De veerkrachtcapaciteit van de oost vlaamse economie 2011

40
Waar kennis werkt De veerkrachtcapaciteit van de Oost-Vlaamse economie

description

Veerkrachtcapaciteit van de Oost-Vlaamse economie – editie 2011 is een uitgave van de studiedienst van het Huis van de economie

Transcript of De veerkrachtcapaciteit van de oost vlaamse economie 2011

Page 1: De veerkrachtcapaciteit van de oost vlaamse economie 2011

Waar kennis werkt

De veerkracht capaciteitvan de Oost-Vlaamse economie

Page 2: De veerkrachtcapaciteit van de oost vlaamse economie 2011
Page 3: De veerkrachtcapaciteit van de oost vlaamse economie 2011

3inhoud

voorwoord 5

inleiding – een beknopt theoretisch verhaal 7Definitie van veerkrachtMeting

de veerkrachtcapaciteit van een regio 11DefinitieBerekening

de methodiek voor Oost-Vlaanderen en de Vlaamse provincies 15

resultaten voor Oost-Vlaanderen en de Vlaamse provincies 23

conclusie (1): veerkracht van de Oost-Vlaamse arrondissementen 33

conclusie (2): veerkracht van de Vlaamse provincies 37

Veerkrachtcapaciteit van de Oost-Vlaamse economie is een uitgave van

de studiedienst van het

Huis van de economie

Huis van de economieSeminariestraat 29000 Gent

Provinciale dienst Economie, Europese en Internationale samenwerkingtel. +32 9 267 86 [email protected]

RedactiePascal de Meyer

Dataverzameling en –verwerkingPascal de MeyerKathy GillisJos SaerensSteunpunt Sociale Planning (provincie Oost-Vlaanderen, directie Welzijn, Gezondheid, Wonen, Jeugd en Ontwikkelings-samenwerking)

OntwerpKarakters

Verantwoordelijke uitgeverMarc De Buck, gedeputeerdep/a Gouvernementstraat 19000 Gent

Wettelijk depotnummerD/2011/5139/17

Page 4: De veerkrachtcapaciteit van de oost vlaamse economie 2011
Page 5: De veerkrachtcapaciteit van de oost vlaamse economie 2011

5voorwoord

De studiedienst van het Huis van de economie heeft in 2009 en 2010 de schok-bestendigheid van de Oost-Vlaamse economie en de veerkracht van de Oost-Vlaamse arrondissementen onderzocht. Deze publicaties werden geïnspireerd door de recessie die de wereldeconomie treft sinds 2008. Blijkbaar zitten we in een langdurige neergaande cyclus (‘the great recession’), want ook nu, in 2011, is de economische situatie allesbehalve rooskleurig.

Een vervolgverhaal op de publicaties van 2009 en 2010 blijft dan ook relevant. De studiedienst gebruikt voor deze uitgave een methodiek ontwikkeld door de State University of New York.

In essentie wordt via de veerkrachtcapaciteit (RCI – resilience capacity index) gemeten in welke mate een regio kan omgaan met exogene schokken. Dit is ruimer dan het uitsluitend economische verhaal dat in de vorige twee studies werd onder-zocht. Ook socio-demografische en maatschappelijke elementen worden meege-nomen in de berekening.

Deze publicatie werd gepresenteerd tijdens de ‘Ondernemersdag’, een evene-ment dat de provincie organiseert samen met de Vlerick Leuven Gent Management School. Dit past in het partnerschap dat sedert 2003 bestaat tussen beide instan-ties. Ook de komende jaren willen we samenwerken op het vlak van micro- en macro-economisch onderzoek.

Marc De Buckgedeputeerde bevoegd voor Economie, Ruimtelijke Ordening, Europese en Internationale samenwerking

Page 6: De veerkrachtcapaciteit van de oost vlaamse economie 2011
Page 7: De veerkrachtcapaciteit van de oost vlaamse economie 2011

7inleiding

inleiding – een beknopt theoretisch verhaal 1

1. Definitie van veerkracht

De studiedienst van het Huis van de economie heeft in de publicaties van 2009 en 2010 schokbestendigheid / veerkracht 2 geanalyseerd. Beide termen zijn een mogelijke vertaling van het Engelse begrip ‘resilience’. Als wetenschappelijke term is dit begrip afkomstig uit de biologie en milieukunde, met name de mogelijk-heid van planten of dieren om zich aan te passen of zelfs te profiteren van moei-lijke (milieu)omstandigheden.

In de context van regionale macro-economie en economische geografie bete-kent ‘resilience’ (in de verdere tekst wordt de Nederlandse vertaling ‘veerkracht’ gehanteerd) het vermogen van een regio om te reageren op een exogene schok. Een dergelijke schok kan divers van aard zijn: een natuurramp, een terroristische aanslag, een bankencrisis, sluiting van een groot bedrijf…

Wat betekent regionale economische veerkracht nu precies? In de literatuur worden drie concepten gehanteerd omtrent veerkracht.

1.1. Evenwicht

Dit is het vermogen van een regio om een bestaande situatie, die verondersteld wordt een evenwicht te zijn, te bewaren bij een exogene schok. In welke mate is een regio in staat terug te keren naar het vroegere niveau en/of groeipad van productie, tewerkstelling, bevolking…?

Een hiermee verwant concept is de mate waarin een regio een evenwichts verlies door een exogene schok kan vermijden of de gevolgen van de schok kan beperken.

1.2. Pad-afhankelijkheid (‘lock-in’ – ‘how the past shapes the future’)

In dit concept komt veerkracht neer op de mate waarin een regionale economie kan vermijden om ‘ingesloten’ te geraken op een suboptimaal niveau of groeipad of de mate waarin de economie een snelle transitie kan maken naar een hoger niveau of groeipad.

1 Zie onder meer: CHRISTOPHERSON, Susan et al., ‘Regional resilience: theoretical and empirical perspectives’, Cambridge Journal of Regions, Economy and Society, 2010, 3, blz. 3-10 en HASSINK, Robert, ‘Regional resilience: a promising concept to explain differences in regional economic adaptability?’, Cambridge Journal of Regions, Economy and Society, 2010, 3, blz. 45-58 HILL, Edward et al., ‘Exploring regional economic resilience’, IURD Working Paper Series, 19 blz.

2 Het gaat om volgende publicaties: De regionale schokbestendigheid van de Oost-Vlaamse economie (2009) en Economische veerkracht van de Oost-Vlaamse arrondissementen (2010)

Page 8: De veerkrachtcapaciteit van de oost vlaamse economie 2011

8

1.3. Systeem perspectief en lange termijn perspectief

In deze context betekent een onderzoek naar veerkracht een studie naar de op-komst, stabiliteit en eventuele neergang van de instituten die de basis vormen van een economische groei op lange termijn. Voor de studie van de betrokken instituten hanteren economen het concept ‘maatschappelijke structuur van accu-mulatie’. Dat zijn combinaties van elkaar wederzijds versterkende economische, politieke en sociale instituties die over een lange periode stabiel blijven en zo de voorwaarden creëren voor een lange termijn groei. Je zou kunnen zeggen dat deze combinaties de voorwaarden vormen voor een opwaartse Kondratieff-golf.3 Een regionale economie is veerkrachtig wanneer haar maatschappelijke structuur van accumulatie stabiel is of wanneer een snelle transitie mogelijk is van de ene maatschappelijke structuur van accumulatie naar een andere.

Macro-economen hanteren het vaakst het evenwichtsconcept wanneer zij veer-kracht bestuderen. In deze benadering zien onderzoekers drie mogelijke reacties op een negatieve economische schok:

1. Een snelle terugkeer naar het vroegere groeipad. Dit zijn economisch veer-krachtige regio’s.

2. Het groeipad blijft behouden. Deze regio’s zijn schokbestendig.

3. Geen terugkeer naar het vroegere groeipad. Dit zijn niet-veerkrachtige regio’s.

3 Nikolai Kondratieff (1892-1938) verwijst hiermee naar een economische cyclus met golven van 50 tot 60 jaar. In een opwaartse golf is een hoge sectorale groei zichtbaar. Volgens het Schumpeter-Freeman-Perez paradigma bevinden we ons nu op het keerpunt van de vijfde cyclus (het informatietijdperk).

inleiding

Page 9: De veerkrachtcapaciteit van de oost vlaamse economie 2011

9inleiding

2. Meting

Hoe meet je of een regio (niet-)veerkrachtig of schokbestendig is? In de vorige onderzoeken werd hiervoor een enkelvoudige lineaire regressie in combinatie met concentratiecoëfficiënten gebruikt. De variabelen in de lineaire regressie waren de groei van het BBP en de sectorale groei van de toegevoegde waarde. Hierbij werd dus geen schok an sich bestudeerd, eerder in welke mate een bedrijfstak conjunctuurgevoelig is. Daaruit wordt dan geconcludeerd dat een conjunctuur-gevoelige sector minder schokbestendig is. Als die dan in een bepaalde regio over-vertegenwoordigd is (gemeten via de concentratiecoëfficiënten), dan is de regio-nale economie minder schokbestendig.

Wanneer een schok kan geïdentificeerd worden, kan de economische perfor-mantie pre- en post-schok bepaald worden. Via de vergelijking van beide kan geconcludeerd worden of een regio economisch veerkrachtig is of niet.

In deze studie wordt gebruik gemaakt van een meetmethodologie ontwikkeld door het Buffalo Regional Institute, State University of New York. De methodologie gaat niet uit van identificeerbare schokken, maar stelt een algemene systematiek voor om te onderzoeken of een regio veerkrachtig is. Meer uitleg daarover vind je in het volgende hoofdstuk.

Page 10: De veerkrachtcapaciteit van de oost vlaamse economie 2011
Page 11: De veerkrachtcapaciteit van de oost vlaamse economie 2011

de veerkrachtcapaciteit van een regio

Page 12: De veerkrachtcapaciteit van de oost vlaamse economie 2011

12de veerkrachtcapaciteit van een regio

de veerkrachtcapaciteit van een regio

1. Definitie

De originele ‘resilience capacity index’ (verder vertaald als ‘veerkrachtcapaciteit’) is een enkelvoudige statistiek die de status van een regio weergeeft aan de hand van twaalf factoren.4 Deze factoren worden verondersteld de capaciteit te beïn-vloeden van een regio om te recupereren van een toekomstige onbekende schok. De index laat vergelijkingen van regio’s toe maar ook identificatie van sterke en zwakke punten van een regio tegenover andere regio’s.

Zoals reeds hierboven vermeld, werd de index ontwikkeld in het Buffalo Regional Institute van de State University of New York, door dr. Kathryn A. Foster.

De index is gebaseerd op twaalf indicatoren, gegroepeerd onder drie thema’s.

A. Regionale economische capaciteit1. Inkomensgelijkheid2. Economische diversiteit3. Betaalbaarheid van het wonen4. Zakenomgeving

B. Socio-demografische capaciteit5. Scholingsgraad6. Inwoners zonder handicap7. Inwoners met een inkomen boven de armoedegrens8. Inwoners met ziekteverzekering

C. Maatschappelijke connectiviteitscapaciteit9. Burgerparticipatie infrastructuur10. Bevolkingsstabiliteit11. Huiseigenaarschap12. Kiesdeelname

Uit de loutere opsomming van de indicatoren kunnen snel twee conclusies getrok-ken worden. Ten eerste is het duidelijk dat het om een indicator van Amerikaanse origine gaat, zie indicatoren 8 en 12 die voor België niet relevant zijn. Ten tweede zijn de indicatoren consistent zo gekozen dat een hogere waarde een hypothetisch hoger niveau van veerkracht betekent. Zie bijvoorbeeld de keuze voor indica-toren 6 en 7.

4 Voor meer informatie omtrent de originele resilience capacity index kan je terecht op de website ‘Building resilient regions’: http://brr.berkeley.edu.

Page 13: De veerkrachtcapaciteit van de oost vlaamse economie 2011

13de veerkrachtcapaciteit van een regio

2. Berekening

Aan elke indicator wordt in de index eenzelfde gewicht toegekend. Omdat de scha-len en meeteenheden van de indicatoren sterk uiteenlopen, worden de gemeten waarden gestandaardiseerd via de z-transformatie. De formule van de z-transfor-matie ziet er als volgt uit (gem = gemiddelde en sd = standaardafwijking):

z = x - gem(x)

waarbij gem(z) = 0 en sd(z) = 1 sd(x)

Van elke waargenomen waarde x wordt het gemiddelde van alle waarnemingen afgetrokken, waarna dit gedeeld wordt door de standaardafwijking van alle waar-nemingen. De z-score kwantificeert het aantal standaardafwijkingen (in positieve of negatieve richting) die een waarneming verschilt van het gemiddelde.

De veerkrachtcapaciteit van een regio is het ongewogen gemiddelde van alle z-scores voor de regionale indicatoren.

Page 14: De veerkrachtcapaciteit van de oost vlaamse economie 2011
Page 15: De veerkrachtcapaciteit van de oost vlaamse economie 2011

de methodiek voor Oost-Vlaanderen en de Vlaamse provincies

Page 16: De veerkrachtcapaciteit van de oost vlaamse economie 2011

16

de methodiek voor Oost-Vlaanderen en de Vlaamse provincies

In deze studie wordt de veerkrachtcapaciteit gemeten van de zes Oost-Vlaamse arrondissementen en de vijf Vlaamse provincies.

De gebruikte indicatoren zijn lokale varianten van de maatstaven gehanteerd in de oorspronkelijke ‘resilience capacity index’. Naast informatie over relevan-tie, definitie en bron wordt indien nodig ook een woordje uitleg gegeven over de berekeningsmethodiek.

Zoals reeds eerder zijdelings opgemerkt, zijn er twee indicatoren die irrelevant zijn voor de Belgische situatie, met name het aantal inwoners met een (basis)ziekteverzekering en het aantal inwoners op kiesgerechtigde leeftijd die gaan stemmen. In de Verenigde Staten kan een ziekteverzekering effectief een basis verschaffen voor sociale, lichamelijke en economische zekerheid.5 Deelname aan verkiezingen is een maatstaf voor burgerlijk engagement: het stemmen als middel om resultaten te beïnvloeden.6 Voor België zou eventueel de invloed kunnen onder-zocht worden van enerzijds de tweede of derde ziekteverzekeringspijler of ander-zijds een sommatie van degenen die niet opdagen om te stemmen en het aantal blanco en ongeldige stemmen, maar dit zou ons op dit ogenblik te ver voeren. Deze indicatoren worden dan ook buiten beschouwing gelaten.

Een aantal indicatoren zijn voor Vlaanderen niet beschikbaar op dezelfde wijze als voor de Verenigde Staten. Waar mogelijk wordt dan een alternatieve maatstaf gehanteerd. Voor bepaalde indicatoren, zoals ‘zakenomgeving’, vallen meerdere invalshoeken te bedenken. De studiedienst van het Huis van de economie wil in latere publicaties eventuele andere benaderingen uittesten.

Om de vergelijkbaarheid niet in het gedrang te brengen, wordt de z-transforma-tie afzonderlijk uitgevoerd voor enerzijds de zes Oost-Vlaamse arrondissementen en anderzijds de vijf Vlaamse provincies. De z-transformatie is enkel bedoeld om meetschalen en –eenheden vergelijkbaar te maken, maar standaardiseert niet de grootte-afwijkingen tussen arrondissementen en provincies.

1. Inkomensgelijkheid

Dit is een indicator voor de verdeling van economische middelen over een popu-latie, gemeten via het inkomen. De veronderstelling is dat hoe gelijker de inkomens-verdeling, hoe coherenter de respons op een economische schok zal zijn. De inko-mensongelijkheid wordt gemeten via de Gini-coëfficiënt (G). Deze coëfficiënt geeft aan in hoeverre de inkomensverdeling over een populatie verschilt van perfecte

5 “Having health insurance provides a foundation for social, physical and economic security”. Zie http://brr.berkeley.edu/rci/site/sources.

6 “Voter participation is a measure of civic engagement, demonstrated by a commitment to influence outcomes through votes”. Ibid.

de methodiek voor Oost-Vlaanderen en de Vlaamse provincies

Page 17: De veerkrachtcapaciteit van de oost vlaamse economie 2011

17

inkomensgelijkheid (i.e. alle personen of gezinnen hebben hetzelfde inkomen). Deze statistiek (0 ≤ G ≤ 1) is groter naarmate de ongelijkheid groter is. Aangezien wij de inkomensgelijkheid willen meten, wordt het omgekeerde van G voor de gezinsinkomens na belastingen berekend (= 1-G). Bron zijn de fiscale statistieken van de FOD Economie – Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie (ADSEI). De gehanteerde gegevens dateren van het inkomensjaar 2008 (aanslag-jaar 2009).

2. Economische diversificatie

Onze vorige studies omtrent schokbestendigheid / veerkracht gingen uit van de hypothese dat regio’s met een grote concentratie van conjunctuurgevoelige sec-toren niet schokbestendig waren. Voortwerkend op deze hypothese zijn onderzoe-kers tot de veronderstelling gekomen dat economische diversificatie de veerkracht van een regio vergroot.7

Voor de berekening van de veerkrachtcapaciteit wordt gemeten hoever de econo-mie van een regio verschilt van de nationale (in dit geval: Vlaamse) economie op basis van de tewerkstellingsaandelen van de primaire en secundaire sector (ps), de tertiaire sector (t) en de quartaire sector (q).8 Die laatste wordt in deze gedefini-eerd als de overheidssector. De economische diversificatie wordt dan berekend als het omgekeerde van de som van de afwijkingen: (r = regio-aandeel, n = nationaal aandeel):

economische diversifactie = 1 − ∑((|rps-nps|);(|rt-nt|);(|rq-nq|))

Als de economische diversificatie gelijk is aan 1, wijkt de regionale economie niet af van de nationale economie.

De gehanteerde gegevens zijn afkomstig van de RSZ, voor het jaar 2009. De ge-gevens van de Oost-Vlaamse arrondissementen worden vergeleken met die van de provincie. De data van de Vlaamse provincies worden vergeleken met die van het Vlaams Gewest

3. Betaalbaarheid van het wonen

Voor deze maatstaf wordt ervan uitgegaan dat minder dan 35% van het huishou-delijk inkomen naar de woonkosten mag gaan, in de vorm van huur of van een hypothecaire afbetaling. Wanneer dit aandeel de 35% overschrijdt, heeft een ge-zin minder flexibiliteit om in tijden van crisis alternatieve investeringen te doen die dan het economisch herstel kunnen ten goede komen.

7 Zie bijvoorbeeld RAMCHARAN, Rodney, ‘How big are the benefits of economic diversification? Evidence from earthquakes’, IMF Working Paper 05/48, 2005, 33 blz.

8 NACE-BEL 2008 2-digit klassen primaire + secundaire sector: 01-43, tertiaire sector: 45-82; quartaire sector: 84-99

de methodiek voor Oost-Vlaanderen en de Vlaamse provincies

Page 18: De veerkrachtcapaciteit van de oost vlaamse economie 2011

18

Helaas zijn hierover in België geen recente gegevens beschikbaar op het niveau van de arrondissementen. Deze indicator wordt dan ook niet gebruikt.

4. Zakelijke omgeving

In de oorspronkelijke resilience capacity index gaat het hierbij over een reeks factoren die de dynamiek van een regionale economie beïnvloeden. Hoe dynami-scher, hoe veerkrachtiger. Voor hun studie hanteren de onderzoekers een sub-component van de ‘innovation index’ ontwikkeld door het Indiana Business Center. Helaas bestaat een vergelijkbare index niet voor Vlaanderen.

Om deze belangrijke economische indicator toch een plaats te kunnen geven in het Oost-Vlaamse verhaal wordt een benaderende methode gebruikt. Innova-tiegerichtheid wordt gezien als proxy indicator van zakendynamiek. Statistisch duiden we deze innovatie gerichtheid via het aandeel van de tewerkstelling in de bedrijfstakken ‘telecommunicatie’, ‘informatica’ en ‘speur- en ontwikkelingswerk op wetenschappelijk gebied’ (respectievelijk NACE-BEL 2008 categorieën 61, 62+63, 72) in de totale tewerkstelling van een regio. Het moge duidelijk zijn dat dit slechts een benaderend cijfergegeven is. Hier wordt bijvoorbeeld voorbij gegaan aan onder-zoek en ontwikkeling binnen bedrijven uit andere sectoren.

5. Scholingsgraad

De scholingsgraad van de bevolking op de arbeidsmarkt is een vanzelfsprekende indicator voor de veerkracht van een regio. Scholing is een cruciale maatschap-pelijke nood wanneer het er op aan komt om de schokbestendigheid van een regio te bepalen.

de methodiek voor Oost-Vlaanderen en de Vlaamse provincies

Page 19: De veerkrachtcapaciteit van de oost vlaamse economie 2011

19

Voor Vlaanderen wordt dit gemeten door het percentage van de bevolking van 15 jaar en ouder met een diploma behaald aan een hogeschool (korte of lange type) of universiteit te delen door het percentage van die bevolking die ten hoogste een getuigschrift lager onderwijs heeft behaald. Het zijn de gegevens van 2010 gebaseerd op de ‘Enquête naar de arbeidskrachten’ van de FOD Economie – ADSEI. Op arrondissementeel niveau zijn die niet beschikbaar. Enkel de provinciale data worden weergegeven.

6. Inwoners zonder handicap

Hoe cru dit ook moge klinken, een handicap beperkt aanpasbaarheid en opties in crisistijden.9 Beperkingen op het vlak van de zintuigen, mobiliteit, zelfzorg of cogni-tiviteit resulteren in een maatschappelijke risicofactor waardoor regio’s met een groter aandeel inwoners met een beperking meer kwetsbaar zijn voor de gevolgen van natuurlijke, maatschappelijke en economische uitdagingen.

Om in lijn te zijn met de systematiek dat een hogere waarde een hypothetisch hoger niveau van veerkracht betekent, wordt in deze indicator het aandeel inwo-ners zonder handicap gemeten.

De Vlaamse data omtrent personen met een handicap zijn afkomstig van het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH). De statistiek telt het aantal inwoners met een zogenaamd ‘PEC-ticket’ (toestand 2011). Dat zijn personen die een ondersteuningsaanvraag omwille van een handicap hebben ingediend en waarvan de Provinciale Evaluatie Commissie heeft geoordeeld dat deze aanvraag terecht is.

7. Inwoners met een inkomen boven de armoedegrens

Armoede is een veel gebruikte indicator voor sociaal-economische kwetsbaar-heid, vooral op individueel of gezinsniveau. Als proxy variabele zit hier een reeks problemen achter die een maatstaf zijn voor de mogelijkheden en opties die een persoon, gezin of regio heeft om af te rekenen met een crisis.

Gegevens omtrent deze indicator zijn (nog) niet beschikbaar voor het provin-ciaal of arrondisementeel niveau. Deze indicator wordt dan ook niet gebruikt.

9 “What makes local and regional economies resilient? Adaptation, adaptability and adaptive capacity” – blz. 3 en volgende in DAWLEY, Stuart et al., Towards the resilient region?: Policy activism and peripheral region development, SERC Discussion Paper 53, London School of Economics, 2010, 21 blz.

de methodiek voor Oost-Vlaanderen en de Vlaamse provincies

Page 20: De veerkrachtcapaciteit van de oost vlaamse economie 2011

20

8. Burgerparticipatie infrastructuur

De burgerparticipatie infrastructuur van een regio, gemeten via de dichtheid van burgerverenigingen, fungeert als proxy variabele voor maatschappelijk engage-ment. Een maatschappelijk netwerk biedt niet alleen kanalen voor steun in tijden van crisis maar kan ook het middel zijn via hetwelk inwoners hun maatschappij begrijpen en er in investeren. Dit bevordert regionale veerkracht.

Burgerparticipatie infrastructuur wordt gemeten als het aantal verenigingen per 10 000 inwoners. Concreet vertaalt dit zich in Vlaanderen als het aantal vestigingen in een regio die onder NACE-BEL 2008 categorie 94 (‘verenigingen’) in de RSZ-statistieken zijn opgenomen. De gegevens dateren van 31 december 2009. Het spreekt voor zich dat deze data slechts een benaderende kijk op het verenigings-leven geven. Enerzijds hebben vele verenigingen die een belangrijke rol spelen in de burgerparticipatie geen rechtspersoonlijkheid (feitelijke verenigingen) en die zijn niet terug te vinden in de statistieken. Anderzijds zijn in de gebruikte NACE-BEL categorie verenigingen opgenomen die weinig of niets te maken hebben met maat-schappelijk engagement.

9. Woonstabiliteit

Deze indicator meet in hoeverre inwoners hun roots hebben in een regio. De logica hierachter is dat nieuwkomers minder vertrouwd zijn met de gemeenschap waar-in ze terecht komen dan personen die er al een tijdje wonen. Veerkracht komt deels voort uit de mate waarin een inwoner vertrouwd is met een plaats. Dit verbetert de wijze waarop de gemeenschap kan gestuurd worden en vergemakkelijkt de toegang tot diensten en steun in geval van een economische of maatschappelijke uitdaging.10

De bevolkingsstabiliteit wordt berekend als het jaarlijks gemiddeld percentage van de bevolking die in dezelfde regio woonde het jaar voordien. Concreet wordt het aantal inwoners dat op hetzelfde of op een ander adres in dezelfde regio woonde (in vergelijking met vorig jaar), gedeeld door het totaal aantal inwoners ouder dan 1 jaar.

De gegevens zijn afkomstig uit het Rijksregister, met een meting over de jaren 2010-2011. Provinciale gegevens zijn momenteel (nog) niet beschikbaar. Enkel de arrondissementen worden bestudeerd.

10 Zie bijvoorbeeld CUTTER, Susan et al., ‘Disaster resilience indicators for benchmarking baseline conditions’, Journal of Homeland Security and Emergency Management, 2010, vol. 7, nr. 1, artikel 51

de methodiek voor Oost-Vlaanderen en de Vlaamse provincies

Page 21: De veerkrachtcapaciteit van de oost vlaamse economie 2011

21de methodiek voor Oost-Vlaanderen en de Vlaamse provincies

10. Huiseigenaarschap

Deze indicator is eigenlijk de overtreffende trap van bevolkingsstabiliteit als maat-staf voor engagement en gehechtheid aan een locatie.

De cijfers voor het jaar 2009 worden verkregen door een combinatie van Rijks-register-data en gegevens van de Algemene Administratie van de Patrimonium-documentatie (FOD Financiën - AAP) – vroeger bekend als het kadaster. Provinci-ale gegevens zijn momenteel (nog) niet beschikbaar. Enkel de arrondissementen worden bestudeerd.

Page 22: De veerkrachtcapaciteit van de oost vlaamse economie 2011
Page 23: De veerkrachtcapaciteit van de oost vlaamse economie 2011

resultaten voor Oost-Vlaanderen en de Vlaamse provincies

Page 24: De veerkrachtcapaciteit van de oost vlaamse economie 2011

24resultaten voor Oost-Vlaanderen en de Vlaamse provincies

resultaten voor Oost-Vlaanderen en de Vlaamse provincies

1. Inkomensgelijkheid

De inkomensgelijkheid wordt gemeten via het omgekeerde van de Gini-coëfficiënt. In onderstaande tabel worden de Gini-coëfficiënten van de onderzocht regio’s weergegeven:

Tabel 1: Gini-coëfficiënten na belasting (inkomsten 2008)

regio Gini-coëff. (G)

arrondissement Aalst 0,280

arrondissement Dendermonde 0,283

arrondissement Eeklo 0,281

arrondissement Gent 0,308

arrondissement Oudenaarde 0,287

arrondissement Sint-Niklaas 0,290

provincie Antwerpen 0,307

provincie Limburg 0,277

provincie Oost-Vlaanderen 0,293

provincie Vlaams-Brabant 0,325

provincie West-Vlaanderen 0,290

Bron: FOD Economie - ADSEI

Uit deze tabel blijkt dat Gent het arrondissement is met de hoogste inkomens-ongelijkheid. Vlaams-Brabant is de provincie met de minst gelijke inkomensver-deling.

In tabel 2 worden de resultaten weergegeven na z-transformatie op G – 1.

Tabel 2: z-scores inkomensgelijkheid (inkomsten 2008)

regio z-score

arrondissement Aalst +0,779

arrondissement Dendermonde +0,444

arrondissement Eeklo +0,712

arrondissement Gent -1,909

arrondissement Oudenaarde +0,133

arrondissement Sint-Niklaas -0,160

provincie Antwerpen -0,483

provincie Limburg +1,166

provincie Oost-Vlaanderen +0,299

provincie Vlaams-Brabant -1,449

provincie West-Vlaanderen +0,467

Bron: berekeningen studiedienst Huis van de economie

Page 25: De veerkrachtcapaciteit van de oost vlaamse economie 2011

25resultaten voor Oost-Vlaanderen en de Vlaamse provincies

2. Economische diversificatie

Voor deze indicator wordt gebruik gemaakt van de locatiecoëfficiënten in drie grote sectoren (primair en secundair = ‘maaksectoren’; tertiair = marktdiensten; quartair = niet-marktgerichte diensten).

Tabel 3 geeft de tewerkstellingsaandelen weer van deze drie grote sectoren.

Tabel 3: tewerkstellingsaandelen naar grote sectoren (2009, % totaal)

regio 1e + 2e sector 3e sector 4e sector

arrondissement Aalst 21,6 35,5 42,9

arrondissement Dendermonde 35,0 28,5 36,6

arrondissement Eeklo 29,8 28,8 41,4

arrondissement Gent 23,8 35,2 41,0

arrondissement Oudenaarde 36,9 25,2 37,9

arrondissement Sint-Niklaas 28,4 36,4 35,2

provincie Antwerpen 25,0 42,3 32,7

provincie Limburg 28,4 33,2 38,4

provincie Oost-Vlaanderen 26,6 33,8 39,6

provincie Vlaams-Brabant 14,5 52,6 32,9

provincie West-Vlaanderen 29,1 32,9 38,0

Vlaams Gewest 24,8 39,3 35,9

Bron: RSZ + berekeningen studiedienst Huis van de economie

In tabel 4 worden de z-scores weergegeven van de economische diversificatie zoals berekend met de formule vermeld op bladzijde 11.

Tabel 4: z-scores economische diversificatie (2009)

regio z-score

arrondissement Aalst +0,359

arrondissement Dendermonde -0,863

arrondissement Eeklo +0,356

arrondissement Gent +1,146

arrondissement Oudenaarde -1,545

arrondissement Sint-Niklaas +0,547

provincie Antwerpen +0,973

provincie Limburg +0,218

provincie Oost-Vlaanderen +0,366

provincie Vlaams-Brabant -1,689

provincie West-Vlaanderen +0,132

Bron: berekeningen studiedienst Huis van de economie

Page 26: De veerkrachtcapaciteit van de oost vlaamse economie 2011

26

3. Zakelijke omgeving

Voor deze indicator wordt gebruik gemaakt van data omtrent ‘innovatieve sec-toren’. Zoals reeds aangestipt, mag het duidelijk zijn dat het hier gaat om een approximatieve invulling. De gegevens worden weergegeven in tabellen 5 en 6.

Tabel 5: tewerkstellingsaandeel ‘innovatieve sectoren’ (2009, % totaal)

regio aandeel

arrondissement Aalst 0,85

arrondissement Dendermonde 0,67

arrondissement Eeklo 0,27

arrondissement Gent 2,87

arrondissement Oudenaarde 0,44

arrondissement Sint-Niklaas 0,54

provincie Antwerpen 2,43

provincie Limburg 1,08

provincie Oost-Vlaanderen 1,69

provincie Vlaams-Brabant 4,12

provincie West-Vlaanderen 0,98

Bron: RSZ + berekeningen studiedienst Huis van de economie

Tabel 6 bevat de z-scores omtrent zakelijke omgeving.

Tabel 6: z-scores zakelijke omgeving (2009)

regio z-score

arrondissement Aalst -0,093

arrondissement Dendermonde -0,279

arrondissement Eeklo -0,679

arrondissement Gent +1,998

arrondissement Oudenaarde -0,519

arrondissement Sint-Niklaas -0,410

provincie Antwerpen +0,286

provincie Limburg -0,761

provincie Oost-Vlaanderen -0,285

provincie Vlaams-Brabant +1,599

provincie West-Vlaanderen -0,838

Bron: berekeningen studiedienst Huis van de economie

resultaten voor Oost-Vlaanderen en de Vlaamse provincies

Page 27: De veerkrachtcapaciteit van de oost vlaamse economie 2011

27

4. Scholingsgraad

In dit onderdeel wordt het aandeel hooggeschoolden gerelateerd aan het aandeel laaggeschoolden. Enkel gegevens op provincieniveau zijn beschikbaar.

Tabel 7: aandeel hooggeschoolden / aandeel laaggeschoolden (2010)

regio aandeel

provincie Antwerpen 1,47

provincie Limburg 1,19

provincie Oost-Vlaanderen 1,38

provincie Vlaams-Brabant 2,54

provincie West-Vlaanderen 1,13

Bron: FOD Economie - ADSEI + berekeningen studiedienst Huis van de economie

Concreet betekent dit bijvoorbeeld dat Antwerpen anderhalve keer zoveel hoog-geschoolden telt als laaggeschoolden.

Tabel 8: z-scores scholingsgraad (2010)

regio z-score

provincie Antwerpen -0,129

provincie Limburg -0,607

provincie Oost-Vlaanderen -0,279

provincie Vlaams-Brabant +1,737

provincie West-Vlaanderen -0,722

Bron: berekeningen studiedienst Huis van de economie

resultaten voor Oost-Vlaanderen en de Vlaamse provincies

Page 28: De veerkrachtcapaciteit van de oost vlaamse economie 2011

28

5. Inwoners zonder handicap

Tabel 9 geeft het aandeel personen met een handicap in de totale bevolking (= H) weer.

Tabel 9: aantal inwoners met een handicap (2011, % totale bevolking)

regio aandeel (H)

arrondissement Aalst 0,018

arrondissement Dendermonde 0,017

arrondissement Eeklo 0,022

arrondissement Gent 0,020

arrondissement Oudenaarde 0,013

arrondissement Sint-Niklaas 0,020

provincie Antwerpen 0,019

provincie Limburg 0,023

provincie Oost-Vlaanderen 0,019

provincie Vlaams-Brabant 0,016

provincie West-Vlaanderen 0,023

Bron: VAPH + berekeningen studiedienst Huis van de economie

Een z-transformatie op 1 – H geeft de resultaten in tabel 10.

Tabel 10: z-scores aandeel inwoners zonder handicap (2011)

regio z-score

arrondissement Aalst +0,098

arrondissement Dendermonde +0,282

arrondissement Eeklo -1,173

arrondissement Gent -0,426

arrondissement Oudenaarde +1,752

arrondissement Sint-Niklaas -0,534

provincie Antwerpen +0,249

provincie Limburg -1,703

provincie Oost-Vlaanderen +0,439

provincie Vlaams-Brabant +1,315

provincie West-Vlaanderen -0,930

Bron: berekeningen studiedienst Huis van de economie

resultaten voor Oost-Vlaanderen en de Vlaamse provincies

Page 29: De veerkrachtcapaciteit van de oost vlaamse economie 2011

29

6. Burgerparticipatie infrastructuur

Als benaderende variabele wordt hier het aantal verenigingen per 10 000 inwoners gebruikt.

Tabel 11: aantal verenigingen per 10 000 inwoners (2009)

regio aantal

arrondissement Aalst 3,69

arrondissement Dendermonde 3,90

arrondissement Eeklo 4,15

arrondissement Gent 7,68

arrondissement Oudenaarde 4,33

arrondissement Sint-Niklaas 3,67

provincie Antwerpen 3,93

provincie Limburg 4,31

provincie Oost-Vlaanderen 5,26

provincie Vlaams-Brabant 4,12

provincie West-Vlaanderen 6,72

Bron: RSZ, FOD Economie - ADSEI + berekeningen studiedienst Huis van de economie

Het verbaast niet dat de score van het arrondissement Gent met daarin provincie-hoofdstad Gent hier uit de band springt. Deze hoge score vertekent het gemiddelde (ook provinciaal) en dit heeft zijn gevolgen voor de z-scores.

Na z-transformatie ziet deze variabele er als volgt uit:

Tabel 12: z-scores aandeel inwoners zonder handicap (2011)

regio z-score

arrondissement Aalst -0,568

arrondissement Dendermonde -0,436

arrondissement Eeklo -0,272

arrondissement Gent +2,012

arrondissement Oudenaarde -0,153

arrondissement Sint-Niklaas -0,583

provincie Antwerpen -0,812

provincie Limburg -0,488

provincie Oost-Vlaanderen +0,343

provincie Vlaams-Brabant -0,646

provincie West-Vlaanderen +1,603

Bron: berekeningen studiedienst Huis van de economie

resultaten voor Oost-Vlaanderen en de Vlaamse provincies

Page 30: De veerkrachtcapaciteit van de oost vlaamse economie 2011

30

7. Woonstabiliteit

Voor deze indicator zijn enkel gegevens op arrondissementeel niveau beschikbaar. In tabel 13 wordt volgende indicator weergegeven: het aantal inwoners dat op het-zelfde of op een ander adres in dezelfde regio woonde (in vergelijking met vorig jaar), gedeeld door het totaal aantal inwoners ouder dan 1 jaar (aandeel in %).

Tabel 13: woonstabiliteit (2010-2011)

regio aandeel

arrondissement Aalst 97,0

arrondissement Dendermonde 92,1

arrondissement Eeklo 92,1

arrondissement Gent 90,5

arrondissement Oudenaarde 93,0

arrondissement Sint-Niklaas 91,3

Bron: Rijksregister, Steunpunt Sociale Planning + berekeningen studiedienst Huis van de economie

Tabel 14 geeft de z-scores van de woonstabiliteit weer.

Tabel 14: z-scores woonstabiliteit (2010-2011)

regio aandeel

arrondissement Aalst +1,900

arrondissement Dendermonde -0,240

arrondissement Eeklo -0,267

arrondissement Gent -0,934

arrondissement Oudenaarde +0,146

arrondissement Sint-Niklaas -0,605

Bron: berekeningen studiedienst Huis van de economie

resultaten voor Oost-Vlaanderen en de Vlaamse provincies

Page 31: De veerkrachtcapaciteit van de oost vlaamse economie 2011

31resultaten voor Oost-Vlaanderen en de Vlaamse provincies

8. Huiseigenaarschap

Ook voor deze indicator zijn enkel arrondissementele gegevens beschikbaar.

Tabel 15 bevat cijfers omtrent het aandeel eigenaars in vergelijking met het totaal aantal gezinnen.

Tabel 15: huiseigenaarschap (2009 - % gezinnen))

regio aandeel

arrondissement Aalst 61,9

arrondissement Dendermonde 61,7

arrondissement Eeklo 60,4

arrondissement Gent 51,0

arrondissement Oudenaarde 65,1

arrondissement Sint-Niklaas 55,5

Bron: Rijksregister, FOD Financiën – AAP, Steunpunt Sociale Planning + berekeningen studiedienst Huis van de economie

Een opvallende uitschieter is Gent. Het relatief lage aandeel eigenaars heeft te maken met het groter aantal ‘passanten’ dat hoofdstad Gent aantrekt (zie ook woonstabi-liteit), aangetrokken onder meer door het ruimere aanbod aan huurappartementen.

Tabel 16 geeft de z-scores weer.

Tabel 16: z-scores huiseigenaarschap (2009)

regio aandeel

arrondissement Aalst +0,518

arrondissement Dendermonde +0,468

arrondissement Eeklo +0,223

arrondissement Gent -1,609

arrondissement Oudenaarde +1,147

arrondissement Sint-Niklaas -0,747

Bron: berekeningen studiedienst Huis van de economie

Page 32: De veerkrachtcapaciteit van de oost vlaamse economie 2011
Page 33: De veerkrachtcapaciteit van de oost vlaamse economie 2011

conclusie (1): veerkracht van de Oost-Vlaamse arrondissementen

Page 34: De veerkrachtcapaciteit van de oost vlaamse economie 2011

34conclusie (1): veerkracht van de Oost-Vlaamse arrondissementen

conclusie (1): veerkracht van de Oost-Vlaamse arrondissementen

Uiteindelijk kunnen we de veerkracht van de Oost-Vlaamse arrondissementen bepalen op basis van zeven reeksen z-scores. Voor drie van de tien indicatoren zoals gedefinieerd op blz. 16-21 zijn (nog) geen gegevens beschikbaar op arron-dissementeel niveau, met name betaalbaarheid van het wonen, scholingsgraad en aandeel inwoners met een inkomen boven de armoedegrens.

In tabel 17 worden de z-scores voor de zeven bruikbare indicatoren weergegeven en eveneens het gemiddelde van die zeven scores. Dit gemiddelde is meteen een relatieve maatstaf voor de veerkrachtcapaciteit van de Oost-Vlaamse arrondis-sementen.

Tabel 17: veerkrachtcapaciteit van de Oost-Vlaamse arrondissementen

indicatoren arrondissementen

Aalst Dendermonde Eeklo Gent Oudenaarde Sint-Niklaas

inkomensgelijkheid 0,779 0,444 0,712 -1,909 0,133 0,160

economische diversificatie 0,359 -0,863 0,356 1,146 -1,545 0,547

zakelijke omgeving -0,093 -0,279 -0,679 1,998 -0,519 -0,410

inwoners zonder handicap 0,098 0,282 -1,173 -0,426 1,752 -0,534

burgerparticipatie infrastructuur -0,568 -0,436 -0,272 2,012 -0,153 -0,583

woonstabiliteit 1,900 -0,240 -0,267 -0,934 0,146 -0,605

huiseigenaarschap 0,518 0,468 0,223 -1,609 1,147 -0,747

veerkrachtcapaciteit 0,428 -0,089 -0,157 0,040 0,137 -0,310

Van de zes Oost-Vlaamse arrondissementen is Aalst het arrondissement met de grootste veerkrachtcapaciteit, op grote afstand gevolgd door Oudenaarde en Gent. Sint-Niklaas is afgetekend het arrondissement met de zwakste veerkracht-capaciteit.

Figuur 1 geeft de z-scores voor de zeven gebruikte veerkrachtindicatoren weer in een spinnenwebdiagram.

Page 35: De veerkrachtcapaciteit van de oost vlaamse economie 2011

35conclusie (1): veerkracht van de Oost-Vlaamse arrondissementen

Figuur 1: veerkrachtindicatoren van de Oost-Vlaamse arrondissementen

Aalst

Dendermonde

Eeklo

Gent

Oudenaarde

Sint-Niklaas

inkomensgelijkheid

economische diversificatie

zakelijke omgeving

inwoners zonder handicapburgerparticipatie infrastructuur

woonstabiliteit

huiseigenaarschap

Figuur 1: de veerkrachtindicatoren van de Oost-Vlaamse arrondissementen

-2,000

-1,500

1,000

-0,500

0,000

0,500

1,000

1,500

2,000

2,500

-

Aalst

Dendermonde

Eeklo

Gent

Oudenaarde

Sint-Niklaas

inkomensgelijkheid

economische diversificatie

zakelijke omgeving

inwoners zonder handicapburgerparticipatie infrastructuur

woonstabiliteit

huiseigenaarschap

Figuur 1: de veerkrachtindicatoren van de Oost-Vlaamse arrondissementen

-2,000

-1,500

1,000

-0,500

0,000

0,500

1,000

1,500

2,000

2,500

-

Page 36: De veerkrachtcapaciteit van de oost vlaamse economie 2011
Page 37: De veerkrachtcapaciteit van de oost vlaamse economie 2011

conclusie (2): veerkracht van de Vlaamse provincies

Page 38: De veerkrachtcapaciteit van de oost vlaamse economie 2011

38

conclusie (2): veerkracht van de Vlaamse provincies

De veerkracht van de provincies wordt bepaald op basis van zes indicatoren waarvoor z-scores kunnen berekend worden. Voor vier van de tien indicatoren zoals gedefinieerd op blz. 16-21 zijn (nog) geen gegevens beschikbaar op pro-vinciaal niveau, namelijk betaalbaarheid van het wonen, aandeel inwoners met een inkomen boven de armoedegrens, woonstabiliteit en huiseigenaarschap.

In tabel 18 worden de z-scores voor de zes bruikbare indicatoren weergegeven en eveneens het gemiddelde van die zes scores. Dit gemiddelde is meteen een relatieve maatstaf voor de veerkrachtcapaciteit van de Vlaamse provincies.

Tabel 18: veerkrachtcapaciteit van de Vlaamse provincies

indicatoren provincies

Antwerpen Limburg Oost-Vlaanderen Vlaams-Brabant West-Vlaanderen

inkomensgelijkheid -0,483 1,166 0,299 -1,449 0,467

economische diversificatie 0,973 0,218 0,366 -1,689 0,132

zakelijke omgeving 0,286 -0,761 -0,285 1,599 -0,838

scholingsgraad -0,129 -0,607 -0,279 1,737 -0,722

inwoners zonder handicap 0,249 -1,703 0,439 1,315 -0,930

burgerparticipatie infrastructuur -0,812 -0,488 0,343 -0,646 1,603

veerkrachtcapaciteit 0,014 -0,363 0,147 0,145 -0,048

Oost-Vlaanderen komt uit deze berekeningen te voorschijn als de provincie met de grootste veerkrachtcapaciteit, met een gemiddelde z-score die net iets hoger ligt dan die van Vlaams-Brabant. De zwakste score qua veerkrachtcapaciteit wordt genoteerd in Limburg.

Figuur 2 geeft de z-scores voor de zes gebruikte veerkrachtindicatoren weer in een spinnenwebdiagram.

conclusie (2): veerkracht van de Vlaamse provincies

Page 39: De veerkrachtcapaciteit van de oost vlaamse economie 2011

39

Figuur 2: veerkrachtindicatoren van de Vlaamse provincies

-2,000

-1,500

-1,000

-0,500

0,000

0,500

1,000

1,500

2,000

inkomensgelijkheid

Figuur 2: de veerkrachtindicatoren van de Vlaamse provincies

economische diversifica�e

zakelijke omgeving

scholingsgraad

inwoners zonder handicap

burgerpar�cipa�e infrastructuur

Antwerpen

Limburg

Oost-Vlaanderen

Vlaams-Brabant

West-Vlaanderen

-2,000

-1,500

-1,000

-0,500

0,000

0,500

1,000

1,500

2,000

inkomensgelijkheid

Figuur 2: de veerkrachtindicatoren van de Vlaamse provincies

economische diversifica�e

zakelijke omgeving

scholingsgraad

inwoners zonder handicap

burgerpar�cipa�e infrastructuur

Antwerpen

Limburg

Oost-Vlaanderen

Vlaams-Brabant

West-Vlaanderen

conclusie (2): veerkracht van de Vlaamse provincies

Page 40: De veerkrachtcapaciteit van de oost vlaamse economie 2011

De economische veerkracht van de Oost-Vlaamse arrondissementen is een uitgave van de studiedienst van het Huis van de economie. Overname van cijfer gegevens is toegelaten mits bronvermelding.

Huis van de economie

Waar kennis werkt