De Religieuze gathekas van Inayat Khan

152
1 LESSEN VAN HAZRAT INAYAT KHAN 'DE NEDERLANDSTALIGE RELIGIEUZE GATHEKAS' TOT DE ENE DE VOLMAAKTHEID VAN LIEFDE, HARMONIE EN SCHOONHEID HET ENIGE WEZEN VERENIGD MET ALLE VERLICHTE ZIELEN DIE DE BELICHAMING VORMEN VAN DE MEESTER DE GEEST VAN LEIDING

description

De Religieuze gathekas van Inayat Khan

Transcript of De Religieuze gathekas van Inayat Khan

Page 1: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

1

LESSEN VAN HAZRAT INAYAT KHAN

'DE NEDERLANDSTALIGE RELIGIEUZE GATHEKAS'

TOT DE ENE

DE VOLMAAKTHEID VAN LIEFDE, HARMONIE EN SCHOONHEID

HET ENIGE WEZEN

VERENIGD MET ALLE VERLICHTE ZIELEN

DIE DE BELICHAMING VORMEN VAN DE MEESTER

DE GEEST VAN LEIDING

Page 2: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

2

VOORWOORD Hazrat Inayat Khan (1882-1927) bracht het Universeel Soefisme aan de wereld als een we-reldomspannende religie met respect voor alle godsdiensten en voor ieders godsdienstige overtuiging, wat overigens niet betekent dat alles getolereerd moet worden. De Boodschap die hij bracht is de universele aloude blijde Boodschap, die in alle tijden door profeten verkondigd is, en die in onze cultuur verwoord luidt: de Ene houdt van ons. De Ene is God, de eeuwige, de aanwezige, almachtig, alomtegenwoordig, die zich manifes-teert in alle vormen en in alle wezens. De Ene is alles wat er is. Direct met de Boodschap verbonden is de kosmische opdracht, die we kunnen verwoorden in drie richtlijnen. Ten eerste: houd bovenal van de Ene. Ten tweede: heb mededogen met jezelf, met de wereld, met het universum, met het leven. Ten derde: behandel de ander zo-als jezelf behandeld zou willen worden. Hazrat Inayat Khan bracht de Boodschap in de trefwoorden Liefde, Harmonie en Schoonheid. Liefde van de Ene voor ons en van ons voor de Ene, ontwikkelt zich tot Harmonie in onze relatie tot de Ene, tot het leven, en culmineert in Schoonheid, een mystieke ervaring in ons spirituele hart. Liefde is als cement in het universum en in het leven. De Religieuze Gathekas is een bundeling van voordrachten van Inayat Khan, zoals die des-tijds werden opgetekend. Deze voordrachten zijn later vertaald en bewerkt door een ver-scheidenheid aan medewerkers. In de voorliggende bewerking is zoveel mogelijk de eigenheid en de stijl en de woordkeus van Inayat Khan gehandhaafd. Er is niet gestreefd naar een zo letterlijk mogelijke vertaling, maar wel naar het begrijpelijk en toegankelijk maken van de Boodschap voor een internet-gebruiker van vandaag. In het besef dat de Boodschap bedoeld is voor ieder die het lezen wil, hebben we voor deze website-publicatie gekozen. De bewerkers, februari 2012.

Page 3: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

3

INHOUD Hoofdstuk pagina 1. De godsdienst van het spirituele hart 5 2. Het Godsideaal 7 3. Godsdienst 9 4. De manier van bidden 11 5. Wat de wereld op het ogenblik nodig heeft 12 6. Uw wil geschiedt in hemel en op aarde 15 7. Godsdienst 16 8. Gebed 18 9. De profeet 20 10. De manier waarop de wijzen hun leven in de wereld inrichten 22 11. De Boodschap 24 12. De Boodschap van Christus 26 13. De Soefi Eredienst 30 14. De Boodschap 32 15. De Soefi Boodschap 35 16. De toekomstige wereldgodsdienst 38 17. De Boodschap 42 18. Christus 46 19. Boeddha 50 20. Krishna 51 21. Zarathustra 53 22. Rama 54 23. Abraham 56 24. Mozes 58 25. Mohammed 60 26. Is soefisme een godsdienst 62 27. De universele eredienst 63 28. De Soefi Beweging is een voorbereiding op een werelddienst 64 29. Het Godsideaal 65 30. De Universele Eredienst 70 31. Wat is godsdienst 72 32. De kerk voor Allen 74 33. De idee van heiligheid 75 34. De betekenis van de Universele Eredienst 77 35. Het bereiken van het innerlijk leven door godsdienst 79 36. Het koningschap van God 82 37. Geloof en ongeloof in God 86

Page 4: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

4

38. De godsdienst van het hart 91 39. De Boodschap 96 40. De Soefi Beweging 101 41. Het Godsideaal (1) 103 42. Het Godsideaal (2) 105 43. Het Godsideaal (3) 107 44. Het Godsideaal (4) 109 45. Het Godsideaal (5) ‘Het zelf en Gods eigenschappen’ 111 46. Het Godsideaal (6) 112 47. Het Godsideaal (7) 114 48. Het Godsideaal (8) 116 49. Het Godsideaal (9) 117 50. De 10 Soefi Gedachten 119 51. God, de Oneindige 126 52. Godsdienst 128 53. Hoe kunnen we God voor onszelf begrijpelijk maken 133 54. Hemel 135 55. Goddelijke genade 137 56. De Godsdienst van de Soefi 141 57. De Boodschap ‘Het bijzondere van de grote meesters van de mensheid’ 148

Page 5: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

5

1. De godsdienst van het spirituele hart Als iemand vraagt: “Wat is soefisme, wat voor godsdienst is het?” dan kan je antwoorden: “soefisme is de godsdienst van het hart, het is die godsdienst waarin het belangrijkste is: God te zoeken in het spirituele hart van de mens.” Er zijn drie manieren om God te zoeken in het hart van de mens. De eerste manier is, het goddelijke in ieder mens te erkennen en er zorg voor te dragen, dat men niemand kwetst met wie we in aanraking komen, noch in gedachten, noch in woorden, noch met daden. De menselijke persoonlijkheid is heel teer en hoe meer levend het spiritue-le hart is, des te gevoeliger is het. Maar dat wat gevoeligheid veroorzaakt, is het liefdesele-ment in het hart, en liefde is God. Hij wiens hart niet gevoelig is, is zonder gevoel. Zijn hart is niet levend, het is dood. In dat geval is de goddelijke Geest in zijn hart begraven. Iemand die altijd bezig is met zijn eigen gevoelens is zo in zichzelf verdiept, dat hij geen tijd heeft om aan een ander te denken. Zijn hele aandacht wordt in beslag genomen door zijn eigen gevoelens. Hij heeft medelijden met zichzelf, hij tobt over eigen smart, en staat er nooit voor open met anderen mee te voelen. Maar hij die aandacht schenkt aan de gevoe-lens van een ander met wie hij in aanraking komt, brengt de eerste essentiële moraal van het soefisme in praktijk. De andere manier om deze godsdienst in praktijk te brengen is aan de gevoelens van iemand te denken, die op dat ogenblik niet aanwezig is. Men voelt voor iemand die tegenwoordig is, maar verzuimt vaak datzelfde te doen voor iemand die buiten onze gezichtskring is. Men spreekt goed van iemand als hij er zelf bij is, maar goed van iemand spreken als hij af-wezig is, staat hoger. Men voelt mee met de moeilijkheden van iemand die op het moment bij ons is, maar het is groter verdienste mee te voelen met iemand die ver weg is. De derde manier om het soefi-beginsel te realiseren is in het eigen gevoelen Gods gevoelen te herkennen, en in iedere impuls van liefde die in ons hart opwelt, Gods leiding te zien. Ons te realiseren dat liefde een goddelijke vonk in ons hart is en die vonk aan te blazen, tot er een vlam oplaait die het pad van ons leven verlicht. Het symbool van de Soefi Beweging, een hart met vleugels, is het symbool van haar ideaal. Het hart behoort de aarde zowel als de hemel toe. Het hart is op aarde de ontvanger van de Heilige Geest, van de Geest van Leiding, en als het die geest in zich heeft, dan verheft het zich hemelwaarts: de vleugels verzinnebeelden het opwaarts rijzen. De wassende maan in het hart is het symbool van ontvankelijkheid. Het hart dat opwaarts rijst, is het hart dat antwoord geeft op de Geest van God. De wassende maan is het symbool van ontvankelijkheid omdat zij tot volheid wast zoals de maan tot volheid komt door steeds

Page 6: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

6

meer licht van de zon op te nemen. Het licht dat men in de wassende maan ziet, is het licht van de zon. De ster in het hart stelt de goddelijke vonk voor die in het menselijk hart wordt weerspiegeld als liefde, en die de wassende maan helpt in haar ontwikkeling tot volheid. De soefi boodschap is geen nieuwe wet, zij doet in de mensen slechts de geest van broeder-schap ontwaken en kweekt verdraagzaamheid aan voor de godsdienst van anderen, en ook vergevingsgezindheid voor de fouten van anderen. Zij leert bedachtzaamheid in de omgang met anderen zodat men in zijn leven harmonie kan scheppen en behouden. Zij leert de men-sen te dienen en zich nuttig te maken, want dat alleen kan het leven in de wereld vruchtdra-gend maken. En daarin ligt de bevrediging van elke ziel.

*****

Page 7: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

7

2. Het Godsideaal Dat wat de geest van alle zielen is, werd in alle tijden verpersoonlijkt tot ‘God’. Er zijn perio-den waarin die geest een materiële vorm aanneemt in het geloof van de mensen. God wordt dan vereerd als heerser en heer van beide werelden. En ook als rechter, als onderhouder en als vergever. Maar er zijn ook perioden, dat dit inzicht bij de mensen verzwakte en de mens meer opging in het leven in de wereld dan in het geestelijk ideaal. Daarom komt het geloof in God tot de mensen als eb en vloed. Telkens verschijnt het aan de oppervlakte, meestal met een goddelijke boodschap die gegeven wordt als antwoord op de roep van de mensen in een bepaalde periode. Zo komt ook in het leven van de individuen het geloof in God bij tijden op als eb en vloed, als een drang om te aanbidden en te dienen, om God te zoeken, om God lief te hebben en om te verlangen naar gemeenschap met God. Hoe meer de blik gericht is op het materiële leven van de wereld des te meer sluit men de geestelijke impuls af, die vooral opkomt in tijden van smart en teleurstelling in het leven. Het geloof in God is natuurlijk, maar in het leven zijn kunst en natuur beide noodzakelijk. Zo moet God, wiens bestaan onafhankelijk is van het feit of wij Hem al of niet een vorm ge-ven, door ons gevormd worden naar ons eigen begrip. Om God begrijpelijk te maken moet de mens eerst zijn eigen God ‘maken’. Op dit begrip berustte de idee van de vele goden en van de afgodendienst in de oude gods-diensten van de wereld. God kan geen twee zijn. De God van ieder mens is de God van allen, maar om die God te begrijpen moeten wij ieder onze eigen God vormen. Sommigen van ons zoeken naar gerechtigheid, dan moeten wij naar de God zoeken die ge-rechtigheid is. Sommigen zoeken naar schoonheid, dan moeten wij haar vinden in de God van schoonheid. Sommigen zoeken liefde, dan moeten wij haar vinden in de God van genade en mededogen. Sommigen willen kracht verkrijgen en macht, dan moeten we dit vinden in de Almachtige God. Het zoeken van iedere ziel in deze wereld is verschillend, onderscheiden, en hem eigen. Men kan zijn doel het beste bereiken door het doel van zijn zoeken te vinden in God. Zodra de mens tot dit geloof komt, hoeft hij niets meer te vragen aan zijn medemens, want het antwoord op iedere vraag die in zijn denken opkomt, vindt hij in zijn eigen hart. Gods woning, die ‘hemel’ genoemd wordt, vindt hij dan in zijn eigen hart. Daar is de Vriend op wie men altijd kan bouwen, wie men altijd kan vertrouwen. Iemand wiens sympathie en liefde zeker is, die ons nooit in de steek zal laten, wat er ook gebeurt. Iemand die sterk genoeg is om te helpen, die wijs genoeg is om ons de weg te wij-zen in het leven, Hem zal men vinden in zijn eigen hart. Zij, die door hun materialistische levensbeschouwing niet in het Godsideaal kunnen geloven, verliezen veel in het leven.

Page 8: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

8

Het Godsideaal is dat ideaal dat het hoogste en het beste is, dat waard is lief te hebben en te vereren, dat waard is om naar te verlangen, dat waard is om al wat men heeft voor op te geven, en dat waard is om op te vertrouwen zowel bij dag als bij nacht. Dat is God. En hij die God in zijn leven heeft, heeft alles wat hij nodig heeft. Hij die God niet heeft is eenzaam, ook al bezit hij alles in deze vergankelijke wereld. Hij is in de wildernis ook al is hij te midden van de menigte. De reis van de soefi is daarom naar God. Goddelijke kennis is het, wat hij zoekt, en de verwezenlijking van Godbewustzijn is zijn doel.

*****

Page 9: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

9

3. Godsdienst In het oude Sanskriet is het woord voor godsdienst Dharma, wat ongeveer ‘plicht’ betekent. De wereld kent twee begrippen, waarvan we het ene kunnen omschrijven als vrije keuze van handelen, en het tweede kunnen we omschrijven als plicht. Een ieder volgt of de weg van de vrije keuze of de weg van de plicht. We kunnen het voorbeeld nemen van een kind dat een vuur ziet en wil aanraken en dat dan ook doet. Deze handeling zal een onaangename uitwerking hebben, waaruit het kind een bepaalde les leert. Maar deze les zou het kind ook geleerd hebben door een waarschuwing van de ouders, als die het kind hadden uitgelegd dat het zich zou branden als het het vuur zou aanraken. Op die manier zou het kind van een bepaalde handeling kunnen afzien als het de waarschuwing van de ouders ter harte had genomen. Ieder kind wordt als een leerling geboren, bereid te leren en bereid te geloven. De profeet Mohammed zegt: “Iedere ziel wordt op aarde geboren als een gelovige, het is pas later dat hij verandert in een ongelovige.” Het is zeker dat men zijn kind nooit taal zou kunnen leren, als dat kind niet als een gelovige geboren was. Want zou iemand getracht hebben woorden te onderwijzen dan zou het kind geweigerd hebben die als ‘waar’ aan te nemen en zou zo nooit de namen van de eigen-schappen van de dingen geleerd hebben. Als een kind bijvoorbeeld geleerd werd: ‘dit is water’ en hij geloofde het niet, maar dacht: ‘nee, het is fruit’, dan zou hij nooit werkelijk weten wat water is en wat fruit. Ieder kind wordt geboren met de neiging te geloven en te aanvaarden wat het geleerd wordt. Het goddelijk leven heeft een zeker vermogen om leven te schenken, en het schenkt dit le-ven als leringen aan de kinderen van de aarde, en deze leringen worden “Dharma” ge-noemd, godsdienst. Godsdiensten zijn er vele en zij verschillen onderling, maar dat geldt alleen voor de vorm. Zoals water één en hetzelfde is, vormloos, dat echter de vorm aan-neemt van waar het door omvat wordt en wat het gebruikt als accommodatie.En zo veran-dert hetzelfde water in een rivier, een meer, een zee, een stroom, een vijver, enzovoort. Zo is het ook met godsdienst: de essentiële waarheid is één, maar de vorm is verschillend. Zij die twisten over uiterlijke vormen zullen altijd blijven twisten. Zij die de verborgen waarheid herkennen zullen niet twisten en daardoor zullen zij in staat zijn de mensen van al de godsdiensten met elkaar in harmonie te brengen. Dharma is steeds opnieuw aan de wereld gegeven, soms op rustige wijze, dan weer met een luide stem. Maar het is één onophoudelijk uitstorten van de innerlijke kennis, van leven, van goddelijke zegen. Zij die bij hun oude vormen blijven en hun ogen sluiten voor de innerlijke waarheid, verlam-men hun Dharma. Doordat zij vast blijven houden aan een oude vorm weigeren zij de nieu-we waterstroom die tot hen komt.

Page 10: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

10

De oorzaak van alle activiteit is leven en deze mensen verliezen hun activiteit, zij blijven staan waar zij staan en zij zijn als dood. En wie zich krampachtig vasthoudt aan uiterlijke vormen is op deze manier verlamd en buitengesloten van verdere geestelijke groei, daar zit geen vooruitgang meer in. Er was een periode waarin de Boodschap gegeven werd terwijl de mensen verlangden dat een Boodschapper zou komen. Gedurende het leven van Jezus Christus waren er duizenden en miljoenen die verwachtten dat een boodschapper van omhoog zou komen. De meester kwam, vervulde zijn dienst en ging heen. Sommigen herkenden hem toen, maar anderen wachten nu nog steeds op zijn komst. Maar Hij die zei, de ‘alfa en omega’ te zijn, is nooit afwezig. Soms verschijnt Hij aan de oppervlakte, dan weer trekt Hij zich terug. Wanneer een nieuwe geestelijke inspiratie komt, worden wet, zeden, opvoeding en alle le-vensaspecten tot nieuw leven gewekt. Maar als de geestelijke stroming ontbreekt, is er geen vooruitgang in de verschillende levensvormen. Meestal denken de mensen dat de geestelijke boodschap iets concreets en iets bepaalds moet zijn, dat het leerstellingen en principes brengt. Maar dat is een menselijke reactie, dat maakt geen deel uit van de goddelijke natuur die onbegrensd is en het leven zelf. De goddelijke boodschap is het antwoord op de roep van alle mensen, individueel en collec-tief. De goddelijke boodschap is leven, en is licht. De zon raakt niets aan, maar in haar licht leren wij alle dingen kennen. De zon bewerkt het land niet, noch zaait ze het zaad, maar ze helpt de plant groeien en bloemen en vruchten dragen. De Soefi Boodschap, die nog in haar kinderschoenen staat, belooft de vervulling van het doel waarvoor zo nu en dan de zegen van omhoog neerdaalt: dat is om liefde en vrede op aarde en onder de mensen te verspreiden.

*****

Page 11: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

11

4. De manier van bidden Men kan de mensen, die gewoon zijn te bidden, in drie soorten verdelen: De eerste vervult met zijn gebed een bepaalde plicht, die hij beschouwt als een van zijn plichten in het leven. Hij weet niet precies tot wie hij bidt; het is denkelijk tot een God. Als hij tot een kerkelijke gemeente behoort, dan voelt hij zich vanzelf verplicht om te doen zoals de anderen. Hij is als een van de schapen die meeloopt en niet weet waarheen en waarom hij gaat. Het gebed is voor hem iets dat hij moet doen, omdat hij nu eenmaal in een situatie geplaatst is waar hij niet anders kan. Om zich te voegen naar de gebruiken van zijn familie of gemeente en uit eerbied voor hen die in zijn omgeving zijn, doet hij het zoals ieder ander het doet. Zijn gebed is mechanisch en als het al enige uitwerking heeft, dan is dat toch zeer weinig. Een tweede volbrengt zijn gebeden, omdat het hem geleerd is. Maar hij kan voor zichzelf niet uitmaken of er inderdaad een God bestaat, en of zijn gebeden inderdaad gehoord wor-den. Wellicht dat er, terwijl hij bidt, de verwarrende gedachte door zijn geest gaat: ‘Doe ik het goed of niet?’ Als hij een druk leven heeft, denkt hij misschien: ‘Geef ik mijn tijd wel voor iets dat de moeite loont, of verspil ik mijn tijd? Ik zie niemand vóór mij. Ik krijg geen ant-woord op mijn gebed.’ Hij doet het, omdat men hem geleerd heeft het te doen, of omdat het hem misschien toch iets goeds kan brengen. Zijn gebed is een gebed in het duister. Zijn hart dat open moest gaan voor God, wordt bedekt door zijn eigen twijfel en zelfs al zou hij duizend jaar lang bidden dan zou hij nog niet verhoord worden. Deze soort zielen verlie-zen ten slotte hun vertrouwen, vooral wanneer zij een teleurstelling ondervinden. Zij bidden en als hun gebed niet verhoord wordt dan kunnen zij niet meer geloven. Een derde heeft verbeeldingskracht, versterkt door geloof. Hij bidt niet alleen tot God, maar hij bidt voor Gods aangezicht, in Gods tegenwoordigheid zelf. Wanneer iemand het vermogen ontwikkelt zich God voor de geest te roepen, dan ontwaakt God in zijn eigen hart. Dan wordt, voordat hij het uitspreekt, ieder woord gehoord door God. Als hij in een vertrek bidt, dan is hij niet alleen. Hij is daar met God. Dan is God voor hem niet in de hoogste hemelen, maar dicht bij hem, vóór hem, in hem. Dan is de Hemel voor hem op aarde, en de aarde is voor hem de hemel. Niemand is voor hem zó levend als God, zo begrijpelijk als God, en de namen en vormen zijn voor hem alle besloten in God. Dan is ieder woord van het gebed dat hij uitspreekt, een levend woord. Het brengt niet alleen hem zegen aan, maar allen die in zijn nabijheid zijn. Alleen deze wijze van bidden is de juiste en daardoor wordt dat volbracht, wat door gebed vervuld moet worden.

*****

Page 12: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

12

5. Wat de wereld op het ogenblik nodig heeft Geen verstandig man die met aandacht de toestand gadeslaat waarin de mensheid zich op het ogenblik bevindt, zal ontkennen dat de huidige wereld behoefte heeft aan dé religie. Ik zeg dé religie en niet één religie. Er zijn tegenwoordig veel godsdiensten die als zodanig worden genoemd, maar waar de we-reld tegenwoordig behoefte aan heeft is dé religie. Wat moet dé religie zijn? Als het een nieuwe godsdienst zou zijn, zou ze niet dé religie genoemd kunnen worden en zou zij zijn als een van de vele bestaande godsdiensten. Ik noem dé religie die godsdienst, die men ervaart door zich te verheffen boven de verschil-len en onderscheiden die mensen verdeeld houden. Wanneer wij dé religie begrijpen, zullen wij alle godsdiensten begrijpen die er aanspraak op kunnen maken godsdienst genoemd te worden. Ik wil hiermee niet zeggen dat alle godsdiensten geen religie zijn, maar zij zijn als noten, ter-wijl dé religie de muziek is waarin die noten zijn opgenomen. Iedere godsdienst slaat één noot aan die beantwoordt aan de behoefte, die de mensheid op een bepaald tijdstip heeft. En ook is de bron van iedere noot die muziek die zich openbaart, wanneer alle noten bij el-kaar gevoegd worden. Men zou kunnen vragen, waarom er bij elke nieuwe periode slechts één noot gegeven wordt en niet de gehele muziek? Het antwoord is, dat een kind in het begin aan een rammelaar genoeg heeft en dat hij pas op latere leeftijd aan een viool toe is. In de dagen van de Chaldeeërs, Arabieren, Romeinen en Grieken werden verschillende godsdienstige idealen naar voren gebracht. De muziek was slechts voor weinigen, maar voor de massa was de noot. Dit bewijst, dat deze muziek altijd bestaan heeft. Maar de mensheid in zijn geheel was niet rijp die muziek te begrijpen en daarom werd slechts een enkele noot gegeven. Het gevolg was, dat hij die alleen de C noot kende, streed met hem die alleen de G noot kende, terwijl ieder van hen zei: “mijn noot is de goede noot”. Maar alle noten zijn goed en wanneer zij samengevoegd worden ontstaat er muziek. Hieruit zien we, dat er een uiterlijke kant van godsdienst is, namelijk vorm, en een innerlijk kant, dat is wijsheid. Wanneer de ziel tot de zegen van wijsheid gekomen is, dan heeft zij de goddelijke muziek gehoord, die Jezus bedoelde toen hij zei: “Ik ben Alfa en Omega, de Eerste en de Laatste.” En zij wier harten afgestemd waren op deze muziek en wier zielen hoog ge-noeg konden stijgen, hebben deze goddelijke muziek ook gehoord in tijden dat Christus zich op andere wijze dan als Jezus openbaarde. Maar degenen, die slechts één noot konden ver-staan twistten onder elkaar, zij waren niet rijp de goddelijke muziek te verstaan. De wereld hongert meer dan ooit naar religie. Wat is hiervan de reden? De reden is, dat en-kele eenvoudige zielen die gehecht waren aan het geloof van hun voorvaderen, het in ere

Page 13: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

13

hielden omdat zij godsdienst in het leven noodzakelijk achtten. Maar veel ontwikkelde en met rede begaafde zielen die ervaring hadden in het leven, kwamen in opstand tegen dat oude geloof en wierpen het van zich, zoals een kind zijn rammelaar wegwerpt wanneer het er aan ontgroeid is. De situatie is nu dat godsdienst in handen rust van hen, die de uiterlijke vorm bewaard heb-ben uit toewijding of trouw aan het geloof van hun voorvaderen. Maar zij, die als het ware naar verstand en geest meer volwassen zijn, hebben niets aan dat overgeleverde geloof. Zij verlangen iets beters, hun zielen hongeren naar muziek en wanneer zij om muziek vragen, krijgen zij een rammelaar. Maar dan gooien zij hun rammelaar weg en zeggen dat zij niet om muziek geven. En toch is er het sterke innerlijke verlangen naar muziek, naar de muziek van de ziel. Zonder haar is het leven leeg. Hoe weinigen zien dit in en zullen dit willen toegeven. De psychologische gesteldheid van de mensen is nu zo, dat iemand die enigszins intelligent is, zegt van muziek niets te willen we-ten, terwijl hij wel heeft behoefte heeft aan iets, maar hij wil er een andere naam voor. Ik zal u een ervaring vertellen die ik in het Westen heb opgedaan. Gedurende de tien jaar, die ik reizend heb doorgebracht in het Westen, kwam ik in aanraking met intellectuelen, denkers en mannen van de wetenschap. En in hen ontwaarde ik een hunkeren, een dorsten naar religie. Want niettegenstaande al hun kennis en wetenschap voelden zij een lacune in zich, die zij zouden willen aanvullen. Maar wanneer je met hen over godsdienst wil spreken, zeggen zij: “Neen, wij hebben geen godsdienst nodig, laten we over iets anders spreken.” Deze mensen kennen, om het hierboven beschreven beeld te gebruiken, alleen de ramme-laar, maar niet de viool in de godsdienst. Daarom is er in de wereld behoefte aan een ver-zoening tussen de religieuze neiging en de neiging religie te ontkennen. In de Christelijke godsdienst zien we belijders verdeeld in een groot aantal sekten, die te-genover elkaar staan en waarvan ieder denkt de enig ware leer te bezitten. En zo is het ook met de andere grote godsdiensten. Al deze verschillende godsdiensten zijn met afgesneden ledematen van een lichaam te vergelijken. Het lijkt mij alsof de toestand nu zo is, dat de af-gesneden ledematen onderling strijd voeren, maar zodra de ledematen deel van één lichaam gaan uitmaken dan is er de eenheid die we dé religie noemen. En wat is nu het doel van de Soefi Beweging? Om een nieuwe godsdienst te brengen? Nee, het doel is om de verschillende delen van het ene lichaam bij elkaar te brengen, die bestemd zijn om verenigd te zijn en niet om afgesneden te zijn. Nu zou u kunnen vragen wat onze methode is, hoe wij trachten die verzoening tot stand te brengen. Dat willen we doen door ons te realiseren dat alle godsdiensten één kern gemeen hebben en die kern is Wijsheid. Die Wijsheid is onze religie, onverschillig welke vorm zij in een godsdienst heeft. Zo komt het dat de soefi leer onder haar belijders mensen van verschillend geloof telt.

Page 14: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

14

Zij hebben hun eigen geloof niet laten varen, maar in tegendeel zijn zij in hun eigen geloof gesterkt geworden doordat zij het geloof van anderen hebben leren begrijpen. Zij hebben geleerd verdraagzaam te zijn. Zij eerbiedigen de Geschriften die miljoenen voor heilig houden, ofschoon die Geschriften niet die van hun eigen godsdienst zijn. Zij wensen de heilige Geschriften van andere volken te bestuderen, om daarin te vinden dat alle wijsheid van één en dezelfde Bron komt, zowel de wijsheid van het Oosten als de wijsheid van het Westen. Daarom is het Universeel Soefisme geen sekte, want haar hoofddoel is juist het verwijderen van verschillen en onderscheid die mensen verdeeld. Dit ideaal wordt bereikt door de verwerkelijking van de gemeenschappelijke bron en het doel van alle menselijke wezens: dat wat wij allen God noemen.

*****

Page 15: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

15

6. Uw wil geschiedt in hemel en op aarde In het gebed van de christelijke kerk komen de woorden voor: “Uw wil geschiede gelijk in de hemel alzo ook op aarde.” Uit deze woorden is op te maken dat de wil van God, die als iets vanzelfsprekends in de hemel geschiedt, moeilijkheid ondervindt om op aarde volvoerd te worden. Wie staat de wil van God in de weg? De mens. Wel is de wil van God in het diepste wezen van de mens aanwezig, maar de mens die aan de oppervlakte leeft en zijn hart niet laat spreken, weerstreeft God. En daarom is er altijd strijd in de mens. Zowel de wil van God als de weerstand daartegen zijn in de mens aanwezig. In zijn innerlijke wezen is de wil van God als in de hemel, en waar de weerstand is daar is de aarde. Door de woorden in het hierboven genoemde gebed bereidt de mens zich voor om dát weg te nemen, wat zich verzet tegen de wil van God. En hoe komen wij te weten wat de wil van God is in dit conflict tussen Gods wil en de wil van de mens? Voor iemand met een helder inzicht en een open hart is het gemakkelijk het on-derscheid te maken, als hij het geheim ervan maar kent. Want zijn gehele wezen beant-woordt de wil van God en door de wil van God te volvoeren, ondervindt hij de hoogste be-vrediging. Wanneer hij daarentegen zijn eigen wil doet, is alleen een deel van zijn wezen misschien tijdelijk bevredigd, en er ontstaat een conflict in hem. Hij ziet in dat zijn gedachte of daad verkeerd was. Hij is ontevreden over zichzelf. In hoe wijder verband hij zijn gedachte of daad ziet, des te meer ontevreden zal hij over zichzelf worden. Wanneer men op deze wijze het leven leert inzien, begint de mens Gods wil en zijn eigen wil te onderscheiden. Gods Koninkrijk, dat de hemel is, komt dan op aarde. En dit betekent, dat behalve de hemel ook de aarde een koninkrijk van God wordt. Het doel van de hele schepping is om de hemel op aarde te verwezenlijken. Degene die dit op aarde niet bereikt heeft, kan het ook niet in de hemel verwerkelijken. Men zou kunnen vragen: wat moet onder ‘hemel’ worden verstaan? De hemel is het oord waar alles gebeurt zoals de mens het zich voorstelt en waar alles ge-schiedt op zijn verlangen. De hemel is de natuurlijke toestand van het leven. Wanneer het leven zo ingewikkeld is geworden, dat het zijn oorspronkelijke harmonie verlo-ren heeft, dan houdt de hemel op te bestaan in zo’n leven en de ziel tracht dan in dit leven die verloren hemel terug te winnen. Wat men in het leven ook moge bereiken, niets kan een mens meer voldoening geven dan op aarde de hemel te verwezenlijken.

*****

Page 16: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

16

7. Godsdienst Is een bepaalde godsdienst van belang, of maakt het beléven ervan een godsdienst belang-rijk? Stel, iemand behoort tot de beste godsdienst van de wereld, maar hij lééft die gods-dienst niet, dan behoort hij er alleen maar toe. Hij zegt, dat hij een moslim is, of een christen, of een jood. Hij weet zeker dat het de beste van alle godsdiensten is, maar toch geeft hij er niet om die godsdienst te léven, hij behóórt er alleen toe, en hij denkt dan dat het behoren tot een bepaalde en erkende godsdienst het enig nodige is. Volgelingen van alle verschillende godsdiensten hebben zich dat zo voorgesteld als gevolg van hun enthousiasme en gedreven door hun roeping in het leven. Zij maakten het gemakke-lijk voor hen die tot hun bijzondere godsdienst behoorden, want zij zeggen dat ze tot juist díe speciale godsdienst behoren waardoor zij op de Dag des Oordeels gered zullen worden. Maar anderen, met al hun goede daden, zullen niet gered worden, omdat zij niet tot die godsdienst behoren! Dit is menselijk gedacht en niet goddelijk. God is niet de Vader van een enkele sekte, God is de Vader van de gehele wereld en allen hebben het recht Zijn kinderen genoemd te worden, zowel de waardigen als de onwaardi-gen. En inderdaad kan slechts de houding van de mens tegenover God en de Waarheid hem na-der brengen tot God, wat het ideaal is van iedere ziel. Als deze geestesgesteldheid niet ont-wikkeld is dan is de mens, wat ook zijn religie moge zijn, er niet in geslaagd om die gods-dienst te léven. Daarom: waar het in het leven op aankomt is dat men de godsdienst waartoe men behoort of waarvoor men achting heeft of waarvan een mens meent dat het zijn godsdienst is, tracht te léven. Maar men moet altijd bedenken dat godsdienst een lichaam heeft en een ziel. Met welk lichaam van de godsdienst men in aanraking komt, steeds komt men ook met de ziel in contact. Maar als men in contact komt met de ziel, dan is men in aanraking met alle lichamen die er als het ware de organen van zijn. En al die organen vormen te samen één enkel lichaam en dat is het lichaam van dé godsdienst. Dat is de religie die de godsdienst is van: ‘alfa en omega’, van: ‘die was, die is en die altijd zal zijn’. Daarom is het onnodig op het gebied van de religie te twisten over: ‘ik heb gelijk en jij hebt ongelijk’. Wij weten niet wat in het hart van een mens leeft. Of hij nu uiterlijk een jood is, of een chris-ten of een moslim of een boeddhist, het is niet aan ons om te oordelen over zijn godsdienst. Iedere ziel heeft een godsdienst die bij haar past en niemand heeft het recht om de gods-dienst van iemand anders te veroordelen.

Page 17: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

17

Een mens kan in een nederig gewaad gehuld zijn, zonder enige schijn van een geloof in God, van vroomheid of van rechtzinnigheid, maar hij kan misschien een religie hebben die diep in zijn hart is verborgen en die niet ieder kan begrijpen. Of er is misschien een hoog ontwikkeld mens wiens uiterlijk gedrag, dat door de mensen wordt waargenomen, mogelijk geheel in strijd schijnt te zijn met hun zienswijze. Dan zouden zij hem ervan kunnen beschuldigen dat hij een materialist is of een ongelovige, of iemand die ver verwijderd is van God en waarheid. En toch weten wij niets, soms is de uiterlijke schijn slechts bedrog. Daarachter kan de diep-ste religieuze devotie verborgen zijn of het hoogste ideaal, waarvan wij slechts zeer weinig weten. Voor de soefi is het daarom het beste ieders geloof te eerbiedigen wat het ook moge zijn. Ieders ideaal te eerbiedigen, hoe het ook moge zijn, en ieders zienswijze ten opzichte van het leven te eerbiedigen, zelfs al is die geheel verschillend van onze eigen inzichten. Als deze geest van verdraagzaamheid ontwikkeld wordt, zal die ons voeren tot de broeder-schap die de essentie is van godsdienst en datgene wat de wereld vandaag de dag nodig heeft. De gedachte: ‘u bent anders dan ik, uw godsdienst is verschillend van de mijne, uw geloof is anders dan het mijne’, die gedachte kan de mensheid niet verenigen, alleen maar scheiden. Zij die de gevoelens van anderen kwetsen en zich verontschuldigen met de bewering, dat het hun groot geloof is in hun eigen godsdienst, zij die de mensheid verdelen terwijl oorsprong en doel van de mensen toch één is, zij misbruiken de godsdienst, wat hun geloof ook moge zijn. De Boodschap, wanneer en in welk tijdperk die ook kwam in de wereld, kwam niet tot een bepaald deel van de mensheid, zij kwam niet om slechts enkele mensen op te wekken die misschien het geloof, de boodschap of een bepaalde georganiseerde kerk aannamen. Nee, al die dingen kwamen later. De regen valt niet alleen in een bepaald land, de zon schijnt niet alleen over een bepaalde streek. Alles wat van God komt is bestemd voor alle zielen. Als zij het waard zijn, dan verdienen zij het, dan is het hun beloning. Als zij het niet waard zijn, dan kom het hen des te meer toe. Waarlijk, zegen is voor elke ziel, want elke ziel wat haar geloof of overtuiging ook moge zijn, behoort aan God.

*****

Page 18: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

18

8. Gebed Als we slechts de vreugde kenden van vergeving vragen aan onze medemens wanneer we inzien dat we fout zijn geweest, hoe gering dat ook in feite geweest moge zijn! En als we de Vader van allen om vergeving vragen voor onze fouten, dan rijst vreugde, schoonheid en geluk op in het hart, op een wijze die ongekend is tenzij het ondervonden werd. En dan te denken dat wij vergeving kunnen vragen voor onze ontelbare tekortkomingen en onze grenzeloze onwetendheid aan Hem wiens liefde onbegrensd is. Denk aan wat een vreugde het geeft vergiffenis aan God te vragen. Als we goed zien, begaan we ieder ogenblik in ons leven fouten en vergissingen en vergeving vragen is als het zuiveren van het hart en het weer schoon wassen. Denk aan de vreugde die het geeft om zichzelf voor God te ver-ootmoedigen. Er is een verhaal van Akbar. Hij treurde over de dood van zijn moeder en lange tijd was zijn verdriet zo groot dat hij er niet over heen kon komen. Zijn ministers en zijn vrienden tracht-ten hem te troosten door hem er op te wijzen hoe gelukkig hij was en hoe groot zijn invloed en macht wel was. Maar hij antwoordde: “Ja, dat is wel waar, maar één ding doet mij ver-driet, iedereen buigt voor mij, iedereen groet en gehoorzaamt mij, maar er was één mens voor wie ik mij kon verootmoedigen als ik in het paleis kwam. Mijn moeder was de enige voor wie ik dat kon doen en ik kan u niet zeggen, welke een vreugde dat voor mij was.” Denk eens aan de grote vreugde om zich te verootmoedigen voor die Geest, dat Ideaal, die de ware Vader en Moeder is en op wiens liefde we altijd kunnen rekenen. Een vonk van zijn liefde vinden we terug in onze aardse vader en moeder. Bedenk, dat in welke mate je je ook verootmoedigt voor Hem, het kan nooit genoeg zijn. Je kleine zelf verootmoedigen voor zijn volmaaktheid, dat is jezelf ontkennen. Verootmoediging is niet alle dingen opgeven, het is het kleine zelf loochenen en dat is de eerste les in nederigheid. Vaak denkt de mens: ‘Als God het hart van ieder mens kent, waarom moet er dan een gebed gezegd worden met gebaren en handelingen? Zou het niet voldoende zijn als men stil ter-neer zat en aan God dacht?’ En het antwoord is, dat het naar de mate van uw bewustzijn van uw gebed is, dat uw gebed God bereikt. Als uw lichaam stil is en alleen uw geest werkzaam is, dan bidt een deel van uw wezen en een ander deel niet, want ge bestaat uit 2 delen: li-chaam en geest. Daarom als de geest bidt, moet het lichaam ook bidden om het gebed vol-ledig te maken. In werkelijkheid is God binnen in u en omdat Hij in u is, bent u het instrument van God. En door u ondervindt God de uiterlijke wereld en u bent het beste instrument waarin God zich uitdrukt. Daarom maken uw gedachten, handelingen en woorden het gebed kompleet. Dan is er nog een andere gedachte. De volgende vraag is: ‘Als God reeds weet wat wij nodig hebben, wat goed voor ons is, waarom moeten wij er Hem dan nog om vragen? Hij weet het

Page 19: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

19

immers al.’ Hierop zou ik in de eerste plaats Christus’ woorden willen aanhalen: “Klopt, en gij zult opengedaan worden, vraagt en ge zult ontvangen.” Met andere woorden, God weet wat u nodig hebt en Hij weet wat u behoeft, maar uw behoefte wordt pas duidelijk voor uzelf als het niet alleen in uw geest of in uw lichaam duidelijk wordt, maar in uw gehele wezen. Dat is het geheim ervan. De vraag: “Waarom moet God door ons geprezen worden? Wie zijn wij dat wij God zouden prijzen?” moet zo beantwoord worden: “Wij kunnen Hem nooit genoeg prijzen en onze eer-bied kan nooit groot genoeg zijn, maar tevens wordt onze ziel gezegend door de indruk van Gods glorie wanneer wij Hem loven. De ziel kan God altijd loven en dat steeds meer willen doen. Het is een voortdurend hongeren en dorsten naar de volmaaktheid van schoonheid. Wanneer wij Gods schoonheid prijzen zoveel als ons maar mogelijk is, dan wordt onze ziel gevuld met Gods zegen. Zelfs het uitspreken van Gods naam is een zegen die de ziel vervult met licht, vreugde en geluk, zoals niets anders dat kan doen.” De zegen die men door gebed verkrijgt wordt duizendmaal vergroot wanneer die zegening wordt ontvangen door enkele zielen die in dezelfde gedachte verenigd zijn en die tesamen bidden.

*****

Page 20: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

20

9. De profeet De profeet is de manifestatie van diezelfde Geest, die met recht Alfa en Omega genoemd wordt in zijn hoogste uitdrukking. De Alfa- en Omegageest is in alle wezens, in een liefheb-bend moeder, in een vriendelijk vader, in een onschuldig kind, in een helpend vriend, in een bezielend leraar. De profeet is een mysticus en zelfs groter dan een mysticus. De profeet is een wijsgeer en zelfs groter dan een wijsgeer. De profeet is een leraar en zelfs groter dan een leraar. De profeet is een ziener en zelfs groter dan een ziener. En waarom is hij groter? Omdat hij, behalve de zegen die hij op aarde brengt, een taak te vervullen heeft. In de oosterse terminologie heet de profeet Paghambar, en er zijn nog twee andere namen: Nabi en Rassoul. En ofschoon ieder van deze namen de profeet uitdrukken, ligt in de bete-kenis van iedere naam toch weer een bepaald attribuut, en ieder van deze woorden duidt ook een bepaalde graad aan van ontwikkeling. Paghambar betekent letterlijk de Boodschap-per, en dit woord wordt gebruikt voor de heiligen die van tijd tot tijd een goddelijke bood-schap brachten aan een bepaalde gemeenschap, een land of een ras, wanneer het nodig was een bepaald volk te doen ontwaken. De Paghambar werkte als een alarmsein om de mensen te waarschuwen voor komende gevaren. De Paghambar bracht hervormingen aan om de omstandigheden van zijn volk te verbeteren. Er zijn twee treden in het leven van de boodschapper, een lagere en een hogere. De lagere is, wanneer hij de boodschap begint te geven en de hogere is wanneer de bood-schap is gebracht. Nabi is hij, die de boodschap begint te geven en Rassoul is hij, die de boodschap volbrengt. Nabi is de profeet, die niet alleen gekomen is voor een bepaald deel van de mensheid. Ofschoon hij misschien leeft en zich beweegt in een begrensd deel van de wereld, dat wat hij brengt is toch bestemd voor de hele mensheid. Misschien ziet hij de vervulling niet tijdens zijn leven, maar de dag van de vervulling zal te eniger tijd komen, ook al duurt het eeuwen; alles wat hij bracht zal tot de gehele mensheid komen. Rassoul is een uitdrukking die de vergevorderde staat aanduidt, waarin de profeet niet al-leen een boodschap aan de wereld heeft gebracht, maar ook zijn taak vervuld heeft in zijn leven, ondanks alle moeilijkheden en beproevingen die een profeet nu eenmaal in zijn leven moet tegenkomen. De profeet is een tolk van de goddelijke wet in menselijke taal. Hij is een afgezant van de geestelijke hiërarchie, want hij verpersoonlijkt voor de mensheid de verlichte zielen, die be-kend of onbekend zijn aan de wereld, die verborgen of openbaar zijn, die in de wereld zijn of aan gene zijde van de wereld. De profeet is een Ingewijde en een Inwijder, want hij is een antwoord op de roep van de mensen, van de wezens afzonderlijk en collectief. Hij voelt mee met hen die lijden, hij leidt hen die conflicten hebben en brengt vrede aan een wereld, die steeds haar evenwicht ver-liest wanneer haar activiteit van eeuwen en eeuwen in een te hoog tempo is geraakt.

Page 21: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

21

De profeet kan nooit die hoogste waarheid zeggen die alleen zijn ziel weet en die niet in woorden kan worden uitgedrukt. Zijn roeping is dus om de waarheid te tekenen, te schilde-ren en af te beelden in woorden, die voor de mensen begrijpelijk zijn. De naakte waarheid kan niet iedereen zien. Wanneer een mens haar kan zien, heeft hij geen onderricht meer nodig. De profeet luistert, om zo te zeggen, naar Gods woorden in Gods taal en vertolkt die-zelfde woorden in de taal van mensen. Hij spreekt tot ieder mens in diens eigen taal. Hij on-derhoudt zich met iedereen en stelt zich in op het niveau van ieder mens. Daarom loopt hij weinig kans om niet tot onderling begrip te komen, tenzij hij te doen heeft met iemand die onenigheid wil en niets anders; daar kan hij niet helpen. Behalve de woorden die ook een verstandig mens zou kunnen zeggen, brengt de profeet de liefde en het licht, dat het voedsel is van iedere ziel. Alleen al de tegenwoordigheid van de profeet kan maken dat een mens de dingen geheel anders ziet, ook al beseft die mens niet dat het komt door de profeet. Die mens denkt misschien dat datgene wat niet duidelijk voor hem was, of hem voor een ogenblik moeilijk leek, nu duidelijk en helder voor hem staat. Want de profeet is een levend licht. Een licht, groter in macht dan de zon, want het licht van de zon kan slechts de dingen duidelijk maken voor de ogen, maar het licht dat de profeet aan de wereld brengt, maakt dat het hart alles ziet wat de ogen niet vermogen te zien. De profeet brengt Liefde, de Liefde van God, de Vader en Moeder van de gehele mensheid. Een liefde, die het leven zelf is. Geen woorden of daden kunnen deze liefde uitdrukken. De tegenwoordigheid van de profeet, zijn wezen zelf, spreekt van die liefde. Om dat te horen moet het hart slechts luisteren. Waarlijk, voor hem die gelooft is alles waar en voor hem, die niet gelooft, is alles onwaar. Het voornaamste werk van de profeet is de naam van God te verheerlijken en de mensheid te doen uitrijzen boven de dichtheid van de aarde. Om de deuren van het menselijk hart te openen voor de goddelijke schoonheid, die zich overal manifesteert. En om de zielen te ver-lichten die jarenlang in duisternis hebben getast. De profeet brengt de boodschap van de dag, die een hervorming inhoudt voor dat bepaalde tijdvak, waarin hij geboren is. De ware profeet maakt geen aanspraak op die naam. Zijn wezen, zijn werk en de volbrenging van zijn taak zijn op zichzelf het bewijs van zijn profeetschap.

*****

Page 22: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

22

10. De manier waarop de wijzen hun leven in de wereld inrichten Het is niet gemakkelijk om te leren, en daarna in praktijk te brengen, hoe men zijn leven moet inrichten om in harmonie en vrede in de wereld te leven. Het verlangen van ieder mens in deze wereld is om alles te bezitten wat hij maar wil, of het nu aan hemzelf toebe-hoort of aan iemand anders. Hij wil dat alles blijft zoals het is, als het van belang is voor hem. Hij wil dat allen die bij hem zijn en hem dierbaar zijn dicht bij hem blijven, allen die hij niet wenst te zien moeten uit de stad verbannen worden, en tegelijkertijd moet zelfs de hele na-tuur werkzaam zijn zoals het hem past. Het moet niet kouder zijn dan hij wil, niet warmer dan hij verlangt, de regen moet hem gehoorzamen, pijn moet niet in zijn nabijheid komen, niets moet moeilijk zijn in het leven. En alle dingen en alle mensen moeten volmaakt zijn in de volmaaktheid van God. Iedereen moet in het leven handelen zoals die mens dat wil, hij alleen moet de ingenieur zijn en alle anderen zijn machines. Allen moeten de lijdzaamheid bezitten die hij van ze eist en tegelijk moeten ze allen zo fijngevoelig zijn als hij wil dat ze zijn. Niemand moet tegen zijn verlangens ingaan, zelfs geen vogel mag in de lucht vliegen, geen blad zelfs mag ritselen, of alles moet onder zijn bevel staan. Hij alleen moet leven en alle anderen moeten leven, maar onder hem. Ik heb niet gezegd dat dit de houding is van een zeker iemand in de wereld, het is de houding van ieder individu. De wereld is een plaats waar ieder mens koning wenst te zijn. Zoveel ko-ningen en maar één koninkrijk. De hele tragedie van het leven wordt hierdoor verklaard. De wijzen maken door wijsheid het leven gemakkelijk. Maar onder de wijzen zijn er twee categorieën: de één is de meester, en de ander is de heilige. Hun houding in het leven is geheel tegengesteld. De houding van de heilige is om sympathie te voelen voor anderen en om de moeilijkheden in de levenssituatie van anderen als zijn eigen te zien. En om zijn behoeften voor die van anderen op te offeren, in het besef dat het leven moeilijk is en dat zij, die wijsheid ontberen, nog meer moeilijkheden hebben omdat zij niet weten hoe zij de levensproblemen kunnen overwinnen. Uit liefde, barmhartigheid en medelijden offert hij zo zijn leven op in dienst van zijn medemens, door hun leven gemakkelijk te maken. In de eerste plaats ziet hij de ergste vijand van zijn medemens in zichzelf, wetende dat de aard van ieder ego vijandig is, en door zich over te geven aan de wil van zijn medemens, en door de voordelen van zijn leven op te offeren ter wille van zijn broeder, voelt hij dat hij zijn medemens wat steun heeft gegeven van zijn kant. Door deze moraal in het leven in praktijk te brengen bij iedere stap die hij doet, wordt de wijze een bron van geluk voor allen die hij tegenkomt en met wie hij in het leven in contact komt, en zijn geest wordt verdiept in heiligheid. De geest van een heilige wordt tenslotte afgestemd op het heelal, hij is in harmonie met het klimaat, met het weer, met de natuur,

Page 23: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

23

met dieren, met vogels, hij raakt in harmonie met bomen en planten, in harmonie met alle atmosferen, met alle mensen van verschillende aard, omdat hij de grondtoon van het heelal wordt. Allen harmoniëren met hem, de deugdzamen, de verdorvenen, engelen en duivels, alleen komen met hem in harmonie. Hij komt in harmonie met elk voorwerp, met elk ele-ment, met hen die deze aarde verlaten hebben, met hen in de atmosfeer, en met hen die op aarde leven. De moraal van een heilige is erg moeilijk, maar zijn geest is een zegening voor hemzelf en een zegen voor anderen. Dan is er het pad van de meester, dat geheel het tegenovergestelde is. Hij overwint zichzelf, hij strijdt met het leven, hij is in oorlog met het noodlot. Hij dringt binnen in alles dat hem verkeerd lijkt, hij vindt de sleutel tot hem onbekende geheimen. In plaats van te berusten in alle omstandigheden, in alle dingen, in alle mensen, verandert hij ze in de vorm die hij wenst en kneedt hij naar believen de persoonlijkheden die met hem in aanraking komen. Hij stemt persoonlijkheden af op de hoogte die in zijn orkestratie past. Hij heeft meester-schap over voorwerpen, hij brengt daarin effecten teweeg die van nature niet aanwezig zijn. Hij kan zelfs opklimmen tot een toestand waarin hij de natuur kan bevelen. De geestelijke hiërarchie is opgebouwd uit de meesters, want de wereld wordt bestuurd, de wereld wordt geregeerd. En al zijn uiterlijke regeringen anders, de innerlijke regering is de hiërarchie. In het Oosten heten deze mensen Wali. Hun gedachte, gevoel, blik, impuls kan het heelal in beweging brengen. En toch komt geen van beide, heilige of meester, voor de menigte met de aanspraak: “Kijk naar mij, ik ben een heilige”, of “ik ben een meester”, of “ik kan dit” of “ik ben zo’n deugd-zaam mens”, of “ik ben een goed mens”. Zij blijven in nederige gedaante, iemand als alle anderen op de wereld. Niet een aanspraak, maar een daad bewijst de meester. En toch, wat kan het ze schelen als de wereld hen als heilige of als meester toejuicht? Wat voor nut heeft dat voor hen? Het heeft alleen nut voor de onechte, want die wil graag iets zijn dat hij niet is. Hij die alles is, wil niet dat iedereen hem als zodanig erkent. Een rijk mens weet dat hij rijk is, hij hoeft geen vijftig ringen aan te doen om iedereen te vertellen hoe rijk hij is; maar hij die vijftig ringen aandoet is zelden rijk. Er is in India een mooie vergelijking bekend, namelijk dat het lege vat lawaai maakt, maar als het met water gevuld is, maakt het geen lawaai. Kortom, eerlijkheid is het voornaamste om iets in het leven te bereiken. Het weinige dat eer-lijk is verkregen en bescheiden wordt bezeten, is veel meer waard dan een grotere winst die door oneerlijkheid is verkregen, want dat is als een zandheuvel: eens zal de storm komen en hem wegblazen. Waarlijk, waarheid is de schat die iedere ziel zoekt.

*****

Page 24: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

24

11. De boodschap Er zijn twee verschillende wegen, aan elkaar tegengesteld, die van de meester en die van de heilige. Het pad van de meester is het pad van strijd, strijd met uiterlijke invloeden die de mens beletten zijn weg te gaan door het leven. Het pad van de heilige is ook een pad van strijd, maar van strijd met zichzelf. Vanzelfsprekend is op het pad van de meester ook strijd met zichzelf noodzakelijk, want als men niet met zichzelf zou strijden, dan zou men niet in staat zijn zich een weg door het leven te banen. Maar het pad van de heilige is voortdurend een strijden met zichzelf, want de aard van de wereld is zo, dat van een goed mens altijd meer goedheid gevraagd wordt, van een vriendelijk mens altijd meer vriendelijkheid, en dat van een geduldig mens steeds groter geduld verwacht wordt en van een toegeeflijk mens altijd meer toegeeflijkheid. Er komt geen einde aan wat de wereld verlangt. Geeft men alles aan de wereld, dan wordt toch nog méér gevraagd. Doet men altijd goed, dan is het toch steeds verkeerd. Er is daarom geen einde aan de strijd op het pad, welk pad de wijze mens ook gaat, en het is alleen de krijgsman die tenslotte zijn levensweg als over-winnaar zal af-leggen. Zij, die deze kracht missen blijven om éénzelfde plek heen zwerven zonder verder te komen. Het werk van de meester bestaat daarin dat hij de mensen en de wereld beschermt. Zijn werk is het om alle rampen tegen te houden, die ontstaan kunnen door de disharmonie van de aard van de mensen, individueel en collectief. Zijn werk is het om de zwakke, maar recht-vaardige, te helpen wanneer die in een toestand raakt dat hij tegenover een machtige vijand staat. Het werk van de heilige is het om de ongelukkigen te troosten, om hen die alleen zijn gelaten in het leven onder zijn vleugels van genade en mededogen te nemen, en om die zie-len te zegenen die op zijn weg komen. Maar er is een derde pad van de wijze. En dat is het pad van evenwicht tussen de meester en de heilige. Deze weg wordt Kemal genoemd, of volmaakt in evenwicht. Het is langs deze weg dat de bestemming van de profeet verloopt. Want het werk van de profeet is moeilijker en meer omvattend dan dat van de meester en van de heilige. Aan de zielen die van hem barmhartigheid verlangen, geeft hij barmhartigheid. Aan hen die van hem kracht vragen, nodig om stand te houden in de stormachtige golven van het leven, geeft de profeet kracht. En behalve dat is de profeet de drager van de boodschap. De profeet is meester en dienaar tegelijk. De profeet is een leraar en tegelijkertijd een leer-ling, want hij moet veel leren door ondervinding gedurende zijn leven, niet om zichzelf ge-schikt te maken om de boodschap te ontvangen, maar om zichzelf geschikt te maken om de boodschap te brengen. Want God spreekt tot de profeet in zijn goddelijke taal, en de profeet brengt die over in de taal van mensen, maakt die voor hen begrijpelijk en tracht de schoon-ste denkbeelden weer te geven in de grove bewoordingen van de wereld.

Page 25: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

25

Daarom wordt niet alles wat de profeet aan de wereld brengt in woorden gebracht, want dat wat niet in woorden gegeven kán worden, wordt zonder woorden gebracht. Het wordt ge-geven door de atmosfeer. Het wordt gegeven door zijn tegenwoordigheid. Het wordt gege-ven door de grote liefde, die uit zijn hart voortvloeit. Het wordt gegeven in de vriendelijke blik van zijn ogen, en het wordt gegeven in zijn zegening. Maar het meeste wordt gegeven in de stilte, die geen aards zintuig kan waarnemen. Het verschil tussen menselijke taal en goddelijke woorden is dit: - het menselijke woord is als een kiezelsteentje, het bestaat maar betekent verder niets; - het goddelijke woord is een levend woord en is als een graankorrel. Eén graankorreltje is niet maar één korrel, in werkelijkheid zijn het honderden en duizenden. In de korrel is een substantie die zich steeds vermenigvuldigt, en die in zichzelf volmaakt-heid toont.

*****

Page 26: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

26

12. De boodschap van Christus De woorden van Christus in de Bijbel: “Ik ben de Alfa en de Omega” betekenen: “Ik ben de Eerste en de Laatste”. Kan dit betekenen: “Ik kwam op aarde alleen toen ik Jezus heette, ik gaf de Boodschap en ging weer heen, en daarna ben ik nooit meer gekomen?” Als dát de bedoeling zou zijn van: “Ik ben de Alfa en de Omega” zouden deze woorden geen betekenis hebben. De werkelijke betekenis is: “Ik was, ik ben en ik zal zijn.” Men kan zich de vraag stellen: wie zou deze Alfa en Omega zijn? Wat was hij vóór Jezus Christus? Hoe zou hij er uit zien ná de tijd van Jezus Christus? Voor hen die water uit de oce-aan in een kruik schenken is dat water van de oceaan, maar in werkelijkheid is de oceaan de oceaan. Voor mensen van verschillende godsdiensten met verschillende geloofsvormen en dogma’s, die zeggen: “dit is de lering van Christus”, is dit wel waar, maar toch is het niet de gehele lering van Christus. Het is even waar als te zeggen: “dit is de oceaan” als men water uit de oceaan in een kruik doet; dat is waar, maar er ís een oceaan! Dit toont aan dat er een bedekking was, Jezus Christus geheten, die de Boodschap bracht. Jezus was de bedekking. Dit is het geheim van de Alfa- en Omega-geest van Christus. Als men maar zag dat die geest schuil gaat achter verschillende bedekkingen, dan zou men leven in de voortdurende visie van Christus. In de glimlach van een onschuldig kind is Chris-tus, in de warme gevoelens die de moeder in haar hart koestert voor haar kind is Christus verborgen. In de onzelfzuchtige, zelfopofferende liefde van de vader toont Christus zich. In de welwillende houding van een vriend kunt u de geest van Christus zien. Wat is er te vin-den aan schoonheid, tederheid, zachtaardigheid, wat niet de geest van Christus in zich draagt? Van hen die Christus verre van zich houden is Hij verwijderd, maar in werkelijkheid hebben zij zelf hun ogen bedekt. Het is niet de fout van Christus, het is hun eigen fout, niet die van Christus, die fluisterend spreekt in het woord van de wijzen van alle eeuwen, die luid zijn stem doet horen in de woorden van de profeet, de waarschuwer die nu en dan tot de mensen komt. Altijd Dezelfde, soms zich verbergend, maar altijd Dezelfde. Het is de twijfel en de scepsis van de mens die hem belet Hem te zien. Toen Christus kwam in de gestalte van Jezus hebben zij die Hem zagen Hem niet herkend. Iets waaraan we niet voorbij mogen gaan is dat de gedachte van wonderdoener met de per-soon van Christus verbonden is. In werkelijkheid is in de ogen van iedere wijze het grootste wonder van Christus het levende hart dat Hij bezat. Niet het verrichten van wonderen, maar dat Hij de wereld de levende God liet zien. Het was het licht van het geloof dat de duisternis deed verdwijnen, en niet de dogma’s, leerstellingen of theorieën; deze alle kwamen later. Hij wendde zich tot de vissers en zei tot hen: “Kom tot Mij en ik zal u vissers van mensen maken”. Wat betekent dit? Betekent: ‘vissers van mensen’ dat ze geld zouden vissen? Neen, Hij bedoelde hiermee: “Laat de liefde leven in jullie harten, zodat de hele wereld tot je komt.”

Page 27: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

27

Als u het ontleedt, is wat hij zei en wat hij leerde, eenvoudig. Het waren geen ingewikkelde woorden en theorieën, het was geen literaire vaardigheid. Wat was het dan? Het was waar de pijl vandaan geschoten wordt. Het woord was als een pijl die kwam vanuit de diepte van Zijn wezen. In de Bijbel wordt vaak gesproken over de openbaring die kwam als een tong van vuur. Wat betekent dit? Het betekent dat als het hart warm brandt, het woord daar de vlam van draagt. Waar is God? God is in het hart van de mens. Als de stem van God in het hart van de mens weerklinkt, is het een goddelijk woord. De woorden van Christus zijn de tongen van vuur, die het hart van de mens doorbreken. Christus’ woorden: ”vissers van mensen” betekent niet: jezelf knap maken, zodat je voordeel van de mens kunt trekken. Het is geen slimheid. Integendeel, de boodschap van Christus houdt in: eenvoudigheid, oprechtheid, vriendelijk-heid, onschuld, die boven alles de zuiverheid van het hart bewijst. In het oosten wordt de Christus hoedanigheid Mansumiat genoemd, onschuld. Er is een an-der gezichtspunt nodig dan het gewone, om de waarde en de kracht van onschuld te beoor-delen. Iedereen wordt op aarde geboren als een onschuldige ziel. Hij leert de ervaringen van de wereld en wordt werelds. En hoe meer werelds hij wordt, hoe meer de schoonheid en de macht en de engel-eigenschappen bedekt worden door de ingewikkeldheden van het leven. Als hij zich verder ontwikkelt, tracht hij nog meer te leren en de geest van onschuld zo diep mogelijk te begraven, tot de Christus’ geest geheel bedekt is. Wat hij weet is dátgene wat hij in dit sterfelijk leven geleerd heeft, dit valse leven. En wat kan de kennis van valsheid bren-gen? Nog méér valsheid. In het algemeen zoekt de mens valsheid en krijgt hij valsheid. Dit kan men zien door het simpele feit dat de mens die zich met kunstige kleren kleedt, in de society welkom is. Dit toont ons dat de mens de naakte waarheid niet verdragen kan. Wat waren de profeten die in alle eeuwen kwamen? Wiens boodschap brachten zij? Het was de boodschap van Christus, de Christus’ geest sprak door hen. De boodschap werd nooit geadverteerd. Het is nooit een voorwerp van publiciteit geworden. Zij offerden hun leven door alle tegenstand op hun pad. Het pad van de profeet is het pad van voortdurende strijd. De vraag rijst: als het de stem van Christus was in de woorden van de profeet, waarom kan hij dan nu niet spreken of in de toe-komst? Er is slechts één stem, die altijd roept, maar de mens heeft de deuren van zijn hart gesloten. De verklaring van wat een profeet is, is dat de profeet een kunstenaar is. Zoals een artiest een schilderij maakt naar de natuur en de mens de schoonheid voorhoudt in een vorm die hij kan aannemen en bewonderen, zo is ook het werk van de profeet om de mensen de naakte waarheid die ze niet kunnen aanvaarden te tonen, in een vorm die ze wél kunnen aanvaarden. Of dit door de mensen begrepen wordt is een andere vraag. Een andere hoedanigheid van de profeet is dat hij alles voor iedereen betekent en dat hij voor ieder een persoonlijke boodschap brengt.

Page 28: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

28

Er is geen wereldboodschap, er kan geen wereldboodschap zijn. Ja, wel een geestelijke we-reldboodschap, maar geen stoffelijke. In de stof, in de manifestatie, is een speciale boodschap voor ieder mens afzonderlijk, voor iedere sekte, natie, of ras. Hoewel de volgelingen van iedere sekte de profeet als bood-schapper voor zichzelf opeisten, is dit toch even dwaas als de lucht boven zijn eigen land op te eisen, alsof er boven Zwitserland een aparte hemel zou zijn en alsof er een aparte hemel zou zijn boven Engeland en een aparte boven Frankrijk. Hoe kan men het uitspansel begren-zen? De aarde kan men door grenzen verdelen, maar niet de lucht. Kunnen de moslims, de joden, de christenen Christus begrenzen? Kan men zeggen dat Chris-tus de meester is voor het Westen? Dit betekent het begrenzen van de geest die bestemd is een zegen voor állen te zijn. Begrenzing ligt alleen in de bedekking die de geest verbergt, niet in Christus zelf. Op dezelfde manier begrenzen de mensen de geest van Christus door te zeg-gen dat hierover alleen maar in één speciaal boek gesproken is. In dat boek wordt deze geest beperkt zoals het water van de oceaan in een kruik. Te zeggen dat de geest alleen dáár is, betekent dat de oceaan alleen in de kruik is en dat er geen oceaan bestaat. Zonder twijfel komt het antwoord van Christus van overal ter wereld tot u, wanneer u Hem roept. Kijkt u omhoog of omlaag, Christus staat voor u, als uw ogen geopend zijn. Als alles gesloten is, kent u Christus niet, noch kent Hij u. Dit toont ons dat er een muur is die de mens van Christus scheidt, zowel uiterlijk als innerlijk. Dit wil zegen dat als iemand Hem bin-nen in zich vindt, hij Hem ook buiten zich zal vinden, maar als hij Hem niet van binnen vindt, zal hij Hem ook buiten zich niet vinden. Zij, wier harten gesloten zijn, mogen Christus smeken om te komen en al wachten ze duizenden jaren, Hij zal niet komen. Hoe kunnen ze Hem her-kennen als zij Christus niet eerst in het hart herkend hebben? Alles wordt eerst in het hart herkend. Parels zijn als gewone stenen voor zwijnen. Hebben zwijnen dan geen ogen? Ja, zeker wel, maar hun ogen herkennen de parels niet. De mens herkent de parels en onderscheidt ze van stenen omdat hij ze van binnen herkent en een onderscheid heeft gemaakt tussen parels en stenen. Denk niet dat er niet evenzeer een kloof kan zijn tussen de ene mens en de andere, als tussen een mens en een zwijn! De mens kan blijken erger te zijn dan een dier, de mens kan zelfs slechter dingen doen dan de duivel. De duivel is een miniatuur vergeleken bij de slechtheid van de mens, evenals de engel een miniatuur is van de grootheid van de mens. Het is het menselijk wezen dat de eer kreeg Christus te zijn en het is het menselijk wezen dat afgebeeld wordt in de vorm van satan. Denk u eens in: wat een kloof tussen mens en mens! Om de bedekking weg te nemen die de mens van Christus gescheiden houdt, is het nodig een bepaald proces door te maken. Dit proces is hetzelfde als wanneer men vlekken en lij-nen op een papier uitgumt. Dit proces heet Safa, waarvan het woord sufi is afgeleid.

Page 29: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

29

Safi betekent schoonmaken, wassen, uitwissen, en door dit proces wordt de ziel gezuiverd. Hieruit blijkt de taak van het soefisme en het werk van de Soefi Orde. Ieder proces van meditatie en concentratie heeft tot doel de ziel schoon te wassen van de smetten van aardse ervaringen. De ware toepassing van iedere geestelijke oefening is dat de Christus-stem hoorbaar zal worden, zodat het licht zich zal openbaren. Wanneer iemand eenmaal deze stem heeft gehoord, eenmaal dit licht heeft gezien, denkt u dat hij hierna iets anders ziet of hoort? Nee, de oren zijn aan Christus gewijd wanneer men eenmaal Christus in zijn eigen hart gevonden heeft. De voornaamste lering van het soefisme is dat het hart van de mens de troon van God is, dat men God in zijn eigen hart herkent, dat is Zijn bestaan, Zijn tegenwoordigheid, Zijn deugd en goedheid, alles wat Schoonheid uitdrukt. We moeten niet vergeten dat het hele leven dat ons omringt, een leven van onwaarheid is. Hoe meer u om u heen kijkt en hoe meer u er-vaart, hoe meer u ziet hoe onwaar het is, hoeveel ontgoocheling. De enige manier hier bovenuit te rijzen is de lamp te ontsteken in de duisternis van de nacht, dan zal alles in het juiste licht komen. Het geheim van het leven is gelegen in het scheppen van schoonheid in onszelf. Wanneer schoonheid in het hart tot leven komt, dan is er niets meer dat het hart kan breken en het hele universum wordt één enkele aanblik van de verhe-venheid van God.

*****

Page 30: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

30

13. De Soefi Eredienst Voor de dienst begint wil ik enkele woorden spreken om onze Beweging aan u uit te leggen. De Soefi Beweging heeft drie werkwijzen: de esoterische school, de devotionele eredienst en als derde de activiteit van de broederschap. Ondanks al de uiteenlopende meningen van de mensen in de wereld is het toch niet te ontkennen dat de mensheid een sterke behoefte heeft aan godsdienst. Maar aan welke godsdienst bestaat er behoefte? Is er behoefte aan de sektarische godsdiensten zoals die van oudsher bestaan? Nee! De mensheid ontgroeit aan de gedachte tot een sekte beperkt te blijven. En de opgroeiende generatie begint zich te openen voor de gedachte dat er in deze wereld geen godsdienst is die men als minder dan zijn eigen godsdienst kan beschouwen en daarom spreekt de be-perkte beschouwingswijze van godsdiensten door sekten hen niet aan. Nu is er de vraag of de soefi boodschap een nieuwe godsdienst is. Zeer zeker kan het geen nieuwe godsdienst zijn. Jezus Christus zei: “Ik ben gekomen om de wet te vervullen, niet om een nieuwe wet te brengen”. Het is dezelfde godsdienst die Jezus Christus bracht in zijn ver-dere voortzetting. Het is één en dezelfde stroom die alle profeten hebben gebracht en aan de mensheid hebben gegeven, die zich voortzet. Het is dezelfde stroom, die er altijd was. De boodschap van de soefi is het antwoord op de roep van de mensen van vandaag, want zij is in harmonie met de wetenschap en stelt zich op ter verdediging van alle godsdiensten. De soefi zegt niet dat één van de godsdiensten beter is dan een andere, noch komt zij met de bewering dat deze en die godsdienst gelijk zijn. De soefi laat het over aan ieder persoon-lijk te denken zoals hij denken wil, en hij houdt zijn eredienst als een bewijs dat hij al de lera-ren trouw is en alle geschriften eerbiedigt, die door de religieuze gemeenschappen geëer-biedigd worden. Maar naast al haar vormen heeft de soefi ook een vormloos ideaal van eredienst. De vorm is gegeven om hen te helpen, die geholpen kunnen worden door het zien van een vorm, want alle opvoeding bestaat uit namen en vormen. Als er geen naam en geen vorm was, dan zou-den wij ze niet hebben kunnen leren. De vorm echter wijst op dat wat er achter ligt: op één en dezelfde waarheid, die achter alle godsdiensten staat. Daarom is deze dienst tevens ook een lering, ofschoon iedere soefi vrij is om een vorm al of niet aan te nemen. Niemand is gebonden aan de vorm, die er alleen is om gebruikt te worden en niet om iemand tot gevangene te maken. Men kan vragen: is er een priesterschap in de Soefi Beweging? Niet in de zin die men er ge-woonlijk aan hecht. Er is alleen een priesterschap om de dienst te leiden en om tegemoet te komen aan de behoefte die er in ons dagelijks leven steeds bestaat aan een priester. Zij, die in de Soefi Beweging tot priester gewijd zijn, heten cherags en hebben ook nog ande-re namen. Het doet er niet toe of zij man of vrouw zijn. De ziel, die daartoe waardig is, kan tot priester gewijd worden.

Page 31: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

31

Hiermede wil men een voorbeeld aan de wereld geven, dat overal in de kerk, in de school, in het parlement, in de rechtszaal, alleen samenwerking van een man en vrouw de volkomen ontwikkeling brengt. Maar elke soefi is priester, is prediker, is leraar, en is tegelijkertijd leerling van iedere ziel die hij in de wereld ontmoet, aangezien het enige ideaal van ons werk is zichzelf te maken tot een waardig dienaar in de boodschap van God.

*****

Page 32: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

32

14. De Boodschap De soefi’s kennen zeven graden in de geestelijke hiërarchie, dat zijn: Pir, Buzurg, Wali, Ghous, Kutub, Nabi, Rassoul. Deze graden zijn de eigenlijke innerlijke inwijdingen, en men krijgt deze namen na de nodige uiterlijke inwijdingen bereikt te hebben. Men kan niet uitleggen wat een innerlijke inwijding betekent en onder welke vorm zij gegeven wordt. Diegenen, die de innerlijke inwijding niet kennen, zullen haar zich indenken als een droom of visioen. Ik kan het niet beter uitleggen dan door te zeggen, dat bepaalde veranderingen die plaats hebben gedurende de reis op het geestelijk pad, als inwijdingen beschouwd moeten worden. En door deze inwijdingen wordt men gerekend tot de geestelijke hiërarchie. In het leven van de heilige of van de meester kent men vijf graden, en de twee laatste gra-den van vooruitgang zijn geheim. Maar in het leven van de profeet worden de zeven graden van geestelijke hiërarchie openbaar. Het leven van de heilige of van de meester wordt vergemakkelijkt, doordat hij de aandacht van de wereld kan vermijden en in stilte zijn werk kan doen. Maar de roeping van de profeet noodzaakt hem tot de mensen te gaan en daardoor kan hij zichzelf moeilijk verbergen voor de blikken van de mensheid, bij het opklimmen van graad naar graad, hoe graag hij dit ook zou willen. De wijze, hetzij de heilige, de meester of de profeet, wenst altijd onbekend te blijven aan de wereld en hoe verder hij komt, des te sterker wordt deze wens. Dit verlangen komt niet en-kel voort uit bescheidenheid of nederigheid, maar ook is het verborgen houden een be-scherming van het geestelijk ideaal, dat in hem groeit. Want bij het blootstellen aan de blik-ken van de gemeenschap, trekt het ideaal alle mogelijke gevaren tot zich. De natuur sluiert alle schoonheid en hoe groter de schoonheid, des te meer is zij bedekt. En daarom ziet een wijze gemakkelijk het verschil tussen een ware profeet en een valse profeet, want de laatste komt met veel vertoon, terwijl de eerste zou trachten op de achtergrond te blijven als zijn werk in de wereld hem dit maar mogelijk zou maken. Hij wordt echter opge-merkt door zijn pogingen iets tot stand te brengen in de wereld. Maar zijn wens is onbekend te blijven, want alleen God verdient gekend te worden. Het werk van de Pir is het helpen van de mens naar de ontplooiing van zijn ziel. Het werk van de Buzurg is het hulp verlenen aan hen, die geestelijke vooruitgang wensen, door de macht van zijn ziel. De Wali beheerst een gemeenschap en houdt haar in het goede spoor. De Ghous helpt haar geestelijk welzijn. Kutub regeert geestelijk een land, een volk. Nabi voert de mensen omhoog en is de drager van een goddelijke boodschap. Rassoul is hij die de boodschap waarvoor hij geboren is, volbracht heeft.

Page 33: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

33

De oprechte aanhangers van de boodschap moeten in hun werk door drie fasen gaan en de moeilijkheid is, dat zij in iedere fase geneigd zijn niet naar de volgende te willen. En de reden hiervan is, dat iedere fase die de oprechte aanhangers van de boodschap door moeten gaan, voor hen een onuitputtelijke bron van belangstelling en geluk bevat. Een andere reden is deze, dat de ene fase geheel verschillend is van een andere fase en daarom is iedere fase om zo te zeggen een handeling, die in strijd is met de vorige fase. Deze drie fasen kan men noemen:

- het ontvangen van de boodschap. - het verwerken van de boodschap. - het weergeven van de boodschap.

Voor een ernstig mureed kan de eerste fase zo belangrijk zijn dat het best mogelijk is, dat hij denkt dat hij er nooit genoeg van heeft. De zoeker naar waarheid wil zijn hart, dat nooit ver-zadigd wordt, vol maken met die onuitputtelijke kennis. Maar er blijft in zijn hart altijd een ruimte om te vullen, al ontvangt hij ook gedurende eeuwen kennis, want het is nooit ge-noeg. Wanneer nu de ontvanger van de boodschap in dat stadium is, dan kan hij niet werk-zaam zijn in de andere fasen. Want de volgende fase, waarin men de boodschap verwerkt en zich eigen maakt, is absoluut noodzakelijk. Slechts weinigen kunnen zich een denkbeeld maken hoeveel tijd het denkver-mogen nodig heeft om zich de kennis van de waarheid eigen te maken. Men verkrijgt die door de macht van contemplatie, door na te denken over de onderwerpen die men hoort, door de leringen in zijn eigen leven toe te passen, door de wereld te bekijken vanuit het gezichtspunt, dat men geleerd heeft, door iets in al zijn duizendvoudige verschil-lende verhoudingen te beschouwen. Velen willen die kennis, voor ze zich haar eigen gemaakt hebben, beredeneren, willen ze bespreken, willen ze rechtvaardigen en zien hoe ze past in iemands eigen vooraf opgevatte denkbeelden. Op deze wijze vernietigen wij het verterend vuur van het denkvermogen, want evenals het mechanisme van het lichaam voortdurend bezig is voedsel in zich op te nemen, zo is het denkvermogen voortdurend bezig tot zich te nemen wat het door het leven leert. Daarom is het een kwestie van geduld en moet men kalm voortgaan zonder zijn denkvermo-gen met allerlei vragen te pijnigen en moet men de kennis die men als voedsel voor het denkvermogen ontvangen heeft, de tijd laten om daarin te worden opgenomen. Want wanneer men tracht zich die kennis vroegtijdig eigen te maken, dan blijft men niet gezond. Het is net alsof men medicijn neemt om voedsel te helpen verteren dat op den duur niet heilzaam is. Maar het derde proces is eveneens nodig en zij die er weinig voor voelen de boodschap weer te geven, missen veel in hun leven. Iemand die iets schoons gezien heeft, die een mooie harmonie gehoord heeft, die iets heerlijks geproefd heeft, die iets welriekends geroken heeft, heeft er van genoten maar niet ten volle, als hij alleen is.

Page 34: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

34

De volkomen vreugde ligt hierin dat men elkaars vreugde deelt. De egoïst, die geniet zonder zich om anderen te bekommeren, geniet niet ten volle, of het nu aardse of hemelse genietingen betreft. En daarom is in deze derde fase het weergeven van de boodschap volbracht wanneer de ziel haar gehoord en overdacht heeft en vervolgens deze zegening aan anderen heeft overge-bracht.

*****

Page 35: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

35

15. De Soefi Boodschap Het woord boodschap houdt een andere betekenis in dan een verstandelijke wijsbegeerte. Twee ideeën heersen in de wereld: de ene is dat de mens door jaren en eeuwen heen geëvo-lueerd is, en de andere is dat er zoals Salomo gezegd heeft, niets nieuws is onder de zon. Dit verklaart ons, dat de goddelijke waarheid altijd dezelfde geweest is en steeds zal blijven. Niemand kan haar verbeteren en niemand kan een nieuwe boodschap brengen. Het is de goddelijke tong, die nu eens luid spreekt, en dan weer fluisterend. Het is het be-wustzijn van de heilige Geest, die Christus deed zeggen: “Ik ben Alfa en Omega”. Zij, die Christus begrenzen tot de historische periode van het leven van de profeet van Naza-reth, beperken zeker ook de Boodschap. En dat is in tegenspraak met Zijn openlijke verkla-ring dat Hij de Eerste en de Laatste is. Christus zei ook: “Ik ben niet gekomen om een nieuwe wet te geven, maar ik ben gekomen, om de wet te vervullen”. Met andere woorden, dat er nooit een nieuwe godsdienst gegeven is, ofschoon de wereld het steeds als zodanig heeft opgevat. De mens verdeelt de mensheid, maar God verenigt. De mens schept er behagen in om te denken en te voelen: “Ik ben anders dan u, u bent anders dan ik, door nationaliteit, ras, ge-loof of godsdienst.” Ook de dieren doen dat. Maar naarmate de mens zich meer ontwikkelt, komt er een neiging in hem om zich te verenigen, om één te worden. Is Jezus Christus gekomen om een exclusieve gemeenschap te vormen, die christelijk ge-noemd zou worden, of Boeddha om een geloof te stichten genaamd boeddhisme? Was het Mohammed’ s ideaal om een gemeenschap te vormen, die mohammedaans heette? Integendeel, de profeet waarschuwde zijn leerlingen, dat zij zijn naam niet zouden geven aan zijn boodschap, doch dat die Islam genoemd moest worden: de boodschap van Vrede. Niet één van de meesters kwam met de gedachte, om een exclusieve gemeenschap te vor-men, of een bepaalde godsdienst te stichten. Zij kwamen allen met dezelfde boodschap van één en dezelfde God. Of de boodschap in het Sanskriet of in het Hebreeuws, in Zend of in het Arabisch was, zij had steeds één en dezelfde betekenis. Het verschil tussen de godsdien-sten is slechts uiterlijk, de innerlijke betekenis van alle is één. Als de mensen dit maar hadden begrepen, dan had de wereld veel oorlogen kunnen vermij-den, want godsdienst is meestentijds de oorzaak van oorlog geweest. Godsdienst, die nota-bene aan de wereld gegeven is om vrede en harmonie te stichten! Hoe schrijnend, dat uit diezelfde bron oorlog en ellende moest voortkomen! De Soefi Boodschap maakt de mensheid, dus niet de mensen van één natie of van één be-paald geloof, maar van élk geloof, indachtig aan de waarheid die hun gebracht is door alle grote leraren van de mensheid. God, Waarheid en Godsdienst zijn één.

Page 36: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

36

Dualiteit is slechts een begoocheling van de menselijke natuur. Bedenk dus, welk een grote dienst deze Boodschap te volbrengen heeft, juist in deze tijd, nu volk staat tegenover volk en ras staat tegenover ras. Nu de volgelingen van de ene godsdienst voortdurend de volgelin-gen van de andere tegenwerken, en klassen tegen klassen zijn. Nu wedijver, haat en voor-oordeel overal heersen. Wat zal het gevolg van dit alles zijn? Wat kan vergif voortbrengen? Waarlijk geen nectar, alleen vergif! De Boodschap is niet voor één land, ras of gemeenschap, zij is voor de gehele mensheid. Haar éne en enige doel is om een beter begrip teweeg te brengen tussen de delen van de mensheid die onderling verdeeld zijn, door het bewustzijn te doen ontwaken dat de mens-heid één gezin is. Als één persoon in een gezin ziek of ongelukkig is, dan moet hij zeer zeker droefheid veroorzaken in het hele gezin. En zelfs dit is nog niet de beste vergelijking. De mensheid is één lichaam, het hele leven is één in zijn oorsprong en in zijn doel, in zijn begin en in zijn einde. Geen wetenschapsmens kan dit ontkennen! Als een deel van het li-chaam lijdt, dan zal te eniger tijd het hele lichaam aangetast worden. Als uw vinger zeer doet, is uw lichaam niet vrij van pijn. Geen natie, ras of sekte kan ooit beschouwd worden als een afzonderlijk deel van de mensheid. Tegenwoordig schijnen opvoeding, politiek en alle richtingen in het leven te werken met een afgescheiden doel, maar wat zal het einde zijn van zulk een strekking, waarheen zal zij de mensheid voeren? Als ieder zegt: “Ik moet het winnen van een ander”, waar zal dan de har-monie zijn en waar de vrede, waarnaar allen verlangen van welk ras of godsdienst zij ook mogen zijn? Ongetwijfeld is deze toestand teweeggebracht door een aanhoudend materialisme en com-mercialisme, die aan elke ziel de geest hebben bijgebracht van wedijver en concurrentie. Daardoor is iedereen geheel vervuld van de zorg voor zijn eigen belangen en tracht men zich het beste toe te eigenen van wat het leven biedt. Het leven is één voortdurende strijd, en alleen één ding kan die strijd doen ophouden: bedachtzaamheid voor anderen, wederkerigheid en onzelfzuchtigheid in plaats van heb-zucht. Wanneer in ’s werelds ontwikkeling zelfzucht het centrale thema is, zal die ontwikke-ling nooit leiden tot het verlangen en het doel van de ziel. Het moet uitlopen op vernietiging en evenals er eens een roep is geweest van alle zijden om aan eigen belangen te denken, is nú het ogenblik gekomen dat de Boodschap gegeven moet worden aan de mensen dat zij elkaar moeten begrijpen en helpen, want de vrede en het geluk van de enkeling hangt af van de vrede en het geluk van de hele mensheid. De Soefi Beweging is samengesteld uit mensen die dezelfde idealen hebben omtrent het dienen van God en de mensheid. Die het ideaal hebben om een deel, of hun hele leven te wijden aan de dienst van de mensheid op het pad van de waarheid. Deze Beweging bestaat in de meeste Europese landen en in Amerika. Zij heeft leden die behoren tot alle verschillen-de godsdiensten, allen zijn welkom: christenen, boeddhisten, Parsi’s, moslims.

Page 37: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

37

Er wordt niet gevraagd naar iemands godsdienst of geloof: ieder kan zijn eigen kerk, gods-dienst of geloof volgen. Niemand hoeft te geloven in een bepaald geloof, leerstelling of dogma. Vrijheid van denken wordt gegeven. Terzelfder tijd wordt persoonlijke leiding gegeven op het pad, zowel in de problemen van het uiterlijke leven, als van het innerlijk leven. Aan hen die tot de esoterische school van deze orde behoren, worden behalve persoonlijke leiding ook studies gegeven, die slechts aan hen worden toevertrouwd die gereed zijn om die te ontvangen. Er bestaan fijnere, geestelijke, morele en filosofische ideeën die niet ter-stond aan iedereen gegeven kunnen worden, maar die geleidelijk aan hen meegedeeld kun-nen worden die ernstig genoeg zijn, om langs het pad van de waarheid te gaan. Iedere zoeker naar waarheid moet één ding bedenken: dat de eerste stap op het pad van waarheid is, wáár te zijn voor zichzelf.

*****

Page 38: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

38

16. De toekomstige wereldgodsdienst Over dit onderwerp bestaan veel voorspellingen en verschillende soorten van geloof, maar wat het meest nodig is, is te begrijpen wat godsdienst betekent. De godsdiensten van van-daag, of die van de toekomst, of die van het verleden, hebben slechts betekenis voor hen die de Waarheid, welke één en ondeelbaar is, in vele stukken willen verdelen. Maar inderdaad alles wat was, is, en alles wat nu is, zal altijd zijn. Werd deze gedachte ook niet verkondigd door Jezus Christus, die zei: “Ik ben niet gekomen om een nieuwe wet te brengen. Ik ben gekomen om de wet te vervullen”. Als Jezus Christus dit zei, wie zou er dan nog kunnen komen en zeggen: “Ik geef u een nieuwe godsdienst?” Er kan geen nieuwe godsdienst zijn. Men zou even goed kunnen zeggen: “Ik wil u een nieuwe wijsheid leren.” Er kan geen nieuwe wijsheid zijn. Wijsheid is altijd dezelfde, zij was, is, en zal altijd zijn. Er komt een vraag op in het hart van hen, die naar waarheid zoeken: “Waardoor bestaat de verscheidenheid van godsdiensten, die de mensheid jarenlang in botsing met elkaar heeft gebracht, zodat de meeste oorlogen en veldslagen gevoerd zijn ter wille van godsdienst? Dit komt door het kinderlijk karakter van de menselijke natuur. Godsdienst, die waar hij ook gegeven wordt ter wille van eenheid, harmonie en broederschap was en wordt gegeven, werd door de kinderlijke menselijke aard gebruikt om te strijden en te twisten en zich jaren-lang in oorlogen te begeven. En het meest verwonderlijke is het voor een nadenkend mens, wanneer hij er zich rekenschap van geeft hoe men in de geschiedenis een heilig karakter aan de oorlog en aan de veldslagen heeft gegeven, dat men het een heilige oorlog heeft ge-noemd. En dezelfde geneigdheid, met elkaar oorlog te voeren, zoals die bestond in de godsdiensten, bleef ook in de tijd van het materialisme. Diezelfde neiging leidde tot oorlog tussen de volke-ren. En tezelfdertijd blijven de verschillen en onderscheiden bestaan die er altijd geweest zijn tussen de verschillende godsdiensten en vormen van geloof. En dat vooroordeel en die afscheidingen en de huichelarij die tussen de volkeren bestonden, bestaan nog steeds in mindere of meerdere mate. Wat bewijst dat? Het doet ons zien dat de betekenis van de ware godsdienst nog niet begrepen is door de meerderheid van de mensen. En daarom moet de roeping, die de godsdienst ten opzichte van de mensheid te vervullen had, nog steeds vervuld worden. En hierop heeft Christus ge-duid, toen Hij zei: “Ik ben gekomen om de wet te vervullen, niet om een nieuwe wet te ge-ven.” Godsdienst kan bezien worden vanuit vijf verschillende standpunten: Ten eerste als de godsdienst, die wij kennen door de bestaande dogma’s, wetten of leerstel-lingen. Als wij bedenken in welke toestand de wereld verkeert, dan zien wij dat de wet he-den ten dage voorgeschreven wordt door de staat. Iedere staat is tegenwoordig verant-woordelijk voor de orde en de vrede van het volk.

Page 39: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

39

Daarnaast is het tweede aspect van godsdienst: de kerk en de vorm van de dienst. Hierin bestaan verschillen en zullen er altijd verschillen bestaan. Dat is een kwestie van tem-perament of van aanleg, en het hangt ook af van de zeden en het geloof van het volk dat die aanleg van zijn voorouders heeft geërfd. Sommigen hebben in hun bedehuis verschillende vormen en ceremoniën die hen helpen een gevoel van verheffing te ondergaan, anderen hebben een eenvoudige eredienst. Tot de een spreekt de eerste vorm, tot de ander de laat-ste. Er is geen twijfel, of de wereld ontwikkelt zich tot eenvormigheid, en evenals wij nu ook geen groot verschil meer zien in vormen, bijvoorbeeld in de verschillende manieren van groeten, van kleden, enzovoort, zo komen de mensen tot een zekere eenvormigheid. Tezelfdertijd zullen wij zien, wanneer wij het van een ander standpunt beschouwen, dat eenvormigheid zeer vaak afbreuk doet aan de schoonheid van het leven. In dergelijke landen van beschaving en ontwikkeling, waar de architectuur en de huizen alle volgens hetzelfde plan zijn, waar allen op dezelfde wijze gekleed zijn, krijgen de mensen er zo genoeg van dat zij graag naar een ander land gaan, waar de huizen anders zijn en van elkaar verschillen evenals de mensen. Zo is bijvoorbeeld de methode om muziek te schrijven en op te tekenen voor de gehele Westerse wereld dezelfde, maar het onderscheid tussen Franse, Italiaanse Duitse en Russische muziek is voor de muziekliefhebber een bron van vreugde. En zo is het ook met de verschillen die er in de vormen bestaan. Als men alle mensen op de-zelfde wijze zou willen laten leven en handelen, dan zou dat betekenen, dat men alle men-sen in dezelfde vorm zou brengen en hun hetzelfde uiterlijk zou geven, en wat zou er dan gebeuren? De wereld zou weinig belangwekkend worden. Het zou zijn alsof men alle toetsen van de piano op éénzelfde toon zou stemmen. Het is niet nodig de tonen van de piano te veranderen. Wat nodig is, is te weten, hoe men tot harmonie kan geraken, te weten, hoe men harmonie kan scheppen tussen de verschillende noten. Het derde aanzicht van godsdienst is het godsdienstige ideaal, de heer en meester van de godsdienst, de heer en meester die een ziel als zijn ideaal beschouwt. Dat is iets, waarover niet geredetwist kan worden, dat is iets wat niet besproken kan worden. Hoe minder men er over spreekt, des te beter. Het is het resultaat van de toewijding van een oprecht hart, waaruit het ideaal geboren wordt, dat te heilig is om er over te spreken, waarmee niets ver-geleken kan worden, en dat men onmogelijk kan uitleggen. En als de aanhangers van ver-schillende godsdiensten het hierover hebben en over hun idealen gaan redetwisten, die hei-lige idealen, waarvan alleen zij de overleveringen bezitten en die zij nooit anders gekend hebben dan door overlevering, en wanneer zij dan willen bewijzen dat de ene godsdienst beter is dan de andere, dan verspillen zij alleen maar hun tijd en vernietigen ze dat heilige gevoel, dat alleen in het hart kan bewaard worden. Het godsdienstig ideaal is het middel, waardoor men tot volmaking komt. Welke naam een mens ook aan zijn ideaal geeft, die naam bestaat alleen voor hem, en is hem het heiligste. Doch dat betekent niet dat die naam een beperking is van het ideaal.

Page 40: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

40

Er is slechts één ideaal: het goddelijke. Noem het Christus, en laat Christus dezelfde zijn die onder verschillende namen bekend is, die Hem gegeven zijn door verschillende godsdiensti-ge gemeenschappen. Iemand die voor zijn vriend een grote toewijding, een grote liefde en aanhankelijkheid heeft, zal over die vriendschap spreken in opgetogen woorden en hij zal zeggen, welk een heilig iets het is de vriend van die persoon te mogen zijn. Er zal een ander komen en zeggen: “O, ik weet, hoe uw vriend is, hij is niet beter dan iemand anders”. Het antwoord op deze gedachte wordt gegeven door Majnun, in het verhaal dat ons door oude schrijvers werd gedaan en waar iemand tot Majnun zegt: “Leila, uw geliefde, is niet zo mooi als ge denkt”. Hij zei: “Mijn Leila moet gezien worden met míjn ogen. Zo u wil zien hoe mooi Leila is, dan moet u mijn ogen lenen”. Als u dus het voorwerp van verering van welke godsdienst, of van welke gemeenschap, of van welk volk ook, wilt beschouwen, dan moet u hun ogen lenen, en u moet hun hart lenen. Het is nutteloos te redetwisten over de feiten in de geschiedenis, en over overleveringen in de geschiedenis, want die zijn dikwijls gevormd door vooroordeel. Toewijding is iets wat het hart raakt, en toewijding komt uit de toegewijde zelf voort. Het vierde aspect van godsdienst is de Godsidee. Altijd zal daarover getwist en geredeneerd worden, en altijd zal iemand zeggen: “De God van onze familie is een ander dan de God van de uwe.” Er is altijd om gestreden. In oude tijden twistte men onder elkaar, zeggende, dat de God van Beni Israël een speciale God was. En zo maakte iedere gemeenschap en iedere kerk haar God tot een speciale God. Als er een speciale God bestaat, dan is het niet alleen een speciale God van een gemeen-schap, maar een God van ieder individu. Want de mens moet zijn eigen God maken, voordat hij de ware God verwezenlijkt. Maar die God, welke de mens in zichzelf maakt, wordt ten slotte de deur, waardoor hij binnentreedt in het heiligdom van zijn innerlijk wezen, de ware God die in het hart van de mens woont. En dan pas begint men te beseffen dat God niet een God is van een bepaalde gemeenschap of een bepaald volk, maar dat God de God is van het hele Zijn. En zo komen wij tot een ander aanzicht van godsdienst, dat niet noodzakelijkerwijs de wet of de ceremonie of het goddelijke ideaal of God moet zijn, maar iets wat onder deze vier niet begrepen kan worden. Dat is iets wat in de ziel leeft, in de geest en in het hart van de mens. Wanneer het afwezig is, maakt het de mens als dood en wanneer het aanwezig is, geeft het hem leven. Als er één godsdienst bestaat, is het in die bijzondere betekenis. En wat is dit? De Hindoes hebben het in het Sanskriet Dharma genoemd, wat in de gewone betekenis van het woord plicht betekent. Maar het is veel groter dan wat wij in ons dagelijks leven als plicht kennen. Ik noem het geen plicht, maar ik noem het het leven zelf. Wanneer iemand bezonnen is en attent, wanneer hij zich bewust is van zijn verplichtingen ten opzichte van zijn medemensen, van zijn vriend, van zijn vader of moeder, of in welke verhouding hij ook tot de mensen staat, dan is dat iets levends. Het is iets als water, wat het

Page 41: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

41

gevoel geeft dat de ziel leeft, dat de ziel niet dood is. Deze levende ziel maakt inderdaad een mens waarlijk levend. Hij die zich hiervan niet bewust is, van deze teerheid, van deze heilig-heid van het leven, hij leeft wel, maar zijn ziel is in het graf. Men hoeft de levende ziel niet te vragen wat zijn geloof is, wat zijn godsdienst is, want hij leeft het. Het leven zelf is zijn godsdienst en dit is de ware godsdienst. Hij die weet wat eer-gevoel, wat schaamtegevoel, wat gevoel voor oprechtheid is, hij wiens sympathie, wiens toewijding levend is, die mens is waarlijk levend, die mens is godsdienstig. En deze godsdienst is de godsdienst van het verleden geweest en zal de godsdienst van de toekomst zijn. Het was de taak van de godsdienst, onverschillig of hij door Christus of door een van de andere grote zielen onderwezen werd, in de mens dát gevoel te doen ontwaken, wat inderdaad ook plaatsvindt wanneer godsdienst waarlijk levend is. Het doet er niet toe in welk gebouw men gaat om te bidden, want ieder moment van ons leven is dan godsdienst. Dan is het geen godsdienst waarin men gelooft, maar het is godsdienst die men leeft. Wat is de boodschap van het soefisme? Soefisme is de boodschap om die levende bron aan te boren, die als een waterbron verborgen ligt onder de indrukken van dit materiële leven. Er is een uitdrukking die zegt: “Een verloren ziel.” Maar de ziel is niet verloren, de ziel is be-graven. Wanneer zij is uitgegraven, dan welt het goddelijk leven naar boven als een water-bron. En de vraag is, wat is graven? Wat graaft men in zichzelf? Is het niet waar dat in de Schriften gezegd wordt, dat God liefde is? Waar kan God dan gevonden worden? Kan Hij gevonden worden in de zevende hemel of in het mensenhart? Hij kan in het hart van de mens gevonden worden, dat is zijn heiligdom. Maar als dat hart begraven is, het hart dat dit licht, dit leven, deze warmte verloren heeft, wat wordt het hart dan? Het wordt als een graf. In een bekend Engels vers komt een mooie regel voor die luidt: “Het licht van het hele leven sterft, wanneer de liefde sterft.” Dat levende iets in het hart is liefde. Het kan zich voordoen als goedheid, als vriendschap, als meegevoel, als verdraagzaamheid, als vergevensgezindheid. In welke vorm dit levende water ook opstijgt in het hart, het bewijst dat het hart een goddelijke bron is. En wanneer deze bron eenmaal aangeboord is en naar boven welt, dan is alles godsdienst wat de mens uit, zowel in woorden, gevoelens als daden. Die mens wordt in waarheid godsdienstig. Als er een godsdienst van de toekomst is, als er een nieuwe godsdienst zal komen, dan zal het deze godsdienst zijn, de godsdienst van het hart. Na alle ellende die over de mensen is gebracht door de oorlogen, beginnen de mensen de ogen open te gaan. En bij het verder schrijden van de tijd zal hij zijn ogen steeds meer openen om te weten en te begrijpen dat de ware godsdienst bestaat in het openen van het hart, in het verruimen van de blik, en in het leven van de godsdienst, die één enkele godsdienst is.

*****

Page 42: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

42

17. De Boodschap Allereerst rijst de vraag of de Boodschap de persoonlijke mens betreft, of de mensheid in het algemeen. Het gaat boven het bevattingsvermogen van velen de waarheid in haar geheel te zien. Iemand met de gewone levensopvatting ziet in het vraagstuk van de verhouding van de persoonlijke mens tot de gemeenschap hetzelfde beeld als de man, die uit een bos twee wilde paarden ziet rennen in tegengestelde richting, de één naar het noorden en de ander naar het zuiden. Hij die het doel dat achter dingen verborgen is kan zien, ervaart meestal uit kleinigheden dat de gewone mens veel over zijn vrije wil nadenkt. Vaak merkt hij op hoe die mens een zekere mate van vrijheid in zijn vrije wil denkt te bezitten, waar hij trots op is. Maar hoe meer men over de vrije wil nadenkt, des te meer ervaart men dat de mens wikt, maar God beschikt. De mens zowel persoonlijk als in het algemeen, tracht het beste voor zich in het leven te krijgen: geluk, weelde, gemak, macht, kortom alles wat hem de moeite waard schijnt. Als nu de vrije wil werkelijk bestond, zou iedereen deze dingen ook hebben. Zeker, er schijnt vrije wil te zijn, en de mens voelt dat omdat zijn hart het hem zegt, maar zolang hij denkt dat dit uit hemzelf voortkomt, kan hij de ware betekenis van de vrije wil niet begrijpen. Hoe meer men echter het leven bestudeert en hoe dieper men er over nadenkt, hoe meer men leert inzien, dat alles ons wordt toegewezen. Misschien brengt het verwarring en schijnt het overdreven, wanneer ik met iedere mysticus zeg: dat alles waarheid en waarheid alles is. Ongetwijfeld is dat een diepgaand vraagstuk dat moeilijk voor uitleg vatbaar is, tenzij men boven het algemene standpunt uitstijgt en het leven uit een andere hoek bekijkt. De grote Perzische dichter Säadi zegt, dat iedere ziel voor een zeker doel geschapen is en dat er een licht in het hart van de mens schijnt om hem dat doel te doen zien en het te volbrengen. Dit brengt velen in verwarring en sommigen zeggen: “als ik voor een bepaald doel geschapen ben, wat is dan het nut van groei, waarom niet te blijven staan op het punt waar ik ben als dit mijn bestemming is?” Men kan wel trachten iemand iets duidelijk te maken, maar men kan niet maken dat hij het begrijpt. Als iemand denkt dat hij iets is, bijvoorbeeld een tafel of een stoel, dan zal hij in een daarmee overeenkomstige toestand blijven. Maar als hij denkt een levend mens te zijn, dan zal hij voelen dat handeling het doel van het leven is, en dat alles zich daarmee in overeen-stemming regelt en dat ieder onderdeel voor dit doel bestaat. Net zoals bijvoorbeeld de on-derdelen bestaan voor een tafel of voor een stoel. Wanneer wij de wereld en het leven die-per beschouwen, zullen we zien dat wij leven, bewegen en bestaan voor een bepaald doel. Men kan nu wel zeggen dat het fatalistisch is te denken dat alles zijn bestemming heeft. Maar dat is niet de gedachte van de fatalist, het is de gedachte van een ziener, van een mys-ticus. Want de fatalist maakt van menselijke wezens stoelen en tafels en de mysticus maakt zelfs stoelen en tafels tot levende wezens.

Page 43: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

43

Jelaluddin Rumi zegt: “Vuur, water, aarde en lucht zijn dode dingen voor een ieder, maar voor God zijn het levende dienaren, die werken volgens Zijn bevel.” De fatalist maakt het levende dood, de mysticus maakt alles tot levende wezens. Als wij ons afvragen wat het doel van het leven is, dan zien wij zonder twijfel: - dat in de eerste plaats ieder individu een afzonderlijk doel in het leven heeft, - dat in de tweede plaats de menigte of de collectiviteit van de mensen een gemeenschappe-lijk doel heeft, - dat in de derde plaats de mensheid in haar geheel een bepaal doel heeft. Ieder doel, hetzij individueel of algemeen, heeft een zekere waarde, maar dat van alle schepsels tezamen overtreft alles. Wanneer ieder individue een zeker doel heeft en iedere groep mensen eveneens, dan heeft het totale geheel van de mensheid ook een zeker doel en dit wordt volbracht onder de leiding die een hiërarchie genoemd wordt. Wat kan iemand van de noordpool weten, als hij slechts de vier muren van zijn dorp gezien heeft? Hoe kan iemand, die nooit ander water dan in een bak gezien heeft, zich voorstellen wat de oceaan is? Vrienden, wij moeten de blik hemelwaarts richten als we de planeten wil-len zien en daarom kan de geestelijke leiding die in alles werkt, niet worden begrepen door iemand, wiens gehele leven opging in wereldlijke dingen. Het is een onderwerp voor inge-wijden, die vertrouwd zijn met de mysteriën van het leven. Het zijn geen verborgen dingen, maar zij worden als mysteriën gehouden omdat de wereld vol spot steeds klaar staat te lachen om dat, wat niet begrepen wordt. En nogmaals, wat is de lijn, die wij volgen en hoe moeten wij die noemen? Het is dezelfde lijn, die sommigen Christus noemen, maar die in álle delen van de wereld werkzaam is. Is het verkeerd dat anderen deze lijn bij een andere naam noemen? Het is slechts een ande-re naam! U zou mij kunnen vragen, wat bepaalt het lot van de mens in deze lijn, is het ge-boorte, rang, erfgoed of een speciale opvoeding? Sommigen zullen hiervoor wellicht als re-den vele jaren van ontwikkeling in opeenvolgende levens opgeven. De mysticus tracht, om verwarring te voorkomen, de dingen zo eenvoudig mogelijk voor te stellen en daarom vraag ik u: “Waarom wordt het ene stuk hout gebruikt om de vloer te maken waar wij onze voet op zetten en het andere voor de zoldering boven ons hoofd?” En wat zou u antwoorden als de toetsen van een piano zich beklaagden over de ongelijke plaatsing in een octaaf? Een mooi antwoord werd door Jezus Christus gegeven toen hem naar de reden werd ge-vraagd waarom iemand blind was geboren en of dit zijn schuld was of van zijn ouders. Jezus antwoordde: “Noch deze heeft gezondigd, noch zijn ouders, maar dit is geschied opdat de werken van God in hem geopenbaard zouden worden.“ De Koran zegt, dat de mens kortzichtig is als hij, terwijl hij zelf onrechtvaardig en een slaaf van de wet is, de Heer van het Heelal durft te vragen waarom dit zus of dat zo is. Het is net alsof een kind het werk van een schilder die zijn hele leven geschilderd had, zou bekritiseren. Het zou tot antwoord krijgen: “U oordeelt naar uw weinige ervaring, ik heb mijn hele leven geschilderd en weet dus wat ik doe.”

Page 44: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

44

De wijze is vergevensgezind en verdraagzaam en om het kinderlijk gevoel van de mens niet de kwetsen zal hij zoveel mogelijk trachten te verklaren. Eens vroeg een Indisch kind mij: “Waarom moeten wij ons hoofd ter aarde buigen als God in de Hemel is?” Kon ik hierop een metafysisch of filosofisch antwoord geven? Ik zei dus, dat het hoofd van de Heer in de Hemel was, maar dat Zijn voeten op aarde waren en het kind begreep dit. Gedurende eeuwen is de mensheid op zulk een wijze getroost. Maar kennis, die vertroost is slechts een stap in de richting van de kennis die ware vrede geeft. Er bestaan verschillende inzichten betreffende de hiërarchie. Sommigen denken dat die in de hemel of in de Himalaya of in Tibet moet zijn. Maar waar is die Himalaya of Tibet? Deze plaatsen en sferen gaan boven het begrip van gewone mensen. Vrienden, alles wat waardevol en bezielend is, wat opheffend is en hulp geeft, kan niet veraf zijn. Het zou de grootste onrechtvaardigheid zijn als dit zo was. Indien het agentschap van vervoersmidde-len, zoals schepen en treinen, in alle delen van de wereld werkt, hoe zou het dan mogelijk zijn dat het agentschap voor vervoer naar vrede, waar elke ziel naar snakt, ook niet overal te vinden zou zijn? De geestelijke hiërarchie is samengesteld uit hen, die zichtbaar en onzichtbaar zijn. Zij leven temidden van u in de menigte, evenals ieder ander. Maar de mensen vragen om een teken. “Als u een koning bent, toon mij uw kroon. Als u een miljonair bent, toon mij dan uw che-queboek.” Van de ochtend tot de avond leeft de mens in dit leven van begoocheling, en zijn ogen kunnen de waarheid niet zien. Grote verwachtingen bestaan er nu overal dat de leraar zal komen. Men verwacht de leraar zo uit de hemel te zullen zien neerdalen en het is alsof de hele wereld hem reeds aanneemt en op de knieën ligt. Alsof rechtsgeleerden, mannen van de wetenschap, materialisten en leraren van verschillende sekten, het plotseling onder-ling eens zullen zijn en dat Hij dan komen zal. Wanneer wij slechts denken aan de komst van Christus in het nederigste kleed, waarin niemand hem gedurende zijn leven herkende, of wij bedenken hoe hij in zijn leven van nede-righeid voor enkele vissers predikte, werd hij toen soms als Christus aangenomen? Of is het niet veeleer nu dat hij als Christus wordt aangenomen? In het leven van verschillende profeten en leraren zien wij, dat ook zij nooit dadelijk erkend werden. Mohammed werd drie maal uit Mekka verdreven, en in de nacht moest hij vluch-ten. De godsdienst van Boeddha werd uit India verdreven en moest toevlucht zoeken in Chi-na en Japan. Na een leven vol strijd kon Mozes, maar pas na toestemming van de koning, zijn werk beginnen. Krishna bracht zijn leven onbekend door in Brindaban, totdat in de oorlog van het Mahabharat Arjuna hem zijn zegen vroeg en ten strijde ging. Toen eerst was het, dat hij de taak van zijn zending kon aanvangen. Maar bekommert de boodschapper er zich om of de wereld hem aanneemt, ja of neen? De boodschapper is dood, maar het is de boodschap die in hem leeft. De dode harp brengt klanken voort, maar niet een levende hond of kat als u zou trachten die te bespelen.

Page 45: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

45

Het kruis is het symbool van vernietiging en eerst na de vernietiging van de valse persoon-lijkheid komt de boodschap van God. De boodschapper kondigt zich nooit als zodanig aan. Duizenden zullen luisteren naar hen, die beweren boodschappers te zijn, maar de wind van de Geest zal wat vals is vernietigen. Het is niet het zich als boodschapper uitgeven wat de boodschapper maakt, het is de bood-schap die dat doet.

*****

Page 46: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

46

18. Christus De Christusgeest kan niet in woorden worden uitgedrukt. De alomtegenwoordige intelligen-tie, die aanwezig is in de rots, in de boom, in het dier, komt tot geleidelijke ontwikkeling in de mens. Dit is een feit dat door de wetenschap, zowel als door de metafysica wordt aange-nomen. Deze intelligentie komt tot haar hoogtepunt in de volkomen ontwikkeling van de menselijke persoonlijkheid, in de persoonlijkheid van Jezus Christus, zoals Hij door zijn volgelingen er-kend werd. De volgelingen van Boeddha zagen dezelfde ontplooiing, die het doel van de schepping is, in Gautama Boeddha, en de Hindoes zagen het in Sri Krishna. De volgelingen van Mozes zagen hetzelfde in hem, en hielden deze overtuiging duizenden jaren vast. En ditzelfde hoogtepunt van de al-doordringende intelligentie werd in Mohammed herkend door zijn volgelingen. Geen mens heeft het recht te beweren dat hijzelf dat stadium van ontwikkeling bereikt heeft. En niemand kan twee personen met elkaar vergelijken, van wie de volgelingen zeggen, dat zij de volmaakte Geest Gods zijn. Een onnadenkend mens is licht geneigd om zijn mening te zeggen en twee mensen met elkaar te vergelijken, maar hij die nadenkt vraagt zich af of hij wel die hoogte bereikt heeft, waarop hij in staat is om een vergelijking te maken tussen twee zulke persoonlijkheden. Ongetwijfeld is het geloof van een ieder verschillend. Het geloof van de moslim kan niet het-zelfde zijn als dat van de joden, en het christelijk geloof is anders dan dat van de boeddhis-ten. Doch de wijze begrijpt ieder geloof, want hij voelt zich één met alle godsdiensten. Op de vraag, of iemand voorbestemd kan zijn om een volmaakte persoonlijkheid te worden, kan geantwoord worden dat er niemand is, die niet voorbestemd is om iets te zijn. Het leven van ieder mens is voorbestemd en het licht van het doel, voor de vervulling waar-van hij geboren is, is reeds in zijn ziel ontstoken. Wat dus de graad van iemands ontwikkeling is, het is zijn bestemming om zo te zijn. Redetwisten over het leven van verschillende profe-ten en over het feit of de ene hoger stond dan de andere, is primitief denken van de mens. Hoewel de mens niet weet hoe de tijdsomstandigheden waren waarin een profeet leefde, of hoe de psychologie van het volk was te midden waarvan die profeet verkeerde, staat hij toch klaar om die profeet de maatstaf aan te leggen van hedendaagse opvattingen en daarmee doet hij hem geen recht. Ook wanneer men de lering van de ene profeet vergelijkt met die van een ander, begaat men een grote fout, want de leringen van de profeten zijn niet alle van dezelfde soort ge-weest. Zij zijn als de schepping van een componist, die muziek schrijft in verschillende toon-aarden, en de hoogste en de laagste noot en alle klanken van verschillende octaven in zijn muziek weergeeft. De leringen van de profeten zijn altijd antwoorden op de vraag van de mensen, individueel en collectief. Nu eens is het een kinderlijke ziel die iets vraagt, en dan

Page 47: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

47

krijgt hij een antwoord dat geschikt is voor zijn begrip; en dan weer is het een oude ziel die een antwoord krijgt in overeenstemming met zijn ontwikkeling. Wanneer men twee leringen met elkaar vergelijkt dan is het niet rechtvaardig om een lering die Krishna aan een kind gaf, te vergelijken met een lering die Boeddha aan een oude ziel gaf. Het is gemakkelijk om te zeggen: “Ik houd niet van de muziek van Wagner: ik haat haar.” Naar mijn mening zou het beter zijn, om eerst als Wagner te worden en dan pas te haten, indien men wil. Om een grote persoonlijkheid te wegen, te meten, te onderzoeken, en er een oordeel over uit te spreken, is het nodig eerst opgeklommen te zijn tot diens ontwikkeling. Anders is een houding van eerbied het beste wat men doen kan, want eerbied in elke vorm is de houding van de wijze. Er zijn ook eenvoudige zielen die over wonderen horen spreken en die misschien het meeste gewicht hechten aan wat zij in de overleveringen gelezen hebben omtrent de wonderen die door de grote zielen zijn gedaan. Maar daarmee begrenzen zij de grootheid van God tot een bepaald wonder. Als God eeuwig is, dan is ook Zijn wonder eeuwig en steeds aanwezig. Er bestaat niets, dat onnatuurlijk is of onmogelijk. De dingen schijnen onnatuurlijk, omdat ze ongewoon zijn. En ze schijnen onmogelijk, omdat ze staan buiten het begrensde verstand van de mensen. Het leven zelf is een fenomeen, een wonder. Hoe meer men er van weet, hoe meer gaat men begrijpen dat als er al een fenomeen of wonder bestaat, dit het geboorterecht van de mens is. Wie heeft dit verwezenlijkt? De mens kan en zal dit doen. Waar het echter het meest op aankomt, is niet of er een wonder geschiedt. Waar het op aan komt, is het begrij-pen van het leven. De ziel, die tot verwezenlijking kwam, voordat hij zich zelf uitgaf als de Alfa en Omega, is Christus. Het is niet voldoende om met het verstand te weten dat het leven eeuwig is, of dat het hele leven één is, al moge dat de eerste stap zijn in de richting van volmaaktheid. Het ware begrip hieromtrent komt tot ons vanuit de persoonlijkheid van de Godbewuste ziel, van wie gedachten, woorden en daden als ’t ware een fijne geur met zich meedragen, en wier invloed in de wereld is als van brandende wierook. Wat het begrip betreft van de verlossing van de mens door Christus: de mens, die zich tegen godsdienst verzet sluit de deuren van zijn hart, al voordat hij het geduld heeft gehad om te begrijpen wat godsdienst in werkelijkheid betekent. Er kan geen bevrijding zijn, zonder dat men zich een ideaal voorhoudt. Het ideaal is de trap waarlangs men opklimt tot die berei-king, die bevrijding heet. Anderen kunnen de gedachte niet begrijpen van de goddelijkheid van Christus. De waarheid is dat de ziel van de mens goddelijk is, en wanneer die goddelijke vonk bij de ontplooiing van de ziel haar culminatiepunt bereikt, kan zij in waarheid goddelijk genoemd worden.

Page 48: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

48

Er zijn verschillende opvattingen in het geloof van de mensen omtrent de onbevlekte ge-boorte van Jezus. De zin hiervan is dat als de ziel tot dat punt gekomen is, dat zij de waarheid van het leven in zijn collectief aspect begrijpt, zij tot het besef komt dat er slechts één Vader is: God. En dat deze wereld, waaruit alle namen en vormen zijn geschapen, de Moeder is. En dat de Zoon die de naam waardig is, doordat hij de Moeder en de Vader erkend en ge-diend heeft en daarmee het doel van de schepping heeft vervuld, Gods Zoon is. Dan komt het vraagstuk van de vergeving van onze zonden. Is de mens niet zelf de schepper van zonde? Als hij zonde schept, dan kan hij haar ook vernietigen. Als hij dat niet zelf kan doen, dan kan zijn oudere broeder het. Wie in staat is te vormen, is ook in staat te vernieti-gen. Wie iets met zijn pen kan opschrijven, kan dat ook weer uitwissen. En als hij dat niet kan doen, dan is hij niet gekomen tot die volkomenheid, tot die volmaaktheid, waartoe allen moeten geraken. Er komt geen einde aan de fouten in het leven van de mens, en als dat alles zou worden opgeschreven en niet kon worden uitgewist, dan zou het leven onmogelijk zijn. De indruk van zonde is zodanig, dat men haar in de metafysische terminologie een ziekte zou kunnen noemen, een mentale ziekte. En evenals de dokter ziekte kan genezen, zo kan ook de zieledokter de ziel helen. Wanneer de mensen zeggen, dat hun zonden door Christus ver-geven zijn, dan moet men dat zo opvatten, dat liefde de waterstroom is waardoor alles ge-reinigd wordt. Geen vlekje blijft over. Wat is God? God is liefde. Als zijn genade, zijn mededogen, zijn goedheid tot uitdrukking komen in een godbewuste persoonlijkheid, dan worden de vlekken van iemands fouten, ver-gissingen en verkeerdheden, weggewassen en de ziel wordt rein zoals ze altijd geweest is. Want in waarheid kunnen zonde noch deugd gegrift worden in de ziel, noch hun indruk er op achtergelaten; zij kunnen alleen de ziel sluieren. De ziel zelf is Goddelijke Intelligentie en hoe kunnen zonde of deugd, geluk of ongeluk zich griffen in de Goddelijke Intelligentie? Voor een tijd kan ze gesluierd worden met de indruk van geluk of ongeluk, maar zodra deze wolken weggevaagd zijn ziet men dat de ziel goddelijk is in haar essentie. Wat de kruisiging van Christus betreft, men kan die, afgescheiden van de historische waarde, aldus verklaren dat het leven van de wijze mens steeds een kruisiging is. Hoe wijzer de ziel wordt, hoe meer zij het kruis voelt. Want gebrek aan wijsheid is de oorzaak, dat de ziel da-den verricht, hetzij ten goede of ten kwade. Wanneer zij wijs begint te worden is het eerste gevolg dat zij zich gaat onthouden van daden. Het beeld van dit ophouden van handelen wordt een beeld van hulpeloosheid, aan de handen en de voeten genageld, de mens kan niet voorwaarts gaan noch achterwaarts, hij kan handelen noch zich bewegen. En toch, hoewel dit niet handelen uiterlijk hulpeloosheid moge schijnen, is het in werkelijkheid het beeld van volmaaktheid. Er komen nog twee andere vragen in de gedachte. Wat is de betekenis van het sacrament, waarvan gezegd wordt dat dit het symbool is van het vlees en bloed van Christus?

Page 49: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

49

Het sacrament leert ons dat zij die waarde hechten aan het vlees en bloed van de meester, zich vergissen en dat het ware wezen van de meester brood en wijn was. Als hij vlees en bloed was, dan was het brood en wijn. En wat betekent dit? Het brood is dat, wat het voed-sel is. Het voedsel van de ziel is de kennis van God. Door deze kennis wordt de ziel het eeu-wige leven deelachtig. Het bloed van Christus is het liefde-element en de zaligheid hierdoor veroorzaakt is een zegen. Als er al enige deugd is, dan komt zij hieruit voort. Dan is er nog een ander punt: dat Christus zijn leven gaf, om de wereld te redden. Dit is het symbool van opoffering. Niemand in deze wereld kan zijn doel bereiken zonder aan de be-proeving te ontkomen die hem door het leven wordt opgelegd en het bewijs te leveren van het offer. Bij iedere stap naar het einddoel, naar de uiteindelijke bereiking, wordt er een offer van hem gevraagd, dat steeds groter en groter wordt. Als hij verder gaat op zijn pad bereikt hij een punt waar er niets meer is, hetzij lichaam of geest, of gedachte, of daad of gevoel, dat hij niet wil offeren voor anderen. Hiermee geeft de mens het bewijs dat hij de goddelijke waarheid verwezenlijkt heeft. In het kort: het Christus-ideaal is met andere woorden het beeld van de volmaakte mens. In de woorden van de Bijbel: “Zijt dan volmaakt gelijk Uw Vader die in de Hemelen is, vol-maakt is” ligt de verklaring van de volmaakte mens en de mogelijkheid om het te kunnen worden.

*****

Page 50: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

50

19. Boeddha Boeddha is de titel van Gautama, en hij werd zo genoemd omdat zijn geest de betekenis uitdrukte van het woord Boeddha, dat in het Sanskriet rede betekent. In de Boeddhistische terminologie heet de Geest van Leiding ‘Bodhisattva’. Dat betekent: ‘de essentie van de rede’. De rede in haar essentie is vloeiend van vorm, zij is de room van intelligentie. Wanneer zij uitkristalliseert, verstart zij. Vaak drukt het intellect zich uit in kennis, die opgebouwd is uit redeneringen die voor het merendeel te star zijn. De zuivere rede is subtiel. Hoe fijner de rede is, hoe minder ze in woorden kan worden uitgedrukt. Daarom kunnen mensen, begiftigd met fijne rede, deze niet gemakkelijk in woorden omzetten. Rede in haar essentie is de diepte van intelligentie. De intelligentie wéét, niet omdat ze iets geleerd heeft, maar omdat zij weet. Uit deze hogere rede wordt de Geest van Leiding geboren en uit deze bron hebben alle grote profeten gedronken. In de leringen van het ware boeddhisme is Boeddha nooit beschouwd als een exclusieve per-soonlijkheid. Hij stond bij de boeddhisten die zijn boodschap zuiver begrepen hebben, be-kend als een mens die de realisatie bereikt had van die essentie van de rede, welke de ver-vulling uitmaakt van het doel van het leven. Boeddha vereren betekent niet, dat de boeddhist de persoonlijkheid van zijn geestelijke meester vereert. Hij bedoelt hiermee alleen dat zo er enig object is, dat het meest verdient om vereerd te worden, die een menselijk wezen is. Een persoon uit wiens hart de essentie van de rede, Boeddhi, is opgeweld als een bron. Door deze kennis erkent hij de mogelijkheid voor iedere ziel, wat ook haar graad van ontwikkeling moge zijn, om die vreugde te bereiken in het geloof dat het diepste wezen van elke ziel goddelijk is. De honing van het leven is de hoop. Als de kennis van God niet de hoop geeft om die godde-lijke vreugde te bereiken die men in het leven bereiken kan, dan is die kennis nutteloos. Een mens kan misschien jaren lang in God geloven en toch niet de vreugde kennen van het geestelijk geluk. Want dit geluk bestaat niet alleen in het geloven aan God, maar in het ken-nen van Hem. Boeddi, de subtiele rede, is het pad, dat naar het doel voert. De mens, bij wie dit ontbreekt, wandelt in duisternis. Zoals de zon de bron is van alle licht dat de uiterlijke dingen van het leven zichtbaar maakt, zo is Boeddhi de innerlijke bron van licht die de mens in staat stelt om het leven klaar te zien, innerlijk en uiterlijk. Het ware doel van Boeddha’s discipelen is niet geweest om de naam of het ideaal van Boed-dha aan te hangen, maar hun idee was om eenmaal zelf Boeddha te worden, door hem als een voorbeeld vóór zich te zien. En diezelfde idee is het geheim van het soefisme.

*****

Page 51: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

51

20. Krishna Het leven van Krishna stelt ons het ideaal voor van het leven van de volmaakte mens. De juiste betekenis van het woord Krishna is ‘God’ en men vereenzelvigde met deze naam de Godbewuste mens, die ons zijn boodschap bracht op de daartoe bestemde tijd. Voor de zoeker naar waarheid is het verhaal van Krishna, nog afgezien van de geschiedkun-dige waarde, van groot belang. Niemand weet iets omtrent de vader en moeder van Krishna. Sommigen zeggen, dat hij van koninklijk bloed was. Zij bedoelen hiermee van koninklijke oorsprong, dat hij namelijk afstamde van die koning die de koning van ons allen is. Toen werd hij aan de zorgen van Jeshoda toevertrouwd, zijn pleegmoeder, die hem verder opvoedde. Dit is het symbool van de aardse ouders die de voogden zijn, want de eigenlijke vader en moeder is God zelf. Er wordt verteld dat Krishna in zijn jeugd erg veel van boter hield, en het heet dat hij als kind leerde boter te stelen waar hij kon. De betekenis hiervan is, dat wijsheid de boter van het gehele leven is. Wanneer het leven door een wiel gekarnd wordt, wordt hierdoor de boter bereid, dat wil zeggen: wijsheid wordt dan verworven. Krishna stal boter: dit stelen wil zeg-gen dat hij wijsheid opdeed waar hij deze maar kon vinden. En bovendien trok hij zijn voor-deel uit de ondervinding van anderen. Er zijn twee manieren om wijsheid te leren. De ene manier om wijsheid op te doen is in het volgende voorbeeld duidelijk gemaakt. Er is een mens die zich bovenmatig bedrinkt. Dan valt hij dronken in de modder en een poli-tieagent neemt hem mee naar het politiebureau en als de man dan eindelijk weer nuchter wordt, kan hij zijn kleren niet meer vinden en is hij ontzet over zijn eigen uiterlijk. Nu pas begint hij te beseffen wat hij eigenlijk gedaan heeft. Dit is één manier om te leren. En nog kan het gebeuren dat hij niets geleerd heeft. De andere manier om te leren is bij het zien van een dronken man op straat. Dan voelt de mens hoe afschuwelijk het is in een dergelijke toestand te verkeren en dit afschrikwekkend gezicht is een les voor hem. Dit laatste voorbeeld duidt aan, wat met het boter-stelen is bedoeld. Het laatste gedeelte van het leven van Krishna, heeft twee heel belangrijke aspecten. Het ene leert ons, dat het leven een voortdurende strijd is en de aarde is het slagveld waar iedere ziel haar strijd te voeren heeft. Wie het koninkrijk van deze aarde beërven wil, moet de wet van het oorlog-voeren zeer goed kennen. Men moet in de levens-strijd leren over het geheim van de aanval, het mysterie van de verdediging, hoe stand te houden, hoe al het overwonnene te beschermen en in bedwang te houden. En hoe afstand te doen van datgene waarvan men moet afzien. Men moet leren hoe men een ultimatum stelt, hoe een wapen-stilstand te verkrijgen, en hoe men vrede maakt.

Page 52: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

52

De positie van de mens is heel moeilijk, want hij moet aan twee fronten tegelijkertijd vech-ten: tegen zichzelf en tegen een ander. Indien hij succes heeft aan het ene front, maar blijkt een verlies te hebben geleden aan het andere front, dan is zijn succes niet volkomen. De strijd van ieder individu heeft een verschillend karakter. De strijd hangt af van ieders per-soonlijke graad van evolutie. Daarom is iedere menselijke levens-strijd weer anders en draagt het een eigen karakter. Geen mens op aarde ontkomt aan deze strijd. De een is hier misschien toe voorbereid, maar een ander is misschien onkundig van de krijgswetten. De vervulling van het doel van het leven ligt in het succes van deze strijd. De Bhagavad Gita, het Hemelse Lied, is van het begin tot het einde een lering van de wetten van de levensstrijd. Een andere levensbeschouwing van Krishna is dat iedere ziel tracht God als de Geliefde, maar niet als de Rechter of als de Koning te bereiken. En elke ziel zoekt God, de God van Liefde, in de vorm die zij zich kan indenken. Het verhaal van Krishna en de Gopies stelt God voor en de verschillende zielen die naar volmaaktheid streven. Het leven en de lering van Krishna hebben er veel toe bijgedragen de gedachten van de vro-men in India ruimer te maken. De godsdienstige mens, vervuld van dogma’s, verliest dikwijls alle soepelheid en verwacht dat de goddelijke of zich van God bewuste mens past in het beeld van goedheid dat hij zich uitgedacht heeft. Komen deze Godmensen niet overeen met wat hij onder vroomheid verstaat, dan staat hij direct klaar met kritiek. Maar de gedachten en het leven van Krishna werden uitgebeeld door de artiest, de dichter en de musicus en uit hun werken vormde zich een nieuwe godsdienst. Het goddelijke toonde zich in het menselijk leven en de gedachte dat een geestelijk iemand zich op een afstand moest houden en dood als een steen moest zijn, hield niet langer stand. Het volk in India werd door het voorbeeld van Krishna veel verdraagzamer tegenover de ver-schillende aspecten van het leven en ging het leven in zijn geheel beschouwen als de imma-nentie van God.

*****

Page 53: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

53

21. Zarathustra Het leven en de leer van Zarathustra zijn een voorbeeld voor hem, die het geestelijk pad be-treedt en hoe hij de reis moet aanvaarden. Volgens de overlevering is Zarathustra geboren uit de Huma-boom. Dit betekent dat de Geest van Leiding niet rechtstreeks uit de hemel afdaalt, maar dat hij wordt geboren uit een menselijk geslacht, want de boom is het symbool van het geslacht. Sommige godsdienstige mensen hebben de grote fout begaan om uit toewijding aan hun meester hem in hun gedachten hoog op een voetstuk te plaatsen. Zij konden daar echter geen enkel bewijs voor leveren. Dat hij inderdaad die plaats innam is slechts te vinden aan de grenzen van geloof. Ongetwijfeld is het geloof het fundament van alles. Geloof is de lamp die het pad verlicht, maar rede is de glazen bol waar het licht doorheen schijnt. Het doel van deze hele schepping wordt vervuld wanneer iemand die volmaaktheid bereikt die de bestemming van het menselijke wezen is. Alle heiligen, wijzen, profeten en meesters van de mensheid zijn menselijke wezens geweest. Zij hebben getoond de goddelijke vol-maaktheid te hebben bereikt, door het doel van het menszijn te vervullen. Zarathustra’s geestelijke volmaaktheid verkreeg hij in de eerste plaats doordat hij zich één voelde met de natuur. Hij begreep, aanbad en vereerde de verhevenheid van de natuur en zag de wijsheid verborgen in de hele schepping. Daaruit leerde hij het wezen van de Schep-per kennen, kwam tot de erkenning van Diens volmaakte wijsheid en wijdde hij zijn gehele leven aan de verheerlijking van Gods Naam. Diegenen die hem volgden op het pad van gees-telijke bereiking, onderwees hij de verschillende aspecten van de natuur en leerde hen zien wat zij achter dat alles konden waarnemen. Hij legde zijn volgelingen uit dat alle vorm, lijn, kleur en beweging, die zij met hun ogen zagen en die hen zozeer boeide, de schepping moesten zijn van een ervaren kunstenaar. Het is niet mogelijk dat alles mechanisch werkt en toch volmaakt is. Geen mechanisme, hoe volmaakt het ook moge zijn, kan functioneren zon-der de hulp van de ingenieur. Daarom verklaarde hij hen, dat God geen object is dat geschapen is door de verbeelding van de mensen, maar dat de mensen Hem uitbeelden naar gelang van hun voorstellingsvermo-gen. In werkelijkheid is God: ‘Hét Wezen’. Zó volmaakt, dat Hij niet vergeleken kan worden met enig levend wezen in de wereld. Hij valt buiten alle vergelijking. Hij is: Het Enige Wezen. Zarathustra leerde dat men God moest dienen door de natuur te vereren. Want de natuur houdt de ziel de gedachte voor van het Eindeloze en Onbegrensde Wezen dat achter alles verborgen is.

*****

Page 54: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

54

22. Rama Rama, de grote profeet en het ideaal van de Hindoes was tegelijkertijd het voorbeeld van een godheid en volgens de overleveringen was Rama’s komst door Valmiki voorspeld. De opvoeding die hem werd gegeven door een groot Rishi, genaamd Vashishta, had ten doel om hem het koninkrijk van God dat in het hart van de mens verborgen is, in zijn tijd te doen uit-dragen. In dit opzicht was Rama niet alleen een ideaal voor de Hindoes van die tijd, maar ten allen tijde ook een voorbeeld waarnaar het karakter gevormd moet worden van hen, die het geestelijk pad betreden. Rama was van geboorte een prins, maar zijn opvoeding werd toevertrouwd aan een wijze, bij wie hij een leven leidde in afzondering, een leven van studie, zowel als van spel. Naast het onderricht in lezen en schrijven, werd hij ook geoefend in atletiek, in sport en in de kunst van oorlogvoeren. Dit bewijst, welk een inzicht de oude volken hadden in de op-voeding, die zich uitstrekte naar alle zijden van het leven. Gedurende deze oefentijd voltooi-de Rama op jeugdige leeftijd zijn studies. De beschrijving van het leven van Rama, Ramâyana genaamd, is altijd beschouwd als het heiligste geschrift voor de Hindoes. De brahmaan reciteert dit verhaal in een poëtische vorm en de toegewijden aan de meester luisteren er uren naar, zonder er ooit genoeg van te krij-gen, want zij beschouwen dit als hun godsdienstige oefening. Het belangwekkendste deel van Rama’s leven is zijn huwelijk. In de oude tijden was het een gewoonte, dat de echtgenoot door het meisje werd gekozen, een gewoonte die haar oor-sprong vond in de oorlogszuchtige neigingen van jonge mannen. Bij alle kleine geschillen, zelfs in huwelijkskwesties, grepen de vorsten van die tijd onmiddellijk naar de wapens. Om nu oorlog te vermijden, nodigde de vader van Sita al de vorsten en machthebbers van zijn land uit, en gaf hij zijn dochter het recht om één van hen te kiezen. Een tijd werd be-paald dat zij allen zouden samenkomen in de koninklijke hal, uitgedost in hun vorstelijke kledij en versierd met eretekenen. Rama leidde een eenvoudig bestaan, hij wist nog niet wat een vorstelijk leven was, want hij werd geoefend onder het toezicht van een heilige. Hij at hetzelfde voedsel als de heilige, droeg dezelfde eenvoudige kleren en leefde in de eenzaamheid van de bossen. Maar zelfs zonder sieraden straalt de glans van zijn ziel naar buiten. Toen Sita in de bijeenkomst binnentrad met een krans van bloemen in haar handen, viel haar blik dadelijk op Rama en zij kon haar ogen niet afwenden van dat ideaal van haar ziel. Zij kon naar niemand anders kijken, want haar ziel herkende de parel van zijn hart, en zonder een ogenblik te aarzelen ging zij onmiddellijk naar hem toe en hing de bloemenkrans om de hals van de jonge man. Hij stond daar zo eenvoudig en bescheiden, met een uitdrukking van onschuld, achter al die schitterende gasten. Velen verwonderden zich over deze keuze en anderen gloeiden van afgunst en jaloezie, en het meest vertoornd hierover was de koning

Page 55: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

55

van Lanka, Râvana. Want Sita was niet alleen beroemd als de schoonste prinses van die tijd maar heette ook Padmani: de ideale maagd. Sita is toen Rama gevolgd in zijn twaalfjarige Vânavda, zijn zwerftocht door het woud. Op een dag was zij alleen in het bos, want Rama was weggegaan om water te halen. Zij werd gevangen genomen door Râvana en zij verdween en Rama kon slechts met grote moeite, verdriet en inspanning haar spoor vinden. Sita leefde in gevangenschap maar ze zwichtte niet voor Râvana’s verlokkingen of bedreigingen. Ten slotte streed Rama met Râvana, be-haalde de overwinning, en bracht Sita terug. Dit verhaal geeft het beeld van het leven weer, dat voor ieder een worsteling is, voor de één in meerdere en voor de ander in mindere mate. De uiterlijke aard van de worsteling mag voor iedereen verschillend zijn, maar toch kan niemand in deze wereld leven zonder strijd. Wie daarin ten slotte de overwinning behaalt, heeft het doel van zijn leven vervuld, en wie verliest heeft de nederlaag geleden. Het leven van Rama doet ons inzien dat, afgezien nog van de geestelijke strijd, de strijd in de wereld het eerste is wat wij onder ogen moeten zien. Als men maar vasthoudt aan zijn ideaal door iedere toets en beproeving in het leven heen, dan zal men ongetwijfeld het stadium bereiken waarin men de overwinning zal behalen. Het doet er niets toe, hoe zwaar of gering de strijd moge schijnen. De overwinning aan het eind van iedere strijd is de kracht, die de mens verder voert op het pad naar het doel van het leven. Het leven van de mens, hoe groot en geestelijk hij ook moge zijn, heeft zijn beperkingen. De grootste mens op aarde, de machtigste ziel, zal tegenover de levensomstandigheden voor een ogenblik soms hulpeloos schijnen. Doch niet het begin telt mee, maar het einde. Pas de laatste noot, die een grote ziel aanslaat, geeft het bewijs van de waarheid en waar-achtigheid van die ziel.

*****

Page 56: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

56

23. Abraham Abraham, wiens naam blijkbaar is afgeleid van de Sanskrietwortel Brahm, wat de Schepper betekent, was de vader van drie grote wereldgodsdiensten. Van zijn afstammelingen, die Beni Israël genoemd werden, kwamen zowel de joodse, als de christelijke, als de islamitische godsdienst. Abraham bracht het eerst de kennis van de mystiek uit Egypte, waar hij was in-gewijd in de oudste esoterische orde. De plaats, die hij bij zijn terugkeer uitkoos als centrum, met de gedachte dat het een wereldcentrum moest worden, was Mekka. Niet alleen in de dagen van de Islam maakten de mensen daar pelgrimtochten heen, maar al in alle tijden werd Mekka in hoge ere gehouden als een heilig centrum door de vromen die vóór Mo-hammed leefden. Volgens oude traditie vindt de familie van Jezus Christus haar oorsprong in de familie van Isaac, en stamt Mohammed af van de familie van Ishmaël. De profetieën van Abraham zijn altijd levende woorden geweest, ofschoon er verschillende verklaringen aan gegeven wor-den, naar gelang van de ideeën van verschillende uitleggers. Maar voor de ziener hebben de profetieën van Abraham een zeer diepe betekenis. Met zijn grote kennis van esoterie was hij een groot patriarch voor zijn volk. Hij stelde belang in ieders moeilijkheden en zorgen. Hij werd geplaatst midden in de verantwoordelijkheden van de wereld, teneinde daaruit te leren wat hij er uit leren kon en om zijn kennis en onder-vinding aan hen te onderrichten, die van hem het brood van kennis verwachtten. Ongetwijfeld klinken de verhalen uit oude tijden enigszins kinderlijk voor onze moderne oren. Maar het komt er op aan, hoe zij verteld worden, en welk soort mensen ze vertelden; dat maakt een groot verschil. In de eerste plaats waren geletterde personen in die tijd zeer schaars: de verhalen werden dus verteld door de ongeletterden, en zeker hebben zij geïm-proviseerd bij iedere legende die zij verhaalden, en hebben zij ze gekleurd in overeenstem-ming met de artistieke ontwikkeling van hun tijd. Doch de waarheid is er in verborgen, als wij maar weten hoe wij de sluier moeten oplichten. Abrahams leven maakte hem niet alleen tot een profeet, maar ook tot een Murshid. Hij was een mysticus, en hij gaf raad aan hen die in nood tot hem kwamen. Hij onderzocht ze, be-handelde hun geest en genas hun zielen, naarmate zij dat nodig hadden. Het merkwaardig-ste dat wij bij Abraham waarnemen is, hoe hij, behalve dat hij een profeet en een mysticus was, het leven leidde van een gewoon menselijk wezen, één met zijn medemensen in de tijden van hun vreugde en hun smart. Een verhaal uit het leven van Abraham is in het Oosten de bron geweest van veel discussies: het offer van Isaac. Het is niet alleen aanleiding tot commentaar in het Oosten, maar ook doet het het Westerse denken ontstellen. Men kan duizend vragen stellen om een juiste reden en een verdediging te vinden van zo’n daad. Maar toch, als wij dit bezien van het standpunt van idealisme, dan is geen offer te groot voor een geliefd ideaal.

Page 57: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

57

Er zijn ontelbare mensen, wier dierbaarsten, geliefde echtgenoten of zonen geofferd zijn in oorlogen. Zij konden niet anders doen, zij moesten offeren aan het ideaal van hun land, zon-der een ogenblik te denken dat dat iets ongewoons was. Als wij diep nadenken over het levensprobleem, dan zien wij dat er geen pad in de wereld is, of het nu geestelijk is of stoffelijk, dat wij met succes kunnen betreden zonder een offer te brengen. Soms is dat offer groot en soms is het klein. Soms moet het gebracht worden vóór-dat men tot welslagen komt, en soms daarna. Omdat offeren noodzakelijk is in het leven, brengt iedereen in de een of andere vorm een offer, maar als dit gewillig gedaan wordt dan wordt het tot een deugd. Hoe groter het ideaal is, des te groter offers vraagt het, en als men het ontwikkelingsproces in het leven, in welke richting ook, met wijsheid gadeslaat, dan is het leven niets dan een voortdurend offeren. Geluk komt voort uit het begrijpen van deze wereld, van het leven, en wanneer men er niet door gekwetst wordt, of verbijsterd, dan pas begrijpt de mens dat hij slechts door offeren tot het einde toe volbracht, het vurig begeerde einddoel kan bereiken.

*****

Page 58: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

58

24. Mozes Mozes, de schitterendste figuur onder de profeten van het Oude Testament, heeft aan de wereld de goddelijke wet gegeven, de tien geboden. In werkelijkheid zijn dat vertolkingen van de goddelijke wet die hij in zich waarnam, maar die werden uitgedrukt in de woorden van hen die in die periode van wereldbeschaving en in die tijd leefden. Het is interessant, om hier een uitdrukking aan te halen van de soefi’s, daterende uit de oud-ste tijden: “Wees de volgeling van liefde en vergeet alle onderscheid, want het is nutteloos om op dit pad van geestelijke bereiking te zeggen: “Ik ben die of die.” Mozes werd aan de oever van een rivier gevonden door een prinses die niet wist uit welke familie bij stamde, of wie zijn vader en moeder waren. Slechts de naam van God komt op in de gedachten van de nadenkende onderzoeker, bij de vraag wie toch de Vader en Moeder van Mozes waren. Wanneer men de leringen van de verschillende godsdiensten met elkaar vergelijkt en een haastig oordeel daarover velt, dan wordt men al gauw op een dwaalspoor gebracht. Want het is voorbarig om verschillen en onderscheid te willen maken. Er komt een stadium in de ontwikkeling van een verlichte ziel dat hij de wet gaat zien die áchter de natuur verborgen is, en dat is de ware psychologie. Voor hem openbaart het gehele leven alle geheimen van zijn natuur en aard, maar wanneer hij een verklaring van deze geheimen aan anderen moet ge-ven, dan beperkt en begrenst hij ze. Want hij moet ze kleuren met zijn eigen persoonlijkheid en hij moet ze in de taal zeggen van hen aan wie de boodschap gegeven wordt. De geschiedenis van Mozes, zoals de soefi’s haar vertellen, is hoogst belangwekkend en nut-tig voor hen die het geestelijk pad betreden. Mozes is altijd de meest geliefde figuur geweest van de Arabische en Perzische dichters en in de gedichten van de Perzische soefi's wordt vaak over hem gesproken, evenals dat in de hindoe poëzie over Krishna werd gedaan. Toen Mozes in de wildernis wandelde en het licht zocht, zag hij in de verte rook oprijzen op de top van een berg. Hij beklom die berg, ten einde het vuur op de top te vinden. Doch toen hij daar aankwam, zag hij slechts een flauwe weerschijn van het licht, echter toch nog zó krachtig, dat het zijn gehele wezen doordrong. Hij viel bewusteloos ter aarde, en toen hij weer tot bewustzijn kwam, wist hij dat hij de innerlijke verlichting had verkregen. Van die tijd af was de berg Sinaï de plaats waar hij vaak heen ging en in gemeenschap was met God. Dit verhaal bevat een grote les wanneer wij bedenken dat het mogelijk is, dat alle verlichting waarnaar men verlangt, in één ogenblik tot ons kan komen. Velen denken dat geestelijkheid bereikt kan worden door ingespannen arbeid. Nee, arbeid is noodzakelijk om stoffelijke din-gen te verkrijgen, maar voor de geestelijke dingen moet men een zoekende ziel hebben, zo-als Mozes die had. In het ter aarde vallen van Mozes kan men de betekenis van het Kruis zien: “Ik ben niet, Gij zijt.” Om dat te bereiken moet men de toestand doormaken van niet-zijn. In de soefi-terminologie wordt dat Fana genoemd, en dat is wanneer iemand denkt:

Page 59: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

59

‘Ik ben niet wat ik altijd gedacht heb, dat ik was’. Dit is de ware zelfverloochening, die de Hindoes Layan noemen, en die in het boeddhisme annihilatie, vernietiging, heet. Het is de vernietiging van het valse zelf, dat het ware zelf te voorschijn doet komen. Wanneer dit eenmaal gebeurd is, dan komt de mens God steeds nader en dan staat de mens van aangezicht tot aangezicht met zijn goddelijk ideaal, waar-mee hij op ieder moment van zijn leven in gemeenschap is. Gods Wet is oneindig, even onbegrensd als God Zelf. En wanneer eenmaal het oog van de zoeker is gedrongen door de sluier die vóór hem hangt, en die voor zijn oog de ware levens-wet verbergt, dan wordt het geheim van het hele leven voor hem openbaar. En geluk en vrede worden zijn eigendom, want zij zijn het geboorterecht van iedere ziel.

*****

Page 60: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

60

25. Mohammed Mohammed is de enige onder de profeten, wiens levensbeschrijving men in de geschiedenis terug kan vinden. Geboren uit het geslacht Ishmaël, stamde hij van de profeten af en had als toekomst vóór zich het doel te vervullen, dat door Abraham voorspeld was in het Oude Tes-tament. De profeet werd in zijn kinderjaren reeds wees, en wist wat het betekent als kind in de we-reld te leven zonder de tedere zorg van een moeder en de bescherming van een vader. Deze ondervinding was de eerste voorbereiding voor het kind, dat geboren was om mee te voelen met het leed van anderen. Reeds in zijn jongensjaren vindt men bij hem de sporen van zijn verantwoordelijkheidsgevoel, toen hij de koeien hoedde. Een koeherder kwam naar hem toe en zei: “Ik zal op je kudde passen, dan kan jij naar de stad gaan en plezier maken. En daarna moet jij op mijn koeien passen en dan ga ik een tijdje naar de stad.” Maar de jonge Mohammed zei: “Nee, ik zal wel op jouw kudde passen. Ga jij maar, want ik wil mijn post niet verlaten.” Dit beginsel heeft hij zijn hele leven doorgevoerd. Er gebeurde, volgens sommigen éénmaal, volgens anderen tweemaal en volgens weer ande-ren driemaal, een wonder: de borst van de profeet werd geopend door de engelen. Men zegt dat zij daaruit iets wegnamen en terstond daarna was de borst weer geheeld. Wat was dit? Het was het vergif dat ook gevonden wordt in de angel van de schorpioen en in de tand van de slang. Het is hetzelfde gif dat ook te vinden is in het hart van de mens. Alle soorten vooroordeel, haat, bitterheid, in de vorm van afgunst en jaloezie, zijn de kleine uitingen van dit vergif dat in het hart van de mens verborgen is. Wanneer dit vergif in de een of andere vorm wordt weggenomen, dan blijft de slang over in haar schoonheid en wijsheid, doch zonder haar giftand; en zo is het ook met de mens. De mens ondervindt moeilijkheden in zijn leven, vaak te zwaar om ze op het ogenblik zelf te dragen. Maar meermalen worden zulke ervaringen tot hogere inwijdingen in het leven van de reiziger op het pad. Het hart van de mens is het heiligdom van God, en wanneer het eenmaal gezuiverd is van dat gif, dan wordt het de heilige verblijfplaats waar God zelf zijn woonplaats heeft. Toen Mohammed een jongeling was, reisde hij met zijn oom die voor zaken naar Syrië ging, en hij leerde de tekortkomingen van de menselijke natuur die een grote rol spelen in de za-kenwereld. Hij wist wat winst is en verlies, en wat beide ten slotte betekenen. Dit gaf hem een wijdere blik op het leven en hij zag hoe de ene mens er op uit is om voordeel te trekken van het verlies van de ander. Hij zag, dat de mensen in deze wereld niet beter leven dan de kleine en grote vissen in het water, die ten koste van elkaar leven. Toen de tijd aanbrak, dat het land verdedigd moest worden tegen een machtige vijand, stond Mohammed schouder aan schouder met de jonge mannen van zijn land om zijn volk te verdedigen in hun heftigste strijd.

Page 61: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

61

Zijn oprechtheid in de vriendschap, zijn eerlijkheid in daden maakten hem in wijde kring ge-liefd en men noemde hem Amin, wat betekent: “hij op wie men zich verlaten kan.” In zijn huwelijk met Khatidja bleek het, dat hij een toegewijd, een liefderijk en een achtens-waardig man was als echtgenoot, als vader en als burger van de stad, waarin hij woonde. Toen kwam de tijd van contemplatie, waarin de belofte vervuld werd waarvoor zijn ziel op de wereld gekomen was. Er kwamen momenten dat het leven hem droevig toescheen, on-danks alle schoonheid en rijkdom die het hem had gegeven. Dan zocht hij tegen die neer-slachtigheid zijn toevlucht in de eenzaamheid. Uren, ja, soms dagen en weken zat hij in de bergen van Gare Hida, en probeerde te ervaren of hij iets anders kon zien, of hij iets anders kon horen, of hij iets anders kon weten. Geduldig als hij was, ging hij steeds verder in zijn zoeken op het pad van de waarheid. Ten slotte begon hij een woord te horen van innerlijke leiding: “Roep de Heilige Naam van Uw Heer aan” en toen hij die raad volgde, vond hij de weergalm van dat woord dat zijn hart steeds herhaalde, in alle dingen van de natuur. Het was alsof de wind de naam herhaalde, die hij zei. De hemel, de aarde, de maan en de plane-ten noemden allen dezelfde naam als hij. Toen hij eenmaal in harmonie was met het Onein-dige, en besefte dat zijn ziel één was met alles wat buiten en in hem was, kwam de oproep: “U bent de man. Ga in de wereld en voer Ons bevel uit. Verheerlijk Gods naam. Verenig hen, die gescheiden zijn. Wek hen, die slapen. Breng harmonie onder de mensen, want hierin ligt het geluk van de mensen”. Vaak vond Khatidja Mohammed die zich met een mantel bedekt had, opdat hij zichzelf niet zien zou, sidderend in het vooruitzicht van de verantwoordelijkheid, die hem opgelegd was. Maar zij zei steeds tot hem: “U bent de man, u, die zo vriendelijk en waar bent, zo oprecht en toegewijd, zo vergevensgezind en bereid om te dienen. Dit is het werk dat u verrichten moet. Vrees niet. U bent door de Almachtige er toe voorbestemd, heb vertrouwen in Zijn macht. Op het eind zal welslagen uw deel zijn.” Toen Mohammed zijn boodschap aan de wereld gaf, keerden zich tot zijn verrassing niet alleen zijn vijanden zich tegen hem, maar ook de vrienden die hem na en dierbaar waren. Zij wilden niet luisteren naar de verkondiging van het nieuwe evangelie. Toch ging hij voort, ondanks de beledigingen, het leed en het onrecht dat zij hem en diege-nen die wel naar hem luisterden, aandeden. Ten slotte bewees hij ondanks het feit dat hij drie keer verbannen werd, wat iedere ware profeet bewijzen moet, namelijk dat alleen de waarheid overwint en dat de waarheid steeds zegeviert.

*****

Page 62: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

62

26. Is soefisme een godsdienst De vraag wordt soms gesteld of soefisme een godsdienst is. Ja, soefisme is ‘de’ godsdienst, niet ‘een’ godsdienst. En daar het ‘de’ godsdienst is, is het altijd geweest en zal het altijd blijven. Wat wij jodendom, christendom of islam noemen, het is alles in wezen soefisme. En de vraag of de soefi’s een godsdienst, een vorm of een dogma hebben, kan beantwoord worden door te zeggen: ‘de soefi is niet onderworpen aan een vorm of een dogma, maar de soefi gebruikt vorm en dogma, zoals de ziel naam en vorm gebruikt.’ Hij, die het belang van een naam en vorm betwijfelt, moet eerst uit zijn lichaam gaan en dan vragen: waarvoor bestaat er een vorm? Zo moet hij los worden van de naam en de vorm, die hij heeft. Stel, een mens die zijn eigen naam draagt, en dan zegt: “ik ben tegen alles, wat een naam heeft”. Dat is absurd. In deze wereld van namen en vormen heeft men een naam en een vorm nodig. Wat een soefi doet, bij zijn realisatie van het wezen van godsdienst is dat hij tot het juiste begrip komt van het gebruik van namen en vormen. Hij staat namen en vormen niet toe hem te verblinden, maar hij gebruikt namen en vormen ten behoeve van het doel dat hij in zijn leven heeft te vervullen. In de Soefi Eredienst kennen we een verering van alle heilige geschriften en van alle gods-diensten. Dat wil echter niet zeggen, dat we een bespreking of debat hebben over vergelij-king van godsdiensten. Evenmin bedoelen we met die heilige boeken op ons altaar dat wij alleen geloven in die bepaalde geschriften en dat we alleen die erkennen en waarderen, en andere zouden verwerpen. En bij het aansteken van de lichten, in naam van de grote wereldgodsdiensten, bedoelen we niet dat dit de enig bestaande godsdiensten zijn, of dat dit de enige godsdiensten zouden zijn waarin wij geloven, terwijl we andere godsdiensten zouden verwerpen. We bedoelen er alleen mee dat onze godsdienst is, wat genoemd mag worden ‘de’ gods-dienst, een godsdienst die álle heilige geschriften omvat en álle godsdiensten. Dus: een godsdienst die de waarde van Wijsheid erkent, een godsdienst waarvan God alleen gevonden kan worden in Waarheid.

*****

Page 63: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

63

27. De universele eredienst De verschillende kaarsen die aangestoken worden, drukken slechts onze trouw en eerbied uit voor alle verschillende leraren, verschillende godsdiensten en verschillende geschriften. Daarom is deze universele eredienst van de Kerk van Allen, de dienst van alle Kerken. Het is een dienst, een eredienst, en tegelijkertijd is het een training voor onze geest om de godsdienst van verschillende mensen te eerbiedigen. Als iemand de geschiedenis van godsdiensten leest, hoe de volgelingen van de verschillende godsdiensten veldslagen en oorlogen tegen elkaar hebben gevoerd, ter verdediging van de uiterlijke vorm van de godsdienst, dan moet zoiemand wel toegeven dat de volgelingen van de grote leraren hun geloof of leerstellingen niet goed nagevolgd hebben. Het is de universele eredienst, het is die godsdienst, die de godsdienst was van al die leraren, die gekomen en weer gegaan zijn. Het was de boodschap van Jezus Christus en van alle an-dere grote leraren van de mensheid. Daarom is er geen aparte lijn, het is steeds dezelfde lijn, het is steeds dezelfde boodschap, die aan de wereld gegeven werd. Het is de voortzetting van alle grote godsdiensten, die van tijd tot tijd gekomen zijn en waarin allen verenigd zijn, wat steeds de wens van alle profeten is geweest. En werkelijk is de wens van de grote leraren van de mensheid geheel in vervulling gegaan in deze universele eredienst. Want het was hun idee dat nu vervuld wordt als resultaat van hun lering en het geven van de boodschap aan de mensheid. En hoewel we maar met heel weinigen zijn, die zich bestemd voelen om God en de mens-heid te dienen in deze richting, moeten wij ons wel gezegend voelen. En in de kracht van die zegening zullen we ons aangemoedigd voelen en geholpen, om God en de mensheid te dienen.

*****

Page 64: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

64

28. De Soefi Beweging is een voorbereiding op een wereldgodsdienst De Soefi Beweging is een voorbereiding op een wereldgodsdienst, een wereldgodsdienst voornamelijk in drie richtingen. De ene richting is die van filosofisch levensinzicht, de andere brengt broederschap tot stand tussen rassen, naties en geloven, en de derde richting is die, waaraan de wereld het meeste behoefte heeft, namelijk de godsdienst van deze tijd. Nu zult u vragen: “Bestaat er dan behoefte aan een nieuwe godsdienst?” Het antwoord is, dat het geen nieuwe godsdienst is. Het is de voortzetting van dezelfde oude godsdienst die altijd bestaan heeft en altijd zal bestaan. Een godsdienst die verbonden is aan alle grote leraren, die alle heilige geschriften aanvaardt en die door grote groepen van de mensheid worden vereerd. Op het altaar vinden we de heilige boeken van de Hindoes, van de Joden, van de Zoroastriërs, van de Boeddhisten, van de Christenen en van de aanhangers van de Islam, en op het altaar zijn kaarsen geplaatst die de verschillende wereldgodsdien-sten symboliseren. Kan men dit ooit een nieuwe godsdienst noemen? Zijn dit nieuwe godsdiensten? Zijn deze heilige geschriften nieuw? Het is de eenheid van godsdienst die de droom was van Jezus, de inspiratie van Mohammed, het oogmerk van Abraham en het verlangen van Mozes. Wat de profeten van het verleden niet tot stand konden brengen, als gevolg van de moeilijke tijdsomstandigheden waarin zij leefden, kan nu bereikt worden als de vervulling van hun gebeden, die duizenden jaren geleden werden opgezonden. Al is de Soefi Beweging nog in haar jeugdstadium, ze is de dienares van God en de hele mensheid. De vervulling van haar zending is de wereldboodschap en de zegening die we ontvangen in deze dienst, is de zegening van alle grote leraren, profeten en verlichte zielen tezamen.

*****

Page 65: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

65

29. Het Godsideaal God en het Godsideaal zou men kunnen zien als de zon en het licht. Evenals er tijden zijn, dat de zon door wolken wordt bedekt, zo zijn er ook tijden dat het Godsideaal bedekt wordt door het materialisme. Maar als de wolk voor een ogenblik de zon bedekt, dan betekent dat niet dat de zon voor ons verloren is en ook al lijkt bij het overheersen van het materialisme het Godsideaal verdwenen, daarom is God er nog wel. Het gaat met de wereld als met de altijd rijzende en vallende golven van de zee. De ene tijd schijnen ze zich te verheffen en de andere tijd weer neer te vallen, maar bij elk rijzen en dalen van de golven, blijft de zee toch dezelfde. En zo is, met al zijn veranderingen, het leven steeds hetzelfde. Wij zien dat in de laatste jaren over de gehele wereld een fase is gekomen dat het Gods-ideaal volkomen vergeten lijkt te zijn. Dat betekent niet, dat de kerken zijn verdwenen, het betekent niet dat God niet bestaat, maar dat een licht dat er eenmaal was, bedekt is en op-gehouden heeft om voor ons te schijnen. Maar evenals er een nacht is na de dag, zo komen ook deze veranderingen in de toestand van het leven: licht en duisternis. In het huidige tijdperk van wetenschap aan de ene zijde, materialisme aan de andere en koopmansgeest bovenaan, schijnt de mens zich verblind te hebben door zijn zucht naar rijk-dom en macht en hij kan niets anders zien. Niet dat er niet gezocht wordt naar licht, het is de aard van elke ziel om te zoeken naar licht, maar de grote vraag is: hoe kan het licht in de wereld komen als het ene volk vijandig staat tegenover het andere, en het ene ras tegenover het andere, en de volgelingen van de ene godsdienst tegenover de volgelingen van de ande-re. Hoe kan er dan vrede zijn, en hoe kan dan het licht komen? Het teken van de dag is dat alle dingen duidelijk waarneembaar zijn en het teken van de nacht is dat niets gevonden of gezien wordt, het is donker. De vreselijke nachtmerrie die de wereld doorgemaakt heeft, is juist voorbij en ofschoon die golf, die nachtmerrie, voorbij schijnt te zijn, zijn haar gevolgen nog steeds aanwezig en de gevolgen zijn erger dan bloed-vergieten. Wanneer de mens dorst naar het bloed van zijn medemens, hoe kunnen wij dan zeggen dat er licht is? Als een mens vol vreugde aan zijn dis kan zitten en eten, terwijl zijn buurman sterft van honger, waar is dan het licht? En dat is de toestand waarin het mensdom heden ten dage verkeert. En wat is de oorzaak? Dat het Licht, het Godsideaal ontbreekt. Mij trof eens als iets aardigs het eenvoudige antwoord van een dienstmeisje toen iemand kwam en aanklopte, maar het meisje was bezig en kon niet dadelijk komen, zodat zij de man liet wachten. Toen zij tenslotte kwam, was hij erg boos en zei: “Waarom heb je niet eerder open gedaan?” Ik vroeg het meisje: “Waarom denk je dat die man zo boos was?” Zij ant-woordde onschuldig: “Omdat God niet in hem is.” Het woord van Christus is dat God Liefde is, en als God Liefde is, dan kunnen wij, ieder van ons, bewijzen dat God in ons is door in ons leven uitdrukking aan Hem te geven.

Page 66: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

66

Zeker, al naar gelang van de uiterlijke gewoonten van de verschillende godsdiensten gaat de een naar de kerk, de ander naar een moskee, een derde naar de synagoge, en weer een an-der naar de tempel van Boeddha. Maar de innerlijke kerk is niet in een moskee, of in een synagoge. Ze is in het hart van de mens waar God Zijn woonplaats heeft en waar Christus verblijft. Als dit goddelijk element in het menselijk hart straalt, dan zal de mens naar het ge-bedshuis gaan, en dan zal zijn gebed verhoord worden. Er bestaat in India een bekend verhaal van een meisje dat de plek voorbijging waar een moslim zijn gebeden verrichtte en het voorschrift is dat niemand de plek mag voorbijgaan waar een mens in gebed is. Toen het meisje terugkwam, zei de man tot haar: “Wat een on-beschaamdheid. Weet je wel wat je gedaan hebt?” “Wat heb ik dan gedaan?” vroeg het meisje. En de man zei dat niemand over die plek had mogen gaan. “Ik bedoelde er geen kwaad mee” zei het meisje, “maar vertelt u mij eens wat verstaat u onder bidden?” “Voor mij is bidden het denken aan God” zei de man. “O”, antwoordde zij, “ik ging naar mijn ge-liefde toe en ik dacht aan hem en daarom zag ik u niet; maar als u aan God dacht, hoe kon u mij dan zien?” De gedachte is, dat een gebed levend wordt als het uit een levend hart oprijst. Wanneer het hart dood is, heeft het gebed geen betekenis, het is dood. Er bestaat het verhaal van een Arabier die naar de moskee ijlde op de tijd dat het gebed tot God werd gezegd, maar voor-dat hij daar aankwam, waren de gebeden afgelopen. Onderweg ontmoette hij een man die uit de moskee kwam en hij vroeg hem: “Zijn de gebeden al afgelopen?” De man antwoordde bevestigend, de ander zuchtte diep en zei: “Helaas”. Toen vroeg de man: “Wilt u mij de uit-werking van uw zucht geven in ruil voor de uitwerking van mijn gebeden?” en de ander stemde daarin toe. De volgende dag zag de eenvoudige man de profeet in een droom die hem vertelde dat hij een slechte ruil had gedaan, want die ene zucht was evenveel waard als alle gebeden van een heel leven, want die zucht kwam uit het hart voort. Er zijn verschillende soorten van mensen op verschillende treden van geestelijke ontwikke-ling en het spreekt vanzelf, dat ieder zich een voorstelling van God maakt wanneer hij bidt, al naar gelang van zijn eigen evolutie. Kan iemand oordelen over een ander die bidt en kan hij zeggen: “God is niet dit of dat?” Mensen die anderen hun geloof opdringen brengen hen vaak juist in opstand tegen dat geloof, ook al zou het ’t ware zijn. Er is een grote mate van tact, van bedachtzaamheid en voorzichtigheid nodig om het geloof van iemand anders uit te leggen, of er iets in te willen verbeteren. In de eerste plaats is het aanmatigend, als een mens een uitleg wil geven van God, ofschoon de mens vandaag de dag graag God niet alleen zou willen verklaren maar zelfs zou willen onderzoeken of de geest van God bestaat. Enige tijd geleden heb ik mij vermaakt met het bericht dat er mensen zijn die niet alleen geesten willen fotograferen maar zelfs de ziel willen wegen! In oude tijden was het zeer goed dat de staat eerbied voor het Godsideaal en de godsdienst had en dat ze de mensen ook leerden om eerbied te hebben. Tegenwoordig wil de mens wat

Page 67: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

67

hij noemt ‘vrijheid’ in de godsdienst hebben, zelfs in dat waarop alle godsdiensten gebouwd zijn, in het Godsideaal! Maar men moet wel bedenken dat het niet het pad van vrijheid is, dat naar het doel van vrijheid leidt, maar het pad van het Godsideaal, dat leidt naar het einddoel van de waarheid. De mens heeft eerbied voor zijn moeder of vader, voor echtgenoot of echtgenote, of voor zijn meerderen, maar zij hebben begrensde persoonlijkheden. Aan wie moet hij dan de hoogste eerbied schenken? Slechts aan één wezen – aan God. De mens kan een ander men-selijk wezen liefhebben, maar juist het feit dat hij een ander menselijk wezen liefheeft maakt, dat hij niet alles kan geven wat hij zou willen. Om uitdrukking te geven aan alle liefde, die in hem is, moet hij God liefhebben, die onbegrensd is. Men voelt bewondering voor alles wat schoon is, in kleur, in klank of in vorm. Maar alles wat schoon is heeft zijn beperkingen. En wanneer men uitrijst boven de beperkingen, dan is er die volmaaktheid, welke God alleen is. Veel mensen zeggen: “Zeker, de volmaking van alles, van liefde, harmonie en schoonheid is God; maar waar is de persoonlijkheid van God?” Deze moeilijkheid voelen sommigen wanneer zij zoeken en niets kunnen vinden om te aan-bidden, dat anders is dan alles wat zij om zich heen zien. In alle tijden hebben de mensen afgoden aanbeden, of de zon, of het vuur, of een andere vorm waarin zij God zagen, omdat zij niet in staat waren verder te kijken dan hun ogen kon-den zien. Het is natuurlijk gemakkelijk om iemand te bekritiseren of met verachting op hem neer te zien. Maar in werkelijkheid is het toch een bewijs dat elke ziel er naar verlangt ie-mand te bewonderen, te aanbidden, of te vereren. Er wordt ons een verhaal verteld van Mozes. Op een dag ging hij langs een hoeve en zag een boerenjongen die daar stil zat en tot zichzelf sprak: “O, God, ik heb u zo lief, als ik U hier in deze velden zag, dan zou ik U een zachte legerstede geven en heerlijke spijzen, en ik zou zorgen dat geen wilde dieren U zouden naderen. U bent mij zo dierbaar, en ik verlang zo U te zien. Als U slechts wist hoe lief ik U heb, dan weet ik zeker, dat U zich aan mij zou vertonen.” Mozes hoorde dit en sprak: “Jongeman, hoe durf je zo over God te spreken? Hij is de vorm-loze God die alles behoedt en beschermt, en geen wild dier of vogel zou Hem kwaad kunnen doen.” De jongen boog verdrietig het hoofd en huilde. Er was iets voor hem verloren gegaan en hij voelde zich erg ongelukkig. Toen kreeg Mozes een openbaring, als een innerlijke stem die tot hem sprak: “Mozes, wat heb je gedaan? Je hebt een waar minnaar van Mij geschei-den. Wat doet het er toe, hoe ik genoemd wordt, of hoe ik toegesproken word? Ben Ik niet in alle vormen?” Dit verhaal maakt ons duidelijk en leert ons, dat het alleen een onwetende kan zijn die een ander ervan beschuldigt dat hij een verkeerd begrip omtrent God heeft. Het leert ons hoe voorzichtig wij moeten zijn met het geloof van een ander. Zo lang deze de vonk heeft van zijn liefde voor God, moet men zacht die vonk aanblazen, opdat er een vlam uit op mag laaien, anders zal die vonk worden uitgedoofd.

Page 68: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

68

Hoe zeer hangt in het algemeen de geestelijke ontwikkeling van de mensen af van één gods-dienstig mens! Hij kan het licht verspreiden of het doen afnemen, wanneer hij anderen zijn geloof opdringt. Ofschoon er geen spoor van Gods persoonlijkheid aan de oppervlakte gevonden kan wor-den, kan men toch zien dat er een bron is waaruit alle persoonlijkheid voortkomt, en een doel waarheen alles moet terugkeren. En als er één enkele bron is, wat een grote Persoon-lijkheid moet die ene Bron dan zijn! Dit kan niet geleerd worden door groot intellect, ook zelfs niet door de studie van metafysica of vergelijkende godsdiensten, het kan alleen begrepen worden door een zuiver en eenvou-dig hart vol van liefde. De grote persoonlijkheden, die van tijd tot tijd op aarde zijn neergedaald om in de mens die liefde te doen ontwaken, die zijn goddelijk erfdeel is, vonden altijd eerder weerklank in de onschuldige, eenvoudige zielen dan bij grote intellectuelen. De mens verwart vaak wijsheid met intellect en intellect met wijsheid. Maar dat zijn twee verschillende dingen: de mens kan wijs zijn en knap, en de mens kan ook knap zijn en geen wijsheid bezitten. Iemand die knap is kan zoeken en zoeken, en toch God niet vinden. Het is een stroom, de stroom van liefde die leidt tot God. Er bestaat een verhaal van een koning die in de bossen op jacht was en hongerig aan een huis kwam van een boer die hem vriendelijk ontving. Toen de koning afscheid nam van de boer was hij zo getroffen door diens vriendelijkheid, dat hij tegen hem zei, zonder hem mee te delen dat hij een koning was: “Neem deze ring en als u ooit in moeilijkheden raakt, kom dan naar mij in de stad en ik zal zien wat ik voor u kan doen”. Na enige tijd was er een hongersnood. De boer was in grote moeilijkheden en zijn vrouw en kind waren stervende en hij ging naar de stad om die man te zoeken. Toen hij de ring toon-de, werd hij bij de koning toegelaten. De boer trad het vertrek binnen en zag dat de vorst in gebed verzonken was, en toen daarna de koning naar hem toe kwam, vroeg de man: “Wat deed u daarnet?” “Ik bad om vrede, liefde en geluk voor mijn onderdanen”, antwoordde de koning. “Dus er is iemand, die machtiger is dan u” zei de boer, “iemand, tot wie u zich moet wenden voor wat u nodig hebt? Dan zal ik ook gaan tot Hem, die groter is dan u en van wie zelfs uw lot afhankelijk is.” De boer wilde verder geen hulp aannemen en tenslotte liet de koning alles wat nodig was naar zijn huis zenden met de opdracht dat niemand mocht vertel-len dat het van de koning kwam. De gedachte is dat niet alleen geloof noodzakelijk is, maar ook overtuiging. Geloof is één ding, maar overtuiging is iets levends. En de waarschuwers en leraren van de mensheid en de grote predikers die van tijd tot tijd gekomen zijn toen de duisternis overheerste, welke boodschap brachten zij? Brachten zij de wereld nieuwe godsdiensten of nieuwe theorieën? Nee. Jezus Christus heeft gezegd: “Ik ben niet gekomen om een nieuwe wet te brengen, ik

Page 69: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

69

ben gekomen om de wet te vervullen.” Zou iemand ooit nog een nieuwe theorie kunnen brengen? De wetenschapsmens misschien, maar niet een geestelijke boodschapper. Wat bracht de geestelijke boodschap dan? Zij bracht de wereld een levende God, een licht dat achter de woorden verborgen was. Met zijn geestelijke boodschap heeft God Zijn Leven en Licht aan de wereld gebracht. Het werk van de Soefi Beweging heeft tot taak in deze tijd een betere verstandhouding te-weeg te brengen tussen de volgelingen van de verschillende godsdiensten. De Soefi Bood-schap is geen nieuwe boodschap, hoewel zij zich wel als zodanig voordoet. Het is de weer-klank van dezelfde stem, die stem die we door alle eeuwen hebben kunnen horen. Op dit ogenblik, nu rassen en naties en de volgelingen van verschillende godsdiensten allen tegen elkaar strijden, is de tijd gekomen dat alleen een woord van eenheid en vrede allen in God kan verenigen. De Soefi Orde is geen aparte gemeenschap en geen aparte godsdienst. Zij is een kern van menselijke broederschap die de innerlijke noodzaak van iedere ziel is. De Soefi Boodschap is aan alle naties gegeven en doet een beroep op alle rassen en de vol-gelingen van alle godsdiensten. Zij leert de mensen hun eigen godsdienst te volgen, wat die ook moge zijn. Zij wil dat de mensen oprecht zijn en beter begrijpen. En dat zij niet alleen in God geloven en in de woor-den van Christus, maar dat zij ook vertrouwen hebben in Hem en in zijn goddelijk Woord. We moeten denken aan de verdraagzaamheid van de meester en aan zijn vergevensgezind-heid, en hoe de wereld er vandaag de dag uit zou zien als wij dat ook in ons hadden! Als we de natuurlijke godsdienst volgen, de goddelijke impuls die in ieders hart is, dan bele-ven we de ware godsdienst.

*****

Page 70: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

70

30. De Universele Eredienst Wat is de Universele Eredienst? Hoewel in haar jeugdstadium, is het de godsdienst van het heden en het geloof van morgen. Maar wat voor soort van godsdienst is het? Het is dezelfde godsdienst waarvan Jezus Christus heeft gezegd: “Ik ben niet gekomen om een nieuwe wet te geven. Ik ben gekomen om de oude wet te vervullen.” Daarom, deze nieuwe boodschap, wat is zij? Ze is dezelfde Boodschap van alle tijden. Zijn de werkers van deze boodschap priesters? Neen, zij zijn de soldaten van het leger van vrede, het leger dat werkzaam is om vrede te brengen tussen de verschillende godsdiensten van de wereld. Die verschillende godsdiensten, die onderling redetwisten en argumenteren en verwijdering tussen elkaar hebben teweeggebracht, die elkaars godsdienst beschouwen als iets verkeerds. Wat is dan onze bedoeling met deze eredienst? Ons idee is hier iets te leren. Wij leren van deze dienst dat wijsheid, waar en wanneer ze ook tot de wereld kwam, één en dezelfde Goddelijke Waarheid bevat. Dat is de Waarheid die de enige godsdienst is, en het is de God-delijke Waarheid, die ons verlost. Is dat dan niet de godsdienst van Christus, als we deze Meester niet willen beperken tot een bepaalde tijdsperiode en tot een bepaald Boek? Voor de denkende mens is het inderdaad de boodschap van Christus. Maar is het ook de boodschap van Boeddha, van Mohammed, van Mozes, van Abraham en van Salomo. Zijn zij gekomen met vele waarheden, of met één waarheid? Als zij met vele waarheden kwamen, dan moeten er vele goden zijn. En als er vele goden en waarheden zijn dan zouden wij, als wij elkaars taal niet kunnen verstaan en als wij uitgaan van de verschillen, elkaars hart niet kunnen verstaan. Maar dit is niet zo. Wij kunnen elkaars hart wel verstaan, zelfs al verstaan we elkaars taal niet. Maar wat leert ons dit? Het leert ons dat in deze wereld van verscheidenheid van namen en vormen, waarin wij elkaar afzonderlijk en verdeeld zien, indi-vidueel zowel als collectief, als behorende tot verschillende naties en godsdiensten, dat we in de Geest één zijn en hetzelfde en dat wij ons in de Geest kunnen verenigen. Kan het ook maar voor een ogenblik godsdienst genoemd worden dat de kinderen van God zich van elkaar verwijderen in de naam van geloof, in de naam van godsdienst? Waar ligt het ware geluk? In het begrijpen van elkaar, in ons onderling één zijn, in onze onderlinge harmo-nie. Denk eens aan de moeilijkheden, die de mensheid de laatste jaren doorworstelen moest. Maakt het de indruk dat die thans een einde nemen? Geenszins. Als de moeilijkhe-den in de ene vorm schijnen te eindigen, dan duiken ze in een andere vorm weer op. Het lijkt op een bloedvergiftiging waarbij, als één wond geneest op een andere plaats het vergif weer een uitweg zoekt. En hoe kan de wereld gezuiverd worden en deze moeilijkhe-den overwinnen? Niet door politieke of financiële actie. Nee, de godsdienst is het geneesmiddel van de mensenwereld. En welke godsdienst?

Page 71: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

71

Niet deze of die godsdienst, maar dé godsdienst, de éne godsdienst. Dat is de godsdienst die de godsdienst is van de hindoes, van de moslims, van de christenen, van de joden en van iedereen. Want wij allen, wat ook onze kaste, geloof, ras, natie of godsdienst moge zijn, kunnen ons slechts in Eén verenigen en die Ene is God en dat is de Goddelijke Waarheid. In die vereniging met God en de Goddelijke Waarheid ligt ons gehele geluk.

*****

Page 72: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

72

31. Wat is godsdienst Wat is godsdienst? Godsdienst is een les, een les die ons op de juiste wijze leert te leven en het doel doet bereiken, waarvoor wij geboren zijn. Godsdienst is van tijd tot tijd aan de we-reld gebracht met behulp van hen, die de Boodschap van God aan de wereld brachten. Zij, die met deze boodschap van godsdienst kwamen, hebben deze in verschillende vormen gegeven, in overeenstemming met de evolutie van de mensen van die tijd, maar de gods-dienst was één en dezelfde. Er is nooit een andere godsdienst geweest dan die éne, want God is Eén, de Goddelijke Waarheid is één en zo is ook de godsdienst één. Als er enig verschil is, dan betreft dit de vorm, niet de ziel van de godsdienst. Het is hetzelfde water, het zuivere water, gedaan in verschillende vaten. Het ene vat is in India gemaakt, het andere in China, weer een ander in Arabië en een ander misschien in de Westerse wereld. Het is als een waterstroom die uit een fontein komt en uiteenvalt in vele stralen, die alle uit één hoofdstroom ontstonden. Het juiste inzicht in godsdienst verkrijgt men niet door te re-detwisten over de verschillen in vorm, zeggende: “Uw godsdienst is slecht, de mijne is be-ter.” De ware godsdienst is de herkenning van het éne Leven in álle vormen. Er zijn hier ver-schillende kaarsen op het altaar, iedere kaars symboliseert een andere leraar en een andere godsdienst, maar het licht is hetzelfde in allen. Wat leert ons deze dienst? Hij leert ons: één licht, maar verschillende lampen. Het zijn niet de verschillende lampen, die tot ons moeten spreken. Neen, het is het éne Licht, dat ons hart moet treffen. Het is deze godsdienst van eenheid, die Jezus Christus kwam onderwijzen. De lering van Mozes en de strevingen van Mohammed waren allen op dat doel gericht. Alles wat Boeddha heeft geleerd, alles wat Krishna heeft gezegd, alles vloeit samen in één ding en dat is: het is één Licht, dat het goddelijk Licht is. En het is de leiding die van dat licht uitgaat, die het pad wordt dat de mensheid te betreden heeft. De Soefi Beweging, hoewel die in haar jeugdstadium verkeert, is bestemd God en de mens-heid te dienen in die richting. De Soefi Boodschap is de weerklank van dezelfde goddelijke boodschap die steeds is gegeven en die de mensheid eeuwig zal verlichten. Godsdienst heeft zijn plaats in deze wereld, in welke toestand die ook verkeert. Vanaf de aanvang van de beschavingen hingen de mensen de een of andere godsdienst aan. Zoals vanzelf spreekt, werd telkens er als een nieuwe godsdienst kwam, de vorige uitgeroeid. Maar wat werd uitgeroeid? Was het de godsdienst zelf of was het de verwording daarvan die uitgeroeid werd? Waarheid is Waarheid, godsdienst is godsdienst. Godsdienst kan nimmer worden uitgeroeid. Die godsdienst die de behoefte is van elke ziel, die godsdienst, heeft al-tijd bestaan en zal er altijd zijn. Het is alleen zijn uiterlijke vorm, de uiterlijke dogma’s die in sommige tijden onzuiver werden en niet meer beantwoordden aan het verlangen van de mensheid in dat stadium van geestelijke evolutie.

Page 73: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

73

Doordat dit niet begrepen werd, heeft de mens zich dikwijls tegen godsdienst gekeerd, niet wetende dat men zich verzette tegen de verwording en niet tegen de godsdienst zelf. En de wereld van tegenwoordig schijnt opnieuw in opstand te komen tegen godsdienst. Een verzet dat op een bedwelming lijkt. Als de mensen in opstand komen tegen iets, weten ze niet of ze goed of kwaad doen. Als iemand onenigheid heeft met zijn vriend, dan vergeet hij door aandacht te schenken aan diens fouten tevens diens verdiensten. Daardoor staat de mens, bedwelmd door een verzet tegen godsdienst, dat feitelijk gericht is tegen verwording, in zijn onwetendheid ook op tegen God, of tegen de vorm, of tegen het gebed, of iets an-ders, dat hem van godsdienstige aard toeschijnt. Maar als u zijn ziel onderzoekt, dan bemerkt u, dat daar plaats is voor godsdienst. En wat is de uitkomst geweest van het verzet in de westerse wereld van nu? Het heeft een toestand geschapen waarin het mode is geworden om godloochenaar te zijn. Er zijn mensen die de naam van God zouden willen uitspreken, maar bevreesd zijn dat dit tegen de mode zou zijn, tegen de gewoonte van de tijd. Dat is juist zoals in het verleden. Een atheïst in het verleden zou niet durven zeggen dat hij niet geloofde, hij had de gewoonte te eerbiedigen. Het resultaat van deze toestand is, dat de mens in beslag wordt genomen door stoffelijk voordeel, en dat de geestelijke winst en de hemelse inspiraties zijn weggevaagd uit zijn ge-zichtsveld. De Soefi Beweging is bestemd om haar rol te spelen in de huidige toestand waarin de wereld verkeert. En hoe klein en jeugdig zij ook is, ze heeft een wijde horizon en een uitgestrekt arbeidsveld vóór zich. Haar taak is aan de wereld die godsdienst te brengen die altijd de godsdienst van de mens-heid geweest is, de godsdienst van de natuur, van het leven. Elkaars geloof, elkaars heilige geschrift, elkaars leraar willen we eerbiedigen. Het is daarom niet alleen een kerk, het is ook een school, waarin we leren de godsdiensten van alle mensen en hun geschriften te eerbiedigen. Onze diepe eerbied te betuigen aan de leraren, die door die godsdiensten ten hoogste werden vereerd. Dit was het streven van alle grote profeten en nu is de tijd gekomen dat hun aller wens in vervulling gaat. Door in die richting werkzaam te zijn, ontvangen wij de zegeningen, de inspi-ratie en de kracht van alle zielen, die in vroeger tijden in deze wereld zijn gekomen, om de mensheid te doen ontwaken voor het doel, dat het verlangen is van elke ziel.

*****

Page 74: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

74

32. De kerk voor Allen De dienst van de kerk voor Allen is een Universele Eredienst. In deze dienst zijn de christelij-ke-, de moslim-, de boeddhistische-, de hindoe eredienst, ja álle erediensten samengevat. Daardoor wordt de zegening van Christus gegeven vanaf het altaar, aan degene die de zege-ning van Jezus Christus zoekt. Degene, die de zegening van Mozes vraagt, ontvangt die van Mozes. Wie de zegening van Boeddha zoekt, voor die is er de zegening van Boeddha. En zij, die de zegening zoeken van al deze Groten, die op verschillende tijdstippen verschenen, zij worden door hen allen gezegend. Daarom is deze dienst de vervulling van de wens van Christus. Dit is daarom ook de ere-dienst die Mozes gehad zou hebben, als zijn tijd dat mogelijk had gemaakt. En dit is de dienst die Mohammed op het oog had, want de Islam was bestemd voor álle godsdiensten van de wereld. Geen enkele grote Leraar kwam ooit op aarde met de bedoeling om de mensen te verdelen in sekten en geloofsgemeenschappen. Onze Beweging is dus een actie om in die richting een dienst aan God en de mensheid te verrichten, zonder de minste bedoeling om een afzonderlijke gemeenschap te vormen. Het doel van deze eredienst is de mensen die tot verschillende godsdiensten behoren, te verenigen. Deze Beweging is in haar beginstadium, begint haar werkzaamheid, maar haar hoogtepunt zal een wereldbeweging zijn. Het is de wereldboodschap en die godsdienst, die de godsdienst zal zijn van de gehele mensheid. Een godsdienst, die niemand onttrekt aan zijn eigen godsdienst, maar die diens eigen godsdienst juist krachtiger en verlichter maakt, die iedereen meer doet voelen voor zijn eigen godsdienst. Een godsdienst, die verdraagzaam-heid predikt ten aanzien van ieders geloof. Een godsdienst, die het hart van de mens opent voor de woorden van wijsheid, onverschillig van welke zijde die woorden komen. Deze eredienst is niet enkel een kerk, maar tevens een leerschool om de les van verdraag-zaamheid te leren. Een les om ons te leren ons te hechten aan álle leraren, om ons te leren álle heilige geschriften te eerbiedigen. Een les, die ons leert dat wij onze eigen godsdienst niet behoeven op te geven, maar dat we alle godsdiensten moeten bijéénvoegen, ten einde de heiligheid van de godsdienst volledig te maken.

*****

Page 75: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

75

33. De idee van heiligheid Het gevoel van heiligheid komt voort uit de diepste diepte van het hart, wat men mag noe-men: de goddelijke verblijfplaats. En daarom is het godsdienstige gevoel van veel groter waarde dan de uiterlijke vorm. Mensen hebben in alle tijden, hen die niet dezelfde vorm vereerden als zijzelf, heidenen of afgodendienaars genoemd en die haat is de oorzaak ge-weest van alle oorlogen en onenigheden tussen de godsdiensten van de wereld. Hoe voornaam, schoon en bewonderenswaardig een godsdienstige vorm ook mag zijn, als er geen ernstig hart mee gepaard gaat, is ze waardeloos. Daarom is de ware godsdienst dat gevoel, dat in de diepste diepte van ons wezen wordt ge-vonden. En als dat gevoel eenmaal werkelijkheid is geworden, dan begint men van nature datzelfde gevoel in een ander te eerbiedigen. Ik heb zeer dikwijls het teken gezien van een waarlijk godsdienstig mens. Iemand die waarlijk godsdienstig is zal, als hij een ander mens onverschillig tot welke godsdienst deze behoort bezig ziet met zijn eredienst, hem eerbiedi-gen omdat hij in zijn hart hetzelfde gevoel ervaart. Het is daarmee als met de taal van de moeder, het gevoel dat een moeder voor haar kind heeft. Al gaat ze naar de noordpool, als ze daar een andere moeder ontmoet en haar taal niet spreekt, dan verstaat ze toch het ge-voel van die moeder voor haar kind. Daarom is godsdienst een godsdienstig gevoel, het hei-lige gevoel. Godsdienst is geen vorm, want als het gevoel aanwezig is, dan eerbiedigt men dat gevoel in élke vorm, waarin het zich uitbeeldt. Er bestaat het verhaal, dat Mozes door het land trok en een jonge boer zag, een jongen die misschien pas voor het eerst een godsdienstige toespraak had gehoord en de naam van God. Deze jongen die daar zat te leunen tegen een boom, riep God aan wiens naam hij in de preek had gehoord en hij zei: “O God, als ik U ooit mocht zien, als U hier kwam, U kunt zich niet voorstellen, wat ik voor U zou doen. Ik zou U met me mee nemen naar huis en U het heer-lijkste eten geven dat ik voor U kon klaarmaken, en ik zou U mijn beste kleren geven en ik zou zo goed mogelijk op U passen. En Als de wolf kwam zou ik U met mijn leven verdedigen.” Mozes hoorde deze uitingen van de jeugdige boer en zei tot hem: “Wat zeg je daar toch?” “God, die de beschermer van alle mensen is, kan jij niet beschermen. Geen enkel gevaar kan Hem treffen. Hij is boven alle gevaar verheven. Wolf en tijger en leeuw behoren Hem, want Hij heeft ze zelf gemaakt, en Hij is niet afhankelijk van ons aards voedsel.” De jongen werd toen door zulk een gevoel van wanhoop getroffen, dat hij niet meer wist waarheen te gaan, wat te zeggen of te denken. Maar, toen Mozes verder ging vernam hij zoals gewoonlijk Gods stem. En deze stem sprak: “Mozes, wat hebt ge gedaan? Wij zonden u naar de aarde om hen die Ons liefhebben, dich-ter tot Ons te brengen en gij verwijdert hen van Ons. Ieder die Ons liefheeft, maakt zich van Ons een voorstelling die verschilt al naar de graad van zijn ontwikkeling.

Page 76: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

76

Wij slaan geen acht op de manier waarop de mens Ons nadert, want Wij kennen zijn diepste gevoelens jegens Ons.” Om dit te leren, om deze opvatting te doen doordringen, heeft de Soefi Beweging haar Uni-versele Eredienst. Om te doen inzien, dat de vorm, waarin men vereert er niet op aankomt. Als iemand in God gelooft dan is hij bij ons welkom, onverschillig wat hij gelooft. Deze Eredienst brengt niemand af van zijn eigen weg, maar plaatst voor een ieder diens ei-gen heilige Boek. In deze dienst oefent men zich om zijn eigen godsdienst lief te hebben en om verdraagzaam te zijn ten aanzien van de godsdienst van anderen. In deze tijd dat de wereld zozeer is verdeeld dat de een de ander tegenwerkt, is het hoogst nodig dat alle mensen zich in God verenigen. Want in welk opzicht mensen ook verschillen, voor God zijn ze niet verschillend. Hij is de Vader van de gehele mensheid en wij allen zijn voor Hem als zijn kinderen. De Universele Eredienst herinnert ons daaraan en bereidt ons voor om met elkaar te sympa-thiseren en brengt ons de zegening van alle vormen van Wijsheid, die tot ons gekomen zijn door de verschillende grote leraren van de mensheid. Er is één God, één Goddelijke Waarheid en daarom kunnen er geen vele godsdiensten be-staan. Er is slechts één Godsdienst. En als we die Waarheid tot een levende werkelijkheid in ons kunnen maken, dan zullen wij waarlijk de weldaden ontvangen van dat wat godsdienst genoemd wordt.

*****

Page 77: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

77

34. De betekenis van de Universele Eredienst Wat betekent deze dienst? De dienst, een godsdienstige dienst, is een oefening, een oefe-ning vóór de veldslag. En wat is die veldslag? Ons leven van alle dag. Als de godsdienst alleen bestaat uit de eredienst, dan hebben we één dag godsdienst en zijn we er de overige dagen van de week van verstoken. Maar zo is het niet. De eredienst is het opwinden, hij windt het denkmechanisme op, de gedachte van de eenheid van alle gods-diensten, van alle mensen. Het is om dat mechanisme op te winden, dat wij elke week de dienst bijwonen. Het denkvermogen wordt evenals een klok opgewonden, ten einde de ge-hele week te lopen. Wat we hier ontvangen is de gedachte, dat God één is, dat de Goddelijke Waarheid één is, en dat de godsdienst één is. Er kunnen geen twee godsdiensten zijn, dat is een verwarring, een begoocheling van het menselijk denken. Wanneer mensen elkaar niet kunnen begrijpen, zeggen zij: “Uw godsdienst is een andere dan de mijne.” Maar het verschil ligt niet in God, het verschil behoort tot de aarde. Wij zijn op aarde, maar we zijn niet gebonden aan de aarde. Wij zijn gebonden aan God. En wat wordt verwacht van ons bij het verwerkelijken van God, van Liefde? Verwacht wordt dat we ons zullen verenigen in de gedachte aan God, in de liefde van en tot God. En hoe kunnen we van deze eredienst het meest profiteren? Door die gedachte steeds le-vendig, steeds in beweging te houden. Of we ons bevinden op kantoor, of in de fabriek, of op de markt, die gedachte moet bij ons zijn. Het gebed moet ons vergezellen bij al ons werk in het uiterlijke leven. En niet alleen het gebed dat Gods naam verheerlijkt, maar ook die les die het gebed ons geeft, dat is dat alle wijsheid uit God is. Uit welk boek, door welk godsdienst, door welke vorm die wijsheid ook tot ons komt, ze komt steeds uit één bron. En ook, denk er aan dat iemand zou kunnen vragen, hoe is het mogelijk dat alle heilige geschriften en godsdiensten geplaatst worden op één altaar? Want een christen zou kunnen vragen: “Ik heb mijn godsdienst, hoe kan de boeddhistische-, hindoe- of joodse godsdienst op dezelfde plaats gesteld worden?” Maar zo iemand moet eerst weten dat de jood, de boeddhist en de hindoe er evenzo over denken als hij, en mis-schien dit nog heviger voelen. Daarom is de Soefi Beweging gericht op vrijheid. Ze is de democratie van godsdienst en tegelijkertijd bemoeit ze zich niet met iemands ge-loof, ideaal en opvatting. Zo is er bijvoorbeeld in de Soefi Beweging een christen die voor-namelijk denkt aan zijn eigen godsdienst en leraar, en zo is er een jood die voornamelijk denkt aan zijn godsdienst, terwijl zij ook aangesloten zijn bij de Soefi Beweging. En er is een boeddhist, die ook het meest aan zijn eigen godsdienst denkt. Meent u, dat wij daartegen enig bezwaar zouden hebben? Bemoeien wij ons met zijn persoonlijk ideaal, met zijn devo-tie voor zijn leraar? Dit zou even absurd zijn, als dat men van een kind zou eisen, dat het meer zou moeten denken aan een andere moeder dan aan zijn eigen moeder.

Page 78: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

78

En wie kan zich het recht aanmatigen om de grote leraren of de heilige Schriften vergelijken-derwijs een plaats toe te kennen? Niemand van ons. Ieder voor zich plaatst zijn ideaal daar, waarheen de devotie van zijn hart uitgaat. Dat is onze eigen zaak, waarin niemand kan meespreken. Enige meisjes speelden samen en elk van hun zei op haar beurt: “mijn moeder is beter”. En de ander zei: “neen, mijn moeder is beter.” En hierover werd geredetwist en geargumen-teerd. Maar de wijste onder hen zei: “Neen, die moeder is de beste die lief is; of het nu jouw moeder is of de mijne.” Bemoeit dus de Soefi Beweging zich ooit met iemands devotie voor zijn leraar? Nooit. Maar wel verzoekt zij alle zielen om in te zien, dat de Bron en het einddoel van alle wijsheid één is. En het is in die waarheid, dat de ziel alle zegeningen zal ontvangen waarnaar ze zo-zeer verlangt.

*****

Page 79: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

79

35. Het bereiken van het innerlijk leven door godsdienst Heel vaak scheiden de mensen het esoterische- of innerlijk doel van het leven van de exote-rische- of de uiterlijke vorm van godsdienst. Maar hoewel het mogelijk is ze op te vatten als gescheiden, staat zo’n scheiding gelijk aan het scheiden van hoofd en lichaam. Evenals het hoofd verbonden met het lichaam de vorm volkomen maakt, zo maakt ook de godsdienst samen met het innerlijk leven het geestelijk ideaal volmaakt. Toch hebben denkende mensen en wijzen van alle tijden, met hun wijsgerige geest, met hun wetenschappelijke neiging, met hun intellectueel streven, vaak overwogen om de godsdienst te scheiden van het innerlijke leven. Maar als die twee gescheiden worden, is het als brood zonder boter, als melk zonder suiker, als voedsel zonder zout. Toch was er een reden, waarom men hiertoe vaak geneigd is geweest, vooral onder denken-de mensen. Want het is natuurlijk dat zo’n neiging moest opkomen. Wanneer het lichaam een leeg omhulsel is geworden, door het leven verlaten, gestorven, dan denken zelfs de in-nigste geliefden, zij die zoveel van die mens gehouden hebben, dadelijk: “Wij moeten dit lichaam zo gauw mogelijk begraven”, want hij die zij lief gehad hebben is uit het lichaam weggegaan en heeft het achtergelaten als een omhulsel. Zo ook wanneer het innerlijke leven, dat als de adem is in het lichaam van de godsdienst, daaruit verdwijnt, wordt de godsdienst als een dode vorm en de meest getrouwe aanhan-gers gaan dat ook als zodanig voelen. In alle tijden en alle perioden van de geschiedenis zullen wij terugvinden dat een bepaalde godsdienst een beperkt aantal jaren duurde. Gedurende die tijd bloeide de godsdienst en gaf zijn zegeningen aan de mensheid. Waarom? Omdat de adem er in aanwezig was, en het geestelijk aspect er in was. Maar nadat het innerlijk leven er uit verdween, bleef de gods-dienst over als een dode vorm. Toch hielden zij, die er in geloofden, er aan vast. Maar de meer ontwikkelden konden er niet langer aan geloven. Evenwel, ook hierin is een noodzaak: evenals de regen jaar na jaar neervalt en aan de aarde nieuw leven en nieuw voedsel geeft, zo is het dan ook altijd weer noodzakelijk geweest, dat de nieuwe Boodschap van geestelijke verheffing kwam. Telkens wanneer de Boodschap kwam, hebben de mensen er zich tegen verzet, niet beseffende dat het dezelfde Waarheid was, dezelfde adem. Het was de ziel van de godsdienst die weer terugkwam, omdat de mensen het geheim van de godsdienst niet meer begrepen. De regen van vorig jaar verschilt niet essentieel met die van dit jaar. Het is als hetzelfde water, hetzelfde voedsel, dezelfde kracht. Zoals Salomo ge-zegd heeft: “Er is niets nieuws onder de zon”. Het is steeds dezelfde boodschap geweest, doch telkens in verschillende flessen gebracht en met nieuwe etiketten. En nu komen wij tot het wijsgerig vraagstuk: “Wat is het belangrijkste, dat de godsdienst noodzakelijk brengen moet?” Het is dit ene: naast alle morele beginselen die de godsdienst

Page 80: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

80

leert, naast alle ethiek die hij geeft, is er één centraal thema, dat kan worden aangeduid als de natuur van het leven, als de geest. Wat is dat? Het is het begrijpelijk maken van het volmaakte wezen aan de beperkte geest van de mens. Wat moet daarvoor gedaan worden? Het prediken van het Godsideaal. Dat is het centrale thema van de godsdiensten die de Boodschappers gebracht hebben. Ieder van Hen heeft het beeld van het Godsideaal zo goed mogelijk gegeven, opdat de men-sen van die periode waarin zij leefden, het gemakkelijk konden begrijpen en er de zegenin-gen van konden ondervinden, waardoor het doel van geestelijke volmaking werd vervuld. Het is waar dat de uitbeeldingen van de verschillende grote profeten van de wereld zeer vaak van elkaar verschillen. Maar we weten toch ook dat men om een foto scherp te maken, haar verschillende malen moest ontwikkelen. Men moest een plaat hebben die ontwikkeld moest worden, het beeld moest op papier afgedrukt en geretoucheerd worden, en zo waren er verschillende processen nodig voordat de foto klaar was. Zo is het ook het geval met hen die het beeld van de Godheid hebben gemaakt. Een beeld dat nooit volmaakt kan worden gegeven, want dat ligt buiten de macht van de mensen. Zij hebben gedaan wat mogelijk was. Kunstenaars waren zij toen zij dat beeld schilderden. Als drie kunstenaars het portret schilderen van één persoon, dan zijn die drie beelden ver-schillend. Maar zij verschillen alleen omdat de kunstenaars van elkaar verschillen. Zo is het ook met de profeten, wanneer zij pogen het beeld begrijpelijk te maken voor de beperkte denkvermogens van de mens die niets anders weet dan wat hij van zichzelf weet en van zijn medemens. De hoogste gedachte die de mens omtrent God kan hebben, ja het beste beeld dat hij van Hem maken kan, is menselijk. Daarom werd in de oude godsdiensten van het Oosten gezegd, dat God in de mens was afgebeeld. Maar een beeld van latere tijd was dat de mens als God werd afgebeeld. Daarna volgde een hervorming om die twee begrippen van elkaar te schei-den en de verwarring op te heffen, die veroorzaakt werd door deze tegenstrijdige begrippen. Want God is God, en de mens is mens. Als het mogelijk was geweest, dan zou deze Kerk van Allen met alle geschriften en de kaar-sen aangestoken in naam van de groten van de aarde, al duizend jaren geleden hebben be-staan. Het was het verlangen van de ontwakende zielen, het was het ideaal van de wijzen in alle eeuwen. Wat weerhield hen? De menigte, de kinderlijke volgelingen van een bepaalde godsdienst, die hun eigen godsdienst wensten vast te houden. Die niet naar een andere wil-den luisteren, hoewel ze niet eens wisten wat hun eigen godsdienst of die andere inhield. Als er één Vader is en alle menselijke wezens zijn kinderen zijn, die van Hem komen en tot Wie zij allen gaan, waar is dan ‘de andere’? De ‘ander’ komt door de fouten die de mens maakt door zijn eigen intelligentie. Was het niet de wens van Mohammed, was het niet de wens van Jezus Christus, was het niet de taak van Mozes, was het niet de wens van Krishna of van Boeddha dat de wijsheid in al zijn aspecten begrepen zou worden?

Page 81: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

81

Was het niet de wens, dat al diegenen die hun levens geofferd hebben en hun krachten wijdden in dienst aan de mensheid, dat die dienst vervuld zou worden en dat de mens geze-gend zou worden en voordeel zou hebben van wat zij brachten? Was het niet de wens van Rama dat de mensheid gezegend zou worden en dat alle mensen ter wereld tezamen zouden komen in het begrip dat er slechts één godsdienst zou zijn? De mens is heden ten dage zover geëvolueerd dat het mogelijk is, en we moeten daar dank-baar voor zijn, dat enkele zielen tezamen komen die deze idee begrijpen en die geduld heb-ben. We moeten trachten te begrijpen dat achter alle godsdiensten er dat Ene is, dat er slechts één Waarheid is. Als wij willen luisteren naar de woorden van alle grote zielen, die misschien duizend jaar geleden kwamen en naar dat wat in hun woorden werd nagelaten, dan kunnen we een glimp van hun gevoelens in hun woorden vinden. Waarom zouden we daaruit geen voordeel trekken? De Universele Eredienst is daarom de godsdienst van de toekomst. De godsdienst die de mensheid het ideaal brengt van de éénmaking van alle godsdiensten. Het ideaal van uit te rijzen boven sektarisme, de beperktheid van gemeenschappen, van groepen. En we moeten bedenken dat iedere poging op politiek of sociaal terrein niet volledig is, ten-zij zij vasthoudt aan de vereniging in God, de enige Bron waarin de mensheid zich moet ver-enigen in Waarheid.

*****

Page 82: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

82

36. Het koningschap van God Het Godsideaal is altijd op verschillende manieren door verschillende mensen beschouwd. Sommigen hebben God geïdealiseerd als de koning van hemel en aarde. Anderen hebben een begrip van God als een persoon, weer anderen denken aan God als aan een abstractie. De een gelooft in God, de ander niet. De een voert het ideaal van de godheid op tot de hoogste hemel, een ander brengt Hem terug tot de diepste diepte van de aarde. Weer ande-ren beelden God af in het paradijs en weer anderen maken een beeld van Hem dat zij aan-bidden. Er zijn veel denkbeelden, vele vormen van geloof en verschillende benamingen, zoals pantheïsme, afgodendienst, geloof in een vormloze God, of geloof in vele goden en godin-nen; maar zij alle trachten op de een of andere wijze iets uit te drukken. Als men mij vroeg, hoeveel begrippen er bestaan omtrent God, dan zou ik zeggen: “even veel als er zielen zijn”, want alle mensen, of zij wijs of dwaas zijn, hebben het een of ander begrip omtrent God. Ieder kent God op zijn eigen wijze en heeft zijn eigen voorstelling van Hem, hetzij als een menselijke wezen, of als het Absolute. Als goedheid of als iets schoons of verlichtends. Ieder heeft een voorstelling en zelfs voor hen, die niet in God geloven, bestaat Hij toch in naam. Zeer vaak is iemand ongelovig als gevolg van zijn eigen ijdelheid, ofschoon dat niet altijd het geval is. Hij beweert, dat alleen eenvoudige mensen in God geloven. Hij ziet, dat er miljoenen eenvoudige zielen bestaan, die God aanbidden en toch verheft het hen niet, en zo ziet hij geen heil in de aanbidding van God. Anderen weer geloven in het Godsideaal zolang zij gelukkig zijn, maar als hun levensomstan-digheden veranderen, als smart en moeilijkheden komen, dan gaan zij twijfelen of er in wer-kelijkheid een God bestaat. Ik heb vaak mensen ontmoet, die een groot geloof in God had-den gehad, maar die hun geloof verloren omdat iemand die hun dierbaar was hen ontvallen was, en zij God vergeefs hadden gebeden en gesmeekt hadden om die dierbare te mogen behouden. Ik ontmoette een zeer ongelukkige moeder, die haar geloof in God had verloren na de dood van haar enig kind. Het deed mij pijn te bedenken dat een zo gelovige, tedere en schone ziel haar geloof had opgegeven als gevolg van dat ene grote verdriet in haar leven en ik zei haar, dat, ofschoon ik ten volste met haar meevoelde, zij toch tezelfdertijd door het opgeven van haar geloof, zichzelf een veel groter verlies had toegebracht, een verlies, dat door niets meer te vergoeden was. In de Bijbel en in andere heilige geschriften lezen wij, dat wij Gods Naam moeten verheerlij-ken. En nu doet zich de vraag voor, wordt God hoger verheven doordat de mensen Hem aanbidden of wordt Hij misschien groter gemaakt doordat de mens in Hem gelooft? Het antwoord is, dat God onafhankelijk is van alles wat de mens voor Hem kan doen.

Page 83: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

83

Als de mens God vereert, in Hem gelooft, Hem verheerlijkt, dan is dat voor ’s mensen eigen welzijn. Want God voert tot het grootste en enige doel in het leven, voor welks vervulling de mens geboren is en dat doel is bereiking van die volmaking, die goddelijk genoemd kan wor-den. Waarom moet God een koning genoemd worden? Waarom geen andere naam? Het antwoord is, dat het onmogelijk is om God in woorden te verklaren of te definiëren maar dat alles wat de mens kan doen is het beste woord te gebruiken voor het grootste wezen, het Opperwezen. En hij gebruikt dit woord, omdat de taal zo arm is en hij geen ander of be-ter woord kan vinden. En dan komt weer de vraag van de metafysicus of de filosoof, als hij leest: “Alles is God en God is alles”. Hij zegt: “Als God goedheid is, wat is dan het tegengestelde van goedheid? Staat dat buiten God? In dat geval is God beperkt. Dan bestaat er dus iets naast God. Zijn er twee krachten, twee wedijverende krachten? Wat is de kracht, die het kwade genoemd wordt?” Het is waar, dat God alles is, maar men zal de schaduw van een mens niet de mens zelf noemen. Wat is dan het kwade? Het is alleen een schaduw. Wat is ziekte? Een andere zinsbegoocheling. In werkelijkheid is er alleen leven, het werkelijke zijn. Ziekte is gebrek aan leven, het is een schaduw, een begoocheling. Gods Wezen is kenbaar aan zijn attributen. Daarom spreekt de mens van God als van de rechtvaardige God. Hij ziet alle macht, alle goedheid in God. Maar als de situatie is veran-derd, als hij God ziet als ongerechtigheid, dan begint hij te denken dat God machteloos is en hij gaat Gods daden oordelen. Maar men moet dit op een ander wijze beschouwen. Menselijke wezens zijn begrensd, onvolmaakt, en van ons onvolmaakte standpunt uit trach-ten wij het Volmaakte wezen of Zijn volmaakte daden te beoordelen. Om te kunnen oorde-len, moet ons gezichtsveld zo wijd worden als de horizon. Dan kunnen wij een kleine glimp krijgen van de Gerechtigheid, die in zichzelf volmaakt is. Maar als wij, wat vaak gebeurt, ie-dere daad beoordelen door God te begrenzen en door de verantwoordelijkheid voor alles wat gebeurt op God te schuiven, dan brengen wij verwarring in ons geloof en door onze ei-gen schuld worden wij ongelovig. De fout ligt in de menselijke natuur. Van kinds af aan den-ken wij, dat alles wat wij doen en zeggen juist en rechtvaardig is en als de mens aan God denkt, dan heeft hij zijn eigen opvatting en tracht hij daarmee God en Zijn gerechtigheid te beoordelen. Als hij vergevingsgezind is, tracht hij Gods schijnbare onrechtvaardigheid over het hoofd te zien en goedheid in God te vinden en te begrijpen dat de mens begrensd is. Dit is beter, maar tenslotte zal de mens begrijpen, dat elke beweging bestuurd en gericht wordt vanuit één bron en die bron is de volmaking van liefde, gerechtigheid en wijsheid, een bron, waaraan niets ontbreekt. Maar het is moeilijk voor de mens een volkomen begrip te hebben van het goddelijk ideaal en hij kan niet al bij de eerste les het begrip hebben van God als een volmaakt wezen. Dus moet de wijze mens verdraagzaam zijn ten opzichte van alle vormen, waarin de zielen zich hun God uitbeelden.

Page 84: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

84

Er wordt ons een verhaal verteld van Mozes. Op een dag ging hij langs een hoeve en zag een boerenjongen, die daar stil zat en in zichzelf sprak: “O, God, ik heb U zo lief. Als ik U hier in deze velden zag, dan zou ik U een zachte legerstede geven en heerlijke spijzen, en ik zou zorgen dat geen wilde dieren U zouden naderen. U bent mij zo dierbaar, en ik verlang zo U te zien. Als U slechts wist hoe lief ik U heb, dan weet ik zeker, dat U zich aan mij zou vertonen.” Mozes hoorde dit en sprak: “Jongeman, hoe durf je zo over God te spreken? Hij is de vorm-loze God en geen wild dier of vogel zou Hem, die alles behoedt en beschermt, kwaad kunnen doen.” De jongen boog verdrietig het hoofd. Er was iets voor hem verloren gegaan en hij voelde zich zeer ongelukkig. Daarop had Mozes een openbaring, een innerlijke stem sprak tot hem: “Mozes, wat hebt je gedaan? Je hebt een waar minnaar van Mij gescheiden. Wat doet het er toe, hoe ik genoemd word of hoe ik toegesproken word? Ben Ik niet in alle vor-men?” Dit verhaal geeft ons inzicht en leert ons dat het alleen een onwetende kan zijn, die een an-der er van beschuldigt dat hij een verkeerd begrip omtrent God heeft. Het leert ons, hoe voorzichtig wij moeten zijn met het geloof van een ander. Zo lang die ander de vonk heeft van zijn liefde voor God, moet men zacht die vonk aanblazen opdat er een vlam uit op mag laaien, anders zal die vonk worden uitgedoofd. Hoe zeer hangt in het algemeen de geestelij-ke ontwikkeling van de mensen af van één godsdienstig mens! Die kan het licht verspreiden of het doen afnemen wanneer hij anderen zijn geloof opdringt. Iedereen denkt dat een ander in zijn God moet geloven en Hem aanbidden. Ieder heeft zijn eigen voorstelling van God en deze voorstelling vormt de trede tot het ware Godsideaal. Er zijn ook mensen, die in God geloven, maar hun geloof niet tonen in enige uiterlijke gods-dienstvorm. Zij worden vaak verkeerd begrepen en toch is er iets heel moois in hun hart ver-borgen, dat de mensen niet begrijpen en waarvan ze niet weten. Er is een verhaal in het Oosten van een man, die steeds vermeed om naar een bedehuis te gaan en geen uiterlijk teken van geloof toonde, zodat zijn vrouw zich vaak afvroeg of hij wel in God geloofde. Zij dacht er veel over na en maakte zich bezorgd over dit ongeloof. Op een dag zei zij tot haar echtgenoot: “Ik ben vandaag zeer gelukkig.” De man was verbaasd en vroeg haar, wat haar zo gelukkig maakte, en zij zei: “Ik had een verkeerde indruk, maar nu ik de waarheid gevonden heb, ben ik blij.” Hij vroeg: “Wat heeft je zo blij gemaakt?” En zij antwoordde: “Ik hoorde je de Naam van God in je slaap zeggen.” Hij antwoordde: “Dat spijt me zeer.” Want de Naam was te kostbaar, te groot voor hem om uit te spreken. Hij was diep door het gebeurde geraakt, want hij had dat geheim zo lang bewaard in het diepst van zijn wezen omdat het hem te heilig was om het uit te spreken. Hij kon het gebeurde niet verdra-gen en stierf. Wij kunnen niet, oordelend naar de uiterlijke schijn, zeggen wie al of niet gelooft. Iemand kan uiterlijk vroom zijn en orthodox en het is mogelijk dat dit niets betekent.

Page 85: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

85

Een ander kan een diepe liefde voelen voor de Godheid en een grote kennis van Hem heb-ben zonder dat iemand het weet. Tot welk nut is het de mens, als hij gelooft in het koningschap van God? Hoe krijgt hij waar-lijk hulp uit zijn geloof? Hij moet beginnen de adel van de menselijke natuur te beseffen. Niet dat men moet verwachten dat alles schoon en goed moet zijn en dat men, wanneer die verwachting niet vervuld wordt, moet denken dat er geen hoop is op verbetering. Want de mens is begrensd en zijn goedheid is begrensd. Niemand kan ooit in werkelijkheid het ideaal van een ander zijn. Men kan in zijn voorstelling een ideaal maken en als men ziet dat er een gemis is aan goedheid, dan moet men dat toevoegen uit zijn eigen hart en zo de adel van de menselijke natuur aanvullen. Dit wordt tot stand gebracht door geduld, verdraagzaamheid, vriendelijkheid en vergevingsgezindheid. Iemand die goedheid liefheeft, heeft ook ieder klein teken van goedheid lief. Hij ziet de fou-ten over het hoofd en vult de leemten aan door liefde uit te storten en datgene wat ont-breekt aan te vullen. Dat is ware adel van ziel. Godsdienst, gebed, aanbidding, dat alles heeft ten doel om de ziel te veredelen, niet om haar eng, sektarisch en kwezelachtig te maken. Men kan geen adel van geest verkrijgen, als men niet geneigd is om de onvolmaaktheid van de menselijke natuur te vergeven. Want allen, waardigen en onwaardigen, hebben vergiffe-nis nodig en alleen op deze wijze kan de mens uitrijzen boven het tekort aan harmonie en schoonheid, totdat men ten slotte komt tot dat stadium waarin men zelf uitstraalt, wat men in zichzelf heeft verzameld. Dan straalt de mens alle rijkdom en liefde uit, vriendelijkheid, verdraagzaamheid, en goede manieren. En hij werpt dat licht op anderen en brengt de deugden van de ander aan het licht, evenals door het begieten van een plant de bladeren en knoppen zich openen en de bloesems ontbloeien. Dat brengt de mens nader tot de volmaaktheid van God, in Wie alleen alle volmaaktheid en alle goddelijkheid te zien is. Zoals gezegd wordt in de Bijbel: “Weest dan gijlieden volmaakt gelijk uw Vader in de hemelen volmaakt is.”

*****

Page 86: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

86

37. Geloof en ongeloof in God Geloof is natuurlijk en ongeloof is onnatuurlijk, want geloof is de mens aangeboren en onge-loof wordt verkregen. Als het kind met ongeloof werd geboren, dan zou het zelfs de taal van de moeder niet geleerd hebben. Als zij had gezegd: “dit is water”, zou het kind geantwoord kunnen hebben: “nee, dit is brood”. Ieder kind dat op aarde wordt geboren, wordt geboren met een neiging om te geloven wat het verteld wordt, maar de ervaring, die ieder individu in deze wereld van bedrog opdoet, leert de mens om niet te geloven. Dit bewijst dat iedere ziel afkomstig is uit de wereld van waarheid en de ogen opent in de wereld van bedrog. Ieder kind komt in deze wereld met die reinheid van hart, het is de na-tuurlijke neiging om te geloven en later verkrijgt het de neiging om te twijfelen. De profeet heeft daarom gezegd: “Elk kind is een geboren gelovige en het is later dat het een ongelovi-ge wordt”. De juiste uitleg van ongeloof zou zijn dat de mens alles wat hem vreemd toeschijnt, tracht te verklaren met zijn verstand, met de kennis, die hij zich reeds eigen heeft gemaakt. En als het niet past bij dat wat hij reeds kent, dan gelooft hij er niet aan. Want twijfel is afkomstig van de aarde en geloof is afkomstig van de hemel. Licht komt van de zon en schaduw komt van de aarde. Het licht van de ziel is daarom geloof en het denken maakt ongelovig. Tegelijkertijd is in geloof een verborgen kracht aanwezig en die kracht wordt zelfvertrouwen genoemd. De mens, die in een ander vertrouwen stelt, vertrouwt niet altijd door de kracht en de invloed van de ander, maar door zijn eigen kracht en invloed. Als het lag aan de kracht van iemand om anderen te doen geloven, dan zou elke grote ziel die in de wereld kwam, de wereld hebben doen geloven aan hem en aan zijn woord. Geloof hangt samen met de kracht van ons zelfvertrouwen. De neiging om te vertrouwen vindt ge in een dapper mens, in een wijs mens, in een groot mens. Maar de neiging om te twijfelen en ongelovig te zijn, treft ge aan in een zwak en onbeduidend mens, die niet weet wat hij gelooft. Dit toont ons, dat degene die zichzelf vertrouwt, allen zal vertrouwen, en wie geen zelfvertrouwen bezit, is niet in staat iemand te vertrouwen. De mens, die een ander vertrouwt en niet zichzelf, diens vertrouwen is schijn, zijn vertrouwen leeft niet. Het mag ons kracht toeschijnen, maar het is zwakte. Hij houdt vast aan iets, dat hij niet kent, en het lijkt vertrouwen. Wie niet in zichzelf geloven kan, kan niet in een vriend geloven. En als hij niet in een ander gelooft, hoe kan hij dan geloven in God, die het begripsvermogen van de mens te boven gaat? En nu komen we tot de gedachte van het geloof in God. Wij zien alles in deze wereld zó, als ons eigen gezichtsvermogen dat toelaat om te zien. Ieder kiest voor zichzelf een afzonderlij-ke kleur. De een kiest blauw, de ander rood, een ander violet. Als één bepaalde kleur op ie-ders oog en denken dezelfde invloed had dan zou iedereen dezelfde kleur kiezen. Zo is het ook met de vorm. En wat het gevoel betreft, hoewel we met behulp van woorden kunnen

Page 87: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

87

onderscheiden zoals liefde, dankbaarheid, ernst en schoonheid, kan toch het gevoel van lief-de, ernst, dankbaarheid en schoonheid in het hart van de een in geen enkel opzicht vergele-ken worden met dezelfde gevoelens in het hart van een ander. Daarom is ieders geloof iets bijzonders voor hemzelf. Er zijn niet alleen vele verschillende geloven in de wereld, maar ook in één bepaalde kerk zijn er veel verschillen. Als u dieper doordenkt over dit onderwerp en als u nagaat welke mensen tot dezelfde kerk behoren, als u de gevoelens van ieder van hen onderzoekt, dan blijken deze verschillend te zijn. Alles wat in de wereld een naam heeft is voorstelbaar. Het éne en enige wezen dat de ver-beelding niet kan bereiken, is God. En daar God is geopenbaard in alle dingen en in alle we-zens, is er dus in alle dingen en wezens een deel dat men zich niet kan voorstellen. Dit op zichzelf is het bewijs, dat God niet enkel een afgescheiden God is, uitgaande boven ons begrip, want God is alles en alles is God. De mens kan God alleen in zoverre bereiken als zijn verbeelding hem in staat stelt God te naderen. Maar het gevoeligste dat een mens kan doen bij het zoeken van God, is zichzelf te verootmoedigen en zich in alle nederigheid te buigen en te zeggen: “U bent verder weg dan ik reiken kan, en alles wat ik kan doen is U te aanvaarden met de grootste nederigheid”. Hij die begrijpend zegt “God is in de mens, ik ben God”, die ontrooft zich zelf, nog afgezien van alle dwalingen, van de grote schoonheid van de reis die hem van mens tot God leidt. De mens heeft in alle tijden getracht zich een voorstelling te maken en heeft die voorstelling aan zijn medemensen gegeven, zeggende: “God is zo en zo”. Hij heeft in het vuur de reinigende invloed ontdekt, heeft dit aanbeden en er in geloofd en gezegd tot zijn medemens: “Ik zie God hierin”. Hij heeft opgezien tot de zon als iets dat te-genover de wereld staat, iets dat geen bescherming behoeft en dat licht geeft en hij heeft gezegd: “Ik zal de zon aanbidden”. De mens heeft zich God in de natuur voorgesteld en heeft heiligheid toegekend aan bomen, aan sommige vogels en dieren. Hij heeft ze heilig verklaard en God in hen aanbeden. Dit toont ons dat ergens in de mens het ideaal van het goddelijke is. Dat hij naar bereiking daarvan streeft, zodat hij het zou kunnen bewonderen en aanbid-den. Maar hij weet niet waar het te bereiken is. Er zijn tijden geweest van opgang en neergang in de wereld, van evolutie en van degeneratie en daarmee gepaard gaande zijn er tijden geweest, dat de mens God in de natuur heeft aan-beden en tijden dat hij God aanbad in dieren. De mens heeft voortdurend gestreefd naar het bereiken van enig ideaal, want dat streven brengt hem een geluk dat hij nergens anders op de wereld vinden kan. Toen het streven om zich God voor te stellen groter hoogte bereikte, ontdekte de mens ho-gere openbaringen van God, niet in dieren of in de natuur, maar in de mens. En daar alle dingen in deze wereld van verscheidenheid hogere en lagere graden vertonen, zo wordt het goddelijke meer gezien in één bijzonder stadium, dat van menselijke evolutie. Ongetwijfeld is de mens trots en bezit hij de geest van wedijver en afgunst. Hij erkent in zijn medemens nooit zijn meerdere, hoe geestelijk deze ook is en hoe zeer deze het goddelijke

Page 88: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

88

ook door zich doet spreken.De mens heeft steeds gestreden voor wat hij noemt de gelijkheid van mensen. Al de tonen van een piano geven geluid, maar als allen gelijk waren, waar bleef dan de muziek? Sommige tonen zijn hoger en sommige zijn lager en tesamen brengen ze muziek voort. Er is een hindoe gezegde, dat het voor de diamant niet nodig is om zijn waarde te verkondi-gen: zijn aard, zijn licht bewijst die waarde. Zij die kwamen met de goddelijke geest, gaven licht, de boodschap van boven en hun werk bewees, dat ze dit brachten. De mens heeft al-tijd zijn kinderlijke neiging getoond. De mens is niet alleen een kind als hij jong is, maar dik-wijls blijft een mens een kind gedurende zijn hele leven. In elke periode van de wereldge-schiedenis hebben de mensen elkaar bestreden, sommigen voor de ene meester of heilig geschrift en sommigen voor een andere. Het is net zo alsof mensen van het ene land zouden vechten met lieden van een ander land, zeggende: “Uw land kan geen diamanten voortbren-gen” of: “Op uw kusten worden geen parels gevonden, maar langs onze kust zeer veel”. De mens hecht zich vast aan de uiterlijke vorm van een geschrift en lering en heeft de geest losgelaten waarvan het licht over de hele wereld schijnt. De mensen hebben hun godsdienst opgegeven, maar de kerken en de geschriften bleven bestaan. Wat werd verloren? Het licht dat verlicht en de mens zijn geloof geeft. Twijfel werkt als de bedekking over alle dingen, goede en kwade. In onze tijd is twijfel een bedekking over de menigte, over naties, over rassen en gemeenschappen. Kunt u zich in de geschiedenis een voorbeeld herinneren dat een ras niet een andere natie, maar een ander ras als geheel genomen, wantrouwde? De vriendschap tussen mensen en rassen en naties en godsdiensten is gegrond op eigenbelang. Het centrale thema van het hele leven is zelf-zucht en niet dat vertrouwen en geloof, dat Christus onderwees. Godsdienst zonder vertrouwen is een godsdienst zonder fundament, maar een godsdienst gebaseerd op vertrouwen is het ware geloof! Geloof kan in vier verschillende graden worden onderscheiden. Eén soort van geloof is wat ontstaat door die kracht die uitgaat van een samengaan met an-deren. “Als mijn buurman dit ook gelooft, dan is dat wel het ware en dan moet ik het ook geloven.” Deze houding is als die van schapen en geiten: als er één voorop gaat, dan volgen de anderen. Als de leider oostelijk gaat dan gaan ze allen oostelijk, omdat het geloof van één de anderen kracht geeft. Dat is een natuurlijk verschijnsel, het is de aard van de mens. Maar als die volgzaamheid van de massa verkeerd wordt geleid, dan eindigt het in een ramp. Voor zo’n geloof staan twee wegen open: de juiste en de verkeerde. Maar één ding moet ingezien worden, en dat is dat geloof het pad is en niet het einddoel. Hij die blijft stilstaan op het pad weet niet meer wat hij doen moet, maar degene die voort-gaat op het pad, zal het einddoel bereiken. Een geloof dat de mens niet opheft, maar hem op dezelfde plaats houdt is een dood geloof en de mens die dat geloof bezit, is een dode gelovige. Maar het geloof, dat voor de mens een weg opent, dat geloof leidt naar het doel.

Page 89: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

89

Een tweede soort van geloof hangt niet af van de houding van anderen maar van het ver-stand van de mens. Hij beredeneert zijn geloof en hij versterkt het door de kracht van zijn verstand. Dit geloven met verstand kan een vaste grondslag geven, maar tevens is het ver-stand een gevaar voor het geloof en verstand kan geloof vernietigen. Diegene, die aan het geloof de leiding toevertrouwt en het verstand laat volgen, vindt zijn weg verlicht, maar hij die het verstand laat leiden en zijn geloof laat volgen, bemerkt dat zijn geloof geen bestaan heeft. Geloof is hemels en verstand is aards. Geloof brachten we met ons mee, maar verstand kregen we hier. Het geloof van de derde soort is overtuiging. In dit stadium gelooft men niet alleen op grond van redenering, maar ook op grond van voorbeelden. Niet alleen op grond van theorieën maar ook op grond van praktische ervaring. Men gelooft wat de eigen ziel ervaart, wat onze eigen ziel ons zegt. Dit geloof te bereiken, gaat boven het vermogen van de grote massa. Zo kunnen bijvoorbeeld twee mensen zeggen: “Wij zijn één in de geest”, omdat ze weten dat, al hebben ze niet dezelfde vreugden en smarten, ze één zijn in de geest. Of om een an-der voorbeeld te geven: men kan op die manier geloven, dat bron en einddoel hetzelfde zijn. De vierde soort van geloof is actuele realisatie van hetgeen men gelooft. Dit geloof is met woorden niet te beschrijven. Het hoogste geloof is geen geloof meer, het is werkelijkheid. Als het voor ons leven voldoende is om te geloven wat anderen geloven, als we daarmee tevreden zijn, dan is dat voor ons doel toereikend. Maar als er het verlangen is in onze ziel om een geloof te bereiken waarin geen twijfel bestaat, waar alles even helder wordt gezien als bij daglicht, dan moeten we een weg zoeken om ons geloof te evolueren. Wat het soefisme onderwijst en wat de soefi nastreeft is dit, te stijgen van het geloofsstadi-um waarin men steunt op anderen naar dat stadium waar alles is als daglicht en alles helder verlicht is. Wij zoeken allen het licht, hetzij in een aardse of een hemelse vorm. Het verschil ligt alleen in de soort van licht, die wij zoeken. Dit bewijst dat elk hart hunkert naar licht. Rijkdom, macht en positie bevredigen de mens niet en tenslotte moet de mens het licht van de ziel bereiken als hij zijn levensdoel wenst te vervullen. Er schijnt in onze tijd een periode te zijn van grote degeneratie, die de wereld met vernieti-ging bedreigt en het verlangen naar licht is daardoor in ieders hart. De mens is tastend in het duister om juist nu iets te vinden dat aan zijn verlangen voldoet. Sommigen gaan belang stel-len in het verrichten van wonderen, helderziendheid, spiritisme. Met behulp van welke vorm men God zoekt, tenslotte zal men Hem vinden. Het verschil is alleen dat een pad vol bochten veel langer is dan een recht pad. De idee van het soefisme is om de mensheid, de naties en de godsdiensten, die nu zo ver-deeld zijn, tot harmonie en eenheid te brengen door in de zielen de gedachte van eenheid tot ontwaken te brengen. Het is geen boodschap die gericht is tot één gemeenschap of één

Page 90: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

90

ras, maar tot de hele mensheid. Het is geen oproep om zich bij een bepaalde kerk of gods-dienst aan te sluiten, maar het is een oproep tot vereniging in de menselijke broederschap. De Soefi Beweging beschouwt het niet als een voordeel als iedereen lid zou worden van haar Orde, hoewel zij een ieder welkom heet die zich tot haar voelt aangetrokken. Haar voornaamste doel is de geest van broederschap in de mens te doen ontwaken. Hiermee samen gaat een school voor esoterische lering en voor hen, die belangstellen in innerlijke ontwikkeling is deze school een bron van zegen. De Soefi Beweging bestaat in Amerika, Frankrijk, Engeland, Holland, Zwitserland, Duitsland, Zweden, Noorwegen, Denemarken en Italië, en staat open voor allen die belangstellen in innerlijke vorming.

*****

Page 91: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

91

38. De godsdienst van het hart Wanneer we de verschillende godsdiensten beschouwen die de mensheid kent, dan bemer-ken we dat ze alle in de een of andere vorm de Boodschap van Liefde aan de wereld brach-ten. Dan rijst de vraag: wíe bracht godsdienst in de wereld? En het antwoord is, dat gods-dienst steeds bestaan heeft in het hart van de mens. Godsdienst is ontsproten aan het hart en onder alle rassen, hoe primitief ook, heeft een soort godsdienst bestaan die voor meer ontwikkelde mensen misschien onbegrijpelijk was. Want godsdienst is instinctief en omdat hij instinctief is ziet men, niet alleen in de mensen-wereld, maar ook in de lagere schepping een schijnsel van godsdienstige neiging. Zo vindt men bijvoorbeeld onder de huisdieren, hond, kat en paard, enige die zeer trouw zijn, en soms doet men in dit opzicht ervaringen op die men van de mens van deze tijd niet verwacht. Maar afgezien hiervan, wat een opgaan in de schoonheid van de natuur ziet men ’s morgens bij de mussen die als het ware een lied, een hymne aan God zingen. Dat alles is godsdienst, als men in staat is dit in te zien. Want de mens heeft zijn godsdienst zo eng be-grensd, dat hij niet in staat is om de wijdverbreide natuurgodsdienst te waarderen. Doordat de mens zo eng van opvatting was, heeft hij zijn geloofsbelijdenis zijn godsdienst genoemd, of de plaats van verering, of het boek, of de vorm van eredienst. Als men eens dacht aan het gevoel dat men krijgt als men alleen de bossen ingaat en naar de bomen kijkt die daar zwijgend staan in contemplatie, zomer en winter, in alle jaargetijden! Die stille contemplatie, wat schenkt ons dat, welke gedachte roept ze wakker in ons? Ze heft ons op en geeft ons het besef, dat er een godsdienst is. Men mag het een legende of bijgeloof noemen maar de ervaring in India leert ons, dat co-bra’s nooit bijten tenzij iemand ze kwaad doet. De gehechtheid en aanhankelijkheid die een duivenpaar aan de dag legt is iets, dat we moeten leren begrijpen. En er zijn veel gevallen, veel ervaringen betreffende bedachtzaamheid, opmerkzaamheid en aanhankelijkheid in de lagere schepping waar te nemen, die ons de overtuiging geven, dat er een instinctieve gods-dienst bestaat. Ook zijn er in het Oosten verhalen in omloop over olifanten. In een kudde olifanten is er steeds één die de leider is, en deze draagt een boomstam in zijn slurf, waarmee hij al voort-gaande de grond betast om te onderzoeken of er gevaarlijke kuilen zijn, of dat de weg veilig is voor de kudde. En als er een kuil is, dan waarschuwt hij om ongelukken te voorkomen. Bij de vogels merken we op dat er onder hen een leider is, die weet en inziet dat er regen of storm zal komen en hoe lang dat duren zal, en die in verband daarmee leiding geeftdie door de anderen aanvaard wordt. Hoe laat zich dit alles verklaren, dit zorgdragen voor degenen die van één afhangen? Het zich overgeven, het gehoor geven aan en vertrouwen stellen in iemand die leiding neemt, bestaat niet alleen onder menselijke wezens, maar zelfs in sterkere mate bij dieren.

Page 92: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

92

En de mens waarvan wordt aangenomen dat hij steeds een godsdienst had, en die denkt dat hij een godsdienst heeft, verzette zich steeds tegen degenen die hem dienden en hem wil-den bevrijden uit zijn dwalingen. De heiligen, wijzen en grote zielen, die steeds weer voor hem trachten te werken, hebben altijd moeten lijden en van alle kanten tegenstand moeten ondervinden. In dit opzicht toonde de mens minder neiging tot godsdienst dan de dieren. Wat betreft het begrijpen van wat verstaan wordt onder de godsdienst van het hart, hebben de soefi’s gezegd: “Ishq Allah, Mahbud Allah” wat hetzelfde is als wat men in de Bijbel leest namelijk: “God is liefde”. En als God liefde is, waar kunnen we Hem dan vinden? In de zevende hemel of in het hart van de mens? Als Hij zo ver verwijderd was als de zeven-de hemel, dan zou het wel zeer ongunstig voor de mens zijn om zo ver verwijderd te worden gehouden van zijn wezenlijke leven en van de diepste reden van zijn bestaan. De werkelijkheid dat God in het hart van de mens is, is door alle godsdiensten op verschil-lende wijzen en met verschillende middelen onderwezen. Zovelen in deze wereld kennen alleen het woord ‘liefde’, want het is onmogelijk om te be-grijpen wat liefde is, of er over te spreken en haar te verklaren. Wie liefde in woorden tracht weer te geven, doet een vergeefse poging. Het zou zijn alsof men God met woorden zou willen omschrijven. Noch God, noch liefde kan onder woorden worden gebracht. Er is een gezegde van een Perzische dichter, die keizer was, “Het was mijn lot om vele slaven te hebben die mij dienden, maar vanaf het ogenblik dat de liefde in mijn hart werd geboren, werd ik de slaaf van elk van mijn slaven.” Op het moment dat liefde tot uiting wordt gebracht, hoeft men niet meer naar de waarheid te zoeken, want dan is de waarheid geboren. Want het is degene die liefheeft, het liefheb-bende hart, dat in staat is te begrijpen en te beseffen wat waarheid is. De reden ligt hierin dat de waarheid niet buiten onszelf maar ín ons is. Wanneer bijvoorbeeld iemands hart door een groot leed gesmolten is, dan is in al wat hij zegt, of denkt of doet, een geur van liefde. Wat in het Oude Testament wordt aangeduid met de woorden: “tongen van vuur” of “vurige woorden”, wat wordt daarmee bedoeld? Het is dat wat omhoog komt als de liefde ont-waakt, en dan gedachte, woord en daad met nieuw leven bezielt. Wat gewoonlijk van liefde gekend wordt, is het geven en nemen. “Als u mij vier kwartjes geeft, dan zal ik u een gulden geven.” Want zo lang als men het leven beschouwt als een vorm van zaken doen, als een vorm van geven en nemen, weet men niet wat liefde is. En het is zeer te betreuren als ons hart, na iets van liefde geweten te hebben, koud en bitter gestemd is geworden. En wat is daarvan de oorzaak? Dit, dat men diep moet graven tot men helder water vindt. Als men ondiep graaft, dan is er geen water maar slechts modder. Maar wat is dan liefde? Liefde is onafgebroken opoffering. En wat is de betekenis van opoffering? Opoffering is zichzelf vergeten.

Page 93: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

93

Rumi zegt in zijn gedicht de Masnavi: “De geliefde is alles in alles, de minnaar versluiert hem slechts. De geliefde is al wat leeft, de minnaar zelf is een dood ding.” Maar wat wordt daar-mee bedoeld? Zonder liefde is zelfs een minnaar als een dood ding. Kan iemand zeggen: “ik streef er naar in mijn leven om goed te zijn” of “om godsdienstig te zijn”, zonder dat hij het liefdeselement bezit? Van welk nut kan iemands godsdienst zijn als hij misschien de gehele dag bidt, of een en al goedheid schijnt te zijn, maar er in zijn hart geen liefde is? Wat heeft hij dan aan zijn godsdienst? Er is een verhaal van een jong meisje dat een boerderij moest passeren waar iemand bezig was zijn gebeden tot God op te zenden. En in overeenstemming met de Oosterse gewoonte mag niemand over de plek lopen waar iemand zijn gebeden opzegt. Maar zij sloeg er geen acht op en passeerde toch. Toen zij terugkeerde, zat de vrome man er nog steeds en hij riep het meisje aan en zei: “Hoe onnadenkend van je, kind. Ik zond mijn gebeden op en jij liep hier toch langs”. Het eenvoudige boerenmeisje antwoordde: “Wat deed u? Tot wie bad u?” Hij antwoordde: “Ik bad tot God”. “O”, zei zij, “het spijt me erg. Maar ik kan niet begrijpen hoe u die tot God bad, tegelijkertijd mij kon opmerken. Ik was op weg naar mijn minnaar en ik zag u niet”. De macht van de liefde wordt in alle dingen gezien en in welke vorm ze ook werkzaam is, steeds vertoont zij zich als grote deugd. En men weet niet steeds welke grote kracht de lief-de achter zich heeft, men weet dat er niets in de wereld bestaat dat zo machtig is als liefde. Denk aan de hen met haar kleine kuikentjes. Als er in de tijd dat zij zo jong zijn en bescher-ming bij hun moeder zoeken, een paard of een olifant aankwam, dan zou zij die vechtend verdedigen. En hoe heeft de mens het woord liefde misbruikt, hoe gebruikt hij onder valse voorwendse-len het woord: liefde. Wat er gebeurd is is dit, dat de mens een onware wereld heeft ge-maakt en in die onware wereld gaat hij zodanig op, dat hij de werkelijkheid niet kan zien. Dat was de reden, dat van tijd tot tijd heiligen, wijzen en mensen die de mensheid ophieven, werden gezonden, omdat de mens in een droom leeft en er niet uit ontwaken kan. Waarover droomt hij? Hij droomt over de onwerkelijke wereld, die hij geschapen heeft. En wat is godsdienst? Godsdienst is dat, wat de muren van de onwerkelijkheid wegbreekt en aan de mens de weg toont naar waarheid en hem daarbij leiding geeft. Wat wij vriendelijkheid, behulpzaamheid, fijnheid, zachtheid of nederigheid noemen, waar vandaan komen al deze deugden? Zijn zij niet allen van liefde gemaakt? Het zijn verschillen-de vormen van liefde. Dit toont ons, dat er slechts één stroom van liefde is en dat alle ver-schillende deugden, die de mens kent, de verschillende druppels zijn, die in verschillende richting vallen. De opvatting van recht en onrecht, van goed en kwaad, kunnen we op verschillende wijzen onder verschillende volkeren vinden, maar in de liefde verenigen wij ons allen, hetzij Oost of West, Noord of Zuid. Want niemand, die nadenkend is, zal zeggen dat wreedheid een deugd is en vriendelijkheid een zonde.

Page 94: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

94

Daarom verenigen we ons allen uit een oogpunt van liefde, in één opvatting van goed en kwaad, van recht en onrecht. Alles wat geleid wordt door het beginsel van liefde, heeft zijn deugd en alles wat gedaan wordt door kilheid, is kwaad. Als we eens nagaan door welke omstandigheden de mensheid is gegaan in alle verschillende tijden, in naam van de godsdienst waren er immers oorlogen en veldslagen, dan vraagt men zich af of dat door de godsdienst werd geleerd. In het geheel niet. Godsdienst was het voor-wendsel. Onder dit voorwendsel wenste de mens het bloedvergieten, vervuld als hij was van zelfzucht. En als er ooit een soort van aanklacht tegen enige godsdienst is geuit, dan was deze niet gericht tegen de godsdienst, maar tegen het misverstaan van die godsdienst door de volgelingen daarvan. Denk aan het leven van de grote Meester Jezus Christus, die de ziel van de godsdienst was. Men ziet dan hoe er van het begin tot het einde niets anders was dan liefde en vergeving. Zij, die tot hem kwamen met hun moeilijkheden, dwalingen, onvolmaaktheden, in het licht van de liefde werd alles vergeven, er was steeds een liefdesstroom, die zuiverde. Als men de idee van vergeving en van verdraagzaamheid gevolgd had, dan zou de mensheid niet gekomen zijn in de toestand waarin zij nu verkeert. De haat, het vooroordeel en de bit-terheid, die thans bestaan tussen de naties, kan door geen woorden omschreven worden. En of er nu één godsdienst of duizenden godsdiensten waren, als dit zo door moest gaan, dan zou men twijfelen aan het bestaan van een godsdienst. Het schijnt dat de mens zich rekent te behoren tot een godsdienst, maar wat nodig is is het beleven van de godsdienst. Waarom is de mensheid niet meer aaneengesloten? Door gebrek aan verdraagzaamheid, door gebrek aan vergevingsgezindheid. Er is een gebrek aan liefde. En men kan duizend verschillende schema’s maken om de toestanden te verbeteren, en ie-dere poging in die richting gedaan is de moeite waard, maar ook blijft de vraag, welke poging als de meest aanbevelenswaardige moet worden beschouwd. Het is het opwekken van de goddelijke geest, die liefde genoemd wordt, die begraven is geworden in het hart van de mens. Er zijn veel politieke, sociale en morele instellingen, maar wat heden ten dage het meest noodzakelijk is, is het doen ontwaken van de godsdienst van het hart. Het doet er niet toe welke godsdienst men aanhangt, als men maar de diepte van de gods-dienst kent, die liefde is. En dan, al die verschillende vormen, de vormen van eredienst en van gebed, welk geheim ligt daarachter verborgen? Het geheim is het voorbereiden van het hart op die zegening, die alleen de liefde geven kan. De school van de soefi’s, in welke tijdsperiode ook, is de school van mystici geweest. Haar godsdienst is de godsdienst van het hart geweest en het is daarom dat er een gedicht bestaat van Abul Allah die zegt: “Koran, Bijbel of een martelaarsgebeente, dit alles kan mijn hart toelaten, daar mijn godsdienst slechts liefde is”.

Page 95: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

95

Want de godsdienst van de liefde is de godsdienst van verdraagzaamheid. De godsdienst van liefde is de godsdienst van vergiffenis. Het leven in de wereld is zodanig, dat het even moei-lijk is voor rijken als voor armen. Een wereld zoals deze thans is, gemaakt door onwaarheid, heeft haar rampen, onafgebroken rampen, die iemand met een goed hart heeft te door-staan. En er is slechts één beveiliging voor al deze rampen, die het hart geheel dreigen te vernietigen, en dat is door te leren verdraagzaam te zijn, te leren hoe men moet vergeven. Want ieder spreekt, handelt en denkt slechts overeenkomstig zijn eigen bepaalde ontwikke-lingsgraad en hij kan niet anders. Waarom dan niet verdraagzaam zijn? Waarom dan niet vergeven? En als er onverdraag-zaamheid is, dan zal er een voortdurende wederkerigheid zijn, het wordt een geven en ne-men van onverdraagzaamheid. Het betekent een doden van het liefdeselement en leven geven aan een element dat de dood zelf is. Als er enige inspiratie, enige openbaring is, dan wordt die bereikt door een liefhebbend hart. Het doel van het leven is gebruik te maken van die heilige ruimte, die het menselijk hart is, en die bestemd was voor God. En als die ruimte er is en geen God, dan mist die ruimte haar bestemming. En als er een hart is en dat hart heeft het ideaal nog niet bereikt, het enige ide-aal dat waard is om te worden liefgehad, dan heeft dat hart zijn bestemming nog niet be-reikt. Dit is natuurlijk de eerste schrede, dat men hem liefheeft die men op de oppervlakte van de aarde ontmoet. Iemand vroeg aan een groot leraar hem in te wijden in de mystiek. De grote leraar ant-woordde: “Jongeman, hebt je ooit liefgehad?” De jongeman antwoordde: “Dat heb ik niet”. De grote leraar zei toen: “Ga heen en heb eerst lief, kom daarna weer bij mij, dat is de twee-de stap”. Zonder twijfel is de liefde voor een menselijk wezen die niet is voortgeschreden en zich nog niet heeft ontwikkeld tot liefde voor God, nog niet volmaakt. Want liefde is bestemd voor de werkelijke Geliefde, die haar werkelijk verdient en die de Enige is die haar verdient. Zoals kinderen het huiselijk leven leren door met een pop te spelen, zo ook begint de ziel te leren door de liefde voor een mens en voltooit zijn studie in de liefde voor God. En de liefde voor God is datgene, wat het doel is van de hele schepping. Als dat niet het doel was, dan zou de schepping niet hebben plaatsgehad. Daar de gehele schepping uit God is, is zij ook van God. Als zij van God is, dan is zij de manifestatie van liefde en het doel van die manifestatie is, de volmaaktheid van liefde te verwerkelijken.

*****

Page 96: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

96

39. De Boodschap Er is een uitdrukking in de Bijbel: “Klopt en u zal worden open gedaan.” De boodschap van God is een antwoord op de roep van de mensen. En wat het instrument betreft van de Boodschap, in werkelijkheid is het gehele heelal een instrument en ieder voorwerp en ieder wezen daarin is een instrument. Door elk instrument dat God daarvoor bestemt, geeft Hij Zijn boodschap. Iedereen bemerkt in zijn leven, en in het bijzonder in tijden dat men in diepe neerslachtigheid en leed is, dat er enig antwoord komt voor de moeilijkheden waarin men zich bevindt. Het kan komen van een vriend, van een broeder, van ouders of van een gelief-de. Zelfs van een vijand kan men ontvangen, wat op een gegeven ogenblik nodig is. Maar, zo zult ge zeggen: “Waarom komt er een boodschap in het leven van de mens in tijden van zorg, of na het dragen van een groot leed? Waarom komt er ten behoeve van onze lei-ding niet elke dag een boodschap?” Daarvoor bestaan twee redenen. De ene is, dat er voort-durend hoger leiding is, maar dat de mens zo in beslag genomen is door zijn levensactiviteit, dat hij zijn hart niet opent om naar de Boodschap te luisteren en te zien, waar deze vandaan komt. En de tweede reden is, dat hoe dieper het leed ons treft, hoe hoger de stem van het hart oprijst, totdat deze de troon van God bereikt. En dan is het ogenblik gekomen dat het antwoord komt, als men diep verzonken is in leed en smart. En vraagt men nu, wat is pijn, dan kan men zeggen, pijn is het volste levensaspect. En dat is de reden dat, hoezeer de mens in hoge mate vrees heeft voor pijn, hij toch gesteld is op kleine speldenprikken en dat hij meer houdt van het treurspel van zijn eigen leven, of van een treurspel dat op het toneel vertoond wordt, dan van een blijspel. Kort gezegd, het wer-kelijke wezen van de mens is zijn hart en in pijn wordt het hart levend, en zonder pijn blijft het een leven aan de oppervlakte. U zult in het leven dikwijls opmerken, dat mensen met een onverdraagzame aard en optreden, nadat ze een grote smart hebben doorgemaakt, een fijnere aard in zich gaan ontwikkelen. Het heeft hen zachter gemaakt van persoonlijk-heid, evenals rauwe groenten zachter worden door koken. Er zijn ook karakters, die men volgens Oosters spraakgebruik aanduidt als sandelhout of wierook. Als sandelhout of wie-rook op het vuur wordt gelegd dan stijgt de geur omhoog. Er zijn karakters onder de men-sen, wier goede eigenschappen en verdiensten verborgen zijn, evenals de geur verborgen is in sandelhout en wierook. En die geuren komen voor de dag als de pijn een hoogtepunt be-reikt. Er is een verhaal in de grote Indische tradities, dat Ramayana heet. Daarin wordt verteld van twee zonen van de God van de Hindoes, van Rama. Zij leefden in de bossen en in de bergen en op zekere dag vestigden zij zich, vergezeld van hun moeder, in een stad. De jongste van de broers ging alleen de stad bekijken. Rondzwervend door de stad, zag hij een prachtig paard, dat van staatswege los mocht rondlopen. Hij was door het zien van dat paard zo ge-boeid, dat hij aan de mensen vroeg, aan wie het toebehoorde. Het antwoord luidde: “Het is een gewoonte in ons land, dat telkens als we een koning nodig hebben, een paard in de stad

Page 97: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

97

wordt losgelaten en dat de eerste, die het lukt het paard te vangen, koning wordt van ons koninkrijk”. Daarop rende de jongen de gehele dag achter het paard aan en telkens als hij meende het te kunnen vangen, ontglipte het dier weer aan zijn handen. En de tijd van zons-ondergang naderde. Zijn moeder, die angstig werd toen het donker begon te worden, vroeg aan haar oudere zoon om de stad in te gaan en zijn broer te zoeken, die nu al de hele dag weg was. Toen de broer in de stad kwam, zag hij de jongen achter het paard aan rennen. Hij vroeg hem: “wat voer je toch uit?” De jongere broer antwoordde: “Ik kom niet thuis voordat ik het paard heb gevangen.” De oudere broer merkte op: “Het is het werk van een ogenblik en je spant je de hele dag al in. In plaats van het paard achterna te gaan, moet je het tegemoet gaan”. Hij wees hoe je dit moest doen en in een ogenblik had zijn broer het paard gevangen. Daarop werden de beide broers voor de koning gebracht, en de vader was er trots op hen beiden zo roemrijk te weten. In dit verhaal stelt de vader God voor en het paard is het leven in deze wereld. De jongere broer is degene, die ernaar streeft om de beheersing te verkrijgen over het eeuwige wisse-lende leven van de wereld. En de oudere broer is degene die in die wereld ervaring heeft opgedaan. Hij komt en zegt tot de jongere broer: “Dat is niet de goede manier, dit is de goe-de”. Alles wat een mens ooit geleerd heeft, leerde hij van zijn oudere broer. Als men veel voelt voor kunst, of voor wetenschap, of dat men een taal of iets anders wil leren in de we-reld, zal men alleen dan slagen, als men tot een oudere broer kan gaan die over ervaring in dat alles beschikt, en men hem kan vragen: leer mij wat ik moet doen. En dan leert hij in één minuut, waarvoor anders vele jaren nodig zouden zijn geweest. Wij treden allen op het toneel van de wereld als jongere broeders en mettertijd als oudere broeders. Ten aanzien van dingen die we wensen te weten, handelen we als jongere broe-ders, en ten aanzien van dingen die we weten en anderen kunnen tonen, handelen we als oudere broeders. Ieder van ons heeft zowel de oudere als de jongere broeder in zich. Maar superioriteit bezit alleen de Vader, wiens trots en voldoening het is, dat de oudere broeder en de jongere broeder beiden zullen overwinnen. Zoals het aantal oude en zeer oude mensen onder ons gering is, zo is ook het aantal oudere broeders gering in alle situaties van het leven. In sommige zielen is een eigenschap aanwe-zig, een ingeboren geest van oudere broederschap, evenals soms in een klein meisje dat nog geen levenservaring heeft, de moedergeest reeds wordt aangetroffen. Het schijnt dat in alle levenssituaties en in alle verschillende schepselen die geest van de oudere broeder bestaat. Zelfs onder vogels en viervoetige dieren merkt men op, dat één de leiding neemt en de an-deren volgen. Als deze neerwaarts gaat volgen de anderen en gaan ook neerwaarts. Als deze zuidwaarts gaat volgen de anderen en gaan ook zuidwaarts. En ook in de lagere schepping is die neiging van oudere broederschap niet zonder doel en niet zonder wijsheid. In een zwerm vogels weet degene die de leiding neemt, of er een storm of weersverandering op til is, of wanneer er een overvloed van voedsel verwacht kan worden.

Page 98: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

98

Het meest interessante voorbeeld is dit, dat in een kudde olifanten die zich in het bos voort-beweegt, één de leiding heeft. Die olifant draagt een boomstammetje in zijn slurf, als een staf, en onderzoekt daarmee de bodem of er gevaarlijke kuilen zijn, en als dit het geval is geeft de olifant een signaal waarop alle andere olifanten erom heen lopen. Deze neiging vervult het hoogste doel van het menselijk leven in de mens. Er zijn mensen, die zich alleen bewust zijn van eigen leed en genoegen en voor wie dat hun de enige zorg is. En er zijn anderen die zich verantwoordelijk voelen, niet alleen voor zichzelf, maar ook voor hun kinderen, hun familie, misschien zelfs voor hun vrienden en naasten. En er is ook de mens, die voelt voor elk mens in zijn dorp of kleine stad. In hun droefheid is hij bedroefd, in hun geluk deelt hij. De kinderen van zijn dorp zijn zijn kinderen en hij leeft met zijn dorp mee. En dan zijn er zielen, die zich bewust zijn van de omstandigheden van hun natie, die bereid zijn tot elke opoffering voor hun volk. Anderen zijn zich bewust van hun ras. En weer anderen, door God gezegend, zijn zich bewust van het geluk, de vrede van de gehele mens-heid, en alleen het algemene welzijn kan hen gelukkig maken. Deze ontwikkeling moet op natuurlijke wijze tot stand komen en de mens moet dit op na-tuurlijke wijze ervaren. Hij die zich er op beroept die ontwikkeling te hebben bereikt, zal niet in staat zijn dat te bewijzen, als het ogenblik van de beproeving komt. Zo heeft de mensheid steeds met dankbaarheid erkend, dat Jezus Christus de beproeving heeft doorstaan, zijn hele leven door tot in het laatste uur. Met andere woorden, hij gaf zijn eigen leven om bij voort-during leven te geven aan de gehele mensheid. En degene in de wereld die dat bewustzijn heeft bereikt, die liefde voor de mensheid, en die door God wordt gebruikt als een instrument voor het brengen van Zijn liefde en licht, heeft de beproeving tot aan het einde van zijn leven doorstaan. En daarom is er niemand, die val-selijk kan beweren, de boodschap te brengen. Aangezien wij allen in deze wereld, al naar onze geschiktheid daarvoor, God bewust of on-bewust dienen, volbrengen wij allen die dienst, zij het ook zonder dat we dit weten. Er is een gezegde van een groot Perzische wijsgeer Rumi: “Vuur, water, lucht en aarde zijn Gods dienaren en wanneer het Zijn wens is, dat zij voor Hem arbeiden staan zij gereed om Zijn bevel te gehoorzamen”. Als de elementen de gehoorzame dienaren van God zijn en als de elementen de instrumenten van God worden, kan dan de mens geen groter en beter in-strument zijn? In werkelijkheid moet de mens God’s beste instrument zijn voor de vervulling van het doel van Zijn schepping. Daarom heeft Hij hen die de instrumenten waren voor een gemeenschap, gebruikt als instrumenten voor een gemeenschap. Hen die een instrument waren voor een natie, heeft Hij gebruikt als instrumenten voor een natie. En de zielen die geschikt waren als instrument voor de gehele mensheid heeft God voor dat doel gebruikt. Zij hebben God gediend als koning, als profeet, als hervormer, als leraar.

Page 99: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

99

De grote dienst voor God is het werk dat gedaan is door de profeet. Dat is het brengen van de mensheid dichter naar volmaaktheid. Want elke ziel is voor het doel geboren, voor het bereiken als het ware, van de voeten van God. En steeds als de profeet de boodschap bracht, was het de boodschap van God. Steeds was de bron dezelfde, wanneer de Boodschap ook kwam. Als deze honderdduizend jaar geleden kwam, was het Zijn Boodschap en als ze nu kwam, zou het Zijn Boodschap zijn. En hoe onwetend is de mens in dit opzicht in alle tijden geweest, een onwetendheid die hij ook nu nog toont! Want wanneer de Boodschap ook kwam streed de mens er tegen, twistte en argumenteerde. De mens hield zich aan één profeet en erkende de andere niet. Hij ver-eerde de ene en verachtte de andere. En de reden hiervan was dat hij de Boodschapper kende, maar niet de Boodschap. Hij nam het boek als zijn godsdienst, maar de Boodschap kende hij niet. Als dat niet de houding van de meerderheid was, hoe zou het dan mogelijk zijn geweest, dat Jezus Christus werd gekruisigd? Er zijn profetieën geweest en afgezien daarvan, de meester zelf was een getuigenis van zijn boodschap, overeenkomstig het gezegde: “Wat u bent spreekt luider dan wat u zegt.” Wat moeten de ogen van de mens dicht versluierd geweest zijn door de godsdienst waaraan hij vasthield, dat hij de Boodschapper aanvaardde en de Boodschap verwierp, niet wetende dat er slechts één Boodschap is en dat er geen twee kunnen zijn! Ja, de manieren, waarop deze gegeven werd zijn verschillend, in overeenstemming met de mentaliteit van de mensheid in een bepaalde tijd. Iedere profeet moest spreken in verband met de tijd waarin hij leefde en in overeenstemming met de evolutie van die tijd. Bovendien verschillen de gewoonten in elk land van die in andere landen, en zo ook de le-venswijze. Als de boodschapper geboren werd in een bepaald land en in dat land zijn Bood-schap gegeven heeft, dan moest hij rekening houden met de wijze waarop dat volk tegen-over het leven stond en hij moest zijn Boodschap daarmee in overeenstemming brengen. Maar de Boodschap komt van God. Dat is de reden dat een uiterlijke bestudering van het boeddhisme de indruk geeft, dat het hindoeïsme verschilt van het boeddhisme, en een uiter-lijke bestudering van het christendom en de islam, geeft ons het gevoel dat het christendom verschilt van de islam. Maar als men de onderliggende draad ziet die alle godsdiensten ver-bindt, dan zou men inzien dat alle godsdienst één is, zoals ook de waarheid één is, zoals het leven één is en God één is. De mensheid heeft genoeg oorlogen, strijd, twist en onenigheid meegemaakt. Als u tegen-woordig de individuele mens van enig land, enig ras vraagt, dan zullen zij u zeggen: genoeg, wij willen geen enkele oorlog meer. De laatste oorlog die pas geëindigd is, heeft ons het grootste treurspel vertoond, dat de wereld ooit heeft gezien. Hoewel de lering van Christus vrede is, “Gezegend zijn de vredestichters”, en hoewel het innerlijke verlangen van ieder mens vrede is, weet de mensheid niet hoe ze vrede moet ma-ken. En om vrede tot stand te brengen, gaat ze oorlog voeren.

Page 100: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

100

De Boodschap van het soefisme werkt in de richting van het verlangen van de individuen en het verlangen van de naties, door de vrede te willen brengen die elke ziel wenst en die de lering van Christus is en de natuur van God. Er zijn nu verschillende acties in werking, zowel in de richting van vrede als van oorlog. Elke kleine prestatie die gericht is op de eenheid van het mensdom, is waard om aangemoe-digd en gesteund te worden. Maar men moet weten dat godsdienstvrede tot stand gebracht moet worden, omdat, direct of indirect, een godsdienstige gedachte of tot vrede of tot oor-log voert. Het is niet het verlangen van de Soefi Beweging om een aparte gemeenschap te vormen, of de wens dat de gehele wereld tot één godsdienst zal behoren. Dit is even onmogelijk als dat alle mensen in de wereld hetzelfde uiterlijk zouden hebben. Maar wat mogelijk is, is dit: dat door het kennen en verstaan van het levensgeheim, door het verstaan van de natuur van God, door het bestuderen en realiseren van de aard van het leven, de mens met zekerheid verdraagzamer zal worden, en dat de mensen ongetwijfeld zullen uitstijgen boven de ver-schillen van ras, geloof, natie en godsdienst. Door persoonlijke leiding worden de leden van de Soefi Orde onderwezen in de problemen van de diepere zijde van het leven en in de methoden om te komen tot zelfrealisatie, dat is de realisatie van God. In deze Orde zijn allen welkom om inzicht en praktische leiding te krij-gen. Wat ook hun geloof moge zijn, of naam, of natie of godsdienst, de Orde bemoeit zich daar niet mee. Het is niet het verlangen van de soefi dat iemand zijn godsdienst verlaat, maar slechts dit dat eenieder zijn godsdienst leeft. Buiten en boven alle andere doeleinden die de Soefi Orde heeft, is het voornaamste dat de mensheid zich aaneensluit, hoe verdeeld ze ook is wat ras, klassen, geloofsbelijdenissen en godsdiensten betreft. Eenheid in wijsheid, in de kennis van de waarheid, opdat een mense-lijke broederschap gevormd moge worden in het Vaderschap van God.

*****

Page 101: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

101

40. De Soefi Beweging Men is benieuwd om te weten, wat deze beweging is. Is het een godsdienstige beweging, is het een filosofische beweging, of is het een sociale beweging? In werkelijkheid is deze Bewe-ging het antwoord op de roep van de mensheid. Wat voor antwoord? Gods antwoord. Als het een godsdienstige beweging is, is het geen beweging die propaganda maakt voor een bepaalde geloofsbelijdenis. Het is een godsdienstige beweging in deze zin, dat zij vrede tus-sen de aanhangers van alle godsdiensten tot stand wil brengen. Het is een godsdienstige beweging in die zin, dat ze ons wil leren de godsdienst van anderen te eerbiedigen, wat ook ons eigen geloof of dat van onze voorouders moge zijn. Zodat wij tenslotte daardoor tot het inzicht zullen komen dat er één godsdienst bestaat, die de samenvatting is van alle gods-diensten. Als we zover zijn gevorderd, dan verheffen we ons boven de verschillen en onder-scheiden die een gevolg zijn van de bekrompen opvatting van de mens, van zijn beperktheid. Dan gaan we inzien dat deze of die godsdienst wat naam en vorm aangaat slechts een om-hulsel was van die godsdienst, die steeds bestond, die is, en die altijd zal bestaan. Het is een gevolg van de kleinheid van de menselijke natuur dat hij het vertrouwen heeft ontnomen aan zijn medemens. God is één, en de waarheid is één. Hoe kunnen er dan twee godsdiensten bestaan? Er is slechts één godsdienst, de enige godsdienst. Als er enige godsdienst bestond, was het één godsdienst, waar en wanneer ook in de wereld, welke natie of volk die ook aanhing. Ja, we wonen in verschillende landen, maar onder één hemel. Zo zijn er ook vele kerken, maar één God, vele heilige geschriften, maar één wijsheid, vele zielen, maar één geest, de geest van God. Om dat ideaal te verstaan hebben we deze Beweging en wij hebben meerdere verschillende wijzen, waarmee we dat ideaal bestuderen en in praktijk brengen. De devotionele zijde van onze Beweging is de Universele Eredienst. De kaarsen vertegen-woordigen het licht van verschillende godsdiensten die de wereld kent en op het altaar ziet u alle heilige boeken, die de groten van de aarde van tijd tot tijd aan de mensheid hebben ge-geven. Het is een vorm, en toch is deze alomvattend. Op het altaar ligt de Githa van de hin-does, de Koran van de moslims, de Bijbel van de christenen en de Kabbala van de joden. Wat betekent dat? Dat we op ons altaar wijsheid plaatsen, niet de naam. Wat is de christelij-ke leer? Ware wijsheid, Christusgeest. Wat was de Christusgeest? Die geest, die de gehele mensheid verenigde en steeds zal verenigen. Als er enige christelijkheid bestaat, dan is het dit: zich te verheffen boven de verschillen en onderscheiden die mensen verdelen. Het is de bedoeling, dat de mensheid zich verenigt in één broederschap, in het Vaderschap van God. Wij hebben onder onze leden personen, die misschien meer houden van een vorm-loze dienst. Er is in dat opzicht geen beperking. Of u nu gaat naar de dienst met vorm of zon-der vorm, zolang God die de Vader van de mensheid is, gezocht wordt en waarheid nage-streefd wordt, is dat van geen belang.

Page 102: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

102

Noemen we onze leden van deze Beweging ontrouw, als zij naar andere kerken of andere erediensten gaan? Nooit. Naar welke eredienst, naar welke godsdienstige ceremonie zij ook gaan met eenzelfde gevoel van universele verering, waarheen zij ook gaan met dat gevoel, zij zullen de zegening van God ontvangen. Bewijst dit niet, dat de boodschap die nu tot de mensheid komt, nadat het ware godsdien-stige ideaal telkens weer werd vertroebeld, niet komt voor één gemeenschap maar voor de hele wereld? Zijn wij gering in getal? Het antwoord moet luiden: niet in werkelijkheid. Het aantal leden van deze Beweging mag beperkt zijn, maar de leden van ons ideaal zijn in deze wereld niet beperkt in aantal. Wij hebben miljoenen en miljoenen leden in de wereld. Als wij voortgaan met open hart, met de gedachte van broederschap, als we voortschrijden met geopende armen en een ieder welkom heten zonder naar nationaliteit, ras of geloof te vragen, dan worden wij zeker de broeders van de mensheid en wordt de mensheid onze broeders.

*****

Page 103: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

103

41. Het Godsideaal (1) De vraag of God bestaat komt op in elke geest, zowel in die van hem die in God gelooft, als in die van de ongelovige. Er zijn ogenblikken waarin hij die het sterkst in God gelooft, zich afvraagt of Hij echt bestaat, en of er waarlijk een God is. Hij vindt het bij nader inzien heilig-schennis om zo’n gedachte te hebben en tracht er van los te komen. Maar vaak komt de vraag op in het hart van de ongelovige of het wel waar is, of er zoiets als God bestaat. De Godsidee is de mens ingeboren. Het Godsideaal is de bloem van het menselijk geslacht. En deze bloem bloeit op in de realisatie van God. Zoals alles in de objectieve wereld de neiging vertoont omhoog te stijgen, zo kan men ook het verlangen van de ziel waarnemen in het menselijk streven. Het reikt altijd omhoog wat ook de sfeer van het menselijk bewustzijn moge zijn. Voor hem die zich alleen bewust is van het materiële leven reiken zíjn aspiraties zo ver als zij in materiële winsten kunnen reiken en toch gaat hij verder en verder. Hij blijft onvoldaan, over alles wat hij in zijn leven tot stand brengt als gevolg van de onmetelijkheid van het leven in iedere fase. Dit verlangen om te bereiken wat onbereikbaar is, geeft aan de ziel een verlangen om op te stijgen tot de hoogste hoogten van het leven. Het is de aard van de ziel om te onderzoeken en te ontdekken wat achter de sluier ligt. Het is het voortdurende verlangen van de ziel om hoogten te beklimmen waartoe zij niet bij machte is.Het is het begeren van de ziel om iets te zien wat zij nog nooit gezien heeft. Het is het voortdurende snakken van de ziel om iets te weten wat zij nog nooit geweten heeft. Maar het wonderlijkste is, dat de ziel al weet dat er iets achter de sluier ligt die de mens in verbijstering hult. Dat er naar iets gezocht moet wor-den in de hoogste levenssferen. Dat er schoonheid te aanschouwen valt. Dat er Eén is, die men kennen moet en die men kennen kan. Dit begeren, dit verlangen, is niet gaandeweg verkregen, neen, dit verlangen is vage kennis, die eigen is aan de ziel. Daarom is ongeloof in het Godsideaal niets anders dan een toestand, die teweeggebracht is door de nevels die uit het stoffelijk leven van illusies oprijzen, en die als wolken het licht van de ziel bedekken dat haar ware leven is. Daarom is hij, die niet gelooft, niet tevreden met zijn ongeloof. Zeker, soms wordt zijn ijdelheid er door gevoed wanneer hij denkt dat hij wijs is door niet te geloven in Eén, in wiens bestaan geloofd wordt door talloze blindgelovigen. Dan begint hij te denken: “Het is ten slotte niet moeilijk om in God te geloven; iedere onno-zele kan in het Goddelijk ideaal geloven”. En daarom slaat hij de tegenovergestelde richting in, door te weigeren om te geloven. Hij is eerlijk, en toch is hij als iemand die voor een muur staat die hem op zijn pad verhindert verder te gaan. Als deze wereld aan één mens alles kon bieden wat zij bezit, zelfs dan zou de ziel niet tevre-den zijn, omdat haar voldoening ligt in haar hoger streven en dit hogere streven voert naar God. Men kan vragen: “Als de mens een streven in zich heeft omdat het zijn natuur is, is het dan niet mogelijk dat hij toch aan het eind van zijn reis niets vindt?”

Page 104: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

104

Die vraag kan aldus beantwoord worden: “Er is geen vraag, die geen antwoord vindt en er is geen begeerte die geen voorwerp van begeerte heeft”. Voor honger is er voedsel, voor dorst is er water en voor het gezicht is er dat wat gezien kan worden. En zo is er God voor het menselijk verlangen naar het hoogste streven. De mens kent niet, wat niet bestaat. Het is onmogelijk dat men iets kent, wat niet bestaat. Men kan niet iets kennen wat niet be-staat, iets moet eerst bestaan, opdat de mens in staat moge zijn om het te kennen. Maar dan rijst nog de vraag: “Niet ieder kent God. Gelooft die mens dan niet alleen maar in een idee?” Het antwoord is: “Wat is een idee? Een idee is dat, waaruit alles voortkomt. We-tenschap, kunst, muziek, poëzie, godsdienst en nationaliteit, worden alle geboren uit een idee. Als een idee de bron is waaruit alles voortkomt, waarom zou dan een idee iets onbelangrijks zijn, en waarom zou God, die de bron en het doel van allen is, niet gevonden worden in een idee?” Het zoeken naar God is een natuurlijke uitkomst van het rijpen van de ziel. Er is een tijd in het leven dat er in de ziel een sterke drang ontwaakt die haar een verlangen geeft naar het onbereikbare. Als de ziel niet in die richting gaat dan mist zij stellig iets in het leven waarvoor dit ingeboren verlangen in haar gelegd is, en waarin de uiteindelijke bevrediging van het le-ven gelegen is.

*****

Page 105: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

105

42. Het Godsideaal (2) Er zijn in verschillende tijdperken onderscheiden begrippen van God geweest en bekend aan verschillende volkeren. Altijd hebben de mensen in hun zoeken naar de Godheid, Hem afge-beeld in de een of andere vorm. Het is natuurlijk, dat de mens dat gedaan heeft. Als men de mens iets over iemand vertelt die hij nog nooit gezien heeft, of van wie hij nooit gehoord heeft, dan vormt de mens zich een voorstelling van die persoon en hij houdt zijn voorstelling vast als zijn kennis over die persoon, tot hij hem ziet. Er zijn mensen die zich in hun geest een voorstelling vormen van een mens die zij nog nooit gezien hebben, en die bijna even reëel is als die persoon zelf. Het menselijk hart is de schoot, waar de Godsidee zich vormt en waar Hij uitgebeeld wordt naar de eigen geestesgesteldheid van de mens. De Boeddha in China heeft Chinese trekken. De Boeddha in Japan heeft Japanse ogen. De Boeddha in India lijkt op een Indiër. De mens kan zich geen begrip vormen van een engel die in enig opzicht verschilt van een menselijk wezen, behalve dat hij hem twee vleugels geeft om een klein onderscheid te ma-ken. Als de engel niet als een mens was afgebeeld, dan zou de mens zich niet tot hem aange-trokken voelen, en daarom is het natuurlijk dat in ieder tijdperk de mensen zich Gods Per-soonlijkheid hebben voorgesteld als een menselijke persoonlijkheid. En, zij hadden geen be-tere voorstelling kunnen maken, want niets in de wereld is zo volmaakt als de menselijke persoonlijkheid. De mensen noemen God ‘Hij’, wanneer zij de macht en de kracht van God erkenden. Men sprak van God als ‘Zij’, wanneer men het moederprincipe en de schoonheid er in zag. De vele goden en godinnen zijn voortgekomen uit de verscheidenheden in voorstelling. Ja, het is een feit: zoveel begrippen als er zijn, zoveel goden zijn er ook. En toch stellen de vele goden alleen de vele begrippen voor omtrent de Ene Enige God. Velen hebben uit onbekendheid met deze waarheid gestreden over hun verschillende goden en toch heeft de wijze mens in iedere periode begrepen, dat God de Ene is en het Enige We-zen. Voor het gewone denkvermogen is het niet voldoende om het bestaan van iemand al-leen in de idee te voelen. Het is voor hem te vaag. Hij wil het bestaan van iemand met zijn eigen handen voelen, dan alleen kan hij erkennen dat er iets bestaat. De wijzen hebben daarom verschillende objecten voor mensen met een dergelijke geestes-gesteldheid gegeven en ze hebben die aan het volk als goden voorgesteld. De een zei: “Zoek God in de zon”, en de mensen begrepen het. Zij namen er geen genoegen mee te denken dat God een idee was. Het was voor hen een veel grotere voldoening te we-ten dat God door hen gezien kon worden en dat God evenals de zon met niets te vergelijken is en onbereikbaar. Een andere wijze sprak: “Hij is in het vuur”. Anderen zeiden wanneer een eenvoudig man hun vroeg om God te mogen aanschouwen: “Ga in het woud, zoek een be-paalde boom en die boom is God”. Het zoeken naar die boom gaf de man wat te doen, en

Page 106: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

106

dat was het eerste essentiële ding. Het geduld waarmee hij de boom zocht werkte iets in zijn ziel uit. En ook de vreugde van het vinden van een zeldzame boom was een genoegen. En ten slotte vond hij Hem, want God is overal. Sommigen maakten voorstellingen van verschillende denkbeelden als liefde, gerechtigheid, kennis en macht, en ze noemden dat godinnen. Ze vormden ze tot beelden en gaven ze aan de mensen om ze te aanbidden. Andere wijzen zeiden dat de koe heilig was. Zeker, de koe is heilig voor de boer, van wie het bedrijf afhankelijk is van de koe. Zijn levensonderhoud is in iedere vorm afhankelijk van de koe, daarom is zij heilig. De wijzen hebben de mens op verschillende voorwerpen gewezen, die de aandacht van de mens vraagt en voorwerpen van concentratie voor hem worden om zijn geest tot rust te brengen. Want in de geest die tot rust is gekomen, komt God tot uiting. En bovendien hebben de wijzen het Godsideaal aan het volk gegeven in de vorm van symbo-len. Voor de eenvoudigen was een symbool God en voor de ontwaakte geesten ontsluierde hetzelfde symbool van God hun het geheim van de Godheid. Kon de mens maar zien hoe wonderbaar in de verscheidenheid van begrippen omtrent het Goddelijk ideaal wijsheid haar rol heeft gespeeld door de zielen van alle graden van ontwik-keling te leiden naar hetzelfde doel, dat is uiteindelijk: geestelijke bereiking.

*****

Page 107: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

107

43. Het Godsideaal (3) Het begrip van het veelgodendom vindt zijn oorsprong in twee bronnen. Het ene was de idee van de wijzen om iedere kracht en eigenschap om te zetten in een Godsvorm en dat een bepaalde God te noemen. Dit werd gedaan om de gewone mens dat denkbeeld bij te brengen dat hij het meest nodig heeft. Het is de idee dat God in alles is en dat alle macht van God is. Velen begrepen die idee later verkeerd en de wijsheid die er achter verborgen was werd verduisterd en daarom moesten wijzen strijden tegen de denkbeelden van andere wijzen. Toch streden ze niet tegen het denkbeeld, maar tegen de misvatting ervan. Tegenwoordig echter, nu in Europa het begrip van veel goden niet meer bestaat, hebben veel mensen hun geloof verloren en zeggen: “Als God Al-goed, Al-rechtvaardig en Al-machtig is, waarom kan dan zoiets vreselijks als oorlogen plaatsvinden?” Als deze mensen gewoon waren om, zoals de Hindoes van geslacht op geslacht gedaan heb-ben, Kali de godin van de oorlog te vereren onder hun vele goden, dan zou het voor hen niet iets nieuws zijn om te weten, dat alles uit God voortkomt. Niet alleen vrede, maar zelfs oorlog komt van God. Daarom hebben de mystici altijd al aan God vele namen gegeven. De esoterische soefi- scholen hebben de verschillende namen van God, met hun aard en geheimenis, bezeten en hebben ze in verschillende meditaties gebruikt op het pad van geestelijke verwezenlijking. De soefi’s hebben dus niet veel goden, maar wel veel namen voor God, die ieder een be-paald attribuut uitdrukken. Als deze namen die de soefi’s gebruikt hebben, niet de namen van God waren, als zij slechts in hun gedachten woorden hadden vastgehouden als barmhar-tigheid, mededogen en geduld, dan zouden dat eigenschappen geweest zijn en geen gestal-ten van de Godheid. Een eigenschap is geen scheppende kracht en is alleen een bezit. Daarom is de eigenschap niet van belang, maar alleen de bezitter van de eigenschap. De soefi denkt dus niet aan het succes, maar hij vraagt om hulp aan de God van succes. Voor hem is de God die succes geeft, niet een andere God. Er is slechts één God, maar wan-neer hij de hulp vraagt van die naam van God die succes uitdrukt, dan komt er een verbin-ding tot stand tussen zijn ziel en die volmaakte Geest van succes. De andere bron, waaruit de idee van veel goden is voortgekomen is van de diepe denkers en filosofen, die God in iedere ziel gezien hebben. Zij weten dat iedere ziel zelf haar eigen God maakt, naar gelang van de trap van haar evolutie. Daarom is er een zegswijze onder de Hin-does: ‘er zijn evenveel goden als muziektonen’. Met andere woorden er zijn ontelbaar veel voorstellingen en ontelbaar veel goden. En altijd als dit denkbeeld aan de mensen werd onderwezen, was het om de onwetendheid te verdrijven van hen die God tot de hemel beperkten en de aarde verstoken hielden van Zijn heilige tegenwoordigheid.

Page 108: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

108

Zij wachtten op de dood in de hoop dat zij dan opgenomen zouden mogen worden in de tegenwoordigheid van God, die in het hiernamaals zetelt op de troon van gerechtigheid. De wijzen probeerden echter door deze methode de mensen te doen begrijpen, dat God in iedere ziel is. Dat er dus evenveel goden zijn als zielen. De een wat meer en de ander wat minder ontwikkeld, maar toch allen goden. Als er strijd is dan is het een conflict tussen go-den. Als er harmonie is, dan is het een vriendschap tussen goden. Door deze benamingen probeerden zij de mens tot het begrip te brengen van de meest es-sentiële waarheid: dat God alles is. Ongetwijfeld zullen zij, die verkeerd begrijpen, altijd verkeerd begrijpen. Deze opvatting bracht ook ontaarding van het juiste denken teweeg en deed de mensen die veel goden hadden, belangstellen in de legenden van het verleden waarin verteld werd van de oorlogen en gevechten die plaats hadden tussen goden. Daarom moesten de wijzen hen weer te hulp komen en opnieuw spreken over de ene God. Zodat de mensen hierdoor opnieuw zouden komen tot de realisatie van de eenheid van het leven, die het best kan verwezenlijkt worden in het Godsideaal.

*****

Page 109: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

109

44. Het Godsideaal (4) Velen, die bereid zijn het Godsideaal aan te nemen, trekken de persoonlijkheid van God in twijfel. Sommigen zeggen: “Als alles God is, dan is God geen persoon”, want ‘alles’ is geen persoon. ‘Alles’ is wat uitgedrukt wordt door het woord alles. Deze vraag kan zo beantwoord worden, dat, ofschoon men in het zaad niet de bloem kan zien, het zaad toch in de bloem tot zijn hoogste ontwikkeling komt en dat daarom de bloem al in het zaad heeft bestaan. Als men zou zeggen dat de bloem was gemaakt naar het beeld van het zaad, dan zou dat niet onwaar zijn, want het enige beeld van het zaad is de bloem. Als God geen persoonlijkheid heeft, hoe kunnen wij menselijke wezens dan een persoonlijk-heid hebben, wij die uit Hem voortkomen, uit Zijn eigen wezen, en die het goddelijke kunnen uitdrukken in de volmaking van onze ziel? Als de waterpoel water is, dan is de zee zeker ook water. Hoe kan de waterdruppel water zijn en de zee niet? Het verschil tussen de menselijke en de goddelijke persoonlijkheid, de persoonlijkheid van God is, dat de menselijke persoonlijkheid met iets anders kan vergeleken worden, maar Gods persoonlijkheid niet. De menselijke persoonlijkheid kan met iets verge-leken worden door haar eigen tegendeel. God heeft geen tegendeel, dus kan Zijn persoon-lijkheid niet vergeleken worden met iets anders. Als men zegt dat God alles is, dan is het alsof men zegt: Hij is het totaal van alle bestaande dingen. Het woord alles kan niet die bete-kenis uitdrukken, welke het Godsideaal kan verklaren, de juiste uitdrukking voor God is: Het Enige Wezen. Het Godsideaal is zo geweldig, dat de mens het nooit ten volle kan begrijpen. Daarom is de beste methode die de wijzen hebben toegepast, ieder mens zich zijn eigen God te laten vormen. Zodoende maakt de mens zich een voorstelling, waartoe hij in staat is. Hij maakt God tot koning van de hemel en de aarde. Hij maakt Hem tot rechter, groter dan alle rechters. Hij geeft Hem de naam van Al-machtige, dat is Hij die alle macht heeft. Hij maakt Hem tot de bezitter van alle genade en heerlijkheid. Hij ziet in Hem de geliefde God, genadig en barmhartig. Hij ziet in Hem alle volmaking. Dit denkbeeld wordt een trap om tot hoger kennis van God te komen. Hij die geen verbeel-dingskracht heeft om zich een God te vormen, en hij die niet open staat voor het beeld van God dat de ander hem voorhoudt, hij blijft zonder God. Want hij vindt geen treden waar-langs hij die kennis kan bereiken waarnaar zijn ziel uitgaat, maar die hij in zijn twijfel ont-kent. In velen komt de vraag op of het niet zelfbedrog is om een God te maken met onze eigen verbeelding, een wezen dat in de objectieve wereld niet gezien wordt. Het antwoord is, dat ons hele leven gebaseerd en opgebouwd is op verbeelding, en als er één ding in deze objectieve wereld is dat duurzaam is, dan is het verbeelding. Hij die geen verbeeldingskracht heeft en haar geen waarde toekent, is ontoegankelijk voor poëzie en kunst, voor muziek, voor de waarde van omgangsvormen en cultuur.

Page 110: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

110

Hij kan vergeleken worden met een rots, die zich zeker nooit om verbeelding bekommert. De mens is niet in staat om God anders af te beelden dan als een persoon, als iemand met de allerhoogste eigenschappen, als de ideale mens. Dit betekent niet dat alles wat lelijk en slecht is, niet tot Gods heelal behoort, of in andere woorden, niet in God zelf is. Het water van de oceaan is helder ondanks alle dingen die er in geworpen worden. Zo neemt het Zuivere Wezen alle onzuiverheden in zich op, en brengt ze weer tot zuiverheid. Het kwade en het lelijke bestaan alleen in het begrensde begrip van de mens. In Gods grote wezen bestaan zij niet, en daarom heeft de mens geen ongelijk die in zijn verbeelding God maakt tot de God van alle schoonheid, vrij van alles wat lelijk is. De God van alle hoogste hoedanigheden, vrij van alle kwaad. Want door die voorstelling wordt hij ieder ogenblik van zijn leven steeds nader getrokken tot dat goddelijk ideaal, dat het verlangen van zijn ziel is. En wanneer hij eenmaal tot het begrip van de goddelijke Volmaking gekomen is, zal hij daarin de vervulling van zijn leven vinden.

*****

Page 111: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

111

45. Het Godsideaal (5) ‘Het zelf en Gods eigenschappen’ In de terminologie van de soefi’s wordt Gods Zelf, dat is het Zelf van God als abstract wezen, Zat genoemd en zijn hoedanigheden, zijn eigenschappen, heten Sifat. De Hindoes noemen het eerste aanzicht van God Purusha en het laatste Prakriti, wat ver-taald kan worden door de woorden geest en stof. Zat, de Geest Gods, is onbegrijpelijk. De reden hiervan is, dat dát wat Zich Zelf begrijpt, be-grip is, Gods ware Wezen, en begrip heeft in zijn eigen Wezen niets te begrijpen. Ongetwijfeld verstaan wij onder het woord intelligentie dat vermogen in ons, waarmee wij begrijpen. Maar hier heeft begrip niet die betekenis, want intelligentie is niet noodzakelij-kerwijs begrip. Een eigenschap is iets, dat begrepen kan worden, iets, dat duidelijk en onderscheiden is, zodat het begrijpelijk gemaakt kan worden. Maar begrip kan niet begrepen worden dan door zich zelf. Zij weet dat ik besta, maar zij weet niet wat ik ben. Zo is de aard van God. Intelligentie, de idee, zou haar eigen kracht en bestaan niet gekend hebben, als zij niet iets daarbuiten gekend had. Zo kent God zichzelf door manifestatie. Manifestatie is Gods eigen zelf, maar een begrensd zelf, een zelf dat Hem doet inzien dat Hij volmaakt is wanneer Hij Zijn eigen wezen vergelijkt met dit begrensde zelf, dat wij natuur noemen. Daarom is het doel van de hele schepping de bewustwording die God Zelf verkrijgt, wanneer Hij Zijn eigen volmaaktheid ontdekt in deze manifestatie. Verder is de idee die in het Christendom heeft bestaan ook een raadsel, dat opgelost moet worden, teneinde de waarheid van het leven te vinden. Dat is de idee van de Drie-eenheid. Wat de ziel verbijsterd doet staan is het drievoudig aanzicht van de openbaring. Zo lang de ziel dit raadsel niet heeft opgelost, kan zij niet komen tot de kennis van de Ene. Deze drie aanzichten zijn: de ziener, het gezicht en het geziene. Of ook wel: de kenner, de kennis en het gekende. Kortom de drie aspecten van het leven. Het ene aspect is hij die ziet, het andere is de ogen met behulp waarvan hij ziet, en het derde aspect is dat wat hij ziet. Een mens kan daarom niet gemakkelijk het denkbeeld aannemen dat: “wat ik zie, is hetzelf-de als ik zelf.” En ook kan hij geen ogenblik geloven: “dat waardoor ik zie, ben ik zelf.” Want de drie bovengenoemde aspecten schijnen van elkaar gescheiden te bestaan en elkaar aan te zien als de eerste, tweede en derde persoon van Brahma. Als dit raadsel opgelost is door de kennis dat de drie één zijn, dan is het doel van het Godsideaal vervuld. Want de drie sluiers, die de Ene bedekken, zijn opgelicht. En dan zijn het er niet langer drie, dan is er slechts Eén, het Enige Wezen. Zoals Hegel zegt: “Als u in één God gelooft, dan hebt u gelijk, als u in twee goden gelooft, dan is het waar, maar als u in drie goden gelooft, dan is het ook goed, want de aard van de eenheid wordt gekend door verscheidenheid”.

*****

Page 112: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

112

46. Het Godsideaal (6) Waarom wordt God de Schepper genoemd? Omdat de schepping zelf de getuigenis is van een wijsheid die werkend is. Geen mechanische schepping zou zich kunnen uiten in zo’n volmaking als de natuur. Al de machines van de geleerden zijn gebouwd naar het model van het mechanisme van de natuur, en iedere inspiratie van de artiest krijgt hij van de natuur. De natuur is op zichzelf zo volmaakt, dat zij geen verbetering nodig heeft door wetenschap of kunst. Maar de mens brengt wetenschap en kunst tot aanzien om de begrensde menselij-ke verbeelding te bevredigen. En toch is het ook de schepping Gods, die zich in wetenschap en kunst door de mens uitspreekt. Want ook in de mens is God, en Hij is daar weer in staat om op verschillende manieren Zijn schepping te vervolmaken, wat Hem tot de noodzakelijk-heid brengt om in de mens Zijn schepping te voleindigen. Voor de oprechte zoeker naar God als Schepper, is er geen beter bewijs. Als de mens zijn gedachten alleen maar op de natuur concentreert, dan moet hij vroeger of later tot het inzicht komen van de volmaakte wijsheid, die daarachter verscholen is. De ziel, die in de wereld komt, is niets dan een goddelijke straal. De indrukken die zij ont-vangt op haar weg naar de aarde, zijn ook van God. Want geen beweging is mogelijk zonder het bevel van God en zo blijkt in de hele schepping, in ieder aspect daarvan, aan het einde van alle zoeken en onderzoeken, God de enige schepper te zijn. Het woord ‘onderhouder’ is verbonden aan zijn naam. Jezus Christus zei: “Aanschouwt de leliën van het veld. Zij weven niet en spinnen niet en toch was Salomo in al zijn heerlijkheid niet zo bekleed als een van hen”. En Rumi drukt het verder in de Masnavi uit: “Zelfs de spin wordt door God niet vergeten, want ook in haar onderhoud is voorzien”. Als het kleinste zaad en het kleinste wormpje, zo onbelangrijk als zij mogen zijn, voor hun onderhoud van de mensen hadden moeten afhangen, die niet eens altijd voor zichzelf kun-nen zorgen, hoe zou de schepping dan voort hebben kunnen gaan? Het schijnt dat voor die schepselen die zich geen zorgen maken voor hun onderhoud, het voedsel als vanzelf wordt verstrekt. De strijd van de mens om in zijn onderhoud te voorzien is naar het schijnt groter dan die van alle andere levende wezens in de lagere schepping. Maar hoe komt dat? Het is niet God, het is de mens zelf die zelfzuchtig is, die oneerlijk is ten opzichte van zijn broeder, en alleen maar opgaat in zijn eigen levensbelangen. In weerwil van alle hongersnoden, heeft de wereld nog genoeg voedselvoorraden. Maar denk eens aan de hoeveelheden voedsel, die men in zee heeft doen zinken en hoeveel jaren de aarde die het menselijk voedsel voortbrengt, verwaarloosd werd door de mensen, die bezig waren elkaar te doden. Als ten gevolge hiervan honger ontstaat en grotere strijd, moet men er God dan de schuld van geven? Slechts de mens treft alle blaam. Saa’di geeft een zeer subtiele verklaring van de menselijke natuur in verband met de voor-zienigheid en hij drukt het zo mooi uit: “De Schepper is altijd bezig om voor mijn onderhoud te zorgen, maar angst voor mijn onderhoud is mijn natuurlijke ziekte”.

Page 113: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

113

Het leven is zo’n wonder dat wij als we er maar diep in doordringen zien, dat wij geen vraag vinden waarop geen antwoord is. Nooit gebeurt het, dat wij iets nodig hebben en dat wij het niet krijgen. Er is alleen verschil tussen dat wat wij denken nodig te hebben en dat, wat wij waarlijk behoeven. Wij krijgen altijd meer dan wij nodig hebben en daarom is de voorzienig-heid altijd een wonder. Soms zien wij toe met een glimlach, soms met tranen. Maar zij is iets werkelijks en iets levends. En des te reëler zal zij blijken te zijn, hoe meer wij bij het opklim-men naar het hoogste punt van onze rede het oog op haar gevestigd houden . Over God als rechter is door vele profeten gesproken. En zij die rede en logica bezitten, heb-ben getracht gerechtigheid te zien als een van de kenmerken van de wet. Maar gerechtig-heid is geen wet, gerechtigheid staat boven de wet. Vaak schijnen voor ons beperkte begrip de dingen van de wereld onrechtvaardig en vaak schijnt het dat er een wet is, die de mens voor zichzelf heeft gemaakt. Wat men wil, dat doet men. Als men de macht maar heeft om het te doen. Maar achter deze bedrieglijke schijn is er ongetwijfeld een strikte rechtvaardig-heid en een werkelijke wet. Zodra het hart levend wordt, openbaart zich deze wet. Men kan niet anders doen dan zich vol ontzag verbazen over het leven en de natuur en zien, hoe groot Gods gerechtigheid is: dat zij daarin bestaat, dat met de rechterhand gegeven wordt en met de linkerhand genomen, bij alles wat men geeft en bij alles wat men neemt. Geen ziel hoeft dagen of weken of jaren op de dood te wachten, totdat de wet zich manifes-teert. Want iedere dag is een dag des oordeels en ieder uur is het uur der gerechtigheid. Een misdadiger moge wegvluchten van achter de tralies, maar hij kan niet wegkomen van onder de hemelkoepel. De rechter is in en buiten hem. Als zijn ogen gesloten zijn, wordt hij van binnen geoordeeld; als zij open zijn, ontvangt hij het vonnis van buiten. Wij leven altijd in een gerechtshof. Als wij dat niet inzien komt dat omdat wij bedwelmd zijn door het leven, en wij worden als een dronken man in het gerechtshof, die de rechter niet ziet en ook diens rechtspraak niet hoort. Maar wat ons het grootste wonder in het leven toeschijnt is de wetenschap dat God, on-danks Zijn grote rechtvaardigheid, ook de vergever is. Hij vergeeft zelfs meer dan Hij richt, want gerechtigheid komt uit Zijn Intelligentie voort, maar vergiffenis komt voort uit Zijn Goddelijke Liefde. Als Zijn Goddelijke Liefde oprijst als een golf, dan wast zij de zonden van een heel leven in een ogenblik weg. Toen voor Christus de vrouw werd gebracht die door iedereen beschuldigd werd van dat wat zij misdreven had, wat kwam toen in het hart van de meester? De wet? Nee, het was liefde in de vorm van barmhartigheid en mededogen. Want de wet kan geen stand houden tegenover de liefde. De stroom van liefde vaagt haar weg. Zelfs de gedachte aan Gods Liefde vult het hart met vreugde en maakt de last, die het te dragen heeft, lichter. En als, zoals de gelovigen immer hebben geleerd, iemand eenmaal in zijn leven uit zijn volle hart vergiffenis heeft gevraagd, dan zal hij niettegenstaande de zonden van zijn gehele leven, zeker vergiffenis ontvangen.

*****

Page 114: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

114

47. Het Godsideaal (7) God wordt Koning van hemel en aarde en van de geziene en ongeziene wezens genoemd, omdat we geen betere woorden hebben dan die, welke wij gebruiken voor alles wat er in deze wereld is. Wanneer wij God koning noemen, dan doen wij Hem in geen enkel opzicht hoger rijzen dan de plaats die Hij heeft, het helpt alleen ons om Zijn macht en heerlijkheid begrijpelijker te maken voor ons denken. En toch zijn er bepaalde karakters die men ko-ninklijk kan noemen, de volmaaktheid van zulke karakters kan men als goddelijk zien. Dat betekent niet, dat niet iedereen dat karakter heeft. Het betekent alleen, dat in een hoge positie geplaatst, een ziel dit karakter misschien meer kan ontvouwen dan wanneer zij gerin-ger mogelijkheden heeft. Dit karakter is liefde, die verborgen is achter onverschilligheid. In soefi termen wordt dit aangeduid door een Perzisch woord, Binayaz, dat verborgen bete-kent. Het betekent niet de verborgen God, het betekent verborgen schoonheid. Liefde die zich uit, is iets anders dan verborgen liefde. Onder de sluier van onverschilligheid is vaak liefde verborgen, en de soefi dichters hebben dit zo mooi uitgedrukt in hun verzen, die slechts uitbeeldingen zijn van het menselijk leven en de natuur. Er zijn voorbeelden in de geschiedenissen van koningen, die dit karakter tonen. Soms kreeg iemand die bij de koning in hoog aanzien stond niet het ambt van eerste minis-ter, maar dat betekende niet dat de koning die wens niet zou hebben. Het betekende alleen, dat de koning de sympathie en bewondering die hij voor die persoon had, hoger stelde dan het ambt van eerste minister. En ook in andere opzichten kan men hetzelfde waarnemen. Een koning sprak lange tijd niet met iemand, maar dat betekende niet dat die uit de gunst geraakt was. Het betekende al-leen, dat de koning wist dat hij het wel zou begrijpen. Er zijn gevallen geweest, dat het geduld van heiligen en wijzen tot het uiterste op de proef werd gesteld. De smart en het lijden, waar geestelijke zielen soms doorheen moesten gaan, waren groter dan voor de gewone mens. Achter deze schijnbare onverschilligheid zijn verschillende redenen verborgen. Men kan ook een andere houding van de koning waarnemen. Dat is, dat zij om wie de koning niets gaf, toch vaak met gunstbetoon ontvangen werden en ruim begiftigd. De gewone geest kan niet begrijpen welke reden hier achter lag. Maar een koning, die zich verantwoordelijk weet voor zijn onderdanen, weet en begrijpt. Zoals ook een tuinman weet welke plant hij moet kweken in zijn tuin en begrijpt welke boom hij beter om kan hakken. Alle tegenstand uit hun omgeving ten spijt, hielden de koningen vast aan dit denkbeeld, om-dat zij zich bewust waren van hun plicht. En zo is het ook met God.

Page 115: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

115

Maar niet alleen bij koningen, ook de wijze van handelen en de methoden van een verant-woordelijk persoon worden niet altijd begrepen door iemand anders, die niet dezelfde ver-antwoordelijkheid heeft. Hoe kan dan de mens altijd de wegen van God begrijpen, de enige Koning in de ware zin van het woord, voor Wiens aangezicht alle andere koningen slechts nabootsingen zijn? Het koningschap van God openbaart zich in de bloei van iedere ziel. Wanneer een ziel zich ten volle ontplooit, dan toont zij de kleur en verspreidt zij de geur van de goddelijke Geest van God.

*****

Page 116: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

116

48. Het Godsideaal (8) De reden waarom de ziel zoekt naar het Godsideaal is, dat zij niet tevreden is met alles wat haar slechts voor het ogenblik voldoet. Al de schoonheid, goedheid en grootheid, die de mens aan God toeschrijft, is iets dat hij zijn gehele leven door bewondert en zoekt. Hij bewondert die eigenschappen in anderen en tracht ze voor zichzelf te bereiken en als hij bij het einde van zijn zoeken tot de ontdekking komt, dat alles wat hij vindt aan goeds, groots of schoons te kort schiet in die volmaaktheid waarnaar zijn ziel zoekt, dan heft hij zijn ogen ten hemel en zoekt hij naar de Ene, die schoonheid, goedheid en grootheid in werke-lijkheid bezit, en die is God. Hij, die niet naar God zoekt, voelt aan het einde van zijn reis van begoocheling een bittere teleurstelling, want gedurende zijn gehele reis heeft hij de volmaking van schoonheid, goed-heid en grootheid op aarde niet gevonden en evenmin geloofde of verwachtte hij zo’n ideaal in de hemel te vinden. Alle teleurstellingen, welke het natuurlijk gevolg zijn van dit leven van illusie, verdwijnen zodra iemand gekomen is tot het Godsideaal. Want al datgene waarnaar men zoekt in zijn leven, dat vindt men in God. Nu is de vraag: alle schoonheid, goedheid en grootheid kunnen, hoe klein ook, op aarde ge-vonden worden, maar waar kunnen ze dan gevonden worden in de volmaking die God ge-noemd wordt? Het antwoord is dit: in de eerste plaats is het geloof nodig dat er zo’n Wezen is als God, in wie goedheid, schoonheid en grootheid volmaakt zijn. In het begin zal het lijken alsof het niet anders is dan een geloof, maar mettertijd zal dat ge-loof, wanneer het oprecht en vol vertrouwen is, gaan lijken op het ei van de feniks waaruit tenslotte de tovervogel geboren wordt. De geboorte van God is de geboorte van de ziel. Iedere ziel zoekt naar geluk en na de jacht naar alles wat voor het ogenblik geluk schijnt te geven, gaat zij begrijpen dat nergens anders volmaakt geluk bestaat, dan in God. Dit geluk kan niet alleen komen door geloof in God, want geloof is een proces. Door dit proces wordt de God binnen in ons gewekt en komt dan tot leven. En het is het beleven van God, dat geluk brengt. Wanneer men de onrechtvaardigheid ziet, de valsheid, het gebrek aan vriendschap in de menselijke aard, en ziet tot welke graad die aard zich kan ontwikkelen en hoe die zijn hoog-tepunt bereikt in tirannie, waarvan individuen en menigten het slachtoffer worden, dan blijkt het dat er slechts één Bron is, en dat is het middelpunt van het hele leven, dat is God. God is de toevlucht van alles en de bron van vrede, waar iedere ziel naar snakt.

*****

Page 117: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

117

49. Het Godsideaal (9) De bedoeling van het Godsideaal is, God in de ziel te doen ontwaken, teneinde zijn koning-schap te verwezenlijken. Dit wordt bedoeld in het gebed van Christus, waar gezegd wordt: “Uw Koninkrijk kome, Uw wil geschiede”. Wanneer de ziel dit verwezenlijkt dan komt het koninkrijk van God, en wat daarop volgt is dat Zijn wil dan geschiedt. Maar als de mens niet weet wie de koning is, dan weet hij ook niet, wat het koninkrijk is. De koninkrijken van de aarde zijn gevestigd vanaf de tijd dat het menselijk inzicht zich in dat opzicht ontwikkeld had. Zodra de mens de eerste les had geleerd en wist wat koning en wat koninkrijk betekende, begreep hij ook dat er iemand was wiens bevel door allen, groot en klein, in het koninkrijk gehoorzaamd moest worden. Iemand die allen opheft en allen recht doet. Iemand die eer en achting doet toekomen aan de ingezetenen van het koninkrijk. Iemand die de Vader en Moeder van zijn onderdanen is. Wanneer dit eenmaal geleerd was, voedde het de mensen er als het ware toe op te begrij-pen wat koning betekent. Zoals een kind wanneer het met haar poppen heeft gespeeld, be-gint te beseffen wat de zorgen voor een huishouden betekenen. De volgende stap werd gedaan op het geestelijk pad, wanneer de geestelijke hiërarchie werd erkend. Men ging inzien dat de profeet of hogepriester het geestelijk hoofd voorstelde. En zo kwam men tot hiërarchie. De volgende stap op deze weg werd gedaan wanneer men tot het inzicht kwam, dat niet de uiterlijke omstandigheden, geld of bezittingen, iemand tot koning maakten, maar dat geeste-lijke verwezenlijking iemand tot iets groters kan maken, dan welke koning ook met zijn hele vorstelijke omgeving. Dit werd het volk daarin getoond dat de koning, die men erkende als de voornaamste en als het hoofd van de gemeenschap, vóór de hogepriester uitging met gebogen hoofd en neer-knielde op de plaats van het gebed. Dit was de les, dat koningschap niet gelegen is in uiterlijke rijkdom, maar in geestelijkheid. Het was de les, dat zelfs de koning ootmoedig staat voor de mens die God verwezenlijkt heeft. Als eenmaal deze stap was gedaan dan volgde de derde stap, die daarin bestond dat de ho-gepriester, die ook als zodanig door de koning werd beschouwd, neerknielde en zijn hoofd diep boog voor de Heer, de Koning van de Mensheid. Daarmee toonde de priester aan hoe hij zijn grootheid beschouwde als stof voor God, aan Wie alleen alle grootheid toebehoort. Wanneer de grootheid van God was erkend, dan werd God verheerlijkt en hierin was het aristocratische doel vervuld, want het was niet anders dan een voorbereiding op het leven.

Page 118: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

118

Zodra de mens tot het begrip was gekomen dat het alleen God is, voor wie hij moet buigen, en dat het alleen God is die waarlijk rijk is en dat allen arm zijn, en dat het alleen God is, wiens wijsheid en gerechtigheid volmaakt zijn, dan verbleekten voor de mens de macht van de koning en de heiligheid van de hogepriester. Voor de mens bleef slechts één koning, de Koning der Koningen, waar ook hun koning van afhankelijk was. Bij die Koning der Koningen zocht hij zijn toevlucht onder alle levens-omstandigheden. Wanneer de mens deze drie schreden had gedaan naar het eindpunt, dan had hij geleerd dat het einddoel geheel verschillend is van de weg die hij zelf gekozen had. Het einddoel is het vinden van de sporen van de Koning der Koningen in het eigen zelf. Het is een vonk van dat goddelijke licht dat de verlichting is van het eigen hart. Het is een straal van die Zon, die het licht is van het hele heelal. En zo heeft zich de zelfverwezenlijking ontwikkeld waarin de ziel die wijsheid, verlichting, en vrede vindt, die het doel is van het Godsideaal.

*****

Page 119: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

119

50. De 10 Soefi Gedachten 1) Er is één God, de Eeuwige, het Enige Wezen, niets bestaat dan Hij. De God van de soefi is de God van ieder geloof en de God van allen. Namen maken geen verschil uit: Allah, God, Dieu, Boeddha of Bhagwan, al deze namen en meerdere, zijn de na-men van God. Voor de soefi gaat God alle begrenzing van namen te boven. Hij ziet God in de zon, in het vuur, in het idool dat verschillende sekten vereren en hij her-kent Hem in alle vormen van het universum, terwijl hij Hem toch boven alle vormen uit weet. God in alles en alles in God. Hij, de Geziene en Ongeziene, het enige Wezen. Voor de soefi is God niet alleen een religieus geloof, maar het is ook het hoogste ideaal dat het menselijk denkvermogen bevatten kan. Terwijl de soefi het eigen zelf vergeet en terwijl hij naar de bereiking van het goddelijk ideaal streeft, gaat hij gedurende zijn leven standvastig het pad van liefde en licht. In God ziet de soefi de volmaaktheid van al wat binnen het bereik van menselijke waarneming ligt en ook weet hij dat God menselijk begrip te boven gaat. Hij kijkt tot God op als de minnaar tot zijn geliefde en aanvaardt alles in het leven in een volmaakte berusting, als komend van God. De heilige naam van God is voor hem wat medicijn is voor de patiënt. De goddelijke gedach-te is het kompas, waarmee hij het schip naar de oevers van onsterfelijkheid loodst. Het Godsideaal is voor een soefi als een lift, waarmede hij zich opheft tot de eeuwige be-stemming die het enige doel van het leven is. 2) Er is één meester, de leidende geest van alle zielen die zijn volgelingen voortdurend voert naar het licht. De soefi begrijpt dat hoewel God de bron van alle kennis, inspiratie en leiding is, de mens toch het medium is dat God uitkiest om zijn kennis aan de wereld mee te delen. Een mens die in de ogen van de wereld een ‘mens’ is, maar die in eigen bewustzijn ‘God’ is. De gerijpte ziel is degene die de zegeningen van de hemel tot zich trekt en God spreekt door deze ziel. Hoewel Gods tong voortdurend door álles spreekt, is het toch voor Hem noodzake-lijk door de lippen van een mens te spreken, teneinde tot de dove oren van velen onder ons te spreken. Dit ziet men in alle historische tijdperken door alle eeuwen heen. Shiva, Boeddha, Rama en Krishna aan de éne kant en aan de andere kant Abraham, Mozes, Christus en Mohammed en nog velen meer, bekend of onbekend, zijn voorbeelden geweest van de meester die in menselijke gedaante het leven van God leidden. Met andere woorden: hun menselijke gedaanten zijn als verschillende mantels, door één-zelfde persoon gedragen, die in elk daarvan anders leek, maar toch één en dezelfde was. Degenen die Hem ontmoetten en kenden, herkenden Hem in al zijn gedaanten. Zij die niet de persoon maar slechts de mantel herkenden, kwamen op het verkeerde pad. Toen de mensen zich van elkaar afscheidden, door zich vast te klemmen aan de uiterlijke kant van de meester, voor Hem superioriteit opeisend ten opzichte van andere meesters,

Page 120: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

120

en die meester, die door anderen even hoog gehouden werd, minachtten, ontstonden alle godsdienstoorlogen en afgescheiden partijen onder de kinderen van God. De soefi herkent de persoon en niet alleen de uiterlijke kant en hij herkent in alle verschil-lende namen en vormen slechts één enkele Meester. Die komt steeds om de mensheid te wekken uit de droom van dit leven van begoocheling en om de mens verder te leiden naar de goddelijke volmaaktheid. Aangezien de soefi met dit doel voor ogen voortgaat, herkent hij zijn meester niet alleen in de grote heiligen, maar ook in de wijze, in de dwaas, in de vrome en in de zondaar. Hij ver-liest nooit de meester uit het oog, die de enige is, de enige die er kan zijn en die er altijd zal zijn. 3) Er is één heilig boek, het heilige boek van de natuur, het enige geschrift dat de lezer licht kan geven. Wanneer het oog van zijn ziel geopend is en zijn waarneming scherp is, leest de soefi in het geschrift van de natuur de goddelijke wet, die door de leraren van de mensheid uit dezelfde bron geput werd en aan hun volgelingen werd onderwezen. Hoewel onze taal niet bij machte is de innerlijke waarheid uit de drukken, is het weinige dat in woorden uitgedrukt kan worden, door menselijke hand opgetekend en van tijd tot tijd aan het nageslacht als een heilig geschrift doorgegeven. De mensen hebben over de echtheid van deze geschriften gevochten en getwist en wilden geen enkel ander geschrift van eenzelfde karakter accepteren. En door zo aan het boek vast te houden en de betekenis uit het oog te verliezen, vormden zij de verschillende sekten. De soefi heeft door alle eeuwen heen al dergelijke boeken gerespecteerd en heeft in de Ve-danta, de Zendavesta, de Kabbala, de Bijbel, de Koran, en in alle andere heilige geschriften dezelfde waarheid ontdekt. De soefi leest die in het onvergankelijke geschrift van de natuur, het enige heilige boek, het volmaakte en levende voorbeeld dat de innerlijke levenswet leert. Ten opzichte van het geschrift van de natuur zijn alle geschriften als kleine waterpoe-len ten opzichte van de oceaan. Voor het oog van de profeet is ieder blad van de boom een bladzijde van het heilige boek dat goddelijke onthulling inhoudt en hij wordt ieder ogenblik van zijn leven geïnspireerd door het lezen en begrijpen van het heilige boek van de natuur. 4) Er is slechts één religie, het zonder afwijken voortgaan in de juiste richting naar het ideaal, hetwelk de vervulling is van het levensdoel van elke ziel. Godsdienst wordt in het Sanskriet dharma genoemd, dit is plicht. De plicht van ieder mens is zijn godsdienst. Saadi zei: “Iedere ziel is geboren voor een bepaald doel en het licht van dat doel is in zijn ziel ontstoken”. Dit verklaart waarom de soefi vol verdraagzaamheid de weg van ieder gadeslaat en de beginselen van anderen niet met de zijne vergelijkt, maar aan ie-der vrijheid van gedachte laat omdat hij zelf een vrijdenker is. Godsdienst in de opvatting van de soefi is het pad dat de mens leidt tot de bereiking van zijn ideaal, of dat nu in de wereld of in de hemel ligt.

Page 121: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

121

Zonde en deugd, recht en onrecht, goed en kwaad zijn niet voor ieder mens hetzelfde. Het hangt af van de graad van ontwikkeling en van de levenstoestand waarin de mensen verkeren. Daarom is voor een soefi de naam van een godsdienst en ook de plaats van een eredienst van geen betekenis. Alle plaatsen zijn voor aanbidding heilig en alle godsdiensten zijn dragers van de godsdienst van zijn ziel. “Ik zag U in de heilige Kaäba, en ook zag ik U in de tempel van de afgod”. 5) Er is één wet, de wet van wederkerigheid, welke kan worden nagekomen door een onzelfzuchtig gemoed, samengaand met een zin van ontwaakt rechtsgevoel. De mens brengt zijn leven door met het najagen van alles wat hem nuttig toeschijnt voor hem zelf. En als hij zo zeer vervuld is van zijn eigen belang dan verliest hij ten slotte zelfs het spoor van dat, wat waarlijk voor hem van belang is. De mens maakt wetten die hem het bes-te passen ten einde voordeel te trekken van anderen en dat noemt hij gerechtigheid. Hij ziet alleen onrechtvaardigheid wanneer hij die van een ander ondervindt. Daarom kan hij nooit vredig in harmonie leven met zijn medemensen, tenzij het gevoel van rechtvaardigheid in hem ontwaakt is door een onzelfzuchtig geweten. Evenals de wereldse rechters volgens hun ambtelijk recht tussenbeide komen wanneer twee personen het met elkaar oneens zijn, wanneer de twistende partijen verblind zijn door per-soonlijk belang, zo komt de kracht van de Almachtige tussenbeide in elk geschil hoe groot of klein dit ook is. De wet van wederkerigheid behoedt de mens er voor om door de hogere machten gericht te worden, want een bezadigd mens heeft minder kans om voor de rechter gebracht te worden. Het gevoel van rechtvaardigheid is ontwaakt in een volkomen rustige geest die vrij is van de bedwelming van jeugd, kracht, macht, bezit, heerserschap, geboorte of stand. Het schijnt zuiver winst te zijn als iemand niet geeft maar neemt, of als men minder geeft dan men neemt. Maar in beide gevallen is er in werkelijkheid altijd meer verlies dan winst. Alle winst op die wijze verkregen, spreidt een sluier uit over de zin voor rechtvaardigheid in de mens en wanneer veel van deze bedekkingen het gezicht gesluierd hebben, dan wordt de mens zelfs blind voor dat wat goed voor hem is. Het is, alsof men dan in zijn eigen licht staat. “Wie hier blind is, blijft ook blind in het hiernamaals”. Door de verschillende godsdiensten zijn er verschillende wetten gegeven die de mensen le-ren hoe zij harmonieus en vredevol met hun medemensen moeten omgaan, maar zij alle verenigen zich in deze éne waarheid: “Handel tegenover anderen zoals u zou willen, dat zij tegenover u zouden doen”. Als de soefi iets van een ander aanneemt vergroot hij de waarde van diens daad en als ie-mand hem vijandig behandelt tracht hij dat te vergoelijken. Wanneer hij maatregelen tegen iemand moet nemen dan past hij ze niet in hun volle gestrengheid toe, wetend dat zelfbe-lang hierbij toch steeds een rol speelt en als hij iemand een gunst bewijst dan maakt hij dit groter dan wat van hem verlangd wordt.

Page 122: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

122

Voor hen die afstand hebben gedaan van de wereld, is een leven in het woud goed. Voor de heilige is een leven van afzondering noodzakelijk, maar hij die in de strijd van het leven is moet de wet van wederkerigheid zuiver aanvoelen. 6) Er is één broederschap, de broederschap van de mensheid die de kinderen van de aarde zonder onderscheid verenigt in het vaderschap van God. De soefi begrijpt dat het ene leven, dat voortkomt uit het innerlijke wezen, zich aan de op-pervlakte manifesteert als een leven van verscheidenheid. In deze wereld van verscheiden-heid is de mens de schoonste openbaring, omdat hij in staat is door zijn evolutie de eenheid van het innerlijke wezen te realiseren te midden van het uiterlijk bestaan van verscheiden-heid. En hij groeit naar dat ideaal toe, dat het enige doel van zijn komst op aarde is, door zich met een ander te verenigen. De mens verenigt zich met anderen in de familieband, wat de eerste stap is in zijn ontwikkeling. Toch hebben families in het verleden met elkaar gestreden en op elkaar wraak genomen van geslacht op geslacht, omdat ieder zijn eigen zaak als de enig juiste en ware beschouwde. De mens bewijst vandaag de dag, dat hij meer geëvolueerd is door zich met zijn buren en medeburgers te verenigen en ook in zichzelf de geest van vaderlandsliefde te ontwikkelen. In dat opzicht is hij groter dan de mensen in het verleden. En toch hebben de mensen die op die manier nationaal verenigd waren, rampen veroorzaakt die hun gelijke niet hebben in de geschiedenis, en dat zal door komende geslachten in een-zelfde licht bezien worden, als waarin de familieveten van het verleden tegenwoordig door ons worden gezien. Er zijn verbonden tussen rassen die de kring van eenheid steeds wijder maken maar het is altijd voorgekomen dat het ene ras neerzag op het andere. De band die door de godsdienst wordt gelegd wijst op een nog hoger ideaal in de mens. Maar die band heeft ook verschillende sekten doen ontstaan die zich tegenover elkaar stel-den en die elkaar gedurende jaren zo veracht hebben, dat daardoor veel splitsingen en ver-deeldheden tussen de mensen zijn ontstaan. Zelfs in zo’n wijd veld van werkzaamheid als broederschap bestaat zij ook. Zolang dit de ene mens van de andere scheidt, kan het geen volmaakte broederschap zijn. De soefi die dit begrijpt bevrijdt zich van de grenzen van land, ras en godsdienst en verenigt zich met anderen in de broederschap van de mensheid. Die broederschap is vrij van alle verschillen en onderscheid van klasse, kaste, geloof, ras, natie of godsdienst en verenigt de mensen in de universele broederschap. 7) Er is één zedelijk beginsel, de liefde, die uit zelfverloochening voortspruit en bloeit in goede daden. Er zijn zedelijke beginselen aan de mensheid onderwezen door allerlei leraren en door vele tradities. De ene is verschillend van de andere als afzonderlijke waterdruppels, die uit één fontein omhoog komen. Maar wanneer wij de stroom van water beschouwen, die bij het omlaag vallen in afzonderlijke druppels verandert, dan zien wij dat er slechts één stroom is.

Page 123: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

123

Er bestaan veel zedelijke beginselen die als even zoveel waterdruppels van de fontein om-laag vallen, maar er is slechts één stroom die er aan ten grondslag ligt en dat is de liefde. Het is de liefde die hoop, geduld, verduren, vergiffenis, verdraagzaamheid en alle zedelijke beginselen geboren doet worden. Alle weldaden wortelen in de bodem van het liefdevolle hart. Edelmoedigheid, liefdadigheid, aanpassingsvermogen, een inschikkelijke aard, zelfs zelfverloochening zijn uitsluitend de vruchten van de liefde. De grote, zeldzame en uitverkoren wezens, tot wie men eeuwenlang opkeek als ‘s werelds ideaal, ware de bezitters van door liefde ontvlamde harten. Alle slechtheid en zonde komen voort uit gebrek aan liefde. De mensen noemen de liefde blind, maar in werkelijkheid is lief-de het licht van het inzicht. Het oog kan alleen de oppervlakte zien, de liefde schouwt veel dieper. Alle onwetendheid is gebrek aan liefde. Zoals vuur dat nog niet brandt maar alleen rook verspreidt, maar waaraan een lichtgevende vlam ontspringt als het ontvlamt, zo is het met de liefde. De liefde is blind wanneer zij zich niet ontwikkeld heeft, maar wanneer haar vuur ontstoken is springt de vlam tevoorschijn. De vlam die het pad verlicht van de reiziger, die gaat van sterfelijkheid naar het eeuwigdurende leven. De geheimen van aarde en hemel worden geopenbaard aan de bezitter van het liefdevolle hart. De minnaar heeft dan mees-terschap over zichzelf en anderen verkregen en staat niet alleen in nauw contact met God maar wordt één met Hem. Zoals Rumi zei: “Heil zij U o liefde, zoete razernij; gij die al onze zwakheden geneest, die de geneesheer zijt van onze trots en eigendunk, die onze Plato zijt.” 8) Er is één voorwerp van lof, de schoonheid, die het hart van haar aanbidder verheft door alle aanzichten heen van het geziene tot het ongeziene. In de Koran staat: “God is schoonheid en Hij heeft schoonheid lief”. Dit verklaart dat de mens die de geest van God beërfd heeft, schoonheid in zich heeft en schoonheid bemint hoewel datgene wat voor de één schoonheid betekent, dat nog niet voor een ander hoeft te zijn. De mens veredelt zijn gevoel voor schoonheid als hij evolueert en het hogere aspect van schoonheid verkiest boven het lagere. Wanneer hij echter het hoogste visioen van schoon-heid in het ongeziene geschouwd heeft door een geleidelijke ontwikkeling van het leven van schoonheid in de geziene wereld, dan wordt het gehele bestaan voor hem tot één enkel visi-oen van schoonheid. De mens heeft God aanbeden bij het aanschouwen van de schoonheid van zon, maan, sterren en planeten. Hij heeft God aanbeden in planten en dieren. Hij heeft God herkend in de schone verdiensten van de mens, en hij heeft met zijn zuiver inzicht in schoonheid, in het ongeziene de bron van schoonheid ontdekt waaraan dit alles ontspringt en waar alles in terugvalt. De soefi die zich dit realiseert, aanbidt de schoonheid in al haar aspecten en ziet het gelaat van de Geliefde in al wat zichtbaar is. En hij ziet de geest van de Geliefde in het onzichtbare. Waar hij ook kijkt, staat dus zijn aangebeden ideaal voor hem. “Waarheen ik ook kijk, zie ik Uw liefdevolle aangezicht. Waarheen ik ook ga, bereik ik Uw woonplaats”.

Page 124: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

124

9) Er is één waarheid, de ware kennis van ons wezen, innerlijk en uiterlijk, die de kern is van alle wijsheid. Hazrat Ali zegt: “Ken u zelf en gij zult God kennen”. Het is de kennis van het zelf die uitgroeit tot kennis van God. Zelfkennis beantwoordt vragen zoals: Waar ben ik vandaan gekomen? Bestond ik voordat ik mij bewust werd van mijn tegenwoordig bestaan op aarde? Als ik toen bestond, als wat bestond ik dan? Bestond ik als een persoon zoals ik nu ben, of als een me-nigte, een insect, een vogel, een dier, een geest, een djin of een engel? Wat gebeurt er na de dood, na die verandering waaraan ieder menselijk schepsel onderhevig is? Waarom moet ik hier een korte tijd vertoeven? Welk doel moet ik hier vervullen? Wat is mijn plicht in het leven? Waaruit bestaat mijn geluk en wat maakt mijn leven ongelukkig? Zij wier harten ontstoken werden door kennis van het zelf, begrijpen het. Zij zijn het die de zegening van hun kennis doorgeven aan de enkeling of aan de menigte. Zodat zelfs diegenen wier harten nog niet ontstoken zijn en wier zielen nog niet verlicht zijn, in staat mogen zijn het rechte pad te bewandelen, dat naar volmaking voert. Het is daarom dat de mensen in verschillende talen en in verscheidenheid van vormen van aanbidding en in allerlei leerstellingen in verschillende delen van de wereld één en dezelfde waarheid geleerd werd. Steeds in onderscheiden aspecten, en aangepast aan volk en tijd. De mensen die dit niet begrepen dreven de spot met elkaars geloof, veroordeelden anderen tot de hel en beschouwden het eigen geloof als het enig ware geloof. De soefi die de kennis van het zelf ziet als de essentie van alle godsdiensten, heeft in iedere godsdienst dezelfde waarheid bespeurd en beschouwde die alle als één geheel. Door het begrijpen van het zelf realiseert de soefi zich, evenals de Christus: “Ik en mijn Vader zijn één”. Het onderscheid tussen schepsel en schepper is op zijn lippen, maar niet in zijn ziel. Dat is wat bedoeld wordt met Eenheid met God. In werkelijkheid is dit het opgaan van het onechte zelf in de kennis van het ware zelf, dat goddelijk, eeuwig en aldoordringend is. Ali zei het zo: “Hij die de eenwording met God bereikt moet zijn eigen zelf verliezen”. 10) Er is één pad, de vernietiging van het onware ego in het ware, hetwelk de sterveling opvoert tot onsterfelijkheid en waarin algehele volmaking te vinden is. “Ik verdween in het niets, ik stierf en zie: ik was geheel levend”. Allen die zich bewust zijn van het geheim van het leven, weten dat het leven één is maar dat het uit twee aspecten bestaat: ten eerste als onsterfelijk, aldoordringend en verstild leven en ten tweede als sterfelijk, actief en zich in verscheidenheid manifesterend leven. De ziel die bij het eerste aspect -het onsterfelijke- hoort, wordt misleid, hulpeloos en gevan-gen als het leven wordt ervaren als gebonden aan het denkvermogen en het lichaam, die tot het tweede aspect –het sterfelijke- behoren. Bevrediging van lichamelijke verlangens en van invallen van het denkvermogen, beantwoor-den niet aan het doel van de ziel. Het doel van de ziel is ongetwijfeld zich bewust te worden van haar eigen wonder in het geziene en ongeziene, om zich bewust te worden van haar neiging zichzelf te zijn en te blijven.

Page 125: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

125

Wanneer de ziel door zelfbegoocheling het gevoel heeft dat zij hulpeloos, sterfelijk en ge-vangen is, voelt zij zich niet op haar plaats. Zelfbegoocheling veroorzaakt die tragedie van het leven waardoor de sterke en de zwakke, de rijke en de arme, zij allen, onbevredigd blij-ven en waardoor zij voortdurend uitzien naar iets waar zij nog geen begrip van hebben. De soefi die dit begrijpt gaat de weg van vernietiging van het onware zelf. Onder leiding van een leraar op die weg, ontdekt hij aan het einde van zijn reis dat hij zelf de eindbestemming was. Ikbar zei: “Mijn eigen zelf najagend, doolde ik rond. Ik was de reiziger en ik ben de bestem-ming.”

*****

Page 126: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

126

51. God, de Oneindige De oneindige God is het Zelf van God en alles wat onder naam en vorm is gemanifesteerd, is het uiterlijke aspect van God. Als wij alle bestaande vormen nemen, en wij brengen alle na-men te samen dan wordt alles één vorm en dat is de Vorm van God. Met andere woorden: alle namen zijn de Naam en alle vormen zijn de Vorm van God. Maar evenals God één is, zo is Zijn vorm ook één, en dat is de totale samenvatting van alle namen en vormen. Er is geen ding of geen wezen dat niet Gods Wezen is. Om dit aan de mensen te leren hebben de wijzen gezegd dat God in alles is, dat God in ieder wezen is. Menigeen heeft zich afgevraagd hoe God wanneer Hij in alles is, in alles leeft en als wat. Als Hij in de mens is waar kan Hij dan gevonden worden en welk deel van de mens kan dan beschouwd worden als God? Vele antwoorden kunnen hierop gegeven worden maar geen enkel antwoord zal tevreden kunnen stellen want het ware antwoord is, dat alles God is en dat God alles is: er bestaat niets dan Hij. En dan de vraag: “Wat zijn wij dan?” Dat kan beantwoord worden met de zin uit de Bijbel: “Wij leven en bewegen en hebben ons wezen in God”. Wij zijn God, maar wij zijn geen goden. Het verschil tussen God en ons bestaat niet als een wezen. In wezen zijn God en wij één. Het verschil ligt in onze beperking tegenover de vol-maaktheid van God. Hoe kunnen wij ons een voorstelling maken van de idee van God, de absolute? Het is niet de bedoeling dat wij ons daarvan een voorstelling maken. Wij als begrensde we-zens, zijn niet in staat om volmaking te kennen maar de volmaking kent de volmaking. Wij kunnen ons een God voorstellen en Hem in onze gedachten vormen, ten einde God be-grijpelijk te maken voor ons. Dat is om vooruit te gaan op het geestelijk pad en naarmate wij vooruitgaan werkt het onbegrensde Wezen door ons heen, baant zich Zijn eigen weg en rea-liseert Zijn volmaking. Want Hij brengt Zichzelf in deze realisatie tot uiting, wat voor Hem niet moeilijk is. De mens denkt dat hij godsdienst, filosofie of mystiek geleerd heeft gedurende zijn evolutie. Ja, dat is waar, maar het resultaat, de uitkomst van al deze kennis en deze evolutie wordt ook tot op een bepaalde hoogte gevoeld niet alleen door onontwikkelde menselijke wezens, maar zelfs door dieren en vogels. Zij hebben allen hun godsdienst en vereren allen God op hun eigen wijze. De vogels die in het bos zingen voelen die hoge vreugde zelfs meer dan de mens die voelt wanneer hij God vereert. Want alle mensen die zich verenigen in het gebed, zijn misschien niet zo oprecht als de vogels in het bos, waarvan niet één zijn gebeden uit zonder oprechtheid. Als de ziel zo ontwaakt zou zijn om te ervaren wat de vogels voelen wanneer zij bij het aanbreken van de dag in het bos zingen, dan zou zij weten dat hun gebed zelfs dieper is dan de hare, want hun gebed is natuurlijker.

Page 127: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

127

Zij die Godbewust zijn, vereren hun God dus tezamen met de natuur en in deze wijze van verering voelen zij de volmaakte verrukking, als het gevolg van hun gebed. De mens denkt dat hij kan mediteren en concentreren, maar hij kan het niet beter dan de dieren en de vogels in het woud. De cobra trekt zijn voedsel tot zich door gedachte. Er zijn cobra’s wier voedsel tot hen komt en hun in de mond valt. Zij vasten geduldig een lange tijd en maken zich geen zorgen voor het voedsel van morgen. Er zijn mensen die juist het tegenovergestelde doen en wier gedachten zich bezorgd bezig houden met wat zij eten en drinken zullen. Zij hebben geen vertrouwen in hun eigen kracht, noch geloof in de voorzienigheid van God. In het kort, geestelijkheid wordt bereikt door alle wezens, niet alleen door de mens, maar ook door de dieren en de vogels. En ieder heeft zijn eigen godsdienst, beginsel, wet en mo-raal. Een vogel bijvoorbeeld, wiens eer het is om over de hoofden te vliegen van hen die op aarde wandelen, voelt het beneden zijn waardigheid om door een aards wezen te worden aangeraakt, hij voelt het als een smet. En als zo’n vogel eenmaal door de mens is aangeraakt, zullen zijn medevogels niet rusten voordat zij hem gedood hebben, want voor hen is hij een uitgestotene. Hun woonplaats is in de lucht en dat is hun waardigheid. De studie van de natuur is niet alleen van belang voor hem die wetenschap bestudeert. Ook voor hem die op het geestelijk pad gaat, is de studie van de natuur van het grootste belang. De mens zal in zijn zoeken in de geestelijke lijn ten slotte vinden dat alle wezens bid-den. Bomen, planten, rotsen en bergen daarbij inbegrepen, zij allen bidden, en zij allen ko-men tot geestelijke volmaking, wat het enige verlangen van alle zielen is.

*****

Page 128: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

128

52. Godsdienst Wanneer het woord godsdienst wordt genoemd dan denkt men of aan een geestelijke, of aan zijn kerk, of aan de vorm van de eredienst die men gewend is bij te wonen, of aan de heilige Schrift die men leest. Het lijkt alsof het leven afgesneden is van godsdienst. Godsdienst is aan de ene zijde gezet en het leven aan de andere zijde. We hebben de godsdienst gescheiden van het leven en daardoor is de mensheid tegen-woordig niet in staat om gebruik te maken van godsdienst, om er het volle voordeel van te genieten. Als men de werkelijke betekenis van godsdienst inzag dan zou men geen scheiding tussen godsdiensten maken. Men zou dan van oordeel zijn dat er één en dezelfde godsdienst was, is, en zijn zal. En men zou ook inzien dat al de verschillende namen die aan de verschil-lende godsdiensten gegeven zijn, de namen zijn van één godsdienst. Als er een omschrijving van godsdienst moest worden gegeven, dan zou ik zeggen dat gods-dienst betrekking heeft op vijf verschillende aspecten: thuis – gemeenschap – ideaal – God – kerk. Als het thuis niet tot een kerk gemaakt is en als de kamers waarin men zit en schrijft en denkt, niet worden beschouwd als een heilig toevluchtsoord om te mediteren en gebeden te zeggen, dan heeft men de betekenis van het thuis niet begrepen. Heeft men door een etage te huren of door een huis te huren, waarin men woont met een weinig muziek en dichtkunst, een thuis gevormd? Tegenwoordig bestaat er weinig neiging om een thuis te vormen. Heel veel mensen wensen te wonen in restaurants, in hotels. Men denkt: het geeft minder moeite, het bespaart zoveel uitgaven en geeft zoveel minder zorg, het geeft ons tijd om over veel andere dingen na te denken en de verantwoording wordt geringer. Dit is een verkeerde opvatting. In de eerste plaats is het voedsel dat gemaakt wordt voor de massa, voor honderden of dui-zenden personen, niet hetzelfde voedsel, dat voor een familie wordt toebereid, het smaakt anders, het heeft een andere invloed, een andere uitwerking. Zou u het willen geloven als ik u verzekerde, dat zelfs heden ten dage occultisten in het Oosten eigenhandig hun eigen voedsel bereiden, dat zij de betekenis van het magnetisme kennen en de invloed van het voedsel, en dat voedsel de grootste vloek kan zijn en de ernstigste bron van ziekte? Bovendien, degene die gewend is de ene dag in dit en de andere dag in dat hotel te slapen, weet niet wat het betekent zijn eigen atmosfeer in stand te houden. Een kamer waar men slaapt, waar men zijn eigen atmosfeer heeft gemaakt, wordt een godsdienstige plaats. U hebt er een gebed gezegd en daarna ging u slapen, maar de hele nacht door werd het ge-bed herhaald, de atmosfeer bidt voor u en geeft een rust, een harmonie. Wanneer iemand in zijn eigen thuis leeft kan hij niet alleen sterk verlangen naar zindelijk-heid, maar ook naar reinheid van atmosfeer. De ouden graveerden steeds godsdienstige symbolen vóór hun deur. Iedere morgen, na het schoonmaken van het huis, zagen ze die

Page 129: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

129

merktekenen op de stoep juist vóór de deur, zodat zij elke morgen als ze uitgingen, daardoor herinnerd werden aan godsdienstige idealen. En anderen brandden eenmaal, of tweemaal, soms vijfmaal, wierook in elke kamer met de gedachte dat het huis gezuiverd werd van iede-re ongewenste atmosfeer en invloed. En de atmosfeer van vroegere bewoners en bezoekers werd daardoor verwijderd en iedere dag schiep men een nieuwe atmosfeer in zijn thuis. Ik zal u een vermakelijke ervaring vertellen, die ik eens in Colombo had. Ik hield verblijf in een pension en voelde me onrustig, ongemakkelijk. Daarom onderzocht ik de kamer en vond in de kast een bosje haar. Ik zei tot de pensionhoudster: “Wat is de reden dat ik mij zo slecht voel in deze kamer?” “O”, zei zij, “spreek niet over dat mens, het maakt me helemaal over-stuur, zolang als zij hier was werd er ruzie gemaakt”. Die atmosfeer was er gebleven. Ik zei: “En u gaf mij zo’n kamer?” Zij antwoordde: “Ja, want ik dacht: u bent immers een godsdien-stig mens”. Bovendien, of het nu een kinderjuffrouw of een dokter betreft, zij die met u zijn in uw thuis, tijdens uw ziekte, in uw ogenblikken van wanhoop, zij kunnen u meer helpen dan anderen. Het is daarom dat men in het Oosten zoveel waarde hecht aan het familieleven. Ik wil daarmee niet beweren, dat er in familie geen strijd en oorlog was. Dat was vroeger net zoals nu. Maar de neiging om nuttig voor elkaar te zijn, om elkaar te dienen, een kleine broederschap te vormen, dat maakte een thuis. Het kan zijn dat men niet in staat was om dit ideaal te bereiken. Maar het streven om naar dit principe te leven, was aanwezig. Wanneer mensen gescheiden zijn bestaat dat meevoe-len met verwanten niet. Hoe meer zij afzonderlijk wonen, hoe verder zij van elkaar staan, hoe minder meegevoel er zal zijn omdat meegevoel groeit door samenzijn. Het werd vroeger als een soort godsdienst beschouwd, dat allen die bij elkaar woonden, oplettendheid en be-dachtzaamheid jegens elkaar beoefenden en dat hun onderling meevoelen groeide. Niet alleen omdat ze samen woonden, maar omdat de voorzienigheid hen tezamen had gebracht. En als dit ideaal thuis nagestreefd werd, dan bestond diezelfde neiging tot de naaste. In de appartementhuizen leven honderd mensen of misschien drie families bijeen. De ene familie bemoeit zich niet met de andere, of de andere familie die naast hen woont, heeft misschien de neiging om anderen de rug toe te keren, omdat ze haar eigen weg wil gaan. Op die wijze hebben we het huiselijk leven veranderd in een zakenleven. Dat is de reden, dat zeer dikwijls mensen, die op kamers, in hotels of appartementen wonen, als ze thuis komen het gevoel van thuis te zijn niet meer hebben, omdat de atmosfeer daar-voor niet is geschapen. En nu zijn we gekomen tot dat, wat gemeenschap wordt genoemd. De gemeenschap van heden is niet gegrond op de houding van geluk brengen aan elkaar, maar veelal tot stand gekomen op grond van gemeenschappelijk belang bij een bepaald beroep of werk. De mensen zijn in een bepaalde gemeenschap, omdat zij allen in de mijnen werken, of om-dat allen postambtenaren zijn, of allen autobestuurders, of allen werklieden.

Page 130: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

130

En meestal wordt zo’n gemeenschap georganiseerd, ten einde een andere gemeenschap nadeel te berokkenen en niet om liefde tot anderen te brengen. Als hun belangen worden bedreigd, dan bereidt zo’n gemeenschap zich voor op een tegenaanval en hoe krachtiger die uitwerkt, des te beter. Was de gemeenschap maar gevormd met een godsdienstig ideaal erin, was er maar vriendschap en sympathie voor anderen. Maar in plaats daarvan is de idee: hoe kunnen we als gemeenschap sterk worden, ten einde voor onze rechten op te komen en te zorgen voor ons eigen voordeel. Er zijn tijden geweest, dat gemeenschappen gevormd werden met een godsdienstig, met een geestelijk ideaal, zodat zij waren als één familie. Daarbij was elk lid van die familie met een ander verwant in het ideaal van God, in de gedachte van een geestelijk ideaal, in de ge-dachte elkaar te willen dienen, en nuttig te zijn voor elkaar. Eens hoorde ik spreken over een nieuw gemeenschapssysteem. Iemand zei dat hij over een hervorming dacht, dat de mensen niet in elk huis een keuken moesten hebben omdat die veel tijd en plaats innam. Elke straat moest één keuken hebben, zodat honderd, tweehon-derd of vijfhonderd huizen één keuken kregen waar al het voedsel zou worden bereid, en waarvan het aan allen zou worden verstrekt. Als het daartoe komt, dan is het ook gedaan met de keuze van ons voedsel, met de heiligheid van het voedsel en met de atmosfeer van het huis. Nu reeds leven de mensen op mechanische wijze in verschillende huizen. Maar dan zal het huis alleen een soort bescherming worden tegen hitte en kou en zal er niets meer te vinden zijn van dat, wat de betekenis van het thuis kenmerkt. Op eenzelfde wijze vormen zich politieke partijen, ze zijn een soort gemeenschap, een ge-meenschap van arbeiders enerzijds en van politieke partijen anderzijds. Een gemeenschap die niet gevormd wordt omdat men elkaar liefheeft, maar omdat er een bepaalde belang moet worden verkregen. Zij hebben zich verenigd met het doel, om de uitvaardiging van bepaalde wetten te verkrijgen. Er zijn ook gemeenschappen die prijsstijging wil bewerken van bepaalde artikelen die men verkoopt. Maar daarnaast ziet u ook andere gemeenschappen die de handen ineen willen slaan ten bate van geestelijke vooruitgang en om de mensheid te helpen. Dit zijn de gemeenschappen waaraan behoefte bestaat, en zo’n gemeenschap mag een godsdienstige gemeenschap ge-noemd worden. En nu komen we tot het onderwerp van het ideaal. Het ideaal is iets, dat we tegenwoordig vaak missen. De hele werkzaamheid van de mensheid toont ons, dat het ideaal vaak ont-breekt bij de opvoeding, in zaken, in industrie en in de politiek. Maar als er geen ideaal is, is er geen weg naar evolutie. Want de mensheid ontwikkelt zich door het ideaal en als dit ont-breekt is er geen andere weg om tot ontwikkeling te komen. Het was godsdienst, die in alle tijden het ideaal leerde.

Page 131: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

131

En nu het Godsbegrip. Met het toenemen van rationele kennis begint de mens zich af te vra-gen of er zoiets als God bestaat. En dan begint hij te denken: als er een God bestaat, hoe kan er dan onrechtvaardigheid bestaan. Als er een volmaakte God bestaat, waarom is er dan onvolmaaktheid. Waarom, als er een God van goedheid is, is er zoveel slechtheid in de we-reld. Waarom, als er een almachtige God is, is er zoveel lelijkheid. En het antwoord is: het is juist God, waaraan behoefte is. Wat ontbreekt, dat is God. Als er niets ontbrak, dan zou er geen God zijn. Omdat er beperking is, is er ergens volmaakt-heid. Maar volmaaktheid ontbreekt, er is alleen beperktheid en wat dus ontbreekt is God. En als wij het op deze wijze bezien, dan beginnen we de idee van God te begrijpen en de betekenis daarvan voor de mensheid. Er is een neiging tot ongeloof, of om te weigeren te geloven in een God als persoon. Voor die mensen is God abstract. Maar wat is abstract? Abstract betekent niets en niets be-tekent abstract. Of je het niets noemt of abstract, dat is hetzelfde. Van honderden en dui-zenden personen heb ik, nadat zij de Vedanta-filosofie, of de Nieuwe Gedachte bestudeerd hebben, begrepen dat hun inzicht zich op deze wijze uitte. Of er is geen God, of als dit wel het geval is, dan is het een abstracte God. Waarom dit dan God genoemd? Noem het dan ruimte, wat niets betekent. Bovendien, welke devotie bezit de mens, die een abstracte God in zijn hart heeft? In de eerste plaats kan hij een abstracte God niet in zijn hart hebben, mis-schien dan in zijn hoofd? Maar zelfs zijn hoofd kan geen abstracte God bevatten. De abstrac-te God is veel groter dan zijn hoofd. Welk doel ligt er in het geloven in een God die niets is? Dat is, wat bereikt wordt na filosofieën bestudeerd te hebben. Maar als men het mysterie van het Godsideaal kende, zou men dit probleem kunnen oplossen. Allereerst moet men weten dat wij door ons prijzen van God, ons bidden tot God, God niet hoger doen stijgen dan Hij is. Door God te prijzen doen wij God geen genoegen. Omdat God volmaakt is, is onze lof onvolmaakt. Hoezeer wij God loven, wij kunnen daarvoor de geëigende woorden niet vin-den. Het meeste dat we zeggen kunnen is: “de koning van het heelal”. Maar dit is een zeer klein woord om God aan te duiden. Wij spreken ook van Vergever. Dat kan een mens ook. Alle woorden, waarmee we God zouden willen omschrijven, zijn daarvoor ontoereikend en beperken God. Daarom, indien de noodzakelijkheid bestaat om God te lo-ven, dan geschiedt dat voor onszelf en niet voor God. Dit in de eerste plaats. Het beste zou zijn, Gods Wezen niet te omschrijven, maar ten behoe-ve van ons eigen voordeel een God te maken, die wij begrijpen kunnen. Maar dit kunnen we slechts doen, door er zo goed mogelijk naar te streven God zó groot, zó goed, zó wondervol, te maken als mogelijk is naar onze voorstelling. En dat kunnen we niet tenzij we ons God voorstellen als een persoonlijk Wezen. Als iemand volmaakt wenst te worden door goddelijke kennis en als hij begint met te zeg-gen: ik ben God omdat God in mijzelf is, dan maakt hij God kleiner dan zichzelf, omdat wat hij denkt, klein is, zijn eigen denkbeeld is klein.

Page 132: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

132

Daarom raken veel mensen die een rationele, filosofische weg volgen om God te begrijpen, op een dwaalspoor. Dat komt omdat zij God bedekken met hun kleine zelf. Het beste is ons kleine zelf te vergeten en dan de volmaaktheid van God te beschouwen. Want ons beperkte wezen staat God in de weg. Als we de ogen van ons beperkte wezen konden afkeren en konden opzien tot de volmaakte God, zonder zelf daartussen te gaan staan, dan zullen we God zien, zoals Hij is. En nu de kerk. Ongetwijfeld is het nodig dat mensen die dezelfde geestelijke idealen bezit-ten, elkaar ontmoeten en gezamenlijk aan hun geestelijke aanbidding, dienst of verering uiting geven, want dit schenkt groter kracht en geeft groter zegening. Hoe meer de mensen in één gedachte samen zijn en hoe meer zij dezelfde vorm gebruiken voor hun geestelijke ontwikkeling, destemeer zullen zij dan steeds meer steun ontvangen. Doordat het gebed van de een de ander helpt steunt de devotie van de een de ander. Evenzeer ziet u dat dit zelfde principe oorlogen kan doen ontstaan waarin men elkaar als vanzelf steunt. Zij die afgestemd zijn om geestelijke zegeningen te ontvangen, kunnen profiteren door zich in een eredienst te verenigen. De universele eredienst van de Soefi Orde is met het doel in-gesteld, dat mensen van verschillende geloofsbelijdenissen en godsdienst samenkomen en hun aanbidding in één vorm uiten. En de behoefte aan die Universele aanbidding is groter, dan men zich kan voorstellen, omdat deze een hulp is voor de aanhangers van alle godsdien-sten. Bovendien, als we overwegen dat het de wens was van alle profeten, die de verschil-lende godsdiensten gegeven hebben, dat er één vorm van eredienst zou komen waaraan alle verschillende gemeenschappen en naties zouden kunnen deelnemen, dan gaat die wens met deze Universele Eredienst in vervulling. Die Eredienst is nu in haar begin, maar mettertijd zal deze dé wijze van eredienst worden, dé weg van verering en dit zal dé bron worden voor een hogere evolutie van de mensheid. In de eerste plaats is het dringend nodig dat Oost en West zich verenigen ten bate van de evolutie van de hele mensheid. Als het Oosten of het Westen daarbij achterbleef, zouden beide in hun geestelijke evolutie worden afgeremd. Het Oosten en het Westen moeten wat hun geestelijke evolutie betreft, de handen ineen slaan en dit kan alleen gebeuren als alle verschillende godsdiensten, althans alle aanhangers van verschillende godsdiensten, samen-komen in één eredienst. En wees ervan verzekerd dat op een dag, dat de Universele Ere-dienst in het Oosten zal aanvangen, deze door honderden, duizenden en miljoenen mensen gewaardeerd zal worden en aanvaard. Ze zal zich wijd en zijd verspreiden omdat daardoor in een dringende nood van de gehele wereld en mensheid wordt voorzien. Het is ons streven, die Eredienst tot stand te brengen, een aanvang te doen nemen en de mensheid aan te bie-den. En wij behoren dankbaar te zijn, dat dit voorrecht ons geschonken wordt.

*****

Page 133: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

133

53. Hoe kunnen we God voor onszelf begrijpelijk maken? Soms wordt de vraag gesteld: hoe kunnen wij God voor onszelf begrijpelijk maken? Men kan begrijpen wat een stoel is door die aan te raken, te bekijken en te zien hoe hij in elkaar zit. Men kan begrijpen wat een huis is door te zien hoe het gebouwd is, men kan een boom be-grijpelijk maken door te zien waaruit hij is samengesteld: stam, takken, bladeren, het geheel, en daarna wat er uit voorkomt. Het woord begrijpelijk betekent dat wij door middel van on-ze zintuigen iets aanvoelen, kennen en er een voorstelling van hebben, waardoor het begrij-pelijk wordt. Iets wordt begrijpelijk door zich er een concrete voorstelling van te maken. Nu rijst de vraag: hoe is God begrijpelijk te maken? Het is onmogelijk om God werkelijk be-grijpelijk te maken. Het was echter om God begrijpelijk te maken, dat de Egyptenaren de Sfinx bouwden, en ook dat de vuuraanbidders de zon hulde brachten. Het is om God begrij-pelijk te maken dat de mensen afgodsdiensten instelden en dat de mensen hun goddelijk ideaal eerden door middel van een godsdienstoefening, zoals de aanbidders van Jezus Chris-tus dit doen. Al deze vormen zijn pogingen van menselijke zijde om God begrijpelijk te maken. De mens kan God alleen begrijpelijk maken in die vorm, die hemzelf het beste toeschijnt. Deze vorm moet door hem gezien, voorgesteld en begrepen worden. Deze vorm kent hij als een persoon en noemt deze Christus, of hij geeft er een andere naam aan. De mens maakt hem tot koning, omdat hij vindt dat de koning de allerhoogste is. Hij biedt hem troon en kroon aan. Omdat hij weet dat er geen gerechtigheid bestaat in deze wereld, noemt de mens Hem ‘de Heer van de dag des Oordeels’ en neemt aan dat Hij de rechter is. De mens denkt aan al wat schoon is, omringt Hem met engelen, en stelt zich engelengestal-ten voor als menselijke wezens, en hij beeldt God uit in de vorm van een mens. Men heeft gepoogd om aan één wezen meerdere kentekenen toe te voegen. De Chinezen hadden de gewoonte om een draak te maken waar allerlei aan toegevoegd was: een vis, een leeuw, een tijger, een mens, alles wat bestaat om tot een begrijpelijke vorm te komen die als symbool kon dienen, om van allerlei te leren en in overweging te ge-ven. Elke poging is een mislukking, maar iedere poging die God begrijpelijk probeert te ma-ken is de moeite waard. Er zijn twee fasen geweest in het begrijpelijk maken van God. De ene was afgoden-aanbidding en de andere is de aanbidding van het ideaal. De eerste, de primitieve fase, is een fase waarin God gemanifesteerd was in een ongebrui-kelijke vorm, maar toch begrijpelijk. In een later stadium maakten de mensen God tot ideaal. In plaats van Hem uit te beelden als een God in concrete vorm, maakten zij Hem tot een God van eigenschappen en zeiden zij: alle schoonheid, goedheid, wijsheid en rechtvaardigheid behoren Hem.

Page 134: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

134

Alles wat wij ons in onze gedachten kunnen voorstellen, dragen wij aan God op, en we gelo-ven dat dit alles in volmaaktheid in God aanwezig is. Dit is de hoogste vorm waarin God begrijpelijk gemaakt kan worden. Alles wat ons verstand en ons denkvermogen schoon, goed, waardevol toeschijnt, en in zijn volmaaktheid te zien in één wezen, en dat wezen te idealiseren als het grootste en hoogste van alle wezens, dat is het wat wij noemen: God begrijpelijk maken. Tevens is dit op het geestelijk pad de eerste stap. Op het godsdienstige pad is dit de laatste stap, maar op het geestelijke pad is dit de eerste.

*****

Page 135: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

135

54. Hemel Wat hemel is, kan op drie wijzen worden aangeduid. De ene weg is bijvoorbeeld die van geloofsbelijdenissen zoals in Arabië. Toen de Bedoeïenen naar de profeet gingen en hem vroegen: “wat is de hemel”, antwoordde hij: “de hemel is een plaats waar rivieren zijn van melk, en waar vaten zijn gevuld met honing; emerald en parelen, robijnen en diamanten worden er aangetroffen; en alles wat schoon en goed is, is daar aanwezig”. Men zei toen: “naar die plaats zouden we willen gaan”. En de profeet antwoordde: “die plaats bereikt u alleen, indien u goed zult doen; maar als u liegt, steelt en rooft, dan gaat u naar een andere plaats”. En hij schilderde de toestand op die andere plaats met allerlei kwellingen. Op die wijze wordt de primitieve mens duidelijk gemaakt wat hemel is. En dan is er de hemel die boven ons is. De plaats waar we staan is de aarde en de wereld waarop we het oog gericht hebben, is hemel. Wij allen hopen op iets hogers. En niet alleen het menselijk wezen, maar ook de aarde verheft zich omhoog als berg en heuvel. Het water gaat omhoog als golven. Vogels trachten omhoog te vliegen en viervoetige dieren trachten hoger te reiken door op de achterpoten te gaan staan. Op die wijze is er in elk schepsel een streven naar omhoog, hoewel het niet weet waarheen het streeft en wat het daarvoor nodig heeft. Maar de drang naar hoger is aanwezig. En als we omhoog zien, wat vinden we dan? We vinden de sterren en de maan en de zon. En het opzien daarnaar geeft meer genot dan het zien naar de aarde met al haar schoonheid. Het klimaat in de westerse wereld staat ons niet toe om naar de hemel te zien, maar in tro-pische landen kan men dit uren lang doen. Het is het enige dat u kan opheffen en bevrijden van al de moeilijkheden van deze dichte aarde. Wat zien we? We zien alleen licht. Het licht inspireert ons, trekt ons aan en geeft ons een gevoel van verheffing dat niets anders ons geven kan. Het toont ons dat licht datgeen is, waarnaar we zoeken. Dat is dus licht in zijn zichtbare vorm, zoals we dat aan de hemel zien. Maar dat is de symbolische hemel. De werkelijke hemel is daar, waar geen licht is dat onze ogen kunnen zien, maar licht dat onze ziel kan zien. En dat licht is de genade van God. Dat licht is de ontvouwing van de ziel. Dat licht is de openbaring van het geheim van het leven, het is die openbaring die hemel is. Dan is er nog een derde omschrijving, namelijk die van Omar Khayyam. Hij zei, dat de hemel voor elk mens dát is, wat hem vreugde geeft. En zoals in de Vadan wordt gezegd: Of u op de top of aan de voet van de berg staat, wees gelukkig daar waar u bent. Alleen daarop komt het aan. Als u gelukkig bent aan de voet dan bent u evenzeer in de hemel, als wanneer u op de top zou zijn. En als u gelukkig bent op de top, dan bent u evenzeer in de hemel, als wan-neer u aan de voet zou zijn. Het is de ziel, die iets ervaart en die ontwaakt tot een bepaald bewustzijn, wat ons vreugde geeft. Die vreugde komt tot ons als een levensvervulling, en het is die vreugde die hemel genoemd mag worden.

Page 136: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

136

Er is een verhaal onder de kinderen van Israël, over een vroom man die op een zekere dag zeer getroffen was door de onrechtvaardigheid van het leven. Hij zei: “Wel, ik heb mijn hele leven mijn best gedaan en ik heb alles gedaan, wat mij recht-vaardig toescheen en ik heb een godsdienstig leven geleid. En nu zou ik wel eens willen we-ten, waartoe dit mij zal leiden. Mozes, wilt u deze vraag eens voor mij aan God stellen?” Mozes antwoordde: “Ja, als ik terugkom van de bergtop, zal ik u het antwoord brengen”. En die vrome man, even ijverig als altijd bezig met bidden en waken, wachtte op Mozes die bericht zou brengen. En toen Mozes verder was gegaan, zag hij een man zitten met een fles en een glas naast zich, en die zei tot hem: “Mozes luister eens, waar gaat u heen? Ik weet dat u voor die man daar iets gaat vragen; wil u dat ook voor mij vragen?” Mozes was wel verbaasd over de manier waarop dit verzoek werd gedaan, maar ja, de man was steeds erg gesteld op zijn glaasje. Mozes beklom daarop de Sinaï en kwam terug met het antwoord. Mozes deelde de vrome man mee, dat er voor hem een goede toekomst ver-wacht kon worden en dat zijn gebed vervuld zou worden. De man antwoordde: “Wel, dat is ten minste iets voor al hetgeen ik deed. Zoiets in het voor-uitzicht hebben, dat is ten minste iets”. Daarna kwam Mozes bij de andere man en zei: “Voor jou is er de slechtste plaats in de hel”. De man antwoordde: “Werkelijk?” Hij stond op en begon met de fles en het glas in de hand te dansen en zei: “Ik dank God dat Hij aan mij heeft gedacht, aan zulk een slecht mens als ik. Ik dacht dat God, die de grootste van allen is, niet zou denken aan zo’n slecht mens als ik. Het doet er niet toe, welke plaats ik krijg. Laat het de slechtste plaats zijn. Ik ben zo blij dat God mij kent, dat geeft mij het grootste geluk”. Het resultaat van de boodschap aan de man was dus averechts en Mozes vroeg aan God om uitleg. En het antwoord luidde: “Vroomheid of goedheid zijn nooit gelijk aan onze gaven. Je kunt onze gaven niet kopen met vroomheid, goedheid en geestelijkheid. Het is onze genade. De vrome man wilde de hemel kopen, maar die is te kostbaar zelfs voor alle vroomheid die de mens geven kan. De andere man was tevreden. Hij legde zich neer bij onze wil, en dat is de manier om tot ons te komen. Dat is de manier, om daarin te slagen”. Dit is een grote les. In de eerste plaats is er dit, dat wij met onze goedheid en vroomheid Gods genade of geeste-lijke verheffing niet kunnen kopen. Het is goed voor ons zelf, dat is alles. Maar wij kunnen er niets mee kopen. Het is een te kleine prijs voor een grote gave. In de tweede plaats is het een les dat, er als er iets is dat Gods zegeningen tot ons zal bren-gen, dat dit berusting is, en tevredenheid, en nederigheid, en het zich bewust zijn van eigen kleinheid en fouten.

*****

Page 137: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

137

55. Goddelijke genade Er bestaat een gezegde dat de mens die zich zorgen maakt over de oorzaak, ver van de oor-zaak verwijderd is. Velen vragen zich af, wat is de oorzaak van gelukkig zijn in dit leven? En wat is de oorzaak van ongelukkig zijn in dit leven? Heb ik uit mijn vorige leven iets mee-gebracht dat mij geluk of ongeluk aanbrengt? Of veroorzaken mijn daden in dit leven mijn geluk of ongeluk? Men kan hierop duizend antwoorden geven en toch kan men de vrager niet ten volle bevre-digen. Wanneer de mensen zich teveel aan de wet van oorzaak en gevolg gelegen laten lig-gen, vergeten zij ten enenmale de liefde. En als zij geloven dat de wereld volgens een be-paalde wet samengesteld is, vergeten zij de Maker die in de Bijbel genoemd wordt: Liefde. God is Liefde. Wanneer wij van de ochtend tot de avond de egoïstische daden van de mens gadeslaan, of het nu goede of slechte daden zijn, dan ziet men in dat de mens geen recht heeft op enig geluk of op iets goeds dat op zijn weg komt. Dit toont dat God niet altijd nauwkeurig afmeet volgens een vaste wet. Hij weegt niet uw deugd op de ene schaal af, tegenover zijn genade op de andere, en hij wisselt zijn genade niet uit tegen menselijke deugden. En als we even afzien van het goddelijk wezen, is het zo dat de mens in zijn vriendschap, in zijn vriendelijkheid, in zijn voor- en afkeur, alles aanrekent wat een ander zegt of doet? Nee, ook een vriend bewondert zijn vriend om diens goedheid en hij verdedigt zijn misdragingen. Wat wil dat zeggen? Vergeet de mens de wet, als er van vriendschap sprake is? Ja, hij ver-geet die. Dus in plaats van gerechtigheid en rede te hulp te roepen, ziet de mens alles over het hoofd wat ontbreekt en verkeerd is. Een waarachtig gevoel komt in hem op om alles te bedekken, alles te vergeten en te vergeven. Een moeder, wier zoon ervan beschuldigd is iets verkeerds te hebben gedaan, weet dat hij verkeerd gedaan heeft en dat hij in strijd is met de wet. Tegelijkertijd roert zich iets in haar dat wil opheffen, vrijspreken. Zij zou alles willen ge-ven, alles willen verliezen, alles opofferen, opdat haar zoon niet gestraft zou worden. Als de neiging in de mens is zoals wij in het dagelijks leven zien, dat de mens al naar zijn evo-lutie de neiging heeft om te vergeven en te vergeten, en alles zo gunstig mogelijk te bekij-ken, en alles wat lelijk is te bedekken, als deze neiging in de mens aanwezig is, waar komt zij vandaan? Zij komt van de bron die volmaaktheid is, dat is God. Het is hoogst vermakelijk te zien, hoe de mensen God en Zijn daden mechaniseren en hoe zij zelf aanspraak maken op een eigen vrije wil. Zij beweren: “Ik wens dit te doen of dat te doen en ik heb een vrije wil om te kiezen”. Daar maakt de mens aanspraak op en tezelfdertijd ge-looft hij dat God en al Zijn werken en het universum één mechaniek vormen en dat het alle-maal automatisch werkt. De mens ontzegt God een vrije wil, maar maakt daar voor zichzelf wel aanspraak op.

Page 138: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

138

De mensen bekijken het op twee manieren. Ze zeggen: “Alles wat de mens doet, wordt ge-registreerd en dienovereenkomstig vereffend. Op de dag des Oordeels zal men de beloning voor zijn goede daden, of de straf voor zijn verkeerde daden, ontvangen.” Anderen die meer filosofisch en meer rationeel zijn, zeggen: “Niet God, maar de wet van oorzaak en gevolg, de automatische werking, brengt een gevolg teweeg overeenkomstig de oorzaak en daarom ondervindt de mens in dit leven, wat hij in zijn vorig leven gedaan heeft”. Dan is er nog een derde standpunt en dat is, dat de mens niet het volgende leven, of het vorige leven nodig heeft om het gevolg van zijn daden te ondervinden, maar dat iedere dag zijn Dag des Oordeels is en dat iedere dag het gevolg van zijn daden met zich brengt. Dit is ook waar. Zonder enige twijfel is de wereld volgens een bepaalde wet opgebouwd, de hele schepping werkt volgens een bepaalde wet, maar toch is dat niet alles. Er ligt liefde aan ten grondslag en de profeten van alle tijden hebben dat onderdeel van Gods werken herkend en de mens de troost en hoop geschonken, dat wij, onze fouten en gebreken ten spijt, de hemel zullen bereiken. Daar bevindt zich de genade van God. Velen hebben Gods genade leren kennen. Wat houdt die in? Zij betekent een golf van barm-hartigheid, een oprijzende liefde, een manifestatie van mededogen, waar geen bepaalde reden voor bestaat. Men zou kunnen vragen: “Sluit God de ogen dan? Waarom moet het zo?” In de menselijke natuur zien wij hetzelfde. De goddelijke natuur kan in de menselijke natuur herkend worden. Vraag eens aan een minnaar, die van iemand houdt: “Welke schoonheid bezit zij; hoe komt het dat u van haar houdt?” Hij kan proberen het uit te leggen: “Omdat zij vriendelijk is, of mooi, of goed, of omdat zij medelijdend is of intellectueel of ge-leerd”. Maar dit is niet de ware oorzaak. Als hij werkelijk weet wat hem doet liefhebben, zal hij zeggen: “Omdat ik mijn geliefde liefheb, dat is de reden; er is geen andere reden”. Men kan voor alles een reden vinden. Men kan zeggen: “Ik betaal deze man, omdat hij goed voor zijn werk is; ik betaal deze steen omdat hij mooi is; maar ik kan er geen reden voor op-geven, waarom ik liefheb; daar bestaat geen reden voor”. Liefde gaat de wet en de reden te boven. De liefde van God werkt buiten de reden om. Noch vroomheid, noch geestelijkheid of devotie kunnen de goddelijke liefde, die Gods gena-de genoemd wordt, aantrekken. Niemand kan zeggen: “Ik zal de goddelijke genade aantrekken”. Als we God even terzijde laten, er is niemand in deze wereld die kan zeggen: “Ik zal de vriendschap van iemand aantrekken”. Niemand kan dit zeggen. Het is iets wat vanzelf komt. Niemand kan het afdwingen of tot zich trekken of iemand dwingen zijn vriend te zijn. Het is iets natuurlijks. Gods genade is Gods vriendschap. Gods genade is Gods liefde en Gods me-dedogen. Niemand heeft de macht die naar zich toe te halen, of aan te trekken. Geen medi-tatie, of geestelijkheid, of enige goede daad kan haar aantrekken. Er bestaat geen handels-zaak tussen God en de mens. God is vrij van de levensregel die de mensheid erkent.

Page 139: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

139

Dit aspect maakt Hem tot de Heer van zijn eigen schepping. Zoals de wind blaast, zoals de wind komt en gaat, zo komt de genade van God wanneer het haar tijd is om te komen. Er bestaat een verhaal bij de Arabieren dat, toen Mozes naar de berg Sinaï ging, hij een man zag bidden, en deze man vroeg aan Mozes: “Gaat u spreken met God?” Mozes antwoordde: “Ja”. Toen vroeg de man: “Wilt u naar mij informeren? Ik heb mijn hele leven lang gebeden en gedurende mijn hele leven ben ik in moeilijke omstandigheden geweest. Ik vreesde God, was altijd vriendelijk tegen de mensen en toch, wat heb ik er mee bereikt? Niets. Altijd een hard leven, niet anders dan dat”. Mozes antwoordde: “Ik zal er naar informeren”. Toen Mozes een paar stappen verder gekomen was, zag hij een man die volslagen dronken was. De man riep: “Kom hierheen Mozes, wilt u mijn boodschap aan God overbrengen en Hem vragen wat Hij van mij denkt?” Mozes vermaakte zich er over en hij gaf de boodschappen van deze twee mensen door. Natuurlijk was het antwoord: “Mozes ge kent onze wet. De mens, die zijn gehele leven ge-beden heeft, zal beloond worden, en de man, die altijd dronken was, zal zijn straf ontvan-gen”. Mozes kwam terug en vertelde aan de eerste man: “Vertrouw er op en wees gelukkig, alles wat je gedaan hebt, zal beloond worden”. “Ik twijfel er niet aan”, antwoordde de man, “zeker, ik heb altijd goed gedaan, God zal dat niet vergeten”. Toen Mozes bij de andere man kwam, zei hij: “Jij hebt echt van het leven genoten, jou wacht de allerergste plaats”. De man antwoordde: “Oh, wat ben ik gelukkig. Het kan mij niet schelen waar God mij plaatst. Maar dat God aan mij denkt! Er bestaat voor mij niets heerlijkers dan dat”. Toen begon hij te dansen omdat hij zo gelukkig was. Tenslotte gingen deze beide mannen naar precies de tegenovergestelde plaats als Mozes verondersteld had en Mozes vroeg aan God: “Hoe komt dit?” Het antwoord luidde, dat alle deugden van de ene man uitgewist wa-ren door zijn verwaande gedachte: "Ja, ik heb het verdiend”. Vanaf dat ogenblik waren al zijn deugden uitgewist. De andere man dacht: “Ik heb alle straf die ik krijg verdiend”. Zijn enige geluk was gelegen in het feit dat God aan hem gedacht had. Dit toont het beeld van een wet en toch gaat er iets boven de wet, en dat is de liefde. Ik heb mensen horen zeggen: “Ik ben ziek of lijdende, ik bevind mij in moeilijkheden, of alles gaat verkeerd door mijn karma van het verleden”. Ik zei: “Of dat het geval is, of niet, uw denken eraan maakt het nog erger. Alles waarvan men het bestaan erkent, wordt erger om-dat men het erkent”. Door het te erkennen, zal dat karma wat in een dag tijd weggeworpen kan worden, een mens gedurende zijn gehele leven bijblijven. Sommige mensen geloven dat zij lijden of pijn lijden door de wet van karma. Maar wanneer de gedachte aan Gods genade opkomt en men zich de ware betekenis van de genade van God realiseert, rijst men boven karma uit en begint men te beseffen: ik moet mijn minste handelingen en mijn daden en al mijn goede daden tezamen voegen, teneinde deze enigszins gelijkwaardig te maken aan Gods barmhartigheid en mededogen, aan Zijn genade en Zijn liefde. God geeft voortdurend, en Gods mededogen kan niet vergolden wor-den door alle goede daden van het leven.

Page 140: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

140

Kan men, de relatie tussen God en de mens daargelaten, een ware liefdevolle gedachte, of al hetgeen wat een vriend voor ons gedaan heeft, vergelden? Wij kunnen die vriend en zijn liefdevolle vriendelijkheid en zijn mededogen liefhebben, maar wij kunnen die nooit terug betalen, die kunnen wij gedurende ons gehele leven niet afbetalen. Laten wij de vriendelijkheid en de barmhartigheid van God beschouwen, die altijd voor onze ogen verborgen blijft omdat wij alleen dat zien wat ontbreekt. Laten wij niet alleen kijken naar de pijn, het lijden of de moeilijkheden waar de mensen zich hier zo in verdiepen, dat zij al het goede dat hen omringt uit het oog verliezen. Wij kunnen nooit dankbaar genoeg zijn als wij inzien dat niet de wet, maar de genade van God ons leven bestuurt. Het zijn de hoop en het vertrouwen op deze genade, die een mens niet alleen vertroosten, maar hem opheffen en nader en nader brengen tot de genade van God.

*****

Page 141: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

141

56. De Godsdienst van de Soefi Godsdienst in de algemene betekenis van het woord, is volgens de opvatting van de wereld, geloofsbelijdenis. Er zijn niet veel godsdiensten in de wereld, maar wel veel geloofsbelijde-nissen. Wat betekent geloofsbelijdenis? Geloofsbelijdenis is datgene wat de godsdienst be-dekt. Er is maar één godsdienst en er zijn vele bedekkingen. Elk van deze bedekkingen wordt Christendom, Boeddhisme, Hebreeuwse godsdienst, godsdienst van de Islam, enzovoorts, genoemd en wanneer men deze bedekkingen er afneemt zal men tot de ontdekking komen, dat er één godsdienst is en dat is de godsdienst van de soefi. Toch veroordeelt een soefi nooit een kerk, een geloofsbelijdenis of een bepaalde vorm van eredienst. Hij zegt: “Dit is een wereld van verscheidenheid, iedereen heeft zijn eigen voor-keur voor voedsel, voor kleding, en ook zijn eigen wijze om zich te uiten. Waarom moeten de volgelingen van één bepaald geloof altijd vinden dat de anderen heidenen zijn? De soefi ge-looft dat wij allen één godsdienst volgen, maar onder verschillende namen en vormen. Maar achter deze namen en vormen is één en dezelfde Geest en één en dezelfde Waarheid verborgen. Het is te betreuren, dat orthodoxe priesters en dominees het hierover onderling niet eens zijn. Zelfs op de colleges aan de universiteiten waar de studenten theologie stude-ren, studeren zij zonder diepgaande belangstelling voor deze gedachte te hebben. Een professor uit Zwitserland vertelde mij: “Wij hebben veel boeken gelezen over gods-dienst. Ik was professor in de theologie en op colleges werd ons geleerd te studeren zonder ons te zeer in het onderwerp te verliezen, we moesten onpartijdig blijven”. Dit is echter niet de geesteshouding waardoor men geïnspireerd wordt. Onze houding moet er een zijn van diepe belangstelling, van welwillendheid ten opzichte van die godsdienst en van sympathie voor de leraar, die haar heeft gebracht. Ikzelf begon in mijn jonge jaren de Bijbel te bestuderen en mijn toewijding voor Christus en de Bijbel was even groot als die van menig Christen, misschien zelfs groter. Dit geldt voor alle heilige geschriften. Wanneer men sympathie en belangstelling heeft voor al wat men bestu-deert en leest, dan gaat het voor ons leven. Dan inspireert het ons en vinden wij er baat bij, omdat wij de waarheid liefhebben. Dezelfde waarheid hebben allen gemeen, maar de strek-king van de academische studie van godsdiensten is, te ontdekken waarin het verschil gele-gen is. De mensen zijn er erg in geinteresseerd om te weten waarin het Christendom ver-schilt van het Boeddhisme en waarin de Joodse Godsdienst verschilt van de Islam. De be-langstelling gaat uit naar het verschil, in plaats van naar de synthese waarin wij elkaar ont-moeten. Daar waar verschillende geloven samenkomen, is een heilige bedevaartsplaats. In India heeft men, om dit begrip te verduidelijken, een bedevaartsplaats gesticht waar twee rivieren sa-men komen. Wanneer er één rivier is noemt men die heilig, maar waar twee rivieren samen-

Page 142: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

142

komen is de allerheiligste plaats. Volgens deze gedachte is iedere stroom van goddelijke wijsheid, die wij godsdienst noemen, heilig, maar het meest heilig is de plaats waar twee stromen elkaar ontmoeten. Als wij ons dit realiseren, maken wij in de geest de ware bede-vaart. Wat is God? Nu zijn wij gekomen tot datgene wat godsdienst inhoudt. Het allervoornaamste in godsdienst is het begrip ‘God’. Wat is God? Sommige mensen zeggen: “Mijn opvatting van God is, dat Hij zich in de hoogste hemelen bevindt, dat Hij de schepper is, de rechter van de dag des Oordeels en dat Hij de vergever is.” Een ander zegt: “Mijn opvatting is, dat God alles is, dat alles God is, en dat als iemand gelooft in God als een persoon, ik zelf daar niet in ge-loof”. Beiden hebben gelijk en toch hebben beiden ongelijk. Zij hebben gelijk wanneer zij het andere standpunt ook kunnen zien en zij hebben ongelijk als zij slechts hun eigen standpunt zien. Beiden zien het Godsideaal met één oog. Wanneer zij met beide ogen zouden zien, zou het beeld compleet zijn. Het is een dwaling van de kant van de mens God te begrenzen tot een persoonlijk wezen. Ook is het verkeerd van de mens, die in de absolute God gelooft, het persoonlijke wezen van God uit zijn denkvermogen te bannen. Zoals gezegd wordt; “God verklaren is God onttronen”. Als men zegt “God is abstract”, dan wil dit hetzelfde zeggen als: “God is tijd, God is ruimte”. Kunt u de ruimte liefhebben, kunt u de tijd liefhebben? Daarin is niets om lief te hebben. Een schone bloem zou u meer aantrek-ken dan de ruimte, en goede muziek zal u meer boeien dan de tijd. Daarom bezit de gelovige in de abstracte God alleen zijn geloof, maar vindt hij er geen baat bij. Hij kan evengoed niet in God geloven als in een abstracte God. Toch heeft hij geen ongelijk, hij heeft gelijk maar hij heeft er niets aan. Het meest aan te bevelen voor een Godgelovige is zich eerst een voorstelling van God te maken. Natuurlijk kan de mens zich geen voorstelling maken van iets dat hij niet kent. Wanneer ik u bijvoorbeeld zou zeggen: “Stel u zich een vogel voor, die u nog nooit gezien hebt en die anders is dan welke vogel ook, die u ooit zag. Dan zal u die vogel eerst vleugels geven, daarna de kop van een koe en dan zal u misschien de benen van een paard voorstel-len en de staart van een pauw. Maar u kunt zich geen enkele vorm voorstellen die u nooit gezien of gekend hebt. U moet vanuit uw gedachten gestalte geven aan een vorm, die u reeds kent. U kunt zich geen voorstelling maken van iets dat u nooit zag of kende. Het is ook het gemakkelijkst en het meest natuurlijk voor de mens zich welk wezen dan ook voor te stellen in zijn eigen menselijke gedaante. Wanneer iemand aan feeën en engelen denkt, dan ziet hij hen in menselijke gedaante. Wanneer dan ook iemand zich het Godsideaal voorstelt, zal de hoogste en beste wijze van voorstelling zijn: de hoogste en edelste menselijke persoonlijkheid. Maar God gaat het menselijk begrip te boven en de mens kan zich Hem niet hoger indenken, dan hij in staat is te doen.

Page 143: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

143

Het is dus zinloos om te redetwisten en te argumenteren, of onze eigen opvatting aan een ander op te dringen. Want de beste wijze waarop iemand aan God kan denken, is de wijze waarop hijzelf in staat is aan God te denken. Het volgend aspect van godsdienst is: de idealisering van de meester. De één zegt: “Mijn meester is de redder van de wereld, de verlosser van de mensheid. Mijn meester is godde-lijk, mijn meester is God Zelf”. Een ander staat klaar om dit tegen te spreken, zeggende dat dat niet waar is, dat niemand goddelijk genoemd kan worden en niemand de wereld kan redden, maar dat iedereen zichzelf moet redden. Als u het echter vanuit het standpunt van een soefi beschouwt, zegt de soefi: “Wat doet het er toe, dat een mens in iemand die hij aanbidt en verheerlijkt en idealiseert, God Zelf ziet. Deze hele manifestatie is welbeschouwd Gods manifestatie. Indien hij zegt, dat hij in die speciale meester de goddelijke ziet, is daar niets verkeerds in. Laat hij zijn meester Godheid noemen. Ik beklaag degene die zijn meester niet de verlosser noemt. Bovendien hebben de daden van elk van ons hun uitwerking op de hele kosmos en als een hogere ziel door iemand de verlos-ser van de wereld genoemd zou worden, dan is dat geen overdrijving. Een slechte ziel kan in de kosmos heel veel kwaad veroorzaken en een heilige ziel kan door zijn leven op aarde ieder wezen in de wereld veel goed doen, direct en indirect, omdat iede-re ziel met de gehele kosmos verbonden is. Maar voor de soefi vormt dit geen probleem. Als een boeddhist zegt: “Boeddha is mijn verlosser”, als een christen zegt dat Christus god-delijk is, als een moslim zegt dat Mohammed het zegel van de profeten was, als een hindoe zegt dat Krishna de uitdrukking van God was, zegt de soefi: “U hebt allemaal gelijk, u hebt allemaal uw individuele of collectieve naam. Al deze namen zijn voor mijn ideaal hetzelfde. Ieder van u heeft zijn eigen idealen. Al deze benamingen heb ik als naam voor mijn ideaal. Ik noem mijn geliefde: Krishna, Boeddha, Christus, Mohammed. Ik houd van al uw idealen, omdat mijn ideaal één en hetzelfde is”. Het derde aspect van godsdienst is de bedoeling van de vorm van de godsdienstoefening. Misschien worden in de ene dienst kaarsen aangestoken en is er een bepaalde vorm van eredienst. In een andere dienst wordt zelfs een gezang in de kerk niet toegestaan. In weer een andere dienst roept men Gods naam aan en bidt men met gebaren tot de Heer. In nog een andere dienst heeft men een beeld van Boeddha op het altaar staan als vredessymbool. Dit zijn verschillende uitingen van vroomheid, evenals men elkaar in de westerse landen groet door met het hoofd te knikken en in de oosterse landen door de handen op te heffen. Het gebaar is verschillend, maar drukt hetzelfde gevoel uit. Wat doet het er toe of men op deze of op die wijze groet, zijn het niet allemaal begroetingen? De soefi zegt: “Als het maar echte vroomheid is, doet het er niet toe op welke wijze zij geuit wordt”. Dat is voor hem het-zelfde. Ik reisde eens van Engeland naar Amerika en op zondag hield men op die boot een protes-tantse dienst die ik bijwoonde, en iedereen dacht dat ik protestant was. Daarna was er een

Page 144: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

144

katholieke dienst en toen ik naar de katholieke dienst ging, begonnen de mensen naar mij te kijken en zich af te vragen of ik katholiek of protestant was. Een tijd later was er een joodse dienst en toen ik daarheen ging, vroegen zij zich af waarom ik naar al die diensten toeging en of ik een rabbi was. Voor mij was elk van deze diensten een uiting van vroomheid. Voor mij verschilden zij niet. Het verschil is niet in de vorm gelegen, maar in onze instelling, in onze toewijding. Wanneer onze instelling goed is, zullen wij altijd onze oprechte vroomheid uiten, of wij in de kerk zijn of op het marktplein, of gewoon in de natuur, of in ons eigen huis. Daarom houdt de gebedsvorm van een soefi alle gebedsvormen in en in iedere vorm onder-gaat hij die geestvervoering, die in het godsdienstig leven het allerbelangrijkste is. Een aspect van godsdienst is te weten wat er verboden is en wat er is toegestaan: de zedelij-ke en ethische opvatting. De éne godsdienst zegt: dit is verboden en dat is toegestaan. Een andere godsdienst zegt iets anders, en nog een andere godsdienst weer iets anders. Maar wat is dat nu voor een wet? Waar komt zij vandaan? De wet stamt van de opvatting van de profeten of wetgevers die zij destijds ontleend hebben aan de behoeften van de des-betreffende gemeenschap. En zo werd dus de ene wetgever misschien in Syrië geboren, de andere in Arabië, nog een andere in India en weer een andere in China en elk van hen zag een andere behoefte voor de mensen van die tijd. En als wij dus de wetten bijeen zamelen die gegeven zijn door hen, die tot de verschillende godsdiensten de inspiratie brachten, dan zullen deze natuurlijk van elkaar verschillen. Als wij erover gaan redetwisten zeggen we: “mijn godsdienst is beter en de uwe is minder goed, want de wetten van de mijne zijn beter en die van de uwe zijn minder goed”. Het is dwaas om zoiets te doen. Als de ene natie zegt: “onze wet is beter dan uw wet” en “uw wet is minder goed dan de onze”, dan heeft dit geen waarde, aangezien de natiën hun wetten maken naar gelang van hun eigen behoeften. De behoeften van ieder ras en van ie-dere gemeenschap zijn soms verschillend. Desalniettemin is het fundamentele beginsel één en hetzelfde. De wortel van alle godsdienstwetten is rekening te houden met anderen, te voelen: “ik ver-keer in dezelfde omstandigheden als iemand anders: als ik onrechtvaardig handel jegens een ander, dan heeft die ander ook het recht onrechtvaardig te zijn jegens mij; ik ben aan het-zelfde blootgesteld”. Als deze gedachte in de mens ontwaakt en er ontwaakt sympathie voor zijn medemensen, dan hoeft hij zich niet meer druk te maken en te redetwisten en te argu-menteren over de verschillende wetten. Vrienden, de liefde is een grote bron van inspiratie voor de wet. En hij, die geen liefde bezit, kan duizend wetboeken lezen, hij zal toch altijd anderen van hun fouten beschuldigen en hij zal zijn eigen fouten nooit erkennen. Maar als de liefde in uw hart is ontwaakt, dan behoeft ge de wet niet te bestuderen, want dan kent ge de beste wet. Immers, alle wetten komen voort uit liefde, en nog altijd staat liefde boven de wet.

Page 145: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

145

De mensen zeggen dat er in het hiernamaals gerechtigheid zal heersen, en dat wij allen re-kenschap zullen moeten afleggen van onze daden. Om te beginnen weten wij niet, wat de rekenschap van onze daden is. Bovendien, als God zo veeleisend is dat Hij rekenschap ver-langt van iedere geringste verkeerdheid die een ieder heeft begaan, dan moet God nog erger zijn dan de mens. Want een edel mens ziet zelfs de fouten van zijn vriend door de vingers en een vriendelijk mens vergeeft iemand zijn fouten. Als God zo veeleisend is, dan moet Hij een autocratische God zijn. En dat is niet waar: God is niet Wet, God is Liefde. De wet is de wet van de natuur. Maar Gods wezen is niet wet, Gods wezen is liefde. Derhalve kan de juiste opvatting aangaande het leven en een inzicht in wat recht is en verkeerd en aangaande goed en kwaad, niet worden geleerd en onderwezen door boekenstudie. Zoals de soefi zegt: “alle deugden openbaren zich vanzelf, zodra het hart tot liefde en vriendelijkheid is ontwaakt”. Weer een ander aspect van godsdienst betreft de heilige plaatsen. De waarde die men hecht aan een bepaalde kerk, priester of geestelijke, of aan een zeker bedehuis, aan de tempel, de pagode, de moskee of de synagoge. Voor de soefi is het niet de plaats die heilig is, maar het is het vertrouwen dat wij erin stellen, waardoor zij heilig wordt. En wanneer iemand het ge-loof heeft dat deze plek, deze synagoge, tempel of kerk, heilig is dan zal hij daar ook profijt van hebben. Maar tezelfdertijd zit de heiligheid niet in dat huis, het heilige zit in zijn eigen geloof. Wat wij van godsdienst moeten leren is evenwel één ding, en dat is de kennis van de waar-heid. Toch kan men de waarheid echter niet met woorden benaderen. De waarheid is iets, dat men ontdekken moet. Het is niet iets dat men kan leren of onderwijzen. De grote misvat-ting is, dat de mensen feiten en waarheid met elkaar verwarren. Daarom weten ze noch van de waarheid, noch van feiten iets af. Bovendien zijn er dan nog velen die zó zeker zijn van hun eigen waarheid, dat zij de waarheid er bij iemand inhameren. Zij zeggen: “Het kan mij niet schelen of ik u pijn doe of u erger, ik vertel u alleen maar de waarheid”. Zulk een ingehamerde waarheid kan niet de waarheid zijn. Het is een hamer. De waarheid is te teer, te fijn, te schoon. Kan de waarheid iemand pijn doen? Als de waar-heid zo dicht en grof was, zo scherp en kwetsend, dan kan dit de waarheid niet zijn. De waarheid gaat woorden te boven. Woorden zijn te beperkt om de waarheid uit te drukken. Zelfs zulke fijne gevoelens als tederheid, gevoeligheid, sympathie, liefde, dankbaarheid, zelfs dáárboven is de waarheid verheven. De waarheid kan niet worden verklaard. De waarheid staat boven alle gevoel, boven alle hartstocht. De waarheid is een bewustwording, een ver-wezenlijking die men niet onder woorden kan brengen omdat de taal geen woorden heeft om haar uit te drukken. Wat zijn feiten? Feiten zijn de schaduwen van de waarheid. En de mensen redetwisten over feiten en tenslotte ontdekken zij dat er meer is. Nu krijgen we de vraag: hoe kan men door

Page 146: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

146

hetgeen men religie noemt, de waarheid bereiken? En ik geef daarop ten antwoord: als zij maar juist wordt begrepen, helpen alle aspecten van godsdienst ons om de waarheid te be-reiken. Het eerste aspect is God. God is als een trede naar de waarheid, God is als een sleutel tot de waarheid. Als iemand het Godsideaal van zich afhoudt en toch tot verwezenlijking van de waarheid wil komen, dan ontgaat hem heel veel in het leven. Hij mag dan tot een zekere opvatting omtrent de waarheid komen, maar toch heeft hij de verkeerde weg gekozen, hij heeft rond gedwaald en hij had er langs de rechte weg kunnen komen. Het tweede aspect is dan de gedachte aan de leraar die wij vereren. Waarom moeten wij een hoge opvatting hebben van het goddelijke in de mens? Het is het schoonste wat men bezitten kan en iemand die deze verheven voorstelling van een menselijk wezen niet heeft, onverschillig in welk tijdstip die mens geboren is, in het verleden of in het heden, zo iemand ontgaat heel veel in het leven. Het is een behoefte van de ziel om een hoog ideaal te heb-ben, een ideaal dat men zich kan voorstellen als een menselijk wezen. Ik zal u een kleine ervaring vertellen, die ik in dit verband eens had. Er werkte een meisje in een fabriek en zij was zo godsdienstig dat zij altijd de Bijbel bij zich had en de naam van Christus deed haar tranen in de ogen krijgen. En de wetenschappelijk geschoolde directeur van de fabriek kwam naar dit meisje toe, dat eenvoudig was en toegewijd en dat niets wist van natuurwetenschap en wijsbegeerte. Hij zei tegen haar: “Je schijnt erg godsdienstig te zijn”. “Neen”, zei zij, “voor mij is Christus alles, meer weet ik er niet van”. En toen zei hij: “Maar er is nooit zulk een man als Christus geboren; kijk hier maar eens in, dit is het boek van een beroemde geestelijke”. Hij liet het haar zien. En hij zei: “Jij bent wat men een gods-dienstmaniak noemt. Je zult nog eens godsdienstwaanzin krijgen”. En dit arme meisje wist niet meer waar zij bleef en zij wist niet meer wat ze wel moest geloven en wat ze niet moest geloven, zij was als het ware verdwaald in de mist. ’t Idee van godsdienstwaanzin! Een materialistische man, die geen godsdienst heeft, maar alleen in natuurwetenschap gelooft, heeft echter eveneens een waan! Bestaat er soms geen materialistische waan? Voor velen is geld alles, wat er bestaat. Zij hebben hun godsdienst verloren en hun hersenen en gedachten richten zich alle op geld. Hun hele leven lang weten zij van niets anders af dan van geld verdienen. En dat is een waan, een materialistische waan, wat erger is dan godsdienstwaan. Godsdienstwaan blijft niet voortbestaan na de dood, maar een materialistische waan kan door de dood niet worden genezen. Wat de materialisten niet begrijpen is, dat zij zelf aan een manie lijden, en als u hen vraagt of zij daar zelf wel van op de hoogte zijn, zult u bemerken dat zij een ernstige manie hebben waar zij zelf niets van weten. Zij weten alles over iedereen, maar over zichzelf weten zij niets. Van die dag af hield het meisje op met eten: zij kon niet eten en ze kon niet slapen. Ze zei: “Ik weet niet meer waar ik aan toe ben. Dat éne in mijn leven, waar ik in geloofde en mij op

Page 147: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

147

verheugde, is mij ontnomen. Nu weet ik niet meer wat ik wel en wat ik niet moet geloven”. Dat meisje werd bij mij gebracht en toen ik haar vertelde dat degene die gezegd had: “dit is een waan” zelf een materialistische waan had, begreep zij het. Ik zei: “jouw toewijding is zonder twijfel iets veel reëler dan alle uiterlijke werkelijkheid”. En ze begreep het. Ons denken en voelen zijn échter dan wat daarbuiten bestaat. Daarom is het een grote steun een voorwerp te hebben om onze religieuze toewijding aan te schenken. Het derde aspect is de vorm van de eredienst. Wij hebben een lichaam en aangezien wij zelf een vorm hebben, kunnen wij het denkbeeld van een vorm niet verwerpen. Bovendien is het leven dat wij leiden één en al vorm, ook al is het een illusie. Maar we kunnen niet zonder leven. Aangezien we dus vormen hebben voor alle materiële zaken, waarom zouden we dan voor onze gebeden géén vorm mogen hebben? Daar is niets verkeerds in. En het vierde aspect is dan het zedelijk beginsel. Het is natuurlijk, dat we in ons leven een beginsel moeten hebben, of het nu dít beginsel is of dát: we moeten het een of andere be-ginsel hebben, ter wille waarvan we in het leven afstand kunnen doen van al wat in ons voordeel is. En dan is het vijfde aspect de verwezenlijking van de waarheid. En zodra we ons overgeven aan het zoeken naar de waarheid komt die verwezenlijking vanzelf, omdat de waarheid ons meest eigen Zelf is. De verwezenlijking van het Zelf is de verwezenlijking van de waarheid.

*****

Page 148: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

148

57. De Boodschap ‘Het bijzondere van de grote meesters van de mensheid’ Het leven van Rama wordt reeds duizenden jaren door de Hindoes gelezen en zij blijven hier-in belangstellen. Dit toont ons dat telkens als zij het verhaal van Rama aanhoren, daarvan een verheffing uitgaat, die hen voordeel brengt. Toen hij twaalf jaar oud was, was Rama in de bossen gaan leven omdat zijn vader de plechti-ge gelofte had gedaan dat Rama in het bos een ascetisch leven zou leiden, een leven van overpeinzing, alvorens hij benoemd zou worden tot bestuurder van het rijk. Als jeugdige prins ontving Rama daar zijn geestelijke en morele opvoeding onder leiding van Vashista, de grote geestelijke leraar van die tijd. Dit was de eerste grote gebeurtenis in het leven van Ra-ma en onder de invloed van Vashista groeide hij op tot een ideale jongeling. Op een gegeven ogenblik vond er een plechtigheid plaats, omdat van alle zijden door al de verschillende Maharadja’s van die tijd de hand werd gevraagd van Sita. En ook Rama ging naar de plechtigheid. Het verhaal zegt dat al de Maharadja’s gekleed waren in kostbare ge-waden, versierd met edelstenen, uitgezonderd Rama omdat hij rechtstreeks uit zijn school kwam, dat was voor hem het bos waar hij een natuurleven leidde. En toch was het Rama die de overwinning behaalde. Het was Rama die de juiste toon aan-sloeg in het hart van Sita en alle Maharadja’s die aanwezig waren, waren afgunstig op dat succes. Sita vergezelde Rama daarna naar het bos. En Ravana, de koning die het meest af-gunstig was op Rama’s succes als bruidegom, volgde hen. Toen zich een gelegenheid voor-deed benutte Ravana die, Rama was vruchten en water gaan halen en had Sita alleen gela-ten. Ravana schaakte Sita tegen haar zin en vluchtte met haar weg. Dit was een tweede beproeving voor Rama, want de eerste was om als prins in eenzaamheid te moeten leven en de andere was, alles te moeten opgeven wat hij bezat, zijn bruid. En nu toont Rama zijn evenwichtigheid, want in plaats van wanhopig te zijn, in plaats van terneergeslagen te zijn, in plaats van ontmoedigd te zijn, blijft hij vertrouwen op haar liefde voor hem en blijft hij vertrouwen in de Voorzienigheid. In plaats van teleurgesteld te zijn, gaat hij haar zoeken. Tenslotte wordt zij gevonden als een gevangene in het paleis van Rava-na. En dan, zo luidt het verhaal, aanvaardt Rama de hulp van Hanuman, de koning van de apen. Ook dit geeft ons een belangrijke sleutel tot de kennis van het leven: Hanuman was een aap. Omdat men de ontbrekende schakel niet kon vinden, zegt men: het was een aap. Het was een nieuw ras, zo juist voortgekomen uit de dieren. Een ras dat zich nog ontwikke-len moest, een uiterste primitief ras dat elke trek van de dieren vertoont. Dit toont ons weer dat men om een oorlog te voeren tegen een aardse koning, aardse hulp moet zoeken. Rama vraagt op dit moment geen hulp van wijze mensen. Die zouden hem niet geholpen hebben, maar gezegd hebben: Wees moedig, wees wijs, heb geduld, kalmeer uzelf, windt u niet op, wees verstandig. Zij is niet bij u, gebruik uw gezond verstand; het is onmogelijk.

Page 149: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

149

U bent geen prins, u bent in het bos, u bent alleen. Koning Ravana heeft haar weggenomen, zij zou niet gegaan zijn, als zij dit niet gewild had. Ontwikkelde mensen zouden hem allerlei overwegingen hebben voorgehouden. Maar het primitieve apenvolk was bereid hun leven te geven, ten einde de geestelijke ziel te kunnen dienen. Maar tevens wijst dit erop dat primitieve denkvermogens de geestelijke ziel gemak-kelijker en meer direct aanvoelen, dan de zogenaamde wijze mensen. Ze hebben medege-voel. Slechts het wilde bosvolk kwam tot Rama. Het toont ook de wijsheid van Rama, dat hij dit volk kon leiden, waarvan de een gewend was om Oostwaarts te gaan en de andere Zuid-waarts, waarvan de een sprong, de ander liep en een derde kroop; want zo was hun geest. Het controleren van een leger van een dergelijk volk en daarmede succes te behalen in een oorlog met een koning, dat toont opnieuw de grote evenwichtigheid van Rama. En in het vertrouwen dat Sita voor hem bestemd was, dat Sita zijn bruid was, streed hij en bracht hij haar terug naar zijn land. En het meest interessante deel van het verhaal is, dat zij aankwamen in een vliegmachine. De apen moesten er afspringen, maar Rama had de vlieg-machine. Wat weten wij weinig uit die tijd! Hoeveel beschavingen verschenen en verdwenen, waarvan we niets weten. Hoever kunnen we in de wereldgeschiedenis teruggaan? Wij kunnen niet ontkennen, dat er vroeger grotere culturen hebben bestaan. In alle opzichten, in kunst, we-tenschap en techniek, nog wonderbaarlijker dan wat we heden ten dage meemaken. In de Mahabarata, de oude traditie, treffen we duizenden voorbeelden aan die ons duizen-den jaren geleden zijn overgeleverd, zoals dat Rama neerdaalde in Iman, dat betekent in een vliegmachine. Na deze beproevingen was Rama, bij zijn terugkeer in zijn land in staat dit op ideale wijze te besturen. Daarom wordt door het leven van Rama de evenwichtigheid weergegeven. Al zulke dingen als moed, hoop, vertrouwen in zichzelf en anderen, komen voort uit even-wichtigheid. Maar, zo zal men zeggen, dit verhaal geeft ons niets geestelijks, het komt alleen hierop neer, dat hij een bruid had, dat die verloren ging, dat Rama haar zocht, streed met behulp van de apen, overwon en koning werd. Er waren weinig moeilijkheden. Ik zou hierop willen antwoorden dat geestelijkheid niet is gelegen in woorden, doch in daden. Rama toon-de door zijn handelingen de macht van geestelijkheid. En als we nu komen tot het bijzondere van Krishna, wordt het nog wonderlijker. U kent het verhaal van Krishna. Hij danste onder de Gopis, plaagde de melkmeisjes en speelde als jon-gen in Vindavana. Ik zou denken, dat dit het schoonste is dat bestaan kan. Hij was geen som-bere, ernstige, neerslachtige jongen. Hij was het leven zelf. Het leven was hem ingeboren. Hij was een ziel die bestemd was om zich uit te breiden over het hele heelal, om te geven en om allen aan te trekken, die in zijn land woonden, zelfs als kind. Ongetwijfeld zijn er symboli-sche verhalen over Krishna. Misschien was Krishna niet zo slecht als men uit sommige verha-len zou afleiden. Bijvoorbeeld Krishna stal geen boter, al wordt dat in de traditie vermeld en

Page 150: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

150

de Hindoes beschouwen dit met grote eerbied. Boter is het wezen van melk en wijsheid is het wezen van het leven; daarom is wijsheid als boter. Zijn stelen van boter was het karnen van levenservaring, het verzamelen van het wezenlijke van het leven. Maar stel, dat het niet zo symbolisch was, dan was het misschien waar. En ook hier werd de grootste beproeving, die het leven kan geven aan een profeet, aan Krishna opgelegd, omdat hij de profeet was, de godheid. Hij was bestemd, om de filosofie van de liefde te geven, van de vriendelijkheid en van de zachtheid. Hij werd aangewezen om een prins te helpen, wiens koninkrijk was weggenomen, Arjuna. De moeilijkste opgave voor een profeet is iemand bij te staan die strijden moet en ook bestemd te zijn de boodschap van God te brengen. Een profeet wordt naar twee zijden getrokken. En hoe schoon volbracht hij dat, door de Bhagavad Gita te schenken die van het begin tot het einde wijsheid bevat. Daarin is vriendelijkheid, daarin is dapperheid, daarin is moed, daarin is wijsheid, daarin is filosofie gegeven van het begin tot het einde. Hoe meer men de Bhagavad Gita leest, hoe meer men de juistheid erkent van de Engelse uitdrukking ‘to put it in a nutshell’. De gehele filosofie is er in de meest beknopte vorm samengevat. Daarin is mystiek, daarin is alles; in één boek heeft hij de gehele levensfilosofie gegeven. Men kan vragen, wat had Krishna te maken, zo’n grote ziel, met het helpen van een prins? Wat doet het er toe of deze zijn koninkrijk al dan niet terugkrijgt? Als we het bezien vanuit een psychologisch standpunt dan is het koninkrijk het goddelijk koninkrijk. En dit gaat verlo-ren voor ieder mens, voor iedere ziel, wanneer die zich op aarde manifesteert. En om dat koninkrijk terug te krijgen, moest hij niet alleen geestelijke dingen leren, maar ook de wijze van oorlogvoeren; hoe te worstelen en te volharden op het pad van de waarheid. En het zou juist kunnen zijn dat hij een voorbeeld aan de wereld gaf, hoe je de wijste mens kunt zijn, en tevens alle hoedanigheden bezitten van een koning of een rechter of een gene-raal. Het is een beeld van alzijdige volmaaktheid. We komen nu tot het bijzondere van Shiva. Shiva heeft een voorbeeld gegeven van Vairagya. Beschouw dit niet als een ascetisme. Zeer dikwijls vatten de mensen het op als ascetisme. Maar dat is het niet. Ascetisme is een grove vertolking van Vairagya. Het woord Vairagya komt van het Sanskrietwoord Thiaga, dat betekent succes in verzaking. Dit toonde Shiva in zijn leven. Jarenlang deed hij meditaties, hij stond uren en dagen lang, hij stond op zijn hoofd, hij hield uren en dagen lang de adem in, hij ontzegde zich dagen en maanden lang alle voedsel. Alle dingen, die men doen kan om meester te worden over de stof en het leven, die deed hij. Wanneer men hoort over de filosofie van Shiva, dan is alles Thiaga, opgeven, onverschilligheid, onafhankelijk zijn van alle dingen, van voedsel, water, lucht, adem, zie van alle dingen af, zie ervan af. En wees niet verwondert, dat hij ondanks dit alles de beste leer gaf aan zijn vriendin Parwati. Zij stelde hem vragen en hij beantwoordde die op fijnzinnige wijze.

Page 151: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

151

Bij al zijn ascetisme publiceerde hij nooit een leer, maar hij leefde de leer, hij was zelf een voorbeeld. Hij sprak niet veel maar Parwati schreef alles op, wat Mahadeva zei. Het boek is steeds een samenspraak tussen Mahadeva en Parwati. Parwati schreef het op. Dit wordt weer evenwichtigheid. Hij was ascetisch, maar verachtte niet alles wat schoon en goed was. Hij was zich niet onbewust van de devotie, die men hem toedroeg. En hij was het, die Parwati verzocht, toen hij de wetenschap van de Eenheids-streving besprak, die nooit te geven aan ongelovigen. Geef deze aan de eenvoudigen, geef deze aan de armen, geef deze aan goede mensen, waar je ze ook aantreft, maar geef die wetenschap nooit aan ongelovi-gen. Steeds weer vinden we die opmerking terug. Wat is de houding tot de goeroe? Wanneer een Chela niet de juiste houding heeft tegenover de goeroe, dan moet die Chela het geheim van het leven niet ontvangen; hij verdient dit niet. Men zou kunnen denken, dat als de goeroe zich alles ontzegd heeft het er niet op aan zou komen of de Chela gelovig is of niet. Hij wist dat wat gelovig aanvaard wordt, hem goed zou doen. Maar wat in ongelovigheid ontvangen wordt, zal hem verbranden; het was dus voor het welzijn van de Chela. Nu komen we tot het bijzondere van Boeddha. Boeddha toonde het grote inzicht; hij begon met inzicht. Zijn ouders hielden hem afgezonderd in een paleis, totdat hij volwassen was en ze gaven hem nimmer gelegenheid om de levensellende te zien; zo bleef hij onbekend met het leven van de wereld. Hij kende alleen zijn dienaren en de koninklijke voordelen, die hij in het paleis genoot. Totdat op zekere dag de vader zegt: “Nu moet hij de wereld zien, we zul-len hem niet langer in gevangenschap houden”. De eerste dag dat hij uitgaat, ziet hij om zich heen en zegt: “Wat is dit?” Men antwoordde: “Die mens is blind, hij kan niet zien”. “En wat is dat?” “Dat is een mens, die door armoede is getroffen, hij heeft geen geld”. “Wat is dit?” “Deze vrouw heeft voor een grote familie te zorgen, het is een grote verantwoordelijkheid”. “Wat is dat?” “Dat is de ouderdom, die haar beproevingen meebrengt”. “Wat is dit?” “Dit zijn de helden die gestreden hebben en ge-wond zijn en ze zullen hun hele leven in deze toestand blijven”. Hij zag dat alles en zei: “Be-staat daarvoor geen geneesmiddel?” Men antwoordde: “Er zijn geneesmiddelen, maar ge-neesmiddelen zijn beperkt”. Het was zijn eerste levenservaring, en die bracht hem een slag toe. Door die slag was zijn ziel ontwaakt en hij begon te overwegen: hoe kunnen de mensen worden bevrijd van de ver-schillende soorten van smart. Het gehele leven van Boeddha was er aan gewijd, om het ge-neesmiddel te vinden dat de mensheid kon verlossen. Hij dacht over allerlei dingen, onder-zocht verschillende levensaspecten, troostte en hielp de mensen, voortdurend zich wijdend aan het vinden van het geneesmiddel dat de mensheid kon bevrijden, hoe dan ook. Bij het zoeken naar bevrijding ontdekte hij hetzelfde mysterie, dat alle grote profeten en grote zielen gevonden hebben en dat mysterie was zelfrealisatie.

Page 152: De Religieuze gathekas van Inayat Khan

152

Hij vond, dat alle godsdienst, meditatie, filosofie en wijsheid, alles op één doel gericht was en dat doel was zelfrealisatie. Dát was het geneesmiddel van alle geneesmiddelen en niets anders. Geef geld aan de ar-men, ze zullen nog armer zijn. Daarna heeft Boeddha zich alle gemakken en het geluk, dat God hem had gegeven, ontzegd en hij ging tot de mensen als een geneesheer van de ziel, om de mensheid troost te brengen. Daaraan wijdde hij zijn hele leven. En zij, die geïnspireerd waren door de blik, door de woor-den, door de tegenwoordigheid, door de sfeer van de meester, zij verspreidden die inspiratie steeds meer totdat deze de wereldboodschap werd. Tegenwoordig heeft de halve wereld er direct voordeel van en de gehele wereld wordt er indirect door gesteund.

*****