De Relatie tussen Job Demands & Resources en Positief ...

117
UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIEJAAR 2015 2016 De Relatie tussen Job Demands & Resources en Positief Psychologisch Kapitaal Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master of Science in de Bedrijfseconomie Elien Moereels onder leiding van Promotor: Prof. Dr. Bart Larivière Begeleidster: Griet Van Der Vurst

Transcript of De Relatie tussen Job Demands & Resources en Positief ...

UNIVERSITEIT GENT

FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE

ACADEMIEJAAR 2015 – 2016

De Relatie tussen Job Demands &

Resources en Positief Psychologisch

Kapitaal

Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van

Master of Science in de Bedrijfseconomie

Elien Moereels

onder leiding van

Promotor: Prof. Dr. Bart Larivière

Begeleidster: Griet Van Der Vurst

UNIVERSITEIT GENT

FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE

ACADEMIEJAAR 2015 – 2016

De Relatie tussen Job Demands &

Resources en Positief Psychologisch

Kapitaal

Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van

Master of Science in de Bedrijfseconomie

Elien Moereels

onder leiding van

Promotor: Prof. Dr. Bart Larivière

Begeleidster: Griet Van Der Vurst

i

PERMISSION

Ondergetekende verklaart dat de inhoud van deze masterproef mag geraadpleegd en/of

gereproduceerd worden, mits bronvermelding.

Naam student: Elien Moereels

ii

Woord vooraf

Hier is die dan, de apotheose van mijn zes-jaar lange studies aan de UGent, mijn masterproef.

Na mijn eerste masterproef in functie van mijn opleiding master in de Bedrijfspsychologie,

volgde dit jaar mijn masterproef in functie van mijn opleiding master in de Bedrijfseconomie.

Met de ervaring van vorig jaar op zak heb ik een jaar lang met bloed, zweet en tranen gewerkt

aan deze masterproef. Net zoals vorig jaar ging dit traject gepaard met hoogte- en laagtepunten.

Maar het was de moeite waard, ik heb heel veel bijgeleerd zowel over mijn onderwerp, het doen

van onderzoek als over mezelf.

Deze masterproef zou nooit tot stand zijn kunnen komen zonder de hulp van anderen. Daarom

zou ik graag enkele mensen willen bedanken.

Ten eerste zou ik heel graag mijn promotor Prof. Dr. Bart Larivière en begeleidster Griet Van

Der Vurst willen bedanken. Zonder hun ervaring, kritische blik, empathie en geloof in mijn

capaciteiten zou deze masterproef nooit tot stand zijn kunnen komen.

Ten tweede wil ik graag mijn dank uitdrukken aan mijn ouders voor het nalezen van mijn

masterproef. Daarnaast waren ze een luisterend oor en stonden ze steeds klaar tijdens de

moeilijkere momenten. Ook zou ik graag mijn broer willen bedanken voor zijn interesse

omtrent de vorderingen van mijn masterproef. Er ging geen dag voorbij zonder de vraag ‘hoe

is het met je masterproef?’.

Ten slotte een dankjewel aan mijn medestudenten. Ik kon steeds rekenen op hun steun.

Gelijktijdig bezig zijn met zo’n grote uitdaging schept een band. Zij begrijpen hoe moeilijk de

weg naar een masterproef kan zijn. Ze stonden steeds klaar voor advies, een leuke babbel en de

nodige ontspanning.

Elien Moereels

Mei 2016

iii

iv

Inhoudsopgave

Deel 0: Inleiding ........................................................................................................................ 1

Deel I: Literatuurstudie ........................................................................................................... 2

1 Burn-out ............................................................................................................................. 2

1.1 Definitie burn-out .......................................................................................................... 2

1.2 Prevalentie burn-out ...................................................................................................... 3

1.2.1 Burn-out in de sociale sector .................................................................................. 4

1.2.2 Burn-out in de algemene populatie ........................................................................ 4

1.3 Predictoren van burn-out ............................................................................................... 5

1.3.1 Socio-demografische variabelen ............................................................................ 5

1.3.2 Werksituatie en burn-out ........................................................................................ 7

2 Het Job Demands-Resources Model ................................................................................ 8

2.1 Assumpties van het JD-R model ................................................................................... 8

2.1.1 Job demands en job resources ................................................................................ 8

2.1.2 Processen: health impairment proces en motivationeel proces .............................. 9

2.1.3 Interacties tussen JD en JR: bufferend effect en versterkend effect....................... 9

2.2 Herziening van het JD-R model: toevoeging van bevlogenheid ................................ 10

2.3 Onderzoek naar het oorspronkelijke JD-R model ....................................................... 11

2.3.1 Ondersteuning voor de hoofdeffecten .................................................................. 11

2.3.2 Ondersteuning voor de interactie effecten ........................................................... 12

2.4 Ondersteuning voor het herziende model ................................................................... 12

2.4.1 Cross-sectionele studies ....................................................................................... 12

2.4.2 Longitudinale studies ........................................................................................... 14

3. Persoonlijke resources .................................................................................................... 14

3.1 Positief psychologisch kapitaal ................................................................................... 16

3.1.1 Dimensies van positief psychologisch kapitaal .................................................... 16

3.1.2 Positief psychologisch kapitaal en organisatie gerelateerde uitkomsten ............. 18

3.1.3 Substitutie door positief psychologisch kapitaal .................................................. 18

Deel II: Methode ..................................................................................................................... 22

1 Dataverzameling .............................................................................................................. 22

2 Participanten .................................................................................................................... 22

3 Meetinstrumenten ............................................................................................................ 23

3.1 Burn-out ...................................................................................................................... 23

3.2 Job demands ................................................................................................................ 24

3.3 Job resources ............................................................................................................... 26

v

3.4 Positief psychologisch kapitaal ................................................................................... 28

3.5 Controlevariabelen ...................................................................................................... 29

4 Analyses ............................................................................................................................ 29

Deel III: Resultaten ................................................................................................................ 30

1 Factor- en betrouwbaarheidsanalyses ........................................................................... 30

1.1 Burn-out ...................................................................................................................... 30

1.2 Positief Psychologisch Kapitaal .................................................................................. 32

1.3 Job demands ................................................................................................................ 33

1.4 Job resources ............................................................................................................... 34

2 Gemiddelden, standaarddeviaties en correlaties .......................................................... 37

2.1 Job demands, job resources en burn-out ..................................................................... 37

2.2 Burn-out en positief psychologisch kapitaal ............................................................... 38

2.3 Job demands, job resources en positief psychologisch kapitaal ................................. 38

2.4 Controlevariabelen en burn-out .................................................................................. 38

3 Regressieanalyses ............................................................................................................. 42

3.1 Assumpties JD-R model ............................................................................................. 42

3.2 Substitutie door positief psychologisch kapitaal ......................................................... 58

3.2.1 Exploratorische factoranalyse .............................................................................. 58

3.2.2 Correlaties ............................................................................................................ 59

3.2.3 Lineaire regressies ................................................................................................ 60

Deel IV: Discussie ................................................................................................................... 62

1 Bespreking van de resultaten.......................................................................................... 62

1.1 Factorstructuren van de variabelen ............................................................................. 62

1.2 Hoofdeffecten van job demands en job resources op burn-out ................................... 63

1.3 Interactie effect van job resources .............................................................................. 64

1.4 Substitutie door positief psychologisch kapitaal ......................................................... 65

2 Theoretische Implicaties ................................................................................................. 67

3 Praktische Implicaties ..................................................................................................... 68

4 Beperkingen en toekomstig onderzoek .......................................................................... 69

5 Conclusie........................................................................................................................... 71

vi

Lijst van de tabellen

Tabel 1: Definities constructen ....................................................................................... 21

Tabel 2: Factorladingen burn-out ................................................................................... 31

Tabel 3: Factorladingen PsyCap, 4-factorenoplossing .................................................... 33

Tabel 4: Factorladingen job demands, 4-factorenoplossing ............................................ 35

Tabel 5: Factorladingen job resources, 4-factorenoplossing ........................................... 36

Tabel 6 : Interne consistenties van de verschillende (sub)schalen .................................. 37

Tabel 7: Correlatietabel ................................................................................................... 39

Tabel 8: Regressie van burn-out op JD, JR en interactie JD en JR (enter methode) ...... 43

Tabel 9: Regressie van burn-out op JD, JR en interactie JD en JR (forward selection) . 44

Tabel 10: Regressie van burn-out op afzonderlijke JD en JR (enter methode) ............... 45

Tabel 11: Regressie van burn-out op afzonderlijke JD en JR (forward selection) ......... 46

Tabel 12: Regressie van uitputting op interactie emotionele belasting en autonomie .... 47

Tabel 13: Regressie van uitputting op interactie emotionele belasting en inspraak ....... 47

Tabel 14: Regressie van uitputting op interactie emotionele belasting en feedback ...... 48

Tabel 15: Regressie van uitputting op interactie emotionele belasting en steun ............ 48

Tabel 16: Regressie van uitputting op interactie geestelijke belasting en autonomie ..... 48

Tabel 17: Regressie van uitputting op interactie geestelijke belasting en inspraak ........ 49

Tabel 18: Regressie van uitputting op interactie geestelijke belasting en feedback ....... 49

Tabel 19: Regressie van uitputting op interactie geestelijke belasting en steun ............ 49

Tabel 20: Regressie van uitputting op interactie werkdruk en autonomie ...................... 50

Tabel 21: Regressie van uitputting op interactie werkdruk en inspraak ......................... 50

Tabel 22: Regressie van uitputting op interactie werkdruk en feedback ........................ 50

Tabel 23: Regressie van uitputting op interactie werkdruk en steun .............................. 51

Tabel 24: Regressie van uitputting op interactie toekomstonzekerheid en autonomie ... 51

Tabel 25: Regressie van uitputting op interactie toekomstonzekerheid en inspraak ...... 51

Tabel 26: Regressie van uitputting op interactie toekomstonzekerheid en feedback ..... 52

Tabel 27: Regressie van uitputting op interactie toekomstonzekerheid en steun ........... 52

Tabel 28: Regressie van cynisme op interactie emotioneel belasting en autonomie ...... 52

Tabel 29: Regressie van cynisme op interactie emotionele belasting en inspraak .......... 53

vii

Tabel 30: Regressie van cynisme op interactie emotionele belasting en feedback ......... 53

Tabel 31: Regressie van cynisme op interactie emotionele belasting en steun ............... 53

Tabel 32: Regressie van cynisme op interactie geestelijke belasting en autonomie ....... 54

Tabel 33: Regressie van cynisme op interactie geestelijke belasting en inspraak .......... 54

Tabel 34: Regressie van cynisme op interactie geestelijke belasting en feedback ......... 54

Tabel 35: Regressie van cynisme op interactie geestelijke belasting en steun ............... 55

Tabel 36: Regressie van cynisme op interactie werkdruk en autonomie ........................ 55

Tabel 37: Regressie van cynisme op interactie werkdruk en inspraak ........................... 55

Tabel 38: Regressie van cynisme op interactie werkdruk en feedback ........................... 56

Tabel 39: Regressie van cynisme op interactie werkdruk en steun ................................. 56

Tabel 40: Regressie van cynisme op interactie toekomstonzekerheid en autonomie ..... 56

Tabel 41: Regressie van cynisme op interactie toekomstonzekerheid en inspraak ......... 57

Tabel 42: Regressie van cynisme op interactie toekomstonzekerheid en feedback ........ 57

Tabel 43: Regressie van cynisme op interactie toekomstonzekerheid en steun .............. 57

Tabel 44: Factorladingen items JR en PsyCap (2 factoren) ............................................ 59

Tabel 45: Factorladingen items JR en PsyCap (1 factor) ................................................ 59

Tabel 46: Regressie van burn-out op PsyCap, JR en JD (forward selection) ................. 61

viii

Lijst van de figuren

Figuur 1: Prevalentie burn-out Nederland (Hooftman et al., 2014) .................................. 5

Figuur 2: JD-R model (Schaufeli & Taris, 2014)............................................................ 11

Figuur 3: Onderzoeksmodel .................................................................................................... 21

Lijst van de gebruikte afkortingen

COR: Conservation Of Resources

JD: job demands

JD-R model: job demands-resources model

JDC model: job demand control model

JDCS model: job demand control support model

JR: job resources

MBI: Maslach Burn-out Inventory

MBI-GS: Maslach Burn-out Inventory-General Survey

OLBI: Oldenburg Burnout Inventory

PCQ-24: Psychological Capital Questionnaire (24 items)

PsyCap: Positief psychologisch kapitaal

SMBQ: Shirom-Melamed Burnout Questionnaire

UBOS-A: Utrechtse Burn-out Schaal-Algemeen

VBBA: Vragenlijst Beleving en Beoordeling van de Arbeid

1

Deel 0: Inleiding

Sinds 1 september 2014 is in België een nieuwe wetgeving in verband met psychosociale

risico’s op het werk van kracht (Psychosociale risico’s op het werk, z.j.). Deze nieuwe wet stelt

dat de werkgever een preventiebeleid dient te ontwikkelen dat rekening houdt met

psychosociale risico’s op het werk. Onder psychosociale risico’s verstaan we “de kans dat één

of meerdere werknemers psychische schade ondervinden die al dan niet gepaard kan gaan met

lichamelijke schade, ten gevolge van een blootstelling aan de elementen van de

arbeidsorganisatie, de arbeidsinhoud, de arbeidsvoorwaarden, de arbeidsomstandigheden en de

interpersoonlijke relaties op het werk, waarop de werkgever een impact heeft en die objectief

een gevaar inhouden” (Welzijnswet, 2014, §1, artikel 32/1).

Het uitbouwen van een preventiebeleid in verband met psychosociale risico’s is niet enkel

wettelijk verplicht maar is ook interessant vanuit een economisch standpunt. Uit onderzoek

blijkt dat werknemers met een slechte mentale gezondheid meer ziekteverzuim vertonen en dat

er bij deze werknemers productiviteitsverlies is door hun functionele beperkingen (Hardy,

Woods & Wall, 2003; Sanderson & Andrews, 2006; Schroër, zoals geciteerd in Andrea et al.,

2004; Stansfeld et al., 1995; Wright & Cropanzano, 2000). Burn-out onderzoek toont aan dat

burn-out een predictor is voor absenteïsme, turnover en slechte job prestaties (Schaufeli,

Bakker, & Van Rhenen, 2009; Swider & Zimmerman, 2010; Ybema, Smulders, & Bongers,

2010). Een goed preventiebeleid kan ervoor zorgen dat de negatieve gevolgen van psychische

schade vermeden kunnen worden, alsook de economische kosten die ermee gepaard gaan.

Om een goed preventiebeleid te kunnen ontwikkelen is het belangrijk dat managers hun

beslissingen hieromtrent kunnen baseren op wetenschappelijk onderzoek. Er is nood aan

onderzoek naar de mogelijke oorzaken van psychosociale risico’s en naar variabelen die de

schadelijke effecten van deze oorzaken zouden kunnen verminderen. Deze masterproef komt

hier voor een stuk aan tegemoet door de relatie tussen job demands, job resources, persoonlijke

resources en burn-out na te gaan in een Vlaamse steekproef.

Er is reeds heel wat wetenschappelijk onderzoek gedaan naar de invloed van job demands en

job resources op burn-out. Echter is er nog veel onduidelijkheid over de relatie tussen

persoonlijke resources enerzijds en burn-out, job resources en job demands anderzijds. Deze

masterproef komt hieraan tegemoet door na te gaan of persoonlijke resources een substituut is

2

voor job resources. In het bijzonder gaan we kijken naar positief psychologisch kapitaal als

substituut voor job resources.

Deel I: Literatuurstudie

1 Burn-out

1.1 Definitie burn-out

Een van de pioniers omtrent onderzoek naar burn-out is Maslach. Zij deed onderzoek naar de

manier waarop mensen met sterke emoties in hun werk omgaan (Maslach, Schaufeli & Leiter,

2001; Schaufeli & Bakker, 2013). Ze interviewde voornamelijk mensen uit de sociale sector.

Deze mensen spraken over burn-out wanneer ze het hadden over hun mentale

uitputtingstoestand. De term burn-out is dus vanuit de lekentaal ontstaan. Uit de interviews

bleek dat burn-out uit verschillende componenten bestond. Ten eerste zou de interpersoonlijke

aard van de job zorgen voor een hoge werkdruk. Dit zou komen doordat deze jobs gepaard gaan

met emotionele en interpersoonlijke stressoren. Uit de interviews bleek dat emotionele

uitputting een vaak voorkomende respons was op deze hoge werkdruk. Een tweede component

van burn-out die uit de interviews naar voor kwam, is depersonalisatie. Dit is een coping

mechanisme om om te gaan met de emotionele stress die gepaard gaat met deze jobs. Mensen

gaan emotioneel afstand nemen van hun patiënten/klanten door hun medelijden voor hun

patiënten/klanten te beperken. Ze doen dit om zichzelf te beschermen tegen intense emoties.

De depersonalisatie van hun patiënten/klanten zorgt ervoor dat ze negatief en op een

onmenselijk manier met hen omgaan.

Initieel onderzoek naar burn-out bestond voornamelijk uit interviews met mensen uit de sociale

sector (Maslach et al., 2001). Maar vanaf de jaren ’80 werd er meer systematisch empirisch

onderzoek gedaan naar burn-out. Er werden meer vragenlijstonderzoeken gedaan en grotere

steekproeven gebruikt. In de jaren ‘80 werden ook verschillende meetinstrumenten ontwikkeld

(Maslach et al., 2001). De meest bekende is de MBI (Maslach Burnout Inventory) ontwikkeld

door Maslach & Jackson (1981). Deze schaal werd oorspronkelijk ontworpen om burn-out in

de sociale sector te meten aangezien de oorspronkelijke definitie volgens Maslach & Jackson

(1986) stelde dat burn-out een syndroom van emotionele uitputting, depersonalisatie en

verminderde persoonlijke bekwaamheid was, dat zich uitsluitend voordeed bij mensen die

‘people work’ deden (Schaufeli & Bakker, 2004). Emotionele uitputting verwijst naar het

3

gevoel ‘op’ te zijn door een hoge werkdruk, te wijten aan de interpersoonlijke aard van de job

Maslach & Jackson (1986). Depersonalisatie verwijst naar een onverschillige houding ten

opzichte van klanten, ze worden gezien als objecten in plaats van mensen. Tot slot verwijst

verminderde persoonlijke bekwaamheid naar de twijfels of men in staat is om andere mensen

te helpen.

Vanaf de jaren ’90 werd burn-out steeds meer benaderd vanuit de organisatiepsychologie en

werd het gezien als een gevolg van het ervaren van langdurige werk gerelateerde stress

(Maslach et al., 2001). Men kwam tot het inzicht dat burn-out zich ook kan voordoen bij mensen

die niet werkzaam zijn in de sociale sector. Daarom werd een tweede algemene versie van de

MBI ontwikkeld (Schaufeli & Bakker, 2013; Schaufeli, Leiter, Maslach & Jackson, 1996). Men

spreekt niet meer over emotionele uitputting, depersonalisatie en verminderde persoonlijke

bekwaamheid maar over uitputting, cynisme en verminderde competentie (Schaufeli & Bakker,

2013; Schaufeli et al., 1996). Uitputting verwijst naar het gevoel ‘op’ te zijn onafhankelijk van

wat de oorzaak is van dit gevoel. Cynisme verwijst naar de onverschilligheid ten opzichte van

zijn of haar werk in plaats van ten opzichte van mensen. Tot slot verwijst verminderde

competentie naar de twijfels over zijn of haar eigen prestaties met betrekking tot de sociale en

de niet-sociale aspecten van zijn of haar job. De ontwikkeling van de algemene versie van de

MBI zorgde ervoor dat er meer studies werden gedaan naar burn-out die kwalitatief beter waren

(Schaufeli & Bakker, 2013).

1.2 Prevalentie burn-out

In de literatuur worden zeer uiteenlopende prevalentiecijfers voor burn-out gerapporteerd

(Hansez, Mairiaux, Firket, & Braeckman, 2010). Een mogelijke verklaring hiervoor is dat

studies verschillende definities voor burn-out hanteren. Daarnaast blijken prevalentiecijfers

sterk af te hangen van de gebruikte methode (Prins et al., 2010). Zelfrapportages leveren een

hoger cijfer op dan andere methodes. Daarnaast bestaan er verschillende meetinstrumenten om

burn-out in kaart te brengen (bv. Maslach Burnout Inventory, SMBQ, OLBI,…) (Kushnir &

Melamed, 1992; Melamed et al., 1992). Het gebruik van een ander meetinstrument zou een deel

van de verklaring kunnen zijn voor de grote verschillen tussen studies.

4

1.2.1 Burn-out in de sociale sector

Burn-out zou voornamelijk een probleem zijn in jobs die te maken hebben met mensen (‘people

work’), hierdoor wordt voornamelijk onderzoek gedaan naar de prevalentie van burn-out in dit

soort jobs. Een studie van Roth et al. (2011) stelde dat 38% van hun steekproef, die bestond uit

410 pediatrische oncologen, burn-out rapporteerde. In een andere studie rapporteerde 33% van

de verplegers een hoge mate van burn-out (Poncet et al., 2007). Een studie van Campbell,

Sonnad en Eckhauser (2001) onderzocht de prevalentie van de drie dimensies van burn-out bij

chirurgen. 32% van hun steekproef was emotioneel uitgeput, 13% ervaarde depersonalisatie en

4% had een verminderde persoonlijke bekwaamheid. Ook uit verschillende onderzoeken bij

studenten geneeskunde in de VS bleek dat 50% van hen een hoge mate van burn-out

rapporteerde (Dyrbye et al., 2008; West et al.; 2011). Ook in België werden studies uitgevoerd

bij werknemers uit de sociale sector. Uit een onderzoek van Vandenbroeck et al. (2012) bleek

6,6% van de steekproef, bestaande uit artsen en verpleegkundigen, een burn-out te hebben. Een

Europese studie (RN4CAST-study) uit 2011 vond dat 25% van de Belgische verpleegkundigen

emotionele uitputting vertoonde (Sermeurs et al., 2011). In een studie van Ferdinande et al.

(2011) bij Belgische verpleegkundigen die werkzaam waren op de afdeling intensieve zorgen,

vertoonde 15% emotionele uitputting, 38% vertoonde depersonalisatie en 32% had een

verminderde persoonlijke bekwaamheid.

1.2.2 Burn-out in de algemene populatie

Uit bovenstaande onderzoeken blijkt burn-out vaak voor te komen. Echter blijken deze

resultaten geen indicatie te zijn voor de prevalentie van burn-out in de algemene werkende

populatie. Uit een onderzoek van Hallsten (2005) blijkt dat 7,4% van de werknemers uit een

representatieve steekproef van de Zweedse populatie burn-out rapporteerde. Een gelijkaardig

cijfer werd gevonden voor een Finse representatieve steekproef (Liimatainen, 2000). In

Denemarken blijkt het cijfers iets hoger te liggen, ongeveer 10% (Kristensen, Borritz,

Villadsen, & Christensen, 2005). Uit een rapport van het Sociaal en Cultureel Planbureau van

Nederland blijkt dat de prevalentie van burn-out is toegenomen (Hooftman, Mars, Janssen,

Vroome, & van den Bossche, 2014). Eind jaren ‘90 lag het prevalentie cijfer onder 10%. Vanaf

2008 is er een stijgende trend. In 2008 en 2009 lag het prevalentiepercentage rond 12,4%. In

2014 is het percentage gestegen tot 14,6%.

5

Cijfers over de prevalentie van burn-out in België zijn moeilijk te vinden. Een onderzoek van

(Hansez et al., 2010) heeft geprobeerd om de prevalentie van burn-out in België op een

objectieve manier in kaart te brengen. Zij vroegen aan bedrijfsartsen om aan te geven hoeveel

van hun patiënten de diagnose burn-out hadden gekregen gedurende 3 maanden. Uit het

onderzoek bleek dat 0,8% van de steekproef de diagnose burn-out had gekregen. Dit cijfers is

eerder laag in vergelijking met andere onderzoeken. Volgens (Hansez et al., 2010) zou dit te

wijten kunnen zijn aan het feit dat niet iedereen die vermoed een burn-out te hebben effectief

een arts raadpleegt. Onderzoeken die gebaseerd zijn op zelfbeoordeling door de werknemers,

rapporteren een burn-outpercentage van 30 à 40%. Een andere verklaring zou kunnen zijn dat

in 2010 dokters niet altijd een onderscheid maakte tussen depressie en burn-out waardoor de

diagnose van burn-out niet vaak gesteld werd.

1.3 Predictoren van burn-out

1.3.1 Socio-demografische variabelen

Leeftijd

Uit een meta-analyse van Brewer en Shapard (2004) op basis van 35 studies blijkt er een

negatieve correlatie tussen leeftijd en burn-out te zijn. Oudere werknemers rapporteren minder

burn-out dan jonge werknemers. Aangezien leeftijd sterk correleert met werkervaring blijkt

burn-out voornamelijk voor te komen aan het begin van een carrière (Maslach et al., 2001).

11

11,5

12

12,5

13

13,5

14

14,5

15

2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014

Figuur 1: Prevalentie burn-out Nederland (Hooftman et al., 2014)

6

Ook andere studies vonden een negatieve relatie tussen leeftijd en burn-out. Zo vonden Garrosa,

Moreno-Jimenez, Liang, & Gonzalez, (2008) in een steekproef met Spaanse

verplegers/verpleegsters een negatieve correlatie tussen leeftijd enerzijds en emotionele

uitputting, depersonalisatie en verminderde persoonlijke bekwaamheid anderzijds. Ook Wu,

Zhu, Wang, & Lan (2007) vonden gelijkaardige resultaten bij Chinese verplegers/verpleegsters.

Boyas en Wind (2010) rapporteerden negatieve relaties met emotionele uitputting en

depersonalisatie bij welzijnswerkers. Shanafelt et al. (2009) kwamen tot een gelijkaardige

vaststelling bij een steekproef van Amerikaanse chirurgen. Brewer en Shapard (2004) geven

enkele mogelijke verklaringen voor de negatieve relatie tussen burn-out en leeftijd. Ten eerste

zou het mogelijk zijn dat mensen naarmate ze ouder worden meer coping skills ontwikkelen

waardoor ze beter kunnen omgaan met stress. Het zou kunnen dat het ontwikkelen van deze

skills enige tijd of werkervaring vraagt waardoor men pas op latere leeftijd adequaat kan

omgaan met stress. Ten tweede zou het kunnen dat werknemers die burn-out ervaren, de job op

een jongere leeftijd verlaten dan werknemers die geen burn-out ervaren. Echter moet opgemerkt

worden dat studies met representatieve steekproeven uit de Finse populatie een positieve relatie

tussen burn-out en leeftijd vonden (Ahola et al., 2006; Kalimo R, Toppinen ,1997, zoals

geciteerd in Ahola 2006). Ook Schaufeli & Van Dierendonck (1994) stellen dat in Europese

landen burn-out vaker voorkomt bij oudere mensen. Volgens hen is deze bevinding mogelijks

te wijten aan het feit dat mensen in Europese landen minder geneigd zijn om van job te

veranderen doordat het sociale zekerheid systeem mobiliteit in de arbeidsmarkt beperkt. Andere

studies met representatieve algemene steekproeven rapporteerden dan weer een non-lineaire

relatie (Ahola, Honkonen, Virtanen, Aromaa, & Lönngvist, 2008; Lindblom, Linton, Fedeli, &

Bryngelsson, 2006). Aangezien we te maken hebben met een steekproef uit de algemene

populatie en het onderzoek werd gedaan in Vlaanderen, verwachten we dat er een positieve

relatie is tussen leeftijd en burn-out.

Geslacht

Vaak wordt verondersteld dat burn-out voornamelijk voorkomt bij vrouwen (Maslach et al.,

2001). Echter zijn de bevindingen niet altijd consistent. Sommige studies stellen dat er geen

relatie is tussen burn-out en geslacht terwijl andere studies rapporteren dat burn-out meer

voorkomt bij vrouwen. Daarnaast zijn er studies die het tegenovergestelde vinden (Maslach et

al., 2001). Uit verschillende onderzoeken blijkt dat vrouwen hoger scoren op de emotionele

uitputtingsdimensie terwijl mannen meer depersonalisatie rapporteren (Ahola et al., 2006,

7

Brake, Bloemendal, & Hoogstraten, 2003; Hakanen, 2004 zoals geciteerd in Ronen & Pines

(2008), Antoniou, Polychroni, & Vlachakis, 2006). Dezelfde resultaten werden gevonden in

een meta-analyse uitgevoerd door Puvanova & Muros (2010) op basis van 183 studies. Ook de

review van Maslach et al. (2001) kwam tot een gelijkaardige conclusie. Aangezien burn-out in

deze studie gemeten wordt aan de hand van uitputting en cynisme verwachten we geen relatie

te vinden tussen burn-out en geslacht.

Partner

Een vragenlijstonderzoek van Prins et al. (2010) bij Nederlandse dokters in opleiding stelde

vast dat depersonalisatie meer voorkwam bij single dokters dan bij dokters met een vaste

partner. Ook Belloch, Renovell, Calabuig en Gómez (2000) vonden gelijkaardige resultaten bij

dokters in opleiding. Uit een studie van Ahola et al. (2006) bleek dat single mannen meer

uitputting, cynisme en minder competentie rapporteerden dan mannen die niet single waren.

Aldrees, Aleissa, Zamakhshary, Badri, & Sadat-Alid (2013) constateerde dat getrouwd medisch

personeel minder burn-out rapporteerde dan ongetrouwd medisch personeel. Op basis van deze

onderzoeken verwachten we een negatieve relatie tussen partner en burn-out.

1.3.2 Werksituatie en burn-out

Burn-out onderzoek heeft al heel vaak de relatie met job kenmerken bestudeerd en de

bevindingen blijken consistent te zijn (Schaufeli & Taris, 2014). Hoge job demands en weinig

job resources blijken sterk gecorreleerd te zijn met burn-out (o.a. Demerouti, Bakker,

Nachreiner, & Schaufeli, 2001; Maslach et al., 2001). Het job demands-resources model (JD-

R model) (Demerouti et al., 2001) is één van de bekendste job stress modellen die de relaties

tussen job kenmerken en burn-out in kaart brengt (Schaufeli & Taris, 2014). Wat het JD-R

model onderscheid van andere stressmodellen is dat het een heel algemeen model is. Zo stelt

het dat eender welke demand en resource een effect kan hebben op het welzijn van werknemers.

Hierdoor kan het model worden toegepast op een variëteit aan werkomgevingen (Schaufeli &

Taris, 2014). Hieronder wordt het JD-R model verder besproken.

8

2 Het Job Demands-Resources Model

Het JD-R model werd oorspronkelijk ontworpen om meer inzicht te krijgen in de oorzaken van

burn-out (Demerouti et al., 2001; Schaufeli & Taris, 2014).

2.1 Assumpties van het JD-R model

2.1.1 Job demands en job resources

De eerste assumptie van het JD-R model stelt dat burn-out wordt veroorzaakt door hoge job

demands en weinig job resources (Demerouti et al., 2001).

Job demands verwijzen volgens Demerouti et al. (2001) naar die aspecten van de job die

langdurige fysieke of mentale inspanning vragen. Dit kunnen sociale, fysieke aspecten zijn of

aspecten gerelateerd aan de organisatie. Ze vragen bepaalde inspanningen waardoor ze

geassocieerd zijn met fysiologische en psychische kosten zoals uitputting. Voorbeelden hiervan

zijn interpersoonlijke conflicten, job onzekerheid, hoge werkdruk, etc (Schaufeli & Taris,

2014). Job demands zijn niet altijd negatief, enkel wanneer job demands veel fysieke en/of

mentale inspanningen vragen van de werknemer en deze niet de kans krijgt om hiervan te

herstellen door bijvoorbeeld een pauze te nemen, van taak te veranderen of over te schakelen

op minder inspannende activiteiten, kunnen job demands een bron van stress vormen (Schaufeli

& Taris, 2014).

Job resources verwijzen naar aspecten van de job die één van volgende functies hebben

(Demerouti et al., 2001):

- aspecten die helpen om werkdoelen te bereiken

- aspecten die job demands verminderen alsook de fysiologische en psychologische kosten die

ermee gepaard gaan

- aspecten die persoonlijke groei en ontwikkeling stimuleren

Deze aspecten kunnen fysiek, psychologisch, sociaal zijn of aspecten gerelateerd aan de

organisatie. Voorbeelden hiervan zijn feedback, autonomie en sociale steun (Schaufeli & Taris,

2014). Job resources zijn belangrijk om om te kunnen gaan met job demands en ze zorgen voor

een verhoogde motivatie (Demerouti & Bakker, 2011). Job resources kunnen worden

teruggevonden op verschillende niveaus (Demerouti & Bakker, 2011). Ze kunnen zich

voordoen op het niveau van de organisatie (vb. loon, loopbaanmogelijkheden,…), op

interpersoonlijk niveau (bv. teamklimaat, steun door collega’s,…), op het niveau van de functie

9

(bv. deelnemen in het beslissingsproces, rol duidelijkheid,…) en op taakniveau (bv. autonomie,

feedback over prestaties,…).

2.1.2 Processen: health impairment proces en motivationeel proces

De tweede assumptie van het model stelt dat er twee onderliggende psychologische processen

werkzaam zijn bij het ontwikkelen van burn-out (Demerouti & Bakker, 2011). Men

veronderstelt dat burn-out bestaat uit twee componenten, een energetische component en een

motivationele component (Demerouti et al., 2001; Demerouti & Bakker, 2011).

Ten eerste is er een health impairment proces (Demerouti et al., 2001; Demerouti & Bakker,

2011). Werknemers die te maken krijgen met een constante stroom aan job demands geraken

op termijn uitgeput. De job demands zorgen ervoor dat hun mentale en fysieke resources

opgebruikt worden wat op zijn beurt leidt tot uitputting, de energetische component van burn-

out.

Het tweede onderliggende psychologische proces, het motivationele proces, stelt dat een tekort

aan job resources ervoor zorgt dat de werkdoelen niet bereikt kunnen worden (Demerouti et

al., 2001; Demerouti & Bakker, 2011). Om zichzelf te beschermen tegen uitputting gaat men

terugtrekkingsgedrag vertonen. Men is minder gemotiveerd en betrokken, dit verwijst naar de

motivationele component van burn-out (cynisme en verminderde competentie).

2.1.3 Interacties tussen job demands en job resources: buffer effect en versterkend effect

Een volgende assumptie van het model stelt dat er naast de hoofdeffecten van job demands en

job resources ook interactie effecten zouden zijn (Demerouti et al., 2001). Uit de definitie van

job resources volgt dat deze een buffer kunnen zijn voor de impact van job demands op burn-

out (Demerouti & Bakker, 2011; Demerouti et al., 2001). Daarnaast zou het effect van job

resources op bevlogenheid sterker zijn indien job demands hoog zijn (Bakker, Hakanen,

Demerouti & Xanthopoulou, 2007; Bakker, Van Veldhoven & Xanthopoulou 2010a; Hakanen,

Bakker, & Demerouti, 2005). Dit zou komen omdat resources meer opvallen in situaties met

hoge demands.

10

Verder werden aan het model ook prestatiemetingen en gezondheidsgerelateerde variabelen

(bv. verkoopsprestatie van een team, in-rol en extra-rol prestaties) toegevoegd waarvan

verondersteld werd dat ze een gevolg zijn van burn-out (Bakker, Demerouti, & Verbeke, 2004;

Bakker, Van Emmerik & Van Riet, 2008; Schaufeli & Taris, 2014). Op basis hiervan werd een

nieuwe veronderstelling aan het model toegevoegd, burn-out medieert de relatie tussen job

demands en gezondheidsproblemen.

2.2 Herziening van het JD-R model: toevoeging van bevlogenheid

Enkele jaren na de introductie van het model werd bevlogenheid, het tegengestelde van burn-

out, aan het model toegevoegd door Schaufeli & Bakker (2004). Onder bevlogenheid verstaat

men een positieve werk gerelateerde instelling die gekarakteriseerd wordt door vitaliteit (veel

energie hebben, zich fit en sterk voelen), toewijding (sterk betrokken zijn bij het werk) en

absorptie (opgaan in het werk, moeite hebben om zich los te maken van het werk) (Schaufeli &

Bakker, 2004). Schaufeli & Bakker (2004) veronderstelden een positieve relatie tussen job

resources en bevlogenheid. Werknemers die over veel job resources beschikken, zouden meer

bevlogen zijn dan mensen die over weinig job resources beschikken. Bevlogenheid zou het

gevolg zijn van een motivationeel proces. Een overvloed aan job resources kan ervoor zorgen

dat mensen meer inspanning gaan leveren. Job resources kunnen een bron van externe

motivatie zijn omdat ze ervoor zorgen dat werknemers hun werkdoelen kunnen bereiken door

deze verhoogde inspanningen (Schaufeli & Taris, 2014). Job resources kunnen ook een bron

van intrinsieke motivatie zijn aangezien ze de basisbehoeften van de mens bevredigen, zoals de

nood aan autonomie, verbondenheid en zelfontwikkeling (Schaufeli & Taris, 2014; Van den

Broeck, Vansteenkiste, De Witte, & Lens, 2008). In beide gevallen stimuleren job resources

bevlogenheid. Verder vonderstelt het model dat bevlogenheid zorgt voor positieve organisatie

gerelateerde uitkomsten zoals lage turnover intenties en goede prestaties (Schaufeli & Taris,

2014; Schaufeli en Bakker, 2004). Bevlogenheid zou de relatie tussen job resources en

organisatie gerelateerde uitkomsten mediëren. Figuur 2 geeft het herziende JD-R model weer

(Schaufeli & Taris, 2014)

11

2.3 Onderzoek naar het oorspronkelijke JD-R model

Sinds de introductie van het JD-R model is er heel wat onderzoek gedaan naar het model. Er

werd reeds heel wat ondersteuning voor het model verzamelt.

2.3.1 Ondersteuning voor de hoofdeffecten

Demerouti et al. (2001) onderzochten de hoofdeffecten van het JD-R model bij 374 Duitse

werknemers uit verschillende sectoren met verschillende jobs. Uitputting en cynisme werden

gemeten met de OLBI. Ze vonden een significante positieve relatie tussen job demands en

uitputting en een significante negatieve relatie tussen job resources en cynisme. Ook Bakker,

Demerouti, & Verbeke (2004) vonden gelijkaardige resultaten bij een vragenlijstonderzoek met

146 respondenten uit diverse sectoren. Naast hoofdeffecten vonden ze ook een mediërend effect

van uitputting in de relatie tussen job demands en in-rol prestaties en een mediërend effect van

cynisme in de relatie tussen job resources en extra-rol prestaties. Ook Bakker, Demerouti, Taris,

Schaufeli, & Schreurs (2003a) deden onderzoek bij 3000 thuisverzorgers. Thuisverzorgers met

hoge job demands rapporteerden meer uitputting dan diegene met lage job demands.

Thuisverzorgers die weinig job resources hadden rapporteerden meer cynisme en verminderde

-

+ +

+ + Bevlogenheid

Burn-out Job demands

Job resources

Negatieve

uitkomsten

Positieve

uitkomsten

-

-

-

Health impairment proces

Motivationeel proces

-

Figuur 2: JD-R model (Schaufeli & Taris, 2014)

12

competentie dan zij met veel job resources. Ook Xanthopoulou et al. (2007a) deden onderzoek

bij thuisverzorgers en vonden gelijkaardige resultaten. Onderzoek bij 1012

faculteitsmedewerkers in Nederland vond ondersteuning voor de hoofdeffecten van het JD-R

model (Bakker, Demerouti, & Euwema, 2005). In plaats van het effect van de latente variabelen

(job demands en job resources) op burn-out te bekijken, keken ze naar de enkelvoudige relaties

tussen verscheidene job demands en resources enerzijds en uitputting en cynisme anderzijds.

Over het algemeen vonden ze ondersteuning voor de hoofdeffecten in de verwachte richtingen.

Echter bleken niet alle job demands een invloed te hebben op uitputting. Ook niet alle job

resources hadden een invloed op cynisme. Hansen, Sverke, & Näswaal (2009) bekeken

enkelvoudige relaties bij een steekproef bestaande uit 1100 Zweedse verplegers/verpleegsters.

Zij kamen tot gelijkaardige conclusies als Bakker et al. (2005).

2.3.2 Ondersteuning voor interactie effecten

Enkele van de boven vermelde studies onderzochten ook de interactie effecten van het JD-R

model. In de studie van Bakker et al. (2005) bleken 18 van de 32 mogelijke interactie effecten

significant te zijn. Er werd meer uitputting en cynisme gerapporteerd wanneer men hoge job

demands had in combinatie met weinig job resources. In de studie van Xanthopoulou et al.

(2007a) waren 21 van de 32 mogelijke interactie effecten significant. Ook Bakker et al. (2003a)

vonden partiële ondersteuning voor het bufferende effect van job resources op de relatie tussen

job demands en uitputting. Een studie van Bakker et al. (2004) vond dan weer geen bufferend

effect van job resources op de relatie tussen job demands en uitputting. We kunnen dus

concluderen dat de ondersteuning voor interactie effecten zwak is.

2.4 Ondersteuning voor het herziende model

2.4.1 Cross-sectionele studies

Ook het herziende model werd reeds uitvoerig onderzocht. Bakker, Demerouti, & Schaufeli

(2003b) deden vragenlijstonderzoek bij 477 Nederlandse Call center medewerkers. Dit

onderzoek vond een positieve relatie tussen job demands en uitputting gemeten aan de hand

van de MBI-GS en een positieve relatie tussen job resources en bevlogenheid. Verder werd

gevonden dat uitputting de relatie tussen job demands en absenteïsme medieerde terwijl

bevlogenheid de relatie tussen job resources en turnover intenties medieerde. Ook Schaufeli en

Bakker (2004) stelden vast dat bevlogenheid de relatie tussen job resources en turnover

13

intenties medieerde. Burn-out was een mediator variabele in de relatie tussen job demands en

gezondheidsproblemen. Daarnaast vonden ze ondersteuning voor de hoofdeffecten van job

demands en job resources op burn-out (uitputting, cynisme en verminderde competentie)

gemeten met de MBI-GS en voor de positieve relatie tussen job resources en bevlogenheid.

Gelijkaardige resultaten werden bekomen door Hakanen, Bakker, & Schaufeli (2006) bij 2038

Finse leerkrachten. In deze studie werd de relatie tussen job resources en

organisatiebetrokkenheid in plaats van bevlogenheid onderzocht. In een studie van Bakker,

Demerouti, De Boer, Schaufeli (2003c) rapporteerden Nederlandse arbeiders met hoge job

demands meer burn-out (MBI-GS: uitputting en cynisme). In tegenstelling tot het

veronderstelde model werd er geen significante relatie gevonden tussen job resources en burn-

out. Er werd wel een positieve relatie tussen job resources en organisatiebetrokkenheid

gevonden. Organisatiebetrokkenheid medieerde de relatie tussen job resources en absenteïsme-

frequentie, terwijl burn-out de relatie tussen job demands en absenteïsmeduur medieerde.

Lewig, Xanthopoulou, Bakker, Dollard, & Metzer (2007) deden onderzoek bij 487 Australische

ambulance vrijwilligers. Ze vonden dat vrijwilligers met hoge job demands meer uitputting

rapporteerden dan vrijwilligers met lage job demands. Uitputting medieerde de relatie tussen

job demands en gezondheidsproblemen en tussen job demands en turnover intenties.

Organisatiebetrokkenheid correleerde sterk met job resources en medieerde de relatie tussen

job resources en turnover intenties. Gelijkaardige resultaten werden gevonden bij een

onderzoek van Korunka, Kubicek, Schaufeli, & Hoonakker (2009). Zij vonden partiële

ondersteuning voor de mediatierelaties. In onderzoeken bij Chinese steekproeven werden

significante relaties in de verwachte richtingen gevonden tussen job demands en job resources

enerzijds en burn-out anderzijds (Hu & Schaufeli, 2011; Hu, Schaufeli, & Taris, 2011).

Werknemers met veel job resources, rapporteerden meer bevlogenheid dan werknemers die

weinig job resources hadden. Burn-out medieerde de relatie tussen job demands enerzijds en

turnover intenties en organisatiebetrokkenheid anderzijds. Daarnaast medieerde bevlogenheid

de relatie tussen job resources en dezelfde organisatie gerelateerde uitkomsten. Het onderzoek

van Hu et al. (2011) vond ook ondersteuning voor het bufferende effect van job resources op

de relatie tussen job demands en burn-out. Daarnaast stelden ze vast dat hoge job demands en

weinig resources gerelateerd waren aan meer burn-out en minder bevlogenheid.

14

2.4.2 Longitudinale studies

Er werd ook reeds longitudinaal onderzoek gedaan naar het JD-R model. Zo vond de studie van

Hakanen, Schaufeli, & Ahola (2008) bij Finse tandartsen dat burn-out (MBI GS: uitputting en

distantie) de relatie tussen job demands en depressie medieerde. Daarnaast bleek bevlogenheid

de relatie tussen job resources en organisatiebetrokkenheid te mediëren. Verder hadden job

resources (gemeten op tijdstip 1) een klein effect op burn-out 3 jaar later. Een longitudinale

studie bij telecom managers stelde vast dat een toename (T2-T1) van job demands en een

afname van job resources predictoren waren voor burn-out (MBI-GS: uitputting en cynisme)

(Schaufeli et al., 2009). Een toename van job resources was een predictor voor bevlogenheid.

Verder waren burn-out en bevlogenheid predictoren voor toekomstige absenteïsmeduur en

absenteïsmefrequentie. Mensen die hoog scoorden op burn-out (tijdstip 1) rapporteerden een

langere absenteïsmeduur en een hogere absenteïsmefrequentie (tijdstip 2) dan mensen die lager

scoorden op burn-out. Ook Boyd, Bakker, Pignata, Winefield, Gillespie, & Stough (2011)

voerden een longitudinaal onderzoek uit bij Australische universiteitsmedewerkers. Uit het

onderzoek bleek dat job demands (T1) een predictor was voor psychologische spanning drie

jaar laten. Er werd ook een significante positieve relatie gevonden tussen job resources (T1) en

organisatiebetrokkenheid 3 jaar later.

Op basis van de theorie omtrent het hierboven beschreven JD-R model en de ondersteuning die

doorheen de jaren voor dit model verzameld werd, verwachten we in dit onderzoek een

positieve relatie te vinden tussen job demands en burn-out (H1), een negatieve relatie tussen

job resources en burn-out (H2) en een bufferend effect van job resources op de relatie tussen

job demands en burn-out (H3).

3. Persoonlijke resources

Het JD-R model zoals hierboven beschreven houdt enkel rekening met de relaties tussen

werkkenmerken, burn-out en bevlogenheid. Echter wordt er de laatste jaren meer aandacht

besteed aan de veronderstelling dat menselijk gedrag ontstaat door een interactie tussen

werkkenmerken en persoonlijke kenmerken (Schaufeli & Taris, 2014). Daarom werden ook

persoonlijke resources aan het model toegevoegd. Persoonlijke resources verwijzen naar

psychologische karakteristieken die over het algemeen geassocieerd worden met weerstand,

daarnaast verwijzen ze naar de bekwaamheid van de persoon om controle uit te voeren of een

positieve impact te hebben op zijn of haar eigen omgeving (Hobfoll, Jonson, Ennis, & Jackson,

15

2003; Schaufeli & Taris, 2014; Xanthopoulou, Bakker, Demerouti, & Schaufeli., 2009). Net

zoals job resources helpen persoonlijke resources bij het bereiken van werkdoelen, beschermen

ze tegen dreigingen en de daaraan verbonden fysiologische en psychologische kosten en

stimuleren ze persoonlijke groei en ontwikkeling (Prieto, Soria, Lorente, Salanova, Martinez,

& Schaufeli, 2008; Schaufeli & Taris, 2014; Xanthoupoulou et al., 2009). Persoonlijke

resources werden in verscheidene studies op verschillende manieren aan het JD-R model

toegevoegd.

Er zijn studies die het directe verband tussen persoonlijke resources enerzijds en burn-out en

bevlogenheid anderzijds hebben onderzocht (o.a. Prieto et al., 2008; Xanthopoulou et al., 2009).

Andere studies bekeken moderatie effecten. Van den Broeck, Ruysseveld en De Witte (2011)

deden onderzoek bij een representatieve steekproef van Nederlandse werknemers. Ze vonden

dat een intrinsieke werkoriëntatie de negatieve relatie tussen job resources en burn-out en de

positieve relatie tussen job resources en bevlogenheid versterkte. Mensen met een intrinsieke

werkoriëntatie waarderen voornamelijk de intrinsieke aspecten van hun werk zoals autonomie,

variëteit, etc. Brenninkmeijer, Demerouti, Le Blanc & Van Emmerik (2010) vonden dat de

relatie tussen job demands en emotionele uitputting sterker was bij mensen met een sterke

preventie focus (mensen die voornamelijk gefocust zijn op het vervullen van hun

verantwoordelijkheden in plaats van hun dromen). Er zijn ook studies die zijn nagegaan of

persoonlijke resources fungeren als mediator. Xanthopoulou, Bakker, Demerouti, & Schaufeli

(2007b) vonden dat persoonlijke resources die sterk gelijken op positief psychologisch kapitaal

(optimisme, organisatie gebaseerd zelfvertrouwen en zelf-effectiviteit), de relatie tussen job

resources en bevlogenheid en de relatie tussen job resources en uitputting medieerde. Ook Van

den Broeck et al. (2008) vonden ondersteuning voor het mediërende effect van persoonlijke

resources. Verder werd er onderzocht in welke mate persoonlijke resources de perceptie van

job demands en job resources beïnvloeden. Zo vonden Xanthopoulou et al. (2007b) dat job

resources de relatie tussen persoonlijke resources en bevlogenheid medieerde. Andere

onderzoekers veronderstellen dat persoonlijke resources derde variabelen zijn die de relaties

van het JD-R model kunnen verklaren. De persoonlijke resources zouden zowel invloed hebben

op de afhankelijke als de onafhankelijke variabelen. Zo vonden Bakker, Boyd, Dollard,

Gillespie, Winefield, en Stough (2010b) dat extraversie positief gerelateerd was aan job

resources en organisatie betrokkenheid. Neuroticisme was gerelateerd aan zowel job demands

als psychologische spanning.

16

In dit onderzoek gaan we na of persoonlijke resources een substituut is voor job resources. We

verwachten dat job resources in het JD-R model vervangen kan worden door persoonlijke

resources, in het bijzonder bekijken we positief psychologisch kapitaal.

3.1 Positief psychologisch kapitaal

De laatste jaren heeft er zich in de psychologie een verschuiving voorgedaan (Luthans &

Youssef, 2004). Jarenlang heeft de psychologie zich voornamelijk gefocust op het behandelen

van ziektes en stoornissen. Recent krijgt de positieve psychologie steeds meer aandacht. De

positieve psychologie probeert niet om mensen beter te maken maar focust op de sterktes die

mensen hebben en hoe men daar verder op kan bouwen. De positieve psychologie vormt

theorieën rond en doet onderzoek naar onder andere persoonlijkheidstrekken, talenten, geluk,

etc (Luthans & Youssef, 2004).

Vanuit de positieve psychologie zijn er twee bewegingen ontstaan die de kernidee van de

positieve psychologie toepassen op de werkplek, één daarvan is Positive organization behavior

(POB) (Luthans & Youssef, 2004). Deze beweging doet onderzoek naar de sterktes en

psychologische capaciteiten die mensen kunnen hebben en past ze toe op de werkplek. POB

focust zich enkel op variabelen die valide meetbaar zijn, door interventies verder ontwikkeld

kunnen worden en kunnen leiden tot prestatieverbeteringen (Luthans & Youssef, 2004). De

positieve psychologie daarentegen focust zich op positieve persoonlijke trekken en individuele

verschillen die moeilijk te veranderen zijn. De variabelen die het beste voldoen aan de criteria

van POB zijn zelf-effectiviteit, hoop, optimisme en weerbaarheid (Luthans, Avey & Patera,

2008a). Uit onderzoek en uit de ontwikkeling van theorieën blijkt dat deze verschillende

variabelen laden op een gemeenschappelijke factor namelijk positief psychologisch kapitaal

(PsyCap) (o.a. Avey, Wernsing, & Luthans, 2008; Luthans, Avey, Clapp-Smith, & Li, 2008b;

Luthans & Avolio, 2008; Luthans, Avolio, Avey, & Norman, 2007; Luthans & Youssef, 2007).

3.1.1 Dimensies van positief psychologisch kapitaal

De latente factor, positief psychologisch kapitaal, bestaat dus uit vier dimensies, namelijk zelf-

effectiviteit, hoop, optimisme en weerbaarheid (Luthans & Youssef, 2004).

Zelf-effectiviteit verwijst naar de mate waarin iemand er vertrouwen in heeft dat hij of zij de

motivatie en cognitieve bronnen bezit om een specifieke taak uit te voeren in een bepaalde

context (Luthans & Youssef, 2004; Stajkovic & Luthans, 1998). Mensen met een hoge mate

17

van zelf-effectiviteit gaan op zoek naar uitdagende taken. Deze mensen worden gezien als

doorzetters, ze breiden hun motivatie en inspanningen uit zodat ze hun doel kunnen bereiken.

Uit verschillende onderzoeken blijkt dat zelf-effectiviteit een positieve impact heeft op een

organisatie, zoals betere prestaties, minder turnover intenties, grotere betrokkenheid bij de

organisatie, etc (Luthans & Youssef, 2004; Stajkovic & Luthans, 1998).

Hoop verwijst naar de mate van positieve motivatie die iemand heeft (Luthans & Youssef,

2004; Snyder, Irving, & Anderson, 1991 zoals geciteerd in Luthans et al., 2008a). Deze

motivatie is gebaseerd op een interactie tussen verschillende concepten, namelijk doelen,

agentschap en paden om doelen te bereiken. Mensen worden gedreven om hun doelen te

bereiken door de mate waarin ze het gevoel hebben een agent te zijn, de mate waarin ze een

invloed kunnen hebben om het doel te bereiken. Dit zorgt voor een geïnternaliseerde

vastberadenheid en welwillendheid om de nodige energie te investeren om hun doelen te

bereiken. Mensen die veel hoop hebben worden ook gemotiveerd door de mate waarin ze het

gevoel hebben dat ze de capaciteiten hebben om alternatieven mogelijkheden te ontwikkelen

voor het bereiken van hun doelen indien hun oorspronkelijke manier om het doel te bereiken

geblokkeerd is. Uit onderzoek blijkt dat de mate waarin een leider hoop heeft, een positieve

impact heeft op de financiële prestaties van zijn team, de job satisfactie van de ondergeschikten

en de mate van turnover (Luthans & Youssef, 2004).

Optimisme verwijst naar de attributiestijl die een persoon hanteert (Seligman, 1998 zoals

geciteerd in Luthans et al., 2008a). Optimistische personen veronderstellen dat positieve

gebeurtenissen te wijten zijn aan interne, stabiele en globale oorzaken. Ze veronderstellen dat

zij verantwoordelijk zijn voor de goede dingen die gebeuren in hun leven. Dit verhoogt hun

zelfzekerheid en mentale toestand (Luthans & Youssef, 2004). Negatieve gebeurtenissen

zouden volgens deze mensen te wijten zijn aan externe, tijdelijke en situatie specifieke oorzaken

(Seligman, 1998 zoals geciteerd in Luthans et al., 2008a). Op die manier nemen ze afstand van

de slechte dingen die hen overkomen (Luthans & Youssef, 2004). Zo kunnen ze zichzelf

beschermen tegen depressie en schuldgevoelens. Deze mensen verwachten dat gedurende hun

leven hen voornamelijk goede dingen gaan overkomen

Weerbaarheid verwijst naar de capaciteit om te herstellen van falen, tegenspoed, onzekerheid

en overweldigende uitdagingen zoals een verhoogde verantwoordelijkheid (Block & Kremen,

1996; Luthans & Youssef, 2004; Masten et al., 1988). Weerbaarheid wordt nog maar recentelijk

toegepast op de werkplek. Echter blijkt uit recente studies dat weerbare personen kunnen

18

groeien wanneer ze geconfronteerd worden met moeilijkheden (Luthans & Youssef, 2004). Hun

weerbaarheid zorgt ervoor dat ze een prestatieniveau halen dat hoger ligt dan voordat men

geconfronteerd werd met problemen. Daarnaast zorgt het ervoor dat ze waarde vinden in hun

leven.

3.1.2 Positief psychologisch kapitaal en organisatie gerelateerde uitkomsten

Volgens verschillende onderzoeken blijken mensen met een hoge mate van positief

psychologisch kapitaal beter te presteren, ze blijken ook meer tevreden te zijn over hun job,

zijn meer betrokken bij de organisatie en minder afwezig door ziekte (o.a. Avey, Patera, &

West, 2006; Larson & Luthans, 2006; Luthans, Avey, & Patera, 2008b; Luthans et al., 2007;

Luthans, Norman, Avolio, & Avey, 2008c).

3.1.3 Substitutie door positief psychologisch kapitaal

De Conservation of Resources (COR) theorie van Hobfoll (1989) stelt dat mensen resources

gebruiken om om te gaan met bedreigende situaties en zich te beschermen tegen negatieve

uitkomsten. Tegelijkertijd zullen ze ernaar streven om zo weinig mogelijk resources te

verliezen. Stress zou ontstaan wanneer hun resources bedreigd worden of wanneer men geen

bijkomende resources kan verkrijgen ondanks het investeren van resources. Hobfoll (1989)

definieert resources als “objecten, persoonlijke karakteristieken, condities en energieën die

worden gewaardeerd door een individu of die gebruikt worden als middel om deze objecten,

persoonlijke karakteristieken, condities of energieën te verkrijgen”. Hoewel Hobfoll (1989) in

zijn theorie job resources niet expliciet aanhaalt, voldoen job resources aan de definitie van

Hobfoll (1989). Daarnaast wordt in verschillende studies verwezen naar de COR theorie in

verband met job resources (o.a. Bakker et al., 2007; Hakanen et al., 2005; Llorens, Schaufeli,

Bakker, & Salanova, 2007; Xanthopoulou et al., 2009). Verder stelt de theorie dat het hebben

van resources zou zorgen voor additionele resources. (Baltes, 1997; Cozzarelli, 1993; King,

king, Foy, Kaene, Fairbank, 1999; Kobasa & Puccetti, 1983; Rini, Dunkel-Schetter, Wadhwa,

& Sandman, 1999; Thoits, 1994; Turner, Lloyd & Roszell, 1999). Zo zouden werknemers die

veel job resources hebben zich competenter en meer gewaardeerd voelen. Werknemers die heel

zelfzeker zijn zullen meer sociale steun ervaren. Hierdoor ontstaat er een spiraal. Een

neerwaartse wanneer men weinig resources heeft en een opwaartse wanneer men veel resources

19

heeft. Deze theorie verwacht dus een sterke relatie tussen job resources en persoonlijke

resources.

Verschillende studies hebben de theorie van Hobfoll onderzocht (1989) Uit een longitudinale

studie van Xanthopoulou et al. (2009) bleek er een reciproke relatie te zijn tussen job resources

en personal resources. Er bleek een spiraal te zijn tussen persoonlijke en job resources.

Werknemers die veel zelf-effectiviteit en optimisme rapporteerden creëerden een

werkomgeving met veel resources. Verder hadden mensen die veel job resources rapporteerden

het gevoel dat ze goed met hun werkdoelen konden omgaan (persoonlijke resources). Daarnaast

bleek de correlatie tussen persoonlijke resources op tijdstip 1 en persoonlijke resources op

tijdstip 2 ongeveer even sterk te zijn als de correlatie tussen job resources op tijdstip 2 en

persoonlijke resources op tijdstip 2. Ze vonden ook dat de correlaties tussen job resources en

bevlogenheid van dezelfde grootorde waren als de correlaties tussen positief psychologisch

kapitaal en bevlogenheid. Een longitudinale studie van Llorens et al. (2007) vond ook een

reciproke relatie tussen zelf-effectiviteit en taak resources. Zelf-effectiviteit verhoogde de

perceptie van taak resources. Daarnaast bleek zelf-effectiviteit de relatie tussen taak resources

en bevlogenheid volledig te mediëren.

Ook andere studies vonden sterke relaties tussen job resources en persoonlijke resources en

een mediërend effect van persoonlijke resources op de relatie tussen job resources enerzijds en

burn-out en bevlogenheid anderzijds. Vink, Ouweneel, & Le Blanc (2010) vonden in een

Nederlandse steekproef een sterke relatie tussen job resources en positief psychologisch

kapitaal, daarnaast bleek dat positief psychologisch kapitaal de relatie tussen job resources en

bevlogenheid partieel medieerde. Ook uit een studie van Sihag en Sarikwal (2015) bleek er een

sterke positieve relatie te zijn tussen positief psychologisch kapitaal en organizationele steun

(job resource). Een studie van Xanthopoulou et al. (2007b) vond dat persoonlijke resources

(zelf-effectiviteit, optimisme en organisatie gebaseerde zelfzekerheid) de relatie tussen job

resources en uitputting volledig medieerde. De correlaties tussen de verschillende job resources

opgenomen in de studie en uitputting bleken van dezelfde grootte te zijn als de correlaties tussen

de verschillende persoonlijke resources en uitputting. De persoonlijke resources die

Xanthopoulou et al. (2007b) onderzochten (zelf-effectiviteit, optimisme en organisatie

gebaseerde zelfzekerheid) vertonen een sterke overeenkomst met PsyCap. Ook uit een studie

van Laschinger & Fida (2014) bleek de correlatie tussen transformationeel leiderschap (job

resource) en burn-out even sterk te zijn als de correlatie tussen positief psychologisch kapitaal

en burn-out. Verder stelde een onderzoek van Van den Broeck et al. (2008) vast dat satisfaction

20

of basic psychological needs (competentie, autonomie en belongingness) de relatie tussen job

demands en uitputting volledig medieerde.

Op basis van bovenvermelde theorie en studies blijkt er een sterke relatie te zijn tussen

persoonlijke resources en job resources. Aangezien beide variabelen resource-variabelen zijn,

zou er mogelijks een 1 op 1 relatie kunnen zijn tussen deze constructen. Daarnaast vertonen

positief psychologisch kapitaal en job resources gelijkaardige relaties met burn-out en

bevlogenheid. Er zijn zelfs studies die stellen dat persoonlijke resources een mediator is in de

relatie tussen job resources enerzijds en burn-out en bevlogenheid anderzijds.

Deze bevindingen zijn een indicatie dat persoonlijke resources mogelijks een substituut is voor

job resources. We verwachten dat persoonlijke resources, job resources kunnen vervangen in

het JD-R model. In deze studie werd positief psychologisch kapitaal als persoonlijke resources

in het bijzonder bekeken. Volgens onze kennis werd nog niet eerder onderzocht of positief

psychologisch kapitaal een substituut is voor job resources.

Onderzoeksmodel

Aangezien het beperkt aantal proefpersonen en om de lengte van de vragenlijst acceptabel te

houden, werd ervoor gekozen om enkele assumpties van het oorspronkelijke JD-R model te

testen. Namelijk de hoofdeffecten van job resources en job demands op burn-out en het

interactie effect tussen job resources en job demands. Daarnaast werd nagegaan of persoonlijke

resources, namelijk positief psychologisch kapitaal, een substituut is voor job resources.

Op basis van bovenbeschreven JD-R model, de ondersteuning in de literatuur voor het model

en onderzoek omtrent persoonlijke resources komen we tot de volgende hypotheses.

H1: Er is een positieve relatie tussen job demands en burn-out

H2: Er is een negatieve relatie tussen job resources en burn-out

H3: Job resources buffert de relatie tussen job demands en burn-out

H4: Positief psychologisch kapitaal is een substituut voor job resources in het JD-R model

Figuur 3 geeft het onderzoeksmodel weer en tabel 1 geeft een overzicht van de gebruikte

variabelen in dit onderzoek en hun definitie.

21

Figuur 3: Onderzoeksmodel

Tabel 1: Definities constructen

Burn-out Een langdurige respons op chronische, emotionele en

interpersoonlijke stressoren, die gekenmerkt wordt door uitputting,

cynisme en verminderde competentie (Maslach et al., 2001)

Job demands De aspecten van de job die langdurige fysieke of mentale inspanning

vragen. (Demerouti et al. 2001)

Job resources De aspecten van de job die één van volgende functies hebben:

- aspecten die helpen om werkdoelen te bereiken

- aspecten die job demands verminderen alsook de fysiologische en

psychologische kosten die ermee gepaard gaan

- aspecten die persoonlijke groei en ontwikkeling stimuleren

(Demerouti et al. 2001)

PsyCap De positieve psychologische capaciteiten van een individu die

gekenmerkt worden door zelf-effectiviteit, optimisme, hoop en

weerbaarheid (Luthans et al. 2004)

H2: -

H1: +

H3 Burn-out

Job demands

Job resources

Persoonlijke

resources

+ +

H4

22

Deel II: Methode

1 Dataverzameling

Voor dit onderzoek werd een vragenlijst samengesteld op basis van verschillende bestaande

schalen. In de vragenlijst werd gepeild naar informatie over de carrière van de respondenten

(sector, anciënniteit, functie, werksituatie: job demands en job resources) en persoonlijke

karakteristieken (geslacht, leeftijd, mate van burn-out, positief psychologisch kapitaal) (zie

bijlage 1). De vragenlijst werd geprogrammeerd met behulp van www.thesistools.be en tussen

15 februari 2016 en 3 april door middel van een online link via e-mail, forums en sociale media

(facebook, linkedIn) naar de doelgroep verspreid. Aangezien kenmerken van de werksituatie

werden bevraagd, bestond de doelgroep uit mensen die werkzaam waren op de arbeidsmarkt.

In totaal werd de vragenlijst ingevuld door 312 respondenten. Omdat het invullen van de

vragenlijst ongeveer een half uur duurde werd een incentive aangeboden om de response rate

te verhogen. Deelnemers konden kans maken om een bon (SwingGift voucher) ter waarde van

30 euro te winnen.

2 Participanten

Van de 312 respondenten is 40% man en 60% vrouw. 24% is tussen de 21 en 30 jaar, 37% is

tussen de 31 en 40 jaar, 29% is tussen 41 en 50 jaar, 10% is ouder dan 51. De gemiddelde

leeftijd is 38 jaar. Daarnaast heeft 80% van de deelnemers een partner. De meerderheid van de

participanten zijn werknemers (96,5%), slechts 3,5% is zelfstandige. Meer dan 80% van de

respondenten heeft een diploma hoger onderwijs (niet-universitair, universitair, doctoraat). Van

de mensen met een diploma hoger onderwijs heeft 57% een niet-universitair diploma. 84% van

de steekproef heeft een vast contract, 78,5% werkt voltijds en ongeveer de helft werkt in de

non-profit sector. 74,2% oefent zijn functie minder dan 10 jaar uit, 18% oefent zijn functie

tussen de 11 en 20 jaar uit. 65% werkt 10 jaar of minder voor de organisatie waarin hij of zij

momenteel werkzaam is, 25% werkt tussen de 11 en 20 jaar voor de huidige organisatie.

23

3 Meetinstrumenten

3.1 Burn-out

Burn-out werd gemeten aan de hand van de UBOS-Algemene versie (Schaufeli & Van

Dierendonck, 2000). Dit is de Nederlandstalige versie van de Maslach Burnout Inventory–

General Survey (MBI-GS: Schaufeli, Leiter, Maslach & Jackson, 1996). Het is een

zelfbeoordelingsvragenlijst om burn-out te kwantificeren. De UBOS-A bestaat uit 15 items en

meet de drie verschillende dimensie van burn-out; uitputting, cynisme en verminderde

competentie. Aan de respondenten werd gevraagd om verscheidene uitspraken te beoordelen

op een 7–puntenschaal. Ze moesten aangeven hoe vaak iedere uitspraak op hen van toepassing

is (1 = nooit, 2 = sporadisch /een keer per jaar, 3 = af en toe/eens per maand of minder, 4 =

regelmatig/een paar keer per maand, 5 = dikwijls/eens per week, 6 = zeer dikwijls/een paar keer

per week, 7 = altijd/dagelijks). Voorbeelden van items zijn: “Ik voel me mentaal uitgeput door

mijn werk” (uitputting), “Ik twijfel aan het nut van mijn werk” (cynisme), “Ik weet de

problemen in mijn werk goed op te lossen” (competentie). Een hoge score op de subschalen is

een indicatie voor meer uitputting, cynisme en weinig competentie.

Er werd reeds enig onderzoek gedaan naar de psychometrische kwaliteit van de UBOS-A.

Vanheule, Rosseel, Vlerick, Van de Ven en Declercq (2012) deden onderzoek bij Vlaamse

medewerkers. Ze voerden een confirmatorische factoranalyse uit op data afkomstig van

technologiemedewerkers en veiligheidsagenten. Zij vonden dat een obliek drie-factorenmodel

met de factoren uitputting, cynisme en verminderde competentie het beste bij de data paste.

Ook andere auteurs die onderzoek deden in andere sectoren vonden dat een drie-

factorenoplossing het beste bij hun data paste (o. a. Roelofs, Verbraak, Keijsers, De Bruin, &

Smidt, 2005; Schutte, Toppins, Kalimo, & Schaufeli, 2000). Er is ook reeds veel onderzoek

gedaan naar de psychometrische kwaliteiten van de MBI-GS. In verschillende studies vond men

dat een drie-factorenstructuur het beste paste bij de data. Er werd zowel cross-sectioneel

onderzoek (o.a. Bakker, Demerouti, & Schaufeli, 2002; Taris, Schreurs, & Schaufeli, 1999) als

longitudinaal onderzoek (Mäkikangas, Hätinen, Kinnunen, & Pekkonen, 2011) gedaan. Verder

werden er verschillende sectoren (Kitaoka-Higashiguchil et al., 2004; Qiao & Schaufeli, 2011;

Schaufeli, Salanova, Gonzales-Roma, & Bakker, 2002; Shirom & Melamed, 2006) en beroepen

onderzocht (Langballe, Falkum, Innstrand, & Aasland, 2006; Richardsen & Martinussen, 2005)

en dit in verscheidene landen (Schaufeli et al., 2002; Schutte, Toppinen, Kalimo, & Schaufeli,

2000).

24

3.2 Job demands

In de literatuur zijn reeds heel veer verschillende job demands en job resources onderzocht.

Omwille van het beperkt aantal proefpersonen en de lengte van de vragenlijst werd besloten om

slechts vier job resources en vier job demands in dit onderzoek op te nemen.

Om te bepalen welke job demands en job resources we zouden opnemen, werd gekeken naar

werkkenmerken die bevraagd worden in de Vragenlijst voor Beleving en Beoordeling van de

Arbeid (VBBA: Van Veldhoven, 1996). Er zijn verschillende redenen waarom we onze keuze

baseren op deze vragenlijst. Ten eerste meet deze vragenlijst de belangrijkste werkkenmerken

die gelinkt zijn aan stress (Van Veldhoven, Meijman, Broersen, & Fortuin, 2002). De

vragenlijst werd ontwikkeld op basis van een analyse van 50 bestaande instrumenten die

psychosociale arbeidsbelasting meten, waaronder de Job Content Questionnaire van Karasek

(1985). De ontwikkelaars zijn binnen deze instrumenten op zoek gegaan naar de grootste

gemene deler voor psychosociale arbeidsbelasting en werkstress (Van Veldhoven et al. 2002).

Zowel aspecten van de arbeidsinhoud (autonomie, inspraak, feedback), arbeidsvoorwaarden

(toekomstonzekerheid), arbeidsomstandigheden (werkdruk, emotionele belasting, geestelijke

belasting) als arbeidsverhoudingen (steun van collega’s) komen aan bod in de vragenlijst

(Van Veldhoven et al. 2002). Ten tweede blijkt uit onderzoek dat deze vragenlijst een goede

psychometrische kwaliteit heeft in verschillende studies met Nederlandstalige steekproeven

(Jöreskog & Sörbom, 1993; Notelaers en Van Veldhoven, 1999, 2001; Van Veldhoven, 1996;

Weel & Broersen, 1995)

De vier job demands die opgenomen werden in de vragenlijst zijn emotionele belasting, mentale

belasting, werkdruk en toekomstonzekerheid. Werkdruk werd in de vragenlijst opgenomen

aangezien deze de kwantiteit van het werk in kaart brengt. Daarnaast focust ook het JDC model

van Karasek (1979), waarop het JD-R model (Demerouti et al., 2001) gebaseerd is, op werkdruk

als belangrijkste job demand. Verder hebben we geopteerd voor job demands waarvan we

verwachten dat ze overheen de jaren belangrijker zijn geworden voor de Westerse wereld. Zo

verwachten we dat zowel werkdruk als toekomstonzekerheid, emotionele demands en mentale

demands belangrijker zijn geworden. Huneault, Mathieu, & Tremblay (2011) stelt dat door

modernisatie de manier van werken verandert is. Tegenwoordig zijn er meer geestelijke

demands terwijl dit vroeger voornamelijk fysieke demands waren. Ook een onderzoek van

Handel (2012) stelt dat emotionele demands, geestelijke demands en toekomstonzekerheid

belangrijker zijn geworden, mede door de groei in de dienstensector, de opkomst van

technologie en het outsourcen van activiteiten naar lage loonlanden. De toenemende

25

industrialisering en globalisering zorgt ervoor dat werkgevers genoodzaakt zijn om

verschillende maatregelen te nemen om competitief te blijven. Een gevolg hiervan is dat

werknemers meer werkdruk en toekomstonzekerheid ervaren (Sverke, Hellgren, & Näswall,

2006; Tennant 2001). Uit een onderzoek van Houtman, Smuders en Van den Berg (2006) blijkt

dat de werkdruk tussen 1990 en 2000 ongeveer 10% gestegen is. In 2000 ervaarden meer dan

50% van de Belgen een hoge werkdruk

De vier job demands (werkdruk, emotionele belasting, geestelijke belasting en

toekomstonzekerheid) werden gemeten met behulp van vragen uit de VBBA (Vragenlijst voor

de Beleving en Beoordeling van Arbeid: Van Veldhoven, 1996). De VBBA is een gevalideerde

vragenlijst die twee aspecten van de arbeid meet: de kenmerken van de arbeidssituatie

(arbeidsinhoud, arbeidsomstandigheden, arbeidsvoorwaarden, arbeidsverhoudingen) en

welzijn op het werk (welbevinden en spanning). Een hoge score op de subschalen zijn een

indicatie voor veel werkdruk, veel emotionele belasting, veel geestelijke belasting en veel

toekomstonzekerheid.

Werkdruk peilt naar de perceptie die mensen hebben over hun werkhoeveelheid en werktempo

(Van Veldhoven, 1996; Vets et al., 2009). Werkdruk werd gemeten aan de hand van 11 items

die peilen naar de werkhoeveelheid en het werktempo die respondenten ervaren tijdens het

uitoefenen van hun functie. Respondenten werden gevraagd om op een 5-punten Likertschaal

aan te geven hoe vaak iedere situatie op hen van toepassing is (1 = nooit, 2 = heel af en toe, 3

= soms, 4 = vaak, 5 = altijd). Voorbeelden van items zijn: “Werkt u onder tijdsdruk?”, “Heeft

u te veel werk te doen?”.

Emotionele belasting verwijst naar de mate waarin mensen tijdens hun werk in aanraking

komen met emotioneel aangrijpende situaties die hen persoonlijk raken (Van Veldhoven, 1996;

Vets et al., 2009). Ook hier werd aan de respondenten gevraagd om, voor zeven items, op een

5-punten Likertschaal aan te geven hoe vaak iedere situatie op hen van toepassing is.

Voorbeelden van items zijn: “Is uw werk emotioneel zwaar?”, “Wordt u in uw werk met dingen

geconfronteerd die u persoonlijk raken?”.

Geestelijke belasting verwijst naar de mate waarin men met concentratie, precisie en

zorgvuldigheid zijn of haar werk moet uitoefenen (Van Veldhoven, 1996; Vets et al., 2009).

Het construct werd gemeten met behulp van zeven items. Voorbeelden van items zijn: “Vraagt

uw werk veel concentratie?”, “Moet u erg precies werken?”.

26

Werkonzekerheid verwijst naar de behoefte die mensen hebben om meer zekerheid te krijgen

over het behoud van hun job, functieniveau of het verdere bestaan van de organisatie (Van

Veldhoven, 1996; Vets et al., 2009). Werkonzekerheid werd gemeten aan de hand van vier

items. Voorbeelden van items zijn: “Heeft u behoefte aan meer zekerheid of u over een jaar nog

werk zult hebben?”, “Heeft u behoefte aan meer zekerheid of u uw huidige baan het komende

jaar zult houden?”.

3.3 Job resources

De vier job resources die opgenomen werden in de vragenlijst voor deze studie zijn inspraak,

autonomie, steun van collega’s en feedback. Er werd voor deze job resources gekozen

aangezien ze zich voordoen op verschillende niveaus van de organisatie. Steun van collega’s

bevindt zich op het interpersoonlijk niveau (Demerouti & Bakker, 2011). Inspraak bevindt zich

op het niveau van de functie. Feedback en autonomie kunnen we situeren op het taakniveau.

Zowel steun als autonomie worden gezien als belangrijke job resources en werden reeds

veelvuldig in de literatuur onderzocht aangezien deze resources de basis zijn van het JDCS

model (Johnson en Hall, 1988) (een herziening van het JDC model van Karasek, 1979) waarop

het JD-R model (Demerouti et al., 2001) gebaseerd is. Feedback en inspraak werden gekozen

aangezien uit een studie van Vets et al. (2009) bij 44531 Belgen blijkt dat deze schalen

negatiever beoordeeld worden dan de overige job resources die bevraagd worden in de VBBA.

Mensen rapporteerden dat ze slechts zelden inspraak en feedback krijgen in hun job. Deze

resources kunnen ook redelijk gemakkelijk aangepakt worden door de werkgever in

tegenstelling tot bijvoorbeeld loopbaanmogelijkheden.

Net zoals de job demands werden de verschillende job resources (autonomie, inspraak, steun

van collega’s, feedback) gemeten met behulp van de VBBA (Van Veldhoven, 1996). Ook hier

werd aan de respondenten gevraagd om op een 5-punten Likertschaal aan te geven hoe vaak

iedere situatie op hen van toepassing is.

Autonomie verwijst naar de mate waarin mensen ervaren dat ze vrijheid krijgen bij het plannen

en het uitvoeren van hun werk (Van Veldhoven, 1996; Vets et al. 2009). Dit construct werd

gemeten aan de hand van 11 items. Voorbeelden van items zijn: “Heeft u vrijheid bij het

uitvoeren van uw werkzaamheden?”, “Heeft u invloed op de planning van uw

werkzaamheden?”.

27

Inspraak verwijst naar de mate waarin mensen mee kunnen beslissen over zaken in verband

met hun eigen werk. Daarnaast wordt ook gepeild naar de mate waarin ze beslissingsrecht

hebben op het niveau van de organisatie en op het niveau van hun afdeling (Van Veldhoven,

1996; Vets et al. 2009). Inspraak werd gemeten aan de hand van acht items. Voorbeelden van

items zijn: “Kunt u met uw directe leiding praten over problemen op het werk?”, “Heeft u veel

te zeggen over wat er gebeurt op uw werkplek?”.

Steun van collega’s verwijst naar de mate waarin mensen kunnen rekenen op de hulp en steun

van collega’s wanneer dit noodzakelijk is (Van Veldhoven, 1996; Vets et al. 2009). Dit

construct werd gemeten met behulp van negen items. Voorbeelden van items zijn: “Kunt u op

uw collega’s rekenen wanneer u het in uw werk wat moeilijk krijgt?”, “Kunt u als dat nodig is

uw collega’s om hulp vragen?”

Feedback verwijst naar de mate waarin mensen informatie kunnen krijgen over de kwaliteit van

hun werk bij collega’s, leidinggevenden of van de taak zelf (Van Veldhoven, 1996; Vets et al.

2009). Feedback werd gemeten aan de hand van zeven items. Voorbeelden van items zijn:

“Krijgt u voldoende informatie over het doel van uw werk?”, “Krijgt u voldoende informatie

over het resultaat van uw werk?” .

De psychometrische kwaliteit van de VBBA (Van Veldhoven, 1996). werd reeds door

verschillende auteurs onderzocht in België en Nederland. Bij de ontwikkeling van de vragenlijst

werd voor het eerst gekeken naar de psychometrische kwaliteit met behulp van Nederlandse

data (Van Veldhoven, 1996). Alle schalen hadden een goede interne consistentie. Later gingen

ook Weel en Broersen (1995) de psychometrische kwaliteit na in een Nederlandse steekproef

en vonden gelijkaardige resultaten. Jöreskog en Sörbom (1993) onderzochten via een

confirmatorische factoranalyse de constructvaliditeit van de VBBA. Hieruit bleek dat

psychosociale belasting en werkstress goed in kaart werden gebracht door de VBBA. Notelaers

en Van Veldhoven (1999) deden onderzoek naar de betrouwbaarheid in zeven Vlaamse

bedrijven. Zij vonden dat alle schalen een betrouwbaarheid hadden die hoger lag dan .70.

Notelaers en Van Veldhoven (2001) deden onderzoek met de Franstalige versie van de VBBA

in Wallonië. Ze bekeken de betrouwbaarheid en de validiteit van de vragenlijst. Ook zij vonden

een goede interne consistentie voor de schalen en tevens had de vragenlijst een goede

begripsvaliditeit.

28

3.4 Positief psychologisch kapitaal

Positief psychologisch kapitaal werd gemeten aan de hand van 23 items. 18 items zijn afkomstig

van de PCQ-24 (Luthans, Avolio, Avey, & Norman, 2007). Deze items meten drie dimensies

van positief psychologisch kapitaal, namelijk hoop, optimisme en weerbaarheid. Aangezien de

items van de PCQ-24 die zelf-effectief meten gericht zijn op managers werd zelf-effectiviteit

bevraagd aan de hand van vijf items die gebaseerd zijn op de General Self-Efficacy Scale van

Schwarzer & Jerusalem (1995). Deze vijf items werden ook gebruikt in een onderzoek van Vink

et al. (2010). Respondenten werden gevraagd om op een 6-puntenschaal aan te geven in welke

mate ze het op dit moment eens of oneens zijn met verschillende uitspraken (1 = helemaal mee

oneens, 2 = mee oneens, 3 = een beetje mee oneens, 4 = een beetje mee eens, 5 = mee eens, 6

= helemaal mee eens). Een hoge score op de verschillende subschalen is een indicatie voor veel

zelf-effectiviteit, hoop, optimisme en weerbaarheid.

Zelf-effectiviteit werd gemeten aan de hand van vijf items. Voorbeelden van items zijn: “Als er

zich op mijn werk moeilijke problemen voordoen, dan weet ik die op te lossen”, “Op mijn werk

bereik ik mijn doel, ook wanneer er zich onverwachte situaties voordoen”.

Hoop werd gemeten met behulp van zes items. Voorbeelden van items zijn: “Ik vertrouw erop

dat ik, als ik mij in een moeilijke situatie bevind in mijn werk, een oplossing kan vinden”, “Op

dit moment streef ik mijn werkdoelen op energieke wijze na”.

Optimisme werd eveneens gemeten aan de hand van zes items. Voorbeelden van items zijn: “Ik

bekijk mijn werk altijd van de zonnige kant”, “Ik ben optimistisch wat betreft mijn toekomst

binnen het werk”.

Voorbeelden van items die weerbaarheid meten zijn: “Normaal gesproken kan ik in mijn werk

goed omgaan met moeilijkheden”, “Ik kan goed zonder hulp van anderen werken als dat nodig

is”. Ook dit construct werd gemeten aan de hand van zes items.

De psychometrische kwaliteit van de PCQ-24 werd reeds grondig bestudeerd. In 2013 maakten

Dawkins, Martin, Scott, & Sanderson (2013) een review over de psychometrische kwaliteiten

van de PCQ. De review stelt dat de betrouwbaarheid voor positief psychologisch kapitaal

consistent is over de studies die ze onderzochten. Alle Cronbach’s α waren hoger dan .70.

Volgens de review zijn ook de betrouwbaarheden van de afzonderlijke componenten

acceptabel. Verder blijken veel verschillende studies een vier-factorenstructuur te vinden. 15

van de 29 studies in de review onderzochten de factorstructuur van positief psychologisch

29

kapitaal. Alle studies deden dit aan de hand van een confirmatorische factor analyse en vonden

een goede fit met een vier-factorenstructuur.

3.5 Controlevariabelen

Aangezien onderzoek heeft aangetoond dat burn-out wordt beïnvloed door verschillende

variabelen werden leeftijd, geslacht (man = 1 ; vrouw = 2) en het al dan niet hebben van een

partner (geen partner = 1; partner = 2) opgenomen als controlevariabelen.

4 Analyses

De analyses op de data werden uitgevoerd met behulp van het statistische programma ‘SPSS

Statistics 23’. Eerst werden de factorstructuren van de verschillende variabelen nagegaan met

behulp van exploratorische factoranalyses. Verder werd gekeken naar de gemiddelde waarden

van de variabelen en de correlaties tussen de variabelen. Vervolgens werden enkele assumpties

van het JD-R model onderzocht door middel van een stapsgewijze lineaire regressie (enter

methode) en een lineaire regressie met forward selection. Tot slot werd nagegaan of

persoonlijke resources een substituut is voor job resources. Hiervoor werd eerst een

exploratorische factoranalyse uitgevoerd op de verschillende dimensies van job resources

(autonomie, inspraak, steun van collega’s en feedback) en persoonlijke resources (hoop,

optimisme weerbaarheid en zelf-effectiviteit). Daarnaast werden de correlaties tussen job

resources en persoonlijke resources in detail bekeken. Verder werd gebruik gemaakt van een

lineaire regressie met forward selection om de verklarende kracht van job resources en

persoonlijke resources te bekijken en te vergelijken. Er werden verschillende modellen

gemaakt om de verklarende waarde te vergelijken.

30

Deel III: Resultaten

1 Factor- en betrouwbaarheidsanalyses

1.1 Burn-out

Aangezien er in de literatuur een discussie is ontstaan omtrent de factorstructuur van burn-out

voeren we een exploratieve factoranalyse aan de hand van een Principale Component Analyse

en een Varimax rotatie uit (o.a. Brenninkmeijer & Van Yperen, 2003; Bresó, Salanava &

Schaufeli, 2007; Roelofs et al., 2005; Taris, Le Blanc, Schaufeli & Schreurs, 2005). Uit een

review over de factorstructuur van de MBI van Worley, Vassar, Wheeler en Barnes (2008) blijkt

dat de meeste studies gebruik maken van een Varimax rotatie. Op basis van eigenvalues die

hoger zijn dan 1 bekomen we een drie-factorenoplossing. Uit de factoranalyse blijkt dat het

item ‘CompetentieR _2’ en het item ‘CompetentieR _5’ sterk laden op twee verschillende

factoren (Bijlage 2.1 geeft de factorladingen weer).

Vervolgens werd er een exploratorische factoranalyse uitgevoerd zonder deze twee items. Er

werd opnieuw een drie-factorenoplossing bekomen (Bijlage 2.2 geeft de factorladingen weer).

Uit de betrouwbaarheidsanalyse van de schaal zonder de items ‘CompetentieR_2’ en

‘Competentie R_5’ bleek dat de betrouwbaarheid van de schaal vergroot kan worden door het

item ‘CompetentieR_1’ te verwijderen.

Aangezien er hoge crossladingen zijn voor enkele items die competentie meten, de

betrouwbaarheid van de schaal verhoogt kan worden door een item dat competentie meet te

verwijderen en aangezien er in de literatuur discussie is over de rol van competentie bij het

meten van burn-out (zie volgende paragraaf), werd beslist om burn-out enkel te meten aan de

hand van uitputting en cynisme.

Verscheidene auteurs stellen dat uitputting en cynisme de kern van burn-out zijn, terwijl

verminderde competentie niet echt deel uitmaakt van burn-out. Vanuit empirisch standpunt

blijkt dat competentie niet sterk correleert met uitputting en cynisme (Lee & Ashfort, 1996).

Daarnaast zou verminderde competentie zich gelijktijdig ontwikkelen met uitputting en

cynisme (Taris, Le Blanc, Schaufeli & Schreus, 2005). Verder zou verminderde competentie

enkel gerelateerd zijn aan job resources, terwijl uitputting en cynisme zowel gerelateerd zijn

aan job resources als aan job demands (Lee & Ashforth, 1996). Cordes en Doughtery (1993)

en Shirom et al. (2003), zoals geciteerd in Bresó et al. (2007) stellen dat competentie eerder een

persoonlijkheidskenmerk is dan een onderdeel van burn-out. Verder blijkt dat mensen met burn-

out zowel uitputting als cynisme ervaren, terwijl verminderde competentie niet altijd voorkomt

31

(Brenninkmeijer & Van Yperen, 2003; Roelofs, Verbraak, Keijsers, de Bruin & Schmidt,

2005). Daarnaast zijn er studies die stellen dat de factor ‘verminderde competentie’ enkel maar

wordt bekomen omdat de items die competentie meten positief geformuleerd zijn terwijl de

items die uitputting en cynisme meten negatief geformuleerd zijn (Bouman, te Brake,

Hoogstraten, 2002; Bresó et al., 2007; Demerouti et al., 2001; Halbesleben & Demerouti, 2005).

Negatieve items en positieve items zouden vaker laden op een aparte factor.

Een exploratorische factoranalyse met Varimax rotatie op de items die uitputting en cynisme

meten geeft een twee-factorenoplossing die 77,12% van de totale variantie verklaart. Tabel 2

geeft de factorladingen weer. Deze schaal heeft een goede betrouwbaarheid, Cronbach’s α =

.93. De eerste factor, die we kunnen benoemen als uitputting, verklaart 40,09% van de variantie

en heeft een goede interne consistentie, Cronbach’s α = .91. De tweede factor, die we kunnen

benoemen als cynisme, verklaart 37,03% van de variantie en heeft eveneens een goede

betrouwbaarheid, Cronbach’s α = .93.

Tabel 2

Factorladingen burn-out (9 items)

Items Factor 1 Factor 2

Uitputting_1 .88 .22

Uitputting _2 .77 .28

Uitputting _3 .82 .38

Uitputting _4 .84 .26

Uitputting _5 .70 .39

Cynisme_1 .28 .85

Cynisme _2 .30 .82

Cynisme _3 .34 .84

Cynisme _4 .30 .86

Methode: Principal Component Analysis

Rotatie method: Varimax met Kaiser Normalisatie

32

1.2 Positief Psychologisch Kapitaal

Om de psychometrische kwaliteit van positief psychologisch kapitaal na te gaan, werd een

exploratorische factoranalyse met Varimax rotatie uitgevoerd. Deze analyse bekomt een vier-

factorenoplossing (Bijlage 3.1 geeft de factorladingen weer). De items ‘Hoop_1’,

‘WeerbaarheidR_1’, ‘Optimisme_3’, ‘Optimisme_4’, ‘Optimisme_6’ werden verwijderd uit de

schaal aangezien deze op de verkeerde factor laden. De items ‘Hoop_3’, ‘Hoop_4’, ‘Hoop_5’

en ‘Optimisme_1’ werden verwijderd aangezien ze sterk laden op meerdere factoren.

Een tweede exploratorische factoranalyse met Varimax rotatie werd uitgevoerd op de items die

niet uit de schaal verwijderd werden (Bijlage 3.2 geeft de factorladingen weer). Op basis van

eigenvalues hoger dan 1 werd een drie-factorenoplossing bekomen. Deze bevinding is strijdig

met de literatuur. Uit een review van Dawkins et al. (2013) bleek dat alle studies die de

factorstructuur van positief psychologisch kapitaal onderzochten een goede fit vonden met het

vier-factorenmodel. Een mogelijke verklaring voor deze tegenstrijdige bevinding is dat alle

items die hoop en zelf-effectiviteit meten, peilen naar de mate waarin men verwacht zijn doelen

te bereiken.

Ten slotte werd een exploratorische factoranalyse met Varimax rotatie uitgevoerd waarbij de

items op vier factoren werden gedwongen (Tabel 3 geeft de factorladingen weer). De vier

factoren verklaren 65,07% van de variantie. Zelf-effectiviteit verklaart 21,31% van de variantie,

de factor hoop 18,29%, de factor weerbaarheid 14,02% en de vierde factor optimisme verklaart

11,44% van de variantie. Uit de betrouwbaarheidsanalyse blijkt dat deze schaal een goede

interne consistentie heeft, Cronbach α = .86. Het verwijderen van een item zou de

betrouwbaarheid niet significant verhogen. De betrouwbaarheid van de subschaal zelf-

effectiviteit heeft eveneens een goede betrouwbaarheid, Cronbach’s α = .82. De

betrouwbaarheid van de subschaal weerbaarheid heeft een acceptabele betrouwbaarheid,

Cronbach’s α = .78. Van de overige subschalen werd de betrouwbaarheid niet nagegaan

omwille van het kleine aantal items waaruit de subschalen bestaan. Aangezien de theorie vier

factoren naar voren brengt, werken we in deze studie verder met vier factoren.

33

Tabel 3

Factorladingen PsyCap, 4-factorenoplossing (14 items)

Items Factor 1 Factor 2 Factor 3 Factor 4

Zelf-effectiviteit_1 .70 .29 .23

Zelf-effectiviteit _2 .80 .24

Zelf-effectiviteit _3 .71

Zelf-effectiviteit _4 .66 .45

Zelf-effectiviteit _5 .67 .37

Hoop_2 .21 .85

Hoop_6 .21 .84

Weerbaarheid_2 .34 .62 .25 .22

Weerbaarheid_3 .75

Weerbaarheid_4 .29 .69

Weerbaarheid_5 .31 .62 .24 .27

Weerbaarheid_6 .29 .66

OptimismeR_2 .85

OptimismeR_5 .26 .79

Methode: Principal Component Analysis

Rotatie method: Varimax met Kaiser Normalisatie

Enkel factorladingen hoger dan .20 worden weergeven

1.3 Job demands

De exploratorische factoranalyse met Varimax rotatie met betrekking tot job demands bekomt

een zes-factorenoplossing (Bijlage 4.1 geeft de factorladingen weer). De bekomen zes-

factorenoplossing ligt niet in lijn met de verwachte vier-factorenoplossing. De items die

werkdruk meten, laden op 2 verschillende factoren, namelijk factor 2 en factor 5. Een mogelijke

verklaring is dat werkdruk wordt beschouwd als een combinatie van een hoog werktempo en

een grote werkhoeveelheid (Van Veldhoven, 1996; Vets et al., 2009). Als we echter kijken naar

de inhoud van de items vinden we het onderscheid tussen werktempo en werkhoeveelheid niet

terug. De items ‘Werkdruk_9’, ‘Werkdruk_10’ en ‘Werkdruk_11’ blijken te peilen naar de mate

waarin men het moeilijk heeft met het werktempo en de werkdruk, terwijl de overige items

enkel peilen naar beschrijving van het werktempo en de werkhoeveelheid zonder dat men peilt

naar de mate waarin men het daar moeilijk mee heeft.

Aangezien de items ‘Werkdruk_7’ en ‘WerkdrukR_8’ laden op factor 6 die niet zinvol

geïnterpreteerd kan worden, werden deze items uit de schaal verwijderd. Het item ‘Emotionele

belasting_6’ laadt zowel op factor 4 als op factor 6, ook dit items werd uit de schaal verwijderd.

Er werd een tweede exploratorische factoranalyse uitgevoerd op de overige items. Deze

34

bekwam een vijf-factorenoplossing (Bijlage 4.2 geeft de factorladingen weer). De items die

werkdruk meten blijken te laden op factor 1 en factor 5. Uit een factoranalyse, waarbij vier

factoren werden opgelegd, blijken de items die werkdruk meten wel op eenzelfde factor te laden

(Tabel 4 geeft de factorladingen weer: zie p.35). De vier factoren verklaren samen 61,40% van

de variantie. Factor 1 (werkdruk) verklaart 19,40% van de variantie, factor 2 (geestelijke

belasting) verklaart 16,50%, factor 3 (toekomstonzekerheid) verklaart 13,54% en factor 4

(emotionele belasting) verklaart 11,97% van de variantie. De betrouwbaarheid van deze schaal

is goed, Cronbach’s α = .85. Het verwijderen van één van de items zou de betrouwbaarheid niet

in sterke mate verhogen. De betrouwbaarheden van de subschalen zijn acceptabel tot zeer goed,

Cronbach’s α liggen tussen .79 en .94.

1.4 Job resources

Op basis van eigenvalues die hoger zijn dan 1 bekomen we een zes-factorenoplossing voor de

exploratorische factoranalyse met Varimax rotatie op de items die job resources meten (Bijlage

5.1 geeft de factorladingen weer). Dit is afwijkend van de verwachte vier-factorenoplossing.

De eerste, derde en vierde factor kunnen we zinvol interpreteren als respectievelijk autonomie,

inspraak en feedback. De items die steun van collega’s meten laden op twee verschillende

factoren, namelijk factor 2 en 5. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat reversed items de

neiging hebben om op een aparte factor te laden. Als we de inhoud van de items bekijken dan

blijkt dat de items die op factor 5 laden, peilen naar het ervaren van uitzonderlijke situaties

zoals agressie en conflicten, terwijl de overige items peilen naar de algemene sfeer tussen

collega’s. Aangezien het moeilijk is om factor 6 te interpreteren, is het wenselijk om de items

‘Autonomie_9’ en ‘Inspraak_1’ te verwijderen. Omdat er een cross-lading is voor de items

‘Feedback_5’ en ‘Feedback_6’ en ‘Inspraak_4’, is het wenselijk om ook deze items uit de

schaal te laten.

Een exploratorische factoranalyse met Varimax rotatie zonder deze items bekomt een vijf-

factorenoplossing. (Bijlage 5.2 geeft de factor ladingen weer). Aangezien een vier-

factorenoplossing verwacht wordt en de items die steun van collega’s meten, laden op twee

factoren, werd er een exploratorische factoranalyse uitgevoerd met verplichte lading op vier

factoren (Tabel 5 geeft de factorladingen weer). Deze vier factoren verklaren samen 59,67%

van de variantie. Autonomie (factor 1) verklaart 20% van de variantie. Steun (factor 2) verklaart

15,85%, inspraak (factor 3) verklaart 13,51% en feedback (factor 4) verklaart 10,31% van de

35

variantie. De betrouwbaarheid van de schaal is zeer goed, Cronbach’s α = .92. De

betrouwbaarheden van de subschalen zijn goed. Cronbach’s α liggen tussen .85 en .91.

Tabel 4

Factorladingen job demands, 4-factorenoplossing (26 items),

Items Factor 1 Factor 2 Factor 3 Factor 4

Werkdruk_1 .72 .22

Werkdruk_2 .74

Werkdruk_3 .77

Werkdruk_4 .73 .31

Werkdruk_5 .79 .23

WerkdrukR_6 .70

Werkdruk_9 .65

Werkdruk_10 .68

Werkdruk_11 .72

Emotionele belasting_1 .25 .82

Emotionele belasting _2 .84

Emotionele belasting _3 .47

Emotionele belasting _4 .30 .29 .49

Emotionele belasting _5 .56

Emotionele belasting _7 .82

Geestelijke belasting_1 .81

Geestelijke belasting _2 .79 -.20

Geestelijke belasting _3 .25 .66

Geestelijke belasting _4 .74

Geestelijke belasting _5 .80

Geestelijke belasting _6 .68 .23

Geestelijke belasting _7 .78

Toekomstonzekerheid_1 .92

Toekomstonzekerheid_2 .95

Toekomstonzekerheid_3 .93

Toekomstonzekerheid_4 .84

Methode: Principal Component Analysis

Rotatie method: Varimax met Kaiser Normalisatie

Enkel factorladingen hoger dan .20 worden weergeven

36

Tabel 5

Factorladingen job resources, 4-factorenoplossing (30 items)

Items Factor 1 Factor 2 Factor 3 Factor 4

Autonomie_1 76

Autonomie_2 .69 .24

Autonomie_3 .73

Autonomie_4 .70

Autonomie_5 .63

Autonomie_6 .80

Autonomie_7 .65 .37

Autonomie_8 .78

Autonomie_10 .82

Autonomie_11 .64 .33

Feedback_1 .29 .63

Feedback_2 .22 .79

Feedback_3 .87

Feedback_4 .21 .80

Feedback_7 .36 .22 .50

Steun_1 .72 .22

Steun_2 .70

Steun_3 .83

SteunR_4 .51

Steun_5 .73 .21

SteunR_6 .56

Steun_7 .83

Steun_8 .79

SteunR_9 .44

Inspraak_2 .29 .75

Inspraak _3 .32 .74 .28

Inspraak _5 .33 .71 .23

Inspraak _6 .45 .72

Inspraak _7 .79 .20

Inspraak _8 .25 .71

Methode: Principal Component Analysis

Rotatie method: Varimax met Kaiser Normalisatie

Enkel factorladingen hoger dan .20 worden weergeven

37

Tabel 6 geeft een overzicht van de verschillende constructen, het aantal items waaruit de

schalen bestaan en de betrouwbaarheid van elke schaal.

Tabel 6: Interne consistenties van de verschillende (sub)schalen

Construct Aantal items Chronbach α

Burn-out 9 .93

Uitputting 5 .91

Cynisme 4 .92

PsyCap 14 .86

Zelf-effectiviteit 5 .82

Hoop 2 -

Weerbaarheid 5 .78

Optimisme 2 -

Job demands 26 .85

Werkdruk 9 .90

Emotionele belasting 6 .79

Geestelijke belasting 7 .88

Toekomstonzekerheid 4 .94

Job resources 30 .92

Autonomie 10 .91

Feedback 5 .85

Steun 9 .86

Inspraak 6 .91

2 Gemiddelden, standaarddeviaties en correlaties

Tabel 7 geeft een overzicht van de gemiddelde scores, standaarddeviaties en correlaties van alle

variabelen opgenomen in het onderzoek. Voor alle correlaties werd gebruik gemaakt van

Pearson-correlaties aangezien we veronderstellen dat variabelen gemeten aan de hand van een

Likertschaal van interval meetniveau zijn.

2.1 Job demands, job resources en burn-out

Zoals verwacht correleert burn-out negatief met job resources (r = -.521, p < .001) en positief

met job demands (r = .346, p < .001). Deze bevindingen liggen in lijn met hypothese 1 en

hypothese 2. Mensen die veel job resources hebben, rapporteren minder burn-out dan mensen

de weinig job resources hebben. Mensen die veel job demands hebben, rapporteren meer burn-

out dan mensen die weinig job demands hebben. Als we gaan kijken naar de verschillende

soorten job demands vinden we een positieve correlatie tussen werkdruk (r = .344, p < .001),

emotionele belasting (r = .160, p < .001) en toekomstonzekerheid (r = .218, p < .001) enerzijds

en burn-out anderzijds. Enkel geestelijke belasting blijkt niet significant te correleren met burn-

out (r = .032, p = .589). Verder blijken alle soorten job resources negatief te correleren met

38

burn-out (autonomie: r = -.357, p < .001; feedback: r = -.500, p < .001; steun van collega’s: r

= -.348, p < .001; inspraak: r = -.365, p < .001).

2.2 Burn-out en positief psychologisch kapitaal

Burn-out en positief psychologisch kapitaal vertonen een sterke negatieve correlatie (r = -.668,

p < .001). Positief psychologisch kapitaal en job resources (r = -.521, p < .001) vertonen dus

een gelijkaardige relatie met burn-out. Als we de afzonderlijke dimensies van positief

psychologisch kapitaal bekijken, vinden we een sterke correlatie tussen hoop en burn-out (r = -

.719, p < .001). Ook zelf-effectiviteit (r = -.446, p < .001), weerbaarheid (r = -.330, p < .001)

en optimisme (r = -.380, p < .001) correleren significant met burn-out.

2.3 Job demands, job resources en positief psychologisch kapitaal

Er blijkt een negatieve correlatie te zijn tussen job demands en positief psychologisch kapitaal

(r = -.306, p < .001) en een sterke positieve correlatie tussen job resources en positief

psychologisch kapitaal (r = .594, p < .001). De hoge correlatie tussen positief psychologisch

kapitaal en job resources is een indicatie dat positief psychologisch kapitaal mogelijks een

substituut is voor job resources. Deze bevinding ligt in lijn met hypothese 4. Als we kijken naar

de afzonderlijke job resources dan blijken alle soorten job resources significant (p < .001) te

correleren met positief psychologisch kapitaal. De correlaties liggen tussen r = .421 en r = .475.

Voor de afzonderlijke job demands werd enkel een significante negatieve correlatie gevonden

met werkdruk en toekomstonzekerheid, r = -.225, p < .001 en r = -.286, p < .001 respectievelijk.

2.4 Controlevariabelen en burn-out

Hoewel in de literatuur de meeste studies een negatieve relatie tussen burn-out en leeftijd

vaststellen, vinden we hier geen significante correlatie tussen leeftijd burn-out (r = -.018, p =

.752). Geslacht is negatief gecorreleerd met burn-out (r = -.123, p = .034). De vrouwen in deze

steekproef rapporteren minder burn-out dan de mannen. Als we kijken naar de afzonderlijke

dimensies van burn-out blijkt geslacht negatief te correleren met cynisme (r = -.184, p < .001).

Mannen rapporteren meer cynisme dan vrouwen. Er wordt geen significante relatie met

uitputting gevonden (r = -.013, p = .820).

39

Tabel 7: Correlatietabel (deel 1 van 3)

Gemiddelde SD Geslacht Leeftijd Partner Burn-out Uitputting Cynisme PsyCap

Geslacht 1

Leeftijd 37,95 9,51 0 1

Partner .016 .138* 1

Burn-out 5,35 2,41 -.123* -.018 -.151** 1

Uitputting 2,93 1,23 -.013 .031 -.099 .896** 1

Cynisme 2,42 1,41 -.184** -.007 -.150** .923** .655** 1

PsyCap 17,94 2,41 .072 .016 .170** -.668** -.592** -.617** 1

Zelf-effectiviteit 4,58 0,67 -.006 -.053 .095 -.446** -.417** -.394** .748**

Hoop 4,37 1,00 .048 -.003 .113* -.719** -.633** -.664** .789**

Weerbaarheid 4,70 0,64 .055 -.029 .147* -.330** -.291** -.303** .699**

Optimisme 4,28 1,00 .118* .104 .173** -.380** -.331** -.363** .686**

Job demands 11,80 1,86 .137* .026 -.061 .346** .405** .231** -.306**

Werkdruk 3,09 0,69 .123* .023 0 .344** .476** .170** -.225**

Emotionele belasting 2,65 0,76 .175** .086 .007 .160** .243** .061 -.095

Geestelijke belasting 4,06 0,63 .036 -.044 -.075 .032 .119* -.046 .023

Toekomstonzekerheid 2,00 1,14 -.007 -.005 -.070 .218** .125* .258** -.286**

Job resources 3,616 0,72 .016 .063 .171** -.521** -.419** -.503** .594**

Autonomie 3,55 0,78 -.019 .074 .177** -.357** -.323** -.308** .443**

Feedback 4,06 0,55 .037 -.029 .124* -.500** -.393** -.505** .475**

Steun 3,05 0,95 .017 -.067 .140* -.348** -.301** -.329** .456**

Inspraak 14,36 2,25 -.061 .115* .145* -.365** -.291** -.360** .421**

Noot. **p <.001; *p < .05

40

Tabel 7: Correlatietabel (deel 2 van 3)

Zelf-

effectiviteit Hoop Weerbaarheid Optimisme Job

demands Werkdruk

Emotionele

belasting

Zelf-effectiviteit 1

Hoop .501** 1

Weerbaarheid .583** .365** 1

Optimisme .237** .317** .280** 1

Job demands -.227** -.269** -.141* -.244** 1

Werkdruk -.139* -.240** -.062 -.180** .639** 1

Emotionele belasting -.052 -.095 -.028 -.109 .569** .317** 1

Geestelijke belasting .018 .057 .038 -.054 .486** .359** .135*

Toekomstonzekerheid -.240** -.248** -.178** -.162** .573** .017 -.030

Job resources .483** .517** .303** .391** -.328** -.233** -.072

Autonomie .388** .333** .264** .274** -.221** -.281** -.056

Feedback .335** .519** .211** .268** -.250** -.145* -.023

Steun .351** .339** .287** .321** -.343** -.239** -.242**

Inspraak .333** .353** .192** .313** -.196** -.086 .018

Noot. ***p <.001; **p < .05

41

Tabel 7: Correlatietabel (deel 3 van 3)

Geestelijke

belasting Toekomstonzekerheid Job

resources Autonomie Feedback Steun Inspraak

Geestelijke belasting 1

Toekomstonzekerheid -.083 1

Job resources .018 -.340** 1

Autonomie -.096 -.090 .745** 1

Feedback .059 -.326** .759** .348** 1

Steun .068 -.280** .564** .245** .396** 1

Inspraak .003 -.280** .851** .596** .495** .250** 1

Noot. **p <.001; *p < .05

42

3 Regressieanalyses

3.1 Assumpties JD-R model

Ten eerste onderzoeken we enkele assumpties van het oorspronkelijke JD-R model via een

stapsgewijze lineaire regressie (enter methode) en een lineaire regressie met forward selection.

We gaan na of er een relatie is tussen job demands en job resources enerzijds en burn-out

anderzijds. Hypothese 1 stelt dat er een positieve relatie is tussen job demands en burn-out.

Hypothese 2 stelt dat er een negatieve relatie is tussen job resources en burn-out. Hypothese 3

verwacht dat job resources de positieve relatie tussen job demands en burn-out zal verminderen.

Tabel 8 geeft de resultaten weer van de stapsgewijze lineaire regressie (enter methode).

Model 1. Het eerste model geeft de effecten van de controlevariabelen leeftijd, geslacht en

partner op burn-out weer. Er werd een significante regressievergelijking op het 5%

significantieniveau gevonden voor model 1 (F(3, 245) = 3.161, p = .025). Model 1 verklaart

3,7% van de variantie (R² =.037). Enkel het hebben van een partner blijkt een significant effect

te hebben op burn-out wanneer gecontroleerd wordt voor leeftijd en geslacht (β = -.150, p =

.019). Mensen met een partner rapporteerden minder burn-out dan mensen zonder partner.

Model 2. In model 2 werd naast de controlevariabelen ook de variabele job demands

opgenomen. Uit de lineaire regressie blijkt dat job demands een significant effect heeft op burn-

out bovenop de controlevariabelen in het model (β = .362, p < .001). Er is significante

verandering in de verklaarde variantie ten opzichte van model 1 (ΔR²= .128, F(1, 244) = 37.423,

p < .001). Deze resultaten stellen dat personen die veel job demands hebben meer burn-out

rapporteren dan personen die weinig job demands hebben. Hypothese 1 wordt bevestigd.

Verder blijkt er een significante relatie te zijn tussen geslacht en burn-out (β = -.170, p =.004).

Vrouwelijke participanten hebben minder burn-out gerapporteerd dan mannelijke participanten.

Model 2 verklaart 16,5% van de variantie (R² = .165, F (4, 244) = 12.079, p < .001).

Model 3. In model 3 werd job resources toegevoegd aan het model. Job resources blijkt een

significant effect te hebben op burn-out bovenop de overige variabelen in het model (β = -.437,

p < .001). Wanneer gecontroleerd wordt voor job demands, geslacht, partner en leeftijd blijken

de respondenten die veel job resources hebben minder burn-out te rapporteren dan

respondenten die weinig job resources hebben, waarmee hypothese 2 bevestigd wordt. Er is

een significante verandering in het aandeel verklaarde variantie ten opzichte van model 2 (ΔR²=

.165, F(1, 243) = 59.735, p < .001). Model 3 verklaart 33% van de variantie (R² = .330, F (5,

243) = 23.936, p < .001).

43

Model 4. Ten slotte werd de interactieterm tussen job demands en job resources toegevoegd.

Deze interactieterm blijkt geen significant effect te hebben op burn-out bovenop de overige

variabelen in het model (β = .013, p =.825). Er was geen significante verandering in verklaarde

variantie ten opzichte van model 3 (ΔR ² = .000, F (1, 242) = .049, p = .825). Job resources

blijkt de positieve relatie tussen job demands en burn-out niet te bufferen, deze bevinding is

niet in overeenstemming met hypothese 3.

Tabel 8

Regressie van burn-out op JD, JR en de interactie tussen JD en JR (enter methode) (β)

Variabelen Model 1 Model 2 Model 3 Model 4

Geslacht -.121 -.170** -.145** -.146**

Leeftijd .006 -.005 -.017 .018

Partner -.150* -.126* -.063 -.065

Job demands .362*** .218*** .220***

Job resources -.437*** -.440***

Job demands*job resources .013

R² .037 .165 .330 .330

Noot. ***p <.001; **p < .01, *p < .05

Tabel 9 geeft de resultaten van de lineaire regressie met forward selection weer. Deze techniek

voegt stapsgewijs de predictor met grootste verklarende waarde toe. Een variabele wordt slechts

toegevoegd op voorwaarde dat deze variabele iets bijkomend verklaart wat niet door de andere

variabelen verklaard wordt.

Uit model 1 blijkt dat job resources meer variantie in burn-out verklaart dan geslacht, leeftijd,

partner, job demands en de interactie tussen job demands en job resources. Het model waar

enkel job resources in is opgenomen, verklaart 27,1% van de variantie (R² = .271, F (1, 247) =

91.788, p < .001). Uit model 2 blijkt dat job demands een bijkomende verklarende kracht heeft

bovenop job resources (ΔR² = .034, F (1, 246) = 12.203, p = .001). Verder blijkt ook geslacht

een verklarende waarde te hebben bovenop job resources en job demands (ΔR² = .021, F (1,

245) = 7.547, p = .006) aangezien geslacht wordt opgenomen in model 3. In lijn met de

resultaten die bekwamen werden met behulp van een stapsgewijze lineaire regressie (enter

methode) blijkt eveneens uit deze analyse dat mensen die veel job demands hebben meer burn-

out rapporteren dan mensen die weinig job demands hebben (H1). Mensen die veel job

resources hebben, rapporteren minder burn-out dan mensen die weinig job resources hebben

44

(H2). Het interactie effect tussen job demands en job resources werd in deze analyse niet

opgenomen. Hypothese 3 wordt niet bevestigd, het interactie effect tussen job demands en job

resouces heeft geen bijkomende verklarende kracht bovenop de verklarende kracht van job

resources, job demands en geslacht.

Tabel 9

Regressie van burn-out op JD, JR en de interactie tussen JD en JR (forward selection) (β)

Variabelen Model 1 Model 2 Model 3

Job resources -.521*** -.456*** -.446***

Job demands .197*** .220***

Geslacht -.146***

R² .271 .305 .326**

Noot. ***p <.001; **p < .01, *p < .05

Via een stapsgewijze lineaire regressie (enter methode) en een lineaire regressie met forward

selection werd nagegaan welke specifieke job resources en job demands predictoren zijn van

burn-out.

Tabel 10 geeft de resultaten weer van de stapsgewijze lineaire regressie (enter methode).

Model 1. Het eerste model geeft de effecten weer van de controlevariabelen leeftijd, geslacht

en partner op burn-out. Er werd een significante regressievergelijking op het 5%

significantieniveau gevonden voor model 1 (F(3, 284) = 3.664, p = .013). Model 1 verklaart

3,7% van de variantie (R² =.037). Het hebben van een partner (β = -.150, p = .011) en geslacht

(β = -.121, p = .039) blijken een significant effect te hebben op burn-out wanneer gecontroleerd

wordt voor leeftijd. Mensen met een partner rapporteerden minder burn-out dan mensen zonder

partner. Vrouwen rapporteerden minder burn-out dan mannen.

Model 2. In model 2 werden alle verschillende job demands opgenomen, namelijk

toekomstonzekerheid, emotionele belasting, geestelijke belasting en werkdruk. Er is

significante verandering in de verklaarde variantie ten opzichte van model 1 (ΔR²= .187, F(4,

280) = 16.915, p < .001). Uit de lineaire regressie blijkt dat werkdruk (β = .369, p < .001) en

toekomstonzekerheid (β = .194, p < .001) een significant effect hebben op burn-out bovenop

geslacht, leeftijd, partner, emotionele belasting en geestelijke belasting. Daarnaast blijken

emotionele belasting (β = .096, p = .088) en geestelijke belasting (β = -.102, p = .074) marginaal

45

significant te zijn wanneer er gecontroleerd wordt voor de overige variabelen in het model.

Model 2 verklaart 22,5% van de variantie (R² = .225, F (7, 280) = 11588, p < .001).

Model 3. In model 3 werden de afzonderlijke job resources toegevoegd aan het model, namelijk

autonomie, inspraak, feedback en steun van collega’s. Er is een significante verandering in de

verklaarde variantie ten opzichte van model 2 (ΔR²= .169, F(4, 267) = 19.205, p < .001). Uit de

lineaire regressie (enter methode) blijkt dat feedback (β = -.322, p < .001) en werkdruk (β =

.261, p < .001) een significant effect hebben op burn-out bovenop geslacht, leeftijd, partner, de

andere job demands en job resources opgenomen in het model. Daarnaast blijken inspraak (β

= -.109, p = .098) en emotionele belasting (β = .092p = .076) marginaal significant te zijn

wanneer er gecontroleerd wordt voor de overige variabelen in het model. Model 3 verklaart

39,3% van de variantie (R² = .393, F (11, 287) = 16.276, p < .001).

Tabel 10

Regressie van burn-out op de afzonderlijke JD en JR (enter methode) (β)

Variabelen Model 1 Model 2 Model 3

Geslacht -.121** -.177** -.162**

Leeftijd .006 -.013 -.015

Partner -.150** -.141** -.070

Werkdruk .369*** .261***

Emotionele belasting .096* .092*

Geestelijke belasting -.102* -.054

Toekomstonzekerheid .194*** .045

Autonomie -.077

Inspraak -.109*

Feedback -.322***

Steun -.062

R² .037 .225 .393

Noot. ***p <.001; **p < .05, *p < .1,

Met behulp van een lineaire regressie met forward selection werd nagegaan welke job demands

en job resources de grootste verklarende kracht hebben. In deze analyse werden volgende

variabelen opgenomen: geslacht, leeftijd, partner, autonomie, inspraak, feedback, steun van

collega’s, werkdruk, emotionele belasting, geestelijke belasting en toekomstonzekerheid. Tabel

11 geeft de resultaten weer van de lineaire regressie met forward selection.

46

Feedback werd als eerst variabele opgenomen in model 1 (F(1, 286) = 95.247, p < .001).

Feedback blijkt de grootste verklarende kracht te hebben van de verschillende variabelen die in

de analyse werden opgenomen. Model 1 verklaart 25% van de variantie (R² = .250). In model

2 werd naast feedback ook werkdruk opgenomen (ΔR²= .075, F(1, 285) = 31.798, p < .001).

Werkdruk blijkt de variabele te zijn met de grootste bijkomende verklarende kracht na

feedback. Model 2 verklaart 32,5% ( R² = .325, F(2, 285) = 68.651, p < .001) van de variantie.

In model 3, 4 en 5 werden respectievelijk geslacht (ΔR²= .020, F(1, 284) = 8.668, p =.004),

inspraak (ΔR²= .021, F(1, 283) = 9.323, p = .002) en emotionele belasting (ΔR²= .009, F(1,

282) = 4.031, p = .046) opgenomen. Model 5 verklaart 37,5% van de variantie (R² =.375 , F(5,

282) = 33.831, p < .001)

Tabel 11

Regressie van burn-out op de afzonderlijke JD en JR (forward selection) (β)

Variabelen Model 1 Model 2 Model 3 Model 4 Model 5

Feedback -.500*** -.460*** -.452*** -.369*** -.367***

Werkdruk .277*** .296*** .295*** .265***

Geslacht -.143** -.156** -.170***

Inspraak -.167** -.173**

Emotionele belasting .101**

R² .250 .325 .345 .366 .375

Noot. ***p <.001; **p < .05, *p < .1,

In navolging van het artikel van Bakker et al. (2005) werd via verschillende stapsgewijze

lineaire regressies (enter methode) gekeken naar de interacties tussen de afzonderlijke job

demands en job resources op zowel uitputting als cynisme. Net zoals in het artikel van Bakker

et al. (2005) werden eveneens de controlevariabelen opgenomen in de verschillende regressies.

Tabellen 12 tot en met 43 geven de resultaten weer.

Van de 32 mogelijke interactie effecten waren er vier significant op het 5% significantieniveau.

Namelijk de interactie tussen emotionele belasting en steun op uitputting (β = -.204, p = .004),

tussen werkdruk en autonomie op uitputting (β = -.153, p = .004), tussen toekomstonzekerheid

en feedback op uitputting (β = .129, p = .020) en tussen werkdruk en autonomie op cynisme (β

= -.123, p = .029). Daarnaast waren er vier interactie effecten marginaal significant op het 10%

significantieniveau. Namelijk de interactie tussen geestelijke belasting en feedback op

uitputting (β = -.095, p = .082), tussen geestelijke belasting en steun op uitputting (β = -.127, p

47

= .087), tussen werkdruk en inspraak op uitputting (β = -.092, p = .067) en tussen

toekomstonzekerheid en autonomie op cynisme (β = .103, p = .056).

Tabel 12

Regressie van uitputting op interactie emotionele belasting en autonomie (β)

Variabelen Model 1 Model 2 Model 3 Model 4

Geslacht -.011 -.055 -.059 -.058

Leeftijd -.017 -.038 -.021 -.020

Partner -.097 -.095 -.044 -.037

Emotionele belasting .257*** .239*** .231***

Autonomie -.302*** -.282***

Emotionele belasting*autonomie -.081

R² .010 .074 .162 .168

Noot. ***p <.001; **p < .05, *p < .1,

Tabel 13

Regressie van uitputting op interactie emotionele belasting en inspraak (β)

Variabelen Model 1 Model 2 Model 3 Model 4

Geslacht -.011 -.055 -.076 -.072

Leeftijd -.017 -.038 -.010 -.009

Partner -.097 -.095 -.056 -.054

Emotionele belasting .257*** .263*** .258***

Inspraak -.291*** -.290***

Emotionele belasting*inspraak -.029

R² .010 .074 .156 .157

Noot. ***p <.001; **p < .05, *p < .1,

48

Tabel 14

Regressie van uitputting op interactie emotionele belasting en feedback (β)

Variabelen Model 1 Model 2 Model 3 Model 4

Geslacht -.011 -.055 -.040 -.037

Leeftijd -.017 -.038 -.055 -.054

Partner -.097 -.095* -.045 -.042

Emotionele belasting .257*** .246*** .242***

Feedback -.382*** -.381***

Emotionele belasting*feedback -.046

R² .010 .074 .217 .219

Noot. ***p <.001; **p < .05, *p < .1,

Tabel 15

Regressie van uitputting op interactie emotionele belasting en steun (β)

Variabelen Model 1 Model 2 Model 3 Model 4

Geslacht -.011 -.055 -.041 -.035

Leeftijd -.017 -.038 -.055 -.049

Partner -.097 -.095* -.058 -.044

Emotionele belasting .257*** .196** .328***

Steun -.248*** -.208***

Emotionele belasting*steun -.204**

R² .010 .074 .130 .154

Noot. ***p <.001; **p < .05, *p < .1,

Tabel 16

Regressie van uitputting op interactie geestelijke belasting en autonomie (β)

Variabelen Model 1 Model 2 Model 3 Model 4

Geslacht -.011 -.015 -.022 -.021

Leeftijd -.017 -.013 .002 .002

Partner -.097 -.089 -.038 -.037

Geestelijke belasting .112* .087 .088

Autonomie -.309*** -.305***

Geestelijke belasting*autonomie -.012

R² .010 .023 .114 .114

Noot. ***p <.001; **p < .05, *p < .1,

49

Tabel 17

Regressie van uitputting op interactie geestelijke belasting en inspraak (β)

Variabelen Model 1 Model 2 Model 3 Model 4

Geslacht -.011 -.015 -.035 -.035

Leeftijd -.017 -.013 .016 .016

Partner -.097 -.089 -.050 -.048

Geestelijke belasting .112* .118** .118**

Inspraak -.288*** -.289***

Geestelijke belasting* inspraak -.023

R² .010 .023 .103 .103

Noot. ***p <.001; **p < .05, *p < .1,

Tabel 18

Regressie van uitputting op interactie geestelijke belasting en feedback (β)

Variabelen Model 1 Model 2 Model 3 Model 4

Geslacht -.011 -.015 -.002 -.002

Leeftijd -.017 -.013 -.031 -.037

Partner -.097 -.089 -.035 -.029

Geestelijke belasting .112* .139** .128**

Feedback -.398*** -.395***

Geestelijke belasting*feedback -.095*

R² .010 .023 .177 .186

Noot. ***p <.001; **p < .05, *p < .1,

Tabel 19

Regressie van uitputting op interactie geestelijke belasting en steun (β)

Variabelen Model 1 Model 2 Model 3 Model 4

Geslacht -.011 -.015 -.011 -.006

Leeftijd -.017 -.013 -.039 -.039

Partner -.097 -.089 -.040 -.035

Geestelijke belasting .112* .135** .215**

Steun -.306*** -.293***

Geestelijke belasting*steun -.127*

R² .010 .023 .114 .123

Noot. ***p <.001; **p < .05, *p < .1,

50

Tabel 20

Regressie van uitputting op interactie werkdruk en autonomie (β)

Variabelen Model 1 Model 2 Model 3 Model 4

Geslacht -.011 -.071 -.068 -.069

Leeftijd -.017 -.026 -.016 -.017

Partner -.097 -.094* -.062 -.049

Werkdruk .485*** .431*** .430***

Autonomie -.191*** -.150**

Werkdruk*autonomie -.153**

R² .010 .242 .275 .296

Noot. ***p <.001; **p < .05, *p < .1,

Tabel 21

Regressie van uitputting op interactie werkdruk en inspraak (β)

Variabelen Model 1 Model 2 Model 3 Model 4

Geslacht -.011 -.071 -.084* -.088*

Leeftijd -.017 -.026 -.002 -.002

Partner -.097 -.094* -.062 -.058

Werkdruk .485*** .465*** .464***

Inspraak -.247*** -.238***

Werkdruk*inspraak -.092*

R² .010 .242 .301 .309

Noot. ***p <.001; **p < .05, *p < .1,

Tabel 22

Regressie van uitputting op interactie werkdruk en feedback (β)

Variabelen Model 1 Model 2 Model 3 Model 4

Geslacht -.011 -.071 -.053 -.052

Leeftijd -.017 -.026 -.041 -.042

Partner -.097 -.094* -.053 -.051

Werkdruk .485*** .437*** .436***

Feedback -.322*** -.321***

Werkdruk*feedback -.010

R² .010 .242 .342 .342

Noot. ***p <.001; **p < .05, *p < .1,

51

Tabel 23

Regressie van uitputting op interactie werkdruk en steun (β)

Variabelen Model 1 Model 2 Model 3 Model 4

Geslacht -.011 -.071 -.062 -.062

Leeftijd -.017 -.026 -.042 -.043

Partner -.097 -.094* -.066 -.067

Werkdruk .485*** .440*** .430***

Steun -.188*** -.190**

Werkdruk*steun .012

R² .010 .242 .274 .274

Noot. ***p <.001; **p < .05, *p < .1,

Tabel 24

Regressie van uitputting op interactie toekomstonzekerheid en autonomie (β)

Variabelen Model 1 Model 2 Model 3 Model 4

Geslacht -.011 -.010 -.018 -.016

Leeftijd -.017 -.018 -.002 -.001

Partner -.097 -.088 -.037 -.038

Toekomstonzekerheid .119** .094* .089

Autonomie -.309*** -.317***

Toekomstonzekerheid*autonomie .049

R² .010 .024 .116 .118

Noot. ***p <.001; **p < .05, *p < .1,

Tabel 25

Regressie van uitputting op interactie toekomstonzekerheid en inspraak (β)

Variabelen Model 1 Model 2 Model 3 Model 4

Geslacht -.011 -.010 -.029 -.029

Leeftijd -.017 -.018 .010 .010

Partner -.097 -.088 -.057 -.059

Toekomstonzekerheid .119** .044 .048

Inspraak -.273*** -.274***

Toekomstonzekerheid*inspraak .021

R² .010 .024 .091 .091

Noot. ***p <.001; **p < .05, *p < .1,

52

Tabel 26

Regressie van uitputting op interactie toekomstonzekerheid en feedback (β)

Variabelen Model 1 Model 2 Model 3 Model 4

Geslacht -.011 -.010 .003 -.005

Leeftijd -.017 -.018 -.036 -.032

Partner -.097 -.088 -.046 -.045

Toekomstonzekerheid .119** .006 .017

Feedback -.390*** -.403***

Toekomstonzekerheid*feedback .129**

R² .010 .024 .158 .174

Noot. ***p <.001; **p < .05, *p < .1,

Tabel 27

Regressie van uitputting op interactie toekomstonzekerheid en steun (β)

Variabelen Model 1 Model 2 Model 3 Model 4

Geslacht -.011 -.010 -.006 -.007

Leeftijd -.017 -.018 -.042 -.044

Partner -.097 -.088 -.050 -.050

Toekomstonzekerheid .119** .041 .018

Steun -.285*** -.291***

Toekomstonzekerheid*steun .037

R² .010 .024 .097 .098

Noot. ***p <.001; **p < .05, *p < .1,

Tabel 28

Regressie van cynisme op interactie emotioneel belasting en autonomie (β)

Variabelen Model 1 Model 2 Model 3 Model 4

Geslacht -.182** -.199** -.203*** -.202***

Leeftijd .020 .012 .028 0.29

Partner -.149** -.149** -.099* -.098*

Emotionele belasting .095* .078 .076

Autonomie -.292*** -.287***

Emotionele belasting*autonomie -.020

R² .056 .064 .147 .147

Noot. ***p <.001; **p < .05, *p < .1,

53

Tabel 29

Regressie van cynisme op interactie emotionele belasting en inspraak(β)

Variabelen Model 1 Model 2 Model 3 Model 4

Geslacht -.182** -.199** -.224*** -.223***

Leeftijd .020 .012 .048 .048

Partner -.149** -.149** -.100* -.100*

Emotionele belasting .095 .103* .101*

Inspraak -.366*** -.366***

Emotionele belasting*inspraak -.010

R² .056 .064 .194 .194

Noot. ***p <.001; **p < .05, *p < .1,

Tabel 30

Regressie van cynisme op interactie emotionele belasting en feedback (β)

Variabelen Model 1 Model 2 Model 3 Model 4

Geslacht -.182** -.199** -.179*** -.182***

Leeftijd .020 .012 -.010 -.012

Partner -.149** -.149** -.085* -.089*

Emotionele belasting .095* .082* .087*

Feedback -.486*** -.487***

Emotionele belasting*feedback .050

R² .056 .064 .296 .299

Noot. ***p <.001; **p < .05, *p < .1,

Tabel 31

Regressie van cynisme op interactie emotionele belasting en steun (β)

Variabelen Model 1 Model 2 Model 3 Model 4

Geslacht -.182** -.199** -.180** -.178**

Leeftijd .020 .012 -.009 -.007

Partner -.149** -.149** -.103* -.098*

Emotionele belasting .095* .019 .067

Steun -.307*** -.293***

Emotionele belasting*steun -.073

R² .056 .064 .151 .154

Noot. ***p <.001; **p < .05, *p < .1,

54

Tabel 32

Regressie van cynisme op interactie geestelijke belasting en autonomie (β)

Variabelen Model 1 Model 2 Model 3 Model 4

Geslacht -.182** -.180** -.186** -.188**

Leeftijd .020 .018 .033 .033

Partner -.149** -.153** -.103* -.105*

Geestelijke belasting -.051 -.075 -.078

Autonomie -.303*** -.317***

Geestelijke belasting*autonomie .039

R² .056 .058 .146 .148

Noot. ***p <.001; **p < .05, *p < .1,

Tabel 33

Regressie van cynisme op interactie geestelijke belasting en inspraak (β)

Variabelen Model 1 Model 2 Model 3 Model 4

Geslacht -.182** -.180** -.205*** -.205***

Leeftijd .020 .018 .054 .054

Partner -.149** -.153** -.105* -.110**

Geestelijke belasting -.051 -.043 -.044

Inspraak -.363*** -.361***

Geestelijke belasting*inspraak .058

R² .056 .058 .186 .189

Noot. ***p <.001; **p < .05, *p < .1,

Tabel 34

Regressie van cynisme op interactie geestelijke belasting en feedback (β)

Variabelen Model 1 Model 2 Model 3 Model 4

Geslacht -.182** -.180** -.164** -.164**

Leeftijd .020 .018 -.004 -.005

Partner -.149** -.153** -.087* -.087*

Geestelijke belasting -.051 -.018 -.019

Feedback -.487*** -.487***

Geestelijke belasting*feedback -.004

R² .056 .058 .290 .290

Noot. ***p <.001; **p < .05, *p < .1,

55

Tabel 35

Regressie van cynisme op interactie geestelijke belasting en steun (β)

Variabelen Model 1 Model 2 Model 3 Model 4

Geslacht -.182** -.180** -.176** -.173**

Leeftijd .020 .018 -.009 -.008

Partner -.149** -.153** -.104* -.101*

Geestelijke belasting -.051 -.027 .011

Steun -.310*** -.303***

Geestelijke belasting*steun -.061

R² .056 .058 .151 .153

Noot. ***p <.001; **p < .05, *p < .1,

Tabel 36

Regressie van cynisme op interactie werkdruk en autonomie (β)

Variabelen Model 1 Model 2 Model 3 Model 4

Geslacht -.182** -.206*** -.203*** -.204***

Leeftijd .020 .016 .031 .030

Partner -.149** -.149** -.104* -.094*

Werkdruk .195** .120** .119**

Autonomie -.262*** -.229***

Werkdruk*autonomie -.123**

R² .056 .093 .154 .168

Noot. ***p <.001; **p < .05, *p < .1,

Tabel 37

Regressie van cynisme op interactie werkdruk en inspraak (β)

Variabelen Model 1 Model 2 Model 3 Model 4

Geslacht -.182** -.206*** -.226*** -.227***

Leeftijd .020 .016 .051 .051

Partner -.149** -.149** -.102* -.101*

Werkdruk .195** .166** .165**

Inspraak -.350*** -.346***

Werkdruk*inspraak -.043

R² .056 .093 .211 .213

Noot. ***p <.001; **p < .05, *p < .1,

56

Tabel 38

Regressie van cynisme op interactie werkdruk en feedback (β)

Variabelen Model 1 Model 2 Model 3 Model 4

Geslacht -.182** -.206*** -.180*** -.181***

Leeftijd .020 .016 -.005 -.005

Partner -.149** -.149** -.088* -.089*

Werkdruk .195** .124** .125**

Feedback -.470*** -.470***

Werkdruk*feedback .007

R² .056 .093 .304 .304

Noot. ***p <.001; **p < .05, *p < .1,

Tabel 39

Regressie van cynisme op interactie werkdruk en steun (β)

Variabelen Model 1 Model 2 Model 3 Model 4

Geslacht -.182** -.206*** -.193*** -.194***

Leeftijd .020 .016 -.007 -.010

Partner -.149** -.149** -.106* -.108**

Werkdruk .195** .126** .090

Steun -.281*** -.290***

Werkdruk*steun .049

R² .056 .093 .165 .166

Noot. ***p <.001; **p < .05, *p < .1,

Tabel 40

Regressie van cynisme op interactie toekomstonzekerheid en autonomie (β)

Variabelen Model 1 Model 2 Model 3 Model 4

Geslacht -.182** -.181** -.187*** -.185**

Leeftijd .020 .019 .033 .035

Partner -.149** -.132** -.086 -.088

Toekomstonzekerheid .247*** .225*** .214***

Autonomie -.279*** -.297***

Toekomstonzekerheid*autonomie .103*

R² .056 .117 .191 .201

Noot. ***p <.001; **p < .05, *p < .1,

57

Tabel 41

Regressie van cynisme op interactie toekomstonzekerheid en inspraak (β)

Variabelen Model 1 Model 2 Model 3 Model 4

Geslacht -.182** -.181** -.202*** -.202***

Leeftijd .020 .019 .051 .050

Partner -.149** -.132** -.096* -.094*

Toekomstonzekerheid .247*** .161** .156**

Inspraak -.319*** -.318***

Toekomstonzekerheid*inspraak -.026

R² .056 .117 .207 .208

Noot. ***p <.001; **p < .05, *p < .1,

Tabel 42

Regressie van cynisme op interactie toekomstonzekerheid en feedback (β)

Variabelen Model 1 Model 2 Model 3 Model 4

Geslacht -.182** -.181** -.165** -.167**

Leeftijd .020 .019 -.003 -.002

Partner -.149** -.132** -.083* -.083*

Toekomstonzekerheid .247*** .102** .107**

Feedback -.455*** -.458***

Toekomstonzekerheid*feedback .028

R² .056 .117 .299 .300

Noot. ***p <.001; **p < .05, *p < .1,

Tabel 43

Regressie van cynisme op interactie toekomstonzekerheid en steun (β)

Variabelen Model 1 Model 2 Model 3 Model 4

Geslacht -.182** -.181** -.177** -.177**

Leeftijd .020 .019 -.004 -.005

Partner -.149** -.132** -.097* -.097*

Toekomstonzekerheid .247*** .176** .163**

Steun -.263*** -.267***

Toekomstonzekerheid*steun .021

R² .056 .117 .179 .179

Noot. ***p <.001; **p < .05, *p < .1,

58

3.2 Substitutie door positief psychologisch kapitaal

Om na te gaan of positief psychologisch kapitaal een substituut is voor job resources, werd

eerst een exploratieve factoranalyse uitgevoerd op de verschillende dimensies van positief

psychologisch kapitaal en job resources. Vervolgens werden de correlaties tussen de

verschillende dimensies van positief psychologisch kapitaal en job resources in detail bekeken.

Tot slot werden univariate en multivariate lineaire regressies met forward selection uitgevoerd.

3.2.1 Exploratorische factoranalyse

Om na te gaan of persoonlijke resources een substituut is voor job resources werd een

exploratorische factoranalyse met Varimax rotatie uitgevoerd op de verschillende dimensies

van positief psychologisch kapitaal (hoop, weerbaarheid, zelf-effectiviteit, optimisme) en job

resources (autonomie, inspraak, feedback, steun van collega’s). Eerst werd er een factoranalyse

uitgevoerd met vrije lading, daarna werd er een factoranalyse uitgevoerd die de ladingen dwong

op één factor.

De factoranalyse met vrije lading bekomt een twee-factorenoplossing die 56,63% van de

variantie verklaart (Tabel 44 geeft de factorladingen weer). Uit de factoranalyses blijkt dat drie

van de vier dimensies van job resources sterk laden op factor 1. Echter blijkt de dimensie steun

van collega’s sterker te laden op factor 2 dan op factor 1. Twee dimensies van positief

psychologisch kapitaal, namelijk zelf-effectiviteit en weerbaarheid, blijken sterk te laden op

factor 2. De andere twee dimensies van positief psychologisch kapitaal; hoop en optimisme,

laden ongeveer even sterk op factor 1 als op factor 2.

De exploratieve factoranalyse waarbij de verschillende dimensies van job resources en positief

psychologisch kapitaal op één factor gedwongen werden verklaart slechts 43,01% van de

variantie (Tabel 45 geeft de factorladingen weer).

Aangezien we een twee-factorenoplossing bekomen als we de exploratorische factoranalyse

vrij laten laden en aangezien een twee-factorenoplossing meer variantie in burn-out verklaart,

kunnen we op basis van deze analyses stellen dat positief psychologisch kapitaal en job

resources twee aparte constructen zijn die geen substituut zijn van elkaar.

59

Tabel 44

Factorladingen dimensies job resources en positief psychologisch kapitaal (2 factoren)

Items Factor 1 Factor 2

Zelf-effectiviteit .24 .80

Hoop .45 .58

Weerbaarheid .01 .86

Optimisme .41 .37

Autonomie .74 .19

Feedback .70 .28

Steun .33 .51

Inspraak .86 .09

Methode: Principal Component Analysis

Rotatie method: Varimax met Kaiser Normalisatie

3.2.2 Correlaties

Tabel 7 geeft de correlaties weer tussen de verschillende dimensies van positief psychologisch

kapitaal, de verschillende job resources en burn-out.

Uit de correlatietabel blijkt dat positief psychologisch kapitaal sterk positief correleert met job

resources (r = .594, p < .001). Hoewel we geen correlatie van 1 vinden, is dit een indicatie dat

positief psychologisch kapitaal mogelijks een substituut is voor job resources.

Als we kijken naar de verschillende dimensies van positief psychologisch kapitaal dan merken

we dat zelf-effectiviteit redelijk sterk blijkt te correleren met job resources (r = .483, p < .001).

Tabel 45

Factorladingen dimensies job resources en positief psychologisch kapitaal (1 factor)

Items Factor 1

Zelf-effectiviteit .72

Hoop .73

Weerbaarheid .60

Optimisme .55

Autonomie .66

Feedback .69

Steun .59

Participatie .68

Methode: Principal Component Analysis

Rotatie methode: Varimax met Kaiser Normalisatie

60

Daarnaast blijkt dat zelf-effectiviteit een zwak verband heeft met de verschillende job

resources. De correlaties liggen tussen r = .388, p < .001 en r = .333, p < .001. Alle correlaties

tussen de verschillende job resources en zelf-effectiviteit zijn significant op het 1%

significatieniveau.

Ook hoop blijkt redelijk sterk te correleren met job resources (r = .517, p < .001). De correlaties

met de verschillende job resources, behalve met feedback, zijn eerder zwak. De correlaties

liggen tussen r = .333, p < .001 en r = .353, p < .001. De correlatie tussen hoop en feedback

blijkt redelijk sterk te zijn (r = .519, p < .001). Alle correlaties tussen de verschillende job

resources en hoop zijn significant op het 1% significatieniveau.

De derde dimensie van positief psychologisch kapitaal is weerbaarheid. Weerbaarheid vertoont

een zwak verband met job resources (r = .303, p < .001). De correlaties met de verschillende

job resources zijn ook zwak. De correlaties liggen tussen r = .192, p < .001 en r = .287, p <

.001. Ze zijn wel significant op het 1% significatieniveau.

Tot slot bespreken we de correlaties met optimisme. Optimisme correleert zowel zwak met job

resources (r = .391, p < .001) als de afzonderlijke job resources. De correlaties liggen tussen r

= .274, p < .001 en r = .321, p < .001. Ze zijn significant op het 1% significatieniveau.

3.2.3 Lineaire regressies

Vervolgens voerden we lineaire regressies met forward selection uit om na te gaan of

persoonlijke resources een substituut is voor job resources. Eerst werden univariate lineaire

regressies uitgevoerd om na te gaan wat de afzonderlijke verklarende kracht is van job

resources, job demands en positief psychologisch kapitaal (zie tabel 46, model A1, A2 en A3).

Vervolgens werd een multivariate lineaire regressie met forward selection uitgevoerd om na te

gaan wat de bijkomende verklarende kracht is van de verschillende constructen (zie tabel 46,

model B1, B2 en B3).

Uit de univariate lineaire regressies blijkt dat zowel job demands (β = .346, p < .001) als job

resources (β = -.521, p < .001) en positief psychologisch kapitaal (β = -.688, p < .001) een

significant effect hebben op burn-out (zie tabel 46, model A1, A2 en A3). Er is een negatieve

relatie tussen positief psychologisch kapitaal en burn-out (β = -.688, p < .001). Respondenten

die veel persoonlijke resources hebben, rapporteren minder burn-out dan respondenten die

weinig persoonlijke resources hebben. Positief psychologisch kapitaal verklaart 44,6% van de

variantie (F(1, 282) = 226.534, p < .001). Job resources verklaart 27,1% van de variantie (F(1,

61

268) = 99.592, p < .001) en job demands verklaart 12% van de variantie (F(1, 275) = 37.468, p

< .001).

Uit de univariate regressies blijkt dat positief psychologisch kapitaal de grootste verklarende

waarde heeft. Het is dan ook logisch dat positief psychologisch kapitaal als eerste variabele

werd opgenomen in de multivariate lineaire regressie met forward selection van burn-out op

positief psychologisch kapitaal, job resources en job demands (F(1, 259) = 208.798, p < .001)

(zie tabel 46, model B1, B2 en B3). Vervolgens werd job resources toegevoegd in model 2

(F(2, 258) = 114.353, p < .001). Job resources heeft een bijkomende verklarende kracht

bovenop de verklarende kracht van positief psychologisch kapitaal (ΔR ² = .0.24, F (1, 258) =

11.469, p = .001). Hoewel job resources een bijkomende verklarende kracht heeft, blijkt er een

overlap te zijn in de verklarende kracht van positief psychologisch kapitaal en job resources.

In de univariate regressie verklaart job resources namelijk 27,1% van de variantie in burn-out

terwijl job resources in een model met positief psychologisch kapitaal slechts 2,4% bijkomende

variantie verklaart. Hoewel er overlap is in de verklarende kracht van job resources en positief

psychologisch kapitaal, kunnen we stellen dat positief psychologisch kapitaal geen substituut

is voor job resources aangezien uit de lineaire regressie met forward selection blijkt dat job

resources nog iets anders en bijkomend verklaart in burn-out na positief psychologisch kapitaal.

Hypothese 4 wordt niet bevestigd. In het derde model werd tenslotte ook job demands

opgenomen (F(3, 257) = 80.614, p < .001). Job demands verklaart 1,5% bijkomende variantie

in burn-out bovenop job resources en positief psychologisch kapitaal (ΔR ² = .0.15, F (1, 257)

= 7.432, p = .004). Opvallend is dat job resources wordt opgenomen als tweede variabele

voordat job demands wordt opgenomen. Uit de analyses blijkt dus dat job resources een grotere

bijkomende verklarende kracht heeft na positief psychologisch kapitaal dan job demands.

Tabel 46

Regressie van burn-out op PsyCap, JR en JD, uni- en multivariaat (forward selection) (β)

Variabelen Model B1 Model B2 Model B3

Model A1 Model A2 Model A3

PsyCap -.668*** -.555*** -.532***

Job resources -.521*** -.191** -.161**

Job demands .346*** .131**

R² .446 .271 .120 .470 .485

ΔR² (model B) .446 .024 .015

Noot. ***p <.001; **p < .01, *p < .05

62

Deel IV: Discussie

1 Bespreking van de resultaten

De nieuwe wetgeving over psychosociale risico’s die van kracht is sinds 2014 verplicht

werkgevers een preventiebeleid te ontwikkelen dat rekening houdt met psychosociale risico’s

op het werk (Welzijnswet, 2014, §1, artikel 32/1). Om ervoor te zorgen dat managers een goed

preventiebeleid ontwikkelen is het noodzakelijk dat ze hun beslissingen kunnen baseren op

wetenschappelijk onderzoek. Dit onderzoek komt hieraan tegemoet door in een Vlaamse

steekproef met mensen die werkzaam zijn in verschillende sectoren, verschillende assumpties

van het JD-R model te testen. In het bijzonder werd nagegaan of job demands en job resources

predictoren zijn van burn-out en of job resources een bufferende werking heeft. Daarnaast werd

nagegaan of persoonlijke resources een substituut kan zijn voor job resources in het JD-R

model. In het bijzonder werd positief psychologisch kapitaal onderzocht. Deze bevinding zou

ertoe kunnen leiden dat managers naast het aanpakken van job resources en job demands ook

een preventiebeleid kunnen ontwikkelen dat een positieve invloed heeft op het positief

psychologisch kapitaal van werknemers.

1.1 Factorstructuren van de variabelen

Alvorens de verschillende hypotheses na te gaan werd gekeken naar de factorstructuren van de

verschillende variabelen via exploratieve factoranalyses met Varimax rotatie. Ten eerste werd

er gekeken naar burn-out. Uit de factoranalyse bleek dat enkele items die competentie meten

een cross-lading vertoonden. Verder bleek het verwijderen van een ander item dat competentie

meet te zorgen voor een meer betrouwbare schaal. Omwille van deze redenen en omwille van

het feit dat er in de literatuur heel wat discussie is over het aantal dimensies waaruit burn-out

bestaat (zie sectie resultaten), werd besloten om enkel uitputting en cynisme in rekening te

brengen bij het meten van burn-out.

De bekomen factorstructuren voor job demands en job resources liggen over het algemeen in

lijn met voorgaand onderzoek (Jöreskog & Sörbom, 1993; Notelaers & Van Veldhoven, 2001).

De items die dezelfde job resources en job demands meten laden over het algemeen op dezelfde

factor. De job resources die onderzocht werden in deze studie zijn autonomie, inspraak, steun

63

van collega’s en feedback. De job demands die opgenomen werden in deze studie zijn

werkdruk, emotionele belasting, cognitieve belasting en toekomstonzekerheid.

Tenslotte werd ook de factorstructuur van positief psychologisch kapitaal bekeken. De

factorstructuur die gevonden werd met behulp van een exploratorische factoranalyse met

Varimax rotatie lag niet in lijn met de verwachtingen. Uit een review van Dawkins et al. (2013)

bleek dat alle studies (15 studies) die de factorstructuur onderzochten een goede fit vonden met

het vier-factorenmodel. Echter moet opgemerkt worden dat deze studies confirmatorische

factoranalyses uitvoerden. In deze studie werden voor meerdere items cross-ladingen

gevonden. Zelfs het verwijderen van enkele items met cross-ladingen bekwam niet de

verwachte vier-factorenoplossing maar een drie-factorenoplossing. Enkele studies die een

exploratorische factoranalyse gebruikten vonden eveneens een drie-factorenoplossing die in lijn

ligt met de bekomen factorenoplossing (Du Plessi & Barkhuizen, 2012; Tibbs, Green, Wheeler,

& Carnody-Bubb, 2015). Volgens onze studie maken de respondenten geen onderscheid tussen

de items die hoop en zelf-effectiviteit meten. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat vier van

de zes items die hoop meten werden verwijderd. De items die zelf-effectiviteit meten, peilen

naar de mate waarin men hindernissen, die voorkomen dat men zijn doel kan bereiken, kan

oplossen. De twee weerhouden items die hoop meten, peilen naar het bereiken en nastreven van

doelen. Bijna alle items die hoop en zelf-effectiviteit meten, peilen dus naar de mate waarin

men verwacht zijn doelen te bereiken. In plaats van de dimensies hoop en zelf-effectiviteit

samen te voegen, hebben we ervoor gekozen om te werken met vier factoren aangezien dit in

lijn is met de theorie. Echter is het belangrijk dat toekomstig onderzoek de factorstructuur van

positief psychologisch kapitaal verder onderzoekt.

1.2 Hoofdeffecten van job demands en job resources op burn-out

Uit de correlaties, lineaire regressie analyse (enter methode) en de lineaire regressie met

forward selection blijkt dat zowel job demands als job resources een significante relatie hebben

met burn-out in de verwachte richtingen. Hypothese 1 en hypothese 2 werden bevestigd.

Mensen die veel job demands ervaarden, rapporteerden meer burn-out dan mensen die weinig

job demands ervaarden. Het tegenovergestelde werd gevonden voor job resources. Mensen die

veel job resources ervaarden, rapporteerden minder burn-out dan mensen die weinig job

resources ervaarden. Deze bevindingen liggen in lijn met voorgaand onderzoek omtrent het JD-

R model (o.a. Bakker et al., 2003a, 2003b, 2003c, 2004, 2005; Demerouti et al., 2001; Hansen

64

et al. 2009; Korunka et al. 2009; Schaufeli & Bakker, 2004; Xanthopoulou et al., 2007a).

Vervolgens werd een stapsgewijze lineaire regressie (enter methode) en een lineaire regressie

met forward selection uitgevoerd waarbij de afzonderlijke job demands en de afzonderlijke job

resources werden opgenomen. Uit deze analyses blijkt dat emotionele belasting en werkdruk

de job demands zijn met het grootste effect op burn-out terwijl feedback en inspraak de job

resources zijn met het grootste effect op burn-out.

1.3 Interactie effect van job resources

Uit de lineaire regressies blijkt dat er geen significant interactie effect is tussen job resources

en job demands. Echter wanneer naar de verschillende job demands en job resources

afzonderlijk werd gekeken, bleken 4 van de 32 mogelijke interactie effecten significant te zijn

op het 5% significantieniveau, namelijk tussen emotionele belasting en steun op uitputting,

tussen werkdruk en inspraak op uitputting, tussen toekomstonzekerheid en feedback op

uitputting en tussen werkdruk en autonomie op cynisme.

Daarnaast werden er ook vier marginaal significante interactie effecten gevonden op het 10%

significantieniveau. Namelijk de interactie tussen geestelijke belasting enerzijds en feedback

en steun anderzijds op uitputting, tussen werkdruk en inspraak op uitputting en tussen

toekomstonzekerheid en autonomie op cynisme.

Deze bevindingen liggen in lijn met andere studies. De studie van Bakker et al. (2005) bij 1012

Nederlandse werknemers, vond dat 18 van de 32 mogelijke interactie effecten tussen

afzonderlijke job resources en job demands significant waren. Ze vonden eveneens een

significant interactie effect tussen werkdruk en autonomie op burn-out. Ook in een studie van

Xanthopoulou et al. (2007a) waren slechts 21 van de 32 interacties die ze onderzochten

significant, waaronder een significante interactie tussen emotionele belasting en steun op

uitputting. Een studie van Bakker et al. (2003b) onderzocht de effecten van job resources en

job demands op gezondheidsproblemen gemeten met de MBI-GS. In deze studie was slechts

één van de 16 interacties significant.

Opvallend is dat de interactie tussen toekomstonzekerheid en autonomie op cynisme en de

interactie tussen toekomstonzekerheid en feedback op uitputting positief is. Dit wil zeggen dat

feedback en autonomie de positieve relatie tussen toekomstonzekerheid en uitputting/cynisme

niet buffert maar net versterkt. Deze bevinding is strijdig met hypothese 3. Een mogelijke

verklaring hiervoor is dat feedback ervoor zorgt dat er meer nadruk gelegd wordt op de

65

resultaten van het werk. Deze feedback kan geïnterpreteerd worden al een indicatie dat

resultaten belangrijk zijn voor het behoud van hun job. Dit kan ervoor zogen dat mensen zich

heel hard gaan inzetten uit angst om hun job te verliezen, wat kan leiden tot uitputting. Het

ervaren van veel autonomie in combinatie met toekomstonzekerheid leidt tot een versterking

van de positieve relatie tussen toekomstonzekerheid en cynisme. Een mogelijke verklaring

hiervoor is dat indien mensen, die onzeker zijn over het behoud van hun job, zelf kunnen

bepalen hoe ze hun werk uitvoeren en indelen ze ervoor kiezen om afstand te nemen van hun

werk. Het feit dat ze nog steeds autonomie krijgen wanneer er onzekerheid is over het behoud

van hun job kan mogelijks geïnterpreteerd worden als een indicatie dat ze niet veel invloed

kunnen uitoefenen op de uiteindelijke beslissing, wat kan zorgen voor cynisme.

Een mogelijke verklaring voor het feit dat er geen interactie effect gevonden werd tussen job

resources en job demands maar wel tussen enkele specifieke job demands en job resources, is

dat een bufferend effect zich vaker voordoet tussen specifieke job resources en job demands

die overeenkomen (De Jonge & Dormann, 2006). Het triple-match principe stelt dat interactie

effecten sterker zijn als er een overeenstemming is tussen de job demands, de job resources en

de afhankelijke variabelen (De Jonge & Dormann, 2006). De interactie effecten zullen het

sterkst zijn indien zowel job demands, job resources als de afhankelijke variabelen bij elkaar

passen. Zo zal emotionele steun van collega’s de relatie tussen emotionele stressoren en

emotionele uitputting modereren. Dit principe werd al verscheidene malen onderzocht en

ondersteund in de literatuur (o.a. Christopoulos, Dollar, Winefield, & Dormann, 2010; Van de

Ven & Vlerick, 2014). Als we kijken naar de significante interacties op het 5%

significantieniveau in deze studie blijken we enige ondersteuning te vinden voor het triple-

match principe. Zowel emotionele belasting als steun zijn eerder gericht op de emotionele

aspecten van het werk. Terwijl werkdruk, inspraak en autonomie meer te maken hebben met

cognitieve aspecten. Feedback en toekomstonzekerheid hebben dan weer te maken met

informationele aspecten van het werk.

1.4 Substitutie door positief psychologisch kapitaal

Ten slotte werd nagegaan of persoonlijke resources een substituut is voor job resources in het

JD-R model. Ten eerste werden exploratorische factoranalyses uitgevoerd op de verschillende

dimensies van job resources (autonomie, inspraak, feedback, steun van collega’s) en positief

psychologisch kapitaal (hoop, weerbaarheid, optimisme, zelf-effectiviteit). Uit deze

66

factoranalyses bleek dat een twee-factorenstructuur beter paste bij de data. Job resources en

positief psychologisch kapitaal blijken twee te onderscheiden constructen te zijn. Vervolgens

werd gekeken naar de correlaties tussen job resources en positief psychologisch kapitaal en

tussen de verschillende dimensies van deze constructen. Er bleek een sterke correlatie te zijn

tussen positief psychologisch kapitaal en job resources. Dit is een indicatie dat positief

psychologisch kapitaal mogelijks een substituut is voor job resources. Ten slotte werd via

lineaire regressies met forward selection nagegaan of positief psychologisch kapitaal een

bijkomende verklarende kracht heeft bovenop job demands en job resources. Eerst werden

univariate analyses uitgevoerd op job resources, job demands en positief psychologisch

kapitaal. Hieruit bleek dat positief psychologisch kapitaal meer variantie in burn-out verklaart

dan job demands en job resources. Uit de multivariate lineaire regressie met forward selection

blijkt eveneens dat positief psychologisch kapitaal als eerste variabele werd opgenomen.

Vervolgens werd job resources toegevoegd in model 2. In de laatste stap werd ook job demands

toegevoegd aan het model. Deze resultaten stellen dat positief psychologisch kapitaal de

grootste verklarende kracht heeft en geen substituut is voor job resources. Daarnaast blijkt dat

job resources een grotere bijkomende verklarende kracht heeft dan job demands.

Op basis van deze bevinden werd de literatuur nader bekeken. Vink et al. (2010) voerden een

confirmatorische factoranalyse uit op drie verschillende constructen, namelijk job resources,

positief psychologisch kapitaal en bevlogenheid. Zij vonden dat een drie-factoren model beter

bij de data paste dan een één- of twee-factorenmodel. Uit deze studie blijkt dus dat job

resources, positief psychologisch kapitaal en bevlogenheid te onderscheiden constructen zijn.

Ook Xanthopoulou et al. (2007b) voerden een confirmatorische factor analyse uit op de

constructen zelf-effectiviteit, optimisme, zelfzekerheid, autonomie, sociale steun, coaching en

ontwikkelingsmogelijkheden. Daaruit bleek dat job resources en persoonlijke resources te

onderscheiden resources zijn.

Een onderzoek van Laschinger en Fida (2014) stelde vast dat positief psychologisch kapitaal

een voorspeller was van burn-out bovenop authentiek leiderschap (job resources). Ook Prieto

et al. (2008) vonden dat persoonlijke resources (emotionele competentie en mentale

competenties) een predictor was van cynisme en uitputting bovenop job resources. Een studie

van Van den Broeck et al. (2011) stelde vast dat er een negatieve relatie was tussen intrinsieke

werkoriëntatie (personal resources) en burn-out bovenop de relatie tussen job resources en

burn-out. Een mogelijke verklaring voor de bijkomende verklarende waarde van positief

psychologisch kapitaal is dat, positief psychologisch kapitaal mensen algemene motivatie geeft

67

die zorgt voor doorzettingsvermogen, niet enkel in de job maar ook in andere aspecten. Terwijl

job resources motiverend kunnen zijn omwille van het feit dat ze ervoor zorgen dat mensen

beseffen dat door hun job resources werkdoelen bereikt kunnen worden. Deze verschillende

soorten motivatie zouden ervoor kunnen zorgen dat zowel positief psychologisch kapitaal als

job resources een afzonderlijk deel van de variantie in burn-out verklaren.

2 Theoretische Implicaties

Deze studie is theoretisch interessant op een aantal vlakken. In de literatuur werd het JD-R

model reeds vaak onderzocht (o.a Bakker et al., 2003a, 2003b, 2003c, 2004, 2005; Demerouti

et al., 2001; Hansen et al. 2009; Korunka et al. 2009; Schaufeli & Bakker, 2004;

Xanthopoulou et al., 2007a). In deze studie werden enkele assumpties van het model getoetst

bij een steekproef uit de algemene populatie van Vlamingen. Zowel hypothese 1 als

hypothese 2 werden bevestigd. Zoals reeds bleek uit voorgaand onderzoek blijken job

resources en job demands predictoren te zijn van burn-out. Hypothese 3, die een interactie

effect verwacht tussen job demands en job resources werd niet bevestigd. Echter blijkt uit de

analyses dat er enige ondersteuning kan gevonden worden voor het triple match principle. Een

van de sterktes van het JD-R model is dat het een algemeen model is dat op verschillende

beroepen kan toegepast worden. In verband met het interactie effect zouden we kunnen stellen

dat een algemeen model niet voldoet aangezien in deze studie er enkel interactie effecten

werden gevonden tussen enkele afzonderlijke job demands en job resources die goed met

elkaar samen gaan.

In de literatuur werd er reeds enig onderzoek gedaan naar de rol van persoonlijke resources in

het JD-R model (Bakker et al., 2010b; Brenninkmeijer et al. ,2010; Van den Broeck et al.,

2011; Xanthopoulou et al., 2007b; Xanthopoulou et al., 2009). Voornamelijk werd er gekeken

naar het mediatie effect van persoonlijke resources op de relatie tussen job resources en

bevlogenheid en het moderatie effect van persoonlijke resources op de relatie tussen job

demands en burn-out (o.a.Brenninkmeijer et al., 2010; Llorens et al., 2007; Van den Broeck et

al., 2011; Vink et al., 2010; Xanthopoulou et al., 2007b). Volgens onze kennis werd nog niet

nagegaan of persoonlijke resources, met name positief psychologisch kapitaal, een substituut

kan zijn voor job resources in het JD-R model. Uit de resultaten blijkt dat persoonlijk

resources geen substituut is voor job resources. Echter werd gevonden dat persoonlijke

resources een verklarende kracht heeft bovenop de verklarende kracht van job resources. Er

blijkt dus een directe relatie te zijn tussen positief psychologisch kapitaal en burn-out. Op

68

basis van deze resultaten kunnen we stellen dat het model uitgebreid kan worden met naast

hoofdeffecten van job resources en job demands op burn-out eveneens een hoofdeffect van

persoonlijke resources op burn-out.

3 Praktische Implicaties

Aangezien reeds veelvuldig aangetoond werd dat job demands en job resources predictoren

zijn van burn-out en dit ook zo blijkt te zijn in een Vlaamse steekproef met mensen die

werkzaam zijn in verschillende sectoren, kunnen we managers adviseren om hun werknemers

voldoende job resources te bieden en ervoor te zorgen dat job demands beperkt blijven. Ten

eerste is het belangrijk om de bestaande job resources en job demands in kaart te brengen.

Bakker en Demerouti (2007) en Bakker et al. (2003b) stellen voor om dit in twee fases te

organiseren aangezien de job demands en job resources voor elke job verschillend kunnen

zijn. De eerste fase is de kwalitatieve fase. In deze fase worden werknemers vanuit

verschillende lagen in de organisatie geïnterviewd. In deze interviews wordt gepeild naar de

positieve en negatieve aspecten van het werk. Op deze manier kunnen organisatie specifieke

en job specifieke job demands en job resources geïdentificeerd worden. Nadat deze job

demands en job resources geïdentificeerd zijn volgt fase twee. Op basis van de interviews kan

een vragenlijst worden opgesteld die door alle werknemers in de organisatie ingevuld kan

worden, zo krijgt men een kwantitatieve analyse van de job demands en job resources. Op

deze manier kan men per functie gaan kijken welke job demands en job resources aanwezig

zijn. Zo kan men de gepaste interventies ontwikkelen om de belangrijkste job demands te

verminderen en de belangrijkste job resources te verhogen. Dit kan men op verschillende

manieren doen waaronder de job inhoud aanpassen of zorgen voor job coaching, (Schaufeli &

Enzmann, 1998).

Uit deze studie blijkt dat persoonlijke resources een verklarende kracht heeft bovenop job

resources en job demands. Het persoonlijke resource, positief psychologisch kapitaal, dat in

deze studie gebruikt werd is een traitlike construct, wat betekent dat het ontwikkeld kan

worden (Luthans et al., 2007). We kunnen managers dus aanbevelen om interventies te

gebruiken die erop gericht zijn om positief psychologisch kapitaal bij hun werknemers te

ontwikkelen. Luthans, Avey, Avolio, Norman, en Combs (2006) ontwikkelden een interventie

om positief psychologisch kapitaal te bevorderen, de PCI (PsyCap Intervention) genoemd. De

interventie bestaat uit een workshop met specifieke oefeningen gericht op het ontwikkelen

69

van de afzonderlijke dimensies van positief psychologisch kapitaal. De training werd

oorspronkelijk getest bij een groep Amerikaanse studenten en managers (Luthans, Avey,

Avolio, & Peterson, 2010). Verder werden de lange termijn effecten van de training nagegaan

in twee Bulgaarse steekproeven, één bestaande uit studenten en de andere uit managers (Dello

Russo & Stoykova, 2015). Er werd tevens gebruik gemaakt van andere trainers dan in de

studie van Luthans et al. (2010). De training bleek een langdurig effect te hebben op het

ontwikkelen van positief psychologisch kapitaal. Na een maand werd het effect van de

training nog steeds vastgesteld.

4 Beperkingen en toekomstig onderzoek

Een eerste beperking van dit onderzoek is dat alle variabelen gemeten werden met behulp van

zelfrapportage, dit kan leiden tot common method bias. Hierdoor kunnen de gevonden

effecten tussen de onafhankelijke variabelen en de afhankelijke variabelen een overschatting

zijn van de werkelijke effecten. (Fisher & Katz, 2000; Kimberlin & Winterstein, 2008;

Podsakoff & Organ, 1986). Daarnaast krijgen we door het gebruik van zelfrapportage een

subjectieve meting van de werksituatie en geen objectieve meting. Sommige onderzoekers

stellen dat de perceptie van werkomstandigheden bepaalt hoe men op de werkomstandigheden

reageert (Hackman & Lawler, 1971). Andere onderzoekers zijn van mening dat het belangrijk

is om te kijken naar de objectieve werksituatie (Spector & Jex, 1991). Toekomstig onderzoek

kan gebruik maken van job analyses, onafhankelijke beoordelaars en O*NET om een

objectieve inschatting te maken van de werksituatie en common method bias te vermijden

(Crawford, LePine, & Rich, 2010). Een andere methode om common method bias te

vermijden is door gebruik te maken van de direct consensus approach (Chan,1998). Deze

benadering maakt gebruik van een geaggregeerde score om werkomstandigheden in kaart te

brengen. Per team wordt het gemiddelde van de individuele percepties berekend en gebruikt

als indicatie voor de werkomstandigheden. De individuele scores mogen enkel geaggregeerd

worden als de scores binnen een team niet te ver uit elkaar liggen en als er genoeg variantie is

tussen teams. (Klein et al., zoals geciteerd in Levecque, Roose, Vanroelen, & Van Rossem,

2014).

Ten derde werd gebruik gemaakt van cross-sectionele data. Hierdoor kan men geen conclusies

trekken omtrent de causaliteit van de relaties tussen de variabelen. Door gebruik te maken van

longitudinaal onderzoek kan men de richting van de relaties nagaan.

Ten vierde werden slechts vier job demands en vier job resources onderzocht. Toekomstige

70

studies kunnen meerdere verschillende werkomstandigheden opnemen om het volledige

potentieel van het model te testen en na te gaan wat de belangrijkst predictoren zijn van burn-

out (Bakker et al., 2004).

Een vijfde beperking is de validiteit van de schaal die positief psychologisch kapitaal meet.

Uit de exploratorische factoranalyse met Varimax rotatie bleken verschillende items te laden

op meerdere factoren. Om de psychometrische kwaliteit van de schaal te verbeteren werd

besloten verschillende items uit de schaal te verwijderen. Hierdoor zou het kunnen dat deze

schaal niet de gehele inhoud van het concept positief psychologisch kapitaal dekt, waardoor

deze operationalisatie van positief psychologisch kapitaal niet inhouds- en constructvalide kan

zijn. Verder onderzoek naar de factorstructuur is noodzakelijk. Ook de review van Dawkins et

al. (2013) stelt dat toekomstig onderzoek alternatieve factorstructuren van positief

psychologisch kapitaal moet nagaan.

Een volgende beperking is de generaliseerbaarheid van de resultaten. Uit de Kologorov-

Smirnov test, de Shapiro-Wilk test en het P-P plot blijkt dat de residuen van het

regressiemodel met job resources, job demands en de interactie tussen deze twee predictoren

niet normaal verdeeld zijn. Replicatie van dit onderzoek is noodzakelijk om na te gaan of de

resultaten gegeneraliseerd kunnen worden.

Toekomstig onderzoek kan uitwijzen wat de rol van persoonlijke resources is in het JD-R

model. Dit onderzoek suggereert een directe relatie tussen positief psychologisch kapitaal en

burn-out. Toekomstig onderzoek kan nagaan of dit effect gerepliceerd kan worden, eventueel

met andere persoonlijke resources. Voorgaand onderzoek heeft aangetoond dat persoonlijke

resources een moderator kunnen zijn van de relatie tussen job demands en burn-out en van de

relatie tussen job resources en bevlogenheid (o.a. Brenninkmeijer et al., 2010; Cheung, Tang,

& Tang, 2011; Van den Broeck et al., 2011). Toekomstig onderzoek kan nagaan of er

eventueel een driewegsinteractie is tussen job demands, job resources en persoonlijke

resources (Demerouti & Bakker, 2011). Andere studies vonden een mediatie effect van

persoonlijke resources op de relatie tussen job resources en bevlogenheid (o.a. Xanthopoulou

et al., 2007b; Llorens et al., 2007; Vink et al. 2010). Er zijn ook enkele aanwijzingen dat

persoonlijke resources de relatie tussen job resources en burn-out medieert (Xanthouopolu et

al. 2007; Van den Broeck et al., 2008). Eventueel kan nagegaan worden of er gemedieerde

moderatie effecten zijn, die aan het JD-R model kunnen worden toegevoegd. Het is ook

interessant om de effecten van verschillende combinaties job resources, job demands en

persoonlijke resources na te gaan, aangezien effecten kunnen verschillen afhankelijke van de

specifieke variabelen die opgenomen worden in het model (Schaufeli & Taris, 2014). Verder

71

is het interessant om de specifieke rol van positief psychologisch kapitaal in het JD-R model

verder te onderzoeken aangezien uit studies blijkt dat men via interventies positief

psychologisch kapitaal kan beïnvloeden (Luthans, et al., 2010; Russo & Stoykova, 2015). Dit

is belangrijk met het oog op preventie van burn-out bij werknemers.

5 Conclusie

De nieuwe wetgeving omtrent psychosociale risico’s die van kracht is sinds 2014 verplicht

werkgevers om een preventiebeleid te ontwikkelen dat rekening houdt met psychosociale

risico’s op het werk (Welzijnswet, 2014, §1, artikel 32/1). Om ervoor te zorgen dat managers

een goed preventiebeleid kunnen ontwikkelen is het noodzakelijk dat ze hun beslissingen

kunnen baseren op wetenschappelijk onderzoek. In dit onderzoek werden assumpties van het

JD-R model (Demerouti et al., 2001) getest in een Vlaamse steekproef (n = 312) met mensen

die werkzaam zijn in verschillende sectoren. Het JD-R model werd oorspronkelijk ontwikkeld

om meer inzicht te krijgen in de oorzaken van burn-out. Het model focust op verschillende

werkkenmerken, namelijk job resources en job demands. Uit de resultaten blijkt dat job

demands (toekomstonzekerheid, werkdruk, emotionele belasting en geestelijke belasting) en

job resources (autonomie, inspraak, feedback, steun van collega’s) predictoren zijn van burn-

out. Echter blijken job resources de positieve relatie tussen job demands en burn-out niet de

bufferen.

Naast het testen van enkele assumpties van het JD-R model, werd gekeken of persoonlijke

resources een substituut is voor job resources. Indien dit het geval is kunnen managers in plaats

van zich te richten op het verhogen van job resources hun preventiebeleid ook richten op het

vergroten van de persoonlijke resources van hun werknemers. Uit de resultaten blijkt dat

positief psychologisch kapitaal geen substituut is voor job resources. Echter zijn er indicaties

dat positief psychologisch kapitaal een verklarende kracht heeft bovenop de verklarende kracht

van job resources. Meer nog de verklarende kracht van persoonlijke resources blijkt groter te

zijn dan de verklarende kracht van job resources en job demands. Daarnaast blijkt de

bijkomende verklarende kracht van job resources groter te zijn dan die van job demands. Het

is dus belangrijk dat managers naast het zorgen voor voldoende job resources en het

verminderen van job demands, ook de persoonlijke resources van hun medewerkers stimuleren.

i

Referenties

Ahola, K., Honkonen, T., Isometsä, E., Kalimo, R., Nykyri, E., Koskinen, S., ... &

Lönnqvist, J. (2006). Burnout in the general population. Social psychiatry and psychiatric

epidemiology, 41(1), 11-17. doi:10.1007/s00127-005-0011-5

Ahola, K., Honkonen, T., Virtanen, M., Aromaa, A., & Lönnqvist, J. (2008). Burnout

in relation to age in the adult working population. Journal of occupational health, 50(4), 362-

365. doi:10.1539/joh.M8002

Aldrees, T. M., Aleissa, S., Zamakhshary, M., Badri, M., & Sadat-Alid, M. (2013).

Physician well-being: prevalence of burnout and associated risk factors in a tertiary hospital,

Riyadh, Saudi Arabia. Annals of Saudi medicine, 33(5), 451. doi:10.5144/0256-4947.2013.451

Andrea, H., Bültmann, U., Beurskens, A. J. H. M., Swaen, G. M. H., van Schayck, C.

P., & Kant, I. J. (2004). Anxiety and depression in the working population using the HAD Scale:

Psychometrics, prevalence and relationships with psychosocial work characteristics. Social

Psychiatry and Psychiatric Epidemiology, 39(8), 637-646. doi:10.1007/s00127-004-0797-6

Antoniou, A. S., Polychroni, F., & Vlachakis, A. N. (2006). Gender and age differences

in occupational stress and professional burnout between primary and high-school teachers in

Greece. Journal of Managerial Psychology, 21(7), 682-690. doi:10.1108/02683940610690213

Avey, J. B., Patera, J. L., & West, B. J. (2006). The implications of positive

psychological capital on employee absenteeism. Journal of Leadership & Organizational

Studies, 13(2), 42-60. doi:10.1177/10717919070130020401

Avey, J. B., Wernsing, T. S., & Luthans, F. (2008). Can positive employees help positive

organizational change? Impact of psychological capital and emotions on relevant attitudes and

behaviors. The Journal of Applied Behavioral Science, 44(1), 48-70. doi:10.1177

/0021886307311470

Bakker, A. B., Boyd, C. M., Dollard, M., Gillespie, N., Winefield, A. H., & Stough, C.

(2010b). The role of personality in the job demands-resources model: A study of Australian

academic staff. Career Development International, 15(7), 622-636. doi:10.1108

/13620431011094050

ii

Bakker, A. B., & Demerouti, E. (2007). The job demands-resources model: State of the

art. Journal of managerial psychology, 22(3), 309-328. doi:10.1108/02683940710733115

Bakker, A. B., Demerouti, E., De Boer, E., & Schaufeli, W. B. (2003c). Job demands

and job resources as predictors of absence duration and frequency. Journal of Vocational

Behavior, 62(2), 341-356.

Bakker, A. B., Demerouti, E., & Euwema, M. C. (2005). Job resources buffer the impact

of job demands on burnout. Journal of occupational health psychology, 10(2), 170. doi:10.1016

/S0001-8791(02)00030-1

Bakker, A.B., Demerouti, E. & Schaufeli, W. (2002). Validation of the Maslach Burnout

Inventory – General Survey: An Internet study. Anxiety, Stress, and Coping, 15, 245-260.

doi:10.1080/1061580021000020716

Bakker, A., Demerouti, E., & Schaufeli, W. (2003b). Dual processes at work in a call

centre: An application of the job demands–resources model. European journal of work and

organizational psychology, 12(4), 393-417. doi:10.1080/13594320344000165

Bakker, A. B., Demerouti, E., Taris, T. W., Schaufeli, W. B., & Schreurs, P. J. (2003a).

A multigroup analysis of the job demands-resources model in four home care

organizations. International Journal of stress management, 10(1), 16. doi:10.1037/1072

-5245.10.1.16

Bakker, A. B., Demerouti, E., & Verbeke, W. (2004). Using the job demands‐resources

model to predict burnout and performance. Human resource management, 43(1), 83-104.

doi:10.1002/hrm

Bakker, A. B., Hakanen, J. J., Demerouti, E., & Xanthopoulou, D. (2007). Job resources

boost work engagement, particularly when job demands are high. Journal of educational

psychology, 99(2), 274.

Bakker, A. B., Van Emmerik, H., & Van Riet, P. (2008). How job demands, resources,

and burnout predict objective performance: A constructive replication. Anxiety, Stress, &

Coping, 21(3), 309-324. doi:10.1080/10615800801958637

iii

Bakker, A. B., van Veldhoven, M., & Xanthopoulou, D. (2010a). Beyond the demand-

control model. Journal of Personnel Psychology, 9, 3-16. doi:10.1027/1866-5888/a000006

Baltes, P. B. (1997). On the incomplete architecture of human ontogeny: Selection,

optimization, and compensation as foundation of developmental theory. American

psychologist, 52(4), 366. doi:10.1037/0003-066X.52.4.366

Belloch, G. S., Renovell, F. V., Calabuig, A. J., & Gómez, S. L. (2000). The professional

burnout syndrome in resident physicians in hospital medical specialties. Anales de medicina

interna, 17(3), 118-122.

Block, J., & Kremen, A. M. (1996). IQ and ego-resiliency: conceptual and empirical

connections and separateness. Journal of personality and social psychology, 70(2), 349.

doi:10.1037/0022-3514.70.2.349

Bouman, A. H., te Brake, H., & Hoogstraten, J. (2002). Significant effects due to

rephrasing the Maslach Burnout Inventory’s personal accomplishment items. Psychological

Reports, 91, 825-826. doi:10.2466/PR0.91.7.825-826

Boyas, J., & Wind, L. H. (2010). Employment-based social capital, job stress, and

employee burnout: A public child welfare employee structural model. Children and Youth

Services Review, 32(3), 380-388. doi:10.1016/j.childyouth.2009.10.009

Boyd, C. M., Bakker, A. B., Pignata, S., Winefield, A. H., Gillespie, N., & Stough, C.

(2011). A longitudinal test of the job demands‐resources model among Australian university

academics. Applied psychology, 60(1), 112-140. doi:10.1111/j.1464-0597.2010.00429.x

Brake, H. T., Bloemendal, E., & Hoogstraten, J. (2003). Gender differences in burnout

among Dutch dentists. Community dentistry and oral epidemiology,31(5), 321-327. doi:10

.1034/j.1600-0528.2003.t01-1-00010.x

Brenninkmeijer, V., Demerouti, E., le Blanc, P. M., & van Emmerik, H. I. J. (2010).

Regulatory focus at work: The moderating role of regulatory focus in the job demands-

resources model. Career Development International, 15(7), 708-728. doi:10.1108

/13620431011094096

iv

Brenninkmeijer, V., & Van Yperen, N. (2003). How to conduct research on burnout:

Advantages and disadvantages of a unidimensional approach to burnout. Occupational and

Environmental Medicine, 60(1), 16–21. doi:10.1136/oem.60.suppl_1.i16

Bresó, E., Salanova, M., & Schaufeli, W. B. (2007). In search of the “third dimension”

of burnout: Efficacy or inefficacy? Applied psychology, 56(3), 460-478. doi:10.1111/j.1464-

0597.2007.00290.x

Brewer, E. W., & Shapard, L. (2004). Employee burnout: A meta-analysis of the

relationship between age or years of experience. Human Resource Development Review, 3(2),

102-123. doi:10.1177/1534484304263335

Campbell, D. A., Sonnad, S. S., Eckhauser, F. E., Campbell, K. K., & Greenfield, L. J.

(2001). Burnout among American surgeons. Surgery, 130(4), 696-705. doi:10.1067

/msy.2001.116676

Chan, D. (1998). Functional relations among constructs in the same content domain at

different levels of analysis: A typology of composition models. Journal of Applied Psychology,

53(2), 234-246. doi:10.1037/0021-9010.83.2.234

Cheung, F., Tang, C. S. K., & Tang, S. (2011). Psychological capital as a moderator

between emotional labor, burnout, and job satisfaction among school teachers in

China. International Journal of Stress Management, 18(4), 348. doi:10.1037/a0025787

Chrisopoulos, S., Dollard, M. F., Winefield, A. H., & Dormann, C. (2010). Increasing

the probability of finding an interaction in work stress research: A two‐wave longitudinal test

of the triple‐match principle. Journal of Occupational and Organizational Psychology, 83(1),

17-37. doi:10.1348/096317909X474173

Cordes, C.L., & Dougherty, T.W. (1993). A review and integration of research on job

burnout. Academy of Management Review, 18, 621–656. doi:10.5465/AMR.1993.9402210153

Cozzarelli, C. (1993). Personality and self-efficacy as predictors of coping with

abortion. Journal of personality and social psychology, 65(6), 1224. doi:10.1037/0022-

3514.65.6.1224

v

Crawford, E. R., LePine, J. A., & Rich, B. L. (2010). Linking job demands and resources

to employee engagement and burnout: a theoretical extension and meta-analytic test. Journal

of Applied Psychology, 95(5), 834. doi:10.1037/a0019364.

Dawkins, S., Martin, A., Scott, J., & Sanderson, K. (2013). Building on the positives: A

psychometric review and critical analysis of the construct of psychological capital. Journal of

Occupational and Organizational Psychology,86(3), 348-370. doi:10.1111/joop.12007

De Jonge, J., & Dormann, C. (2006). Stressors, resources, and strain at work: a

longitudinal test of the triple-match principle. Journal of Applied Psychology,91(6), 1359-1374.

doi:10.1037/0021-9010.91.5.1359

Dello Russo, S., & Stoykova, P. (2015). Psychological Capital Intervention (PCI): A

Replication and Extension. Human Resource Development Quarterly,26(3), 329-347.

doi:10.1002/hrdq.21212

Demerouti, E., & Bakker, A. B. (2011). The job demands-resources model: Challenges

for future research. SA Journal of Industrial Psychology, 37(2), 01-09. doi:10.4102

/sajip.v37i2.974

Demerouti, E., Bakker, A. B., Nachreiner, F., & Schaufeli, W. B. (2001). The job

demands-resources model of burnout. Journal of Applied psychology, 86(3), 499. doi:10.1037

/0021-9010.86.3.499

Du Plessis, Y., & Barkhuizen, N. (2012). Psychological capital, a requisite for

organisational performance in South Africa. South African Journal of Economic and

Management Sciences, 15(1), 16-30.

Dyrbye, L. N., Thomas, M. R., Massie, F. S., Power, D. V., Eacker, A., Harper, W., &

Sloan, J. A. (2008). Burnout and suicidal ideation among US medical students. Annals of

internal medicine, 149(5), 334-341.

Ferdinande, P., Oosterlynck, B., Waets, P., Reper, P., Sottiaux, T., Dama, P., Biarent,

D., & Huyghens, L. (2011). Quality of Life of Intensive Care Nurses in Belgium. Unpublished

manuscript, KU Leuven, Leuven, Belgium.

vi

Fisher, R. J., & Katz, J. E. (2000). Social Desirability Bias and the Validity of

SelfReported Values. Psychology & Marketing, 17(2), 105-120. doi:10.1002/(SICI)1520-6793

(200002)17:2<105::AID-MAR3>3.0.CO;2-9

Garrosa, E., Moreno-Jimenez, B., Liang, Y., & González, J. L. (2008). The relationship

between socio-demographic variables, job stressors, burnout, and hardy personality in nurses:

An exploratory study. International Journal of Nursing Studies, 45(3), 418-427. doi:10.1016

/j.ijnurstu.2006.09.003

Hackman, J. R., & Lawler, E. E. (1971). Employee reactions to job characteristics.

Journal of applied psychology, 55(3), 259. doi:10.1037/h0031152

Hakanen, J. J., Bakker, A. B., & Demerouti, E. (2005). How dentists cope with their job

demands and stay engaged: The moderating role of job resources. European journal of oral

sciences, 113(6), 479-487. doi:10.1111/j.1600-0722.2005.00250.x

Hakanen, J. J., Bakker, A. B., & Schaufeli, W. B. (2006). Burnout and work engagement

among teachers. Journal of school psychology, 43(6), 495-513. doi:10.1016/j.jsp.2005.11.001

Hakanen, J. J., Schaufeli, W. B., & Ahola, K. (2008). The Job Demands-Resources

model: A three-year cross-lagged study of burnout, depression, commitment, and work

engagement. Work & Stress, 22(3), 224-241. doi:10.1080/02678370802379432

Halbesleben, J. R., & Demerouti, E. (2005). The construct validity of an alternative

measure of burnout: Investigating the English translation of the Oldenburg Burnout

Inventory. Work & Stress, 19(3), 208-220. doi:10.1080/02678370500340728

Hallsten, L. (2005). Burnout and wornout: concepts and data from a national

survey. Research companion to organizational health psychology, 516. doi:10.4337

/9781845423308.00044

Handel, M. (2012). Trends in Job Skill Demands in OECD Countries. OECD Social,

Employment and Migration Working Papers, 143, OECD Publishing.

vii

Hansen, N., Sverke, M., & Näswall, K. (2009). Predicting nurse burnout from demands

and resources in three acute care hospitals under different forms of ownership: A cross-sectional

questionnaire survey. International Journal of Nursing Studies, 46(1), 96-107. doi:10.1016

/j.ijnurstu.2008.08.002

Hansez I., Mairiaux P., Firket P., & Braeckman L. (2010). Onderzoek naar burnout bij

de Belgische beroepsbevolking. Geraadpleegd via http://www.werk.belgie.be

Hardy, G. E., Woods, D., & Wall, T. D. (2003). The impact of psychological stress on

absence from work. Journal of Applied Psychology, 88(2), 306-314. doi:10.1037/0021-

9010.88.2.306

Hobfoll, S. E. (1989). Conservation of resources: A new attempt at conceptualizing

stress. American psychologist, 44(3), 513. doi:10.1037/0003-066X.44.3.513

Hobfoll, S. E., Johnson, R. J., Ennis, N., & Jackson, A. P. (2003). Resource loss,

resource gain, and emotional outcomes among inner city women. Journal of personality and

social psychology, 84(3), 632. doi:10.1037/0022-3514.84.3.632

Hooftman, W.E., Mars, G.M.J, Janssen, B., Vroome de, E.M.M. & S.N.J. van den

Bossche (2015). Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden 2014. Methodologie en globale

resultaten. Leiden: TNO.

Houtman, I., Smulders, P., & Van den Berg, R. (2006). Werkdruk in Europa: omvang,

ontwikkelingen en verklaringen. Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken, 22(1), 7-21.

Hu, Q., & Schaufeli, W. B. (2011). Job insecurity and remuneration in Chinese family-

owned business workers. Career Development International, 16(1), 6-19. Doi:10.1108

/13620431111107784

Hu, Q., Schaufeli, W. B., & Taris, T. W. (2011). The Job Demands–Resources model:

An analysis of additive and joint effects of demands and resources. Journal of vocational

behavior, 79(1), 181-190. doi:10.1016/j.jvb.2010.12.009

Huneault, L., Mathieu, M. È., & Tremblay, A. (2011). Globalization and modernization:

an obesogenic combination. Obesity reviews, 12(5), 64-72. doi:10.1111/j.1467-789X.

2010.00817.x

viii

Johnson, J. V., & Hall, E. M. (1988). Job strain, work place social support, and

cardiovascular disease: A cross-sectional study of a random sample of the Swedish working

population. American Journal of Public Health, 78(10), 13361342. doi:10.2105

/AJPH.78.10.1336

Jöreskog, K.G. & Sörbom, D. (1993). LISREL VIII: user’s reference guide. Chicago:

Scientific Software International.

Karasek, R. A. (1979). Job demands, job decision latitude, and mental strain:

Implications for job redesign. Administrative Science Quarterly, 24(2), 285-308. doi:10

.2307/2392498

Karasek, R. A. (1985). Job content questionnaire and user’s guide. Lowell: University

of Massachusetts.

Kimberlin, C. L., & Winterstein, A. G. (2008). Validity and reliability of measurement

instruments used in research. American Journal of Health-system Pharmacy, 65(23), 2276-

2284. doi:10.2146/ajhp070364

King, D. W., King, L. A., Foy, D. W., Keane, T. M., & Fairbank, J. A. (1999).

Posttraumatic stress disorder in a national sample of female and male Vietnam veterans: risk

factors, war-zone stressors, and resilience-recovery variables. Journal of abnormal

psychology, 108(1), 164. doi:10.1037/0021-843X.108.1.164

Kitaoka‐Higashiguchi, K., Nakagawa, H., Morikawa, Y., Ishizaki, M., Miura, K.,

Naruse, Y., ... & Higashiyama, M. (2004). Construct validity of the Maslach Burnout Inventory‐General Survey. Stress and Health, 20(5), 255-260. doi:10.1002/smi.1030

Kobasa, S. C., & Puccetti, M. C. (1983). Personality and social resources in stress

resistance. Journal of personality and social psychology, 45(4), 839. doi:10.1037/0022-3514

.45.4.839

Korunka, C., Kubicek, B., Schaufeli, W. B., & Hoonakker, P. (2009). Work engagement

and burnout: Testing the robustness of the Job Demands-Resources model. The Journal of

Positive Psychology, 4(3), 243-255. doi:10.1080/17439760902879976

ix

Kristensen, T. S., Borritz, M., Villadsen, E., & Christensen, K. B. (2005). The

Copenhagen Burnout Inventory: A new tool for the assessment of burnout. Work &

Stress, 19(3), 192-207. doi:10.1080/02678370500297720

Kushnir, T., & Melamed, S. (1992). The Gulf War and its impact on burnout and well-

being of working civilians. Psychological Medicine: A Journal of Research in Psychiatry and

the Allied Sciences, 22, 987–995. doi:10.1017/S0033291700038551

Langballe, E. M., Falkum, E., Innstrand, S. T., & Aasland, O. G. (2006). The factorial

validity of the Maslach Burnout Inventory–General Survey in representative samples of eight

different occupational groups. Journal of Career Assessment, 14(3), 370-384. doi:10.1177

/1069072706286497

Larson, M., & Luthans, F. (2006). Potential added value of psychological capital in

predicting work attitudes. Journal of leadership & organizational studies, 13(2), 75-92.

doi:10.1177/10717919070130020601

Laschinger, H. K. S., & Fida, R. (2014). New nurses burnout and workplace wellbeing:

The influence of authentic leadership and psychological capital. Burnout Research, 1(1), 19-

28. doi:10.1016/j.burn.2014.03.002

Lee, R., & Ashforth, B.E. (1996). A meta-analytic examination of the correlates of the

three dimensions of job burnout. Journal of Applied Psychology, 81, 123–133. doi:10.1037

//0021-9010.81.2.123

Levecque, K., Roose, H., Vanroelen, C., & Van Rossem, R. (2014). Affective team

climate: A multi-level analysis of psychosocial working conditions and psychological distress

in team workers. Acta Sociologica, 57(2), 153-166. doi:10.1177/0001699313498262

Lewig, K. A., Xanthopoulou, D., Bakker, A. B., Dollard, M. F., & Metzer, J. C. (2007).

Burnout and connectedness among Australian volunteers: A test of the Job Demands–

Resources model. Journal of Vocational Behavior, 71(3), 429-445. doi:10.1016/j.jvb.2007.07

.003

Liimatainen, M. R. (2000). Mental Health in the Workplace: Situation Analyses,

Finland. GLADNET Collection, 224. Geraadpleegd via http://www.ilo.org/wcmsp5/groups

/public/@ed_emp/@ifp_skills/documents/publication/wcms_108222.pdf

x

Lindblom, K. M., Linton, S. J., Fedeli, C., & Bryngelsson, L. (2006). Burnout in the

working population: relations to psychosocial work factors. International journal of behavioral

medicine, 13(1), 51-59.

Llorens, S., Schaufeli, W., Bakker, A., & Salanova, M. (2007). Does a positive gain

spiral of resources, efficacy beliefs and engagement exist? Computers in human

behavior, 23(1), 825-841. doi:10.1016/j.chb.2004.11.012

Luthans, F., Avey, J. B., Avolio, B. J., Norman, S. M., & Combs, G. M. (2006).

Psychological capital development: toward a micro‐intervention. Journal of Organizational

Behavior, 27(3), 387-393. doi:10.1002/job.373

Luthans, F., Avey, J. B., Avolio, B. J., & Peterson, S. J. (2010). The development and

resulting performance impact of positive psychological capital. Human resource development

quarterly, 21(1), 41-67. doi:10.1002/hrdq.20034

Luthans, F., Avey, J. B., Clapp-Smith, R., & Li, W. (2008b). More evidence on the value

of Chinese workers' psychological capital: A potentially unlimited competitive resource? The

International Journal of Human Resource Management, 19(5), 818-827. doi:10.1080

/09585190801991194

Luthans, F., Avey, J. B., & Patera, J. L. (2008a). Experimental analysis of a web-based

training intervention to develop positive psychological capital. Academy of Management

Learning & Education, 7(2), 209-221.

Luthans, F., & Avolio, B. J. (2009). The point of Positive Organizational

Behaviour. Journal of Organizational behavior, 30(2), 291-307. doi:10.1002/job.589

Luthans, F., Avolio, B. J., Avey, J. B., & Norman, S. M. (2007). Positive psychological

capital: Measurement and relationship with performance and satisfaction. Personnel

psychology, 60(3), 541-572. doi:10.1111/j.1744-6570.2007.00083.x

Luthans, F., Norman, S. M., Avolio, B. J., & Avey, J. B. (2008c). The mediating role of

psychological capital in the supportive organizational climate—employee performance

relationship. Journal of organizational behavior, 29(2), 219-238. doi:10.1002/job.507

xi

Luthans, F., & Youssef, C. M. (2004). Human, social, and now positive psychological

capital management: Investing in people for competitive advantage. Organizational dynamics,

33(2), 143-160. doi:10.1016/j.orgdyn.2004.01.003

Luthans, F., & Youssef, C. M. (2007). Emerging positive organizational behavior.

Journal of management, 33(3), 321-349. doi:10.1177/0149206307300814

Mäkikangas, A., Hätinen, M., Kinnunen, U., & Pekkonen, M. (2011). Longitudinal

factorial invariance of the Maslach Burnout Inventory‐General Survey among employees with

job‐related psychological health problems. Stress and Health, 27(4), 347-352. doi:10.1002

/smi.1381

Maslach, C., & Jackson, S. E. (1981). The measurement of experienced burnout. Journal

of organizational behavior, 2(2), 99-113.

Maslach, C., & Jackson, S. E. (1986). Maslach Burnout Inventory: Manual (2nd ed.).

Palo Alto, CA: Consulting Psychologists Press.

Maslach, C., Schaufeli, W. B., & Leiter, M. P. (2001). Job burnout. Annual review of

psychology, 52(1), 397-422. doi:10.1146/annurev.psych.52.1.397

Masten, A. S., Garmezy, N., Tellegen, A., Pellegrini, D. S., Larkin, K., & Larsen, A.

(1988). Competence and stress in school children: The moderating effects of individual and

family qualities. Journal of child psychology and psychiatry, 29(6), 745-764. doi:10.1111

/j.1469-7610.1988.tb00751.x

Melamed, S., Kushnir, T., & Shirom, A. (1992). Burnout and Risk Factors for

Cardiovascular Diseases. Behavioral Medicine, 18, 53–60. doi:10.1080/08964289.1992

.9935172

Notelaers, G. & Van Veldhoven, M. (1999). Validering van de Kern-VBBA in

Vlaanderen. Nationaal Onderzoeksinstituut voor Arbeidsomstandigheden (NOVA), Brussel.

Working paper.

xii

Notelaers, G. & Van Veldhoven, M. (2001). Psychosociale arbeidsbelasting en

werkstress in Vlaanderen en Nederland. Een vergelijking tussen Vlaanderen en Nederland aan

de hand van de VBBA. Enkele resultaten en bedenkingen. In G. Vandenbroecke (red.),

Verslagboek Arbeidsmarktonderzoekdag 2001 (pp. 79-105). Leuven: Steunpunt

Werkgelegenheid, Arbeid en Vorming

Podsakoff, P. M., & Organ, D.W. (1986). Self-reports in organizational research:

Problems and prospects. Journal of Management, 12(4), 531-544. doi:10.1177

/014920638601200408

Poncet, M. C., Toullic, P., Papazian, L., Kentish-Barnes, N., Timsit, J. F., Pochard, F.,

& Azoulay, E. (2007). Burnout syndrome in critical care nursing staff. American journal of

respiratory and critical care medicine, 175(7), 698-704. doi:10.1164/rccm.200606-806OC

Prieto, L. L., Soria, M. S., F, I. M., & Schaufeli, W. (2008). Extension of the Job

Demands-Resources model in the prediction of burnout and engagement among teachers over

time. Psicothema, 20(3), 354-360.

Prins, J. T., Hoekstra‐Weebers, J. E., Gazendam‐Donofrio, S. M., Dillingh, G. S.,

Bakker, A. B., Huisman, M., & Van Der Heijden, F. M. (2010). Burnout and engagement

among resident doctors in the Netherlands: a national study. Medical education, 44(3), 236-

247. doi:10.1111/j.1365-2923.2009.03590.x

Psychosociale risico’s op het werk [Website]. (z.j.). Geraadpleegd op 7 mei 2016 via

http://www.werk.belgie.be/defaultTab.aspx?id=564

Purvanova, R. K., & Muros, J. P. (2010). Gender differences in burnout: A meta-

analysis. Journal of Vocational Behavior, 77(2), 168-185. doi:10.1016/j.jvb.2010.04.006

Qiao, H., & Schaufeli, W. B. (2011). The Convergent Validity of Four Burnout

Measures in a Chinese Sample: A Confirmatory Factor‐Analytic Approach. Applied

Psychology, 60(1), 87-111. doi:10.1111/j.1464-0597.2010.00428.x

Richardsen, A. M., & Martinussen, M. (2005). Factorial validity and consistency of the

MBI-GS across occupational groups in Norway. International Journal of Stress

Management, 12(3), 289. doi:10.1037/1072-5245.12.3.289

xiii

Rini, C. K., Dunkel-Schetter, C., Wadhwa, P. D., & Sandman, C. A. (1999).

Psychological adaptation and birth outcomes: The role of personal resources, stress, and

sociocultural context in pregnancy. Health Psychology, 18, 333–345. doi:10.1037/0278-

6133.18.4.333

Roelofs, J., Verbraak, M., Keijsers, G.P.J., De Bruin, M.B.N. & Schmidt, A.J.M. (2005).

Psychometric properties of a Dutch version of the Maslach Burnout Inventory General Survey

(MBI-DV) in individuals with and without clinical burnout. Stress and Health, 21, 17-25.

doi:10.1002/smi.1032

Ronen, S., & Malach Pines, A. (2008). Gender differences in engineers' burnout. Equal

Opportunities International, 27(8), 677-691. doi:10.1108/02610150810916749

Roth, M., Morrone, K., Moody, K., Kim, M., Wang, D., Moadel, A., & Levy, A. (2011).

Career burnout among pediatric oncologists. Pediatric blood & cancer,57(7), 1168-1173.

doi:10.1002/pbc.23121

Sanderson, K., Andrews, G. (2006). Common mental disorders in the workforce: Recent

findings from descriptive and social epidemiology. Canadian Journal of Psychiatry, 51(2), 63-

75.

Schaufeli, W. B., & Bakker, A. B. (2004). Job demands, job resources, and their

relationship with burnout and engagement: A multi‐sample study. Journal of organizational

Behavior, 25(3), 293-315. doi:10.1002/job.248

Schaufeli, W.B. & Bakker, A.B. (2013). Burnout en bevlogenheid [Burnout and work

engagement]. In W.B. Schaufeli & A.B. Bakker, A.B. (Red.). De psychologie van arbeid en

gezondheid (pp. 305-322). Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

Schaufeli, W. B., Bakker, A. B., & Van Rhenen, W. (2009). How changes in job

demands and resources predict burnout, work engagement, and sickness absenteeism. Journal

of Organizational Behavior, 30(7), 893-917. doi:10.1002/job.595

Schaufeli, W., & Enzmann, D. (1998). The burnout companion to study and practice: A

critical analysis. CRC press.

xiv

Schaufeli, W.B., Leiter, M.P., Maslach, C., & Jackson, S.E. (1996). The Maslach

Burnout Inventory-General Survey. In C. Maslach, S.E. Jackson, & M.P. Leiter (Eds.), Maslach

Burnout Inventory. Palo Alto, CA: Consulting Psychologists Press.

Schaufeli, W. B., C. Maslach, S.E. Jackson, M.P. Leiter (Eds.), Maslach Burnout

Inventory manual (3rd ed.), Consulting Psychologists Press (1996)

Schaufeli, W. B., Salanova, M., González-Romá, V., & Bakker, A. B. (2002). The

measurement of engagement and burnout: A two sample confirmatory factor analytic

approach. Journal of Happiness studies, 3(1), 71-92. doi:10.1023/A:1015630930326

Schaufeli, W. B., & Taris, T. W. (2014). A critical review of the Job Demands-

Resources Model: Implications for improving work and health. In Bridging occupational,

organizational and public health (pp. 43-68). Springer Netherlands. Doi:10.1007/978-94-007-

5640-3_4

Schaufeli, W., & Van Dierendonck, D. (1994). Burnout, een begrip gemeten. De

Nederlandse versie van de Maslach Burnout Inventory (MBI-NL). Gedrag & Gezondheid:

Tijdschrift voor Psychologie en Gezondheid.

Schaufeli, W. B., & Van Dierendonck, D. (2000). UBOS Utrechtse Burnout Schaal:

Handleiding. Swets Test Publishers.

Schutte, N., Toppinen, S., Kalimo, R. & Schaufeli, W. (2000). The factorial validity of

the Maslach Burnout Inventory – General Survey (MBI-GS) across occupational groups and

nations. Journal of Occupational and Organizational Psychology, 73, 53-66.

Schwarzer, R., & Jerusalem, M. (1995). Generalized Self-Efficacy scale. In J.

Weinman, S. Wright, & M. Johnston, Measures in health psychology: A user’s portfolio.

Causal and control beliefs (pp. 35-37). Windsor, UK: NFER-NELSON.

Sermeus, W., Aiken, L. H., Van den Heede, K., Rafferty, A. M., Griffiths, P., Moreno-

Casbas, M. T., ... & Brzostek, T. (2011). Nurse forecasting in Europe (RN4CAST): Rationale,

design and methodology. BMC nursing, 10(1), 6.

xv

Shanafelt, T. D., Balch, C. M., Bechamps, G. J., Russell, T., Dyrbye, L., Satele, D., ...

& Freischlag, J. A. (2009). Burnout and career satisfaction among American surgeons. Annals

of surgery, 250(3), 463-471. doi:10.1097/SLA.0b013e3181ac4dfd

Shirom, A., & Melamed, S. (2006). A comparison of the construct validity of two

burnout measures in two groups of professionals. International Journal of Stress

Management, 13(2), 176. doi:10.1037/1072-5245.13.2.176

Sihag, P., & Sarikwal, L. (2015). Effect of perceived organizational support on

psychological capital-A study of IT industries in Indian framework.

Spector, P. E., & Jex, S. M. (1991). Relations of job characteristics from multiple data

sources with employee affect, absence, turnover intentions, and health. Journal of Applied

Psychology, 76(1), 46. doi:10.1037/0021-9010.76.1.46

Stajkovic, A. D., & Luthans, F. (1998). Self-efficacy and work-related performance: A

meta-analysis. Psychological bulletin, 124(2), 240. doi:10.1037/0033-2909.124.2.240

Stansfeld, S., Feeney, A., Head, J., Canner, R., North, F., & Marmot, M. (1995).

Sickness absence for psychiatric illness: The Whitehall II study. Social Science & Medicine,

20(2), 189-197. doi:10.1016/0277-9536(94)E0064-Y

Sverke, M., Hellgren, J., & Näswall, K. (2006). Job insecurity: A literature review.

Arbetslivsinstitutet.Geraadpleegd via https://www.researchgate.net/profile/Magnus_Sverke

/publication/255649626_Job_insecurity_A_literature_review/links/0c9605383453d70c9b000

000.pdf

Swider, B. W., & Zimmerman, R. D. (2010). Born to burnout: A meta-analytic path

model of personality, job burnout, and work outcomes. Journal of Vocational Behavior, 76(3),

487-506. doi:10.1016/j.jvb.2010.01.003

Taris, T. W., Le Blanc, P. M., Schaufeli, W. B., & Schreurs, P. J. (2005). Are there

causal relationships between the dimensions of the Maslach Burnout Inventory? A review and

two longitudinal tests. Work & Stress, 19(3), 238-255. doi:10.1080/02678370500270453

xvi

Taris, T.W., Schreurs, P.J.G. & Schaufeli, W.B. (1999). Construct validity of the

Maslach Burnout Inventory – General Survey: a two-sample examination of its factor structure

and correlates. Work & Stress, 13, 223-237. doi:10.1080/026783799296039

Tennant, C. (2001). Work-related stress and depressive disorders. Journal of

psychosomatic research, 51(5), 697-704. doi:10.1016/S0022-3999(01)00255-0

Thoits, P. A. (1994). Stressors and problem-solving: The individual as psychological

activist. Journal of Health and Social Behavior, 35(2), 143-160.

Tibbs, S., Green, M., Wheeler, C., Carnody-Bubb, M. (2015). The relationship between

a leader’s authentic leadership and psychological capital from the follower’s perspective.

International journal of management science, 6(6), 304-315.

Turner, R. J., Lloyd, D. A., & Roszell, P. (1999). Personal resources and the social

distribution of depression. American journal of community psychology,27(5), 643-672.

doi:10.1023/A:1022189904602

Van de Ven, B., Jonge, J., & Vlerick, P. (2014). Testing the Triple‐Match Principle in

the Technology Sector: A Two‐Wave Longitudinal Panel Study. Applied Psychology, 63(2),

300-325. doi:10.1111/j.1464-0597.2012.00523.x

Van den Broeck, A., Van Ruysseveldt, J., Smulders, P., & De Witte, H. (2011). Does

an intrinsic work value orientation strengthen the impact of job resources? A perspective from

the Job Demands–Resources Model. European Journal of Work and Organizational

Psychology, 20(5), 581-609. doi:10.1080/13594321003669053

Van den Broeck, A., Vansteenkiste, M., De Witte, H., & Lens, W. (2008). Explaining

the relationships between job characteristics, burnout, and engagement: The role of basic

psychological need satisfaction. Work & Stress,22(3), 277-294. doi:10.1080

/02678370802393672

Van Veldhoven M. (1996). Psychosociale arbeidsbelasting en werkstress. Lisse: Swets

& Zeitlinger.

Van Veldhoven, M. V., Meijman, T. F., Broersen, J. P. J., & Fortuin, R. J. (2002).

Handleiding VBBA. Amsterdam: SKB Vragenlijst Service.

xvii

Vandenbroeck, S., Vanbelle, E., De Witte, H., Moerenhout, E., Sercu, M., De Man, H.,

…, Godderis, L. (2012). Een onderzoek naar burn-out en bevlogenheid bij artsen en

verplaagkundigen in Belgische ziekenhuizen. Geraadpleegd via www.werk.belgie.be

/WorkArea/DownloadAsset.aspx?id=39770

Vanheule, S., Rosseel, Y., Vlerick, P., Van de Ven, B., & Declercq, F. (2012).

Onderzoeksnotitie: De factoriële validiteit en meetinvariantie van de Utrechtse Burnout

Schaal. Gedrag en Organisatie, 25(2), 192.

Vets, C., Notelaers, G., & De Witte, H. (2009). Analyse van de psychosociale

arbeidsbelasting in België: Samenvatting van 10 jaar onderzoek op basis van de DiOVA-

databank. Leuven.

Vink, J.T., Ouweneel, & Le Blanc (2010). Psychologische hulpbronnen voor bevlogen

werknemers: Psychologisch kapitaal in het job demands-resources model. [Masterproef].

Utrecht: Universiteit van Utrecht

Weel, A.N.H. & Broersen, J.P.J. (1995). Verslag van het project PAGO-module

werkstress. Amsterdam: SKB.

Welzijnswet 2014. (2014, 28 maart). Geraadpleegd op 7 mei 2016, via http://www.werk

.belgie.be/defaultTab.aspx?id=564

West, C. P., Shanafelt, T. D., & Kolars, J. C. (2011). Quality of life, burnout, educational

debt, and medical knowledge among internal medicine residents. Jama, 306(9), 952-960.

doi:10.1001/jama.2011.1247

Worley, J. A., Vassar, M., Wheeler, D. L., & Barnes, L. L. (2008). Factor structure of

scores from the Maslach Burnout Inventory: A review and meta-analysis of 45 exploratory and

confirmatory factor-analytic studies. Educational and Psychological Measurement, 68(5), 797-

823. doi:10.1177/0013164408315268

Wright, T. A. & Cropanzano, R. (2000). Psychological well-being and job satisfaction

as predictors of job performance. Journal of Occupational Health Psychology, 5(1), 84-94.

doi:10.1037/1076-8998.5.1.84

xviii

Wu, S., Zhu, W., Wang, Z., Wang, M., & Lan, Y. (2007). Relationship between burnout

and occupational stress among nurses in China. Journal of advanced nursing, 59(3), 233-239.

doi:10.1111/j.1365-2648.2007.04301.x

Xanthopoulou, D., Bakker, A. B., Demerouti, E., & Schaufeli, W. B. (2009). Reciprocal

relationships between job resources, personal resources, and work engagement. Journal of

Vocational behavior, 74(3), 235-244. doi:10.1016/j.jvb.2008.11.003

Xanthopoulou, D., Bakker, A. B., Demerouti, E., & Schaufeli, W. B. (2007b). The role

of personal resources in the job demands-resources model. International journal of stress

management, 14(2), 121. doi:10.1037/1072-5245.14.2.121

Xanthopoulou, D., Bakker, A. B., Dollard, M. F., Demerouti, E., Schaufeli, W. B., Taris,

T. W., & Schreurs, P. J. (2007a). When do job demands particularly predict burnout? The

moderating role of job resources. Journal of managerial psychology, 22(8), 766-786. doi:10

.1108/02683940710837714

Ybema, J. F., Smulders, P. G., & Bongers, P. M. (2010). Antecedents and consequences

of employee absenteeism: A longitudinal perspective on the role of job satisfaction and

burnout. European Journal of Work and Organizational Psychology, 19(1), 102-124. doi:10

.1080/13594320902793691

1

Bijlage 1: Vragenlijst

Geachte Meneer, Mevrouw,

Mijn naam is Elien Moereels, ik ben een studente bedrijfseconomie aan de UGent. In het

kader van mijn masterproef doe ik onderzoek omtrent burn-out. Om mijn onderzoek te

kunnen voltooien ben ik op zoek naar mensen die momenteel werkzaam zijn op de

arbeidsmarkt en bereid zijn om mee te werken aan het onderzoek.

U kunt meewerken aan dit onderzoek door onderstaande vragenlijst in te vullen.

uw antwoorden worden vertrouwelijk behandeld en enkel gebruikt voor

onderzoeksdoeleinden, in GEEN enkel geval zal een ander persoon deze resultaten te zien

krijgen. Het invullen van de complete vragenlijst zal ongeveer 25 minuten van uw tijd in

beslag nemen.

Bovendien maakt u kans op een bon ter waarde van €30. Indien u kans wil maken op een bon,

vergeet dan zeker niet uw e-mailadres in te vullen!

Alvast hartelijk dank voor uw deelname!

Elien Moereels

Universiteit Gent

[email protected]

Wat is uw geslacht?

ο Man

ο Vrouw

Wat is uw geboortejaar?

(open vraag)

Welke situatie is het meest op u van toepassing?

ο Geen partner

ο Partner, niet samenwonend

ο Partner, samenwonend

ο Gehuwd

ο Gescheiden

ο Weduwe

Wat is uw hoogst behaalde diploma?

2

ο Geen diploma

ο Lager onderwijs

ο Lager secundair

ο Hoger secundair

ο Hoger onderwijs niet universitair

ο Hoger onderwijs universitair

ο Doctoraat

Welke van de onderstaande opties omschrijven uw beroep momenteel het beste? Kies de

functie die u momenteel het meeste uren in de week uitvoert.

ο Student stop

ο Gepensioneerd stop

ο Werkloos stop

ο Werknemer

ο Werkgever of zelfstandig ondernemer (eigen bedrijf)

Welk soort contract heeft u?

ο Vast contract (contract van onbepaalde duur, statutair ambtenaar,...)

ο Tijdelijk contract (contract van bepaalde duur, vervangingscontract, interim,

uitzendarbeid....)

ο Andere (open vraag)

Hoe kan u uw huidige arbeidstijd best omschrijven?

ο Ik werk voltijds

ο Ik werk deeltijds maar toch minstens 60%

ο Ik werk deeltijds, minder dan 60%

Binnen welke sector is de organisatie actief?

ο Profit

ο Non-profit

ο Ik weet het niet

Wat zijn de professionele activiteiten van uw organisatie? Wat wordt er gemaakt,

aangeboden of verkocht? Beschrijf kort.

(open vraag)

Wat is uw functie? Beschrijf kort.

(open vraag)

3

Hoe lang oefent u uw huidige functie al uit?

(tekstvlak) jaar

Hoe lang werkt u al bij uw huidige werkgever?

(tekstvlak) jaar

De volgende uitspraken hebben betrekking op hoe u uw werk beleeft en hoe u zich

daarbij voelt. Wilt u aangeven hoe vaak iedere uitspraak op u van toepassing is door het

best passende antwoord aan te duiden. (UBOS-A: Schaufeli & Van Dierendonck, 2000)

(1 = nooit, 2 = sporadisch (een keer per jaar), 3 = af en toe (eens per maand of minder), 4 =

regelmatig (een paar keer per maand), 5 = dikwijls (eens per week), 6 = zeer dikwijls (een

paar keer per week), 7 = altijd (dagelijks))

Emotionele uitputting (5 items)

Ik voel me mentaal uitgeput door mijn werk.

Een hele dag werken vormt een zware belasting voor mij.

Ik voel me “opgebrand” door mijn werk.

Aan het einde van een werkdag voel ik me leeg.

Ik voel me vermoeid als ik ‘s morgens opsta en er weer een werkdag voor me ligt.

Depersonalisatie (4 items)

Ik twijfel aan het nut van mijn werk.

Ik merk dat ik teveel afstand heb gekregen van mijn werk.

Ik ben niet meer zo enthousiast als vroeger over mijn werk.

Ik ben cynischer geworden over de effecten van mijn werk.

Professionele bekwaamheid (6 items)

Ik weet de problemen in mijn werk goed op te lossen.

Ik heb het gevoel dat ik met mijn werk een positieve bijdrage lever aan het functioneren van

de organisatie.

Ik vind dat ik mijn werk goed doe.

Als ik op mijn werk iets afrond, vrolijkt me dat op.

Ik heb in deze baan veel waardevolle dingen bereikt.

Op mijn werk blaak ik van zelfvertrouwen.

4

Hieronder staan uitspraken die beschrijven hoe u op dit moment tegen uw werk

aankijkt. Lees aandachtig en duid aan in welke mate je het eens of oneens bent met elke

uitspraak.

(1 = helemaal mee oneens, 2 = mee oneens, 3 = een beetje mee oneens, 4 = een beetje mee

eens, 5 = mee eens, 6 = helemaal mee eens)

Zelf-effectiviteit (Items gebaseerd op Schwarzer & Jeruzalem, 1995 gebruikt door Vink,

Ouweneel en Le Blanc, 2010) (5 items)

Ik vertrouw erop dat ik, als ik mij in een

moeilijke situatie bevind in mijn werk, een

oplossing kan vinden

If I should find myself in a jam at work, I

could think of many ways to get out of it

Op dit moment streef ik mijn werkdoelen op

energieke wijze na

At the present time, I am energetically

pursuing my work goals

Er zijn veel manieren om problemen op te

lossen There are lots of ways around any problem

Op dit moment beschouw ik mijzelf als

succesvol in mijn werk

Right now I see myself as being pretty

successful at work

Ik kan veel manieren bedenken om mijn

huidige werkdoelen te bereiken

I can think of many ways to reach my

current work goals

Op dit moment bereik ik de doelstellingen

die ik in mijn werk voor mezelf gesteld heb

At this time, I am meeting the work goals

that I have set for myself

Hoop (Luthans, Avolio, Avey, & Norman, 2007) (6 items)

Ik vertrouw erop dat ik, als ik mij in een

moeilijke situatie bevind in mijn werk, een

oplossing kan vinden

If I should find myself in a jam at work, I

could think of many ways to get out of it

Op dit moment streef ik mijn werkdoelen op

energieke wijze na

At the present time, I am energetically

pursuing my work goals

Er zijn veel manieren om problemen op te

lossen

There are lots of ways around any problem

Op dit moment beschouw ik mijzelf als

succesvol in mijn werk

Right now I see myself as being pretty

successful at work

Ik kan veel manieren bedenken om mijn

huidige werkdoelen te bereiken

I can think of many ways to reach my

current work goals

Op dit moment bereik ik de doelstellingen

die ik in mijn werk voor mezelf gesteld heb

At this time, I am meeting the work goals

that I have set for myself

5

Weerbaarheid (Luthans, Avolio, Avey, & Norman, 2007) (6 items)

Als ik een tegenslag heb op mijn werk, heb ik

er moeite mee om er weer bovenop te komen

en verder te gaan

When I have a setback at work, I have trouble

recovering from it, moving on

Normaal gesproken kan ik in mijn werk goed

omgaan met moeilijkheden

I usually manage difficulties one way or

another at work

Ik kan goed zonder hulp van anderen werken

als dat nodig is

I can be ‘on my own’, so to speak, at work if I

have to

Gewoonlijk neem ik stressvolle dingen in het

werk er gewoon bij I usually take stressful things at work in stride

Moeilijke momenten in het werk kan ik best

aan, want ik heb al voor hetere vuren gestaan

I can get through difficult times at work

because I’ve experienced difficulty before

Ik kan veel zaken tegelijk behandelen in mijn

werk

I feel I can handle many things at a time at

this job

Optimisme (Luthans, Avolio, Avey, & Norman, 2007) (6 items)

Ik ga uit van een goede afloop, ook als er

dingen onzeker zijn in mijn werk.

When things are uncertain for me at work, I

usually expect the best

Als er iets fout kan gaan in mijn werk, dan

gaat het ook fout.

If something can go wrong for me work-wise,

it will

Ik bekijk mijn werk altijd van de zonnige

kant.

I always look on the bright side of things

regarding my job.

Ik ben optimistisch wat betreft mijn toekomst

binnen het werk.

I’m optimistic about what will happen to me

in the future as it pertains to work

Zaken in mijn werk lopen nooit zoals ik dat

zou willen.

In this job, things never work out the way I

want them to

Mijn motto in het werk is: achter de wolken

schijnt de zon.

I approach this job as if ‘every cloud has a

silver lining’

6

De volgende vragen hebben betrekking op hoe u uw werksituatie beleeft. Wilt u

aangeven hoe vaak iedere situatie op u van toepassing is door het best passende

antwoord aan te duiden. (VBBA: Van Veldhoven, 1996)

(1 = nooit, 2 = heel af en toe, 3 = soms, 4 = vaak, 5 = altijd)

Werkdruk (11 items)

Moet u erg snel werken?

Heeft u te veel werk te doen?

Moet u extra hard werken om iets af te krijgen?

Werkt u onder tijdsdruk?

Moet u zich haasten?

Kunt u uw werk op uw gemak doen?

Heeft u te maken met een achterstand in uw werkzaamheden?

Heeft u te weinig werk?

Heeft u problemen met het werktempo?

Heeft u problemen met de werkdruk?

Zou u het kalmer aan willen doen in uw werk?

Emotionele belasting (7 items)

Is uw werk emotioneel zwaar?

Wordt u in uw werk met dingen geconfronteerd die u persoonlijk raken?

Wordt er door anderen een persoonlijk beroep op u gedaan in uw werk?

Voelt u zich persoonlijk aangevallen of bedreigd in uw werk?

Heeft u in uw werk contacten met lastige klanten of patiënten?

Moet u voor uw werk mensen kunnen overtuigen of overreden?

Komt u door uw werk in aangrijpende situaties terecht?

Geestelijke belasting (7 items)

Vraagt uw werk veel concentratie?

Moet u erg precies werken?

Moet u op veel dingen tegelijk letten tijdens uw werk?

Vereist uw werk dat u er steeds bij moet nadenken?

Vereist uw werk dat u er voortdurend uw aandacht bij moet houden?

Moet u in uw werk veel onthouden?

Vereist uw werk grote zorgvuldigheid?

Toekomstonzekerheid (4 items)

Heeft u behoefte aan meer zekerheid of u over een jaar nog werk zult hebben?

Heeft u behoefte aan meer zekerheid of u uw huidige baan het komende jaar zult houden?

Heeft u behoefte aan meer zekerheid of u uw huidige functie-niveau het komende jaar zult

behouden?

Heeft u behoefte aan meer zekerheid of uw huidige afdeling/bedrijf over een jaar nog bestaat?

7

Autonomie (11 items)

Heeft u vrijheid bij het uitvoeren van uw werkzaamheden?

Heeft u invloed op de planning van uw werkzaamheden?

Heeft u invloed op het werktempo?

Kunt u zelf bepalen hoe u uw werk uitvoert?

Kunt u uw werk even onderbreken als u dat nodig vindt?

Kunt u zelf de volgorde van uw werkzaamheden bepalen?

Kunt u mee beslissen over het tijdstip waarop iets af moet zijn?

Kunt u zelf bepalen hoeveel tijd u aan een bepaalde activiteit besteedt?

Lost u problemen in uw werkzaamheden zelf op?

Kunt u uw werk zelf indelen?

Kunt u zelf de inhoud van uw werkzaamheden bepalen?

Feedback (7 items)

Krijgt u voldoende informatie over het doel van uw werk?

Krijgt u voldoende informatie over het resultaat van uw werk?

Biedt uw werk mogelijkheden om erachter te komen hoe goed u uw werk doet?

Biedt uw werk rechtstreeks informatie over hoe goed u uw werk doet?

Geeft uw directe leiding u informatie over hoe goed u uw werk doet?

Geven uw collega’s u informatie over hoe goed u uw werk doet?

Kunt u in uw werk beschikken over voldoende gegevens en informatie?

Relatie met collega’s (9 items)

Kunt u op uw collega’s rekenen wanneer u het in uw werk wat moeilijk krijgt?

Kunt u als dat nodig is uw collega’s om hulp vragen?

Is uw verstandhouding met uw collega’s goed?

Heeft u conflicten met uw collega’s?

Voelt u zich in uw werk gewaardeerd door uw collega’s?

Heeft u te maken met agressie van uw collega’s?

Zijn uw collega’s vriendelijk tegen u?

Heerst er tussen u en uw collega’s een prettige sfeer?

Doen zich tussen u en uw collega’s vervelende gebeurtenissen voor?

8

Inspraak (8 items)

Kunt u met uw directe leiding praten over problemen op het werk?

Heeft u veel te zeggen over wat er gebeurt op uw werkplek?

Kunt u mee beslissen over dingen die met uw werk te maken hebben?

Kunt u met uw directe leiding voldoende overleggen over uw werk?

Kunt u mee bepalen wat wel en wat niet tot uw taak behoort?

Kunt u mee beslissen over de aard van uw werkzaamheden?

Heeft u rechtstreeks invloed op beslissingen van uw afdeling/bedrijf?

Heeft u invloed op de verdeling van het werk onder u en uw collega’s?

We zijn aan het einde van de vragenlijst gekomen. Gelieve op de knop ‘verstuur’ te klikken

om de vragenlijst af te ronden. Hartelijk bedankt voor uw tijd!

Indien uw kans wilt maken op een bon ter waarde van €30, vergeet dan zeker niet om uw e-

mailadres in te vullen.

(tekstvak)

Indien u opmerkingen zou hebben omtrent de vragenlijst of verdere vragen omtrent de

resultaten van dit onderzoek, kan u mij steeds contacteren via mail op het adres:

[email protected]

Met vriendelijke groeten,

Elien Moereels

9

Bijlage 2.1: Factoranalyse burn-out UBOS-A (15 items)

Items Factor 1 Factor 2 Factor 3

Uitputting_1 .89

Uitputting _2 .76 .24

Uitputting _3 .84 .29

Uitputting _4 .84 .20

Uitputting _5 .71 .34

Cynisme_1 .37 .76 .23

Cynisme _2 .43 .71

Cynisme _3 .43 .78

Cynisme _4 .43 .77

BekwaamheidR_1 .23 .77

BekwaamheidR _2 .53 .62

BekwaamheidR _3 .20 .80

BekwaamheidR _4 .44 .62

BekwaamheidR _5 .57 .56

BekwaamheidR _6 .28 .73

Methode: Principal Component Analysis.

Rotatie method: Varimax with Kaiser Normalization.

Enkel factorladingen hoger dan .20 worden weergeven

10

Bijlage 2.2: Factoranalyse UBOS-A (13 items)

Items Factor 1 Factor 2 Factor 3

Uitputting_1 .88 .21

Uitputting _2 .73 .25 .27

Uitputting _3 .82 .35

Uitputting _4 .84 .24

Uitputting _5 .71 .37

Cynisme_1 .28 .80 .24

Cynisme _2 .32 .78

Cynisme _3 .35 .83

Cynisme _4 .33 .83

BekwaamheidR_1 .79

BekwaamheidR _3 .84

BekwaamheidR _4 .40 .60

BekwaamheidR _6 .29 .74

Methode: Principal Component Analysis

Rotatie method: Varimax met Kaiser Normalisatie

Enkel factorladingen hoger dan .20 worden weergeven

11

Bijlage 3.1: Factoranalyses PsyCap (23 items)

Items Factor 1 Factor 2 Factor 3 Factor 4

Zelf-effectiviteit_1 .73 .25

Zelf-effectiviteit _2 .82 .21

Zelf-effectiviteit _3 .59

Zelf-effectiviteit _4 .68 .40

Zelf-effectiviteit _5 .70 .32

Hoop_1 .69 .30 .33

Hoop_2 .34 .76

Hoop_3 .38 .37 .25

Hoop_4 .51 .55 .23

Hoop_5 .39 .48 .24 .27

Hoop_6 .37 .67

WeerbaarheidR_1 .28 .61

Weerbaarheid_2 .38 .22 .57 .23

Weerbaarheid_3 .69

Weerbaarheid_4 .30 .22 .68

Weerbaarheid_5 .33 .25 .60 .26

Weerbaarheid_6 .28 .68

Optimisme_1 .30 .40 .47 .32

OptimismeR_2 .78

Optimisme_3 .79 .22

Optimisme_4 .80 .20

OptimismeR_5 .25 .76

Optimisme_6 .67 .26

Methode: Principal Component Analysis

Rotatie method: Varimax met Kaiser Normalisatie

Enkel factorladingen hoger dan .20 worden weergeven

12

Bijlage 3.2: Factoranalyse PsyCap (14 items)

Items Factor 1 Factor 2 Factor 3

Zelf-effectiviteit_1 .67 .38

Zelf-effectiviteit _2 .72 .37

Zelf-effectiviteit _3 .60

Zelf-effectiviteit _4 .78

Zelf-effectiviteit _5 .59 .47

Hoop_2 .66 .42

Hoop_6 .66 .38

Weerbaarheid_2 .38 .62 .26

Weerbaarheid_3 .70

Weerbaarheid_4 .30 .68 .23

Weerbaarheid_5 .35 .62 .31

Weerbaarheid_6 .24 .67

OptimismeR_2 .21 .74

OptimismeR_5 .81

Methode: Principal Component Analysis

Rotatie method: Varimax met Kaiser Normalisatie

Enkel factorladingen hoger dan .20 worden weergeven

13

Bijlage 4.1: Job demands (29 items)

Items Factor 1 Factor 2 Factor 3 Factor 4 Factor 5 Factor 6

Werkdruk_1 .79

Werkdruk_2 .67 .45

Werkdruk_3 .72 .25 .27

Werkdruk_4 .26 .76

Werkdruk_5 .83 .20

WerkdrukR_6 .70 .20

Werkdruk_7 .24 .39 .59

WerkdrukR_8 .32 .66

Werkdruk_9 .23 .83

Werkdruk_10 .24 .84

Werkdruk_11 .37 .70

Emotionele Belasting_1 .80 .26

Emotionele Belasting _2 .82

Emotionele Belasting _3 .49

Emotionele Belasting _4 .26 .49 .33

Emotionele Belasting _5 .59

Emotionele Belasting _6 .42 .41

Emotionele Belasting _7 .81

Geestelijke Belasting_1 .82

Geestelijke Belasting _2 .81

Geestelijke Belasting _3 .64 .33

Geestelijke Belasting _4 .71 .43

Geestelijke Belasting _5 .79 .22

Geestelijke Belasting _6 .64 .24 .22

Geestelijke Belasting _7 .81

Toekomstonzekerheid_1 .92

Toekomstonzekerheid_2 .95

Toekomstonzekerheid_3 .93

Toekomstonzekerheid_4 .84

Methode: Principal Component Analysis

Rotatie method: Varimax met Kaiser Normalisatie

Enkel factorladingen hoger dan .20 worden weergeven

14

Bijlage 4.2: Factoranalyse job demands (26 items)

Items Factor 1 Factor 2 Factor 3 Factor 4 Factor 5

Werkdruk_1 .76

Werkdruk_2 .77

Werkdruk_3 .77 .22

Werkdruk_4 .77 .26

Werkdruk_5 .82

WerkdrukR_6 .74

Werkdruk_9 .25 .83

Werkdruk_10 .28 .85

Werkdruk_11 .41 .71

Emotionele Belasting_1 .81 .23

Emotionele Belasting _2 .84

Emotionele Belasting _3 .48

Emotionele Belasting _4 .28 .48 .32

Emotionele Belasting _5 .57

Emotionele Belasting _7 .82

Geestelijke Belasting_1 .82

Geestelijke Belasting _2 .80

Geestelijke Belasting _3 .29 .64

Geestelijke Belasting _4 .21 .73

Geestelijke Belasting _5 .80

Geestelijke Belasting _6 .21 .65 .25

Geestelijke Belasting _7 .80

Toekomstonzekerheid_1 .93

Toekomstonzekerheid_2 .95

Toekomstonzekerheid_3 .93

Toekomstonzekerheid_4 .84

Methode: Principal Component Analysis

Rotatie method: Varimax met Kaiser Normalisatie

Enkel factorladingen hoger dan .20 worden weergeven

15

Bijlage 5.1: Factoranalyse job resources (35 items)

Items Factor 1 Factor 2 Factor 3 Factor 4 Factor 5 Factor 6

Autonomie_1 .75

Autonomie_2 .69 .23

Autonomie_3 .74

Autonomie_4 .70

Autonomie_5 .66 .30

Autonomie_6 .80

Autonomie_7 .66 .35

Autonomie_8 .77

Autonomie_9 .29 -.60

Autonomie_10 .82

Autonomie_11 .62 .34

Feedback_1 .25 .21 .60

Feedback_2 .20 .77

Feedback_3 .86

Feedback_4 .81

Feedback_5 .21 .62 .52

Feedback_6 .21 .46 .22 .44

Feedback_7 .35 .21 .50

Steun_1 .84

Steun_2 .81

Steun_3 .80 .26

SteunR_4 .80

Steun_5 .73 .22

SteunR_6 .33 .57

Steun_7 .73 .41

Steun_8 .69 .39

SteunR_9 .76

Inspraak_1 .38 .36 .24 .54

Inspraak_2 .28 .75

Inspraak_3 .31 .75 .27

Inspraak_4 .25 .30 .45 .33 .49

Inspraak_5 .35 .69 .23

Inspraak_6 .45 .73

Inspraak_7 .80

Inspraak_8 .25 .71

Methode: Principal Component Analysis

Rotatie method: Varimax met Kaiser Normalisatie

Enkel factorladingen hoger dan .20 worden weergeven

16

Bijlage 5.2: Factoranalyse job resources (30 items)

Items Factor 1 Factor 2 Factor 3 Factor 4 Factor 5

Autonomie_1 .76

Autonomie_2 .70 .23

Autonomie_3 .74

Autonomie_4 .71

Autonomie_5 .63

Autonomie_6 .80

Autonomie_7 .65 .37

Autonomie_8 .77

Autonomie_10 .82

Autonomie_11 .64 .33

Feedback_1 .25 .64

Feedback_2 .79

Feedback_3 .87

Feedback_4 .80

Feedback_7 .20 .36 .20 .51

Steun_1 .85

Steun_2 .83

Steun_3 .81 .25

SteunR_4 .78

Steun_5 .71 .21

SteunR_6 .36 .54

Steun_7 .73 .40

Steun_8 .69 .39

SteunR_9 .79

Inspraak_2 .28 .76

Inspraak_3 .31 .75 .28

Inspraak_5 .33 .70 .24

Inspraak_6 .44 .73

Inspraak_7 .80

Inspraak_8 .25 .71

Methode: Principal Component Analysis

Rotatie method: Varimax met Kaiser Normalisatie

Enkel factorladingen hoger dan .20 worden weergeven