaalde leeftijdscategorie. Het is daarom ook verstandig binnen de VIR

gebruik te maken van verschillende leeftijdscategorieën. Melding wordt gebruikt voor

vroegtijdige interventie en interventie is vaak afgestemd op een bepaalde leeftijd. Zo wordt

het effect van de VIR vergroot.

Bewaartermijn registratie VIR

In totaal worden de gegevens in de VIR maximaal zeven jaar opgeslagen. We kunnen

ons afvragen of een lange bewaartermijn bijdraagt aan het succes van de VIR. De VIR richt

zich op vroegtijdige bijsturing, zorg of interventie wanneer de ontwikkeling van de jeugdige

in het geding is. Wanneer er zeven jaar geleden een melding is gemaakt, geeft dit geen

adequaat beeld meer over de problematiek die hedendaags speelt bij de jeugdige. Daarnaast

behoren bij verschillende leeftijdscategorieën verschillende risicofactoren. Hier valt dus te

betwijfelen of deze lange bewaartermijn uiteindelijk wel bijdraagt aan een effectieve werking

van de VIR.

Page 21: De verwijsindex risicojongeren

20

Wij zijn daarom ook van mening dat het belang van de privacy van een jeugdige

prevaleert boven het onzekere effect dat te verwachten valt met een erg lange bewaartermijn

van zeven jaar van een melding. Om deze redenen zouden wij een kortere bewaartermijn

willen adviseren. Door een kortere bewaartermijn worden de stigmatiserende effecten die

kunnen ontstaan door de bewaartermijn voor jeugdigen verkleind. Daarnaast zal een kortere

bewaartermijn in overeenstemming zijn met artikel 10 Wbp, dat eist dat het bewaren van

gegevens noodzakelijk is voor het doel dat ermee wordt gediend. De huidige bewaartermijn is

in strijd met dit artikel.

Bruikbaarheid van onze voorstellen

De voorstellen die wij in dit onderzoek gedaan hebben, zijn in hun aard algemeen. Dit

is te verklaren doordat de voorstellen inhoudelijk verder uitgewerkt moeten worden door

professionals. Onze deskundigheid ziet bijvoorbeeld niet toe op de mentale ontwikkeling van

een jeugdige. Kennis van pedagogiek of psychologie is allereerst een vereiste om een

competente en adequate handreiking op te kunnen stellen. Daartoe zijn wij niet competent en

bevoegd. Het aanpassen van de handreiking is een haalbaar en praktisch uitvoerbaar voorstel.

Onze voorstellen zijn aangepast met behulp van de ontwikkelingstheorieën die een

verklaring geven voor de ontwikkeling van ernstig probleemgedrag dan wel delinquent

gedrag. Het nieuwe voorstel tot de aanpassing van de handreiking zal daarom een empirische

basis hebben. Er kleeft echter wel een beperking aan de theoretische analyse. De VIR richt

zich namelijk ook op andersoortige problematiek, zoals op een jeugdige die slachtoffer is van

kindermishandeling. Daar geven de ontwikkelingstheorieën geen verklaring voor.

Wel geven onze voorstellen inzicht in de problemen die kunnen ontstaan met

toepassing van het huidige systeem waarbij kans is op stigmatiserende effecten, kans op

afbreuk aan het bereiken van de doelstelling van de VIR en spanning met het juridische kader.

We hebben daarom geprobeerd de VIR zodanig aan te passen dat niet alleen meer rekening

wordt gehouden met potentiële gevaren bij jeugdigen, maar ook met behoeften en positieve

factoren in het leven van een jeugdige. Omdat het om registratie van privacygevoelige

gegevens gaat, ziet ons voorstel ook toe op het vergroten van de behandelintegriteit door

meldingsbevoegden. We verwachten echter niet dat er op korte termijn financiën aanwezig

zijn om een dergelijke training te realiseren.

Een kortere bewaartermijn zal meer in overeenstemming zijn met de wet. Omdat de

bewaartermijn van zeven jaar is opgenomen in artikel 2o van de Wet op de Jeugdzorg zal er

een wetswijziging plaats moeten vinden. De wetgever kan daarover advies inwinnen bij het

College bescherming persoonsgegevens. Omdat het om een kleine wetswijziging gaat,

verwachten wij dat deze op korte termijn plaats kan vinden.

Page 22: De verwijsindex risicojongeren

21

Literatuurlijst

College bescherming persoonsgegevens 2008

College bescherming persoonsgegevens. Voorstel tot wijziging van de Wet op de jeugdzorg

met betrekking tot de verwijsindex

Risicojongeren. Den Haag: College bescherming persoonsgegevens 2008.

Handreiking meldkader verwijsindex 2010.

Handreiking voor het melden aan de verwijsindex. 2010,

<http://www.handreikingmelden.nl/web>.

Van der Hof 2011

S. van der Hof, ‘Het gedigitaliseerde kind- over de onevenwichtige relatie tussen burger en

overheid in de Jeugdzorg’, Computerrecht 2011-157, p. 1-8.

De Jong-de Kruijf & Bruning 2010

M. de Jong – Kruijf & M.R. Bruning, ‘Mark of cain op het voorhoofd van de jeugdige

verdachte? Over stigmatisering en privacy in het jeugdstrafrecht’, Tijdschrift Proces 2010-4,

p. 223-237.

Van der Laan 2005

P. van der Laan, ‘Jeugd, criminaliteit, politie en justitie’, Delikt en Delinkwent 2005-9, p. 986-

1013.

Laub, Sampson & Allen 2001

J.H. Laub, R.J. Sampson & L.C. Allen, ‘Explaining crime over the life course’, in R.

Paternoster & R. Bachman, Explaining criminals and crime, Los Angeles: Roxbury

Publishing Company 2001.

Loeber 1998

R. Loeber, ‘Ontwikkelingspaden naar ernstige jeugddelinquentie’, Justitiële verkenningen

1998-6, p. 8-25.

Ministerie voor Jeugd en Gezin 2011

Ministerie voor Jeugd en Gezin. Alle kansen voor alle kinderen. Programma voor Jeugd en

Gezin, 2007-2011. Den Haag: Ministerie voor Jeugd en Gezin 2011.

Moffitt 1997

T.E. Moffitt, ‘Adolescence-limited and life-course-persistent offending: A complementary

pair of developmental theories’, in: T.P. Thornberry (ed.), developmental theories of crime

and delinquency, New Brunswick: transaction 1997.

Oerlemans & Bruning 2010

J.J. Oerlemans & M.R. Bruning, ‘De Verwijsindex risicojongeren: hulpverleners als

privacyjuristen?’, Privacy & Informatie 2010-3, p. 116-123.

Programmaplan Zuid-Holland-Zuid, “Verzuip jij je toekomst?” 2008

Page 23: De verwijsindex risicojongeren

22

Gemeente Graafstroom, Veiligheidssociteit ZHZ & GGD ZHZ, Programmaplan Zuid-

Holland-Zuid, ‘’Verzuip jij je toekomst?’’. Graafstroom 2008.

Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming 2011

Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming. Het jeugdstrafrecht:

toekomstbestendig! Den Haag: RSJ 2011.

RMO & RVZ 2009

Raad voor de Maatschappelijke Ontwikkeling en de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg,

Investeren rondom kinderen. Den Haag: RMO en RVZ 2009.

Van Swaaningen 1996

R. van Swaaningen, ‘Justitie als verzekeringsmaatschappij’, Justitiële Verkenningen 1996-5,

p. 80-97.

Terpstra 2010

J. Terpstra. Het veiligheidscomplex. Ontwikkelingen, strategieën en verantwoordelijkheden in

de veiligheidszorg. Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2010.

Verwijsindex Risicojongeren contourendocument 2007.

Ministerie voor Jeugd en Gezin, Verwijsindex Risicojongeren contourendocument. Een

beschrijving van processen, gebruik en systeem. Den Haag: Ministerie voor Jeugd en Gezin

2007.

Van Woudenberg 2009

A. van Woudenberg. Werken aan het CJG. Visie, inhoud en organisatie van het Centrum voor

Jeugd en Gezin. Assen: Van Gorcum BV 2009.

Kamerstukken

Kamerstukken II 2005/06, 29 284, nr. 14.

Kamerstukken II 2008/09, 31 855, nr. 3 (MvT).

Kamerstukken II 2008/09, 31 855, nr. 4.

Kamerstukken II 2008/09, 31 855, nr. 56 (bijlage).

Kamerstukken I 2008/09, 31855, A.

Kamerstukken I 2009/10, 31855, nr. D (MvA).

Kamerstukken II 2009/10, 31 855, nr. 6.

Wet- en regelgeving

Wet van 4 februari 2010 (Stb. 89).

Besluit van 13 juli 2010 tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg in

verband met de invoering van de verwijsindex risicojongeren (Stb. 302).

Jurisprudentie

EHRM 4 december 2008, S & Marper vs. Verenigd Koninkrijk (nrs. 30462-04 en 30566-04).