Kaarten bij de tien tijdvakken. Tijdvak 1 Jagers en verzamelaars.
De tien tijdvakken
description
Transcript of De tien tijdvakken
DE TIEN TIJDVAKKENKenmerkende aspecten, unieke- en generieke begrippen, leerdoelen en meta-concepten
1. Tijd van jagers en boeren? – 3000 v. Chr.Prehistorie
Kenmerkende aspecten1. De levenswijze van jagers-verzamelaars.
2. Het ontstaan van landbouw en landbouwsamenlevingen.
3. Het ontstaan van de eerste stedelijke gemeenschappen.
Unieke begrippenJagersvoedselverzamelaarsagrarische (neolitische) revolutie
Generieke begrippenlevensonderhoudbeschavingboerenpriesterambtenarensamenlevingmaatschappijstaatgodsdienst/religie
Generieke begrippentempelmachtstatusoorloglandbouwlegerritueelriteceremonie
Generieke begrippencultuskunst en cultuurwetnomadensedentairambacht
1. Tijd van jagers en boeren
Kenmerkende aspecten1. De levenswijze van jagers-verzamelaars.
2. Het ontstaan van landbouw en landbouwsamenlevingen.
3. Het ontstaan van de eerste stedelijke gemeenschappen.
LeerdoelenDe leerlingen:• kunnen een relatie leggen tussen
jagen/verzamelen, wonen en godsdienst
• kunnen een relatie leggen tussen landbouw, wonen en godsdienst
• kennen mogelijke verklaringen voor het ontstaan van de landbouw
• weten waar de eerste landbouw is ontstaan en waarom juist daar
• kennen de belangrijkste veranderingen die het gevolg waren van de komst van landbouw en veeteelt
• kennen de belangrijkste veranderingen die optraden met de komst van de eerste stedelijke gemeenschappen
Meta-concepten
Continuïteit/verandering • welke veranderingen traden op door de komst van de landbouw en de
eerste stedelijke gemeenschappen? Oorzaak/gevolg • Wat was of wat waren de oorzaken van het ontstaan van landbouw en
veeteelt?Bewijs (bronnen) • Hoe komen we aan gegevens over de prehistorie
• tot ongeveer 3000 v. Chr. geen geschreven bronnen• wel materiële vondsten
• kunnen (aan de hand van gegeven bronnenmateriaal) beredeneren waarom de mens aan landbouw en veeteelt ging doen
Interpretatie• kunnen beredeneren of er met de komst van landbouw en veeteelt sprake
was van een revolutieTijd en plaats
2. Tijd van Grieken en Romeinen3000 v. Chr. – 500 na Chr.Oudheid
Kenmerkende aspecten4. De ontwikkeling van wetenschappelijk denken en het denken
over burgerschap en politiek in de Griekse stadstaat.
5. De klassieke vormentaal van de Grieks-Romeinse cultuur.
6. De groei van het Romeinse Imperium, waardoor de Grieks-Romeinse cultuur zich in Europa verspreidde.
7. De confrontatie tussen de Grieks-Romeinse cultuur en de Germaanse cultuur van Noordwest-Europa.
8. De ontwikkeling van het jodendom en het christendom als de eerste monotheïstisch godsdiensten.
Unieke begrippen
OlympusOlympische SpelenStadstaat/polisSpartaAthenePeloponnesische OorlogParthenon DelphiRomeRomeinse RijkromaniseringCaesarAugustusGenerieke begrippen
beschavingboerenpriestersamenlevingmaatschappijstaatgodsdienst/religietempel
Generieke begrippenmacht aristocratiedemocratiestatusoorloglegerritueelpolitiek
Generieke begrippenriteceremoniecultuskunst en cultuur
2. Tijd van Grieken en Romeinen
Kenmerkende aspecten4. De ontwikkeling van wetenschappelijk denken en het denken over
burgerschap en politiek in de Griekse stadstaat.
5. De klassieke vormentaal van de Grieks-Romeinse cultuur.
6. De groei van het Romeinse Imperium, waardoor de Grieks-Romeinse cultuur zich in Europa verspreidde.
7. De confrontatie tussen de Grieks-Romeinse cultuur en de Germaanse cultuur van Noordwest-Europa.
8. De ontwikkeling van het jodendom en het christendom als de eerste monotheïstisch godsdiensten.
Leerdoelen
De leerlingen:
• kennen de belangrijkste verschillen en overeenkomsten tussen de godsdienst van de Grieken en Romeinen enerzijds en die van de Joden en Christenen anderzijds.
• kennen de belangrijkste verschillen en overeenkomsten tussen de godsdienst van de Joden en Christenen.
• kunnen uitleggen dat er bij de Grieken naast een mythische verklaring een meer rationele verklaring voor allerlei verschijnselen kwam
• kennen de belangrijkste verschillen tussen een aristocratie en een democratie.
• kunnen uitleggen wat de belangrijkste factoren waren voor de groei van het Romeinse Rijk
• kunnen een vergelijking maken tussen het feitelijke verhaal van het ontstaan van Rome en het mythische verhaal
Meta-concepten
Continuïteit/verandering • welke veranderingen traden op in het wereldbeeld van de
Grieken? Oorzaak/gevolg • wat was of wat waren de oorzaken van de Perzische en
Peloponnesische oorlogen?Bewijs (bronnen) • wat zijn de belangrijkste materiële bronnen voor de geschiedenis
van Grieken en Romeinen? • hoe betrouwbaar is 'De Bello Gallico' voor een goed beeld van
Caesars oorlogen?Tijd en plaats
3. Tijd van ridders en monniken 500 - 1000Vroege Middeleeuwen
Kenmerkende aspecten9. De verspreiding van het christendom in geheel Europa.
10. Het ontstaan en de verspreiding van de Islam.
11. De vrijwel volledige vervanging in West-Europa van de agrarisch-urbane cultuur door een zelfvoorzienende agrarische cultuur, georganiseerd via hofstelsel en horigheid.
12. Het ontstaan van feodale verhoudingen in het bestuur.
Unieke begrippen
horigenherendiensten domein autarkieleenstelsel/feodale stelsel leenheer leenman vazal gouw hofstelsel ridder Clovis Karel de Grote Bonifatius Willibrord Volksverhuizing
Generieke begrippenlevensonderhoudbeschavingboerenpriesterambtenarensamenlevingmaatschappijstaatgodsdienst/religiekerkmacht statusoorloglandbouw
Generieke begrippenlegerritueelceremoniecultuscultuurwetIslamMohammedKoranKaabaMekkaMedina Arabieren
Generieke begrippenkersteningsamenlevingadelvorstkoning/keizerpausmachtgezaggeestelijkheid kloosterabt/abdismonniknonkasteel/burcht
3. Tijd van ridders en monniken
Kenmerkende aspecten9. De verspreiding van het christendom in geheel Europa.
10. Het ontstaan en de verspreiding van de Islam.
11. De vrijwel volledige vervanging in West-Europa van de agrarisch-urbane cultuur door een zelfvoorzienende agrarische cultuur, georganiseerd via hofstelsel en horigheid.
12. Het ontstaan van feodale verhoudingen in het bestuur.
LeerdoelenDe leerlingen:• kunnen begrippen als autarkie, en
horigheid uitleggen in relatie tot het begrip hofstelsel
• kunnen met argumenten aangeven of de boeren in de vroege middeleeuwen een zwaar leven hadden
• kunnen uitleggen wat een feodaal georganiseerde samenleving is
• weten (op hoofdlijnen) waar de islam is ontstaan en hoe de islam zich in de eeuwen daarna verspreidde over grote delen van de wereld
• kennen de belangrijkste pijlers van de islam
Meta- concepten
Continuïteit/verandering • welke veranderingen traden er in de Westeuropese samenleving op
als gevolg van het verdwijnen van het Romeinse Rijk?
• wat bleef hetzelfde?
• in hoeverre was er bij de kerstening van West-Europa sprake van verandering en continuïteit?
Tijd en plaats
4. Tijd van steden en staten 1000 - 1500Hoge en late Middeleeuwen
Kenmerkende aspecten13. De opkomst van handel en ambacht die de basis legde voor
het herleven van een agrarisch-urbane samenleving.
14. De opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van steden.
15. Het conflict in de christelijke wereld over de vraag of de wereldlijke dan wel de geestelijke macht het primaat behoorde te hebben.
16. De expansie van de christelijke wereld naar buiten toe, onder andere in de vorm van de kruistochten.
17. Het begin van staatsvorming en centralisatie
Unieke begrippen
gildeRomaanse bouwstijlGotische bouwstijlkruistochten
Generieke begrippenbeschaving levensonderhoudboerenlandbouwpriesterambtenarensamenleving
Generieke begrippenmaatschappijhandelstadstaatburgergodsdienst/religiekathedraal
Generieke begrippenkunstmacht statusoorloglegercultuurprivileges
4. Tijd van steden en staten
Kenmerkende aspecten13. De opkomst van handel en ambacht die de basis legde voor
het herleven van een agrarisch-urbane samenleving.
14. De opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van steden.
15. Het conflict in de christelijke wereld over de vraag of de wereldlijke dan wel de geestelijke macht het primaat behoorde te hebben.
16. De expansie van de christelijke wereld naar buiten toe, onder andere in de vorm van de kruistochten.
17. Het begin van staatsvorming en centralisatie
Leerdoelen
De leerlingen:
• kunnen een relatie leggen tussen de opkomst van handel en nijverheid en het ontstaan van nieuwe steden
• kunnen duidelijk maken waarom de zelfstandigheid van steden en de opkomst van geld de centralisatie bevorderde
• kunnen duidelijk maken wat de inzet was van de investituurstrijd
• kennen motieven van de paus, edelen en gewone mensen voor het voeren van kruistochten
Meta-conceptenContinuïteit/verandering • kunnen aangeven in hoeverre er in de loop van de (vroege en late)
middeleeuwen sprake was van continuïteit en verandering
Oorzaak/gevolg • een relatie kunnen leggen tussen de kruistochten en de investituurstrijd
• een relatie leggen tussen de opkomst van steden (handel en geld) en de centralisatiepolitiek van vorsten
Tijd en plaats
5. Tijd van ontdekkers en hervormers1500 - 1600Renaissance
Kenmerkende aspecten18. Het begin van de Europese expansie.
19. Het veranderde mens- en wereldbeeld van de renaissance en het begin van een nieuwe wetenschappelijke belangstelling.
20. De hernieuwde oriëntatie op het erfgoed van de klassieke Oudheid.
21. De protestantse reformatie die splitsing van de christelijke kerk in West-Europa tot gevolg had.
22. Het conflict in de Nederlanden dat resulteerde in de stichting van een Nederlandse staat.
Unieke begrippenOntdekkingsreizigersrenaissanceKlassieke Oudheidreformatie/kerkhervormingLutherCalvijnTachtigjarige Oorlog/OpstandGeuzenWillem van OranjeKarel VFilips II Generieke begrippen
beschavinglevensonderhoudambtenarensamenlevingmaatschappijhandelstaatburger
Generieke begrippengodsdienst/religiekerkmacht statusoorlogopstandlegercultuur
Generieke begrippenkunstprotestantenkatholiekenklooster
5. Tijd van ontdekkers en hervormers
Kenmerkende aspecten18. Het begin van de Europese expansie.
19. Het veranderde mens- en wereldbeeld van de renaissance en het begin van een nieuwe wetenschappelijke belangstelling.
20. De hernieuwde oriëntatie op het erfgoed van de klassieke Oudheid.
21. De protestantse reformatie die splitsing van de christelijke kerk in West-Europa tot gevolg had.
22. Het conflict in de Nederlanden dat resulteerde in de stichting van een Nederlandse staat.
LeerdoelenDe leerlingen:
• kunnen duidelijk maken dat de wereld veranderde door de ontdekkingsreizen
• kunnen inhoud geven aan de begrippen Renaissance en Humanisme
• kunnen een verklaring geven voor het ontstaan van de hervorming (reformatie)
• kennen de belangrijkste oorzaken (politiek,godsdienstig en economisch) van de opstand tegen Spanje
Meta-conceptenContinuïteit/verandering • kunnen aangeven welke veranderingen traden op als gevolg van de reformatie
• kunnen aangeven welke veranderingen er optraden in het leven van mensen in en buiten Europa
Oorzaak/gevolg • kunnen aangeven wat oorzaken (motieven) en gevolgen waren van de ontdekkingsreizen
• kunnen aangeven wat oorzaken waren van het conflict tussen de Nederlanden en Spanje
Bewijs (bronnen) • Wat zeggen bronnen over de verschillende opvattingen over de moord op Willem van
Oranje?
• Wat kun je zeggen over de representativiteit van de bronnen over de moord op Willem van Oranje?
Tijd en plaats
6. Tijd van regenten en vorsten1600 - 1700Gouden Eeuw
Kenmerkende aspecten23. Het streven van vorsten naar absolute macht.
24. De bijzondere plaats in staatkundig opzicht en de bloei in economisch en cultureel opzicht van de Nederlandse Republiek.
25. Wereldwijde handelscontacten, handelskapitalisme en het begin van een wereldeconomie.
26. De wetenschappelijke revolutie.
Unieke begrippen
absolutisme
Lodewijk XIV (of Peter de Grote)
Gouden Eeuw
regenten
stadhouder
calvinisme
VOCGenerieke begrippenbeschaving levensonderhoudambtenarensamenlevingmaatschappijhandelburger
Generieke begrippenkunstmachtstatusoorloglegercultuurwetenschap
6. Tijd van regenten en vorsten
Kenmerkende aspecten23. Het streven van vorsten naar absolute macht.
24. De bijzondere plaats in staatkundig opzicht en de bloei in economisch en cultureel opzicht van de Nederlandse Republiek.
25. Wereldwijde handelscontacten, handelskapitalisme en het begin van een wereldeconomie.
26. De wetenschappelijke revolutie.
Leerdoelen
De leerlingen:
• kunnen het politieke systeem in bijvoorbeeld Frankrijk vergelijken met het systeem in de Republiek
• kunnen een relatie leggen tussen de economische en culturele bloei van de Republiek
• kunnen duidelijk maken welke vooruitgang er (op hoofdlijnen) wordt geboekt in de natuurwetenschappen
Meta-conceptenBewijs (bronnen) • kenmerken van een absolute staat kunnen herkennen in
bronnemateriaal
en/of
• kenmerken van een absolute staat afleiden/formuleren uit/op basis van bronnenmateriaal
Tijd en plaats
7. Tijd van pruiken en revoluties1700 - 1800eeuw van Verlichting
Kenmerkende aspecten27. Rationeel optimisme en ‘verlicht denken’dat werd toegepast op alle terreinen
van de samenleving: godsdienst, politiek, economie en sociale verhoudingen.
28. Voortbestaan van het ancien régime met pogingen om het vorstelijk bestuur op eigentijdse verlichte wijze vorm te geven. (verlicht absolutisme)
29. Uitbouw van de Europese overheersing, met name in de vorm van plantagekolonies en de daarmee verbonden transatlantische slavenhandel en de opkomst van het abolutionisme.
30. De democratische revoluties in westerse landen met als gevolg discussies over grondwetten, grondrechten en staatsburgerschap.
Unieke begrippen
RousseauMontesquieuVoltaireTrias PoliticavolkssoevereiniteitrationalismeredeFranse RevolutieLodewijk XVIabolitionismeverlicht absolutismeGenerieke begrippen
beschaving
levensonderhoud
samenleving
maatschappij
burger
Generieke begrippen
godsdienst/religie
macht
status
cultuur
wetenschap
7. Tijd van pruiken en revoluties
Kenmerkende aspecten27. Rationeel optimisme en ‘verlicht denken’dat werd toegepast op alle terreinen
van de samenleving: godsdienst, politiek, economie en sociale verhoudingen.
28. Voortbestaan van het ancien régime met pogingen om het vorstelijk bestuur op eigentijdse verlichte wijze vorm te geven. (verlicht absolutisme)
29. Uitbouw van de Europese overheersing, met name in de vorm van plantagekolonies en de daarmee verbonden transatlantische slavenhandel en de opkomst van het abolutionisme.
30. De democratische revoluties in westerse landen met als gevolg discussies over grondwetten, grondrechten en staatsburgerschap.
Leerdoelen
De leerlingen:
• kunnen een relatie leggen tussen de plantageslavernij in Amerika en de slavenhandel
• kunnen het begrip abolitionisme uitleggen
• kunnen het verschil uitleggen tussen absolutisme en verlicht absolutisme
• kunnen uitleggen welke invloed de Verlichting/het rationalisme had op het denken over de samenleving (godsdienst, politiek en wetenschap)
• kennen op hoofdlijnen het verloop van de Franse Revolutie
Meta-concepten
Continuïteit/verandering • welke veranderingen traden er op politiek, godsdienstig en
wetenschappelijk gebied op als gevolg van het rationele denken?
Oorzaak/gevolg• wat waren oorzaken van de Franse Revolutie?
Tijd en plaats
8. Tijd van burgers en stoommachines1800 - 1900Industrialisatietijd
Kenmerkende aspecten31. De industriële revolutie die in de westerse wereld de basis legde voor een
industriële samenleving.
32. Discussies over de ‘sociale kwestie’.
33. De moderne vorm van imperialisme die verband hield met de industrialisatie.
34. De opkomst van emancipatiebewegingen.
35. Voortschrijdende democratisering, met deelname van steeds meer mannen en vrouwen aan het politiek proces.
36. De opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen: liberalisme, nationalisme, socialisme, confessionalisme en feminisme.
Unieke begrippen
beschaving levensonderhoudsamenlevingmaatschappijburgerindustriële revolutiesociale kwestiemodern imperialismeministeriële verantwoordelijkheidKarl MarxThorbeckeGenerieke begrippen
levensonderhoudbeschavinglandbouwindustriesamenlevingmaatschappijstaatgodsdienst/religie
Generieke begrippen
macht kiesrechtvrouwenkiesrechtgrondwetrevolutieimperiumliberalismeconfessionalisme
Generieke begrippen
Socialismecommunismefeminismeemancipatie
8. Tijd van burgers en stoommachines
Kenmerkende aspecten31. De industriële revolutie die in de westerse wereld de basis legde voor een
industriële samenleving.
32. Discussies over de ‘sociale kwestie’.
33. De moderne vorm van imperialisme die verband hield met de industrialisatie.
34. De opkomst van emancipatiebewegingen.
35. Voortschrijdende democratisering, met deelname van steeds meer mannen en vrouwen aan het politiek proces.
36. De opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen: liberalisme, nationalisme, socialisme, confessionalisme en feminisme.
Leerdoelen
De leerlingen:
• kennen de belangrijkste kenmerken van een industriële productiewijze
• kunnen een relatie leggen tussen de industrialisering van de samenleving en de sociale kwestie
• kunnen aangeven welke visie liberalen, socialisten en confessionelen hadden op de sociale kwestie
• kunnen een relatie leggen tussen de sociale kwestie en de strijd voor het algemeen kiesrecht
• kunnen en relatie leggen tussen de industrialisering van de samenleving en de (vrouwen) emancipatie
• kunnen een relatie leggen tussen de industrialisering van de samenleving en het modern imperialisme
• kunnen aangeven wat de opkomst van het nationalisme betekende voor staatkundinge en politieke ontwikkelingen in Europa
Meta-concepten
Continuïteit/verandering • welke veranderingen traden er op als gevolg van de industrialisering
van de samenleving
Oorzaak/gevolg • wat waren oorzaken van de slechte situatie van de arbeiders
Bewijs (bronnen) • Analyseren van spotprenten
Tijd en plaats
9. Tijd van wereldoorlogen1900 - 1950Eerste helft 20ste eeuw
Kenmerkende aspecten37. De rol van moderne propaganda- en communicatiemiddelen en vormen
van massaorganisatie.
38. Het in praktijk brengen van de totalitaire ideologieën communisme en fascisme/nationaal-socialisme.
39. De crisis van het wereldkapitalisme.
40. Het voeren van twee wereldoorlogen.
41. Racisme en discriminatie die leidden tot genocide, in het bijzonder op de joden.
42. De Duitse bezetting van Nederland.
43. Verwoestingen op niet eerder vertoonde schaal door massavernietigingswapens en de betrokkenheid van de burgerbevolking bij oorlogvoering.
44. Vormen van verzet tegen het West-Europese imperialisme.
Unieke begrippen
totale oorlogloopgravenVerdrag van VersaillesVolkenbondRussische RevolutieLeninStalinTrotzkyRodenWittenAnti-semitismeArischcollaborateurconcentratiekampenDerde RijkDeportatieEndlösung
Generieke begrippenbeschaving levensonderhoudsamenlevingmaatschappijtotalitairburgermacht
Unieke begrippen
FascismeFührergeallieerdengettohakenkruis (swastika)HolocaustLebensraumNaziUntermenschenWeimar-RepubliekwerkloosheidwerkverschaffingjodenvervolgingD-dayatoombomHiroshima Nagasaki
Generieke begrippenoorlogmassavernietigingswapensracismediscriminatiegenocidelegercultuur
9. Tijd van wereldoorlogenKenmerkende aspecten37. De rol van moderne propaganda- en communicatiemiddelen en vormen
van massaorganisatie.
38. Het in praktijk brengen van de totalitaire ideologieën communisme en fascisme/nationaal-socialisme.
39. De crisis van het wereldkapitalisme.
40. Het voeren van twee wereldoorlogen.
41. Racisme en discriminatie die leidden tot genocide, in het bijzonder op de joden.
42. De Duitse bezetting van Nederland.
43. Verwoestingen op niet eerder vertoonde schaal door massavernietigingswapens en de betrokkenheid van de burgerbevolking bij oorlogvoering.
44. Vormen van verzet tegen het West-Europese imperialisme.
Leerdoelen
De leerlingen:
• kunnen het kapitalistische en het communistische economische systeem met elkaar vergelijken
• kunnen het totalitaire Duitsland (1933-1945) en de totalitaire Sovjet-Unie met elkaar vergelijken
• kennen oorzaken en gevolgen van de economische crisis
• hebben kennis van aspecten van de bezetting van Nederland door de Duitsers
• kennen motieven voor het verzet tegen het imperialisme
• kunnen duidelijk maken waarom W.O.I en II totale oorlogen waren
Meta-concepten
Continuïteit/verandering • welke veranderingen ontstonden er na W.O.I op de kaart van Europa?
• wat veranderde er in de relaties tussen staten na W.O.I en de Russische Revolutie?
Oorzaak/gevolg • Wat waren (de) oorzaken van de Eerste Wereldoorlog?
• Wat waren oorzaken van de economische crisis in de jaren dertig?
• Wat waren gevolgen van de economische crisis in de jaren dertig?
• Wat waren (de) oorzaken van de Tweede Wereldoorlog?
Bewijs (bronnen) • kenmerken van totalitaire staten kunnen herkennen in of ontlenen aan bronnenmateriaal
Tijd en plaats
10. Tijd van televisie en computer1950 - nuTweede helft 20ste eeuw
Kenmerkende aspecten45. De verdeling van de wereld in twee ideologische blokken in de greep van
een wapenwedloop en de daaruit voortvloeiende dreiging van een atoomoorlog.
46. De dekolonisatie die een eind maakte aan de westers hegemonie in de wereld.
47. De eenwording van Europa.
48. De toenemende westerse welvaart die vanaf de jaren zestig van de twintigste eeuw aanleiding gaf tot ingrijpende sociaal-culturele veranderingsprocessen.
49. De ontwikkeling van pluriforme en multiculturele samenlevingen.
Unieke begrippen
Koude Oorlog
Containment politiek
Truman doctrine
Marshall plan
Domino-theorie
Korea oorlog
Vietnam oorlog
Cuba crisis
Europese Unie
Berlijn
Sovjet Unie
Generieke begrippen
beschaving levensonderhoudsamenlevingmaatschappijgodsdienst/religie
Generieke begrippen
machtoorlogleger/wapenscultuur
10. Tijd van televisie en computer
Kenmerkende aspecten45. De verdeling van de wereld in twee ideologische blokken in de greep van
een wapenwedloop en de daaruit voortvloeiende dreiging van een atoomoorlog.
46. De dekolonisatie die een eind maakte aan de westers hegemonie in de wereld.
47. De eenwording van Europa.
48. De toenemende westerse welvaart die vanaf de jaren zestig van de twintigste eeuw aanleiding gaf tot ingrijpende sociaal-culturele veranderingsprocessen.
49. De ontwikkeling van pluriforme en multiculturele samenlevingen.
Leerdoelen
De leerlingen:
• kunnen een relatie leggen tussen het begrip dekolonisatie en de Tweede Wereldoorlog
• kunnen een relatie leggen tussen het begrip dekolonisatie en het verminderen van de wereldwijde macht van West-Europese landen
• kunnen begrippen als indammingspolitiek (containment), Truman-doctrine, Marshall-hulp, de Muur en domino-theorie in verband brengen met de Koude Oorlog
• kunnen inhoud geven aan de begrippen pluriforme en multiculturele samenleving
• kunnen een relatie leggen tussen de sociaal-culturele veranderingsprocessen en de toenemende welvaart
Meta-concepten
Continuïteit/verandering
• de veranderingen kunnen noemen die er in de internationale machtsverhoudingen optraden
Oorzaak/gevolg • oorzaken kennen van de dekolonisatie
• oorzaken kennen van het ontstaan van de Koude Oorlog
• oorzaken (her)kennen van het ontstaan van een pluriforme en multiculturele samenlebing in Nederland?
Historisch belang• het historisch belang kunnen beargumenteren van een gebeurtenis, ontwikkeling of bouwwerk (bijvoorbeeld de
bouw van de muur in Berlijn of het gooien van de eerste atoombom)
Bewijs (bronnen)
• historisch kunnen redeneren over aspecten van de Koude Oorlog aan de hand van bronnen
Tijd en plaats