De koloniale ervaring bij Couperus en...

123
Universiteit Gent Academiejaar 2006-2007 De koloniale ervaring bij Couperus en Haasse Een contrapuntische en ruimtelijke analyse van De stille kracht en Heren van de thee Promotor: Prof. dr. Anne Marie Musschoot Verhandeling voorgelegd aan de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte voor het verkrijgen van de graad van licentiaat in de taal- en letterkunde: Germaanse talen, door Veerle V. A. Vandewalle

Transcript of De koloniale ervaring bij Couperus en...

Page 1: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

Universiteit Gent

Academiejaar 2006-2007

De koloniale ervaring bij Couperus en Haasse Een contrapuntische en ruimtelijke analyse van De stille kracht en Heren van de thee

Promotor:

Prof. dr. Anne Marie Musschoot

Verhandeling voorgelegd aan de Faculteit

Letteren en Wijsbegeerte voor het

verkrijgen van de graad van licentiaat in de

taal- en letterkunde: Germaanse talen, door

Veerle V. A. Vandewalle

Page 2: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring
Page 3: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

Universiteit Gent

Academiejaar 2006-2007

De koloniale ervaring bij Couperus en Haasse Een contrapuntische en ruimtelijke analyse van De stille kracht en Heren van de thee

Promotor:

Prof. dr. Anne Marie Musschoot

Verhandeling voorgelegd aan de Faculteit

Letteren en Wijsbegeerte voor het

verkrijgen van de graad van licentiaat in de

taal- en letterkunde: Germaanse talen, door

Veerle V. A. Vandewalle

Page 4: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

WOORD VOORAF

In dit woord vooraf wens ik de mensen die op een of andere manier bijdroegen tot deze

scriptie te bedanken.

Eerst en vooral mijn promotor, prof. dr. Anne Marie Musschoot. Zij reikte me de

mogelijkheden aan om tot het huidige onderwerp te komen en stond me steeds bij met raad en

daad. Ik wil haar bedanken voor de steun en het vertrouwen dat ze in mij stelde en het geduld

dat ze voor mij opbracht. Daarnaast wens ik prof. dr. Jürgen Pieters te bedanken. Hij maakte

me wegwijs in de post-koloniale literatuurstudie en ook bij hem kon ik steeds terecht met

vragen. Hij las zeer bereidwillig het eerste hoofdstuk over Said en ik ben hem dankbaar voor

zijn geleverde commentaar. Ten slotte richt ik een woord van dank aan de mensen van de

vakgroep Nederlandse Literatuur en het personeel van de centrale bibliotheek die praktisch

een steentje bijdroegen. Ik denk hier vooral aan Agnes Gelaude en Katrien De Clercq.

Ik wil bij deze ook mijn ouders bedanken. Zij boden mij in eerste instantie de

mogelijkheid Germaanse Talen te studeren. Ik wil hen bedanken voor hun geduld, steun,

vertrouwen en ouderlijke liefde die een student altijd kan gebruiken. Ik wens daarnaast mijn

collega-studenten Marijke Van Damme, Sarah Vanparys en Eveline Steenhout te bedanken

voor de vriendschap en steun tijdens onze vier jaar durende opleiding. Daarenboven wil ik

Marijke en mijn vriend Ruben Lambert speciaal bedanken voor hun oprechte en

bemoedigende woorden en de kritische opmerkingen die ze toevoegden aan deze scriptie.

Liefde en steun kreeg ik natuurlijk van meerdere familieleden en vrienden en ik ben hen daar

allen heel dankbaar voor.

Afbeelding op het titelblad en bijhorende verklaring:

De afbeelding op het titelblad is het wapen van Indonesië. Het wordt de Garuda Pancasila genoemd en bestaat uit een garoeda met een schild op zijn borst. De garoeda zelf symboliseert de onafhankelijkheiddag en op het schild wordt de Pancasila gesymboliseerd: de ster, de gesloten ketting, de waringinboom, de bateng, de rijsthalm en katoentak. De garoeda houdt ook een opschrift vast ‘Bhinneka Tunggal Ika’, wat ‘Eenheid in verscheidenheid’ betekent.

Wikipedia, de vrije encyclopedie, 31/03/2007 (04:55), ‘Wapen van Indonesië’, Wikipedia. <http://nl.wikipedia.org/wiki/Wapen_van_Indonesi%C3%AB> (30/04/2007)

Page 5: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

Inhoudsopgave Algemeen inleidend 1

DEEL 1

I. Edward Saids koloniale discours theorie

1. Inleiding 4

2. Situering 4

2.1. Biografie 4

2.2. Post-koloniale literatuurstudie 7 2.2.1. Said binnen de literatuurwetenschap 7 2.2.2. Post-koloniale literatuurstudie 9

3. Cultuur en imperialisme 11

3.1. Cultuur en imperialisme: de twee sleutelbegrippen 11 3.1.1. Cultuur 11 3.1.2. Imperialisme 12 3.1.3. De correlatie tussen cultuur en imperialisme 13

3.2. De imperiale houding 14 3.2.1. Beschavingsidee 15 3.2.2. Europese superioriteit 16

3.3. De imperiale houding in de literatuur 16 3.3.1. Gedrags-en referentiepatronen 16 3.3.2. Interpretatieve gevolgen van de gedrags- en referentiepatronen 18

3.4. Andere belangrijke begrippen in Saids denken 18 3.4.1. Territoria 18 3.4.2. Tijd 19 3.4.3. Verzet 20

4. Analysemethode 21

4.1. Inzichten door het contrapuntische lezen 23 4.1.1. Uitingen van de imperiale houding 23 4.1.2. Territoria, tijd en verzet in de literatuur 24

4.2. Gevolg: tegenstrijdige beleving 26

5. Casestudy: Kim van Kipling 27

5.1. Algemene situering en contextualisering 27

5.2. Korte inhoud 28

Page 6: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

5.3. Contrapuntische lezing 29

II. De romanruimte

1. Inleiding 36

2. Place-based history 36

3. Een analyse van de ruimte 37

3.1. Inleiding 37

3.2. Binnenliteraire ruimte 38 3.2.1. Statische ruimte 39 3.2.2. Dynamische ruimte 41

3.3. Buitenliteraire ruimte 43 4. Weisgerber versus Said 44

5. Besluit 45

DEEL 2 Historische inleiding 47

III. De kritische Couperus: Oost versus West

1. Couperus 49

1.1. Biografie 49

1.2. Werk 51

2. De stille kracht 52 3. Contrapuntische analyse 54

3.1. De romanstructuur 54 Besluit 56

3.2. De koloniale visies van de personages 57 3.2.1. De westerlingen 57 Otto Van Oudijck 57 Eva Eldersma 60 Frans Van Helderen 62

Page 7: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

3.2.2. De ‘Ander’ 63 Regent Soenario 64 De witte hadji 64

3.2.3. Besluit 64

3.3. De stille kracht 65 3.3.1. De machtsverhoudingen binnen het koloniale systeem 65 Besluit 67

3.3.2. Het conflict 67 Besluit 68

3.3.3. Het stille verzet 68 Besluit 70

3.4. Besluit 70

4. Ruimtelijke analyse 71

4.1. De statische ruimte gedomineerd door de stille kracht 71

4.2. De dynamische ruimte: Oost versus West 73

4.3. Besluit 74

VI. De historische blik van Hella S. Haasse

1. Hella S. Haasse: Biografie 75

2. Heren van de thee 78

2.1. Ontstaan 78

2.2. Inhoud 81

3. Contrapuntische analyse 84

3.1. De romanstructuur 84 Besluit 85

3.2. De koloniale visies van de personages 85 3.2.1. Rudolf Van Kerkhoven 86 3.2.2. Rudolfs ouders 89 3.2.3. Karel Holle 90 3.2.4. Jenny Roosegaarde Bisschop 92 3.2.5. Besluit 94

Page 8: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

3.3. De hiërarchie binnen het koloniale systeem 95 3.3.1. Macht 95 Besluit 97

3.3.2. Superioriteit 97 Besluit 98

3.3.3. Verzet 98 Besluit 99

3.4. Besluit 99

4. Ruimtelijke analyse 100

4.1. De statische ruimte: impressionisme en contrast 100

4.2. De dynamische ruimte: westerse superioriteit en contrast 102

4.3. Besluit 105

Algemeen besluit 106

Bibliografie 108

Page 9: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

1

Algemeen inleidend Vorig jaar las ik het studieboek De nieuwe historische roman: een terreinverkenning

(1988) van Paul Pelckmans, dat me in contact bracht met de auteur Hella S. Haasse. Ik raakte

zo geïntrigeerd door deze schrijfster dat ik haar wou ontdekken en zelfs mijn scriptie aan haar

wou wijden. Er waren nog twee braakliggende terreinen in de studie over Haasse, zijnde het

ruimtelijke en het koloniale aspect. Datzelfde jaar maakte ik dankzij prof. dr. Anne Marie

Musschoot, mijn promotor, kennis met Haasses roman Heren van de thee (1992), die zij in

verband bracht met De stille kracht (1900) van Louis Couperus. Beide romans maken deel uit

van de Indische bellettrie of Indische-Nederlandse literatuur. Aangezien een vernieuwende

studie mij interessanter leek dan het opnieuw onderzoeken van al bestudeerde terreinen,

besloot ik het ruimtelijke en koloniale aspect in Heren van de thee (1992) en De stille kracht

(1900) te onderzoeken.

Dit onderzoek vormt tevens een aansluiting op een al gevoerd onderzoek van Eveline De

Bouvere, die de koloniale ervaring in het werk van Vlaamse auteurs bestudeerde.1

Ik geloof ook dat een vergelijkende studie met de Nederlandse koloniale literatuur nieuwe perspectieven kan bieden. Nederland is een veel oudere natie met een langere en duurzamere kolonisatiepolitiek waardoor de koloniale letterkunde veel meer tijd heeft gekregen om te bloeien.

Ze wees er

in haar besluit op dat het interessant kon zijn om de koloniale ervaring in de Nederlandse

literatuur na te gaan.

2

Het onderzoek dat ik voer, heeft betrekking op de Nederlandse koloniale literatuur en

bestaat uit twee delen. Het eerste deel is theoretisch en richt zich op de methodologie van een

koloniaal en ruimtelijk onderzoek. In het tweede deel wordt deze theorie toegepast op De

stille kracht (1900) en Heren van de thee (1992).

De methodologie van het koloniale aspect gaat uit van Edward Saids Cultuur &

imperialisme (1994). Said is namelijk een gerenommeerd explorator op het terrein van de

postkoloniale literatuurstudie of de postcolonial studies, een vrij recent onderzoeksterrein

binnen de literatuurwetenschap. Allereerst zal ik hem situeren alvorens in te gaan op zijn

werk. De titel daarvan verraadt reeds enige correlatie tussen cultuur en imperialisme. Hij

neemt namelijk het standpunt in dat bepaalde vormen van cultuur, en voornamelijk de roman,

investeren in het imperium door het te bevestigen en te ondersteunen. Om in de koloniale

roman het verband tussen cultuur en imperialisme bloot te leggen, ontwerpt hij een eigen

1 E. De Bouvere, De koloniale ervaring in het werk van Gerard Walschap, Piet van Aken en Jef Geeraerts: drie contrapuntische analyses, (verhandeling voorgelegd aan de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte voor het verkrijgen van de graad van licentiaat in de taal- en letterkunde: Germaanse talen), Gent, 2004-2005. 2 E. De Bouvere, De koloniale ervaring, p. 124.

Page 10: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

2

leesmethode, de contrapuntische leesmethode waarmee hij individuele werken analyseert.

Deze analysemethode verlangt een kritische en grondige lezer, die niet alleen aandacht

schenkt aan wat geschreven staat, maar ook aan wat niet geschreven staat. Het is eigenlijk een

leesmethode die door haar historisch-contextuele gerichtheid ingaat tegen de huidige

leesmethodes die vaak structuralistisch zijn. Said stelt namelijk dat iedere tekst gezien moet

worden in relatie met de wereld waarin hij ontstond. De tekst is met andere woorden getekend

door zijn ‘worldliness’3

Ik zal ook een iets beknoptere analyse voeren van de ruimte in de romans. In Indisch-

Nederlandse literatuur wordt namelijk vaak de klemtoon gelegd op de natuur, dit is vooral het

geval in Heren van de thee (1992). De methode om de romanruimte te analyseren, heb ik

ontleend aan twee werken van Jean Weisgerber: L’espace romanesque (1978) en Proefvlucht

in de romanruimte (1972) en aangevuld met een scriptie over de romanruimte door Alfons

Mariën

. Said heeft in zijn uiteenzetting vooral oog voor de Britse, Franse en

Amerikaanse literatuur. Vandaar dat ik wil onderzoeken of zijn analyse ook toegepast kan

worden op de Indisch-Nederlandse literatuur en of ze de stelling dat cultuur en imperialisme

in verband staan met elkaar ondersteunt. Bovendien kan een vergelijking gemaakt worden

tussen de twee Indisch-Nederlandse romans door hun verschil in tijd. De stille kracht (1900)

is namelijk geschreven terwijl nog sprake was van de Nederlandse kolonie Indië en Heren van

de thee (1992) lang na de dekolonisatie en de onafhankelijkheid van Indonesië. We zullen

zien dat de roman van Couperus herhaaldelijk vooruitloopt op zijn tijd.

4

Weisgerber is namelijk dé onderzoeker binnen de Nederlandse literatuurwetenschap wat

ruimteanalyse betreft. Zijn ruimteanalyse is gebaseerd op polariteiten, in wezen

tegenstellingen die in dialectisch verband staan met elkaar. Maar omdat Weisgerbers analyse

zich, volgens Mariën, vooral betrekt op de binnenliteraire ruimte en vrij structuralistisch is,

neem ik de buitenliteraire ruimte, zoals Mariën die beschrijft, ook voor mijn rekening. In de

buitenliteraire ruimte wordt aandacht geschonken aan de relatie tussen de romanruimte en de

leefruimte van de auteur. Ten slotte voel ik me genoodzaakt deze structuralistische methode te

confronteren met Saids niet-structuralistische methode.

.

3 B. Ashcroft and P. Ahluwalia, Edward Said, London en New York, 2001, p. 4. 4 A. Mariën, De romanruimte: een theoretisch onderzoek. Geïllustreerd met ‘Het gevaar’ van J. Vandeloo, (Proefschrift voorgelegd aan de Faculteit der Letteren en Wijsbegeerte voor het verkrijgen ven de graad van licentiaat), Rijksuniversiteit Gent, 1977.

Page 11: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

3

DEEL 1 Literatuurwetenschappelijk kader

Page 12: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

4

I. Edward Saids koloniale discours theorie

1. Inleiding De post-koloniale literatuurstudie is een vrij recent onderzoeksterrein binnen de

literatuurwetenschap waarin Edward Said een grote rol speelt. Algemeen lijkt het me

aangewezen om aan te vangen met een situering van Said. Omdat Saids levensloop een grote

invloed heeft gehad op zijn werk, begin ik met een biografische schets om daarna Said en de

post-koloniale studie te plaatsen binnen de literatuurwetenschap. Daarna ga ik in op de

eigenlijke theorie van Said aan de hand van Cultuur & imperialisme (1994) en toon ik aan hoe

zijn theorie uitmondt in de contrapuntische analyse. Het geheel sluit ik af met een illustratieve

casestudy.

2. Situering 2.1. Biografie5

The facts of an individual’s life are not necessarily crucial to the direction of their theory, and even mentioning them would be scandalous to some theorists. But not so with Edward Said. The conditions of his own life, the text of his identity, are constantly woven into and from the defining context for all his writing.6

Het werk van de Palestijns–Amerikaanse literatuurwetenschapper Edward Said is zo sterk

verbonden aan zijn levensloop dat het noodzakelijk is, aandacht te schenken aan Saids

biografie om diens werk te kunnen doorgronden.

Hoewel de ouders van Edward Said in 1935 in Cairo leefden, zag hij het levenslicht op 1

november 1935 in Talbiya, het dunbevolkte westelijke gedeelte van Jeruzalem dat opgericht

en bewoond werd door Palestijnse christenen, zoals Saids familie. Edward is een Engelse

voornaam, waarbij zijn moeder inspiratie opdeed bij the Prince of Wales. Terwijl Said een

Arabische familienaam is, die vele ooms en neven van Said droegen. Deze Engels-Arabische

5 Voor deze bibliografie werden de volgende bronnen geraadpleegd: B. Ashcroft and P. Ahluwalia, ‘Why Said?’ in Edward Said, London en New York, 2001, p. 1-10. E. De Bouvere, De koloniale ervaring in het werk van Gerard Walschap, Piet van Aken en Jef Geeraerts: drie contrapuntische analyses, (verhandeling voorgelegd aan de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte voor het verkrijgen van de graad van licentiaat in de taal- en letterkunde: Germaanse talen), Gent, 2004-2005, p. 3-6. E. W. Said, Out of place: a memoir, New York, 2000. 6 B. Ashcroft and P. Ahluwalia, Edward Said, p. 5.

Page 13: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

5

combinatie vond Said niet helemaal geslaagd: ‘Thus it took me about fifty years to become

accustomed to, or, more exactly, to feel less uncomfortable with, “Edward”, a foolishly

English name yoked forcibly to the unmistakably Arabic family name Said’7

Zijn vader, Wadie later William, was een welgesteld Palestijns christen zakenman geboren in

Jeruzalem. Ondanks het feit dat hij in Jeruzalem geboren was en er veel tijd doorbracht, haatte

zijn vader Jeruzalem. Het herinnerde hem aan de dood. Hij had het eerder begrepen op het

Amerikaanse staatsburgerschap. Bij zijn geboorte werd dit staatsburgerschap overgedragen op

Edward Said. Zijn moeder, Hilda, werd geboren in Nazareth en naar de kostschool in Beiroet

gestuurd. Ze was Palestijnse en stamde af van een Libanese moeder en een Palestijnse vader,

afkomstig van Safad. De confrontatie met deze veelheid aan identiteiten en invloeden, vond

een weerslag in de gedachten van Said:

.

I have retained this unsettled sense of many identities –mostly in conflict with each other- all of my life, together with an acute memory of the despairing feeling that I wish we could have been all-Arab, or all-European and American, or all-Orthodox Christian, or all-Muslim, or all-Egyptian, and so on.8

Tot aan zijn twaalf jaar leefde de familie zowel in Egypte, Cairo, als in Palestina, Jeruzalem.

Meestal verbleven ze in Cairo, waar Said het grootste deel van zijn kindertijd doorbracht en

onderwijs genoot. De bezoeken aan Palestina hadden veelal een familiaal karakter. Bijzonder

is, dat Said hierdoor juist meer tot Palestina aangetrokken werd: ‘Palestine acquired a languid,

almost dreamlike, aspect for me’

9

In Cairo bezocht Said de St. George school, de Amerikaanse school, en later de elitaire

koloniale school Victoria College. Al deze scholen modelleerden zich naar de traditie van de

Britse elitaire scholen. Saids ervaring in Cairo was die van een eenzame en leergierige jongen,

wiens vader bijna obsessief deed over discipline in werk en studie. Toevlucht vond hij bij zijn

moeder, ‘my closest and most intimate companion’

.

10

Ondanks de soms moeilijke tijden die Said aan deze Amerikaanse school doorstond, was hij

een uitstekend leerling die meerdere talen beheerste en voortreffelijk piano speelde. Hij

studeerde met glans af en werd aan de Universiteit van Princeton aanvaard waar hij verder

studeerde. Nadat hij ook daar zijn studies succesvol afrondde, behaalde hij een doctoraatstitel

, in romans en concerten van klassieke

muziek. In 1951 zette men hem als herrieschopper aan de deur van het Victoria College. Zijn

ouders zagen dat hij geen toekomst had binnen het Britse systeem en stuurden hem naar een

Amerikaanse voorbereidende privé-school, Mount Hermon, in Massachusetts.

7 E. W. Said, Out of place: a memoir, New York, 2000, p. 3. 8 E. W. Said, Out of place: a memoir, p. 5. 9 E. W. Said, Out of place: a memoir, p. 21. 10 E. W. Said, Out of place: a memoir, p. 12.

Page 14: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

6

met zijn proefschrift over de auteur Joseph Conrad aan de Universiteit van Harvard. Dit

proefschrift bezorgde hem in 1963 tevens de positie van assistent in de Vergelijkende

literatuurwetenschap aan de Universiteit van Columbia. Said besloot zich nu definitief te

vestigen in New York. Het was het begin van een veelbelovende academische carrière die

bekroond werd met een promotie tot professor in de Vergelijkende literatuurwetenschap aan

de Universiteit van Columbia, een prestigieuze academische positie.

In juni 1967 gebeurde er echter iets wat volgens Said zelf zijn leven veranderde: De

Zesdaagse Arabisch- Israëlische oorlog brak uit. Hij bevond zich plots in een omgeving die

vijandig stond ten opzichte van Arabieren, Arabische ideeën en Arabische naties. Zijn

omgeving steunde de Israëlieten en vond dat de Arabieren kregen wat ze verdienden. Said,

ondertussen een gerespecteerd academicus, voelde zich tegelijk outsider en doelwit. Hij werd

geconfronteerd met de paradox van zijn eigen identiteit. Hij kon niet langer twee identiteiten

handhaven en zou een keuze moeten maken tussen zijn Amerikaanse en zijn Palestijnse

identiteit. Hij koos voor het laatste: ‘I would rush past “Edward” and emphasize “Said”’11

De kolonisatie van Palestina dwong Said om het imperialistische discours van het

Westen te onderzoeken. Hij zou een culturele analyse verbinden met de tekst en zijn eigen

identiteit. De term discours mag nu nog even in het ongewisse blijven, hij zal in het volgende

subkapitteltje (zie 2.2.1.) verklaard worden. Said kwam tot het inzicht dat iedere literaire tekst

niet losgekoppeld kon worden van de politieke werkelijkheid van de wereld waarin die

geschreven werd. Het was deze ‘worldliness’

.

Tegelijkertijd groeide bij hem de overtuiging dat hij zich moest inspannen voor de Palestijnse

zaak. Dit engagement vertaalde zich onder meer in zijn lidmaatschap van de Palestine

National Council (PNC) sinds 1977. Toch moet worden gezegd dat hij maar zes meetings

bijwoonde gedurende de veertien jaar dat hij lid was. De politisering van de jonge Said had

ook een enorme weerslag op zijn werk.

12

11 E. W. Said, Out of place: a memoir p. 3.

die hij onderzocht in zijn eerste

literatuurtheoretische werk, dat de passende titel Beginnings (1975) kreeg, en dat later in zijn

gehele oeuvre een centrale rol zou innemen. In Beginnings koppelde hij politiek aan literatuur

door begrippen als macht, traditie, conventies en beperkingen te onderzoeken. Vóór

Beginnings, meer bepaald vanaf 1970, schreef hij al heel wat politieke artikelen over de

Palestijnse zaak in internationale tijdschriften en kranten als The New York Times, Le Monde

Diplomatique en Newsweek.

12 B. Ashcroft and P. Ahluwalia, Edward Said, p. 4.

Page 15: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

7

Edward Said stierf op 67-jarige leeftijd op 25 september 2003 in New York aan de gevolgen

van leukemie.

2.2. Post-koloniale literatuurstudie

Om inzicht te verwerven in Saids theorie, is het essentieel te begrijpen hoe Said

literatuurwetenschappelijk gesitueerd moet worden en welke positie de post-koloniale studie

inneemt binnen de literatuurwetenschap.

2.2.1. Said binnen de literatuurwetenschap

De literatuurwetenschap kan worden gezien als een min of meer chronologische lijn

waarin in een bepaalde periode een literatuurwetenschappelijke theorie dominant is, de

mainstream. Voorafgaande theorieën of theorieën die zich aan het ontwikkelen zijn, kunnen

terzelfder tijd gangbaar zijn, maar zullen door een veel kleiner groep beoefend worden en zijn

zeker niet dominant. De verschillende theorieën staan daarenboven onderling in verband met

elkaar: ze zetten zich af tegen, bouwen voort op, verschuiven en wijzigen. Ook Said staat met

zijn theorie binnen zo een traditie.

Voorafgaand aan Saids werk vindt de deconstructie haar algemene gelding binnen de

literatuurwetenschap. Deze theorie is sterk beïnvloed door het Franse poststructuralisme, meer

bepaald door Jacques Lacan en Jacques Derrida. Kenmerkend voor de deconstructie is dat de

tekst niet meer als zelfstandig geheel wordt gezien en dat men bij de analyse van de tekst

graag aandacht besteedt aan onderwerpen als het schrijven, de aan- en afwezigheid en de

onbepaaldheid. De lezer hoeft niet langer op zoek te gaan naar een organiserend of zingevend

principe, maar moet speuren naar tegenspraken en verborgen meerduidigheden. De betekenis

is volgens deconstructionisten niet langer in een tekst aanwezig, maar wordt toegekend door

de lezer en ze blijft open.13

In 1986 houdt de deconstructivist J. Hillis Miller een toespraak waarin hij stelde dat er

zich een ‘shift from language to history’14

13 Deze alinea werd ontleend aan: A. M. Musschoot, ‘Deconstructie’ in Algemene literatuurwetenschap II: Theoretische literatuurwetenschap, Universiteit Gent, 2005, p. 94-97.

of een verschuiving van ‘word’ naar ‘world’

voordeed binnen de literatuurwetenschap. Een verschuiving die hij als negatief ervoer en die

14 J. Pieters, ‘ “The turn to history” ’: Gender-studies, post-koloniale literatuurstudie, new historicism/ cultural materialism’ in Algemene literatuurwetenschap II: Theoretische literatuurwetenschap, Universiteit Gent, 2005, p. 106.

Page 16: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

8

zichtbaar werd in literatuurwetenschappelijke titels, waarin veel meer ‘world’ dan ‘word’

voorkwam. Toch lag deze ‘turn to history’15 in het verlengde van de deconstructie. Er werden

weliswaar andere klemtonen gelegd maar het geheel is niet te begrijpen zonder de kennis van

de poststructuralistische theorie van Derrida.16

Wat Saids theorie in Cultuur & imperialisme (1994) betreft, is het niet noodzakelijk om de

theorie van Derrida te beheersen. Cultuur & imperialisme kunnen we als een opzichzelfstaand

werk lezen. Ik acht het dus niet noodzakelijk expliciet in te gaan op de verwantschap tussen

Said en Derrida of Foucault - een deconstructionist die een grote invloed had op Saids werk -,

temeer omdat dit niet tot de opzet behoort van deze scriptie.

Said moeten we dus situeren binnen deze verschuiving van taal naar historiciteit. Zijn

eerste zeer invloedrijke werk werd in 1983 gepubliceerd onder de titel The World, the Text

and the Critic - bemerk ‘world’ in de titel. Het was eigenlijk een verzameling polemische

essays waarin Said wees op een belangrijke lacune in de deconstructionistische theorie. De

deconstructionisten hielden zich enkel bezig met tekstualiteit, met andere woorden met

datgene wat in de tekst geschreven staat. Een onhoudbare literaire houding want teksten

zweven niet in het ijle rond. Teksten zijn tijd- en ruimtegebonden, en wat productie en

receptie betreft ook maatschappelijk gebonden. Zoals in zijn eerste werk Beginnings (1975)

blijkt hier opnieuw de centrale positie van het begrip ‘worldliness’17

[…]ways of existing which even in their most rarefied form are always enmeshed in circumstance, time, place and society: ‘in short, they are in the world, and hence worldly’. Similarly, critics are not the simple translators of texts into circumstantial reality. The reproduction of textuality in criticism is itself bound up in circumstance, in ‘wordliness’.

of wereldsheid. Teksten

bezitten namelijk

18

Aangezien wereldsheid een constante is in Saids werk, is het niet verwonderlijk dat het

ook in zijn tweede belangrijke en ook bekendste werk, zijnde Orientalism (1978), centraal

staat. Hierin onderzoekt Said het beeld van het Oosten in het westerse oriëntalistische

discours.

Het discours-begrip is ontleend aan Foucault en

[…]maakt meteen de onlosmakelijke band tussen kennis en institutionele macht duidelijk: de moeilijk te omschrijven term slaat op de verzameling van materiële sporen (allerlei soorten teksten, afbeeldingen, monumenten, instellingen, Foucault spreekt wel eens van het culturele ‘archief’) die ons inzicht geven in de manier waarop een maatschappij op een bepaalde moment in haar bestaan nadenkt over bepaalde problemen en die problemen tracht te vatten […]. In het onderzoek van zo’n discours gaat men op zoek

15 J. Pieters, ‘ “The turn to history” ’, p. 106. 16 Deze alinea werd ontleend aan: J. Pieters, ‘ “The turn to history” ’, p. 106-107. 17 B. Ashcroft and P. Ahluwalia, Edward Said, p. 4. 18 B. Ashcroft and P. Ahluwalia, Edward Said, p. 21. met een citaat uit E. W. Said, The World, the Text, the Critic, 1983, p. 35

Page 17: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

9

naar parallellen, analogieën tussen alle mogelijke discursieve praktijken aan de hand waarvan men een beeld probeert te krijgen van het denken over de functies en de verschillende doelstellingen […]. In een tweede fase tracht men uit te maken wat zo’n discours ons duidelijk kan maken over de vooroordelen die onder het discours verborgen liggen en de machtsverhoudingen die het mogelijk maken […].19

Dit lange citaat biedt een goede omschrijving van toch moeilijke term ‘discours’. Concreet

houdt het in dat Said in Orientalism een corpus opstelt van objecten en teksten uit de westerse

samenleving die handelen over het Oosten. Uit dit corpus filtert hij het westerse beeld van het

Oosten. Dit westerse beeld blijkt niet overeen te stemmen met het beeld dat de oosterling zelf

heeft over zijn realiteit. Er heeft een transformatie plaatsgevonden in de representatie, met

name een toe-eigening van het Oosten door het Westen waarbij het Oosten contrasteert met

het Westen.

20

The Orient was almost a European invention, and had been since antiquity a place of romance, exotic beings, haunting memories and landscapes, remarkable experiences. […] Orientalism [is] a way of coming to terms with the Orient that is based on the Orient’s special place in European Western experience. The Orient is not only adjacent to Europe; it is also the place of Europe’s greatest and richest and oldest colonies, the source of its civilizations and languages, its cultural contestant, and one of its deepest and most recurring images of the Other. In addition, the Orient has helped to define Europe (or the West) as its contrasting image, idea, personality, experience.

21

Met deze voorkennis kunnen we overgaan tot Saids Cultuur & imperialisme en de post-

koloniale literatuurstudie. Ik wil nog kort opmerken dat Cultuur & imperialisme eigenlijk een

vervolg is op Orientalism. Zo’n vijf jaar na de publicatie van Orientalism begon Said

gedachten over het brede verband tussen cultuur en imperium te verzamelen. Een verband dat

hem reeds duidelijk geworden was bij het schrijven van Orientalism. Het is dus logisch dat

heel wat antropologisch, historisch en aanverwant onderzoek voortborduurt op de thema’s die

hij in Orientalism, dat zich beperkte tot het Midden-Oosten, besprak. Cultuur & imperialisme

had als doel een algemener relatiepatroon tussen de moderne westerse moederlanden en hun

overzeese gebieden te beschrijven en was tevens ‘een poging tot iets anders’

22

.

2.2.2. Post-koloniale literatuurstudie

De post-koloniale literatuurstudie bevraagt de verhouding tussen literatuur en de

(post)koloniale context waarin ze ontstond of waaraan ze al dan niet direct refereert.23

19 J. Pieters, ‘ “The turn to history” ’, p. 108.

Strikt

genomen kan er binnen deze literatuurstudie een onderscheid gemaakt worden tussen

koloniale, postkoloniale en post-koloniale studies.

20 Deze alinea werd ontleend aan: J. Pieters, ‘ “The turn to history” ’, p. 107-110. 21 E. W. Said, ‘Introduction’ in Orientalism, London, 1995, p. 1-2. 22 E. W. Said, Cultuur & imperialisme, Amsterdam/ Antwerpen, 1994 (vertaald door L. Dorresteyn) , p. 10. 23 J. Pieters, ‘ “The turn to history” ’, p. 112.

Page 18: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

10

Het verschil tussen postkoloniale en post-koloniale studie ligt in het al dan niet

benadrukken van het tijdsaspect. Post-koloniale studie, volgens Quayson, handelt over de

periode na het kolonialisme. De term werd voor het eerst gebruikt door politieke

wetenschappers en economisten om de periode na het kolonialisme aan te duiden en vond in

de jaren ’70 ingang in een breder domein waaronder ook dat van de culturele analyse.

Daartegenover drukt postkolonialisme een tendens uit. Deze term is dus niet tijdsgebonden

waardoor ze de voorkeur krijgt van Quayson.24

Said wordt vaak beschouwd als de grondlegger van de ‘colonial discourse theory’

25. Een

theoretisch onderzoek dat soms ten onrechte als synoniem geldt van de ‘post-colonial

theory’26

Post-colonial theory investigates, and develops propositions about, the cultural and political impact of European conquest upon colonised societies, and the nature of those societies’ responses. The ‘post’ in the term refers to ‘after colonialism began’ rather than ‘after colonialism ended’, because the cultural struggles between imperial and dominated societies continue into the present. […] Although it has been heavily oriented towards literary theory […] it is becoming widely used in historical, political and sociological analyses as its relevance to these disciplines grows.

. Deze laatste theorie wordt ook omgeschreven met de historisch gemarkeerde term

post-kolonialisme met dit onderscheid, dat ze niet verwijst naar de periode na de kolonisatie,

maar naar de periode na het begin van de kolonisatie. De essentie van deze theorie houdt een

onderzoek van de culturele en politieke impact die het imperialisme had in de gekoloniseerde

gebieden in:

27

De eigenlijke theorie van Said, de koloniale discours theorie, staat voor iets anders:

Colonial discourse theory is that theory which analyses the discourse of colonialism and colonisation; which demonstrates the way in which such discourse obscures the underlying political and material aims of colonisation; and which points out the deep ambivalences of that discourse, as well as the way in which it constructs both colonising and colonised subjects.28

Het discours-begrip, dat reeds verklaard werd (zie 2.2.1.), is essentieel omdat dit het

vertrekpunt vormt en het laat zich makkelijk koppelen aan Saids wereldsheid. Doel van Saids

koloniale discours theorie is een analyse van het discours van kolonisatie en kolonialisme.

Deze analyse moet de onderliggende politieke en materiële bedoelingen van de kolonisatie in

het discours blootleggen, de ambivalenties van dit koloniale discours aantonen alsook tonen

hoe het koloniseren en de gekoloniseerde subjecten worden gerepresenteerd. Hoe Said dit

concreet bewerkstelligt, toon ik aan bij de bespreking van Cultuur & imperialisme.

24 A. Quayson, Postcolonialism: Theory, Practice or Process?, Cambridge, 2000, p. 1. 25 B. Ashcroft and P. Ahluwalia, Edward Said, p. 14. 26 B. Ashcroft and P. Ahluwalia, Edward Said, p. 14. 27 B. Ashcroft and P. Ahluwalia, Edward Said, p. 15. 28 B. Ashcroft and P. Ahluwalia, Edward Said, p. 14-15.

Page 19: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

11

3. Cultuur en imperialisme Om inzicht te krijgen in Saids koloniale discours theorie, ga ik dieper in op het

theoretische uitgangspunt van deze scriptie, zijnde Cultuur & imperialisme (1994). Zoals de

titel verraadt, zijn de sleutelbegrippen cultuur en imperialisme. Ik zet beide termen

afzonderlijk uiteen en toon daarna de correlatie tussen beide aan. Aangezien de vraagstelling

van deze scriptie uitgaat van de koloniale ervaring in de literatuur, expliciteer ik het verband

tussen imperialisme en kolonialisme. Pas daarna ontvouw ik de eigenlijke analysemethode en

maak deze duidelijk aan de hand van een casestudy.

3.1. Cultuur en imperialisme: de twee sleutelbegrippen

3.1.1. Cultuur

In zijn inleiding zegt Said dat hij in zijn voorgaande werken vaak de nadruk heeft gelegd

op iets wat hij nogal vaag met de term cultuur heeft aangeduid. Dit wil hij nu veranderen door

het begrip te definiëren. Cultuur heeft voor Said twee specifieke definities.

Ten eerste staat het woord voor velerlei activiteiten, zoals de kunst van het beschrijven, de communicatie en representatie, die betrekkelijk los staan van de economische, maatschappelijke en politieke sfeer en die vaak esthetische vormen aannemen, waarbij het genoegen een van de voornaamste oogmerken vormt. Daarbij hoort natuurlijk ook het reservoir aan traditionele kennis over verre gebieden en de gespecialiseerde kennis die men aantreft bij wetenschappen als culturele antropologie, geschiedschrijving, filologie, sociologie en literatuurgeschiedenis.29

Deze eerste definitie verwijst eerder naar het artistieke aspect van cultuur. Cultuur bestaan uit

een verzameling producten, gecreëerd door individuen om een in de eerste plaats esthetisch

doel na te streven. Deze definitie illustreert bovendien het verband tussen Saids theorie en het

Foucaultiaanse discours-begrip als een verzameling van materiële sporen, zoals hierboven

verklaard (zie 2.2.1.).

Uit deze verzameling zal Said zich vooral op de roman als cultuurvorm richten omdat die een

belangrijke rol speelt bij het onderzoek naar de moderne westerse imperiums uit de

negentiende en twintigste eeuw. De roman is namelijk ongelooflijk belangrijk ‘voor de

vorming van de opvattingen, referentiekaders en belevingswereld binnen het imperium’30.

Natuurlijk zijn ook andere cultuurvormen van belang maar de roman is volgens Said ‘het

esthetische object bij uitstek’31

.

29 E. W. Said, Cultuur & imperialisme, p. 10. 30 E. W. Said, Cultuur & imperialisme, p. 10. 31 E. W. Said, Cultuur & imperialisme, p. 10.

Page 20: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

12

Cultuur heeft evenwel een tweede definitie.

Ten tweede is cultuur, bijna onmerkbaar, een begrip dat een verfijnend en verheffend element bevat, namelijk het reservoir van het beste dat ooit in een samenleving bekend geworden en gedacht is, […]. […]Na verloop van tijd wordt cultuur op een vaak agressieve manier gekoppeld aan het land of de staat; daardoor ontstaat onderscheid tussen ‘wij’ en ‘zij’, wat bijna altijd met een zeker mate van vreemdelingenhaat gepaard gaat. In deze betekenis is cultuur een vorm van identiteit, en een nogal strijdlustige ook, zoals blijkt uit recente gevallen van ‘terugkeer’ tot cultuur en traditie.32

De tweede definitie belicht een heel ander aspect van cultuur. In deze definitie wordt een

cultureel reservoir gevormd door canonisering. Dit is een proces waarbij cultuurvormen die

door de samenleving als waardevol erkend worden, opgenomen worden in een verzameling.

Deze verzameling, een canon genaamd, dient als referentiepunt of norm. De canon gaat dus

uit van de samenleving, die bepaalt wat er al dan niet in wordt opgenomen. Tevens biedt de

canon een vorm van identiteit aan elk individu binnen de samenleving en zelfs aan de gehele

samenleving waardoor die zich kunnen plaatsen in een traditie.

Door de enge koppeling van cultuur aan de samenleving ontstaat er ook een koppeling aan

land of staat. Een nationale koppeling waardoor een samenleving zich kan profileren

tegenover andere samenlevingen. Er ontstaat een contrastwerking tussen ‘wij’ en onze

culturele traditie en ‘zij’ met hun culturele traditie of ook tussen ‘wij’ westerlingen en ‘zij’

oosterlingen of de ‘Ander’. Dit ‘wij’ - ‘zij’ - onderscheid is een denkbeeld dat zo’n

vijfhonderd jaar geleden zijn intrede deed, maar dat vrijwel onveranderd bleef.

Tijdens de hele uitwisseling tussen Europeanen en hun ‘anderen’ die zo’n vijfhonderd jaar geleden begon en stelselmatig zou worden, is één denkbeeld vrijwel onveranderd gebleven, namelijk dat er sprake is van ‘wij’ en ‘zij’, en dat beide partijen heel vastomlijnd, duidelijk, onaantastbaar en vanzelfsprekend zijn.33

Een logisch gevolg van deze contrastwerking, lijkt mij, is dat het onderscheid niet alleen een

identiteitsverschil –‘wij’ en ‘zij’- bewerkstelligt, maar ook een waardeoordeel. Uitgaande van

een vergelijking tussen culturen is de stap naar een onderscheid tussen cultureel superieure en

inferieure tradities makkelijk gezet.

3.1.2. Imperialisme

Imperialisme wordt net als cultuur door Said in twee definities gegoten. Fundamenteel is

imperialisme ‘denken over, koloniseren van en het bewind voeren over land dat men niet

bezit, dat ver weg ligt, waarin wordt geleefd door en dat eigendom is van anderen’34

32 E. W. Said, Cultuur & imperialisme, p. 11.

. Hier

bemerkt men al een verwijzing naar kolonialisme.

33 E. W. Said, Cultuur & imperialisme, p. 24. 34 E. W. Said, Cultuur & imperialisme, p. 34.

Page 21: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

13

In een grondigere analyse van het begrip imperialisme komt deze samenhang met

kolonialisme nog sterker naar voren.

Wanneer ik de term ‘imperialisme’ gebruik, dan bedoel ik de praktijk, de theorie en de houding van een dominerend moederland dat over een overzees gebied regeert; ‘kolonialisme’, dat bijna altijd een logisch gevolg van imperialisme is, is het stichten van nederzettingen in een ver gebied.35

Imperialisme is met andere woorden de ideologische theorie die aan de grondslag ligt van

kolonialisme. Wie kolonialisme onderzoekt, onderzoekt bijgevolg ook het imperialisme dat

erop steunt. Kolonialisme als praktijk bestaat volgens Said niet meer aan het einde van de

twintigste eeuw. Imperialisme daarentegen blijft onderhuids aanwezig.

Rechtstreeks kolonialisme komt in onze tijd vrijwel niet meer voor; we zullen echter zien dat het imperialisme, op dezelfde manier als altijd, onderhuids aanwezig blijft, zowel in een soort algemene culturele sfeer, als in de specifiek politieke, ideologische, economische en maatschappelijke praktijk.36

Een ander gevolg van imperialisme –buiten kolonialisme- is dat de wereld een geheel wordt,

een soort globalisering, ‘en hoewel de scheiding tussen Europeanen en inheemsen verraderlijk

en fundamenteel onrechtvaardig was, moeten de meesten van ons de historische ervaring van

het imperium nu toch als gezamenlijk beschouwen’

37

.

3.1.3. De correlatie tussen cultuur en imperialisme

Het feit dat Said de roman als cultuurvorm onderzoekt, doet vermoeden dat de roman in

een bijzonder verband staat met het imperialisme. Inderdaad, wat cultuur en imperialisme

samenbrengt, zijn verhalen. Daardoor heeft de verhalende literatuur een bijzondere positie in

de geschiedenis en in de imperiale wereld verworven. Verhalen vormen de kern van wat

ontdekkingsreizigers en romanciers over vreemde wereldstreken zeggen en ze worden

tegelijkertijd ‘door gekoloniseerde volkeren gebruikt om hun eigen identiteit en het bestaan

van hun eigen geschiedenis vast te houden’38

Culturele teksten haalden het vreemde in Europa binnen op manieren die zeer duidelijk het stempel van de imperiale zaak, van ontdekkingsreizigers en etnografen, geologen en geografen, kooplieden en militairen droegen.

.

39

Verhalen zijn binnen een samenleving van groot belang, zoveel is duidelijk. Ook

imperialisme vindt zijn weerslag in verhalen, terwijl imperialisme in eerste instantie toch

gekoppeld wordt aan een grondgebied. Kwesties als aan wie het land toebehoorde, wie recht

35 E. W. Said, Cultuur & imperialisme, p. 36. 36 E. W. Said, Cultuur & imperialisme, p. 37. 37 E. W. Said, Cultuur & imperialisme, p. 21. 38 E. W. Said, Cultuur & imperialisme, p. 11. 39 E. W. Said, Cultuur & imperialisme, p. 236.

Page 22: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

14

had er te wonen en te werken, wie bestuurde, wie de toekomst ervan mocht bepalen, ‘werden

bespiegeld, uitgevochten en zelfs een poosje beslist in de vorm van verhalen’40

Of anders gesteld:

.

De macht om verhalen te vertellen, of om te voorkomen dat er andere verhalen ontstaan of worden verzonnen, is zeer belangrijk voor de cultuur en het imperialisme, en daardoor zijn beide nauw aan elkaar verwant. Het belangrijkste is dat het volk in de koloniale wereld dank zij de grote verhalen over emancipatie en verlichting in opstand is gekomen en werd gestimuleerd om het imperialistische juk af te werpen; ook veel Europeanen en Amerikanen werden door deze verhalen en hun hoofdpersonen wakker geschud, en ook zij gingen strijden voor nieuwe verhalen over gelijkheid en gemeenschappelijkheid van de mens.41

Macht vormt niet enkel een belangrijk gegeven binnen het imperialisme maar ook binnen de

cultuur. Wat is de macht van de cultuur dan? Op deze vraag geeft Said het antwoord reeds in

zijn werk Orientalism (1978). Wie de macht bezit om verhalen te vertellen, beheerst de

representatie van de ‘Ander’. Die presentatie hoeft niet overeen te stemmen met het beeld dat

de ‘Ander’ heeft van zichzelf. Er kan een transformatie plaatsvinden waarbij het Westen zich

van alles toe-eigent (zie 2.2.1.). Volkscultuur en fictie kunnen bijvoorbeeld doordrongen zijn

met denkbeelden over rassen- en cultuurongelijkheid, die dan in het leslokaal werden

overgedragen en uiteindelijk deel uitmaken van de pedagogie

42

.

Samengevat voert Said in Cultuur & imperialisme (1994) een koloniale discours theorie.

Hij vertrekt daarbij van het culturele discours waarin hij vooral aandacht schenkt aan de

roman als cultuurvorm om de correlatie tussen cultuur en imperialisme bloot te leggen.

Verhalen zijn immers van essentieel belang binnen de cultuur en het imperialisme en dienen

tevens als belangrijkste bindmiddel tussen beide. Verhalen zijn ontstaan in een bepaalde

historische en politieke context en werken hierin naar een bepaald doel. Ze kunnen bijgevolg

niet losgekoppeld worden van hun wereldsheid, in tegenstelling tot wat de deconstructionisten

dachten. Door aan deze wereldsheid aandacht te besteden, hoopt Said nieuwe inzichten en

alternatieve betekenissen te vinden.

3.2. De imperiale houding

Er bestaat een correlatie tussen cultuur en imperialisme, zoals hierboven aangetoond (zie

3.1.3.). Willen we deze correlatie onderzoeken, moeten we op zoek gaan naar de imperiale

houding in de literatuur. De vraag die we ons hier moeten stellen, is natuurlijk waaruit deze

imperiale houding dan bestaat. 40 E. W. Said, Cultuur & imperialisme, p. 11. 41 E. W. Said, Cultuur & imperialisme, p. 11. 42 E. W. Said, Cultuur & imperialisme, p. 147.

Page 23: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

15

Said stelt dat er voor een Europeaan aan het einde van de negentiende eeuw

verschillende mogelijkheden waren. Allemaal gingen ze uit van het ondergeschikt en tot

slachtoffer maken van de inheemse bevolking en ze deden daarbij een beroep op macht. Hij

toont vijf imperiale houdingen.

Op de eerste plaats in de vorm van

[…] ontdekkingsreizen, lucratieve handel, bewindvoering, annexatie, geleerde expedities en tentoonstellingen, plaatselijke schouwspelen, een nieuw type koloniale bestuurders en deskundigen.

Een andere is een ideologische beweegreden om de oorspronkelijke bevolking te kleineren en vervolgens om te vormen tot iets wat geregeerd en bestuurd moet worden. […]

Op de derde plaats is er het idee dat het Westen met zijn ‘beschavingsmissie’ verlossing en redding brengt. De imperiale gedachte om de achtergebleven gebieden te verwesteren verwierf, gesteund door ‘deskundigen in denkbeelden’ (missionarissen, onderwijzers, adviseurs, onderzoekers) te[z]amen [sic] met deskundigen op het gebied van de moderne industrie en communicatie, een duurzame en wereldwijde status, maar, […], een en ander ging altijd gepaard met overheersing.

Ten vierde verkeert de overheerser in de veilige situatie dat hij niet objectief hoeft te kijken naar het geweld dat hij uitoefent. […]

Op de vijfde plaats komt het proces waardoor de geschiedenis van de inheemse bevolking, nadat die is verdrongen van haar historische plaats in eigen land, wordt herschreven ten gunste van de geschiedenis van het imperium. Dit proces maakt gebruik van vertellingen om tegengestelde herinneringen te verdrijven en geweld toe te dekken – het uitheemse vervangt de machtsdruk door de streling van nieuwsgierigheid - door middel van een imperiale aanwezigheid die zo dominant is, dat zij elke poging om het geweld van zijn historische oorzaak te scheiden, verijdelt. Al deze dingen te[z]amen [sic] leiden tot een mengvorm van vertelkunst en observaties over vergaarde, overheerste en geregeerde gebieden, waarvan de inwoners lijken te zijn voorbestemd om nooit te ontsnappen en schepselen van de Europese wil te blijven. 43

De vijfde houding illustreert de correlatie tussen cultuur, imperialisme en verhalen. De

inferioriteit van de ‘Ander’ tegenover de superioriteit van de westerling vormt een constante

in alle vijf de houdingen. De imperiale houding heeft dus een ideologische basis: westerse

superioriteit. Deze superioriteit wordt in de derde mogelijkheid gekoppeld aan de

beschavingsidee.

3.2.1. Beschavingsidee

Eén van de imperiale houdingen, meer bepaald de derde, gaat uit van het

beschavingsideaal. Dit beschavingsideaal omvatte de idee dat men het Oosten moest

overheersen vanuit ‘de gedachte dat men primitieve of barbaarse volkeren beschaving bracht’

of anders gezegd ‘‘zij’ waren niet zoals ‘wij’ en daarom verdienden ze het overheerst te

worden’44

43 E. W. Said, Cultuur & imperialisme, p. 172-173.

. We zien hier tevens geïllustreerd hoe het identiteitsdenken, dat voortkomt uit de

tweede definitie van cultuur (zie 3.1.1.), aanleiding geeft tot een waardeoordeel. Dit

waardeoordeel spreekt zich uit over de westerse beschaving die superioriteit wordt toegekend

44 E. W. Said, Cultuur & imperialisme, p. 9.

Page 24: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

16

tegenover ‘wezenlijke inferioriteit (en dreiging) van de niet-westerlingen’45

. De

superioriteitsidee vormt een legitimatie om de ‘Ander’ te overheersen en dit op alle domeinen,

dus ook economisch, politiek, en natuurlijk ook cultureel.

3.2.2. Europese superioriteit

De beschavingsidee is één uitwerking van de superioriteit. Men kan daarnaast

economisch of bestuurlijk overheersen vanuit dezelfde superioriteitsidee. Said heeft het dan

ook over de ideologische onderbouwing van kolonialisme en imperialisme wanneer hij

westerse superioriteit bespreekt. Zowel imperialisme en kolonialisme worden ondersteund of

misschien wel ingegeven door ideologie. Doel van de ideologie is steeds de overheersing te

legitimeren.

3.3. De imperiale houding in de literatuur

De ideologische onderbouw, met name de westerse superioriteit, manifesteert zich

daarenboven ook cultureel. In de roman, voor Said de cultuurvorm bij uitstek, is dit niet

anders. Ik voeg er wel de opmerking aan toe dat auteurs net als hun teksten bepaald zijn door

hun wereldsheid. Said gelooft niet dat iedere auteur automatisch gedetermineerd is door zijn

ideologie, klasse of economische geschiedenis, maar wel dat auteurs heel sterk in de

geschiedenis van hun samenleving aanwezig zijn. Ze worden met andere woorden in hoge

mate gevormd door hun tijd en hun sociale beleving en drukken er ook zelf hun stempel op46

.

Ze kunnen dus bewust of onbewust, als product van hun tijd, ideologische visies en imperiale

of koloniale ideeën overdragen. Deze visies en ideeën kunnen expliciet of impliciet aanwezig

zijn in een werk. Zo zijn in het werk van Conrad en Kipling imperialistische thema’s expliciet

aanwezig, terwijl die bij Austen veel minder expliciet zijn.

3.3.1. Gedrags- en referentiepatronen

Wanneer we de imperiale houding in de literatuur bestuderen, moeten we aandacht

hebben voor, wat Said noemt, de gedrags- en referentiepatronen. Die zijn verwant aan

Raymond Williams’ notie ‘‘structures of feelings’ that ‘support, elaborate and consolidate the

practice of empire’’47

45 E. W. Said, Cultuur & imperialisme, p. 45.

en zijn gebaseerd op collectieve houdingen en attitudes, met als

uitgangspunt de westerse superioriteit. Deze patronen richten zich in eerste instantie op de

46 E. W. Said, Cultuur & imperialisme, p. 21. 47 B. Ashcroft and P. Ahluwalia, Edward Said, p. 89 met een citaat uit E.W. Said, Culture and Imperialism, New York, 1993, p.14.

Page 25: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

17

geografie en dus op het wereldrijk, maar hebben ook oog voor de gevoelens en gedachten die

het wereldrijk oproept. Vooral dit laatste sluit aan bij Williams’ gevoelspatronen.

Voor de Britse metropolitische cultuur kunnen Austen, Defoe, Spenser en Shakespeare

als voorbeeld fungeren. In hun werken kunnen we een steeds terugkerend denkpatroon vinden

waarbij ‘de sociaal begerenswaardige speelruimte in het metropolitische Engeland of Europa’

vastgesteld en gekoppeld wordt ‘aan opzet, motief en ontwikkeling in verre of perifere

werelden (Ierland, Venetië, Afrika, Jamaica), die als begeerlijk maar ondergeschikt worden

gezien’48

Deze patronen vloeien niet voort uit een of ander opzettelijk (half-samenzweerderig) plan waarmee de schrijvers toen bezig waren, maar hangen samen met de ontwikkeling van de Britse culturele identiteit, zoals die identiteit zichzelf in een geografisch opgevatte wereld ziet.

. Uit dit denkpatroon vloeien gedragsregels over bewind, beheer, winst en

vermeerdering en nut.

49

De gedrags- en referentiepatronen spelen dus een belangrijke rol binnen het identiteitsdenken.

Meer nog, ze waren noodzakelijk voor het identiteitsdenken en werden zo vanzelfsprekend

dat men er nauwelijks nog bij nadacht. Het werden automatismen. Zich ertegen verzetten,

zich er niet bij aansluiten of eraan proberen te ontsnappen, was uitermate moeilijk.

[I]n feite was men unaniem van mening dat onderworpen rassen overheerst moesten worden, dat ze echt onderworpen rassen waren en dat één ras het recht heeft, en altijd heeft gehad, beschouwd te worden als het ras dat als belangrijkste opdracht het vergroten van het eigendom heeft.50

Uit deze denkpatronen vloeiden westerse gedragsregels ten opzichte van de ‘Ander’ en

het overzeese gebied. De roman vervult hierbij een belangrijke rol.

Voor de Britse schrijver was ‘het buitenland’ iets vaags en ongerijmds, of iets exotisch en vreemds of op de een of andere manier van ‘ons’ om er het bewind over te voeren, er ‘vrije’ handel te drijven, of het te onderdrukken wanneer de inheemse bevolking openlijk militaire of politieke tegenstand bood.51

Alle gevoelens, houdingen en verwijzingen werden weergegeven in de roman zodat de roman

‘een belangrijk element van de geconsolideerde of departementale culturele wereldvisie [zal]

worden’

52

. Een onderzoeker moet dus steeds aandacht schenken aan de gedrags- en

referentiepatronen die in een roman tot uiting komen.

48 E. W. Said, Cultuur & imperialisme, p. 84-85. 49 E. W. Said, Cultuur & imperialisme, p. 85. 50 E. W. Said, Cultuur & imperialisme, p. 85. 51 E. W. Said, Cultuur & imperialisme, p. 108. 52 E. W. Said, Cultuur & imperialisme, p. 108.

Page 26: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

18

3.3.3. Interpretatieve gevolgen van de gedrags- en referentiepatronen53

Said bespreekt vier interpretatieve gevolgen van de gedrags- en referentiepatronen.

Een eerste is dat er in de literaire geschiedenis ‘een ongewoon organische continuïteit is te

zien tussen de vroegere verhalen waarvan meestal wordt aangenomen dat ze niet veel met het

wereldrijk te maken hebben en de latere verhalen die er uitdrukkelijk over gaan’54

Ten tweede roepen gedrags- en referentiepatronen de machtsvraag op omdat:

. Zo

werden, volgens Said, Kipling en Conrad voorbereid door Austen, Dickens, Defoe en Scott.

Het lijkt me niet bewezen dat in latere werken de gedrags- en referentiepatronen per definitie

explicieter naar voren komen dan in vroegere werken. Wat Said hier bedoelt, is mij dan ook

enigszins onduidelijk.

[...] de roman deelneemt aan, onderdeel is van en een bijdrage levert aan een extreem trage, minuscule politiek die de zienswijzen en houding ten opzichte van Engeland en de wereld verduidelijkt, versterkt en misschien zelfs af en toe verbetert.55

De wereld wordt hier waargenomen als iets dat onderdrukt en ondergeschikt is.

Ten derde - samenhangend met de machtsvraag - wordt de ordening in het moederland en in

de kolonie met elkaar verbonden. Dit wordt zichtbaar doordat romanschrijvers ‘het bezit van

macht en voorrechten [verbonden] met vergelijkbare activiteiten in het moederland’56

Ten slotte moet de criticus door oplettend te lezen een ‘scherpere en subtielere zienswijze’

. 57

verwerven dan de gewone imperiale visie tot hiertoe beschreven. Hoe de criticus tewerk moet

gaan, zullen we dadelijk bespreken.

3.4. Andere belangrijke begrippen in Saids denken

We hebben de kernbegrippen, cultuur en imperialisme, en hun samenhang, imperiale

houding en gedrags- en referentiepatronen, al uitvoerig besproken. Toch zijn er nog enkele

belangrijke begrippen in Saids theorie die nog niet aan bod kwamen. Imperialisme leidt tot

overlappende territoria en vervlochten geschiedenissen en ten slotte ook tot verzet.

3.4.1. Territoria

Zoals al gezegd bij de bespreking van imperialisme (zie 3.2.1.) brengt imperialisme een

soort globalisering teweeg. In deze éne wereld bestaan vrijwel geen lege, onbewoonde

53 Samenvatting van E. W. Said, Cultuur & imperialisme, p. 109-111. 54 E. W. Said, Cultuur & imperialisme, p. 109. 55 E. W. Said, Cultuur & imperialisme, p. 109. 56 E. W. Said, Cultuur & imperialisme, p. 111. 57 E. W. Said, Cultuur & imperialisme, p. 111.

Page 27: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

19

gebieden58. Wat geografie betreft, is er dus vrijwel niemand die uit de boot valt. Net zoals de

strijd om de geografie niemand koud laat. Geografie is de eigenlijke kern van imperialisme,

want ‘[u]iteindelijk draait het bij een imperium alleen maar om het feitelijke geografische

bezit van grondgebieden’59. Dit is ook de reden waarom nu nog steeds de oude

scheidingslijnen tussen kolonisator en gekoloniseerde opduiken, niet het minst in de Noord-

Zuidverhoudingen. Deze scheiding geeft aanleiding tot een defensieve opstelling en resulteert

in verschillende vormen van retorische en ideologische strijd op ‘en een sluimerende

vijandigheid die heel goed tot verwoestende oorlogen kan leiden’60

Daarnaast zorgt imperialisme er ook voor dat verschillende mensen uit verschillende

culturen een territorium delen. Aangezien ik in het tweede deel van deze scriptie inga op de

Indisch-Nederlandse literatuur, leek het me interessant om even afstand te nemen van Said,

die zich voornamelijk toespitst op het Britse, Franse en Amerikaanse imperium. In

Nederlands-Indië leefden verschillende nationaliteiten en bijgevolg culturen naast elkaar. Er

leefden Nederlanders, Indiërs, Chinezen en daarnaast nog andere Europeanen als Duitsers en

Britten. Tussen de Europeanen en de inlanders was een duidelijke maatschappelijke en

territoriale scheidingslijn. Europeanen woonden in hun wijk en de inlanders woonden op een

kampong, ‘het door de inheemse bewoners van voormalig Nederlands-Indië bewoonde

kwartier, de inheemse wereld’

.

61

. Ook maatschappelijk waren ze gescheiden doordat ze steeds

ondergeschikte functies bekleedden. De scheiding tussen Europeanen en inlanders is volgens

Said verraderlijk en fundamenteel onrechtvaardig, maar wordt als historische ervaring van het

imperium door de meesten van ons als gezamenlijk beschouwd.

3.4.2. Tijd

Wat tijd betreft, bouwt Said verder op de bevindingen van T. S. Eliot, die geen

onderscheid maakt tussen verleden – heden – toekomst, maar uitgaat van een continuüm

waarin verleden, heden en toekomst in elkaar grijpen.

Eliots ideeën over de complexe relatie tussen het verleden en het heden geven vooral stof tot nadenken in de discussie over de betekenis van het ‘imperialisme’, een woord en begrip dat tegenwoordig zo controversieel is, zo beladen met allerlei vragen, twijfels, polemiek en ideologische vooronderstellingen […].62

58 E. W. Said, Cultuur & imperialisme, p. 34.

59 E. W. Said, Cultuur & imperialisme, p. 113. 60 E. W. Said, Cultuur & imperialisme, p. 45-46. 61 Volgens Van Dale Groot woordenboek van de Nederlandse taal 14 op cd-rom is dit de (huidige) minachtende betekenis van ‘kampong’. 62 E. W. Said, Cultuur & imperialisme, p. 32.

Page 28: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

20

Passen we deze visie op imperialisme en kolonialisme toe, dan zien we dat wanneer het

kolonialisme ‘officieel eindigde met de ontmanteling van de grote koloniale structuren na de

Tweede Wereldoorlog’63

Het is tevens niet omdat de dekolonisatie een halve eeuw geleden plaatsvond, dat het

imperialisme daarmee eindigde. Imperialisme blijft onderhuids aanwezig in verschillende

domeinen als politiek, ideologie, economie en maatschappij, zoals reeds gezegd (zie 3.1.2.).

Dit blijkt ook uit de hulp aan de ontwikkelingslanden die vaak gepaard gaat met politieke

inmenging. Ik heb het niet over humanitaire hulp, maar veel hulp gaat uit van een ideologie

die doet denken aan het beschavingsidee.

er allerlei redenen opdoken waaruit een nieuwe drang vloeide die

probeerde te begrijpen of het verleden voorbij was, of juist niet. Deze drang werd

geprojecteerd op visies over heden en toekomst. Met andere woorden, verleden, heden en

toekomst raakten verstrengeld in elkaar.

Een belangrijker aspect van de imperialistische tijdsdimensie is dat geschiedenissen in

elkaar vervlochten raken. De geschiedenis van Nederlands-Indië bijvoorbeeld is een netwerk

van in elkaar grijpende geschiedenissen, niet het minst van de Nederlandse en de Indische.

Een consequentie daarvan is dat er geen absolute schuld aan ‘ons’ of ‘hen’ kan worden

verweten. Said wijst erop dat we de verschillende geschiedenissen niet mogen wegmoffelen.

We moeten ze juist proberen te begrijpen.64

Conclusie van Said is dat de betekenis van het imperiale verleden niet alleen ligt in het

verleden, maar ook en eigenlijk vooral in het heden. Het imperiale verleden heeft namelijk

[…] zijn intrede gedaan in de dagelijkse realiteit van miljarden mensen, voor wie de aanwezigheid ervan als gemeenschappelijke herinnering en als een licht ontvlambaar samenspel van cultuur, ideologie en beleid nog steeds enorme druk uitoefent.65

3.4.3. Verzet66

Uiteindelijk zal imperialisme tot verzet leiden bij de inheemse bevolking, maar ook bij

de westerse.

De inheemse bevolking strijdt voor emancipatie en bevrijding, maar ook voor

onafhankelijkheid. Emancipatorische bewegingen en nationalistische bewegingen moeten

duidelijk van elkaar onderscheiden worden. Emancipatie kan namelijk uitgaan van en zich

63 E. W. Said, Cultuur & imperialisme, p. 35. 64 E. W. Said, Cultuur & imperialisme, p. 48. 65 E. W. Said, Cultuur & imperialisme, p. 40. 66 Samenvatting van E. W. Said, Cultuur & imperialisme, p. 292-318 (westers verzet) en 318-340 (inheems verzet).

Page 29: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

21

enkel toespitsen op de cultuur en is vanuit deze optiek niet noodzakelijk gebonden aan het

politieke nationalisme.

Nationalisme streeft naar een bevrijding van de imperialistische overheersing. Het is een

aspect van verzet waarin de onafhankelijkheidsdynamiek, die uiteindelijk zal leiden tot

onafhankelijke staten, zijn hoogtepunt vindt.

Het imperialisme stuitte echter ook in het Westen op protest. Ook hier moet een

onderscheid gemaakt worden tussen twee bewegingen, namelijk de antikolonialistische en de

anti-imperialistische beweging.

Antikolonialisten geloven nog in de fundamentele superioriteit van de westerling, maar

nemen een humaan standpunt in. Koloniën en slaven blijven voor hen een normaal gevolg van

de superioriteit, maar ze mogen niet met een te harde hand worden bestuurd of onder controle

worden gehouden.

Anti-imperialisme wil de gedrags- en referentiepatronen wijzigen. Het wil met andere

woorden nieuwe denkstructuren construeren waardoor het wel mogelijk wordt om in te gaan

tegen de fundamentele superioriteit. Wanneer men zich niet langer vasthoudt aan de

superioriteit verdwijnt dé bouwsteen en tegelijk dé legitimatie van het imperialisme (zie 3.2.).

4. Analysemethode Said onderzoekt de voorstelling van ‘wij’ en ‘zij’, heden en verleden, de imperiale

houding uitgaande van superioriteit en andere belangrijke begrippen als territoria en verzet in

romans. Om inzicht te krijgen in deze voorstellingen moeten we een bepaalde leesmethode

hanteren.

Saids leesmethode gaat uit van een kritische lezer, een criticus, en van een individueel werk.

Hij ziet het individuele boek als een fraai product van creatieve of interpretatieve verbeelding

en als representatie van een facet van de relatie tussen cultuur en imperium67. Terwijl Said

schreef aan Orientalisme ontdekte hij dat wanneer een criticus meerdere werken tegelijkertijd

wil onderzoeken hij met behulp van lijsten en catalogi geen vat krijgt op de historische

beleving. Ongeacht de hoeveelheid stof die een onderzoeker tot zich neemt, het zal hem

steeds aan enige boeken, artikelen, auteurs en denkbeelden ontbreken68

67 E. W. Said, Cultuur & imperialisme, p.21.

. Het is dus beter zich

toe te leggen op een individueel werk. We hebben nu een criticus en individuele werken, maar

hoe moeten we die nu lezen?

68 E. W. Said, Cultuur & imperialisme, p.21.

Page 30: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

22

Said introduceert de contrapuntische leesmethode. Ik stel voor de term contrapuntisch

toe te lichten om daarna de leesmethode te verduidelijken.

Contrapuntisch is een term ontleend aan de westerse musicologie, meer bepaald aan de term

contrapunt.

Een contrapunt in de westerse klassieke muziek houdt in dat meerdere zelfstandige melodische lijnen gelijktijdig optreden, waarbij een willekeurige lijn slechts tijdelijk op de voorgrond treedt; toch heerst er in de resulterende polyfonie harmonie en orde, een georganiseerde wisselwerking voortkomend uit de thema’s zelf, niet uit een streng melodisch of formeel principe dat buiten het werk zelf ligt.69

Said gelooft dat een roman op dezelfde manier gelezen en geïnterpreteerd kan worden. In een

Engelse roman bijvoorbeeld kan de betrokkenheid met West-Indië of India worden gevormd

of zelfs worden bepaald ‘door de specifieke geschiedenis van kolonisatie, verzet en ten slotte

inheems nationalisme’

70. ‘Op dit punt verschijnen er alternatieve of nieuwe verhalen, die

geïnstitutionaliseerde of logische, vaste entiteiten worden’71

In praktijk betekent contrapuntisch lezen met kennis van zaken lezen, ‘bijvoorbeeld

wanneer een auteur laat zien dat een koloniale suikerrietplantage belangrijk is voor het

handhaven van een bepaalde levenswijze in Engeland’

. We kunnen dus een

contrapuntisch verhaalverloop in de koloniale romans onderscheiden, maar hoe moeten we

die dan lezen om dit verhaalverloop te expliciteren?

72. De criticus moet volledig open staan

voor ‘de werkelijkheid van de historische beleving’73

Bij een contrapuntische lezing is het nuttig een onderscheid te maken tussen hoofdzaken en

details. Zo zal de criticus bij het lezen niet te sterk generaliseren en gaat de identiteit van de

tekst, auteur of beweging niet verloren

en dus oog hebben voor de

tegenstrijdigheden in die beleving. Daarom moet hij niet alleen aandacht schenken aan wat er

wél staat, maar ook aan wat de auteur weggelaten heeft. Dit principe sluit enigszins aan bij de

deconstructivistische onderzoeksinteresse naar aan- en afwezigheid (zie 2.2.1.).

74

69 E. W. Said, Cultuur & imperialisme, p. 83.

. Evenzeer moet de criticus voor ogen houden dat een

contrapuntische lezing niet sluitend is. Er moet na de contrapuntische lezing een mogelijkheid

blijven tot discussie.

70 E. W. Said, Cultuur & imperialisme, p. 83. 71 E. W. Said, Cultuur & imperialisme, p. 83. 72 E. W. Said, Cultuur & imperialisme, p. 100. 73 E. W. Said, Cultuur & imperialisme, p. 25. 74 E. W. Said, Cultuur & imperialisme, p. 100.

Page 31: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

23

Samengevat is contrapuntisch lezen: ‘[A] form of ‘reading back’ from the perspective of the

colonised, to show how the submerged but crucial presence of the empire emerges in

canonical texts’75

.

4.1. Inzichten door het contrapuntisch lezen

4.1.1. Uitingen van de imperiale houding

Wie de imperiale houding in de literatuur wil onderzoeken, moet eigenlijk de gedrags-

en referentiepatronen als onderwerp van zijn studie nemen. Concreet komen deze gedrags- en

referentiepatronen in de literatuur voor onder de vorm van clichés en vooroordelen, waarvan

het belangrijkste en hardnekkigste dat van de ‘luie inlander’ is. Het denkbeeld van de ‘luie

inlander’ is typisch voor de koloniale ideologie. De ideologie riep het in eerste instantie zelf

in leven en bevestigt het later nog eens ook. Het denkbeeld gaf gestalte aan een houding

waarbij de inlander opgezweept mocht worden tot werken. Indien dit niet zou gebeuren, zou

hij immers gewoon weer ‘lui’ zijn en tot geen nut zijn voor de kolonisatoren. Later kwam

kritiek op deze visie door onder andere Alatas in zijn werk The Myth of the Lazy Native.

Een ander cliché ziet de ‘Ander’ als wild of achterlijk. In Conrads Heart of Darkness dringt

het Engelse personage Marlow, de verteller van het verhaal, door in Kurtz’ privé-domein ‘als

de nieuwsgierige westerling die een apocalyptische openbaring probeert te begrijpen’76

De wilden, de wildernis, zelfs de terloops vermelde dwaasheid om granaten het uitgestrekte vasteland in te knallen – dit alles benadrukt eens te meer Marlows behoefte om de koloniën op de imperialistische kaart in te tekenen, onder de overkoepelende tijdelijkheid van een orale geschiedenis, ongeacht hoe ingewikkeld en omslachtig de gevolgen zijn.

. Deze

scène wordt meestal geïnterpreteerd met aandacht voor Conrads scepticisme over het

koloniale ondernemen. Deze interpretatie is terecht, maar weinigen merken op hoe Marlow

tegelijkertijd de uitheemsheid historiseert in zijn vertellen.

77

Al deze clichés en vooroordelen sluiten aan bij het beeld van de inferieure ‘Andere’

78

75 B. Ashcroft and P. Ahluwalia, Edward Said, p. 92.

.

Ze vloeien duidelijk voort uit de superioriteitsidee van de westerling en de daaruit volgende

gedrags- en referentiepatronen. Deze superioriteit hoeft niet steeds expliciet aan bod te komen

in de roman. Ze kan ook verhuld zitten achter de ‘Ander’ die het zwijgen wordt opgelegd of

die zelfs wordt ontkend. Een criticus moet dus niet enkel aandacht schenken aan wat er staat,

maar ook aan wat er niet staat, namelijk de ‘Ander’ die wordt verzwegen of weggecijferd.

76 E. W. Said, Cultuur & imperialisme, p. 209. 77 E. W. Said, Cultuur & imperialisme, p. 209. 78 E. W. Said, Cultuur & imperialisme, p. 259.

Page 32: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

24

De impact van de imperiale houding in de literatuur blijkt uit Conrads rapport voor het

Genootschap ter Onderdrukking van de Gebruiken der Wilden. De imperiale visie beschikt

over leven en dood van de inlanders. Ten eerste moest er een duidelijke scheiding zijn tussen

blanken en inheemsen op basis van religie en ras, om daarna volkeren te kunnen reorganiseren

als volkeren die niet kunnen zonder de Europese aanwezigheid. Ten tweede werden de

inlanders voorgesteld als wezens die deel uitmaken van een inferieur mensdom en de

kolonisator fungeert als verslaggever. Door zo een representatie dwingt het imperialisme zijn

slachtoffers te kiezen tussen dienen of vernietigd worden.79

Daarnaast wordt het verhaal aangepast. De aanpassingen kunnen we vanuit de gedrags-

en referentiepatronen verklaren. Er zijn twee mogelijke vormen van aanpassing: ten eerste het

letterlijke aanpassen of omvormen en ten tweede het selecteren of weglaten.

In de Egyptische opera Aida van Verdi is het beeld van Egypte niet enkel geselecteerd, maar

ook aangepast. De representatie van Egypte is geselecteerd omdat ze enkel berust op westerse

bronnen zoals Auguste Mariette. Mariette onderzocht Egypte weliswaar wetenschappelijk,

maar zijn ‘Franse nationaliteit en opleiding [maakten deel uit] van een belangrijke imperiale

genealogie’80

Naast een selectie werden ook verscheidene aanpassingen gedaan. Zo verandert Verdi de

priesters uit zijn bronnen door priesteressen. Deze verandering volgt de conventionele

Europese praktijk die in elke exotische omgeving Oriëntaalse vrouwen centraal stelde:

. Egyptologie is dus niet synoniem aan een wetenschappelijke studie over

Egypte.

[…] de functionele equivalenten van priesteressen zijn de dansende meisjes, slavinnen, concubines en badende haremdames die in het midden van de negentiende eeuw de boventoon voerden in de Europese kunst van twintig jaar daarna in het amusement.81

Doordat zoveel geselecteerd en aangepast wordt, is het mogelijk voor Said te zeggen dat

literatuur en eigenlijk alle cultuur hybride is ‘en belast, of verwikkeld met wat vanouds als

externe elementen werden gezien en deze overlappen’

82. 83

4.1.2. Territoria, tijd en verzet in de literatuur

Net zoals we de imperiale houding terugvinden in de literatuur, vinden we ook

territoriale kenmerken, tijd en verzet terug in de literatuur. 79 Bovenstaande alinea is een samenvatting van E. W. Said, Cultuur & imperialisme, p. 212-214. 80 E. W. Said, Cultuur & imperialisme, p. 157. 81 E. W. Said, Cultuur & imperialisme, p. 161. 82 E. W. Said, Cultuur & imperialisme, p. 381. 83 Bovenstaande alinea is een samenvatting van E. W. Said, Cultuur & imperialisme, p. 149-173.

Page 33: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

25

Bij de bespreking van de imperiale houding in de literatuur (zie 4.1.1.) heb ik de

ruimtelijke representatie aangeraakt. Ik heb naar Verdi’s Aïda verwezen om aan te tonen dat

het beeld van Egypte geselecteerd en vervormd was. Dit is niet alleen een uiting van de

imperiale houding, maar vormt ook een illustratie bij hoe het Oosten door de westerse auteurs

wordt voorgesteld. Wat ruimtelijke representatie betreft, wil ik ingaan op twee kenmerken die

Said ook benadrukt.

Ten eerste stelt Said vast dat er in romans uit het einde van de negentiende eeuw, met name in

realistische romans, ruimtelijke differentiaties naar voren komen. Deze differentiaties staan in

een doorlopende traditie van maatschappelijke inzichten zoals die al eerder in historische en

realistische romans werden bekrachtigd. Austin beschouwt in haar roman Mansfield Park de

legitimiteit van de overzeese gebieden van Sir Thomas Bertram als een ‘natuurlijke

uitbreiding van de rust, orde en schoonheid’84

Ten tweede bevestigt Mansfield Park de onderliggende hiërarchie van gezin, bezit en natie

terwijl er tevens een zeer sterk ruimtelijk ‘hier-zijn’

.

85 aan de hiërarchie wordt toegekend. Alle

ruimtes worden namelijk verkend en bereisd. Daarna worden er een positieve en/of negatieve

waarde aan toegekend.86

Net zoals de ruimte wordt geselecteerd en aangepast, kan ook de geschiedenis vervormd

worden. Ook dit hebben we reeds gezien bij Verdi’s Aïda (zie 4.1.1.). Verdi vormde de

historische priesters om in priesteressen, niet vanuit de westerse geschiedschrijving maar

vanuit westerse fantasie of illusionisme. Er wordt dus eigenlijk geen aandacht geschonken aan

de echte historie.

Een auteur kan schrijven vanuit een bepaalde ideologische overtuiging, maar heeft

tegelijk de mogelijkheid het inheemse verzet weer te geven. Als hij dit al dan niet doet, hangt

af van zijn imperiale houding en zijn gedrags- en referentiepatronen. Wanneer hij schrijft als

imperiaal auteur zal hij het verzet van de ‘Ander’ niet of uiterst beperkt tot uiting brengen.

Het wordt hier opnieuw duidelijk dat de criticus zowel aandacht moet hebben voor wat er

staat als voor wat ontbreekt.

84 E. W. Said, Cultuur & imperialisme, p. 114. 85 E. W. Said, Cultuur & imperialisme, p. 114. 86 De twee ruimtelijke kenmerken zijn ontleend aan E. W. Said, Cultuur & imperialisme, p. 113-114.

Page 34: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

26

4.2. Gevolg: tegenstrijdige beleving87

Het feit dat de westerling bij de voorstelling van de ‘Ander’ zoveel mogelijkheden heeft

betreffende selectie en aanpassing, zorgt ervoor dat we kunnen zeggen dat de westerling het

Oosten naar zijn hand kan zetten en dat hij de oosterse mens maakt. Said verwijst in dit

verband naar Facon, die de geschiedkundige verovering van de kolonist met het

waarheidsregime van het imperialisme verbindt. Dit waarheidsregime wordt geregeerd door

grote westerse mythen. Een van die mythen is dat de kolonist de grond gemaakt heeft tot wat

hij is.

Wanneer we de representatie bekijken, rekening houdende met de aanpassingen en de

mythen die ze beheersen, dan lijkt het logisch dat de westerse representatie niet overeenstemt

met de oosterse werkelijkheid. Gevolg is een ontoelaatbare tegenstrijdigheid in de beleving

van de koloniale wereld. Deze tegenstrijdige belevingen wil Said tegen elkaar plaatsten om zo

‘díe visies en belevingen te laten samenkomen die ideologisch en cultureel voor elkaar

afgesloten zijn en die pogen andere visies en belevingen op afstand te houden of te

onderdrukken’88

Fourier vertolkt de rol van een rationaliserende woordvoerder van Napoleons inval in Egypte

in 1798. Hij wendt allerlei technieken aan - zoals het gebruik van klinkende namen, de locatie

en de beweegredenen - om de overheersing van een conflict tussen een zegevierend en

verslagen leger om het te vormen in een langduriger en trager proces, dat acceptabeler was op

het Europese vasteland.

. Vandaar dat Said de werken Description de l’Egypte, het 24-delig verslag

van Napoleons veldtocht naar Egypte met inleiding van Fourier, en ‘Aja’ib al-Athar van ‘Abd

al-Rahman al-Jabarti vergelijkt. Beide werken stammen uit ongeveer dezelfde periode, meer

bepaald het begin van de negentiende eeuw.

Daartegenover staat Jabarti, die als belaagde religieuze notabele de inval op zijn land en

daarmee de vernietiging van zijn gemeenschap optekent.

De asymmetrie is treffend. Het ene moment nemen we aan dat het grootste deel van de geschiedenis in de koloniale gebieden het gevolg van de imperiale interventie was, het andere moment bestaat er een even hardnekkige veronderstelling dat de koloniale ondernemingen marginaal waren en misschien niet eens een centrale plaats innamen bij de voornaamste activiteiten van de grote metropolitische culturen.89

We merken dus duidelijk een tegenstrijdige inleving binnen de imperiale wereld. Het is de

taak van de criticus zich van deze tegenstrijdigheid bewust te zijn en ze voor ogen te houden

wanneer hij een tekst onderzoekt.

87 Samenvatting van E. W. Said, Cultuur & imperialisme, p. 325 en 61-74. 88 E. W. Said, Cultuur & imperialisme, p. 63. 89 E. W. Said, Cultuur & imperialisme, p. 65.

Page 35: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

27

5. Casestudy: Kim van Kipling 90

Om de theorie van Said af te ronden, rest me enkel nog een illustratieve casestudy over

Kim van Kipling. Dit is de bekendste analyse van Said en ook ‘[a] particularly good example

of the value of a contrapuntal perspective’

91

. Said vangt de analyse van Kim aan met een korte

situering van auteur en werk. Na een bespreking van de inhoud gaat hij in op de eigenlijke

contrapuntische lezing. Deze casestudy vormt tegelijk een soort besluit op dit eerste hoofdstuk

over Said.

5.1. Algemene situering en contextualisering

Kim verscheen in 1901, twaalf jaar nadat Rudyard Kipling vertrok uit India, een

toenmalige Britse kolonie. Kim is het enige werk van Kipling dat een blijvend succes kende,

zodat het niet alleen een unieke plaats inneemt binnen het leven en werk van Kipling zelf,

maar ook binnen de Engelse literatuur. In Kim is het imperium een hoofdthema, net zoals in

de werken van Conrad. Kipling schreef niet alleen over India, hij maakte er ook deel van uit.

Hij werd in 1865 geboren in India en zal er bij naam altijd mee verbonden blijven. Hij sprak

zijn eerste levensjaren Hindoestaans en leefde bijna zoals Kim, een sahib - dit is de benaming

voor een Europeaan in India - in inheemse kleren.

India had vanaf de allereerste Britse expeditie in 1608 tot de laatste onderkoning in 1947

grote invloed op het Britse leven, op de handel, industrie en politiek, ideologie en oorlog,

cultuur en fantasie. Grote namen uit de Engelse literatuur, waaronder ook Kipling, waren van

buitengewoon belang voor de definitie, de verbeelding en het onder woorden brengen van de

betekenis van India voor het Britse rijk in zijn bloeitijd. Literair vertegenwoordigt Kim de

imperiale beleving, die haar intrede doet in het culturele en esthetische leven van het westerse

moederland. Daarnaast is Kipling een eind-negentiende-eeuwse romanschrijver, zoals J.

Austen, Ch. Dickens en G. Eliot.

Said hecht bij de interpretatie belang aan twee factoren. Een eerste factor is de auteur

zelf die vanuit de achtergrond van een immens koloniaal systeem schrijft. Dit koloniale

systeem wordt gekenmerkt door een koloniale scheidingslijn met aan de ene zijde het blanke

christelijke Europa en aan de andere zijde een enorme variatie aan gebieden en rassen die

allemaal als minder, inferieur, afhankelijk en ondergeschikt worden gezien. We zien hoe Said

aandacht schenkt voor contrast. Op die tegenstelling tussen blank en niet-blank wordt in Kim 90 Deze analyse is een samenvatting van E. W. Said, Cultuur & imperialisme, p. 173-207. 91 B. Ashcroft and P. Ahluwalia, Edward Said, p. 94.

Page 36: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

28

voortdurend gezinspeeld. De rassenongelijkheid is sterker dan vriendschap of kameraadschap.

Dit bewijst voor Said dat Kipling geen neutrale figuur was binnen de Brits-Indische situatie.

Een tweede factor is dat Kipling deel uitmaakt van de geschiedenis. Kim is op een belangrijk

moment geschreven in de geschiedenis, met name op het moment dat de verhouding tussen

Britten en Indiërs wijzigde. Kim benadrukt het belang van de hoogtijdagen van het wereldrijk

en vertegenwoordigt die op een bepaalde manier. Een complexe roman als Kim is dus een

uiterst verhelderend onderdeel van de geschiedenis.

5.2. Korte inhoud92

Kimball O’Hara, Kim, is de verweesde zoon van een sergeant in het Indiase leger. Zijn

moeder is blank. Het kind groeit op in de bazaars van Lahore en is in het bezit van een amulet

en enkele papieren die zijn herkomst kunnen aantonen. Hij ontmoet een heilige Tibetaanse

monnik die een spirituele zoektocht voert naar de rivier die hem van zijn zonden kan reinigen.

Kim wordt zijn chela, discipel, en beiden zwerven als avontuurlijke bedelmonniken door

India. Ondertussen raakt Kim betrokken bij een plan van de Britse geheime dienst, die een

door Russen op touw gezette opstand tracht te verijdelen. Vanaf nu fungeert Kim als

boodschapper tussen Mahbub Ali, een Afghaanse paardenhandelaar die voor de Britten werkt,

en kolonel Creighton, hoofd van de dienst en tevens een geleerd etnograaf. Later ontmoet hij

Creightons andere medewerkers van de spionagedienst, Lurgan Sahib en Hurree Babu. Babu

is eveneens etnograaf.

Tegen de tijd dat Kim kennismaakt met Creighton, is reeds gebleken dat Kim blank is

en dus geen inboorling, ondanks zijn uiterlijk. Als Ier wordt hij naar de St.-Xaveriusschool

gestuurd waar hij een opleiding als blanke jongeman moet voltooien. De monnik slaagt erin

het geld voor Kims opleiding bijeen te rapen en hij en zijn jonge discipel vervolgen voortaan

hun zwerftochten tijdens de schoolvakanties. Ze ontmoeten de Russische spionnen. Nadat

deze de monnik in elkaar hebben geslagen, weet Kim hen bezwarende documenten te

ontvreemden. Daardoor wordt een samenzwering ontdekt en bezworen. Na deze avontuurlijke

heldendaden voelen de chela en zijn leermeester zich beiden ongelukkig en ziek. Kims

genezende krachten en hernieuwd contact met de aarde helpen hen er weer bovenop. De

leermeester komt tot het inzicht dat Kim zijn zuiverende rivier symboliseert. Aan het einde

van de roman keert Kim terug naar de geheime dienst waar hij zich volledig ten dienste stelt

van het koloniale systeem.

92 Samenvatting van E. W. Said, Cultuur & imperialisme, p. 177-178.

Page 37: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

29

5.3. Contrapuntische lezing

Algemeen valt op dat het een zeer mannelijke roman is. Er komen verhoudingsgewijze

veel minder vrouwen in de roman voor. Said heeft bij het contrapuntisch lezen dus aandacht

voor tegenstellingen, namelijk man en vrouw. Deze tegenstellingen worden onderzocht op

hun aan- en afwezigheid. De romanwereld draait slechts om twee mannelijke hoofdfiguren.

Deze mannelijke wereld wordt gedomineerd door reizen, handel, avonturen en intriges. Het is

alsof ingewikkelde constructies voor Kim niet meer betekenen dan veredelde jongensstreken.

Kim plaagt ouderen en speelt een spel, wat voor spel dan ook, waar hij schijnbaar plezier uit

put. Maar we mogen ons niet laten misleiden, zegt Said, want het jongensachtige plezier

verschijnt in vele gedaanten in imperiaal-koloniale geschriften, beeldende kunst of toonkunst.

Vereenvoudigd kunnen we zeggen dat de lama het oosterse symboliseert en Kim het

westerse. Wat Said daarbij opvalt, is dat ze een idyllische relatie hebben. We moeten dus ook

aandacht schenken aan de verhouding tussen figuren. Oost en West zijn tegenpolen, maar

staan hier in harmonieuze verhouding. De idyllische relatie tussen Kim en de lama werd in de

loop der tijden op verschillende manieren geïnterpreteerd.

Ten eerste staat het in de lijn van eerdere Amerikaanse romans als Moby Dick en Huckleberry

Finn, waarin een ode wordt gebracht aan de vriendschap tussen twee mannen in een moeilijke

en soms zelfs vijandige omgeving. Ten tweede wijzen sommige onderzoekers op een

verborgen homoseksueel motief. Er is echter een belangrijker cultureel motief dat verbonden

wordt met de schelmenromans als Don Quichot, waarin een mannelijke avonturier en zijn

metgezel een droom najagen.

Said ziet deze intieme relatie anders. Hij gaat met zijn contrapuntische lezing dus in op

bestaande lezingen en leest als het ware tegendraads. De lama is voor steun en leiding

afhankelijk van Kim. Het is Kims verdienste dat hij geen verraad pleegde aan de normen van

de lama en dat hij het evenmin als leerling-spion liet afweten. De lama heeft Kims jeugd,

leiding en verstand nodig en beschouwt Kim bijgevolg als zijn verlosser. We zien hier reeds

een gedrags- en referentiepatroon in, namelijk de idee dat het Oosten het Westen nodig heeft.

Dit is zowel toegespitst op opvattingen over de ‘Ander’, als over de overzeese gebieden.

Said merkt verder op dat de voornaamste verhaallijn van Kim draait om een zoektocht.

De zoektocht van de lama naar de verlossing en die van Kim naar een veilige plek binnen de

koloniale dienst. Voor beiden wordt het zoeken tegen het einde van de roman beslist.

Het einde van de zoektocht noemt J. M. S. Tompkins, literatuurwetenschapster, terecht het

genezingsthema. Waaruit dit genezingsthema bestaat, is een buitengewoon ingewikkelde en

Page 38: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

30

belangwekkende vraag. Hierop moet een langzaam en bedachtzaam antwoord gegeven

worden want zó angstvallig vermijdt Kipling de enge grenzen van een chauvinistisch-

imperialistische oplossing.

Kipling wil aan het einde van de roman zijn duo niet zomaar opgeven. Ze hebben allebei hun

taak succesvol beëindigd. Dit staat in de lijn van de romantraditie, maar volgt ook emotionele,

culturele en esthetische vereisten. Kim moet naar het einde toe nog een vaste plaats krijgen,

overeenkomstig met zijn koppige strijd om een eigen identiteit. Deze identiteit is echter niet

vanzelfsprekend.

Kim zou kunnen worden opgevat als een, wat Victor Turner noemt, liminale persoon door

zijn verplaatsingen, vermommingen en algehele veranderlijkheid. Een synonieme term is

kameleontische persoon. De liminale persoon heeft een specifieke functie binnen de

samenleving. Hij houdt ze namelijk in stand. Vandaar dat Kipling aan het einde van de roman

de ziekte van Kim en de droefheid van de lama bedenkt. Contrapuntisch lezen betekent dus

ook dat we moeten vergelijken met gangbare normen en tendensen in de literatuur.

Gelijkenissen moeten worden opgemerkt, maar vooral verschillen. Zo past het niet in het

gangbare plaatje dat een van de hoofdpersonages ziek wordt.

Kim heeft de ongelooflijke gave om zich te vermommen. De kameleontische eigenschap

van Kim wordt door Kipling spelenderwijs verwerkt. Kim is net een acteur die in veel

situaties verzeild raakt maar er zich steeds kan uit redden en zelfs als verlosser kan optreden.

Een hulpmiddel daarbij zijn de verschillende talen die Kim beheerst. Na het wegvallen van de

avonturen, houdt Kim eigenlijk op te bestaan. Hij wordt een held of liminale figuur die afdaalt

naar een onderwereld, waar hij sterker en beheerster dan ooit zal uitkomen, als hij er ooit

uitkomt. De breuk tussen de wereld en Kim moet dus hersteld worden, wil Kim zich weer

langzamerhand één met zichzelf en met de wereld gaat voelen.

Aan het einde komt het effectief tot een eenmaking met zichzelf en de wereld. In de eindscène

gebruikt Kipling een mechanische metafoor, namelijk de ziel die weer op de rails wordt gezet.

Deze metafoor verstoort volgens Said het verhevene en stichtende een beetje, maar voor een

Engelse auteur was dit natuurlijke koloniale beeldspraak. De Britten hebben in India de

spoorwegen aangelegd, waardoor ze meer dan ooit vat hadden op het land. Het gevoel dat

alles nu op zijn pootjes terecht komt, wordt nog eens versterkt en geconsolideerd doordat

Moeder Aarde Kim zegent. ‘Kipling laat Kim een ceremoniële herbekrachtiging doormaken,

Groot-Brittannië neemt opnieuw (via een loyale Ierse onderdaan) bezit van India’93

93 E. W. Said, Cultuur & imperialisme, p. 187.

.

Page 39: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

31

We zijn vertrokken van de vergelijking en hebben ons daarbij de vraag gesteld naar de ziekte

van de personages tegen het einde. Daaruit bleek dat deze ziekte een belangrijke rol speelde.

Ze gaat uit van de auteurs gedrags- en referentiepatronen. Deze zijn van groot belang bij het

duiden van de roman. Kipling laat de Kim een ceremoniële herbekrachtiging doormaken en

vertrekt daarbij van zijn eigen koloniale gedachtegoed, dat zichtbaar is in koloniale

metaforen. Deze herbekrachtiging moet ook aangekondigd worden in de figuur van Kim zelf,

met name zijn liminale eigenschap. Het koloniale gedachtegoed is tevens waarneembaar aan

het einde van de roman.

Aan het einde van de roman speelt Kipling met de gedachte van verzoening, genezing

en ondeelbaarheid. Hij hoopt die ook te bereiken door geografische middelen, met name de

gedachte dat de Britten India bezitten om opnieuw te kunnen genieten van de uitgestrektheid

en zich er opnieuw thuis te voelen, telkens opnieuw. Van een thuis kan echter geen sprake

zijn. Iemand die zich thuis voelt, hoeft dit niet te bevestigen. Iets wat Kipling wel doet.

Koloniale, oftewel geografische, toeëigening vereist echter zo’n soort nadrukkelijke bevestiging, en die vormt weer het waarmerk voor de imperiale cultuur die zichzelf terwille van zichzelf telkens opnieuw moet bevestigen.94

Het verband tussen cultuur, de roman, en imperialisme, het herdefiniëren van India als Brits

bezit, blijkt hier nogmaals bevestigd terwijl het verband met de gedrags- en referentiepatronen

van de auteur ter verklaring dienen. Contrapuntisch lezen gebeurt hier in de zin van oog

hebben voor de werkelijkheid van de historische beleving.

Vandaar dat Said het niet eens kan zijn met de analyse van M. Kinkead-Weekes over Kim.

Kinkead-Weekes legt de nadruk op de artistieke triomf, die zelfs de intentie van de auteur

overtrof. Zo een conclusie is volgens Said te a-historisch want ook al is Kim een grootse

romans binnen de wereldliteratuur en staat de roman tot op zekere hoogte los van de

belastende historische en politieke omstandigheden, toch moeten we aandacht hebben voor de

voorkomende verbanden met de realiteit van weleer.

Wie contrapuntisch leest, moet echter niet enkel oog hebben voor de werkelijkheid van

de historische beleving, maar ook voor detail. Een van de details is dat Kim Iers is. Op zich

lijkt het niet zo bijzonder, maar het doet denken aan Verdi’s vrouwelijke priesteressen (zie

4.1.1.). In Kim worden de romanfiguren niet gemanipuleerd volgens Europese regels over het

oriëntaalse, maar ze worden aangepast aan het koloniale denken. Dat Kim als Ier wordt

94 E. W. Said, Cultuur & imperialisme, p. 205.

Page 40: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

32

voorgesteld, maakt hem afkomstig uit een lage sociale kaste en zet de dienstbaarheid van het

personage nog extra in de verf. Tenslotte, voeg ik er zelf aan toe, werden ook de Ieren

gekoloniseerd.

In een andere episode van de roman wordt verwezen naar de Opstand. De Opstand der

Bengaalse tropen vond plaats in 1857 en leidde tot de verovering van Delhi. Hij werd

veroorzaakt door de hindoe- en moslimsoldaten van het Brits-Indische leger die dachten dat

hun kogels waren ingesmeerd met koeienvet of varkensvet. Het eerste is onrein voor hindoes

en het laatste voor moslims. In feite waren de oorzaken voor de Opstand inherent aan het

Britse imperialisme, aan het leger dat grotendeels uit inheemse soldaten bestond en

gecommandeerd werd door enkele sahibs. Er was voorts ook heel wat wrevel over het blanke

christelijke bewind over een land met veel culturen en rassen, die allen hun onderworpenheid

als vernederend ervoeren. Daarbij was het de opstandelingen niet ontgaan dat ze veel talrijker

waren.

Over de Opstand is veel geschreven in zowel de Indische als Britse literatuur. Hij wordt

gezien als een demarcatiepunt in de beide geschiedenissen. Feit is dat de Britten de Opstand

hardhandig de kop indrukten. Vanuit Brits standpunt werd de repressie gezien als een

vergeldingsactie. De inheemse soldaten hadden Europeanen vermoord en dit vormde voor hen

het bewijs dat de Indiërs het verdienden onderworpen te worden aan de hogere Europees-

Britse beschaving. Indiërs daarentegen zagen de Opstand als een nationalistische opstand

tegen het Britse bewind dat ontoegeeflijk was, ondanks het misbruik, de exploitatie en de

schijnbaar ongehoorde klachten van de inheemse bevolking. Contrapuntisch lezen betekent

dus niet enkel oog hebben voor de historische beleving, maar ook voor de tegenstrijdigheden

in die beleving, waarbij oosterse literatuur tegenover westerse wordt geplaatst.

Volgens E. Thompson, die in 1925 The Other Side of the Medal schreef, was de Opstand een

symbolische gebeurtenis, waarbij men zich bewust werd van de tegengestelde positie tussen

Britten en Indiërs. Kortom, de Opstand markeerde het onderscheid tussen kolonist en

gekoloniseerde.

Said stelt vast dat Kipling de lezer een exclusief Britse visie voorschotelt over de Opstand, die

daarenboven in de mond wordt gelegd van een Indiër. Terwijl over het meer geloofwaardige

nationalistische en gekwetste evenbeeld van de Indiër niet gerept wordt. In Kim wordt de

Opstand voorgesteld als iets slechts, namelijk een verloochening van eigen volk. Met deze

visie bevestigt Kipling de Britse overheersing. We zien hoe Said de Opstand contrapuntisch

analyseert in die zin dat hij niet enkel kijkt naar wat er staat, maar ook naar wat er niet staat.

Page 41: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

33

In Kim is India een land gekenmerkt door kleur, opwinding en interessante dingen die

ten behoeve van de Britse lezer worden tentoongespreid. Daarenboven laat Kipling het Britse

gezag over India nog eens gelden in het optreden van lokale figuren. In het vierde hoofdstuk

van Kim bespreekt een weduwe de rol van de regionale hoofdinspecteur van de politie. Ze

meent dat de Britse politiefunctionarissen het land beter kennen dan de autochtonen. Die

mening leidt tot het bestuurlijke besluit dat het beter is dat de Britten de touwtjes in handen

hebben.

Said wijst erop dat er waarschijnlijk wel Indiërs waren die deze mening waren toegedaan,

maar het is opmerkelijk dat in Kim geen enkel personage het Britse bewind bestrijdt, of iets

vermeldt over het plaatselijke Indische verzet tegen de Britten. Iets dat toen zeker merkbaar

geweest moet zijn, zelfs voor iemand als Kipling. Said kijkt dus opnieuw naar aan- en

afwezigheid, zij het hier naar visies op het koloniale bewind.

De weduwe moet aantonen dat de inheemse bevolking de koloniale overheersing aanvaardt.

Historisch gezien heeft het imperialisme zich altijd op die manier aanvaardbaar weten te

maken, want welk mechanisme kan meer overtuigen dan de inheemse onderdanen die

instemmen met de overheersing, westerse kennis en macht. Per slot van rekening had die

kennis zeer negatieve oordelen over de inheemse bevolking en cultuur.

De gedrags- en referentiepatronen van Kipling worden zichtbaar in imperiale houding.

Het speuren naar gedrags- en referentiepatronen en naar de daarbij horende imperiale houding

is natuurlijk contrapuntisch lezen. In Kim vinden we deze houding terug onder de vorm van

clichés zoals Kim die liegt als een oosterling of uitspraken als ‘voor oosterlingen zijn alle

vierentwintig uur van de dag eender’ en ‘het sjacheraarsinstinct van het Oosten’95. De eerste

uitspraak verwijst naar het cliché van de luie inlander. Het komt meermaals voor in de roman.

Zo hebben de contractarbeiders een goederentrein nog niet gelost ‘omdat ze nu eenmaal

inlanders zijn’96

Aan de hand van vooroordelen levert Kim een belangrijke bijdrage tot het georiëntaliseerde

beeld van India in de westerse verbeelding. Kipling staat niet alleen in voor, wat historici ook

noemen, de uitvinding van de traditie. Zelfs de oppervlakkigste beschouwing van de eind-

negentiende-eeuwse westerse cultuur laat een immens reservoir van dergelijke volkswijsheid

. Er zijn nog veel meer vooroordelen te vinden in de roman, die allemaal

getuigen van de imperiale houding.

95 E. W. Said, Cultuur & imperialisme, p. 193. 96 E. W. Said, Cultuur & imperialisme, p. 193.

Page 42: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

34

zien, waarvan een groot deel zelfs nu nog in zwang is, met als constante de ondergeschiktheid

van de niet-blanke.

Een belangrijk personage naast Kim en de lama, is kolonel Creighton. Hij is etnograaf

en militair. Deze figuur is geënt op Kiplings ervaring in Punjab. In de eerste plaats is

Creighton, ondanks zijn slechts beperkt optreden, een referentiepunt voor alle handelingen,

een tactvol regisseur en vooral een machtig man die respect afdwingt. In de tweede plaats

verenigt hij als koloniaal ambtenaar en geleerde macht en kennis.

Van alle moderne wetenschappen is antropologie en ook etnografie of culturele antropologie

historisch gezien het nauwst verwant met kolonialisme. Antropologen en etnologen lichtten

de kolonisten vaak voor over de gewoonten en zeden van de inheemse bevolking. Dat Kipling

de kolonist en de etnoloog laat samenkomen in een personage, bewijst dat Kipling een van de

eerste romanschrijvers was die dit logisch verband tussen de westerse wetenschap en politieke

macht in de koloniën inzag en beschreef.

Een van de medewerkers van Creighton, met name Babu. Hij is een intelligent man een

heeft iets karikaturaals. Niet omdat hij ondergeschikt of onbekwaam is, maar omdat hij niet-

blank is en dus nooit een Creighton kan worden. Opnieuw blijkt de aandacht voor

tegenstellingen bij een contrapuntische lezing, namelijk uitheems versus inheems of blank

versus niet-blank. Kipling gaat heel nauwkeurig om met deze tegenstelling. Net zoals hij zich

niet kon voorstellen dat India zich zou losmaken van het Britse bewind, kon hij zich niet

voorstellen dat een Indiër zich serieus en kundig kon bezighouden. Dit waren zaken die waren

weggelegd voor de westerling.

Tenslotte vergelijkt Said Kim met andere laatnegentiende-eeuwse romans. Zo wil hij

opnieuw op gelijkenissen, maar vooral tegenstellingen stoten. Het opmerkelijke aan Kim is

dat het niet getekend wordt door desillusie of ontgoocheling, een motief dat toen de literatuur

domineerde zoals we zien bij Hardy, James, de latere Eliot, Moore en Butler. Het motief was

zelfs ruimer dan de Britse literatuur want ook in Frankrijk vinden we het terug bijvoorbeeld

bij Flaubert, Zola en zelfs Proust. In Kim ontwaakt niemand uit een koloniale droom,

integendeel Kim werkt zich van het ene succes in het andere en bevestigt het kolonialisme.

Het kolonialisme biedt een verklaring voor Kims optimisme, dat we ook bij andere koloniale

hoofdpersonages terugvinden. Hun daden leiden evenmin tot nederlagen.

Een ander verschil is de vrij losse structuur, die gebaseerd is op een geografische en

ruimtelijke uitgestrektheid. Deze staat tegenover de strakke en onverzoenlijke tijdsstructuur

Page 43: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

35

van de Europese romans uit die tijd. De lezer van Kim krijgt het gevoel dat de tijd van hem is

omdat hij zich in de geografie, die hem ter beschikking wordt gesteld, vrij kan bewegen. Ook

dit sluit aan bij de koloniale optimistische sfeer van Kim.

Page 44: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

36

II. De romanruimte

1. Inleiding Bij de aanvang van deze scriptie stond vast dat ik het postkoloniale en ruimtelijke thema

zou onderzoeken. Beide thema’s werden oorspronkelijk zelfstandig naar voren geschoven

door mijn promotor, prof. dr. Anne Marie Musschoot, maar het leek me interessant ze aan

elkaar te koppelen. Tenslotte is een koloniale roman bepaald door de ruimte waarin hij zich

afspeelt, zijnde de kolonie.

In het vorige hoofdstuk heb ik de theorie van Said toegelicht. Het mag daaruit blijken,

dat ook ruimte van belang is in Saids koloniale discours theorie. Ruimte maakt ten eerste mee

deel uit van de wereldsheid van een tekst. Ten tweede leidt imperialisme behalve tot

vervlochten geschiedenissen en verzet ook tot overlappende territoria.

In dit hoofdstuk ga ik kort in op Dirlik, die in zijn place-based theory net als Said uitgaat

van een homogeniserend kolonialisme. Daarna komt Weisgerber aan bod. Hij vormt de

theoretische spilfiguur van dit hoofdstuk. Voor kenners van de theoretische

literatuurwetenschap kan dit best raar klinken. Weisgerber legt namelijk de nadruk op de

tekstualiteit, het woord, waar Said de nadruk op de wereldsheid legt. Toch combineer ik beide

theorieën, wat hieronder verantwoord zal worden.

2. Place-based history97

In zijn onderzoek naar postmoderne en postkoloniale werken, heeft Dirlik het over de

place-based history, die van deze werken uitgaat. Ruimte roept bij hem de vraag op naar de

verschillen in klasse, ras en geslacht en naar de historische identiteit. Tegenover deze

verschillen staat een hegemonie, ontstaan door culturele homogenisering, verbonden aan de

term ‘thuis’. Het is nodig dat een mens in staat is zich thuis te voelen waar hij leeft. Binnen

deze enerzijds heterogene en anderzijds homogene ruimte wordt de mens niet bepaald door

zijn genen of nostalgie, maar door zijn interactie met de dagelijkse ervaring.

De ‘thuis’-ervaring kunnen we linken aan wat we bij Said zagen onder overlappende

territoria (zie I 3.4.2.). Een kolonie is namelijk de thuishaven van meerdere rassen en culturen.

Bij de bespreking heb ik de nadruk gelegd op de maatschappelijke en geografische scheiding

binnen de koloniale ruimte.

97 Samenvatting van A. Dirlik, Postmodernity’s histories: the past as legacy and project, Lanham, 2000, p. 192-198.

Page 45: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

37

3. Een analyse van de ruimte 3.1. Inleiding

Dirlik en Said gaven ons reeds een algemeen beeld van de koloniale ruimte en de mens

binnen deze ruimte. We kunnen ruimte echter dieper onderzoeken aan de hand van

Weisgerber. Ik probeer zijn theorie duidelijk te maken, uit te breiden en te structureren aan de

hand van de licentieverhandeling van Mariën over de romanruimte. Deze verhandeling is voor

een groot deel gebaseerd op de theorie van Weisgerber.98

Dat Mariën zijn studie voor een groot deel baseerde op Weisgerber is niet onlogisch.

Over het ruimte-onderzoek is nog maar weinig geschreven. Het is dus nog steeds een terrein

dat uitnodigt tot onderzoek. Zeker in ons taalgebied zijn de literatuurtheoretici, die zich

daarmee bezighielden, op een hand te tellen. Weisgerber is een van hen en zowat de

voornaamste, samen met Frank Maatje. Dit blijkt ook uit de definitie van ruimte in het

Lexicon van literaire termen waarbij Weisgerber samen met Maatje als de enige

Nederlandstalige bronnen worden vermeld.

Mariën deelt de romanruimte op in

een binnen- en een buitenliteraire ruimte. Daarbij is de binnenliteraire ruimte eigenlijk de

ruimte die Weisgerber onderzoekt. De buitenliteraire ruimte wordt door Mariën zelf

toegevoegd.

99

Het is misschien goed hier meteen de algemene definitie van een literaire ruimte te

geven: ‘Ruimte, opgeroepen binnen het literaire werk door de weergave van gebeurtenissen

en personages (impliciet) of door beschrijvingen (expliciet)’.

100

[M]en maakt gewoonlijk een onderscheid tussen ‘plaats’ (Dts. ‘Lokal’), d.w.z. de objectiveerbare positie waar de personages van een verhaal of toneel zich bevinden en waar de gebeurtenissen plaatshebben, en anderzijds ‘ruimte’, d.w.z. de plaats gezien in relatie tot de subjectieve waarneming ervan via gezicht, gehoor of gevoel (geziene of beleefde ruimte) door een personage of vertelinstantie […].

De romanruimte wordt verder

ingedeeld in ruimte en plaats.

101

Beide staan wel in verband met elkaar want de stap van geobjectiveerde ruimte naar beleefde,

en dus subjectieve, ruimte is al gauw gezet.

98 A. Mariën, De romanruimte: een theoretisch onderzoek. Geïllustreerd met ‘Het gevaar’ van J. Vandeloo, (Verhandeling voorgelegd aan de Faculteit der Letteren en Wijsbegeerte voor het verkrijgen ven de graad van licentiaat), Rijksuniversiteit Gent, 1977. 99 H. van Gorp e.a., Lexicon van literaire termen, Deurne, 1998, p. 391. 100 H. van Gorp e.a., Lexicon van literaire termen, p. 391. 101 H. van Gorp e.a., Lexicon van literaire termen, p. 391.

Page 46: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

38

3.2. Binnenliteraire ruimte

De romanruimte is een wereld geconstrueerd door taal en dus een exclusief talige

ruimte.

[D]e romanruimte behoort tot de literatuur en bestaat alleen door de taal. Wij hebben te doen met een aspect van taalruimte, dat wil zeggen met een door woorden opgeroepen ruimte die in tegenstelling met de film- of toneelruimte niet met de zintuigen wordt waargenomen en alleen maar in het bewustzijn van de verteller en van de lezer aanwezig is.102

De ruimte heeft ook een literair kenmerk overgeërfd, namelijk creativiteit. Met zijn woorden

creëert de auteur een fictieve wereld. Ook de romanruimte is fictief en daarom is elke

romanruimte een ‘ruimteschepping’

103

Kortom, de romanruimte bestaat uit de complexe relatie tussen de plaatsen enerzijds en de

verteller en de personages anderzijds. Deze relaties worden uitgedrukt in woorden en kunnen

we onderzoeken door aandacht te schenken aan de woordenschat.

.

Het is dus niet verwonderlijk dat een schrijver, afgezien van de milieubeschrijvingen waarin hij zijn ruimtegevoel soms expliciet en opzettelijk tot uiting brengt, het laatste ook voortdurend op indirecte en onwillekeurige wijze verraadt, zij het maar door het gebruik van onopvallende adverbia, voegwoorden en voorzetsels.104

Ook werkwoorden en substantieven kunnen aan deze lijst worden toegevoegd. Daarbij duiden

substantieven dingen en plaatsten aan. Terwijl adverbia, voegwoorden, bijvoeglijke

naamwoorden en voorzetsels bewegingen, relaties en eigenschappen weergeven. Daarom

vertegenwoordigen de substantieven de statische ruimte en de restgroep de dynamische

ruimte. Van de statische ruimte is de lezer zich bewuster omdat de beschrijvingen en

plaatsaanwijzingen explicieter aanwezig zijn in het taalaanbod dan de diverse andere woorden

in het verhaal. Er is dus een grondiger onderzoek nodig om de dynamische ruimte te

onderzoeken. Het onderscheid tussen een statische en dynamische binnenliteraire ruimte is

eigen aan Mariën, maar de theorie is volledig terug te vinden in de werken van Weisgerber,

zijnde L’espace romanesque (1978) en Proefvlucht in de romanruimte (1972). ‘Totaal

gescheiden zijn beide aspecten echter zeker niet: zo kan een gebeuren plaats vinden in een

kamer, waarbij een spanning optreedt tussen het binnen en het buiten, gezien vanuit de

personages in de kamer’

105. Het is zelfs zo dat statische en dynamische ruimte een eenheid

vormen in de roman.106

102 J. Weisgerber, Proefvlucht in de romanruimte, Amsterdam, 1972, p. 151. 103 J. Weisgerber, Proefvlucht, p. 152. 104 J. Weisgerber, Proefvlucht, p. 149. 105 A. Mariën, De romanruimte, p. 47. 106 Bovenstaande alinea is een samenvatting van A. Mariën, De romanruimte, p. 45-47.

Page 47: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

39

3.2.1. Statische ruimte

Topografische aanduidingen en milieubeschrijvingen werden vaak gezien als irrelevant

in verscheidene ruimtestudies. Zo zouden ze niet vatbaar zijn voor de beleving van de lezer.

Mariën benadrukt echter dat ze wel degelijk een rol vervullen binnen de roman, anders

zouden de aanduidingen niet zinvol zijn. Exactheid en precisie kunnen namelijk de

werkelijkheidsgraad en de daarmee samenhangende geloofwaardigheid verhogen.107

Meestal komt de ruimte van de handeling in de loop van de roman tot stand. Soms kan

ze echter meteen aan het begin van de roman worden geïntroduceerd. De ruimte vormt dan

een a-priori gegeven waarin de personages voorgesteld worden met een beschrijving van het

innerlijke en het uiterlijke. Pas daarna vangt het eigenlijke verhaal aan. Mariën verwijst hier

naar de aanvang van het vijfde hoofdstuk in Max Havelaar van Mutatuli, een mooi voorbeeld

gezien het eveneens een koloniale roman is.

108

Er was des morgens te tien ure een ongewone beweging op den grooten weg die de afdeeling Pandeglang verbindt met Lebak. […] Dikwyls, als ik dien weg langs ging, was ’t my als zou ik hier of daar een wagen vinden met reizigers uit de vorige eeuw, die in den modder gezakt, en vergeten waren.

109

De plaatsaanduidingen maken deel uit van het Lokal of de objectieve ruimte. Maar een

romanruimte kan nooit volledig objectief zijn. Zo is de weg in bovenstaand citaat verbonden

aan de verteller zodat de lezer in aanraking komt met de ruimte. Bij de lezer roept deze

passage namelijk de tegenstellingen op met de Europese situatie. Daarenboven ziet de lezer

zich in de rol van onervaren reiziger. De ruimte is dus nooit volledig objectief.

110

Daarnaast kan de ruimte pas in de loop van het verhaal duidelijk worden. De ruimte is dan een

puzzel die stukje na stukje aan elkaar wordt gelegd en die pas aan het verhaaleinde volledig

kan zijn. De ruimte wordt dan gegeven door de verteller of een personage en is daarom,

volgens Mariën, meteen zinvoller voor de lezer.

111

Het is tevens ook mogelijk dat een roman twee romanruimtes heeft, een ‘Erzählerraum’ en

‘erzählter Raum’.

112 Een personage uit de eerste ruimte - dat optreedt als verteller - creëert de

tweede ruimte. De twee ruimtes worden gekoppeld aan twee tijden, de verteltijd en de

vertelde tijd. Het is namelijk zo dat tijd en ruimte in een eng verband staan want, zoals

Weisgerber opmerkt, kunnen we plaatsen en handelingsfasen niet van elkaar scheiden.113

107 A. Mariën, De romanruimte, p. 57.

Het

108 A. Mariën, De romanruimte, p. 49. 109 Mutatuli, Max Havelaar, of de koffiveilingen der Nederlandsche Handelmaatschappy, Assen/Maastricht, 1992, historisch-kritische uitgave door A. Kets-Vree, deel 1, p. 36. 110 Bovenstaande alinea is een samenvatting van A. Mariën, De romanruimte, p. 49. 111 Bovenstaande alinea is een samenvatting van A. Mariën, De romanruimte, p. 51. 112 A. Mariën, De romanruimte, p. 53. 113 J. Weisgerber, Proefvlucht, p. 153.

Page 48: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

40

werd nu wel al duidelijk dat de ruimte ontstaat uit de perceptie van de personages of verteller.

Vandaar dat Weisgerber zegt dat ruimte niet alleen talig is, maar ook antropomorf.114

Er

bestaan verschillende soorten subjectieve verbanden tussen personages en ruimte.

De gezichtzin is het meest rationele zintuig en leent zich makkelijk om plaatsen te

beschrijven en dingen in hun onderlinge verbanden te plaatsen. Het kijken kan vanuit

verschillende hoeken gebeuren of vanuit een plaats die de hele ruimte overziet. Waarnemen

kan expliciet in beschrijvingen, maar ook impliciet in losse zinnen en woorden. Wat een

persoon waarneemt, kan zijn gevoel of houding tegenover een andere persoon uitdrukken. Het

kijken kan ook een manier van contact zoeken zijn waarbij het verlangen naar dat wat

bekeken wordt, uitgedrukt wordt. Kijken kan dus een zekere beweging uitdrukken.

De bewegingszin geeft de bewegingen van personages en verteller waarmee ze de ruimte

verkennen, verruimen, vernauwen of vernieuwen weer. Beweging is bijgevolg van groot

belang in de romanruimte, meer bepaald de dynamische ruimte.

Minder interessant is de tastzin. De tastzin maakt een intiemer en subjectiever contact

mogelijk met de ruimte. Tasten kan ook creatief werken. Een personage kan de ruimte als een

beeldhouwer scheppen en vormgeven door de ruimte te betasten.

De gehoorsindrukken zijn dan weer iets belangrijker dan de tastzin. Klanken kunnen in een

ruimte weerklinken en deze weerklank maakt het mogelijk afstanden in te schatten. Geluiden

kunnen ook waarschuwen, wanneer iets of iemand nadert omdat ze niet gestopt worden door

muren en ze dus verder reiken dan het zicht.

Tot slot zijn er ook de reukgewaarwordingen en smaak. Weisgerber wijst erop dat geuren net

als klanken onbegrensd zijn.115 Smaak geeft net als tasten een intiemer verband met de ruimte

weer.116

Er bestaan ook symbolische en typerende verbanden tussen de personages, de verteller

en de ruimte. Weisgerber heeft het onder andere over ruimtelijke metaforen.

L’espace étant une manière de vivre le milieu, lequel se compose tout autant de phénomènes spirituels que d’objets matériels, on n’hésitera pas, dans ces pages, à parler des métaphores spatiales.117

De ruimte geeft dan een soort gemoedstoestand weer. Voorwaarde is dat de ideeën, gevoelens

en impulsen zich al dan niet bewust in het verhaal voorstellen onder de vorm van ruimtelijke

relaties tussen personages en zaken. Mariën merkt op dat het onmogelijk en zelfs overbodig is

114 J. Weisgerber, Proefvlucht, p. 161-162. 115 J Weisgerber, Proefvlucht, p. 156. 116 Bovenstaande alinea is een samenvatting van A. Mariën, De romanruimte, p. 58-64. 117 J. Weisgerber, L’espace romanesque, Lausanne, 1978, p. 19.

Page 49: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

41

om alle mogelijke symbolische of karakteristieke relaties met alle mogelijke plaatsen en

dingen na te gaan.118

We kunnen besluiten, volgens Weisgerber, dat in de romanruimte de empirische -

zintuiglijke- en de psychische –gedachten en dromen- beleving door en in elkaar vloeien.

119

3.2.2. Dynamische ruimte120

De dynamische ruimte wordt gevormd door polariteiten of binaire tegenstellingen.

Volgens het woordenboek gaat het om een reeks antoniemen, bijvoorbeeld boven en onder.

De polariteiten zijn ruimtevariabelen die een beweging uitdrukken en die men paarsgewijze

groepeert. We zagen reeds (zie 3.2.) dat het gaat om woorden die een eigenschap, relatie of

beweging uitdrukken.

Weisgerber vond zijn inspiratie rond het begrip polariteit in de dualiteit ik en niet-ik of

mens en kosmos. In de literatuur fungeert de verteller als mens en de romanwereld als

kosmos. De afzonderlijke polariteiten zijn een detaillering van een globaal waargenomen

situatie. Een tekst heeft meer dan één polariteit die de romanruimte bepaalt. De polariteiten

kunnen worden geclassificeerd op basis van eenvoudige criteria.

Allereerst zijn er de drie klassieke afmetingen of hoofdrichtingen, zijnde lengte, breedte

en hoogte. De daarmee overeenstemmende polariteiten zijn links/rechts, voor/achter en

boven/beneden. Ze bezorgen een oriëntatiecentrum aan het rechtopstaande lichaam. Daarnaast

zijn er polariteiten die op maten en verhoudingen betrekking hebben: veraf/dichtbij,

klein/groot, eindig/oneindig, begrensd/onbegrensd, bepaald/onbepaald. Ze schijnen een

kwantiteit uit, maar dragen vooral een waardeoordeel met zich mee. Andere relaties zijn

ontleend aan vormen, rond/recht, aan bewegingen waar tijd bij betrokken is,

beweeglijk/onbeweeglijk, vloeibaar/vast, inkrimping/uitdijing, horizontaal/verticaal, aan

communicatie, open/gesloten, binnen/buiten, aan continuïteit, continu/discontinu, en aan de

belichting, licht/donker en wit/zwart. Bepaalde polariteiten zijn de moeite waard om even van

dichtbij te bekijken.

Van groot belang is de antithese veraf/dichtbij, waarbij we ons gewoonlijk in een

horizontaal vlak bevinden en van links naar rechts of van voren naar achteren of omgekeerd

bewegen. Hoog/laag of boven/beneden zijn meestal indrukken opgewekt door gebouwen of

118 A. Mariën, De romanruimte, p. 66. 119 J. Weisgerber, Proefvlucht, p. 158. 120 Samenvatting van J. Weisgerber, Proefvlucht, p. 161-188.

Page 50: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

42

kamers. De polariteit hoog/laag kan ook een figuurlijke betekenis krijgen en is daarbij

verwant aan verticalisme en dus aan de polariteit horizontaal/ verticaal. Verticalisme wordt

geassocieerd met kelders, zolders en trappen, maar ook met vogels en begrippen als hemel en

lucht. Verticalisme is daarnaast symbolisch nauw verwant met mythologie, religie en

dieptepsychologie. Hoe hoger, hoe beter zoals ook blijkt uit de vlucht van Icarus naar de zon.

Ook de antithese groot/klein wordt op prijs gesteld. Dit hoeft niet te verwonderen want in de

microkosmos van het literaire zit veelal een universele boodschap.

De polariteit eindig/oneindig is eigen aan de psychische ruimte en niet aan de empirische.

Toch zijn beide ruimtes niet onafhankelijk van elkaar. Vaak staan ze in verbinding met of

lopen ze over in elkaar. Het grote verschil is dat we in de denkruimte volstrekte waarden

aanvaarden, die in de zintuiglijk waarneembare wereld niet levensvatbaar zouden zijn. De

empirische romanruimte wordt afgebakend door allerlei bepalingen. De horizon is daarbij

belangrijk: ‘hij begrenst het gezichtsveld van de waarnemer in de verte, verandert dus volgens

de stand van diens oog en geeft in wezen uiting aan een verhouding van het individu tot de

natuur’121

Polariteiten die uitgaan van de vorm, bijvoorbeeld rond/recht, worden weinig gebruikt door

auteurs. Hun functie is begrenzen en bepalen. Wanneer ze ter sprake komen, brengt

Weisgerber ze in verband met beweging, verandering en worden. Gekoppeld aan tijd heeft

rond/recht een bijzondere functie. De ruimtelijke cirkelmetafoor kan dienst doen als wapen

tegen de tijd. In plaats van het lineaire tijdsverloop van geboorte tot dood, schrijft de auteur

een cirkelvormige tijd. Ook de antithese rust/beweging heeft een bijzondere rol in

tijdruimtelijk verband. Ze heeft zowel betrekking op het milieu als op de bestanddelen ervan.

Vast/vloeibaar is een polariteit die dicht aanleunt bij rust/beweging, namelijk bij de beweging

en rust van vloeibare stoffen als water.

. De horizon brengt de mens in het middelpunt van de werkelijkheid en beschermt

hem tegen een verbijsterende oneindigheid.

De antithese inkrimpen/uitdijen is verwant aan de film, meer bepaald de filmtechnieken.

Vooral op het uitdijen dienen we aandacht te vestigen ‘want met de expansie van de lichamen,

van de omgeving en van de maatschappelijke groepen loopt die van de geest evenwijdig’122

Uit de hoofdrichtingen, zijnde lengte, breedte en hoogte, ontwikkelen zich verticale en

horizontale coördinaatvlakken. Zulke polariteiten impliceren tijd en beweging en komen voort

uit verrichtingen van het oog en de geest.

.

121 J. Weisgerber, Proefvlucht, p. 173. 122 J. Weisgerber, Proefvlucht, p. 176.

Page 51: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

43

De antithese open/gesloten brengt ons naar het domein van de communicatie. Gesloten

ruimten, met andere woorden omheinde of besloten ruimten, zijn meestal gewijde plaatsen uit

het mythische denken of gewoon bewoonde ruimtes. Geslotenheid wordt wel niet steeds met

dezelfde gevoelens geassocieerd. Afhankelijk van de omstandigheden betekent gesloten

zoveel als opgesloten, uitgesloten, weggesloten ofwel afgesloten of geborgen. In het laatste

geval gaat een gevoel van angst uit voor de open ruimte. De open ruimte kan ook verlokkend

zijn voor wie zich opgesloten voelt in de gesloten ruimte. Openheid is een artistiek verzinsel

dat in de romanwereld opweegt tegen de ontelbare barrières waar de mens zich in

werkelijkheid tegen te pletter stoot. Geslotenheid geeft tevens de onmogelijkheid van

communicatie weer. Daarbij is het wel paradoxaal dat de auteur geslotenheid laat rijmen met

toegangs- en verbindingswegen. Tussen binnen/buiten staan namelijk gangen, straten, deuren,

ramen, enz. die ze verbinden. Onafgebroken verplaatsingen door wegen en oppervlakten

roepen continuïteit op. Terwijl de fysieke ruimte gekenmerkt wordt door discontinuïteit, want

daar stoten we constant op hinderpalen.

Ten slotte de belichtingspolariteiten. Belichting kan de veranderlijke relatie tussen object en

het waarnemende oog aangeven. Kleuren dienen om de overdrachtelijke betekenis van de

zaken in een groter verband te suggereren door de symbolische waarde die ze met zich

meedragen.

Polariteiten zijn normaliter antoniemen en dus vormen ze een antithese. Het ene woord

is positief ten opzichte van het andere. De tegenstellingen kunnen echter door het hen

bepaalde dialectische verband een andere verhouding aannemen. Tegenstellingen kunnen in

complementariteit, gelijkheid, symmetrie of synthese veranderen.

3.3. Buitenliteraire ruimte123

De buitenliteraire ruimte is een toevoeging van Mariën zelf en slaat op de leefruimte van

de auteur. Het bestuderen van deze ruimte is volgens Mariën enkel zinvol wanneer het ons

helpt om een beter inzicht te verwerven in het literaire werk zelf of in de functie van het werk

binnen de maatschappelijke context. Hij raakt hier aan de vraag naar de functie van literatuur

binnen de maatschappij. Het is ook nodig om een autonomistische visie te vermijden, dit wil

zeggen een visie waarbij het literaire werk als zelfstandig en opzichzelfstaand wordt gezien.

123 Samenvatting van A. Mariën, De romanruimte, p. 84-92.

Page 52: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

44

Toch zou het fout zijn te zeggen dat Weisgerber hier helemaal geen aandacht aan besteedt. Hij

benadrukt het nut van een onderzoek naar sociologische verbanden die soms zinvoller kunnen

zijn dan de individuele psychologie.

4. Weisgerber versus Said We zagen dat Weisgerbers klemtoon ligt op taligheid, woorden en hun functie binnen

het literaire werk, in tegenstelling tot Saids wereldsheid. Ondanks deze talige klemtoon heeft

hij veel aandacht voor de subjectiviteit van een romanruimte, namelijk hoe ze gezien wordt

door de ogen van een personage of de verteller. Door het uitsluiten van absolute objectiviteit

en aandacht te hebben voor wat achter de woorden schuilt, sluit hij in mijn ogen zelfs aan bij

de contrapuntische lezing.

Ook bij de bespreking van de statische ruimte (zie 3.2.1.) over het begin van Max Havelaar

zagen we dat een lezing die zich focust op de woorden, een contrapuntische lezing niet

uitsluit. Net zoals Saids contrapuntische lezing dat doet, wordt gelet op tegenstellingen die

worden opgeroepen. Doordat Max Havelaar een koloniale roman is, hadden we daarenboven

het geluk dat de tegenstelling Europees versus niet-Europees werd opgeroepen. Ook bij de

bespreking van de dynamische ruimte is er oog voor polariteiten en voor hun veranderlijke

verhouding.

Buiten oog voor tegenstellingen zijn er nog zaken die lijken aan te leunen bij Saids

theorie. Zoals Said wijst Weisgerber op het verband tussen aan- en afwezigheid. Hij zegt zelfs

dat afwezige elementen even belangrijk zijn, zo niet belangrijker, dan de aanwezige: ‘het

creatieve en functionele karakter van de romanruimte brengt mee dat de afwezigheid van

bepaalde elementen even belangwekkend kan zijn als de aanwezigheid ervan.’124

Daarnaast vermeldt Weisgerber dat het ruimtebegrip vatbaar is voor geografische en

historische variaties, die de verhouding van de maatschappij tot de kosmos in kaart brengen.

Elke ruimte moet tenslotte gemaakt worden en kan dus geen objectief gegeven zijn. Deze

gecreëerde ruimte geeft de ervaring van de mens weer waarbij hij invloed tracht uit te oefenen

op de wereld. Vandaar dat ruimteschepping synoniem is met de aanpassing aan en de

verovering van het heelal.

125

124 J. Weisgerber, Proefvlucht, p. 171.

Ook hier zien we een duidelijke link met Said, die wil aantonen

hoe de koloniale roman bepaalde ideeën bevestigt of meegeeft, zeker over de verovering van

en het beleid over overzeese gebieden. Ik denk dat het nu wel duidelijk is dat Weisgerber en

Said elkaar niet uitsluiten, maar kunnen we de theorieën complementair gebruiken?

125 J. Weisgerber, Proefvlucht, p. 154-155.

Page 53: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

45

Doel van Weisgerber is een ruimtetheorie te ontwikkelen, die evenwaardig is aan andere

onderzoeksmethoden en die met haar bevindingen andere werkwijzen kan bevestigen of

aanvullen.

Het was niet de bedoeling het zoveelste wondermiddel op de markt te brengen en de concurrentie daardoor te ruïneren, maar eenvoudig het kritische instrumentarium te verrijken. Alleen de veelheid der werkwijzen kan de veelzijdigheid van de literatuur recht laten wedervaren; de bruikbaarheid van de werktuigen hangt in laatste instantie af van de stof die de werkman bewerkt en van het doel dat hij nastreeft. Eclecticisme is dus vereist.126

Er is dus niets dat mij ervan weerhoudt een wereldse en talige theorie te combineren.

5. Besluit Ter besluit geef ik mee hoe ik in mijn verdere onderzoek zal omgaan met de theorie over

de romanruimte. Ik schenk aandacht aan de binnenliteraire ruimte, dus de statische ruimte en

bovenal de dynamische ruimte met haar polariteiten omdat die het dichtst aanleunt bij Said.

Doel is de bevindingen van de koloniale discours theorie te bevestigen of aan te vullen. Mijn

doel ligt dus in de lijn van Weisgerbers intentie.

126 J. Weisgerber, Proefvlucht, p. 148.

Page 54: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

46

DEEL 2 De literatuurtheorie toegepast op

De Stille kracht van Couperus

en

Heren van de thee van Haasse

Page 55: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

47

Historische inleiding Na de theorie ga ik over naar de praktijk. De eerste roman die ik onderzoek, is

Couperus’ De stille kracht (1900), daarna volgt Haasses chronologisch latere roman Heren

van de thee (1992). Beide romans spelen zich af aan het einde van de negentiende en het

begin van de twintigste eeuw. In deze periode deed zich een belangrijke mentaliteitswijziging

voor.

De Nederlandse kolonisatie verliep in verschillende fases. Eerst trok de Verenigde

Oostindische Compagnie, VOIC, naar Indië. Het VOIC was een handelsvereniging, opgericht

in 1602 door koopleden om de risico’s tijdens een overzeese reis te beperken. Ze kreeg van de

Staten Generaal, de toenmalige Nederlandse regering, het monopolie om handel te drijven ten

oosten van Kaap de Goede Hoop. Het moederland was ver weg en er groeide een behoefte aan

een Indische directie. De VOIC werd geleid door een gouverneur-generaal. Gouverneur-

generaal Coen hield zich echter niet aan de voorschriften van het moederland en liet zich

leiden door zijn eigen intuïtie. Hij en zijn opvolgers zagen niet in hoe men handel kon drijven

zonder de inzet van macht. Bijgevolg dwongen zij Aziatische vorsten en kooplieden om

overeenkomsten aan te gaan en afspraken na te komen. Territoriale vestingen waren in de

eerste plaats een middel bij de verkeershandel, maar werden al gauw bouwstenen voor een

van de grootste koloniale rijken ter wereld.127

In 1830 werd onder gouverneur-generaal van den Bosch het cultuurstelsel ingevoerd. Dit was

een belastingsstelsel dat landbouwers verplichtte één vijfde van hun grond te bebouwen met

door de regering aangeduide producten. Deze producten werden aangepast aan de markt.

Vanuit het oogpunt van de kolonisator was het een groot succes. De export nam een

torenhoge vlucht en daarvan profiteerden de Nederlandse handel en scheepvaart en natuurlijk

de Nederlandse schatkist. Toch kwam er ook kritiek op het stelsel, dat in strijd was met het

beginsel van particulier initiatief. Het was tevens onrechtvaardig tegenover de inlandse

bevolking, die bij de uitvoering vaak werd misbruikt.

128

In 1870 werd het cultuurstelsel afgeschaft. Er kwam een stelsel voor exploitatie door

particuliere ondernemingen. De ondernemingen ontplooiden zich met vallen en opstaan en

breidden het productenarsenaal met grondstoffen uit. Zo gingen aardolie, tin en rubber een

belangrijke rol spelen naast de traditionele exportproducten, zoals rijst, koffie, thee, suiker en

tabak. Bijgevolg nam ook de internationale handel toe.

127 Alinea samengevat uit J. C. H. Blom en A. Th. Van Deursen, in J. C. H. Blom en E. Lamberts (red.), Geschiedenis van de Nederlanden, Baarn, 2004, p. 134, 136, 138 en 417. 128 Alinea samengevat uit J. C. H. Blom, Geschiedenis van de Nederlanden, p. 317 en 403.

Page 56: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

48

Algemeen wordt het negentiende-eeuwse beleid gekenmerkt door inmenging in politiek,

bestuur en cultuur. Kenmerken die eigen waren aan het moderne imperialisme en die het

bestaan van de moderne koloniale staat Nederlands-Indië bekrachtigden. Het succes kon

echter niet blijven duren. De bestuurlijke expansie ‘leidde tot een reeks gewapende conflicten

met inheemse heersers, die een grote mate van zelfstandigheid gewend waren’129. Bekend om

die conflicten is het gebied Atjeh, waar tussen 1873 en 1903 een bloedige reeks oorlogen

werd uitgevochten.130

Het werd tijd om een nieuwe politiek te voeren. Cultureel streefde Nederland enerzijds naar

een behoud van de inheemse culturen, die intensief werden bestudeerd door Nederlandse

geleerden. Anderzijds wou Nederland de bevolking naar een grotere welvaart en een hoger en

zedelijker levenspeil leiden aan de hand van een aangepast beleid. Het voor de bevolking

gunstige beleid, hield onder andere de systematische bevordering van het onderwijs voor de

inheemse bevolking in. Nederland wou namelijk zijn ‘ereschuld’

131, het schuldbesef dat

overbleef na de exploitatie onder het cultuurstelsel, vereffenen en startte het

beschavingsoffensief. In 1901 werd de ‘ethische politiek’132 officieel aangekondigd. Het werd

de Nederlandse variant van het moderne imperialisme.133

Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd Nederlands-Indië veroverd door Japan. Gedurende de

Japanse bezetting werd de blanke bevolking geïnterneerd in kampen. Een oppositie van

traditionele inheemse heersers, islamitisch geïnspireerde bewegingen, communistische

agitaties en nationalistische bewegingen sloot zich aan bij de bezetter. De Japanse bezetting

gaf de nationalistische stroming zelfs een extra impuls. Twee dagen na de Japanse capitulatie

riep A. Soekarno Nederlands-Indië uit tot de republiek Indonesië. Nederland wou in haar

kolonie orde op zaken stellen, maar stuitte op gewapend verzet. In 1949 verkreeg het federale

Indonesië soevereiniteit.

Deze overgang van het

cultuurstelsel naar particulier initiatief en ethische politiek, is de periode beschreven in beide

romans.

134

129 J. C. H. Blom, Geschiedenis van de Nederlanden, p. 338-339. 130 Alinea samengevat uit J. C. H. Blom, Geschiedenis van de Nederlanden, p. 317, 328, 338 en 339. 131 J. C. H. Blom, Geschiedenis van de Nederlanden, p. 339. 132 J. C. H. Blom, Geschiedenis van de Nederlanden, p. 339. 133 Alinea samengevat uit J. C. H. Blom, Geschiedenis van de Nederlanden, p. 338-340. 134 Alinea samengevat uit J. H. C. Blom, Geschiedenis van de Nederlanden, p. 355-356.

Page 57: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

49

III. De kritische Couperus: Oost versus West 1. Couperus 1.1. Biografie135

Louis Couperus werd op 10 juni 1863 geboren in Den Haag als het elfde kind van John

Ricus Couperus en jonkvrouwe Catharina Geertruida Reynst. Zijn vader was ondertussen

gepensioneerd raadsheer van het Hoog Gerechtshof en het Hoog Militair Gerechtshof in

Nederlands-Indië en ging in 1860 met verlof naar Nederland. Vandaar dat Louis Couperus in

Nederland het levenslicht zag, in tegenstelling tot veel van zijn broers en zussen, die in

Batavia geboren zijn. Een bestuurlijke functie was geen uitzondering in de familie. Couperus’

overgrootvader werd in 1772 gouverneur van Malakka en tussen 1809 en 1811 was hij lid bij

de Raad van Indië. In 1812 ten slotte werd hij president van de Raad van Justitie te Soerabaja.

Couperus bezocht in 1869 de lagere school aan het Buitenhof in Den Haag, maar op 8

november 1872 vertrok het gezin Couperus opnieuw naar Batavia. Hij werd er dus niet

geboren, maar bracht er een belangrijk deel van zijn jeugd door. Hij volgde er lagere

onderwijs en ging er later naar het gymnasium. In 1878 keerde de familie terug naar

Nederland waar hij zijn middelbareschooltijd voortzette aan de hogereburgerschool. Hij werd

er onderwezen door A. W. Stellwagen en Jan ten Brink, geen onbekende namen binnen de

literatuur. Couperus had het echter niet makkelijk en deed zelfs een jaar over. Toch geloofde

Jan ten Brink in hem. Hij adviseerde Couperus te studeren voor de akte M.O. Nederlands. In

1886 studeerde Louis Couperus af. Ondertussen debuteerde hij in de poëziewereld met een

gedicht in terzinen, onder de titel Santa Chiara, dat in het oktobernummer van De Gids

verscheen. Van 17 juni tot 4 december 1887 verscheen Eline Vere als feuilleton in het dagblad

Het Vaderland. De roman wordt tot op de dag van vandaag gezien als klassieker en is

representatief voor heel Couperus’ oeuvre. Na Eline Vere schreef hij aan Noodlot (1890).

In september 1891 trouwde Couperus met zijn nicht Elisabeth Wilhelmina Johanna Baud. In

1892 schreef hij Extaze. In januari 1893 maakten hij en zijn vrouw hun eerste reis naar Italië.

In februari werd die echter afgebroken door het overlijden van zijn moeder.

135 Samenvatting van G. P. M. Knuvelder, ‘Louis Couperus (1863-1923)’ in Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse Letterkunde. Deel IV. Malberg den Bosch, 1976/5. p.212-234 en F. Bastet, Louis Couperus: Een biografie, Amsterdam 1987, p. 217-237 en P. Hoffmann (red.), geconsulteerd op 7/11/2006, ‘Louis Couperus: Biografie, Bibliografie, Tijdladder’, Website van het Louis Couperus Genootschap, webredactie door Jan Peek en Peter Hoffman, Louis Couperus Genootschap, <http://www.louiscouperus.nl/index.htm?url=/LouisCouperus.htm> (7/11/2006). Opmerking: Deze biografie vermeldt slechts enkele werken van Couperus. Het volledige oeuvre van Couperus bevat een zestigtal werken.

Page 58: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

50

In het najaar vertrokken ze opnieuw richting Italië. In 1894 vestigden ze zich in Den Haag en

Couperus was er redacteur bij De Gids gedurende een jaar. Reizen zat hem en Elisabeth

echter in het bloed en in de periode van 1896 tot 1898 trokken ze samen naar Frankrijk,

Duitsland en Engeland. De reizen richting Zuiden vonden neerslag in zijn werk. Italië, Korfoe

en Athene inspireerden hem tot zijn Reis-impressies (1893). Later verschenen twee bundels

Uit blanke steden onder blauwe lucht (resp.1912 en 1913). Herhaaldelijk contact met de

Middellandse Zee uitte zich in een reeks samenhangende verhalen in een gefantaseerde

vorstenwereld, zoals Majesteit (1893), Wereldvrede (1895) en Hooge troeven (1896).

In 1899 vertrok het echtpaar naar Nederlands-Indië en verbleef er in Tegal en Pasoeroean. Dit

vernieuwde koloniaal contact inspireerde Couperus rond de eeuwwisseling tot het schrijven

van twee werken, namelijk Langs lijnen van geleidelijkheid (1900) en De stille kracht (1900).

Bastet136

In september 1900 vestigden ze zich in Nice. Het werd hun uitvalsbasis voor nieuwe reizen

naar Italië. Hij schreef nog een aantal vermaarde romans, zoals De boeken der kleine zielen

(1902) en Dionyzos (1904). Hij voelde zich er bevrijd van het Haagse milieu en zocht naar

stof uit de klassieke oudheid en de mythologische verbeelding. Er volgenden nog heel wat

romans, waaronder Van Oude menschen, de dingen, die voorbij gaan… (1906). Het reizen

bleef Couperus inspireren om te schrijven. Een reis door Spanje, van april tot juni 1913, gaf

hem de nodige stof voor zijn Spaanse roman De ongelukkige (1915). Verder bleef de oudheid

hem fascineren. Zijn roman Xerxes, of de hoogmoed (1919) is ontleend aan Herodotus.

wijst op het financiële belang van de tweede roman. Langs lijnen van geleidelijkheid

werd vrij snel voltooid, niet enkel omdat Couperus al nieuwe ideeën had voor een tweede

roman, maar ook omdat deze er hem financieel weer bovenop kon helpen. De Indiëreis had

onvoorziene kosten met zich meegebracht, ondanks het feit dat hij en zijn vrouw de meeste

tijd bij familie logeerden. Dat deden ze voornamelijk bij Couperus’ zwager, resident Gerard

Valette. In 1900 keerden ze terug naar Den Haag.

Op 13 oktober 1920 vertrok Couperus naar Algiers. Een jaar later komt hij via Parijs terug in

Nederland. In juni verbleef hij in Londen. In oktober ten slotte vertrok hij naar het Verre

Oosten als correspondent van de Haagsche Post. Hij verbleef vier maanden op Java, Sumatra

en Bali. Daarna trok hij naar Makassar en China en naderhand naar Japan. Daar werd hij

echter ziek. Een bezoek aan een Japans ziekenhuis kon niet uit blijven. Na een herstelperiode

bezocht hij Yokohama en Tokio en in 1892 keerde hij uiteindelijk terug naar Den Haag. De

136 F. Bastet, Louis Couperus, p. 225.

Page 59: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

51

opgedane reisimpressies uitten zich literair in Met Louis Couperus in Afrika (1921),

Oostwaarts (1923) en Nippon (1925).

Een jaar later, op zestigjarige leeftijd, werd Couperus gehuldigd in Den Haag. Vrienden en

bewonderaars schonken hem een landhuis in De Steeg. Op 4 juni werd hij benoemd tot ridder

in de Orde van de Nederlandse Leeuw en op 9 juni werd hij gehuldigd ter gelegenheid van

zijn verjaardag. Helaas sloeg het noodlot toe op 16 juli 1923. Een longvliesontsteking en

bloedvergiftiging maakten een einde aan zijn leven. Postuum verschenen nog enkele romans,

waaronder Het snoer der ontferming (1924), een reeks onvoltooide vertellingen over Japan.

Literair bleef Couperus leven, tot op de dag van vandaag.

Voor mij is hij een auteur die je na de eerste ontmoeting niet meer loslaat.

1.2. Werk137

Louis Couperus heeft in de loop van zijn leven een zestigtal romans geschreven. Ze

worden gekenmerkt door een grote diversiteit. Sommige romans zijn gesitueerd in Den Haag,

andere in Nederlands-Indië, nog andere behandelen stof uit de klassieke oudheid en ga zo

maar door. Toch is het mogelijk een rode draad te zien doorheen zijn hele oeuvre. Volgens

Van Duinkerken kunnen we steeds vijf centrale gedachten terugvinden.

De werkelijkheid is, dat alle boeken van Louis Couperus, hoe grillig ze soms elkander opvolgen mochten, gezamenlijk een groots geheel uitmaken, dat sterk aaneen gehouden wordt door een vijftal centrale gedachten.138

Een eerste gedachte is sociologisch van aard. Couperus geeft steeds de opbouw van een

maatschappij weer. Hij voelde de vormen van de samenleving aan. Hij focust zich daarbij op

de desaggregatie, het verval.

Daarnaast heeft hij ook oog voor het individuele verval. Zijn oeuvre is doorspekt met

noodlotsgedachten. Deze vertegenwoordigen ‘de onvermijdelijke en onontkomelijke

ondergang van het afgezonderde individu’139

Het noodlot en de desaggregatie worden aangekondigd door een tragisch voorgevoel, de derde

kenmerkende gedachte. Deze gedachte vinden we reeds in de grote tragedies waarbij het

komende onheil wordt geopenbaard aan de hand van droombeelden of

. Vaak werd Couperus daarom determinisme of

fatalisme verweten.

137 Samenvatting van A. van Duinkerken, ‘Louis Couperus’ in F. Bordewijk (red.), Over Louis Couperus, Antwerpen, 1952, p. 45-48. 138 A. van Duinkerken, ‘Louis Couperus’, p. 45-46. 139 A. van Duinkerken, ‘Louis Couperus’, p. 46.

Page 60: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

52

toekomstvoorspellingen. Bij Couperus is het voorgevoel gewoonlijk subjectief: ‘De

hoofdpersoon wordt bekropen door een vage, maar geleidelijk verscherpende angst’140

Het samenspel van tragisch voorgevoel en objectief noodlotsbesef, zorgt voor een vierde

gedachte in zijn werk, namelijk het schuldmotief. Dit vinden we terug bij de personages.

Wanneer we inzicht willen verwerven in dit schuldbesef, moeten we ook ‘letten op de

werking van zijn ironie, zijn humor, zijn schamperheid, zijn afgrijzen, zijn mild begrip, zijn

deernis, zijn erbarmen’

.

141

Ten slotte vloeit uit dit schuldgevoel ook een onbewuste boetedrang. Couperus volgt geen

geformuleerd of religieus verlossingsidee. Verlossing kan in zijn romans voorkomen wanneer

het personage door zelfopoffering zijn noodlot ontglipt. Dit is echter geen regel.

. Dit scala beschrijft de levensvisie van het personage.

Deze vijf gedachten vormen dus een zeer coherente thematiek binnen zijn oeuvre.

2. De stille kracht142

We weten nu dat De stille kracht tot stand kwam in Nederlands-Indië zelf. Uit de

analyse van de roman zal blijken dat de Indische omgeving een grote invloed heeft gehad op

het verhaal, om niet te zeggen dat realiteit er model stond voor. Hier besteed ik in het

volgende hoofdstuk aandacht aan. Vervolgens wens ik stil te staan bij de inhoud. Geen

eenvoudige taak want de roman heeft meerdere verhaallijnen. Ik probeer de belangrijkste

feiten te reconstrueren.

Otto Van Oudijck is resident over Laboewangi op Java. Hij is gescheiden en

ondertussen hertrouwd met Léonie. Uit zijn eerste huwelijk heeft hij vier kinderen: Theo,

Doddy en de jongens René en Ricus. Later claimt ook een jongeman die zichzelf si-Oudijck

laat noemen, een niet-erkende zoon te zijn van Van Oudijck en een voormalige huishoudster.

Van Oudijck is een nuchtere Hollander die enkel geloof hecht aan ratio en logica. Hij ziet

zichzelf als streng maar rechtvaardig en als iemand die de rust en welvaart in Laboewangi

heeft gered. Zijn doel is te werken tot hij resident van Batavia is. Ondertussen haalt hij zijn

genot uit de huiselijkheid van zijn gezin. Hij is echter niet de enige hardwerkende man in

Laboewangi. Ook zijn secretaris, Onno Eldersma, werkt dag en nacht. De vrouw van

Eldersma, Eva, is hier minder gelukkig mee. Zij hecht veel waarde aan de Europese

levenswijze en zeker de Europese kunst. Ze is immers afkomstig uit artistieke kringen. Indië

140 A. van Duinkerken, ‘Louis Couperus’, p. 47. 141 A. van Duinkerken, ‘Louis Couperus’, p. 48. 142 Inhoud gebaseerd op L. Couperus, De stille kracht. Met een nawoord van F. L. Bastet, Amsterdam, 2005. (Salamander Klassiek) [oorspronkelijk 1900] en gesteund op P. de Nijs, ‘Louis Couperus De stille kracht’ in A.G.H. Anbeek van der Meijden e.a. (red.), Lexicon van literaire werken, 21e aanvuling, februari 1994, p. 1-5.

Page 61: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

53

betekent voor haar een en al ontgoocheling. Het blijkt niet het land van Duizend-en-een-nacht

dat ze zich had voorgesteld. Er rest haar niets anders dan troost te putten uit haar huishouden.

Ze probeert Europa dicht aan het hart te houden door regelmatig bijeenkomsten te organiseren

en zich te laten omgeven door Europese intellectuelen. Ze neemt zelfs de taken van de

residentvrouw over, aangezien deze zich hier niet voor interesseert. Léonie dweept liever met

haar roze ietwat perverse fantasie; haar verhouding met haar stiefzoon, Theo, en later met

Addy, de geliefde van haar stiefdochter. Alle andere dingen laten haar helemaal koud. Als

Léonie bij Theo is, wordt er echter een steen door de ruit geworpen. De zaak wordt

gerelativeerd. Maar op een avond gaat ze naar de badkamer naast het huis en wordt ze door

onzichtbare monden met sirihsap bespuwd. Haar ivoren toren van onverschilligheid wordt aan

het wankelen gebracht en uiteindelijk zal ze zwichten en wegvluchten naar Europa.

Van Oudijck daarentegen vindt het leven op Laboewangi prachtig en wil het alleen zo zien.

Hij krijgt heel wat anonieme brieven, die vooral over de ondeugd van zijn vrouw handelen,

maar blijft blind voor de inhoud ervan. Een probleem, waar hij zich wel van bewust is, is zijn

stroeve relatie met de regenten. Regent Soenario wordt door Van Oudijck berispt omdat diens

broer, de regent van Ngadjiwa, zich buitensporig gedraagt. Van Oudijck treedt natuurlijk op

in de rol van streng maar rechtvaardig diplomaat. De regentenfamilie is namelijk adellijk en

bezit veel aanzien bij de bevolking omwille van hun mystieke kracht. Bij de halfjaarlijkse

feestelijkheden in Ngadjiwa misdraagt de regent zich opnieuw en Van Oudijck voelt zich

verplicht sancties op te leggen. De moeder van beide regenten, Raden-Ajoe Pangéran, komt

bij Van Oudijck om vergiffenis smeken. Als prinses werpt ze zich aan zijn voeten, voor haar

de grootste vernedering. Van Oudijck weigert echter te zwichten. Vanaf nu vangen de

narrigheden aan.

Léonie wordt overvallen door sirihsap spuwende monden in de badkamer. In het

residentiehuis breekt een spiegel door een steen, glazen breken vanzelf of de drank erin

verkleurt, Doddy ziet tot driemaal toe een witte hadji en op het dak weerklinkt een

onophoudelijk gebons. Bewaking haalt niets uit en Van Oudijck besluit om met vier officieren

in de badkamer te overnachten. Iedereen is getuige van de gebeurtenissen, maar dat maakt ze

niet minder onverklaarbaar. Van Oudijck besluit daarop de regentenfamilie aan te spreken. Na

een diplomatisch gesprek houden de onverklaarbare fenomenen op. Ze missen hun doel echter

niet. Léonie laat zich betrappen in haar onvoorzichtigheid met Addy. Ze maakt er zich vanaf

door te zeggen dat Addy Doddy ten huwelijk kwam vragen. Theo’s jaloezie verandert in haat

voor zijn stiefmoeder en zijn vader. Doddy is ziekelijk jaloers en ook Van Oudijck wordt

jaloers. Hij laat het residentschap van Batavia aan zijn neus voorbij gaan en trekt zich terug in

Page 62: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

54

Garut met een inlandse huishoudster. Hij heeft zijn visie moeten herzien en voelt de

onverklaarbare kracht die hem tegenwerkt. Ook Eva voelt de kracht, die ze altijd heeft

aangevoeld en loert in het duister. En beiden hechten nu geloof aan het onverklaarbare.

Het is dan ook niet verwonderlijk dat van deze roman wordt gezegd dat hij handelt over de

confrontatie tussen Oost en West: ‘De stille kracht geeft vooral weêr de geheimzinnige

vijandschap van Javaanschen grond en sfeer en ziel, tegen den Nederlandschen veroveraar’143

.

3. Contrapuntische analyse Doel van deze contrapuntische analyse is de imperiale houding van Couperus, die in

deze roman verweven zit, te onderzoeken. Ik doe dit aan de hand van de romanstructuur, de

personages en de inhoud. In een volgend hoofdstuk zal ik de uitkomst van de contrapuntische

analyse vergelijken met die van een beknopte ruimtelijke analyse.

3.1. De romanstructuur

Hoewel Said zelf de structuur niet vaak voor zijn rekening neemt, lijkt het me

interessant toch eens na te gaan of we ook dit contrapuntisch kunnen bekijken.

De roman heeft zeven hoofdstukken die verdeeld zijn in verschillende paragrafen.

Volgens Van Vliet144 heeft de structuur van de roman gelijkenissen met het Griekse toneel.

Het verhaalverloop heeft een dramatisch karakter. Daarnaast ondergaat Van Oudijck een

metamorfose. Aan het begin is hij een groot, sterk en machtig man, terwijl hij aan het einde

helemaal teruggetrokken leeft, oud en uitgeblust. Daarom zegt Van Vliet dat begin en einde

elkaars spiegelbeeld zijn. Het keerpunt ligt centraal in de roman en wordt door Couperus zelf

gemarkeerd door het in de tegenwoordige tijd te schrijven, in tegenstelling tot de overige

verhaalstof. De tweede paragraaf van het vierde hoofdstuk wordt daarenboven ook

typografisch gemarkeerd door een stippellijn. Ze opent met ‘De mystiek der zichtbare dingen

op dat eiland van geheimzinnigheid, dat Java is…’145

En nooit is er harmonie, die begrijpt; nooit bloeit er de liefde, die eerder voelt, en altijd is er tussen de kloof, de diepte, de afgrond, het verre, het wijde, waaruit aandonst het mysterie, waarin als in een wolk, de stille kracht eens zal openbliksemen. (p.112)

en eindigt:

Deze passage heeft volgens mij ook een vooruitwijzende functie, net zoals andere passages in

de roman. Hier kom ik later nog op terug. Het anticiperende karakter kunnen we ook aan het 143 F. L. Bastet, ‘Nawoord’ in L. Couperus, De stille kracht, p. 243. 144 Wat volgt is ontleend aan H. T. M. van Vliet, ‘De overwinnaar overwonnen. Over Couperus’ De stille kracht’ in Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 113, 1997, p. 151-154. 145 L. Couperus, De stille kracht. Met een nawoord van F. L. Bastet, Amsterdam, 2005, p. 110. (Salamander Klassiek) [oorspronkelijk 1900]

Page 63: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

55

Griekse toneel koppelen. Daar vervulden orakels vaak deze rol. We zouden kunnen stellen dat

de structuur de thematiek ondersteunt. Het conflict tussen Oost en West wordt aangekondigd

en extra benadrukt. De werking van dit contrast zal ervoor zorgen dat figuren vallen naar het

einde toe. Daardoor treedt een spiegelwerking op tussen de eerste en laatste hoofdstukken.

Opvallender is dat De stille kracht geschreven werd op het moment dat Couperus

verbleef in Indië. De roman is geïnspireerd op personages, gebeurtenissen en getuigenissen

die hij daar kende en meemaakte. We zouden dus kunnen zeggen dat het weg heeft van een

reisverhaal of reisverslag.

De witte hadji en de badkamerscène zijn gebaseerd op een ervaring van Couperus zelf.

Gedurende hun Indiëreis verbleef het koppel Couperus voornamelijk bij familie, weten we uit

de biografie van Bastet146

Eens namelijk, laat in de middag, toen de avondschemering al begon te vallen, begaf hij zich naar de badkamer om zijn tweede bad te nemen. Zoals in Indië dikwijls, was dit vertrek een afzonderlijk gebouwtje in de tuin, een dertig passen van het woonhuis verwijderd. Zijn badgoed was er al door de ‘lijfjongen’ klaargelegd. Het badvertrek werd in tweeën gedeeld door een halve muur, waarachter zich zowel het bassin als een achteruitgang bevonden. Toen hij er binnenkwam, zag hij een witte figuur achter de halve muur verdwijnen. De man, die een tulband leek te dragen, kon het vertrek daarop alleen nog door de achteruitgang verlaten en deed dit dan ook. Toen Couperus in het bassin wilde stappen was hij er althans niet meer. Maar:… de grendel was aan de binnenkant voor de deur geschoven, het kon niet anders of de witte figuur was daar dwars doorheen gegaan.

. Het grootste deel van de reis verbleven ze bij Couperus’ zus,

Trudy, en zwager, resident Gerard Valette, in Tegal. Valette werd echter overgeplaatst naar

Pasoeroean. Couperus en zijn vrouw verbleven daardoor tijdelijk in Gabroe bij de moeder en

broer van Elisabeth.

147

Hij zag met andere woorden een spook. De badkamer blijft voor Couperus dan ook de plaats

van onheil.

Ook de tafeldans is ontleend aan de realiteit. In De stille kracht organiseert Eva een tafeldans.

Couperus was vertrouwd met het fenomeen van bij zijn zus Trudy, zegt Bastet. Het vond bij

voorkeur plaats als avondanimatie aan het strand bij de vuurtoren.148

Volgens Ackers

149

146 Wat volgt is ontleend aan F. L. Bastet, Louis Couperus. Een biografie, Amsterdam, 1987, p. 217-237.

zijn er naast Couperus’ eigen ervaring nog twee belangrijke bronnen.

Ten eerste een onverklaarbaar fenomeen dat zich afspeelde in Sumedang in 1831 en ten

147 F. L. Bastet, Louis Couperus, p. 224. 148 F. L. Bastet, Louis Couperus, p. 223. 149 Wat volgt is ontleend aan C. Ackers, geconsulteerd op 7/11/2006, ‘De akelige geschiedenis van Jantje en Betsy. Over de mysterieuze oorsprong van De stille kracht’ (oorspr. in Arabesken, 12, nr. 23, 2004, p. 20-29) Website van het Louis Couperus Genootschap, webredactie door Jan Peek en Peter Hoffman, Louis Couperus Genootschap, <http://www.louiscouperus.nl/index.htm?url=/Artikelen/Jantje%2520en%2520Betsy.htm> (7/11/2006).

Page 64: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

56

tweede de geschiedenis van Jantje en Betsy Bischoff in Sitoebondo in 1892. Vooral die

tweede bron, vindt hij belangrijk.

Ten huize Bischoff vlogen, na het vallen van de avond, stenen door het huis en braken

voorwerpen zonder verklaring. De verschijnselen hielden op wanneer de kinderen insliepen.

In een latere fase vielen voorwerpen ook overdag en werd Betsy zowel overdag als ’s nachts

achtervolgd en bekogeld met water of modder. Vervolgens worden het eieren en boter en nog

later sirihspuug. Ook zag men in deze geschiedenis voordurend een hadji. Er zijn heel wat

aanwijzingen die aantonen dat Couperus De stille kracht met deze geschiedenis onderbouwde.

Ackers heeft zelfs een hypothese over hoe hij aan deze geschiedenis kwam. Op het moment

dat Couperus in Indië verbleef, was Bischoff resident van Batavia en zijn secretaris was Adolf

Valette, de jongere broer van Gerard Valette. Het is dus mogelijk dat hij het uit eerste hand

vernam.

De roman is wat romantechniek betreft zeer filmisch. Dit wekt de indruk van een

ruimtelijke ontdekking. De roman opent met:

De volle maan, tragies die avond, was reeds vroeg, nog in de laatste dagschemer opgerezen als een immense, bloedroze bol, vlamde als een zonsondergang laag achter de tamarindebomen der Lange Laan en steeg, langzaam zich louterende van hare tragische tint, in een vage hemel op. (p.5)

Even verder wordt ingezoomd op een detail.

Aan het einde der Lange Laan lag diep in zijn voortuin het Rezidentie-huis. Laag, dadelijk in de nacht der waringinbomen, zigzagde het zijne pannendaken, het ene achter het andere, naar de schaduw van de achtertuin toe, met een primitieve lijn van daktekening, over iedere galerij een dak, over iedere kamer een dak, tot één lange daksilhouet. Vóór echter, rezen de witte zuilen der voorgalerij, met de witte zuilen der portiek, hoog blank en aanzienlijk op, met brede tussenruimten, met grote openheid van ontvangst, met een uitbreiding van indrukwekkend paleisportaal. Door de open deuren verschoot de middengalerij vaag naar achteren toe, met een enkel licht opgeglimd. (p.5)

Als lezer word je eerst geïntroduceerd in een onbekende ruimte met een tragische volle maan.

Daarna kom je via de Lange Laan aan het residentiehuis, waar je de daklijn volgt om daarna

via de voorgalerij naar de middengalerij te komen.

Besluit

Dat De stille kracht zoveel weg heeft van een ontdekkings- en reisverhaal, maakt het

volgens mij mogelijk dit contrapuntisch te analyseren. Het feit dat de Indische wereld wordt

ontdekt en geëxploreerd, zeg iets over Couperus’ gedrags- en referentiepatronen. Gedrags- en

referentiepatronen zeggen iets over de samenhang tussen de culturele identiteit en hoe die

Page 65: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

57

zichzelf ziet in een geografische wereld. Couperus vertrekt dus van een koloniaal gedrags- en

referentiepatroon, dat hem toelaat de wereld als ontdekking weer te geven.

Maar de structuur wordt, zoals van Vliet aantoont, ook aangewend om een contrast uit te

werken. We hebben dus te maken met een westers kader dat het oosterse niet uitsluit, juist

doordat de plot waarschuwt voor het verval van het westerse. Dit verval is daarenboven

typisch voor het werk van Couperus, zoals we eerder zagen (in 1.2.) in noodlotgedachten.

3.2. De koloniale visies van de personages

Algemeen valt op dat de inlander een belangrijke rol speelt in deze roman. Wat niet

noodzakelijk het geval is, zoals we later bij Haasse zullen zien. Bel150

wijst erop dat het eigen

was aan Couperus om de inlander een belangrijkere en grotere plaats te geven in de roman,

dan in de Indische roman gebruikelijk was. Deze kritische kijk op de koloniale overheersing is

volgens haar de literaire pendant van de ethische politiek. We kunnen dus niet zeggen dat de

inlander verzwegen of weggecijferd wordt. Laten we nu dieper ingaan op de belangrijkste

personages.

3.2.1. De westerlingen

Otto Van Oudijck

Van Oudijck heeft een heel specifiek karakter, dat perfect aansluit bij zijn functie als

resident. Als resident beroept hij zich op zijn heers- en eerzucht en idealisme: ‘Wat hij nu

wilde bereiken was een ideaal, een ideaal van Westerling in het Oosten, en van Westerling,

die het Oosten zag, zoals hij het zien wilde en alleen zien kon’(p.121). In dit citaat uit

Couperus duidelijk kritiek. Van Oudijck ziet het Oosten, zoals hij het zien wou en zien kon.

Als westerling blijft hij met andere woorden in gebreke.

Hij blijft daarnaast bewust blind voor de realiteit, zoals in de zaak met de anonieme brieven

die ‘hem toch vooral de ogen willende openen voor de gebreken van zijne ambtenaars, voor

de misdrijven van zijne vrouw’(p.105). Deze brieven verdwijnen gewoon: ‘Hij was er zo

gewoon aan, dat hij de brieven niet telde, ze vluchtig of nauwelijks las, en ze zorgeloos

verscheurde’ (p.105).

Daarnaast is Van Oudijck een nuchtere Hollander die enkel gelooft in de ratio en logica:

‘Zijn natuur was niet om te geloven aan de bovennatuurlijkheid der gebeurlijkheden en hij

geloofde ook niet’ (p.185). Hij heeft als resident ook een duidelijke koloniale visie: Hij ziet

150 J. Bel, Nederlandse literatuur in het fin de siècle. Een receptie-historisch overzicht van het proza tussen 1885 en 1900. Amsterdam, 1993, p. 191.

Page 66: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

58

Indië en dan specifiek Laboewangi als een gebied dat overheerst moet worden. Vandaar dat

zijn functie ook zo goed aansluit bij zijn heersersnatuur. Het besturen van een gebied als

Laboewangi met veel koffiecultuur en suikerfabrieken was voor hem het genot, het leven:

‘een leven groots en ruim als geen ander, en waarmeê in Holland geen betrekking en leven te

vergelijken was’(p.34). Hij beschouwt Laboewangi als een bezit:

Hij was gehecht aan zijn gewest, waarvoor hij vijf jaar al zoveel gedaan had, dat in die vijf jaar gekomen was tot zijn bloei, voor zoveel bloei mogelijk was in deze tijden van algemene malaise: de koloniën arm, de bevolking verarmd, de koffiecultuur slechter dan ooit, de suiker misschien over twee jaar een hevige crizis gaande tegemoet… Indië kwijnde, en zelfs in de nijverige Oosthoek begon te kankeren een loomheid en zwakte, maar toch voor Laboewangi had hij veel kunnen doen’. (p.33)

Een algemene visie op het Oosten en het residentschap blijken uit dit citaat. Werken in het

Oosten is een droom voor de Hollander, die er zichzelf kan ontplooien en tegelijk iets kan

bijbrengen. De idee dat men de bevolking en het land een dienst verleende, sluit aan bij wat

we bij Said zagen als de imperiale houding die uitgaat van een superioriteitsgevoel. Dit

superioriteitsgevoel legitimeert de overheersing van overzeese gebieden. Zonder overheersing

en westerse kennis zouden ze namelijk verkommeren. Er is dus een duidelijk verschil tussen

‘wij’ en ‘zij’. Dit verschil is zelfs merkbaar in de houding van Van Oudijck tegenover zijn

eigen kinderen.

Zijn eerste vrouw was een inlandse nonna, wat zijn kinderen tot halfbloeden maakt. Doddy

wordt meestal beschreven volgens de clichés over inlanders. Volgens mij krijgt zij deze

eigenschappen eerder dan haar broer niet enkel omdat ze halfbloed, maar ook omdat ze vrouw

is.

Léonie […] had een nieuwe mauve mousseline japon aan […] en een hoed met mauve papavers. Een dameshoed in het binnenland is een luxe, iets van overgrote elegance, en Doddy, tegenover haar, maar op zijn binnenlands zonder hoed, was in stilte geërgerd en vond, dat mama haar toch wel had kunnen zeggen, dat zij een hoed zoû ‘gebruiken’, zoals Doddy’s taaleigen luidde. (p.38)

Doddy’s gebrekkige Nederlands blijkt eveneens uit de dialoog met haar broer: ‘‘Vervelend…’

gaapte Doddy. ‘Kom, wij biljarten?’ […] ‘Natuurlijk!’ zei Doddy. ‘Zeg, is Stadsmuziek van

avond?’ […] ‘Kom, wij gaan, ja?’’(p.15). Van Oudijcks visie over halfbloeden is uiterst

negatief: ‘Hij haatte al wat halfras was’ (p.198) en dus eigenlijk ook zijn eigen kinderen. Deze

zeer koloniale visie gestuurd door het Europese superioriteitsgevoel, kan echter niet

aangehouden worden.

Na de gebeurtenissen in het huis, verandert alles. Het huis wordt opnieuw opgefrist en

wit gekalkt, maar het is nu bewoond door haat:

Page 67: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

59

[…] een haat, die als uitschoot overal, als de duivelse bloem zelve van dat vreemde geheim, een haat rondom die glimlachende vrouw, die te loom was om te haten, en alleen pleizier had in het stille plagen; een jaloerse haat van vader nu tegen zoon, als hij hem te veel zag bij zijn stiefmoeder zitten, smekende, trots zijn eigen haat, om iets, wat wist de vader niet: een haat van zoon tegen vader, een haat van dochter tegen moeder, een haat, waarin alle familieleven verongelukte. (p.199)

Maar ook Van Oudijck zelf is veranderd.

Weemoedig betreurde hij de tijd, toen hij blind was geweest, toen hij vrouw en kinderen alleen gezien had, in het licht, dat hij wilde. Dat was nu voorbij. […] En Van Oudijck, die nooit was bijgelovig geweest, die koel, kalm gewerkt had in zijn vereenzaamde huis, waar het onbegrijpelijk spookte rondom hem heen, die rapporten had doorgelezen terwijl het hamerde boven zijn hoofd en zijn whiskey-soda okerde in zijn glas […], werd bijgelovig, onoverkomelijk bijgelovig, gelovende aan de stille kracht, die school waar wist hij niet, in Indië, in de grond van Indië, in een diep mysterie, ergens, ergens – een kracht, die hem kwaad wilde, omdat hij was Europeaan, overheerser, vreemdeling op de geheimzinnig heilige grond. (p.199)

Hij ziet de realiteit om zich heen en merkt dat hij als Europeaan een vreemde en ongewenste

heerser is en hij om die reden wordt tegengewerkt. Hij ziet nu ook in dat het Europese aspect

van Indië deels illusoir is. Zo zegt hij over Batavia: ‘dat de hoofdplaats van Java zich maar als

erg Europees aanstelde, en in werkelijkheid toch maar half Europees was’(p.204). De idee dat

Indië toebehoort aan Nederland en het door hen overheerst moet worden, smelt weg in de

Indische zon.

Van Oudijck neemt ontslag, maar wil niet naar Europa. Hij vreest dat hij er zich niet meer

thuis zou voelen. Hij zou te “verindischt” zijn. De idee dat het Indische inferieur is, blijft dus

wel bestaan. Hij blijft er tevens bij dat hij veel heeft bijgedragen aan Laboewangi: ‘En hij

ging weg, stilletjes, zonder een blik naar achteren, naar zijn groot arbeidersveld, waar hij eens

met zoveel liefde geschapen had een geheel’(p.219). Alleen beseft hij dat het niet helemaal

correct is. Hij wil namelijk niet meer achterom kijken. De blindheid van voorheen wordt dus

vervangen door oog voor de realiteit en ook aan het contrast superieur versus inferieur wordt

geschaafd.

Aan het einde van de roman heeft hij een gesprek met Eva Eldersma waarin hij verklaart

niet meer naar Europa terug te kunnen omdat Indië zich meester van hem heeft gemaakt en hij

het nu toebehoort. De idee van de inferioriteit blijft dus bewaard in het oppervlakkige beeld

van de ‘Ander’, maar wanneer we dieper kijken, merken we de idee op dat het Oosten

machtiger wordt dan het Westen. Daarenboven wordt nogmaals bevestigd dat een westerling

er niet thuis hoort; hij moet zich aanpassen om te kunnen overleven en kan daarna niet terug.

Het bevreemdende gevoel wordt bekrachtigd in:

Arm Indië… wat schelden ze er niet op. Het land kan het toch niet helpen, dat er Kaninefaten op zijn grond zijn gekomen, barbaarse veroveraars, die maar rijk willen worden en weg… En als ze dan niet rijk worden… dan schelden ze: op de warmte, die God het van den beginne gegeven heeft… op het gemis van voedsel voor ziel en geest… ziel en geest van de Kaninefaat. Het arme land, waarop zo gescholden is, zal wel denken: Was weggebleven! (p.235)

Page 68: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

60

Dit besef van er niet thuis te horen wordt maar schoorvoetend toegegeven en deels

genuanceerd met uitspraken die nog steeds getuigen van de superioriteit en de goedheid van

de zaak, zoals ‘Wij werken hier allemaal hard’(p.235). Maar hij voelt de stille kracht nu meer

dan ooit tevoren, hoewel hij ze nog steeds niet kan beschrijven. Het is een kracht tegen de

westerling. Hierover zijn zowel Eva Eldersma als Van Oudijck het eens.

[…], dat wat knaagt als een gift en een vijandschap aan lichaam, ziel, leven van de Europeaan, wat stil bestrijdt de overwinnaar en hem sloopt en laat kwijnen en versterven, heel langzaam aan sloopt, jaren laat kwijnen, en hem ten laatste doet versterven, zo nog niet dadelijk tragisch dood gaan: zij voelden het beiden, het Onuitzegbare…(p. 238)

Toch bevatten ze beiden de werkelijkheid nog steeds niet helemaal, zo besluit de roman:

‘zagen zij niet die éne grote witte [hadji], rijzen boven de menigte uit en kijken met zijn

grijslach naar de man, die hoe hij ook zijn leven geademd had in Java, zwakker was geweest

dan Dát…’(p.238).

Eva Eldersma

Een tweede westers personage met een duidelijke visie, is Eva. Ze is een artistiek

ontwikkelde vrouw en huwde de Fries Onno Eldersma, een Oost-Indisch ambtenaar. Ze

volgde hem naar Laboewangi.

En zij was gegaan, gelukkig om haar liefde, en met grote illuzie over Indië, over al het oriëntalistische der tropen. En zij had hare illuzie willen behouden, hoe men haar ook gewaarschuwd had. Reeds in Singapore had haar getroffen de bronzen beeldkleur der naakte Maleiers en het bonte oriëntalisme der Chinese en Arabische wijken; de Chrysanthème-poëzie der Japanse theehuizen, die zij voorbijreed… Maar spoedig al, in Batavia, was een teleurstelling grijs neêrgezeefd over hare verwachtingen, om overal in Indië iets moois te zien, een sprookje, de Duizend-en-Een-Nacht. (p.43-44)

De opvattingen van de westerling over Indië zijn duidelijk zichtbaar. Droombeelden werden

als realiteit gezien. We zien met andere woorden dat de representatie van het Oosten, zoals

Said ze onderzoekt, niet strookt met de werkelijkheid. De nadruk ligt op bronzen lichamen,

poëzie, oriëntalisme en magie, namelijk het Oosten als sprookje van Duizend-en-een-nacht.

Eva zou kunnen vasthouden aan haar oriëntaalse beeld en net als Van Oudijck blind blijven,

maar haar illusie wordt doorgeprikt.

Ze ervaart meteen de desillusie en teleurstelling. Deze bevestigen de inferioriteit van het

Indische en het Oosterse. Ze verwachtte immers een rijke cultuur en vindt die niet: ‘als een

ieder, artistiek aangelegd, ze voelt zich in het koloniale Indië, dat in het geheel niet artistiek

en poëtisch is’(p.45). Hier zouden we kunnen denken dat het ligt aan de koloniale

overheersing. Dat maakt van de Hollander de verantwoordelijke. Hij onderdrukt de inheemse

Page 69: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

61

cultuur of heeft gewoon verkeerde ideeën over het Oosten. Deze idee wordt even later

bevestigd.

[…] - als een ieder – echt Hollands, echt baar - het wordt voor het mooie land, dat hij zien wil volgens zijn voorbedachte vizie van litteratuur, en dat hem het eerst treft in zijn belachelijke kantjes van kolonialisme. En zij vergat, dat het land zelve, het oorspronkelijk zo heel mooie land geen schuld had aan die belachelijkheid.(p.45)

Couperus komt expliciet tussen en laat zich zeer kritisch uit. Hij wijst erop dat Eva vergeet dat

het land oorspronkelijk zo mooi was en dat het zelf geen blaam treft. Hij lijkt hier ook enorm

inzichtrijk en vooruitstrevend te denken. Hij wijst op het belang van de literatuur bij de

beeldvorming van het Oosten, in dit geval Indië. Couperus ziet de link, die pas jaren later door

Said zal worden onderzocht.

Eva is ook de eerste die de stille kracht ervaart. Pas nadat ze zich heeft aangepast, ziet zij de

schoonheid van de Indische natuur en de koloniale Indische wereld.

Haar litteraire geest zag nu het paleis-achtige van die huizen, het typische van die ambtenaarshoogmoed, die bijna niet anders zoû kunnen zijn, en al die details zag zij nauwkeuriger, in geheel die Indische wereld zag zij ruimer, tot het haar openbaring bij openbaring werd. Alleen bleef zij voelen iets vreemds, iets dat zij niet kon analyzeren, iets van mysterie, en donker geheim, dat zij voelde aandonzen in de nachten…(p.46)

Eva zoekt eigenlijk naar de schoonheid van Indië om haar aanwezigheid te verklaren en te

legitimeren:

‘[…] esthetische filozofie, waarmede zij eerst zich geleerd had van Indië te houden, te waarderen het goede in Indië, te zoeken ook in Indië naar de mooie lijn, uiterlijk, en naar het inwendige mooi, van ziel, […]’ (p.145)

Ze stelt dat de schoonheid toebehoort aan Holland: ‘Indië is geheel onze grootheid, van ons,

Hollanders’(p.72).

Ook Eva wordt, net als Van Oudijck, bepaald door een heersersstatuut, dat bij haar

uitgaat van het beschavingsideaal en bijgevolg van westerse superioriteit. Ze laat zich

omgeven door Europese elementen en Europeanen, om het “verindischen” tegen te gaan.

Door hare meerdere ontwikkeling heerste zij, zonder dat zij de heersersnatuur had. […] Dat was om haar heen een vrolijk troepje, waarin zij heerste, met wie zij komedie speelde, pic-nics arrangeerde, […]. Zij vergaven haar alles wat zij niet begrepen […] omdat zij hun vrolijkheid gaf, wat levenslust en gezelligheid in de doodsheid van hunne ver-Indisching. (p.47)

Ze wordt alleenheerser op cultureel vlak: ‘Men gaf toe: de grondwet van Thalia werd

afgeschaft, Eva heerste er absoluut, koos de stukken uit, verdeelde de rollen’(p.48).

Ze komt dus niet los van haar westerse denkbeelden. Zelfs wanneer de stille kracht steeds

meer en beter wordt aangevoeld, blijft ze vasthouden aan haar westerse ideeën.

Page 70: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

62

Zeker, de geluideloos lopende bedienden, werkende met zachte hand, gewillig, nooit brutaal, zij trok ze voor boven de luidruchtige stampende meiden in Holland, maar toch voelde zij in geheel haar huis een Oosterse tegenstand tegen hare Westerse ideeën. Het was altijd een strijd, om niet onder te gaan in het-maar-laten-gaan, in het maar laten verwilderen van het te grote erf, […]. (p.145)

We zien de stille kracht duidelijk geassocieerd met de inlandse mensen, hier de bedienden. In

haar ambtenaren- en planterskring had iedereen hetzelfde levensdoel volgens haar, namelijk

het verkrijgen van een positie en geld om daarna terug te keren naar Europa. Van Oudijck is

volgens haar misschien een uitzondering hierop omdat hij van zijn werk houdt en omdat zijn

functie bij zijn karakter past.

Frans Van Helderen

Frans Van Helderen en zijn vrouw Ida behoren beiden tot de groep die Eva omgeeft. Zij

vallen op omdat ze beiden niet geheel Europees zijn. Ida is een nonna en Frans is een

Europeaan geboren op Indië, een ‘njò’(p.62).

Frans beweert dat Indië zijn land is, maar verlangt tegelijkertijd ook hevig naar Europa. Zelfs

in die mate dat hij zijn eigen vrouw afweert omwille van haar oosterse afkomst. Hij probeert,

hopeloos verliefd, Eva voor zich te winnen.

Maar hoe blank ook, zij is een nonna. Met haar kuurtjes, haar kinderachtige tragiekjes. Ik heb dat vroeger zo niet ingezien. Nu zie ik het in. Ik heb wel voor u Europese vrouwen ontmoet. Maar u is mij een openbaring geweest, van al het bekoorlijke, gratieuze, artistieke in een vrouw…(p.70)

Het is dus de vraag of Frans van meet af aan zo Hollands dacht of dat hij zijn mening herzag

om bij de Hollanders te horen, meer bepaald om door de Europese Eva aanvaard te worden.

Volgens Van den Toorn151

De motivering nu even buiten beschouwing gelaten, moeten we erkennen dat er zeer koloniaal

en zeer stereotiep gedacht wordt in dit citaat. Ik zou haast zeggen het oude koloniale

Hollandse denken. De Indische vrouw heeft kinderachtige tragiekjes en kuren, terwijl de

Hollandse vrouw gracieus en artistiek is. Dit maal wordt de inferioriteit bevestigd door middel

van clichébeelden.

wil hij, net als zijn vrouw Ida trouwens, tot de Hollanders

gerekend worden. Ze proberen beiden daarom in taal en houding zo Europees mogelijk over

te komen. Opnieuw merken we dus de superioriteit van de Europeaan.

De clichébeelden worden niet alleen geuit door Frans zelf, maar ook door de verteller. Dit is

toch wel vreemd. Bij de vorige twee personages zagen we net een zeer kritische verteller,

zelfs een die Eva verwijt blind te zijn voor de koloniale heerschappij die het land verwoest.

151 M. C. van den Toorn, ‘Couperus en het Indisch-Nederlands’ in De nieuwe taalgids, 88, 1995, nr. 1, p. 4.

Page 71: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

63

Ida Van Helderen was een typetje van blanke nonna. Zij probeerde altijd heel Europees te doen, netjes Hollands te spreken; zelfs gaf zij voor, dat zij slecht Maleis sprak, en dat zij noch van rijsttafel, noch van roedjak hield. […] zij was heel blank, bleek-blank, met grote zwarte verwonderde ogen. Zij was vol kleine geheimzinnige nukjes, haatjes, liefdetjes; alles sprong in haar op met geheimzinnige drijfveertjes, niet na te gaan.

Haar man, de controleur, was nooit in Holland geweest: […]. En het was zeer vreemd te zien, deze kreool, schijnbaar geheel Europeaan, lang, blond, bleek, met zijn blonde snor, met zijn blauwe ogen van levendige uitdrukking, vol belangstelling, met zijn manieren van een fijnere hoffelijkheid dan de gigerl-sport-chic van Europa, en toch zo niets Indies in ideeën, woorden, kleding; […]. (p.56-57)

Het personage Frans is echter een zeer kritische mening toegedaan over de Hollandse

overheersing.

[…] een reusachtige maar uitgeputte kolonie, steeds uit Holland bestuurd met één idee: winstbejag. De werkelijkheid is niet: de overheerser groot in Indië, maar de overheerser kleine armzielige uitzuiger; het land uitgezogen, en de werkelijke bevolking - niet de Hollander, die zijn Indies geld opmaakt in Den Haag; maar de bevolking, de Indose bevolking, verknocht aan de Indische grond, - neêrgedrukt in de minachting van de overheerser, die ééns die bevolking uit zijn eigen bloed verwekte – maar nú dreigende op te staan uit die druk en die minachting… […] [I]k zie het gevaar al heel werkelijk oprijzen – voor Holland - zo niet van Amerika en van Japan uit, dan uit Indië’s eigen grond. (p.73)

3.2.2. De ‘Ander’

De ‘Ander’ krijgt in De stille kracht van meet af aan een belangrijke rol toebedeeld. De

roman opent met Van Oudijck die, begeleid door zijn hoofdoppasser, een avondritje maakt en

even uitwaait aan zee. De hoofdoppasser becommentarieert de scène vanuit zijn perspectief.

[…] wat doet hij hier zo vreemd te staan bij de vuurtoren… Zo vreemd, die Hollanders… Wat denkt hij nu… Waarom doet hij zo… Juist op dit uur op deze plek… De zeegeesten waren nu om… Er zijn kaaimannen onder het water, en iedere kaaiman is een geest… Zie, daar heeft men aan ze geofferd, pisang en rijst en déng-déng [*gedroogd vlees] en een hard ei op een vlotje van bamboe; onderaan bij het voetstuk van de vuurtoren… Wat doet Kandjeng Toean nu hier… Het is hier niet goed, het is hier niet goed… tjelaka, tjelaka… En zijn spiedende ogen gleden op en neêr langs de brede rug van zijn heer, die maar stond en uitzag.. Waar zag hij naar toe…? Wat zag hij aanwaaien in de wind…? Zo vreemd, die Hollanders, vreemd…(p.11)

Couperus zet hier meteen de toon. De hoofdoppasser kan zijn meester niet vatten en terzelfder

tijd heeft Van Oudijck geen idee van wat zich rond hem afspeelt. Hij doet gewoon verder en

gaat daarna rustig naar huis. Het contrast tussen Oost en West wordt hier op zeer expliciete

wijze geïntroduceerd. Daarenboven krijgt de ‘Ander’ een stem en wordt zo ruimte gelaten

voor een alternatief verhaal. De ‘Ander’ wordt dus niet verzwegen of de mond gesnoerd,

zoals volgens Said wel kan voorkomen wanneer we speuren naar de aan- en afwezigheid van

bepaalde stemmen en personages. Toch merken we weer het stereotiepe denken op: ‘zijn

spiedende ogen’. De Indiër en de Oosterling in het algemeen werden vaak gezien als geniepig,

sluw en spiedend. Daarenboven gaat het vaak om iets in hun ogen, zoals we ook bij de

beschrijving van Ida’s uiterlijk zagen (zie 3.2.1. Frans Van Helderen).

Page 72: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

64

Regent Soenario

Een prominente ‘Ander’ is regent Soenario. Zijn vader was de oude Pangéran, ‘een

nobele ontwikkelde Javaan’(p.35) en zijn moeder is van koninklijke bloede. De regent zelf

komt weinig aan woord. De nadruk wordt gelegd op zijn mysterieusheid. Het lijkt ook alsof

hij de Hollander haat.

[…] hem zag hij alleen raadselachtig, die wajangpop, zoals hij hem noemde, altijd stijf, op een afstand tegenover hém, de rezident, alsof hij – prins - neêrzag op hem – Hollandse burgerman; en daarbij fanatiek, zonder oog voor de belangen zijner Javaanse bevolking, en alleen maar verloren in allerlei bijgelovige praktijken en fanatieke bespiegelingen. (p.36)

Door de bevolking werd de regentenfamilie zeer geëerd omdat ze magische krachten zou

bezitten. De regentenfamilie heeft namelijk de macht over de stille kracht. Het is hier dat de

verteller op inspeelt. Nadat Van Oudijck Soenario op diens plicht gewezen heeft en hem

vraagt zijn broer te berispen, treedt de verteller op.

De Regent boog. Hij was olijfbleek van een stille geheimzinnige woede, die als een kratervuur in hem werkte. Zijn ogen, achter in Van Oudijcks rug, priemden met een mysterie van haat de Hollander toen, de minne Hollander, de burgerman, de onreine hond, de goddeloze Christen, die niet hád aan te roeren met enige voeling van zijn vuile ziel iets van hém, van zijn huis, van zijn vader, van zijn moeder, van hunne oer-heilige edelheid en adel… ook al hadden zij altijd gebogen onder de druk van wie sterker was…(p.56)

We zien dat de ‘Ander’ niet over zich heen laat lopen. Hoewel hij zelf zijn mening niet uit,

wordt ze toch weergegeven. Let trouwens op de hoofdletter bij Regent en de kleine letter bij

resident. Er wordt duidelijk gealludeerd op een alternatieve machtsverhouding.

De witte hadji

Zoals de regent de traditie vertegenwoordigt die heerst over de stille kracht, staat de

witte hadji voor de toekomst. Hij wordt aanvankelijk enkel waargenomen door Doddy, maar

op het einde van de roman ervaren Eva en Van Oudijck de stille kracht wanneer ze een trein

met hadjis voorbijrijden. Zelf heeft hij geen stem. Die stem ligt in de macht over de stille

kracht. Hier ga ik in het volgende hoofdstukje dieper op in.

3.2.3. Besluit

Wat de westerse personages betreft, zien we enkele duidelijke koloniale visies en clichés

die gestuurd worden vanuit de idee van Europese suprematie en de daaruit voortvloeiende

beschavingsidee. Ze zitten vastgeankerd in het westerse denken en daardoor zullen ze nooit in

staat zijn de gehele waarheid te zien. Toch is de roman niet zuiver koloniaal. Er wordt ook

kritiek geuit op het koloniale systeem en de rollen worden zelfs omgedraaid. Van Oudijck

moet zich als klein en nietig erkennen in een hem vreemd land. Couperus poogt zich als het

Page 73: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

65

ware los te koppelen van de toenmalige gedrags- en referentiepatronen. Hij wil een kritische

stem laten horen, maar kan zelf niet volledig loskomen van de gedrags- en referentiepatronen.

Dit merken we vooral in zijn rol als verteller waarin vaak clichés ter sprake komen. Toch is

zijn poging al heel bewonderenswaardig. We mogen immers niet vergeten dat kritiek geven

op de veroveraar niet zo eenvoudig was, zeker niet als je eigen familie al eeuwen behoort tot

de veroveraars.

Couperus is ook zeer vernieuwend in die zin dat hij oog heeft voor de ‘Ander’ en hij die dus

niet uitsluit of verzwijgt, iets waar Haasse, die toch veel later schreef, zich wel aan bezondigt.

Ook hierin is Couperus bewonderenswaardig.

3.3. De stille kracht

Ik heb nu al veel verwezen naar “de stille kracht”, maar wat houdt die stille kracht nu

eigenlijk in? Je zou kunnen zeggen dat ze geldt als leidmotief van de roman, maar ze is niet

eenduidig te interpreteren. Het is eenvoudig gesteld een kracht die de Europeaan tegenwerkt.

Ze kan aan verschillende thema’s verbonden worden, die ik een voor een wil bespreken.

3.3.1. De machtsverhouding binnen het koloniale systeem

Nico Dros152

We zien dat de verhoudingen, zoals voorgesteld door Dros, kloppen met die in de

roman. De resident staat bovenaan de ladder en wordt bijgestaan door zijn secretaris, en

controleur en door de regenten. De regent moet inderdaad ook verantwoording afleggen bij de

beschrijft heel goed, hoe de hiërarchie er in het koloniale Indië uitzag.

Indië werd geregeerd door het Binnenlandse Bestuur of BB. Het BB had per gewest, in

functie van hun bevoegdheden: een resident, een assistent-resident en ten slotte een

controleur. Men had ook een inheems equivalent van deze rangorde. Die rangorde bestond uit

een regent (bupati), districtshoofd (wedana) en dorpshoofd (lurah). De regent was

ondergeschikt aan de resident en was hem verantwoording schuldig. De regent bezat wel veel

aanzien bij de bevolking. Hierdoor speelt hij een soort intermediaire persoon die tussen

inheems en uitheems zweeft. De band tussen aristocratie en volk wordt bepaald door het

bovennatuurlijke. Wie van hoge afkomst was, bezat namelijk een spirituele macht, kasekten

genaamd. Verval van het rijk, werd toegeschreven aan het verliezen van deze kasekten. De

verinnerlijking van kasekten kon volgens het geloof ook voor magische doeleinden worden

benut. Javanen kenden dus geen wereldlijke macht in westers rationele zin.

152 Wat volgt is ontleend aan N. Dros, ‘Het angstzweet der kolonialen. De stille kracht en de idee van macht in de Javaanse cultuur’ in Tirade, 46, afl. 2, 2002, p. 181-191.

Page 74: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

66

resident, zoals blijkt wanneer Van Oudijck Soenario berispt voor het gedrag van diens broer.

Maar zoals reeds gezegd, bezit de regentenfamilie kasekten. Op zich is dit niets bijzonders,

aangezien het enkel de relatie tussen de aristocratie en bevolking bepaalt. In deze roman

echter bepaalt ze ook de relatie tussen de inheemse en uitheemse bevolking. De inlander heeft

namelijk macht en kan zich zelfs verzetten.

De regent heeft macht over de stille kracht. En dit zorgt er ook voor dat hij macht heeft

ten opzichte van de resident. Aanvankelijk hecht die geen geloof aan mysterie en magie, maar

na de vele gebeurtenissen wordt hij bijgelovig. Hij onderwerpt zich aan de stille kracht.

Anderen, zoals Léonie en Théo, vluchten gewoon weg. De stille kracht is dus de kracht van de

inlandse aristocratie, geloofd en gesteund door de inlandse bevolking, waardoor we kunnen

zeggen dat de hele inlandse bevolking als een blok achter de stille kracht staat.

De macht die door de Europeanen gevoeld en gevreesd wordt en waarvoor hij zelfs zwicht, is

eigenlijk een macht die uitgaat van de inlanders. Hoe zit het dan met de superioriteit van de

Europeaan? Kunnen we wel nog spreken van de inferieure ‘Andere’?

Zoals we al zagen bij de analyses van de personages (zie 3.2.), blijft de superioriteit van

de Europeaan naast de inferioriteit van de ‘Ander’ een hardnekkige veronderstelling. Er wordt

niet van afgeweken. Toch moeten we erkennen dat ze niet onaantastbaar wordt voorgesteld.

[…], dat wat knaagt als een gift en een vijandschap aan lichaam, ziel, leven van de Europeaan, wat stil bestrijdt de overwinnaar en hem sloopt en laat kwijnen en versterven, heel langzaam aan sloopt, jaren laat kwijnen, en hem ten laatste doet versterven, zo nog niet dadelijk tragisch dood gaan: zij voelden het beiden, het Onuitzegbare…(p.238)

Het blijven westerlingen en de idee van superioriteit volledig laten varen, lijkt me onmogelijk,

zeker in de periode rond de eeuwwisseling. De superioriteit blijft dus, maar Couperus laat

ruimte voor de ‘Ander’, het alternatieve. Hij haalt daarmee de ‘Ander’ vanuit het cliché van

lui en achterlijk en geeft hem een macht waarvan de westerling niet half de kracht kent, deels

ook omdat hij er blind voor is.

Er is met andere woorden nog sprake van Europese superioriteit, maar ze krijgt een

geheimzinnige inlandse macht als tegengewicht, waardoor de verhoudingen uitgebalanceerd

worden.

Hij geloofde aan een kracht, diep verborgen in de dingen van Indië, in de natuur van Java, het klimaat van Laboewangi, in het gegoochel – zo noemde hij het nog - dat de Javaan soms knap maakt boven de Westerling, en dat hem macht geeft, geheimzinnige macht, niet om zich te bevrijden van het juk, maar wel om ziek te maken, te doen kwijnen, te plagen, te treiteren, te spoken onbegrijpelijk en afgrijslijk – […] (p.200)

Page 75: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

67

De resident gaat immers naar de regentenfamilie om de mysterieuze verschijnselen te laten

ophouden. Hij legt nu als het ware verantwoording af voor zijn daden bij de regent. Couperus

impliceert volgens mij zelfs aan het einde van zijn roman –de verwijzing naar de grote witte

hadji-, dat de balans zal keren in het voordeel van de inlandse macht, want ook de hadji is

heerser over de stille kracht. Deze uitgebalanceerde machtsverhouding draagt volgens mij ook

bij tot het uitwerken van het conflict tussen Oost en West.

Besluit

Net zoals bij de bespreking van de personages, stellen we vast dat er een diepere visie

achter de oppervlakkige voorstelling schuilt. Couperus houdt vast aan de Europese

superioriteit, maar geeft aan dat ze niet zal blijven gelden. Hij balanceert de

machtsverhoudingen uit en alludeert op een eventuele omslag in het voordeel van de Javaan.

Couperus treedt hier dus heel waarschuwend en kritisch op.

3.3.2. Het conflict

Couperus zegt zelf van zijn roman: ‘De stille kracht geeft vooral weêr de geheimzinnige

vijandschap van Javaanschen grond en sfeer en ziel, tegen den Nederlandschen veroveraar’153

Het conflict wordt dus ook in de hand gewerkt door de uitgebalanceerde

machtsverhouding. Wanneer er slechts een dominerende macht is, is het contrast volgens mij

niet zo groot als wanneer twee gelijkwaardige machten tegenover elkaar komen te staan. Pas

dan hebben beide de middelen om elkaar te bestrijden. De stille kracht laat zich dus niet alleen

gelden als inlandse macht, maar drukt daarmee samenhangend ook het conflict tussen Oost en

West uit. Uiteindelijk staat ze voor iets dat niet begrepen wordt door de westerling.

.

De stille kracht wordt niet gevat door de Hollander omdat ze zo mysterieus is, maar is alom

bekend bij de inheemse bevolking. Zo zagen we in de openingspassage (zie 3.2.2.) dat Van

Oudijck niets afweet van de mysterieuze vijandigheid die loert, terwijl de hoofdoppasser die

heel gedetailleerd kent en waarneemt. Doordat beiden elkaar niet begrijpen en vreemden zijn

in elkaars leefwereld, ontstaat er een botsing en contrast, dat uitgroeit tot een conflict. De

stille kracht is tevens het middel om de Europeaan te bestrijden en het conflict dus uit te

vechten, maar daarover meer in het volgende hoofdstukje.

We zagen reeds het conflict tussen Oost en West bij de romanaanvang en ook in de

desillusie van Eva over Indië. Het contrast en conflict komen meermaals aan bod in de roman.

153 Een citaat van L. Couperus in F. L. Bastet, ‘Nawoord’, p. 243.

Page 76: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

68

Zo komt ook Eva door haar onwetendheid in aanvaring met Saïna. Saïna leeft op de kampong

en verzorgt Eva wanneer ze malaria krijgt. Eva biedt haar een verblijf op het erf aan. Saïna

weigert omdat er boetes staan op het leegstaan van kamponghuisjes. Eva vraagt daarop of

haar oudste dochter mag komen helpen. Saïna reageert eerst weigerachtig, maar geeft

uiteindelijk toe. De dochter heet Mina. Die naam wordt echter al gedragen door een andere

bediende. Eva bedenkt een nieuwe naam voor het meisje, Melati. Wanneer Saïna dit

verneemt, komt ze Mina terughalen. Meisjes die genoemd worden naar bloemen of vruchten,

zoals Melati, zijn namelijk dansmeisjes. Mina en Saïna werden dus vernederd.

De ‘Ander’ is dus bereid zijn identiteit op te geven, door af te zien van zijn naam, maar laat

zich zeker niet doen. Het conflict leidt niet alleen tot verzet bij de ‘Ander’ –Saïna komt

immers haar dochter terughalen-, maar ook tot inzicht bij Eva: ‘[Z]ij werd er bitter om, omdat

zij er in voelde een scheiding, die altijd bestond tussen haar en de mensen en dingen van

Indië. Zij kende het land niet, zij zoû de mensen nooit kennen’(p.167).

Besluit

Couperus heeft oog voor het conflict tussen Oost en West en werkt dit heel goed uit in

zijn roman. Niet enkel de verschillende leefwerelden zorgen voor dit conflict, maar ook de

uitgebalanceerde machtsverhoudingen. De westerse macht is wereldlijke macht, terwijl de

oosterse die van het mysterie is. De verscheidene leefwerelden worden dus gerespecteerd.

3.3.3. Het stille verzet

De stille kracht wordt door de Hollanders ervaren als een kracht die hen tegenwerkt. Ze

hangt samen met het mysterie. Wie van hoge afkomst is, bezit een spirituele macht, kasekten,

die door verinnerlijking ook voor magische doeleinden konden dienen (zie 3.3.1.).

Desondanks geeft Couperus aan dat de stille kracht niet tot doel heeft de inlander van zijn juk

te bevrijden.

Hij geloofde aan een kracht, diep verborgen in de dingen van Indië, in de natuur van Java, het klimaat van Laboewangi, in het gegoochel – zo noemde hij het nog - dat de Javaan soms knap maakt boven de Westerling, en dat hem macht geeft, geheimzinnige macht, niet om zich te bevrijden van het juk, maar wel om ziek te maken, te doen kwijnen, te plagen, te treiteren, te spoken onbegrijpelijk en afgrijslijk – : een stille kracht, een stille macht, vijandig aan ons temperament, aan ons bloed, aan ons lichaam, aan onze ziel, aan onze beschaving, aan al wat óns goeddunkt te doen en te zijn en te denken. (p.200-201)

Toch vind ik dat we kunnen spreken van verzet. In de vorige stukjes (zie 3.3.1. en 3.3.2.) ben

ik hier reeds kort op ingegaan. Het gaat namelijk om een mysterieuze kracht, om een macht

die duidelijk vijandig is. Omdat ze zo mysterieus is, kan ze ook niet gevat worden door de

Page 77: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

69

westerlingen. Ze wordt enkel aangevoeld, maar niet door iedereen en zeker niet op dezelfde

manier: ‘Maar misschien voelt elke Europeaan dát op en andere manier, volgens zijn aanleg,

en zijn natuur’(p.234).

Aangezien de stille kracht zo eigen is aan de traditie, is ze ook typisch voor de Javaanse

ruimte. Het wezen van de stille kracht dreigt, ‘als smeulend vuur in de grond en als haat en

mysterie in het hart’(p.111). De samenhang met traditie wordt niet enkel geuit door de

samenhang met de regentenfamilie, maar ook door een verwijzing naar het volksgeloof.

Oerip, de lijfmeid van Léonie, vertelt over de pontianaks – spoken - die huizen en huilen in de

waringinboom. Wanneer Léonie vraagt waarom die kinderzielen huilen, antwoordt Oerip dat

het te maken heeft met de resident, die geen offermaal liet brengen bij de bouw van een

nieuwe put. Niet één inlander denkt eraan de nieuwe put te gebruiken ‘[w]ant uit de nieuwe

put rijst de vrouw met het bloedende gat in de borst…’(p.170). Theo en Léonie geloven dat de

spoken een soort straf zijn voor hun verhouding. Ze ervaren het dus ook als iets dat tegen hen

is.

Ten slotte wordt de stille kracht aan het geloof gekoppeld, meer bepaald aan de islam.

Doddy ziet tot driemaal toe een witte hadji. Wanneer aan het einde van de roman een trein

met hadjis toekomt terwijl Van Oudijck en Eva voorbijrijden, voelen beiden de stille kracht.

En Van Oudijck en Eva, op de weg, achter het station, langzaam voortrijdend om de drukke menigte, die gonzende altijd de hadji’s omringde, hun dragende eerbiedig hun reisgoed, hun vleierig aanbiedend hunne karretjes, zagen plotseling elkander aan, en ofschoon zij het geen van beiden wilden zeggen met woorden, zeiden zij elkaâr met een blik van begrijpen, dat zij Hét, Dát, voelden – beiden – beiden tegelijkertijd nu, daar te midden van het dwepen dier menigte… (p.238)

Toch ziet geen van beiden de grote witte hadji die boven de massa uitstijgt. De stille kracht

vertegenwoordigt dus ook een toekomstig aspect. Het is een verzet, ook al is de kracht nog

niet helemaal uitgewerkt. Het verzet leeft voort.

Dat er hier wel degelijk sprake is van verzet, is ook de idee van Valent154. Valent stelt

dat de witte hadji symbool staat voor de stille kracht en optreedt als vertegenwoordiger van de

islam. De bovenaardse machten van de stille kracht vinden hun weg via het panislamisme155

154 Wat volgt is ontleend aan M. Valent, ‘Over “De stille kracht” van Louis Couperus’ in Literatuur, 1, afl. 4, 1984, p. 207-208.

,

waarbij moslims ernaar streven hun land te bevrijden. Valent nuanceert wel, rekening

houdend met de reële situatie. Hij wijst erop dat het panislamisme nooit een echt gevaar, maar

eerder een dreiging vormde.

155 Volgens Van Dale Groot woordenboek van de Nederlandse taal 14 op cd-rom betekent panislamisme ‘streven van de moslims naar politieke eenheid’. Het gaat dus om een politiek islamisme.

Page 78: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

70

Besluit

Opnieuw toont Couperus zich vernieuwend. Waar verzet net als de stem van de ‘Ander’

in vele koloniale romans wordt weggelaten of wordt geminimaliseerd, maakt verzet bij

Couperus deel uit van het hoofdthema. Het verzet is niet dood, het leeft voort in de inlandse

kracht. Hij wil dus ook duidelijk waarschuwen voor wat nog komen gaat.

3.4. Besluit

Couperus legt de nadruk op het conflict tussen Oost en West. Hij zit nog vast in de

koloniale gedrags- en referentiepatronen en houdt vast aan de basisbouwstenen van het

kolonialisme, zijnde de superioriteit van de westerling. Maar hij heeft tegelijkertijd een goed

inzicht in hoe het kolonialisme werkt. Hij verwijst zelfs naar de link tussen de representatie

van het koloniale in de literatuur en de realiteit en merkt op dat de westerling gedeeltelijk

blind blijft voor de waarheid, omdat die door zijn gedrags- en referentiepatronen nooit

volledig in staat is om de realiteit te zien. De link die Said tussen cultuur en imperialisme legt,

werd dus door Couperus zelf veel eerder aangegeven. Hij probeert de Hollander de ogen te

openen en hem te waarschuwen.

Hij stelt zich zeer kritisch en vernieuwend op, wat niet eenvoudig was gezien de tijd waarin

hij leefde en de positie van zijn familie. Hij sluit de ‘Ander’ en diens verzet niet uit. Wat dit

betreft, kunnen we besluiten met de woorden van Dros: ‘Er is geen Nederlandse roman die zo

diep in het ‘Ander’ van de gekoloniseerde wereld is doorgedrongen als deze van

Couperus’156. Er kan evenwel geen sprake zijn van een antikoloniale visie, zoals we bij van

Vliet157

Het zou trouwens interessant zijn het hele oeuvre van Couperus op dit punt te onderzoeken.

Bastet

zien, juist omdat vastgehouden wordt aan Europese superioriteit. We kunnen enkel

spreken van een kritische en waarschuwende blik. Zoals in zijn andere romans, is verval een

thema. Hij probeert te waarschuwen voor wat komen zal, voor het verval van de kolonie en de

macht van de inlander.

158

Couperus heeft zich dan afgewend van zijn vroegere opvattingen. Hij heeft menen te zien dat Indië aan een nieuwe opgang, een nieuwe tijd begonnen was. Het kolonialisme veroordeelde hij niet langer, omdat

schrijft namelijk dat Couperus zijn kritische visie na De stille kracht mildert en zelfs

achter zich laat. Zo blijkt een optimistische kijk in Couperus’ roman Oostwaarts.

156 N. Dros, ‘Het angstzweet der kolonialen’, p. 190. 157 H. T. M. van Vliet, ‘De overwinnaar overwonnen. Over Couperus’ De stille kracht’ in Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 113, 1997, p. 145-157. 158 F. L. Bastet, ‘De Indische roman die Couperus nooit schreef” in R. Breugelmans e.a. (red.), Al die verloren paradijzen… Van & over Louis Couperus, Amsterdam, 2001. p. 164-182.

Page 79: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

71

hij van mening was […] dat Oost en West bezig waren naar elkaar toe te groeien op een vloeiende, natuurlijke manier, vrij van conflicten: langs lijnen van geleidelijkheid inderdaad.159

4. Ruimtelijke analyse We hebben nu contrapuntisch gelezen en ik zou graag toetsen in hoeverre de resultaten

van die lezing door een ruimtelijke analyse kunnen worden bevestigd.

4.1. De statische ruimte gedomineerd door de stille kracht

De ruimtelijke ervaring van deze roman, wordt net als de roman zelf, gedomineerd door

de stille kracht. We bekijken de reeds geciteerde openingspassage:

De volle maan, tragies die avond, was reeds vroeg, nog in de laatste dagschemer opgerezen als een immense, bloedroze bol, vlamde als een zonsondergang laag achter de tamarindebomen der Lange Laan en steeg, langzaam zich louterende van hare tragische tint, in een vage hemel op. Een doodse stilte spande alom als een sluier van zwijgen, of, na de lange middagsiësta, de avondrust zonder overgang van leven begon. (p.5)

De tragiek wordt reeds aangekondigd en de doodse stilte werkt benauwend. De natuur wordt

heel anders geïntroduceerd dan bij Haasse, zoals we in een volgend hoofdstuk zullen zien. Bij

Haasse is de natuur adembenemend en wordt ze beschreven in al haar pracht. De

benauwdheid bij Couperus is volgens mij terug te brengen op de stille kracht. Die wordt

ervaren als iets mysterieus en onzichtbaar tegen de westerling. Ik zie deze visie bevestigd in

de scène waarin Van Oudijck over de zee staart.

Een weemoed van levensgelatenheid, een berusting in al het kleine donkere aardse onder die eindeloze hemel, aan die zee van fosforizerende verte, dreef om en toverde een geheimzinnigheid, die beklemde…(p.9)

Maar de resident ‘voelde misschien niet die donkere geheimzinnigheid drijven over de

Indische avondstad’(p.9).

Deze openingspassage is volgens Janssens160 een typische Natureingang. Dit is een

‘[k]ort natuurbeeld waarmee sommige lyrische gedichten […] inzetten en waarin de atmosfeer

wordt opgeroepen die in het hele gedicht aanwezig zal zijn’161

159 F. L. Bastet, ‘De Indische roman die Couperus nooit schreef’, p. 181-182.

. Het is dus prototypisch voor

het gedicht, maar kan ook elders voorkomen, zoals hier in een roman.

160 Wat volgt is ontleend aan M. Janssens, ‘De natuur als symbool. Nog een voorbeeld bij Louis Couperus’ in Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 1993, afl. 1, p. 20-29. 161 H. van Gorp e.a., Lexicon van literaire termen, Deurne, 1998, p. 298.

Page 80: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

72

De opening heeft een anticiperende en voorspellende waarde. In een later artikel162

In het artikel waar ik vanuit ga

concretiseert hij door te zeggen dat de opening een allegorisch voorspel van het conflict

tussen Oost en West inhoudt. Het voorspellende en het onheilsaankondigende, zien we in de

woordkeuze: ‘tragisch’ en ‘stil’. 163

Zij reden de varen-allee uit en plotseling zagen zij het heilige meer van Lellès, oversomberd door de cirkelende duizeling der altijd rondvlerkende kalongs. ‘Rezident,’ fluisterde zij; ‘ik voel het hier… Hij glimlachte. ‘Dat zijn maar kalongs,’ zeide hij. (p.236)

, merkt Janssens op dat de ruimtebeschrijving in belangrijke

scènes steeds anticipeert op wat voorafgaat, zodanig zelfs dat de anagnorisis, de herkenning,

vooraf aangekondigd wordt. Zo ervaart Eva de stille kracht aan het meer van Lellès net voor

zij en Van Oudijck de trein voorbijrijden en de openbaring volgt.

De anagnorisis, die nodig is om tot een schuldbesef te komen, blijft echter uit. De westerling

kan op het beslissende moment niet erkennen dat hij fout is door onbegrip of ongeloof.

Ik kan me enkel aansluiten bij Janssens en zeggen dat Eva wel als eerste en enige de

stille kracht in de ruimte voelt werken: ‘Alleen bleef zij voelen iets vreemds, iets, dat zij niet

kon analyzeren, iets van mysterie, en donker geheim, dat zij voelde aandonzen in de

nachten…’(p.46)

Uit bovenstaande citaten bleek de ruimtelijke ervaring bepaald door een nachtelijke

sfeer of elementen, zoals de maan. Ook hier wordt de ruimte gedomineerd door de stille

kracht, zij het symbolisch. Ze hangt namelijk samen met de duisternis. Volgens Janssens164

staat de maan voor de regent. Valent165

162 M. Janssens, geconsulteerd op 7/11/2006, ‘De omineuze romanopening van De stille kracht’ (oorspr. in Arabesken, 10, nr. 19, 2002, p. 16-20) Website van het Louis Couperus Genootschap, webredactie door Jan Peek en Peter Hoffman, Louis Couperus Genootschap,

denkt echter dat de maan voor de witte hadji staat. De

halve maan waarvan sprake is in sommige citaten, zou een verwijzing zijn naar de Turkse

halve maan en zo teruggekoppeld kunnen worden aan het panislamisme en de witte hadji.

Volgens mij is het nutteloos dit onderscheid te maken. De stille kracht omvat meerdere

domeinen (zie 3.3.) en de regent en hadji zijn beiden vertegenwoordigers van de stille kracht.

Zij verbinden traditie en verleden en verpersoonlijken het conflict tussen Oost en West. De

maan is een nachtelijk element dat, zoals alle nachtelijke elementen, verwijst naar de stille

kracht en naar het oosterse. Dit komt straks nog aan bod wanneer ik inga op de belichting in

de dynamische ruimte.

<http://www.louiscouperus.nl/index.htm?url=/Artikelen/Janssens.htm> (7/11/2006). 163 M. Janssens, ‘De natuur als symbool’. 164 M. Janssens, ‘De natuur als symbool’, p. 24. 165 M. Valent, ‘Over “De stille kracht” van Louis Couperus’, p. 207-208.

Page 81: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

73

4.2. De dynamische ruimte: Oost versus West

De dynamische ruimte wordt gedetermineerd door polariteiten. De interessantste

polariteiten in deze roman zijn de contradictie tussen veraf en dichtbij, sowieso de

belangrijkste polariteit (zie II 3.2.2.), en daarmee samenhangend ook de tegenstelling tussen

hoog en laag en licht en donker. Ze staan allemaal in de functie van het conflict tussen Oost

en West.

De polariteit veraf/dichtbij is hier aanwezig onder de vorm van respectievelijk Europees/

Indisch. We zien dit contrast het vaakst bij Frans van Helderen en Eva Eldersma omdat zij de

Indische ruimte contrasteren met de Europese.

Zij had dadelijk gezien, dat zij in Laboewangi – waar niets was – haar troost moest vinden in haar huis, en later, in haar kind. Zij richtte haar huis in als een tempel van kunst en gezelligheid, en zij brak zich het hoofd over de opvoeding van haar kleine jongen. (p.43)

We zien dat het oosterse gebruikt wordt als tegenbeeld van het westerse, waardoor het

westerse zichzelf definieert. De representatie in deze zin wordt ook door Said onderzocht (zie

I.). In het Oosten is er niets, terwijl het Westen een rijke cultuur heeft. Hetzelfde denkpatroon

vinden we terug bij Frans, die meent dat hij zijn hele leven lang alles heeft moeten missen,

juist omdat hij Indië nooit verlaten heeft.

Het contrast tussen de oosterse en de westerse ruimte sluit aan bij het conflict tussen

Oost en West. Maar ook hier zien we een soort evenwicht tot stand komen, doordat ook de

oosterse natuur een zekere macht heeft.

De regen raasde neêr. De tuin stond blank. Een heftige donderslag scheen de wereld uit een te doen kraken. De natuur was oppermachtig en in haar reuze-openbaring waren de twee mensen in dit vochtige huis klein, was zijne liefde niets, hare weemoed niets, en de mystieke muziek van de Graal was als een kinderwijsje in de daverende mystiek van die donderslag, waarmêe het noodlot zelve met goddelijke cymbalen scheen te varen over de in de zondvloed verdronkene mensen. (p.151-152)

Dus zowel het conflict als de dreiging van het oosterse worden weergegeven. We moeten

daarbij opmerken dat de dreiging beklemtoond wordt door de polariteiten boven/beneden of

hoog/laag. Het nachtelijke bevindt zich in de lucht en de hoogte. Wat hoger gepositioneerd is,

heeft dus ook meer macht. In bovenstaand citaat wordt dit bevestigd: ‘goddelijke cymbalen’.

Een ander mooi voorbeeld is de veelvuldige verwijzing naar de maan (zie 4.1.) en enkele

uitspraken waarin de verteller het heeft over de lucht: ‘De nacht was als een dons van fluweel,

loom neêrzevende uit de luchten, als een omwemelende geheimzinnigheid, als een

beklemmende aandreiging van toekomst’(p.86). De stille kracht schuilt ook onder de grond,

Page 82: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

74

maar neemt ook daar een bovennatuurlijke plaats in: ‘als smeulend vuur in de grond’(p.111).

Ze bevindt zich dus buiten de normale waarnemingswereld.

Het contrast tussen Oost en West vinden we ook terug in de polariteit tussen licht en

donker. Ik vermeldde de belichting reeds kort bij de bespreking van de statische ruimte (zie

4.1.). Eigenlijk vat Zonneveld het goed samen: ‘het Westen is de dag, het Oosten de nacht’166

Soms maakt Indië me bang. […] Een vage angst, een geheimzinnigheid in de lucht, iets dreigends… Ik weet het niet. De avonden zijn soms zo vol geheimzinnigheid en er is iets mysterieus in het karakter van de inlander, die zo ver van ons staat, zoveel van ons verschilt…

.

De dreigende, mysterieuze stille kracht en eigenlijk het oosterse worden steeds verbonden met

het nachtelijke.

167

Ook hier komt een verschuiving richting het Oosten. Op het einde van de roman wordt de

stille kracht door Eva en Van Oudijck waargenomen op klaarlichte dag. Hier kan ik enerzijds

verwijzen naar de geschiedenis van Jantje en Betsy Bischoff, waar de fenomenen

oorspronkelijk ook enkel plaats vonden bij nacht en anderzijds naar Couperus’ eigen ervaring

(zie 3.1.). De oosterse macht breidt met andere woorden steeds uit.

4.3. Besluit

De bevindingen van de ruimtelijke analyse sluiten volledig aan bij de bevindingen van

de contrapuntische analyse. In de ruimte wordt het conflict tussen Oost en West en de

dreiging die dit conflict met zich meebrengt expliciet getoond. Ook hier stelt Couperus zich

zeer kritisch op door zich vragen te stellen over de toekomst. Hij wil daarmee een bezinning

bereiken en waarschuwen voor de macht van het Oosten. De ruimtelijke ervaring en de

boodschap die Couperus eraan wou geven, kunnen we samenvatten met het volgende citaat:

‘O, ik voel er de huivering van, de geheimzinnigheid in de avond, waarin iets schijnt aan te

dreigen, ik weet niet wat: een bange toekomst, een gevaar voor ons, voor ons…’168

.

166 P. van Zonneveld, ‘De mystiek der zichtbare dingen. Couperus en De stille kracht’ in R. Nieuwenhuys e.a. (red.), Oost-Indisch Magazijn. De geschiedenis van de Indisch-Nederlandse letterkunde, Amsterdam, 1990, p. 42. 167 L. Couperus, De stille kracht, p. 62. 168 L. Couperus, De stille kracht, p. 72.

Page 83: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

75

IV. De historische blik van Hella S. Haasse

1. Hella S. Haasse: Biografie169

Hélène Serafia Haasse werd op 2 februari 1918 geboren in de buitenwijk Weltevreden in

Batavia. Ze was het eerste kind van Willem Hendrik Haasse en Katherina Diehm

Winzenhöhler. Haar vader was een commies-redacteur bij Gouvernementbedrijven en haar

moeder een concertpianiste. Omdat haar moeder kampte met gezondheidsproblemen,

verhuisde het gezin in 1920 naar Rotterdam. Op 4 oktober 1921 beviel haar moeder van

Hella’s broer, Willem Hendrik Johannes. In 1922 keerde het gezin terug naar Nederlands-

Indië en vestigde er zich in Soerabaja. Haar vader bekleedde er de rol van inspecteur van

financiën. Hella Haasse volgde kleuteronderwijs in Soerabaja en daarna als enige niet-roomse

meisje lager onderwijs in een katholieke school.

In 1925 vertrok Haasses moeder naar Europa om er een kuuroord op te zoeken in Davos.

Hella Haasse werd eerst kort ondergebracht bij de grootouders langs moederskant in

Heemstede, maar kwam niet veel later in een kinderpension in Baarn terecht. Haar broer vond

onderdak bij de grootouders langs vaderskant in Baarn. Drie jaar later werd haar moeder

genezen verklaard en haar vader kwam hen in Nederland ophalen. Samen vertrokken ze

opnieuw naar Nederlands-Indië. Deze keer vestigden ze zich echter in Bandoeng.

Begin 1930 verhuisde het gezin van Bandoeng naar Buitenzorg. Hella Haasse doet er een

poging om een historische roman te schrijven Het Huys met de Meerminne, roman uit de

Vaderlandse Geschiedenis. Er werden maar drie hoofdstukken voltooid. Een jaar later

verhuisden ze opnieuw en ditmaal terug naar Batavia. Haar vader werkte er ondertussen als

hoofdinspecteur van financiën en Haasse volgde er les aan het lyceum van de Carpentier

Alting Stichting (CAS). Ze zat in de Literaire Club (Elcee) van de school samen met latere

schrijfsters als Aya Zikken en Margaretha Ferguson. Ze publiceerde haar eerste historische

werk in het tijdschrift Opgang. Tijdschrift door en voor leerlingen van de CAS.

In 1938 deed Haasse haar eindexamen om daarna in Nederland te studeren. Ze wou

oorspronkelijk Nederlands studeren aan de Universiteit van Utrecht, maar schreef zich in voor

de studie Scandinavische Talen en Letteren aan de Gemeentelijke Universiteit van

Amsterdam. In de Amsterdamsche Studentenalmanak voor het jaar 1939 verscheen een

gedicht van haar. Haar latere echtgenoot, Jan van Lelyveld, maakte deel uit van de redactie.

169 Samenvatting van G. Heemskerk, ‘Korte bio-/bibliografie van Hella S. Haasse’ in M. Haarsma e.a. (red.), Ik maak kenbaar wat bestond. Leven en werk van Hella S. Haasse. Schrijversprentenboek 35, Amsterdam, 1993, p. 120-129 en G.J. van Bork, november 2005, ‘Haasse, Hella S.’ Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren, <http://www.dbnl.org/tekst/bork001schr01_01/bork001schr01_01_0419.htm> (10/04/2007).

Page 84: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

76

Een jaar later publiceerde ze vijf gedichten in het vijfde nummer van het letterkundige

maandschrift Werk.

In 1940 vroeg Jan van Lelyveld haar toe te treden tot de redactie van Amsterdamsche

Studentenweekblad Propria Cures. In het nummer van 10 februari verscheen een gedicht ‘Ter

intrede’ en een titelloos verhaal van haar hand. Het was meteen ook het laatste nummer waar

zij aan meewerkte. Toch sprak ze pas in 1990 van haar ‘Uittree’.

Ze staakte haar studies ten tijde van oorlog in 1941. Haar ouders werden na de capitulatie van

de Nederlands-Indische regering op 8 maart 1941 geïnterneerd in Japanse kampen. Haasse

voorzag zich in onderhoud door als toneelschoolleerlinge op tournee te gaan met een

jeugdtoneelgezelschap. Ze schreef ook teksten om op te voeren, zoals Tom Poes en de

Japanse tovenaar. In 1943 deed ze haar eindexamen aan de Toneelschool en speelde ter

afsluiting als Mariken in een openluchtvoorstelling van Mariken van Nieumeghen. Op 18

februari 1944 trouwde ze met mr. Jan van Lelyveld in Eindhoven. Jan had er een

‘onderduikbaan’ bij Philips. Daarna keerden ze terug naar Amsterdam. Ze maakte er een eind

aan haar toneelcarrière door contractbreuk te plegen met Centraal Tooneel, maar bleef indirect

toch verbonden met het toneelgezelschap door te blijven schrijven. Op 11 november werd

haar eerste kind geboren, Christina Margaretha. Ze trokken in bij haar mans ouders. In de

winter begon Haasse te werken aan het levensverhaal van Charles van Orléans.

Een week na de bevrijding keerden ze terug naar Amsterdam. Haasse ontmoette er haar broer

opnieuw die tijdens de oorlog als adelborst en marineofficier had gediend. Als Hella S.

Haasse publiceerde ze in 1945 een dichtbundel die ze tijdens de oorlog bijeenschreef,

Stroomversnelling. De ouders van Haasse vestigden zich een jaar later in Baarn en Jan van

Lelyveld werd benoemd tot juridisch assistent bij de Hoge Autoriteit in Amsterdam. Haasse

zelf trad ondertussen op met het voordrachtsprogramma Balladen en Legenden. Op 13 april

1947 overleed Chrisje, Haasses eerste kind. Ze staakte de voorstellingen en gaf Balladen en

Legenden naast andere werken uit in boekvorm. Ze raakte hetzelfde jaar nog zwanger van hun

tweede dochter, Ellen Justin, die op 15 december geboren werd.

Haar literaire carrière kwam in 1948 in een stroomversnelling terecht. Ze won met Oeroeg de

novelleprijs van de Commissie voor de Propaganda van het Nederlandse boek. Het verscheen

anoniem ter gelegenheid van de Boekenweek. Het was haar eerste Indische roman. Hij kende

verscheidene vertalingen en werd in 1993 verfilmd. Een jaar later verscheen haar tweedelige

historische roman Het woud der verwachting. Het leven van Charles van Orléans. Ook dit

kende een groot succes en werd vertaald. In 1950 verscheen De verborgen bron. Datzelfde

jaar hield ze zich ook bezig met het schrijven van toneelteksten. Zo schreef ze het stuk Man

Page 85: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

77

en macht. Op 8 maart 1951 zag haar dochter Marina het levenslicht. Datzelfde jaar verscheen

Het versterkte huis. Kastelen in Nederland. Bijna jaarlijks kwam een nieuwe roman uit: De

scharlaken stad (1952), Klein reismozaïk. Italiaanse impressies (1953), Zelfpotret als

legkaart (1954). Ondertussen heeft ze reeds een vijftigtal romans bijeengeschreven. Ze werkte

ondertussen ook een roman van haar vader af, die in 1955 overleed, met name De vijfde trede.

Ze won verschillende literaire prijzen. De roman De ingewijden (1958) werd met de

Internationale Atlantische Prijs bekroond in 1960. Op 10 februari 1961 ontving ze de Prijs

voor Letterkunde in het Concertgebouw te Amsterdam. Een jaar later werd haar manuscript

van Een draad in het donker (1954 geschreven) bekroond met de Visser Neerlandia-prijs

1962 voor Toneel van het Algemeen Nederlands Verbond.

In 1967 verhuisde ze naar Den Haag omdat haar echtgenoot daar benoemd werd tot rechter

aan de arrondissementsrechtbank. Ze publiceerde er de autobiografie Persoonsbewijs. In 1969

keerde ze voor het eerst, begeleid door haar man, terug naar Indonesië. Naar aanleiding

daarvan schreef ze het reisverslag ‘Parang Sawat’ in Avenue en ook de publicatie in boekvorm

Krassen op een rots. Notities bij een reis op Java (1970). In 1970 weigerde ze de koninklijke

onderscheiding ‘Ridder in de Orde van Oranje Nassau’.

Een gevaarlijke verhouding of Daal-en-Bergse brieven (1976) werd op 8 november 1977

bekroond met de Litteraire Witte Prijs in sociëteit De Witte in Den Haag. In augustus 1981

verhuisden zij en haar man naar Saint-Witz in Frankrijk. Ze kreeg een paar maanden later de

Constantijn Huygensprijs van de Jan Campertstichting voor haar hele oeuvre. In 1984 ontving

ze een zilveren onderscheiding voor haar Ogenblikken in Valois (1982). De onderscheiding

werd haar toegekend door de Franse stichting Arts, Sciences, Lettres. Datzelfde jaar ontving

ze in het Muiderslot de P.C. Hooftprijs op basis van haar gehele oeuvre. In 1987 werd ze

benoemd tot buitenlands erelid van de Belgische Koninklijke Academie voor Nederlandse

Taal- en Letterkunde. Een jaar later werd ze met een Eredoctoraat in de Letteren gehuldigd

aan de Rijksuniversiteit van Utrecht. In 1990 werd haar roman Schaduwbeeld of Het geheim

van Appeltern door het Ministerie van WVC voorgedragen voor de Europese Literatuurprijs.

Datzelfde jaar werd een portret van haar uitgezonden op NOS in het programma Markant. In

augustus kwamen zij en haar echtgenoot terug in Nederland wonen. In mei 1991 werd Haasse

een erelidmaatschap van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde toegekend. In maart

1992 werd haar door De Vereniging van docenten Geschiedenis en Staatsinrichting (VGN) de

Huib de Ruyterprijs toegekend. Ter gelegenheid van de Boekenweek met als thema ‘ ’t

Prachtige rijk van Insulinde’, verscheen de historische roman Heren van de thee. In 1993

verscheen hij vertaald in feuilletonvorm in het Indonesische blad Kompas. Ze ontving in april

Page 86: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

78

dat jaar een Eremedaille in Goud voor Kunst en Wetenschap in de Huisorde van Oranje uit

handen van koningin Beatrix. In augustus maakte Haasse met haar kleindochter een reis naar

Indonesië en bezocht er onder meer de theeplantage Gamboeng waar Rudolf Kerkhoven,

hoofdpersonage uit Heren van de thee, leefde en werkte. Heren van de thee werd door de

Raad van Kunst voorgedragen voor de Europese Literatuurprijs en ook genomineerd voor de

AKO Literatuur Prijs. In 1993 werd niet enkel Oeroeg (1948) verfilmd maar ook Mevrouw

Bentinck of Onverenigbaarheid van karakter (1978). Op 17 november 2004 werd haar de

zeventiende Prijs der Nederlandse Letterkunde uitgereikt door Koningin Beatrix.

Algemeen wordt Haasse gezien als een grande dame binnen de Nederlandse literatuur. Haar

vele werken, zowel toneel, proza als poëzie, en haar nominaties en prijzen kunnen dat alleen

maar bevestigen.

2. Heren van de thee 2.1. Ontstaan

Net zoals bij Couperus het geval was, is ook het oeuvre van Haasse zeer divers en

omvangrijk en wordt het getekend door een zekere interesse voor geschiedenis. Ze heeft wel

meer Indische literatuur geschreven. Haar passie voor geschiedenis toont zich in de

verschillende historische romans die ze schreef. Ik wil hier echter alleen dieper ingaan op de

ontstaansgeschiedenis en typering van Heren van de thee (1992).

Eerst iets over de publicatie.170

De ‘Verantwoording’ bij Heren van de thee geeft ons inzicht in het ontwikkelingsproces

van de roman.

Heren van de thee werd door Querido uitgegeven tijdens

de Boekenweek van 1992 die als thema ‘’t Prachtig rijk van Insulinde’ had. Inhoudelijk sluit

de roman heel mooi aan bij het thema. Hij sloeg aan bij het grote publiek en kreeg de

Publieksprijs in 1992. Datzelfde jaar nog werden Italiaanse, Franse en Duitse vertalingen

voorbereid en de roman verscheen als feuilleton in de Indonesische krant Kompas.

Heren van de thee is een roman, maar geen ‘fictie’. De interpretatie van karakters en gebeurtenissen berust op brieven en andere documenten die mij ter beschikking gesteld zijn door de stichting ‘Het Indisch thee- en familie-archief’: nakomelingen en bloedverwanten van de personages in mijn boek. […] De stof is dus niet verzonnen, maar wél geselecteerd en gearrangeerd volgens de eisen die een roman-aanpak stelt. Dit betekent dat ik tal van bijzonderheden die in een strikt historische benadering volledigheidshalve aan de orde zouden komen, moest laten liggen, en dat de nadruk valt op individuele lotgevallen en ontwikkelingen.171

170 De inhoud van deze alinea over de publicatie is ontleend aan E. van Boven, ‘Hella S. Haasse. Heren van de thee’ in A.G.H. Anbeek van der Meijden e.a. (red.), Lexicon van literaire werken, 26e aanvulling, mei 1995, p. 1.

171 H. S. Haasse, Heren van de thee, Amsterdam, 2005/52 [oorspronkelijk 1994], p. 297.

Page 87: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

79

Het gaat dus om een roman en geen ‘fictie’. Dit lijkt op het eerste gezicht nogal contradictoir,

aangezien een ‘roman’ indicator van fictionaliteit is.172 Wat ze bedoelt, maakt ze duidelijk aan

de hand van een motto dat ze ontleende aan Phillipe Labro: ‘Un ouvrage de fiction mélange à

sa guise le vrai et le faux, le vécu, le retranscrit, l’imaginaire, la biographie’173

Noordervliet

. Haar roman is

gebaseerd op bronnenmateriaal, namelijk brieven en andere documenten uit het Indische thee-

en familie-archief. Zij heeft dit bronnenmateriaal omgewerkt en verwerkt tot een roman. De

roman is dus niet verzonnen, maar doet de grenzen tussen waarheid en fictie gewoon

vervagen. 174 stelt, net als Haasse,: ‘Heren van de thee is een roman, gebaseerd op ware

verhalen’175. De brieven uit het thee- en familiearchief geven ‘een schitterend en direct beeld

van de atmosfeer in Indië tussen 1870 en 1918’176

Ik heb ernaar gestreefd een zo evenwichtig mogelijk beeld te geven van het leven van de Kerkhovens, maar ik werd daarin natuurlijk beperkt door het materiaal zelf, hoe ongelooflijk rijk en uitgebreid dat ook was. Niet altijd kon ik beide kanten van een medaille laten zien.

weer. Ze wijst er echter wel op dat een

selectie een keuze betekent, een interpretatie en een oordeel. Volgens haar is een eerlijke

keuze daarbij onmogelijk. Voor de selectie van haar Brieven van de thee zegt ze:

177

We zien opnieuw de grenzen tussen werkelijkheid en fictie en objectiviteit en subjectiviteit

vervagen. Dit vervagen van grenzen is op zich niets abnormaals. Het is zelfs eerder typisch

voor de postmoderne literatuur, waartoe deze roman volgens mij gerekend kan worden.

De vermenging van allerlei elementen zorgt er ook voor dat men verschillende labels op

de roman gaat plakken. Van Hulle heeft het over een ‘familieroman, die een stuk koloniale

Nederlandse geschiedenis evoceert, maar ook de levensgeschiedenis van één man’178. Terwijl

Noordervliet179 het heeft over een historische roman, die zich op het gebied tussen

werkelijkheid en fictie bevindt. We kunnen de roman ook bekijken als een Indische roman.

Van Boven vat alles samen: ‘Heren van de thee is te karakteriseren als een historische roman,

een Indische roman, een familieroman, maar misschien in de eerste plaats als een biografische

roman’180

172 H. van Gorp e.a., Lexicon van literaire termen, Deurne, 1998, p. 165.

.

173 Citaat van Phillipe Labro in Hella S. Haasse, Heren van de thee. 174 N. Noordervliet, Brieven van de thee uit een Indisch familiearchief met originele foto’s, Amsterdam, 2004, p. 17-18. 175 N. Noordervliet, Brieven van de thee, p. 18. 176 N. Noordervliet, Brieven van de thee, p. 18. 177 N. Noordervliet, Brieven van de thee, p. 17. 178 J. Van Hulle, ‘Javaanse theecultuur’ in Kreatief, 26, afl. 3/4, 1992, p. 133. 179 N. Noordervliet, ‘ ‘Niets is ooit geheel voorbij’ Over het latere historische werk van Hella S. Haasse’ in M. Haarsma e.a. (red.), Ik maak kenbaar wat bestond, p. 93. 180 E. van Boven, ‘Hella S. Haasse. Heren van de thee’, p. 5.

Page 88: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

80

Afhankelijk van de klemtoon die gelegd wordt, kunnen we veel categorieën of genre-etiketten

op de roman kleven. Misschien is een goede roman wel een roman die tussen al deze etiketten

zweeft, zoals hier het geval is. Ik zal de roman vooral onderzoeken als Indische roman en

daarbij zal ik natuurlijk aandacht schenken aan het historische aspect. De analysemethode van

Said vereist immers historiciteit.

Wat in ieder geval vaststaat, is dat de roman gebaseerd is op bronnen die ‘geselecteerd

en gearrangeerd volgens de eisen die een roman-aanpak stelt’181. Ze heeft echter ook zaken

toegevoegd. De zogenaamde dagboekpassages van Jenny zijn ontsproten aan haar eigen

fantasie en ingelast door Haasse zelf: ‘In een recent radio-interview onthulde Haasse dat het

enige authentiek aandoende document dat zij zelf had verzonnen het dagboek van Jenny

was’182

Het feit dat de roman gebaseerd is op een westers archief, heeft natuurlijk gevolgen voor

de representatie. Daar is Haasse zich zeer goed van bewust.

. Deze ingreep is voor mij van groot belang voor de contrapuntische analyse.

Eigenlijk vind ik dat er in het boek veel meer geschreven had moeten worden over de politieke ontwikkelingen en over de opkomst van het Indonesische nationalisme, hoewel dat eigenlijk pas door begint te zetten nadat mijn hoofdpersoon overleden. Dat zou dan meer in het leven van zijn zoons een belangrijke factor kunnen zijn. Die hele ontwikkeling van de Ethische Politiek en ook de verandering na +/- 1930 vanuit Nederland ten opzichte van de koloniën zijn hooglijk interessante dingen, maar die zouden het strakke patroon van de compositie doorbroken hebben. Daarom heb ik ze niet gebruikt.183

Het verhaal wordt dus vanuit een westers kader verteld. Haasse vindt dit geen steen des

aanstoots: ‘Je moet je ook in de Nederlandse houding ten opzichte van de koloniën verdiepen,

om één en ander in de juiste proporties te kunnen zien’

184

Vaak heeft na de oorlog de neiging bestaan om wat er vroeger gebeurd is te interpreteren vanuit ons inmiddels gegroeide inzicht, ons veranderde bewustzijn ten aanzien van die dingen. Het is niet mogelijk om daarover te oordelen zonder er rekening mee te houden dat er in het verleden heel anders over veel dingen werd gedacht, en dat zaken die wij nu veroordelen in de context van die samenleving heel anders overkwamen.

. Haar doel is, door zich te verdiepen

in de stof, een beeld van de toenmalige werkelijkheid tonen.

185

Deze zeer zelfreflexieve en bewuste houding maakt een contrapuntische lezing volgens

mij op het eerste gezicht problematisch. Haasse wil namelijk bewust een bepaalde context en

de daarbij horende gedrags- en referentiepatronen schetsen. Ze wil zich historisch opstellen en

181 H. S. Haasse, Heren van de thee, p. 297. 182 A. H. den Boef, ‘De kool en de geit in de theeplantage: Hella S. Haasse in Indië’ in Dietsche warande en Belfort, 137, afl. 5, 1992, p. 623. 183 I. Doeland en L. Witte, ‘Literatuur met verse ogen bekijken. Een gesprek met Hella Haasse over de Indisch-Nederlandse literatuur’ in Meta, 27, afl.1, 1992-1993, p. 24. 184 I. Doeland en L. Witte, ‘Literatuur met verse ogen bekijken’, p. 21. 185 I. Doeland en L. Witte, ‘Literatuur met verse ogen bekijken’, p. 21.

Page 89: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

81

vertrekt vanuit een westers perspectief. In tegenstelling tot haar vroegere roman Oeroeg

(1948) geeft ze haar eigen koloniale visie niet onmiddellijk weer. Dit alles zorgt ervoor dat we

de uitkomst van de contrapuntische analyse al zouden moeten kennen, namelijk een zeer

westers perspectief. Toch wil ik me aan een contrapuntische analyse wagen en ik zal daarbij

bijzondere aandacht schenken aan de dagboekpassages van Jenny die Haasse zelf toevoegde

en die toch een grote waarde hebben voor een contrapuntische lezing.

2.2. Inhoud186

Alvorens met de analyse aan te vangen, lijkt het me opnieuw aangewezen een korte

schets te maken van de verhaallijn. Deze is niet zo complex als die van De stille kracht, maar

omvat ook meerdere visies.

We maken kennis met het hoofdpersonage, dat nog onbekend blijft, op het moment dat

hij de ontginningswerken op Gamboeng aanvangt. Het is de eerste januari van het jaar 1873.

Het is een bikkelharde strijd tegen de natuur, maar hij is gedetermineerd zijn plantersdroom te

realiseren. Na dit korte eerste hoofdstuk, volgt wat voorafging, namelijk de taferelen van

voorbereiding vanaf 1869 tot 1873.

We leren Rudolf kennen als een student in Delft. Reeds dan blijkt zijn begeestering voor

Nederlands-Indië. Zijn studies staan volledig in functie van een toekomst in Indië. Zijn

fascinatie is ook zichtbaar in zijn trots over de kolonialen in de familie. Zijn grootoom was

Jan-Pieter van der Hucht en trok met een grote groep bloedverwanten in 1845 naar Indië. Hij

is fier over het feit dat zijn werkelijkheid voorbij de evenaar reikt, juist doordat er veel

familieleden in Indië vertoeven. Zijn droom is hen achterna te gaan en een eigen theeplantage

te beginnen net als zijn vader. Wanneer zijn studies vervolledigd zijn, wil hij zo snel mogelijk

vertrekken. Hij verneemt echter niets van zijn ouders. Uiteindelijk vertrekt hij op eigen

initiatief naar Indië. Toch wordt hij teleurgesteld. Hij had gehoopt onmiddellijk bij zijn ouders

aan de slag te kunnen. Die wensen evenwel dat hij het vak eerst leert beheersen.

Zo komt hij bij zijn oom Eduard op diens theeplantage Sinagar terecht. Hij leert er het

ambacht van de thee, hoe hij moet omgaan met de wilde natuur en komt er in contact met

andere vormen van samenleven. Eduard heeft namelijk een Chinese concubine bij wie hij

twee erkende kinderen heeft. Rudolf komt daarna in Batavia terecht waar hij zijn zussen

Bertha en Cateau terugziet. Vervolgens belandt hij bij zijn neef Adriaan Holle op Parakan

Salak en treft ook zijn andere neef Karel Holle. Deze laatste heeft heel aparte opvattingen

186 Inhoud gebaseerd op H. S. Haasse, Heren van de thee en gesteund op E. van Boven, ‘Hella S. Haasse. Heren van de thee’, p. 2-5.

Page 90: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

82

over het koloniale systeem en bouwt zijn plantage Waspada uit naar een visionair utopisch

beeld. Uiteindelijk komt hij bij zijn ouders aan op hun plantage Ardjasari. Er is echter geen

werk voor hem op Ardjasari en Rudolf keert terug naar Sinagar.

Bij een tijdelijke afwezigheid van zijn oom Eduard neemt hij de touwtjes in handen op

Sinagar. Hij wordt een goed plantagehouder, maar kansen worden hem niet gegund door zijn

ouders of door de Holles, die een zeer grote invloed hebben binnen de planterswereld. Hij

besluit dan maar op zoek te gaan naar zijn eigen stukje grond om zijn droom te realiseren. Zo

komt hij terecht op Gamboeng, in wezen een afgeschreven koffieplantage.

‘De ontginning 1873-1876’ sluit chronologisch aan op het voorafgaande eerste

hoofdstuk. Het handelt over de exploitatie van Gamboeng. Rudolf ziet er zijn toekomst als

theeplanter. Financieel heeft hij niettemin nog enkele problemen. Zijn zus Bertha overlijdt bij

de bevalling van haar derde kind en haar gezin wordt bijgestaan door Rudolfs ouders.

Daardoor neemt Rudolf tijdelijk de leiding over op Ardjasari. Na een financiële tussenkomst

van zijn vader en zijn zwager Van Santen, is Gamboeng van Rudolf. Ze hebben erfrecht

verworven tot 1876. Rudolf begint heel klein met proeftuintjes, maar geleidelijk aan breidt

Gamboeng uit.

In het hoofdstuk ‘Het paar 1876-1879’ treft Rudolf, wanneer hij bij Cateau logeert, de

vrouw van zijn leven, Jenny Roosegaarde Bisschop. De moeder van Jenny was de

kleindochter van de beruchte gouverneur-generaal Daendels. Zij is een vrij labiel persoon, net

als haar moeder. Ze zou namelijk gedetermineerd worden door een zekere nervositeit die

typisch is voor bloedverwanten van Daendels. Wanneer Rudolf terugkeert naar Gamboeng

besluit Cateau als contactpersoon op te treden. Brieven gaan via Cateau naar Rudolf of Jenny.

Sommige dingen laat Cateau echter achterwege. Zo geeft Jenny haar dagboek aan Cateau

waarin ze het heeft over een vervloeking die op haar rust. Een nènèk had die uitgesproken

over de nakomelingen van de beruchte GG Daendels. Onder zijn bewind vielen bij de aanleg

van de postweg over Java veel doden. De angsten, stemmingen en sombere gedachten die

Jenny achtervolgen, laat Cateau weg wegens té Indisch.

Rudolf en Jenny treffen elkaar opnieuw en na enig aandringen, geeft de vader van Jenny

toestemming voor een huwelijk. De verloving wordt bekend gemaakt en Jenny gaat voor het

eerst naar het berglandschap Preanger waar Ardjasari en Gamboeng gelegen zijn. Gamboeng

voldoet echter niet aan haar verwachtingen en de natuur overweldigt haar. Ze is bang voor de

bergtoppen en het duistere oerwoud.

‘Het gezin 1879-1907’ behandelt een periode van bijna 30 jaar. Een bewogen periode

die wordt afgesloten met de dood van Jenny.

Page 91: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

83

Het huwelijk van Rudolf en Jenny wordt gezegend met zes kinderen. Sommigen overlijden

vrij snel en worden begraven aan het tuinpad dat naar het donkere oerwoud leidt. Jenny lijdt

onder het primitieve bestaan, het feit dat ze afgesloten leeft van de rest van de wereld en de

voortdurende zwangerschappen. Dit weegt ook door op hun relatie. Ze begint te twijfelen aan

haar liefde voor Rudolf en denkt aan de woorden van haar vader. Die vertelde haar ooit dat

wanneer temperamenten niet samen passen, de relatie gedoemd is te mislukken. Ze blijft veel

respect hebben voor Rudolf, maar moet toegeven dat ze haar levenslust verliest op

Gamboeng.

Rudolf daarentegen is zeer gelukkig met zijn gezin en plantage. Hij ergert zich wel aan het

feit dat zijn jongere broer August de leiding over Ardjasari heeft gekregen en vooral de

manier waarop August Ardjasari leidt. Ook Jenny is jaloers om de luxe op Ardjasari en het

luxeleven van August. Later ergert Rudolf zich tevens aan het feit dat zijn vader en Van

Santen hem beknotten in zijn handelen. Gamboeng groeit, maar Rudolf ziet veel geld aan zijn

neus voorbijgaan. Hij vraagt Van Santen en zijn vader een opslag, maar krijgt de kritiek

inhalig te zijn. De spanningen tussen de Kerkhovens nemen toe. De briefwisseling tussen hen

wordt bitter en wrokkig.

Rudolf besluit dan maar onafhankelijk een nieuwe onderneming te beginnen, Malabar. Later

volgen ook Negla en Taloen. Hij werkt zich op tot een succesvolle planter. Jenny blijft hem

trouw maar raakt steeds meer verbitterd. Ze heeft reeds te lang afgezien en kan niet meer

bevredigd worden met de vernieuwingen. Haar nervositeit neemt toe en ze wordt

onvoorspelbaar. Rudolf raakt ondertussen bijna volledig vervreemd van zijn familie.

Uiteindelijk maakt Jenny een einde aan haar leven door gif in te nemen. Ze wordt begraven

aan het tuinpad dat naar het oerwoud leidt. Daarmee eindigt de droom van Rudolf

gedeeltelijk. Zijn koloniale droom wordt realiteit, maar in de rol van patriarch slaagt hij niet.

In het laatste hoofdstuk ‘Gamboeng, de laatste dag 1 februari 1918’ neemt Rudolf

afscheid van Gamboeng. Hij verblijft ondertussen al een poos bij zijn dochter Bertha, maar

komt een laatste groet brengen aan zijn land. Aan het graf van Jenny bezint hij even. Hij komt

tot het besef dat zijn huwelijk geen succes was en stelt zich vragen naar zijn rol daarin. Zijn

droom om geëerd en bemind te worden binnen de familiekring raakt dus niet verwezenlijkt.

Page 92: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

84

3. Contrapuntische analyse 3.1. De romanstructuur

Heren van de thee heeft een cirkelstructuur. De roman begint namelijk zoals hij eindigt:

‘‘Hier!’ zei hij hardop.’(p.11), luidt de eerste zin van de roman. ‘‘Hier!’ zei hij halfluid.

‘Hier.’’(p.296), sluit de roman af.

Volgens Van Boven187 stuurt de cyclische opbouw de interpretatie in een bepaalde richting.

De cirkelstructuur is volgens haar breder op te vatten dan de begin- en eindzin. Ook de titels

van het eerste en laatste hoofdstuk spiegelen zich aan elkaar. De cirkelvormige opbouw geeft

de centrale gedachte weer of ondersteunt ze, namelijk ‘de verbondenheid tussen een man en

zijn land’188

Maar de cirkelstructuur drukt tevens de beperking van Rudolfs streven uit: hij is gevangen in zijn ambities en ziet niets buiten Gamboeng. […] Rudolf voelt zich op Gamboeng, afgezonderd in ‘de omarming van het oerwoud’, op zijn plaats en geborgen. Jenny ervaart diezelfde omarming als eenzaam, beklemmend en bedreigend.

. Maar de cirkelstructuur drukt volgens haar nog iets anders uit:

189

De cirkelstructuur raakt ook heel kort aan het leven van de auteur. Ze laat de roman namelijk

een dag voor haar geboorte ophouden. Wat tijdgebruik betreft, sluit deze structuur heel mooi

aan bij de theorie van Said. Said stelt namelijk dat de tijd doorloopt. Er is geen onderscheid

tussen heden, verleden en toekomst (zie I. 3.4.1.). Deze oneindige tijdsopvatting kan echter

ook gezien worden als een kenmerk van de postmoderne roman.

Daarnaast is de roman ook zo opgebouwd dat meerdere visies worden weergegeven.

Aanvankelijk wordt enkel de visie van Rudolf gegeven. We nemen immers alles waar door

zijn ogen. Wanneer Jenny haar intrede doet, krijgen we ook haar mening te zien over bepaalde

zaken en dan vooral in documenten als dagboekfragmenten en brieven. Daarenboven is de

roman zodanig gecomponeerd dat verschillende visies op een bepaald punt worden

weergegeven: ‘Kenmerkend voor deze roman, waarin tal van brieven en documenten zijn

verwerkt, is juist de verscheidenheid van standpunten en visies’190

Veel gradaties van koloniaal leven komen in beeld: de Holles passen zich aan aan de plaatselijke, Soendanese gewoontes en gebruiken, terwijl de ouders van Rudolf zoveel mogelijk vasthouden aan de Hollandse leefwijze. Rudolf zelf neemt een tussenpositie in; hij leert Soendanees en houdt zich aan

. Zo is de koloniale politiek

die Karel Holle voert niet dezelfde als de politiek gevolgd door Rudolf of Eduard.

187 E. van Boven, ‘Hella S. Haasse. Heren van de thee’, p. 5-6. 188 E. van Boven, ‘Hella S. Haasse. Heren van de thee’, p. 6. 189 E. van Boven, ‘Hella S. Haasse. Heren van de thee’, p. 6. 190 E. van Boven, ‘Hella S. Haasse. Heren van de thee’, p. 7.

Page 93: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

85

verschillende plaatselijke gebruiken, maar blijft toch in veel opzichten een oud-Hollands gedrag vertonen.191

Rudolf toont de lezer dus de verschillen en laat ook anderen hun mening geven. Van Boven

vindt dus in bovenstaand citaat dat Haasse erin slaagt de toenmalige planterswereld te

presenteren in al zijn diversiteit. Door Haasses keuze deze wereld te presenteren op basis van

westerse bronnen, sluit ze volgens mij echter het verhaal van de ‘Ander’ wat uit.

Toch laat Haasse ook een andere stem horen, vooral in de dagboekfragmenten. Daarin is

namelijk sprake van Jenny’s angsten en komt een inlandse vrouw, een nènèk, aan het woord

die duidelijk kritiek uit.

Ze zei dat zij wist wie wij zijn, en waar wij wonen, en dat wij afstammen van de Grote Heer die de Postweg over Java heeft laten aanleggen, en dat er veel zielen van doden om ons heen zijn, dag en nacht, die ons haten en ongeluk over ons zullen brengen, omdat die Grote Heer zoveel ellende van het volk van Java op zijn geweten heeft.192

Het feit dat ze deze fragmenten zelf heeft toegevoegd, bewijst dat ze de ‘Ander’ niet helemaal

wou verdringen uit de roman.

Besluit

Wat de tijdsstructuur betreft, sluit de roman mooi aan bij Saids opvattingen over tijd.

Toch leert dit ons vrij weinig. Wat de romanstructuur wel bevestigt, is dat Haasse inderdaad

koos voor een westers perspectief, maar dat ze het oosterse ook niet volledig wou uitsluiten.

De toevoeging van bepaalde elementen die niet gebaseerd zijn op het familiearchief, pleit

hiervoor. Ze wil niet één visie weergeven, maar meerdere.

Ik zal nu de roman proberen open te breken en dieper ingaan op de imperiale houdingen in de

roman. Er bestaan namelijk heel wat meningen over de weergave van het koloniale

gedachtegoed in deze roman. De ene zeer lovend, de ander zeer kritisch. Ik wil volledig los

komen van deze kritieken en zelf op zoek gaan. Een opdracht die niet zo eenvoudig is als bij

Couperus, zoals reeds gezegd, omdat Haasse bewust de planterswereld en de ‘toenmalige’

realiteit in beeld wil brengen.

3.2. De koloniale visies van de personages

Net zoals bij de analyse van De stille kracht wil ik ingaan op de koloniale visies die bij

de personages aanwezig zijn. We hebben het al gehad over Haasses keuze voor een westers

perspectief met vrij weinig aandacht voor de inlander. De enige inlander die een stem krijgt, is

191 E. van Boven, ‘Hella S. Haasse. Heren van de thee’, p. 7. 192 H. S. Haasse, Heren van de thee, p. 153.

Page 94: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

86

de nènèk en die is enkel hoorbaar in de dagboekfragmenten van Jenny. Ik wil daarom dieper

ingaan op wat de westerse personages die effectief een stem hebben te zeggen hebben. Zo

kunnen we toetsen of Van Bovens stelling betreffende de koloniale diversiteit klopt en of

Haasse er dus inderdaad in slaagt de toenmalige gedrags- en referentiepatronen te schetsen.

Zoals bij Couperus is het ook hier onmogelijk de koloniale mening van ieder personage weer

te geven. Maar omdat die koloniale diversiteit net zo belangrijk is, wens ik toch zoveel

mogelijk personages op te nemen in deze analyse.

3.2.1. Rudolf Van Kerkhoven

Aangezien de hele roman rond Rudolf draait, lijkt het me logisch zijn visie als eerste te

bekijken. Het is een Europees personage dat zich gedeeltelijk schikt naar het oosterse.

Neef Rudolf was pas op volwassen leeftijd in Indië gekomen. Ofschoon hij zich volkomen had aangepast en voortreffelijk Soendaas sprak, ook uitstekend op de hoogte was van de zeden en gebruiken van het volk waar hij onder leefde, was er toch altijd iets zeer oudhollands in hem. Hij was een man uit één stuk, een nobele figuur, zeer ontwikkeld, genereus en degelijk, maar conventioneel. Zijn woord moest wet zijn, en zijn kinderen accepteerden dit op een manier die bij anderen dikwijls verbazing en soms ergernis wekte. (p.258)

Deze bron, ‘Uit de memoires van Carmen Erdbrink-Bosscha, dochter van J. Bosscha,

administrateur van Taloen’, geeft een zeer genuanceerd beeld over Rudolf en bevat

tegelijkertijd duidelijk sporen van een welbepaald gedrags- en referentiepatroon. De

Oudhollandse waarden worden gekoppeld aan enkele heel positief beladen woorden als

‘ontwikkeld’, ‘nobel’, ‘genereus’ en dergelijke. Meteen wordt geïmpliceerd dat de inheemse

bevolking dit niet was. Het typische identiteitsdenken schemert door in de tekst. Zelf vind ik

trouwens niet dat we kunnen spreken van een volledige aanpassing. Rudolf neemt slechts

bepaalde gewoontes over. Zo drinkt hij bijvoorbeeld geen alcohol. De reden waarom hij

bepaalde gewoontes en de taal overneemt, is eerder praktisch. Hij doet dit om zich beter te

kunnen uitdrukken en ook om de inheemse bevolking niet te provoceren. Een raad die zijn

oudoom Van der Hucht hem gaf. Het gaat dus niet zo zeer om een vorm van respect voor de

bevolking, maar om een zeer pragmatische houding.

Personen voor wie hij wel enorm veel respect heeft, zijn de kolonisten. Het feit dat velen uit

zijn familie als kolonist in Indië leven en leefden, zorgt voor een extra trots en een nog groter

respect.

Java was een constante in het leven van zijn familie. Zijn ouders hadden zich er twee jaar tevoren gevestigd, nadat in de loop van twee decennia vele bloedverwanten hen waren voorgegaan. Hij herinnerde zich hoe vroeger, bij zijn grootouders Kerkhoven op het Huis Hunderen in Twello, de ‘kolonialisten’ steeds tastbaar aanwezig leken. (p.20)

Page 95: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

87

Hij bevestigt hun aanwezigheid ook terzelfder tijd:

De ‘kolonisten’ hadden bewezen dat zij het gelijk aan hun zijde hadden toen zij iets waagden waarvan de uitkomst onzeker was. Wat destijds door de goegemeente excentriek en roekeloos was genoemd, oogstte lof, nu hun pogingen met succes bekroond leken te worden. (p.27)

Wat aan dit citaat opvalt, is dat kritiek op de kolonisten van tafel wordt geveegd door te

verwijzen naar hun succes. Economisch succes legitimeert de kolonisatie.

Naar Indië gaan is Rudolfs droom. Niet minder dan drie keer komt het woord

‘Eldorado’(p.28) voor op dezelfde pagina. Wat hij daarbij zoekt, is een overweldigende

natuur, materieel succes en ten slotte vrijheid, een eigen wereld. Het feit dat Eldorado een

mythe is, kan misschien vooruitwijzen op de mislukking die aan het einde van de roman

blijkt. Zijn interesse in Indië hangt ook samen met zijn ontdekkingszin: ‘Niets prikkelde

zozeer zijn verbeelding als die platen van continenten en oceanen […]’(p.29). Aan deze

ontdekkingszin blijkt achteraf ook een veroveringsdrang gekoppeld. Na het opstarten van

Gamboeng, bouwt hij zijn thee-imperium verder uit.

Hij wil ook zichzelf ontwikkelen in Indië:‘De voltooiing van zijn man-zijn, waar hij al die

jaren naar toe geleefd had’ (p.171). Na een laag cijfer voor bouwkunde vraagt hij zich af of hij

misschien minder bruikbaar zou zijn in het Oosten. Toch acht hij zich onmisbaar, gesteund

door zijn vader.

Zijn vader schreef dat ondernemers op Java gedwongen waren zelfs de eenvoudigste machinerieën en werktuigen uit Europa te laten komen. Iemand met praktische kennis van de vervaardiging van gereedschap was dus onmisbaar. (p.46)

Zelf beweert Rudolf in de latere disputen met familieleden dat zijn doel nooit was om rijk te

worden. Dit lijkt aannemelijk, gezien zijn zeer diverse motivatie om naar Indië te trekken.

Wanneer hij gehinderd wordt door zijn familieleden, wordt rijk worden zijn streefdoel. Hij is

immers al die jaren zuinig geweest.

Hij zou voortaan zijn zuinigheid, zijn zelfs door Henny geprezen ‘rekentalent’, in dienst stellen van een doel dat hij nooit als zaligmakend had beschouwd: rijk worden! Jenny, zijn kinderen, een overvloed bieden, waar de welstand van de Hollandse krentenwegers bij zou verbleken. (p.245)

Er is echter een contrast tussen het zelfbeeld dat Rudolf heeft en wat anderen over hem

zeggen. Van bij het begin maakt hij duidelijk dat hij geen inhalige Hollander wil worden,

zoals er reeds velen waren.

Groter tegenstelling dan tussen de groene theetuinen in de Preanger met hun haast feodale huishouding rondom de gedoeng, en het kleinsteedse onderlinge verkeer ‘in de suiker’ en ‘in de tabak’, kon hij zich niet voorstellen. Hier leek het schrikbeeld van leven-in-de-Oost, dat men hem in Holland vaak waarschuwend had voorgehouden, werkelijkheid geworden: mannen die maar één doel voor ogen hadden, zo gauw mogelijk zoveel mogelijk geld verdienen om Java voor altijd te kunnen verlaten, en hun mistroostige echtgenotes; vrijgezellen die de eenzaamheid trachtten te bezweren met drank. (p.107)

Page 96: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

88

Het beeld van de inhalige Hollander die naar Java komt om snel rijk te worden en om daarna

nooit meer terug te keren, vinden we ook terug bij Couperus en was een vrij algemeen beeld

van kritiek. Het werd bij Couperus vooral door Eva Eldersma en Frans van Helderen en later

ook door Otto Van Oudijck uitgesproken. Aan dit beeld wil Rudolf niet voldoen. De kritiek

die zijn familie over hem uit, spreekt deze visie echter tegen.

[…] en onder veel vertoon van correctheid anderen voor de kosten laat opdraaien; dat hij op Gamboeng aartsvaderlijk optreedt, maar desondanks zijn werkvolk uitbuit; kortom, dat hij een inhalige hypocriet is, die op zijn centen zit. (p.256)

Wie gelijk heeft, of wie Rudolf nu echt was, zullen we nooit weten. In een postmoderne

roman bestaat immers geen absolute waarheid. Dit laat Haasse bewust in het midden. Toch

stuurt ze de lezer enigszins wat de interpretatie betreft, bijvoorbeeld door een andere bron

hetzelfde te laten bevestigen.

Gamboeng had een heel bijzondere sfeer, zeer conservatief. De onderneming lag vrij eenzaam, en de bevolking had zich weinig vermengd met vreemde elementen. De oude gebruiken bleven er dan ook nog steeds gelden, en de verhouding tussen landheer en opgezetenen had iets aartsvaderlijks behouden. (p.258)

Uit dit citaat blijkt de verstandhouding tussen de kolonist die bovenaan de hiërarchie stond en

zijn omgeving. Daarenboven wordt de kolonist beschreven als het vreemde element. Hij hoort

er dus niet thuis. De kolonist zelf is echter van het tegendeel overtuigd. Alvorens Rudolf zijn

vertrek naar Indië is hij er zeker van dat Indië zijn land is en hij blijft bij deze gedachte: ‘[…]

de wereld die de zijne is en altijd blijven zal: Gamboeng, de Goenoeng Tiloe, de rasamala’s.’

(p.256). Het thuis-gevoel dat in dit citaat bevestigd wordt, bespreekt Said ook bij de analyse

van Kim (zie I. 5.3.).

Said interpreteert de bevestiging van het thuis zijn als een teken dat zegt dat men er juist niet

thuis hoort. Wanneer men immers ergens thuis is, hoeft dit niet bevestigd te worden. Ik denk

dat we deze visie kunnen transponeren op Heren van de thee. We kunnen ze daarenboven

koppelen aan het leven van Haasse zelf. Ze heeft zich altijd thuis gevoeld in Indië waar ze

geboren werd, maar beseft dat ze er niet thuis hoorde. Ze zegt daarom dat ze een vreemde is

in het land van haar geboorte: ‘Naïef en onbevangen achtte ik mij volkomen op mijn plaats in

dat land en in die maatschappij’193

Ongeacht de drijfveren van Rudolf, mag het duidelijk zijn dat hij niet de persoon is die hij

zich voorstelt te zijn. Zo blijkt hij toch gedreven door materiële welstand, ongeacht zijn

idealisme wat dit punt betreft.

.

193 H. S. Haasse, Een handvol achtergrond. ‘Parang Sawat’ Autobiografische teksten, Amsterdam, 1993, p. 119.

Page 97: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

89

‘…Ik heb in mijn vijfendertigjarige Indische loopbaan heel wat ondervinding opgedaan, en ik ben steeds overtuigd dat voor energieke jongelieden Indië een betere kans oplevert dan Europa om tot welstand te komen.’ (p.270)

Economisch succes legitimeert dus niet enkel de aanwezigheid van ‘de kolonisten’ in Indië,

maar ook zijn eigen aanwezigheid. Deze economisch geïnspireerde visie is zeker niet in strijd

met de werkelijkheid. Na 1870 was er namelijk sprake van een stelsel voor exploitatie door

particuliere ondernemingen, zoals aangegeven in de historische inleiding van dit tweede

onderzoeksdeel.

3.2.2. Rudolfs ouders

Rudolfs ouders zijn heel Europees in uiterlijk en in gedrag. Ze stellen alles in het werk

om niet te ‘verindischen’.

Het ontroerde hem te zien hoe zij probeerden in hun huishouden op Ardjasari de sfeer en gewoonten vast te houden van hun leven in Dedemsvaart en Deventer. Overdag waren zij in Indië, hun gedrag en werkzaamheden afgestemd op de onderneming; maar zodra het donker werd sloten zij de deuren van de binnengalerij, en zaten daar onder de olielamp in die met draperieën van gebloemde stof, portretten, kunstplaten en snuisterijen zo Europees mogelijk aangeklede ruimte. (p.89)

De angst om te ‘verindischen’, zagen we al bij Couperus. Daar heb ik erop gewezen dat deze

angst samenhangt met de idee dat het Indische inferieur is. Daarenboven wordt ook hier het

contrast tussen Oost en West gesymboliseerd in dag en nacht.

We zagen daarnet dat Rudolf zich onmisbaar acht in Indië op basis van wat zijn vader

hem schrijft.

Zijn vader schreef dat ondernemers op Java gedwongen waren zelfs de eenvoudigste machinerieën en werktuigen uit Europa te laten komen. Iemand met praktische kennis van de vervaardiging van gereedschap was dus onmisbaar. (p.46)

Dit citaat bevat de beschavingsidee. In het Oosten is men achterop wat ontwikkeling betreft,

vandaar dat Hollanders er momenteel nog alles moet halen uit Europa. De nodige mankracht

kan er echter voor zorgen dat het land zonder materiële import uit Europa functioneert. Rudolf

moet met andere woorden naar Indië gaan, wil hij het land uit de nood helpen. In Indië zal hij

dus niet enkel zijn eigen dromen proberen te realiseren, maar ook bijdragen tot de algemene

ontwikkeling van het land. De invloed van de beschavingsidee blijkt ook uit wat anderen over

de Kerkhovens zeggen. Oudoom Van der Hucht heeft het zelfs expliciet over het

beschavingsideaal van Rudolfs vader:

‘Ik twijfel niet aan zijn goede bedoelingen. Hij denkt dat hij daarginds zijn humanitaire en filantropische denkbeelden kan verwezenlijken. Hij heeft de Overijsselse keuterboeren niet kunnen beschaven, nu wil hij op Java als landheer bijdragen tot de nieuwe vormen van werkverschaffing die het gouvernement gaat invoeren.’ (p.37)

Page 98: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

90

Ook Rudolfs gedachten over zijn ouders worden ingekleurd met de beschavingsidee.

De overtuiging die – naar hij vermoedde onder invloed van een bepaalde predikant in Deventer – hier en daar had post gevat: dat zijn ouders zich vooral in de Oost gevestigd hadden met de bedoeling de Javanen tot het christendom te bekeren, sprak hij niet zo heftig tegen als hij wel gewild had, omdat hij bang was de bereidwilligheid tot deelname in de financiering van Ardjasari te doen tanen. (p.53)

Missionering is namelijk een vorm van beschaven die ook gestuurd wordt door de idee van

superioriteit. Was men tevreden met de huidige toestand dan zou men geen missionering

beginnen. Hier wordt de missionering enkel aangenomen om financiële redenen.

Rudolfs ouders hebben een zeer duidelijk koloniale visie.

Maar Rudolfs vader was van mening dat de mensen net als hij moesten wennen aan een manier van werken, van samenwerken, zoals nog niet eerder gebruikelijk was geweest in de koloniën. Hij had er geen moeite mee hun te laten zien dat hij er in alle oprechtheid naar streefde een landheer-nieuwe-stijl te zijn, zoals Karel Holle, maar dat hij zich wel degelijk bewust was van zijn gebrek aan kennis en ervaring. (p.90)

Rudolfs vader wil dus echt wel iets bijbrengen aan de kolonie, net zoals hij ervan overtuigd is

dat zijn zoon dit ook zal doen. Daarnaast blijkt uit dit citaat ook de mentaliteitswijziging die

toen plaatsvond. Ik heb al gewezen op de overeenkomst met de realiteit wat het stelsel van

particuliere exploitatie betreft. In dit citaat zien we de beginselen van de mentaliteitswijziging

die zal leiden naar de ethische politiek. Deze mentaliteitswijziging zien we nog duidelijker bij

het personage van Karel Holle.

3.2.3. Karel Holle

Karel Holle is een neef van Rudolf en vertolkt in deze roman de rol van idealist. Nog

voor het cultuurstelsel afgeschaft wordt, heeft hij al loonarbeid ingevoerd op zijn plantage

Waspada. Hij overlegt alles met de inlandse opzichters en houdt ook spreekuur. Hij integreert

zich volledig in de Indische maatschappij.

Karel Holle was wel iets jonger, maar had ongeveer hetzelfde postuur, droeg ook een volle baard, en zijn ogen, hoewel lichter van kleur, hadden een even stralend-goedhartige uitdrukking als die van Rudolfs vader. Maar houding, en manier van doen waren geheel anders. Karel had een Turkse fez op, met een afhangende kwast, en aan de pink van zijn linkerhand pronkte een ring met een grote diamant, die vonken schoot bij ieder gebaar; zijn jas was van vreemde snit, zijn voeten staken in leren muilen. (p.75)

Wat zijn lichamelijke kenmerken betreft, is zijn Hollandse identiteit nog zichtbaar, maar voor

de rest heeft hij zich aangepast. Toch heeft hij zich duidelijk gedistantieerd van het gewone

volk. Zijn uiterlijk wordt bepaald door een weelde van diamanten.

Deze vernieuwende houding wordt afgekeurd door sommige familieleden. Zo zegt

oudoom Van der Hucht:

‘Karel Holle gaat wat te ver naar mijn smaak. Die heeft als boezemvriend een mohammedaanse godsdienstleraar, ook een aristocraat, met aangename manieren, maar men weet het nooit. Godsdienst en

Page 99: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

91

politiek gaan bij de islam in elkaar over, die lui zijn vaak fanatici. […] Karel en hij ijveren voor de verheffing van het volk, ze schrijven boekjes in het Soendaas, Karel heeft een kweekschool voor inlandse onderwijzers opgericht, hij is compleet een weldoener! Volgens mij timmert hij te veel aan de weg met zijn idealisme.’ (p.37-38)

Bovenstaand citaat bevat ook weer een clichébeeld. Namelijk dat de islam religie aan politiek

koppelt. Er wordt met andere woorden verwezen naar het panislamisme.

Karel vindt dat zijn onderneming ‘een leef- en werkgemeenschap [moet] zijn, zoals de

landman hier die gewend is, dan hecht men zich aan de grond.’ (p.76). Wanneer ze zich aan

de grond hechten, zullen ze zich meer inspannen voor de oogst. Het idealisme heeft dus ook

economische voordelen. Het is daarenboven gekleurd door het beschavingsideaal. Hij ziet

zich als een redder van het volk.

De Soendalanden zijn een vergeten, verwaarloosd gebied, eeuwenlang overheerst door de vorsten van Midden- en Oost-Java. Ze hebben hun eigen cultuur verloren. Het mag een wonder heten dat hun taal nog bestaat. (p.77)

Meteen wordt gesteld dat de Hollander geen enkele schuld treft.

Zijn idealistische visie blijkt echter te vernieuwend en onhoudbaar. Hij zal uiteindelijk

financieel ten onder gaan.

Ik moet Waspada verkopen. Ik kan niet blijven, ik heb geen geld meer voor een verantwoorde exploitatie. […] Anderen moeten ons streven overnemen. […] ‘Het is geen filantropie, maar ereplicht,’ zei Karel Holle. Hij zuchte. ‘Het zij zo.’(p.220-221)

‘Ereplicht’ in bovenstaand citaat verwijst naar de latere ethische politiek die, zoals ik in de

historische inleiding vermeldde, vertrok vanuit de idee iets te moeten goed of beter maken.

Het idealisme van Karel wordt later effectief door Kar Bosscha overgenomen.

Maar Kar deed zijn werk voortreffelijk, was zeer gezien bij het volk op de onderneming, leek in de voetsporen van Karel Holle te treden. Ru en Jo schenen tevreden in de schaduw van deze achterneef, wiens ambities om een vriend en weldoener van de mensen in de Preanger te zijn verder reikten dan de stoutmoedigste dromen van Karel Holle; van zijn winsten besteedde Kar grote bedragen aan sociale en culturele voorzieningen voor de streek, en vooral voor Bandoeng. (p.292)

Hier zijn de sporen van een ethische politiek opnieuw zeer duidelijk aanwezig. Het feit dat er

op zoveel goeds gewezen wordt, stuit op verzet bij sommige critici:

In het verlengde van Haasses oeuvre verwacht je absoluut niet dat zij een gedetailleerde aanklacht tegen het negentiende-eeuws kolonialisme heeft geschreven, maar wat ze nu heeft gedaan lijkt een hommage aan ‘alles wat ooit in of voor Indië door Nederlanders aan verdienstelijks werd verricht.’194

Meijer

195 is een van die kritische stemmen. Deel van haar kritiek is dat de inheemse

medemens niet aanwezig zou zijn in de roman of toch niet als gelijkwaardige gesprekspartner.

De niet-Europeaan is volgens haar eerder een element van het decor.196

194 A. H. den Boef, ‘De kool en de geit in de theeplantage: Hella S. Haasse in Indië’, p. 622.

Page 100: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

92

3.2.4. Jenny Roosegaarde Bisschop

In de roman neemt Jenny een bijzondere positie in. Haar vader is vice-president van het

Hooggerechtshof. Haar moeder is een kleinkind van de beruchte gouverneur-generaal

Daendels en is net als Jenny zelf geboren in Indië. Haar moeder heeft een nerveus

temperament dat erfelijk heet te zijn onder de nakomelingen van de GG.

Wat haar zo bijzonder maakt, is dat zij gezien wordt als het Indische element in deze roman.

Zo wijst Wouters197 erop dat Jenny Indisch is en dat dit deel van de tragiek uitmaakt. Rudolfs

Hollandse gedachtewereld zal altijd gescheiden blijven van haar Indisch geïnspireerde

hersenspinsels. Daardoor zullen ze elkaar nooit begrijpen en altijd vreemden blijven. Ook Van

Boven198

Zoals reeds gezegd, vinden we in haar dagboekpassages een inlandse stem, namelijk die

van de nènèk. Deze nènèk uit kritiek op het koloniale bewind van haar overgrootvader. Onder

zijn bestuur kwamen vele inlanders om. Hij gedroeg zich ook allerminst zedelijk want op de

kampoengs zouden afstammelingen van hem rondlopen. Het bloed dat aan de handen van GG

Daendels kleeft, zou nog steeds aan die van Jenny kleven. Dit is volgens de nènèk de reden

waarom Jenny nooit gelukkig zal zijn. Het is dus via deze dagboekfragmenten en het

personage van Jenny dat de inlander een kritische stem krijgt. Haasse wou dus dat deze stem

erin zat. Ze heeft deze passages immers zelf toegevoegd.

heeft het over de Indische Jenny en de Hollands-nuchtere Rudolf. De vraag die dan

in me opkomt, is deze: Als Jenny inderdaad het Indische representeert en Rudolf het

Hollandse, kan het mislukken van hun huwelijk dan gezien worden als een vooruitwijzing

voor het mislukken van de Nederlands-Indische symbiose? Om een antwoord te vinden op die

vraag, moeten we kijken of Jenny inderdaad Indisch is, of naar wat haar Indisch maakt.

Jenny hecht een zekere waarheid aan het volksgeloof en zeker aan de woorden van de nènèk.

Ik vind dat [waringin] bij dag de mooiste boom van de wereld, zo breed en vol en rijk met al zijn bladeren en vruchtjes, en luchtwortels die afdalen en zich vasthechten met kleine zuigmondjes en weer nieuwe stammen van diezelfde boom vormen […]. Maar als het donker is, durf ik er niet dichtbij te komen, dan denk ik aan wat Roesminah vertelde toen wij klein waren, dat het ’s nachts niet meer dezelfde boom is, of niet eens een boom maar heel iets anders, waar mensen geen naam voor hebben. Dan moet men oppassen. De natuur heeft die kracht, wij zijn machteloos. (p.163)

Omdat ze geloof hecht aan het volksgeloof beantwoordt ze aan het clichébeeld van de

bijgelovige inlander en niet aan dat van de rationele Hollander. Haar gevoelsleven maakt haar

dus tot Indische. Dit idee wordt bevestigd in Cateaus reactie op de dagboekfragmenten: ‘Het

195 M. Meijer, ‘De koloniale verbeelding’ in In tekst gevat. Inleiding tot een kritiek van representatie, Amsterdam, 1996, p. 145-148. 196 M. Meijer, ‘De koloniale verbeelding’, p. 147. 197 G. Wouters, ‘Heren van de thee’, in Ons erfdeel, 35, afl. 5, 1992, p. 744. 198 E. van Boven, ‘Hella S. Haasse. Heren van de thee’, p. 6.

Page 101: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

93

is allemaal verbeelding. Zo Indisch! Je bent toch niet Indisch, al ben je hier geboren?!’

(p.166) Daarnaast heeft ze ook een apart statuut omdat ze geboren is in Indië, net zoals Frans

Van Helderen in De stille kracht.

Dat de natuur in bovenstaand citaat een bepaalde kracht heeft, doet me trouwens denken aan

de thematiek van De stille kracht. Zeker omdat de natuur iets bedreigends in zich draagt dat

Jenny angstig maakt. Je zou kunnen zeggen dat zij het enige personage is dat deze macht of

kracht voelt. Alleen gaat het hier duidelijk om goenagoena, bijgelovigheid. Het is geen

hoofdthema en er ligt geen verzet achter verscholen.

Het zijn dus gewoon het clichébeeld van de bijgelovige inlander en haar geboorteland die haar

Indisch maken. Behalve met deze ongekende macht waar ze angst voor heeft, zit ze volgens

mij ook met een schuldbesef met betrekking tot de daden van haar overgrootvader. Dit

schuldbesef zorgt voor een nog grotere angst. Al deze angsten blijven haar achtervolgen en

doordat ze deze nooit duidelijk maakt aan Rudolf, loopt er inderdaad iets spaak in de

communicatie tussen hen en bijgevolg in hun huwelijk.

Al sliep Engko, Ruutjes baboe, op een mat voor de deur, was zij daarom veilig voor de nènèk, in levenden lijve of als schim? Nooit had zij Rudolf durven vertellen over die obsessie, zoals zij ook nooit gerept had van haar angst voor de zwarte ingang van het bos op Gamboeng. (p.181)

Ze heeft met andere woorden een Indische gevoelswereld en heeft daardoor contact met het

Indische. Deze zijde is Rudolf totaal onbekend. Het is dus niet zozeer een mislukken doordat

de ene het Indische symboliseert en de ander het Hollandse, als wel de Indische

gevoelswereld van Jenny die contrasteert met de Hollandse van Rudolf. Dit is niet dé of de

enige reden voor het mislukken van hun huwelijk. Het gebrek aan communicatie en inleving

en contrasterende gevoelswerelden dragen er echter wel toe bij.

Ondanks haar bijgelovigheid en Indische gevoelswereld is ze duidelijk Europees.

Anders zou het volgens mij niet mogelijk zijn om een schuldgevoel te hebben over het

verleden. Daarnaast hecht ze zeer veel belang aan westerse luxe. Dit is ook de reden waarom

haar vader eerst tegen een relatie met Rudolf was: ‘Ik heb je niet grootgebracht om je ergens

in de binnenlanden te laten verkommeren. Je weet niet wat het zeggen wil, als enige Europese

vrouw op een afgelegen post te moeten leven.’ (p.159) Zelf is Jenny teleurgesteld in het huis

op Gamboeng, juist omwille van het gebrek aan comfort en luxe. Aan het einde van de roman

heeft ze een heel expliciete hang naar het Europese. Ze gaat naar Nederland en er blijven. In

Indië laat ze zich omgeven door alles wat enigszins Europees is.

Page 102: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

94

Ze stelt zich ook duidelijk superieur op. Zo legt ze Engko, Ruutjes baboe, op een mat voor de

deur, als een hond, te slapen, zoals we in bovenstaand citaat zagen. Het feit dat de kinderen

voor onderwijs naar Nederland worden gestuurd, bevestigt de superioriteitsidee. In Nederland

is het onderwijs beter en leren de kinderen Nederlands en de correcte koloniale verhoudingen.

Voor zijn vertrek is hun zoon Rudolf het liefst op Gamboeng tussen vertrouwde mensen en

dieren. Hij is er zelfs bevriend met de bomen en praat er tegen. Wanneer hij terugkeert na zijn

schooltijd in Nederland, wordt hij ontvangen als een prins. De inwoners hebben zich ‘in hun

mooiste kleurigste baadjes’ (p.260) rond de versierde weg opgesteld.

In de kampoeng Gamboeng was een prachtige erepoort opgericht, en de hele weg, vanaf de plek waar hij uit het ravijn van de Tji Enggang de theetuin voor het huis ingaat, was versierd met bogen van bamboe, omvlochten met jong kawoeng-blad. (p.261)

Maar hij herkende velen op Gamboeng niet en kon ook niet converseren want hij beheerste de

taal niet langer. Daarna volgt een typisch inlandse plechtigheid: ‘Daar stelden wij Europeanen

ons aan het hoofd van de stoet, en gingen langzaam naar de nieuwe fabriek […].’(p.262). Hij

heeft dus andere gedrags- en referentiepatronen geleerd in Nederland. We zien hier dus

bevestigd hoe gedrags- en referentiepatronen institutioneel werden meegegeven, hier in de

vorm van onderwijs en hoe deze patronen gedomineerd werden door een contrast tussen ‘wij’

en ‘zij’. Daarbij waren ‘wij’ duidelijk de betere. Haasse heeft dit heel knap weergegeven in de

roman.

3.2.5. Besluit

Haasse heeft inderdaad voor een westers perspectief gekozen. Dit wordt haar door

sommige critici verweten omdat ze ondertussen over kennis beschikt die een wijder

perspectief toelaat. Ondanks de keuze voor een westers perspectief, geeft ze de ‘Ander’ een

stem in de dagboekfragmenten van Jenny. Ze wou dus niet exclusief westers schrijven. De

nènèk uit de dagboekpassages heeft trouwens een grote invloed op Jenny, die veel geloof

hecht aan de volkscultuur. Volgens mij kan je daarom wel spreken over een gelijkwaardige

partner.

Daarenboven geeft Haasse, zoals Van Boven eerder stelde, verschillende koloniale

visies weer. Ze verleent een stem aan verschillende personen, ook in de vorm van brieven,

waardoor we meerdere visies op een fenomeen te zien krijgen. We krijgen zo ook een

genuanceerder beeld van bepaalde personen die zichzelf voorstellen zus te zijn, terwijl ze in

werkelijkheid zo zijn. Rudolf wordt bijvoorbeeld voorgesteld als uitgebuite planter en als

iemand die zijn volk zelf uitbuit. De visies die worden weergegeven stroken goed met de

Page 103: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

95

opvattingen die er toentertijd heersten. Ze slaagt er zelfs in aan te tonen hoe bepaalde visies

geïnstitutionaliseerd waren, zoals we zagen bij de jonge Rudolf die de koloniale verhoudingen

meekreeg vanuit Nederland.

3.3. De hiërarchie binnen het koloniale systeem

Aangezien Haasse deze roman als historisch voorstelt, moeten ook de

machtsverhoudingen correct zijn weergegeven. Ik onderzoek nu of dit inderdaad het geval is

en of ze ook hier de inlander een stem geeft.

3.3.1. Macht

In de roman Heren van de thee worden de machtsverhoudingen heel duidelijk

weergegeven. De macht is in handen van de kolonialen. Hoe die macht uitgeoefend wordt,

hangt af van de koloniale visie van de kolonist in kwestie. Zo is deze minder dwingend bij

Karel Holle dan bij Rudolf. Karel lijkt te streven naar een soort democratie waar hij weliswaar

de leider van is, terwijl Rudolfs bewind aartsvaderlijk wordt genoemd.

De verhoudingen worden in de roman voorgesteld als een kastesysteem. De Chinese

opzichters ‘vormden te midden van het werkvolk in de fabriek een kaste apart’ (p.98).

Bovenaan deze kaste staan dan de kolonisten. Dit blijkt ook uit de mogelijkheid tot bestraffen

en belonen van lagere kasten. Rudolf introduceert een strafsysteem voor ongehoorzame

werklieden wanneer hij tijdelijk aan het hoofd staat van de onderneming van Eduard. Hij wil

af van de makkelijke sfeer en gemoedelijkheid die er onder Eduards beleid gold. Daarenboven

probeert hij zoveel mogelijk aanwezig te zijn in de fabriek want ‘[a]ls ik er niet bij sta knoeien

ze daar verbazend’ (p.100). Het cliché van de onkundige en misschien ook wat luie inlander

zit in dit citaat vervat. Eveneens worden de imperiale gedrags- en referentiepatronen die hem

sturen en die uitgaan van superioriteit zichtbaar.

De inlandse bevolking laat echter niet met zich sollen. Wanneer er brand uitbreekt, zegt

Albert, die volgens het systeem van Karel Holle werkt, dat er misschien sprake is van

sabotage ‘in verband met de door Rudolf ingevoerde strafmaatregelen’ (p.102). De Hollander

kan met andere woorden niet doen of laten wat hij wenst. Er is sprake van een zekere vorm

van verzet.

Macht is ook gekoppeld aan bezit. Dit is niet onlogisch, aangezien veel kolonisten zich

lieten leiden door materiële drijfveren. Een van de kritieken van Henny, Rudolfs zwager,

illustreert deze koppeling: ‘Jullie gedragen je alsof jullie heel West-Java in eigendom hebben.

Page 104: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

96

Alles draait om jullie! Iedereen moet voor jullie klaarstaan!’ (p.144) Wie meer bezit kan of

mag zich meer veroorloven. De machtsverhouding tussen Oost en West en de koppeling

tussen bezit en macht wordt op een bijna groteske manier voorgesteld in een scène waarbij

Ruutje, Rudolfs zoon, het geld rondstrooit dat de mandoers moeten zoeken om andere

werknemers te betalen.

Kwamen de mandoers ’s middags verslag uitbrengen, en geld halen om met de boedjangs en pluksters en uitzoeksters te kunnen afrekenen, dan kroop Ruutje naar de rand van de voorgalerij waar zij gehurkt zaten, en grabbelde met beide handjes tussen het kopergeld, om dat vervolgens energiek in het rond te strooien. De mannen lieten ‘Agan’, de kleine mijnheer, begaan, zochten keer op keer de munten bij elkaar en stapelden die tot torentjes, zodat hij zijn spelletje kon herhalen. (p.187)

Hoewel de mandoers worden voorgesteld als gewone speelkameraden, draait het weldegelijk

om een machtspel. De mandoers zitten gehurkt, wat wijst op een zekere onderdanigheid. Het

gaat dus niet om een onschuldig spelletje. Ze noemen hem ook de kleine mijnheer, opnieuw

een teken van macht. De inheemse bevolking is dus duidelijk ondergeschikt. Dit stemt

overeen met de toenmalige machtsverhoudingen en de gedachten erover. De westerling was

steeds de superieure.

Het feit dat Haasse de bedienden laat meespelen, komt bij mij over als een soort van

‘Verharmlosung’. Alsof het maar zo moest en allemaal heel onschuldig was. Hierin wordt ze

beïnvloed door haar eigen gedrags- en referentiepatronen die nog gedeeltelijk vast zitten in

het koloniale denken. Zo zegt ze immers van zichzelf: ‘Maar hoe ‘koloniaal’ dacht ik toch

nog eigenlijk nog altijd, ondanks het feit dat de onafhankelijkheid van Indonesië mij de

natuurlijkste zaak van de wereld toescheen’199. Dit is een uitspraak die ze in 1993

publiceerde. Een jaar na de publicatie van Heren van de thee. We moeten dus toegeven dat ze

nog steeds vast zit in de koloniale denkstructuren. Hoewel ze zich steeds meer probeert te

distantiëren door ook de ‘Ander’ bewust een stem te geven en daarmee de keerzijde van de

medaille te laten binnensijpelen in de roman. Vanuit deze optiek zou ik durven zeggen dat de

roman een soort keerpunt weergeeft. Dit keerpunt zou zich situeren in de ontwikkeling die ze

in haar koloniale werk maakte, beginnende met Oeroeg (1948) naar Heren van de thee (1992)

en dan later naar Sleuteloog (2002). Over die laatste roman wordt gezegd dat ze daarin de

balans opmaakt van haar Indische verleden.200

Wanneer we ons willen toeleggen op haar

eigen koloniale mening kunnen we ook haar autobiografische teksten mee in beschouwing

nemen.

199 H. S. Haasse, Een handvol achtergrond, p. 204. 200 R. Salverda, ‘Een Indisch testament’ in Ons Erfdeel, 46, afl.3, 2003, p. 450.

Page 105: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

97

Toch is er ook plaats voor een westerse kritische stem want machtsmisbruik wordt aan

de kaak gesteld. Rudolf heeft het over misbruik in zijn commentaar op de veepest-epidemie.

De mensen hier zeggen dat er soldaten komen om erop toe te zien dat dit gebeurt, en dat alle ongetrouwde meisjes voor die desinfectie-soldaten bestemd zijn. Er is dan ook paniek geweest, en men heeft een aantal kinderen schijnhuwelijken laten sluiten, opdat ze niet aan die soldaten uitgeleverd hoeven te worden. Als er op Java ooit werkelijk een opstand uitbreekt, dan zal dat enkel en alleen te wijten zijn aan de ambtenaren, die in hun kantoren in Batavia, en volkomen onbekend met de binnenlandse toestanden, allerlei wetten en verordeningen maken waarvan zij in de verste verte het effect niet kunnen berekenen of nagaan. (p.174-175)

Hij wijst er meteen op dat macht een gevaarlijk middel is. Wanneer er niet correct mee

omgesprongen wordt en wetten zomaar worden ingevoerd, kan een opstand uitbreken. Protest

kan met andere woorden niet uitblijven. Ik vind het trouwens opmerkelijk dat de ambtenaren

de schuld krijgen van eventuele opstanden. Uiteindelijk was Haasses vader zelf een

ambtenaar.

Besluit

De machtsverhoudingen worden heel waarheidsgetrouw weergegeven in de roman. De

westerling domineert deze verhouding en dit op basis van bezit en superioriteit. Daarenboven

zorgen verschillende koloniale visies voor uiteenlopende houdingen. Opmerkelijk is dat

Haasse deze koloniale machtsverhouding lijkt te legitimeren. Ze zit dus nog vast in haar eigen

koloniale gedachtegoed. Toch wordt ook het machtsmisbruik getoond en zelfs aangevochten.

De oosterling zelf laat niet over zich heen lopen. Haasse heeft dus wel een alternatieve lijn in

haar verhaal en wil de ‘Ander’ niet buitensluiten.

3.3.2. Superioriteit

Zoals reeds gezegd, wordt de machtsverhouding bepaald door westerse superioriteit.

Deze superioriteit is een constante gedurende het verhaal. Ze wordt zelfs door weldoener

Karel Holle vertegenwoordigd, alleen gaat het hier om een andere vorm van superioriteit,

namelijk de beschavingsidee gestuurd door superioriteit. Dit beschavingsidee zorgde

trouwens voor een legitimatie van Rudolfs komst naar Indië, zoals eerder besproken (zie

3.2.2.). De superioriteit is zichtbaar in verscheidene zaken, ook in de vorm van clichés over de

inheemse bevolking. De onbekwame en onbekwame inlander zijn zulke clichébeelden. Het uit

zich daarnaast in een expliciet contrast tussen ‘wij’ en ‘zij’. Zo heb ik het reeds gehad over de

intrede van Ruutje na zijn verblijf in Europa en de daarbij horende plechtigheid waarbij de

Europeanen vooraan in de stoet lopen.

Page 106: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

98

De Europeaan moet ook enige superioriteit en prestige uitstralen, wil hij kunnen

overheersen.

‘Voor het prestige van de Europeaan moet je altijd een zeker decorum bewaren. De inlanders letten verschrikkelijk op het uiterlijk, er is maar een kleinigheid voor nodig of ze lachen je uit, en minachten je. Daar dien je geducht op te letten, want anders verlies je dadelijk het morele overwicht op je mensen.’(p.85)

Ten slotte zorgt dit superioriteitsgevoel voor wandaden. Zo beschreef Rudolf al in een reeds

aangehaald citaat het machtsmisbruik van soldaten. Het kan ook eenvoudiger. Zo is Rudolfs

zus, Bertha, heel bazig en brutaal tegenover haar personeel.

Hij verbaasde zich, evenals de vorige dag, over de kortaf-gebiedende toon die Europeanen aansloegen tegen inlanders. Hij was er zeker van dat een tuinknecht of een wasvrouw op Hunderen, of een arbeider op zijn vaders Veenderij in Dedemsvaart, mensen die toch gewend waren zich onderdanig op te stellen in de omgang met hun werkgevers, zich niet op die manier zouden laten commanderen. […] ‘Lieve zus, je klinkt als een sergeant-majoor,’ zei hij […]. ‘Het volk in Batavia is brutaal, en liever lui dan moe, ik moet wel streng zijn.’(p.61)

Bertha’s autoritair gedrag wordt gestuurd vanuit de superioriteitsidee. Wanneer daarop een

aanmerking wordt gegeven, haalt ze een clichébeeld van de ‘Ander’ aan om haar gedrag te

legitimeren. Imperialisme houdt zichzelf als het ware in stand.

Besluit

In Heren van de thee wordt goed weergegeven hoe superioriteit de aanwezigheid van de

kolonisten legitimeert. We zien met andere woorden de theorie van Said, net zoals bij

Couperus, bevestigd in deze roman. Deze superioriteit is een constante in de roman en wordt

op verschillende manieren geuit.

3.3.3. Verzet

Toen ik de machtsverhouding onder de loep nam, zei ik al dat de inlandse bevolking

zich niet laat doen. Er is namelijk sprake van sabotage omdat men het niet eens is met een

door Rudolf getroffen regeling. Daarnaast heb ik er ook op gewezen dat de inlander in de

vorm van de nènèk een zeer kritische stem krijgt in de dagboekfragmenten. Een zeer

belangrijke stem, want ze blijft Jenny achtervolgen. De nènèk bezit een soort mysterieuze

kracht. Het andere of alternatieve wordt dus zeker niet gebannen uit het verhaal en het verzet

wordt gesuggereerd.

Aangezien Haasse Heren van de thee naar voren schuift als een historische roman, moeten

ook historische feiten verwerkt zitten in de roman. Zo vinden we berichten over tsunami’s en

dergelijke terug. Belangrijker is echter de berichtgeving rond Atjeh.

Page 107: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

99

Verre van te zwichten zette, zoals het Bataviaans Nieuwsblad schreef, ‘het trotse volk van Atjeh’ dag en nacht de guerrilla voort tegen de Nederlandse troepen. Er was een bizarre tegenstelling tussen de berichten die van ‘zege’ repten, en het feit dat al een kwart van de uitgezonden manschappen gesneuveld, en een zeer groot aantal gewond was. (p.118)

Dit citaat illustreert de strijdkracht van het volk.

‘Het is toch in-treurig, dat er in het overgangstijdperk dat we nu beleven, niet iemand te vinden is die Indië met beleid en vaste hand kan besturen! Niet zo’n hoveling en mediocriteit als Loudon, die de geschiedenis zal ingaan als de man aan wie we die afschuwelijke, onrechtvaardige, ja, dolzinnige veroveringstocht naar Atjeh te danken hebben!’ (p.143)

Het feit dat het bloedige verzet dat plaatsvond in Atjeh wordt opgenomen of dat ernaar wordt

gerefereerd, maakt duidelijk dat Haasse dat deel van de geschiedenis niet wou uitsluiten.

Daarenboven wordt in het bovenstaande citaat de mistoestand toegeschreven aan het

Nederlandse beleid. Wat enigszins ontbreekt, is het nationalistische verzet. Daarvan is Haasse

zich heel goed bewust. Ze zegt zelf over Heren van de thee:

‘Eigenlijk vind ik dat er in het boek veel meer geschreven had moeten worden over de politieke ontwikkelingen en over de opkomst van het Indonesische nationalisme, hoewel dat eigenlijk pas door begint te zetten nadat mijn hoofdpersonage overleden is.’201

Een excuus dat ik maar sober vind, aangezien Couperus dezelfde periode beschreef en wel

aandacht had voor het nationalistische verzet. Wel spreekt ze, zoals Couperus, over het

panislamisme. Er is namelijk sprake van een fanatieke moslimsekte die de bevolking zou

opruien tegen de ongelovige blanke heerser. Er doen zelfs geruchten de ronde dat moslims

een heilige oorlog zouden voeren tegen de blanken.

Besluit

Haasse mag dan wel gekozen hebben voor een westers perspectief. Ze sluit de ‘Ander’

niet volledig uit. Ze geeft hem een stem via dagboekfragmenten of via krantenartikels. Ze

toont aan dat hij zich ook verzet. Het is veel minimaler voorgesteld dan bij Couperus, maar

toch aanwezig.

3.4. Besluit

Als historische roman is Heren van de thee zeker geslaagd. Er zitten historische feiten in

verwerkt en het verhaal blijft heel waarheidsgetrouw. Haasse slaagt erin verschillende

westerse visies over de koloniale periode weer te geven. Het kolonialisme wordt in al zijn

gradaties getoond. Ook de verschuiving richting een ethische politiek is zichtbaar in deze

roman. Ondanks de keuze voor een westers perspectief, wordt de ‘Ander’ gepresenteerd.

201 I. Doeland en L. Witte, ‘Literatuur met verse ogen bekijken’, p. 24.

Page 108: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

100

Wanneer we de tekst zouden voorstellen als een muziekstuk, zoals Said doet, dan zien we een

alternatieve lijn op de achtergrond, die af en toe naar voren treedt. Het feit dat Haasse zelf de

dagboekfragmenten toevoegde waarin net de nènèk, de kritische stem van de ‘Ander’,

optreedt, maakt dat ze het andere ook niet wou uitsluiten. Ook haar eigen koloniale gevoels-

en referentiepatronen schemeren door in de loop van de roman. Ze is zich echter bewust van

haar patronen en reflecteert erover. Hoewel gevoels- en referentiepatronen door Said eerder

als onbewuste automatismen worden opgevat. De reflectieve houding van Haasse is volgens

mij mogelijk omdat ze na de dekolonisatie schreef en dus in staat was na te denken over het

koloniale verleden en de koloniale materie. In Duitse literatuur zou men het hebben over

‘Vergangenheitsbewältigung’. Deze reflectie gebeurt in al haar romans over Indië. Dit is

volgens mij meer dan het onderzoeken waard.

4. Ruimtelijke analyse 4.1. De statische ruimte: impressionisme en contrast

De natuur wordt meteen geïntroduceerd en speelt een grote rol.

‘Hier!’ zei hij hardop. Zijn stem klonk ijl in de ontzaglijke ruimte. Hij stond aan de rand van een ravijn. Middagmist versluierde de nabijgelegen toppen. Dit waren de voorgebergten van de Goenoeng Tiloe: diepe plooien in de aardkorst, een draperie van dicht woest groen over een rustend reuzenlichaam. Tussen de ruige flanken lag een komvormige vallei. (p.11)

Wat meteen opvalt, is dat de natuur zeer positief en gedetailleerd wordt beschreven. Vandaar

dat het heel impressionistisch overkomt. De verschillende vormen van waarneming komen

bijgevolg uitgebreid aan bod in de natuurbeschrijvingen. Zo hebben we in bovenstaand citaat

te maken met de gezichtszin en gehoorszin. De idee van exactheid en precisie die hier

gecreëerd wordt, werkt op de werkelijkheidsgraad en de geloofwaardigheid. Toch behoudt de

natuur een zekere geheimzinnigheid volgens Anbeek202

De natuur speelt een belangrijke rol in de roman en wordt daarom volgens sommigen gezien

als een romanpersonage. Verheij

.

203

Deze grote aandacht voor natuurbeschrijvingen, kunnen we verklaren aan de hand van de

biografie van Haasse zelf.

heeft het over een derde hoofdpersonage naast Jenny en

Rudolf. De natuur is inderdaad van groot belang, maar van een personage kunnen we volgens

mij niet spreken. Ze wordt immers ervaren door personages en vindt enkel zo ingang in de

roman. Ze kan dus niet zelfstandig functioneren.

202 T. Anbeek, ‘Eine andere Natur. (Post)koloniale Literatur und niederländische Identität’ in Ch van Baalen e.a (Hrsg.), Sprache und Identität. Akten des Symposiums zum 10-jährigen Bestehen der Nederlandistik am 18. und 19. Oktober 2002 in Wien, Wien, 2003, p. 24. 203 K. Verheij, Hella Haasse. Heren van de thee. Laren, 1997, p. 30.

Page 109: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

101

De ontroering, ja, de hartstocht, waarmee ik nog altijd reageer op de kleuren, geuren en geluiden van mijn geboorteland, zijn niet geboren uit herkenning, maar uit het besef dat wat ik waarneem voor altijd onbereikbaar blijft. Alleen het onder woorden brengen van het waargenomene schenkt even de illusie er deel aan te hebben.204

Nogmaals wordt duidelijk hoe Haasse reflecteert over haar schrijven en over de band met

Indonesië in haar oeuvre.

Interessant is de symbolische relatie tussen de natuur en de personages in de roman. Die

relatie is het opvallendst bij de personages van Rudolf en Jenny. Zoals reeds hierboven (zie

3.2.4.) aangegeven, is Jenny het enige personage dat het Indische denken toelaat. Omdat ze

daardoor een zekere kracht aan de natuur toeschrijft, heeft ze er angst voor. Wat daarbij

opvalt, is dat het meestal om donkere plaatsen of elementen gaat die anders worden bij het

vallen van de nacht. Zo het reeds aangehaalde citaat over de waringin:

Maar als het donker is, durf ik er niet dichtbij te komen, dan denk ik aan wat Roesminah vertelde toen wij klein waren, dat het ’s nachts niet meer dezelfde boom is, of niet eens een boom maar heel iets anders, waar mensen geen naam voor hebben. Dan moet men oppassen. De natuur heeft die kracht, wij zijn machteloos. (p.163)

Zo droomde ze ooit over een pad dat naar de duisternis voert. Later meent ze deze plaats te

herkennen op Gamboeng, namelijk in het pad dat naar het oerwoud leidt.

De drietoppige Goenoeng Tiloe scheen haar een demonisch wezen, dat gehurkt zat te wachten om haar te vangen. Rudolfs huis stak zo kwetsbaar af tegen het donkere geboomte. Noch het frisse groen van de jonge theetuin op de helling voor de gedoeng, noch […], konden de somberheid verdrijven die als een kille adem op haar toe kwam uit de diepten van het oerwoud. Links van het huis voerde een pad binnen in die duisternis. Het kwam haar zo bekend voor, zij moest er steeds naar kijken, al wilde zij dat niet.(p.166-167)

Dit doet denken aan het nachtelijke dat we bij Couperus bespraken, namelijk dat de nacht het

Indonesische symboliseert en de dag het Europese.

Volgens Van Zonneveld heeft de natuur, net zoals we bij Couperus konden vaststellen, een

vooruitwijzende functie. Hij haalt daarvoor het volgende citaat aan:

Myriaden druppels fonkelden in de boomkronen en in het struikgewas; onder de vlammende hemel was het groen van het gebladerte en van de theetuinen zo intens, dat het de zintuigen pijn deed; maar de bergen in het westen en noorden verdonkerden al tot silhouetten. (p.196)

Het lijkt Van Zonneveld hier alsof de zelfmoord van Jenny ‘zijn schaduw al vooruit werpt,

terwijl Rudolf geniet van de natuur die hem zo dierbaar is.’205

204 H. S. Haasse, Zwanen schieten, Amsterdam, 1997, p. 49.

. Of het hier zo duidelijk

vooruitwijzend is, lijkt me twijfelachtig. Wel is Jenny’s angst voor het Indische dat zich

zichtbaar maakt in de natuur duidelijk. Volgens mij is het eerder het grote contrast tussen de

205 P. van Zonneveld, ‘Het landschap van de ziel. Hella S. Haasse en de Indische natuur’, in N. Noordervliet en H. Stouten (red.), Wisselend decor. Hommages aan Hella S. Haasse, Amsterdam, 1998, p. 81.

Page 110: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

102

natuurbeleving van Jenny en Rudolf die vooruitwijzend werkt. Zij ziet en ervaart dingen die

voor hem onbekend zijn. Dit is zeker niet de reden voor het mislukken van hun huwelijk.

Maar het mislukken ervan, zien we wel in de natuurbeleving. Daarenboven is de donkere

plaats uit Jenny’s dromen echt een plaats van ongeluk. De doden worden er immers begraven,

uiteindelijk ook Jenny zelf. Ze komt er te liggen naast haar dochtertje en naast juffrouw

Verwey.

Voor Rudolf daarentegen is de natuur altijd prachtig geweest. Zelfs als hij nog in Nederland

verbleef en Indië nog nooit gezien had, sprak de natuur hem aan.

De wijze waarop zijn vader tussen verslagen van huiselijke wederwaardigheden en zakelijke mededelingen door, uitweidde over de onvoorstelbare verscheidenheid en welige pracht van de natuur, had in hem een weerklank gewekt die hem zelf verbaasde. Hij wist dat ook zijn toekomst daarginds lag. (p.20)

Hij ervaart de natuur ook zeer positief: ‘Daar, in de omarming van het oerwoud, wilde hij

altijd blijven.’(p.11) Terwijl Jenny deze omarming juist beklemmend vindt. In de natuur blijkt

nogmaals zijn drang naar zelfontwikkeling. Hij cultiveert Gamboeng en maakt van een woeste

vergeten koffieplantage een winstgevende en gestructureerde theeplantage. Zijn eigen

Bildung wordt eigenlijk weergegeven in het proces van cultivatie. Hij ziet het overwinnen van

de natuur en tegelijkertijd het genieten van haar pracht, als een levensproject. Vandaar dat hij

ook zegt dat hij ‘op mijn land, in mijn grond’ (p.295) wil begraven worden.

4.2. De dynamische ruimte: westerse superioriteit en contrast

Bij de bespreking van de romanruimte (zie II 3.2.2.) zei ik al dat de polariteit tussen

veraf en dichtbij één van de belangrijkste was. Ook hier is deze polariteit prominent aanwezig

in de vorm van Europees/Indisch. In tegenstelling tot Couperus’ De stille kracht waarin het

Europese steeds veraf en beter was, zijn de verhoudingen hier wisselend. Wanneer Rudolf nog

in Nederland is, verlangt hij heel hevig naar Indië. Het is zijn Eldorado, zijn beloofde land.

Wanneer hij er naartoe gaat, wordt wat veraf was dichtbij. Hij voelt zich er opperbest. Deze

houding zal niet meer wijzigen. Het blijft zijn land en hij wil er sterven.

Voor Jenny is Indië echter datgene wat dichtbij en Europa datgene wat veraf is. In Indië is ze

geboren en opgegroeid. Zij zal echter steeds meer verlangen naar het Europese, naar wat veraf

is. Een reis naar Holland heeft haar de ogen geopend. Zo schrijft Carmen Erdbrink-Bosscha:

[…] [M]aar later, toen haar persoonlijkheid zich meer ontwikkelde, en vooral na haar reis alléén in 1893, om de twee oudste jongens naar Nederland te brengen, kon zij zich niet meer schikken in de klimop-rol, die neef Rudolf toch eigenlijk van een vrouw verwachtte. (p.259)

Page 111: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

103

Na haar terugkeer hunkert ze enkel nog naar westers comfort en luxe, iets wat ze daarvoor

ook deed, maar nu is het veel heviger.

Zoals zij na de aanleg van de telefoon dagelijks in vele langdurige gesprekken bekenden in Bandoeng en op de buur-ondernemingen had kunnen bereiken met haar stem, hunkerde zij er nu naar zich in een van die aardige moderne voertuigen lijfelijk te verplaatsen waarheen zij maar wilde. […] Het eigenhandig besturen van een automobiel groeide in haar gedachten tot het toppunt van aards geluk. (p.276)

De drang naar het westerse vasteland is bij Jenny heel expliciet aanwezig. Zo zegt Rudolf ‘Zij

zou niets liever willen dan in Europa blijven.’ (p.254)

Eigenlijk heeft ook Rudolf een impliciete drang naar het westen waar hij zich duidelijk niet

van bewust is. Ik heb reeds gesproken over de cultivering van Gamboeng en die gelinkt aan

zijn zelfontwikkeling. In wezen is de cultivering niet meer in dan een verwestersing van het

landschap. Hij haalt wat op dat moment veraf is dichtbij en we krijgen dus een soort synthese

in het landschap van Gamboeng.

In de Indische ruimte is het huis van de Europeanen dichtbij en liggen de omliggende

kampoeng verder af. We merken hier een duidelijke ruimtelijke scheiding tussen de inlander

en de overheerser. De scheidingslijnen zijn natuurlijk niet strikt. Uiteindelijk is de kampoeng

iets waarvan de heerser zich distantieert, maar tegelijk is het ook deel van zijn bezit. Dit sluit

aan de bij de polariteit open/gesloten en dus binnen/buiten. Binnen is het huis van waaruit

Rudolf zijn plantages bekijkt en buiten ligt dan Gamboeng. Beide elementen zijn natuurlijk

met elkaar verbonden want Gamboeng bevat natuurlijk ook zijn eigen huis.

Een andere polariteit van belang is de polariteit tussen hoog en laag. Het gaat met andere

woorden over verticalisme. Ook hieruit blijkt een westerse superioriteit. De inheemse

bevolking leeft duidelijk afgescheiden van de blanke overheerser en woont ook lager. De

sociale status van de inlander wordt met andere woorden gereflecteerd in de ruimtelijke

ordening.

Dat Batavia niet een stad van louter witte paleizen was, werd Rudolf duidelijk gedurende de dagen van wachten op Herman Holles reisvaardigheid. […] Zonder begeleiding verkende Rudolf voorzien van hoed en zonnescherm te voet (dit laatste baarde enig opzien) verder weg gelegen wijken: de benedenstad, waar hij zich in China kon wanen, tussen huizen met veelkleurig geglazuurde stenen draken voor de deur, uithangborden vol grillige lettertekens aan alle gevels, […]; en ook inlandse markten, […], en hij de bewoners van de stad van nabij zag in hun eigen bestaan vol kleur en beweging, zo geheel anders dan dat van de geruisloze bedienden bij de Van Santens en de Holles. Tussen de tuinen van Europese woningen kronkelden paden, die hem deden belanden in uitgestrekte kampoengs, doolhoven van dicht groen, bamboehuisjes […], en zag daar mensen baden en hun behoeften doen; kleine naakte kindertjes schoolden samen om naar hem te staren. (p.68)

Het gaat hier om ‘benedenstad’: lager gelegen en, zoals het beschreven wordt, minder

ontwikkeld. Mensen doen er gewoon hun behoefte in het openbaar. Tegelijkertijd heeft het

Page 112: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

104

leven er een onbekende kleur. Ook op Gamboeng vinden we de polariteit hoog/laag terug.

Rudolfs huis ligt hoger dan de hem omringende kampoeng. De polariteiten veraf/dichtbij en

hoog/laag sluiten dus mooi bij elkaar aan. De kampoeng ligt verder en lager dan het huis. De

ruimtelijke indeling wordt gedomineerd door een westerse superioriteit.

Ten slotte is ook hier de belichtingspolariteit belangrijk. Net zoals bij Couperus wordt

de nacht en de duisternis gekoppeld aan een angstig gevoel tegenover de dag.

De nacht gonsde in het hoge geboomte dat het erf omsloot. […] Hij had het gevoel steeds dieper door te dringen in die volstrekt vreemde wereld, bij dag zo overweldigend van gloed en groen, en in de nacht vervuld van een ritselen en ruisen dat hij niet herkennen kon. (p.88)

Deze tegenstelling is het duidelijkst merkbaar bij Jenny, aangezien zij diegene is die deze

angst het beste waarneemt en die ze kan koppelen aan het Indische volksgeloof. Zo geeft ze

zelf aan dat de waringin niet dezelfde boom is overdag als ’s nachts. Waarschijnlijk daarom

heeft men haar als Indisch bestempeld in vele besprekingen, maar dat is ze niet. Ze heeft wel

een Indische gevoelswereld. Het zou wel mooi geweest zijn, was ze echt Indisch. Dan konden

we de contrasterende natuurbeleving zien als een conflict tussen Oost en West. In deze roman

zou dit echter een veel te grove veralgemening zijn. De realiteit is net als deze roman veel

genuanceerder.

Het duistere kan echter wel gekoppeld worden aan het Indische, meer bepaald aan een soort

Indische mysterieusheid, zoals bij Couperus. Wanneer ze waargenomen wordt, heeft men er

angst voor. Wordt ze niet waargenomen, dan reageert men er ook niet op.

Daarna wandelden zij nog even door de moestuin, Rudolf met het kind op zijn schouders, Jenny telkens bukkend om planten te inspecteren. Het werd nu snel donker. ‘Laten we naar huis gaan,’ zei Jenny, ‘Edu moet drinken.’ (p.196)

Jenny wordt duidelijk angstig bij het vallen van de avond en wil naar huis, terwijl Rudolf

niets vermoedt. Opnieuw blijkt het contrast tussen hen. Het contrast tussen hun

gevoelswerelden waarvan de ene Indisch en de andere Hollands is, maakt dat een huwelijk

geen of minder slaagkansen heeft.

De koppeling van het Indische mysterie aan de nacht en duisternis impliceert dat er een dag is

die daarmee contrasteert. We kunnen niet zeggen dat die dan specifiek Europees is. Want

overdag geniet Rudolf bijvoorbeeld van de pracht van de Indische natuur.

Page 113: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

105

4.3. Besluit

De ruimtelijke ordening wordt gedomineerd door westerse superioriteit. De toenmalige

opvattingen over het koloniale leven en dus de westerse superioriteit zijn zichtbaar in het

verticalisme en de daaruit voortvloeiende ruimtelijke afscheiding. De representatie in de

roman lijkt ook hier te voldoen aan die van de toenmalige realiteit. We kunnen het resultaat

van een contrapuntische analyse over de diversiteit in de representatie alleen maar beamen.

In de ruimtelijke beleving staat het contrast tussen Rudolf en Jenny centraal. Jenny heeft een

Indische gevoelswereld en ervaart de natuur bijgevolg anders dan Rudolf. Doordat Jenny zelf

het Indische representeert wat gevoelsleven betreft, sluipt er opnieuw een alternatieve lijn in

het verhaal binnen. Het mislukken van hun huwelijk wordt door het contrast in beleving

aangegeven. De natuur heeft dus een vooruitwijzende functie.

Ten slotte bevat de natuurbeschrijving een soort reflectie van Haasse zelf over haar relatie met

Indië.

Page 114: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

106

Algemeen besluit Ik denk dat de keuze voor een combinatie van een contrapuntische analyse en een

analyse van de romanruimte heel goed verantwoord kan worden in dit besluit. Uiteindelijk is

gebleken dat de resultaten van de ene analyse bevestigd worden door de andere of dat de

resultaten zelfs duidelijker of genuanceerder worden. Een combinatie is een verrijking voor de

contrapuntische analyse die tot dusver steeds werd toegepast op romans in een bijzonder

kader. Koloniale romans situeren zich namelijk allemaal in een koloniale ruimte. Het feit dat

de ene theorie zich richt op de wereldsheid en de andere op de tekstualiteit, bleek dus geen

obstakel.

Gedurende deze uiteenzetting heb ik ook aangetoond dat de theorie van Said toepasbaar

is op de Nederlands-Indische literatuur. Daarbij heb ik wel opgemerkt dat de gedrags- en

referentiepatronen bij Haasse niet onderzocht kunnen worden als automatismen. Vanuit haar

positie als schrijfster, namelijk na de dekolonisatie, is het goed mogelijk te reflecteren over

deze koloniale gedrags- en referentiepatronen. Toch kan men de roman Heren van de thee

contrapuntisch lezen. Het belangrijkste wat deze lezing veronderstelt, is een historisch-

contextuele blik. We moeten dan enkel voor ogen houden dat de gedrags- en

referentiepatronen op een bewuste manier gepresenteerd en gemanipuleerd worden. Een

onderzoek naar hoe het bewust manipuleren en representeren van de gedrags- en

referentiepatronen invloed heeft op de theorie van Said lijkt mij daarbij wel interessant. Een

ander interessant thema waar ik op gestoten ben in de loop van mijn onderzoek is de vraag

naar wat tot de Nederlands-Indische literatuur behoort en wat er de kenmerken van zijn.

Uit het meer praktische deel van deze scriptie, de romananalyses van De stille kracht en

Heren van de thee, kan ik besluiten dat beide romans een goede weergave bieden van de

mentaliteitswijziging die zich aan het einde van de negentiende en het begin van de twintigste

eeuw doorzette. Iets dat we door de historisch-contextuele analysemethode te weten zijn

gekomen. Toch merken we dat Couperus meer vernieuwend schrijft dan Haasse. Hij neemt

meteen de ‘Ander’ mee in zijn perspectief en bedeelt hem zelfs een grote rol toe.

De analyse toont tegelijk ook aan hoe beide auteurs nog vastzitten in koloniale

denkstructuren. Ze gaan hier elk op hun eigen manier mee om. Couperus stelt zich in De stille

kracht kritisch op en probeert zich los te koppelen van deze denkstructuren. Hij begint de

realiteit onder ogen te zien en wil de overheerser erop wijzen dat er gevaren op de loer liggen

Page 115: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

107

als men geen andere koers vaart. Haasse reflecteert over zichzelf en het koloniale verleden

door het koloniale leven van toen te reconstrueren.

Beide auteurs hebben in hun werk oog voor de koppeling tussen cultuur en imperialisme en

slagen er ook in deze koppeling weer te geven in hun werken. De stelling en het onderzoek

van Said worden dus geattesteerd in de literatuur zelf.

Ten slotte zou het ook interessant zijn om het volledige Nederlands-Indische oeuvre van

Haasse en Couperus te onderzoeken. Er zijn namelijk verschuivingen zichtbaar in hun ideeën

en opvattingen wanneer men de verschillende romans bekijkt. Zeker bij Haasse lijkt me dit

interessant omdat zij zeer (zelf-) reflexief schrijft.

Page 116: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

108

Bibliografie Primaire literatuur

COUPERUS, Louis, De stille kracht. Met nawoord van F.L. Bastet, Amsterdam, 2005. (Salamader Klassiek) [oorspronkelijk 1900]

HAASSE, Hella S., Oeroeg, Amsterdam, 1988. (Salamander)

HAASSE, Hella S., Een handvol achtergrond; ‘Parang sawat’ autobiografische teksten, Amsterdam, 1993.

HAASSE, Hella S., ‘De scheidingslijnen tussen romancier en biograaf. Of: verhoudingen tot een personage’ in Biografie Bulletin, 5, afl. 3, 1995, p. 195-212.

HAASSE, Hella S., Zwanen schieten, Amsterdam, 1997.

HAASSE, Hella S., Een doolhof van relaties, Amsterdam, 2002.

HAASSE, Hella S., Sleuteloog, Amsterdam, 2002.

HAASSE, Hella S., Heren van de thee, Amsterdam, 2005/52. [oorspronkelijk 1994]

Secundaire literatuur Algemeen

ANBEEK, Ton, ‘Eine andere Natur. (Post)koloniale Literatur und niederländische Identität’ in Ch van Baalen e.a. (Hrsg.), Sprache und Identität. Akten des Symposiums zum 10-jährigen Bestehen der Nederlandistik am 18. und 19. Oktober 2002 in Wien, Wien, 2003, p. 21-30. (Wiener Schriften zur niederländischen Sprache und Kultur, Band I)

ASHCROFT, Bill en AHLUWALIA, Pal, Edward Said, London and New York, 2001. (Routledge Critical Thinkers serie)

ASHCROFT, Bill en AHLUWALIA, Pal, ‘Why Said?’ in Edward Said, London and New York, 2001, p. 1-10. (Routledge Critical Thinkers serie)

BAAY, Regie, ‘Staatkunde van zedelijke verplichting. De ethische politiek’ in R. Nieuwenhuys e.a. (red.), Oost-Indisch magazijn. De geschiedenis van de Indisch-Nederlandse letterkunde, Amsterdam, 1990, p. 43-44.

BAKKER, Jan-Hendrik, Tijd van lezen: transformaties van de literaire ruimte, (proefschrift), Erasmus Universiteit Rotterdam, 1999.

Page 117: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

109

BLOM, J.C.H. en LAMBERTS, E. (red.), Geschiedenis van de Nederlanden, Baarn, 2004.

BOUVERE, Eveline De, De koloniale ervaring in het werk van Gerard Walschap, Piet van Aken en Jef Geeraerts: drie contrapuntische analyses, (Verhandeling voorgelegd aan de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte voor het verkrijgen van de graad van licentiaat in de taal- en letterkunde: Germaanse talen, door Eveline De Bouvere), Gent, 2004-2005.

D’HAEN, Theo (red.), Weer-werk: schrijven en terugschrijven in koloniale en postkoloniale literatuur, Leiden, 1996.

D’HAEN, Theo (red.), Europa buitengaats. Koloniale en postkoloniale literaturen in Europese talen, Amsterdam, 2002.

DIRLIK, Arif, Postmodernity’s histories: the past as legacy and project, Lanham, 2000.

FRANKEN, Eep en ZONNEVELD, Peter Van, Van Oost naar West: koloniale en postkoloniale literatuur in het Nederlands, Leiden, 1995.

GORP, Hendrik van e.a., Lexicon van literaire termen, Deurne, 1998.

MARIËN, Alfons, De romanruimte: een theoretisch onderzoek. Geïllustreerd met ‘Het gevaar’ van J. Vandeloo, (Verhandeling voorgelegd aan de Faculteit der Letteren en Wijsbegeerte voor het verkrijgen ven de graad van licentiaat), Rijksuniversiteit Gent, 1977.

MUSSCHOOT, Anne Marie, ‘Deconstructie’ in Algemene literatuurwetenschap II: Theoretische literatuurwetenschap, Universiteit Gent, 2005, p. 94-105.

MUTATULI, Max Havelaar, of de koffiveiling der Nederlandse Handelmaatschappy (Historisch-kritische uitgave door A. Kets-Vree), Assen/Maastricht, 1992, deel 1.

NIEUWENHUYS, Rob, Oost-Indische spiegel. Wat Nederlandse schrijvers en dichters over Indonesië hebben geschreven, vanaf de eerste jaren der compagnie tot op heden, Amsterdam, 1972.

PAASMAN, Bert, ‘Vruchtbare heuvelen en schone valleien. Natuur en landschap’ in R. Nieuwenhuys e.a. (red.), Oost-Indisch magazijn. De geschiedenis van de Indisch-Nederlandse letterkunde, Amsterdam, 1990, p. 13.

PATTYNAMA, Pamela, ‘Oorden en woorden. Over rassenvermening, interetniciteit en een Indisch meisje’ in Tijdschrift voor vrouwenstudies, 15, afl. 1, 1994, p. 30-45.

PELCKMANS, Paul, De nieuwe historische roman: een terreinverkenning, Leuven, 1988.

Page 118: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

110

PIETERS, Jurgen, ‘ “The turn to history”: Gender-studies, post-koloniale literatuurstudie, new historicism/ cultural materialism’ in Algemene literatuurwetenschap II: Theoretische literatuurwetenschap, Universiteit Gent, 2005, p. 106-122.

PRAAMSTRA, Olf, ‘De omstreden bloei van de Indisch-Nederlandse letterkunde. Een afbakening van het corpus’ in Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde,113, 1997, p. 257-274.

QUAYSON, Ato, Postcolonialsm: theory, pratice or process?, Cambridge, 2000.

SAID, Edward W., Cultuur & imperialisme, (vertaald door Luud Dorresteyn), Antwerpen, 1994.

SAID, Edward W., Out of Place: a memoir, New York, 2000.

SAID, Edward W., ‘Introduction’ in Oriëntalisten, Antwerpen, 2005, p. 1-28.

STOLER, Ann Laura, ‘De fatsoenering van het imperiale rijk. Ras en seksuele moraal in twintigste-eeuwse koloniale culturen’ in De gids, 150, afl. 5/6, 1991, p. 418-447.

Van Dale Groot woordenboek van de Nederlandse taal 14, cd-rom, ’s-Hertogenbosch, 2005.

WEISGERBER, Jean, Proefvlucht in de romanruimte, Amsterdam, 1972.

WEISGERBER, Jean, L’espace romanesque, Lausanne, 1978.

Wikipedia, de vrije encyclopedie, 31/03/2007 (04:55), ‘Wapen van Indonesië’, Wikipedia. <http://nl.wikipedia.org/wiki/Wapen_van_Indonesi%C3%AB> (30/04/2007)

ZONNEVELD, Peter Van, ‘250 niederländisch-indische Bücher in einer Woche oder Die unbewältigte koloniale Vergangenheit’ in F. Ligtvoet und M. van Nieuwenborgh (Hrsg.), Die niederländische und die flämische Literatur der Gegenwart, München und Wien, 1993, p. 97-101.

ZONNEVELD, Peter Van, Album van Insulinde. Beknopte geschiedenis van de Indisch-Nederlandse literatuur, Amsterdam, 1995.

ZONNEVELD, Peter Van (red.), Naar de Oost! Verhalen over vier eeuwen reizen naar Indië, Amsterdam, 1996.

Page 119: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

111

Over Couperus

ACKERS, Coen, geconsulteerd op 7/11/2006, ‘De akelige geschiedenis van Jantje en Betsy. Over de mysterieuze oorsprong van De stille kracht’ (oorspr. in Arabesken, 12, nr. 23, 2004, p. 20-29) Website van het Louis Couperus Genootschap, webredactie door Jan Peek en Peter Hoffman, Louis Couperus Genootschap, <http://www.louiscouperus.nl/index.htm?url=/Artikelen/Jantje%2520en%2520Betsy.htm> (7/11/2006)

BASTET, Frédéric L., ‘Louis Couperus 1863-1923’ in ’t Is vol van schatten hier… Deel 1. Nederlandse literatuur van 1750 tot 1940 tentoongesteld in het Letterkundig Museum, Amsterdam, 1986, p. 135-137.

BASTET, Frédéric L., Louis Couperus: Een biografie, Amsterdam, 1987.

BASTET, Frédéric L., ‘De Indische roman die Couperus nooit schreef” in R. Breugelmans e.a. (red.), Al die verloren paradijzen… Van & over Louis Couperus, Amsterdam, 2001, p. 164-182.

BEL, Jacqueline, Nederlandse literatuur in het fin de siècle. Een receptie-historisch overzicht van het proza tussen 1885 en 1900, Amsterdam, 1993.

BOER, Eugenie, geconsulteerd op 7/11/2006, ‘De stamboom van het geslacht Couper(us)’ (oorspr. in Arabesken, 10, nr. 19, p. 29-31) Website van het Louis Couperus Genootschap, webredactie door Jan Peek en Peter Hoffman, Louis Couperus Genootschap, <http://www.louiscouperus.nl/index.htm?url=/Artikelen/Stamboom.htm> (7/11/2006)

BOOVEN, Henri van, Leven en werken van Louis Couperus, Velsen, 1933.

BORDEWIJK, Ferdinand (red.), Over Louis Couperus, Antwerpen, 1952.

BORGERS, Gerrit e.d. (red.), Louis Couperus. Schrijvers Prentenboek deel 9, Amsterdam, 1963.

DUINKERKEN, Anton Van, ‘Louis Couperus’ in F. Bordewijk (red.), Over Louis Couperus, Antwerpen, 1952, p. 45-48.

DROS, Nico, ‘Het angstzweet der kolonialen. De stille kracht en de idee van macht in de Javaanse cultuur’ in Tirade, 46, afl. 2, 2002, p. 176-191.

HEIJNE, Bas, ‘De mystiek der zichtbare dingen. Over De stille kracht van Louis Couperus’ in Raster, 68, 1994, p. 48-54.

Page 120: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

112

HEIJNE, Bas, Het gezicht van Louis Couperus, Amsterdam/Antwerpen, 1996.

HEIJNE, Bas, Angst en schoonheid: Over Louis Couperus en Indië, Leiden, 1996. (Couperus Cahier II van het Louis Couperus Genootschap)

HOFFMAN, Peter (red.), geconsulteerd op 7/11/2006, ‘Louis Couperus: Biografie, Bibliografie, Tijdladder’, Website van het Louis Couperus Genootschap, webredactie door Jan Peek en Peter Hoffman, Louis Couperus Genootschap, <http://www.louiscouperus.nl/index.htm?url=/LouisCouperus.htm> (7/11/2006)

JANSSENS, Marcel, ‘Een meer bij Louis Couperus en een meer bij Hella S. Haasse: twee fasen in de dekolonisering’ in Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 1992, afl. 1, p. 1-10.

JANSSENS, Marcel, ‘De natuur als symbool. Nog een voorbeeld bij Louis Couperus’ in Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 1993, afl. 1, p. 20-29.

JANSSENS, Marcel, geconsulteerd op 7/11/2006, ‘De omineuze romanopening van De stille kracht’ (oorspr. in Arabesken, 10, nr. 19, 2002, p. 16-20) Website van het Louis Couperus Genootschap, webredactie door Jan Peek en Peter Hoffman, Louis Couperus Genootschap, <http://www.louiscouperus.nl/index.htm?url=/Artikelen/Janssens.htm> (7/11/2006)

KNUVELDER, Gerard P. M., ‘Louis Couperus (1863-1923)’ in Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse Letterkunde. Deel IV, Malberg den Bosch, 1976/5. p. 212-234.

NIJS, Pieter de, ‘Louis Couperus De stille kracht’ in A.G.H. Anbeek van der Meijden e.a. (red.), Lexicon van literaire werken, 21e aanvuling, februari 1994, p. 1-13.

TOORN, M. C. van den, ‘Couperus en het Indisch-Nederlands’ in De nieuwe taalgids, 88, 1995, nr. 1, p. 1-8.

VALENT, Marion, ‘Over “De stille kracht” van Louis Couperus’ in Literatuur, 1, afl. 4, 1984, p. 203-209.

VLIET, H. T. M. van, ‘Louis Couperus’ in F. Ligtvoet und M. van Nieuwenborgh (Hrsg.) Die niederländische und die flämische Literatur der Gegenwart, München und Wien, 1993, p. 21-23.

VLIET, H. T. M. van, Eenheid in verscheidenheid. Over de werkwijze van Louis Couperus, Amsterdam/ Antwerpen, 1996.

VLIET, H. T. M. van, ‘De overwinnaar overwonnen. Over Couperus’ De stille kracht’ in Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 113, 1997, p. 145-157.

Page 121: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

113

ZONNEVELD, Peter, ‘De mystiek der zichtbare dingen. Couperus en De stille kracht’ in R. Nieuwenhuys e.a. (red.), Oost-Indisch Magazijn. De geschiedenis van de Indisch-Nederlandse letterkunde, Amsterdam, 1990, p. 41-42.

Over Haasse

BOEF, August H. den, ‘De kool en de geit in de theeplantage: Hella S. Haasse in Indië’ in Dietsche warande en Belfort, 137, afl. 5, 1992, p. 617-623.

BORK, G. J. van, november 2005, ‘Haasse, Hella S.’ Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren, <http://www.dbnl.org/tekst/bork001schr01_01/bork001schr01_01_0419.htm> (10/04/2007)

BOVEN, Erika van, ‘Hella S. Haasse. Heren van de thee’ in A.G.H. Anbeek van der Meijden e.a. (red.), Lexicon van literaire werken, 26e aanvulling, mei 1995, p. 1-15.

BREEDT BRUYN, Martje, ‘Hella S. Haasse’, in F. Ligtvoet und M. van Nieuwenborgh (Hrsg.), Die niederländische und die flämische Literatur der Gegenwart, München und Wien, 1993, p. 29-31.

BUIKEMA, Rosemarie, ‘Het koloniale verleden in Heren van de thee’ in Surplus,10, nr. 6, 1996, p. 9.

DOELAND, Iko en WITTE, Lydia, ‘Literatuur met verse ogen bekijken. Een gesprek met Hella Haasse over de Indisch-Nederlandse literatuur’ in Meta, 27, afl.1, 1992-1993, p. 21-26.

FERGUSON, Margaretha, ‘Hella, Indië, Indonesië en ik’ in Bzzlletin, 10, afl. 91, 1981-1982, p. 27-32.

GROOT, Ger, ‘Heren van de thee’ in Streven, 60, afl. 2, 1993, p. 188.

HAARSMA, Mariëtte e.a. (red.), Ik maak kenbaar wat bestond. Leven en werk van Hella S. Haasse. Schrijversprentenboek 35, Amsterdam, 1993.

HART, Kees ‘t, De kunst van het schrijven, Amsterdam, 2007.

HEEMSKERK, Greetje, ‘Korte bio-/bibliografie van Hella S. Haasse’ in M. Haarsma e.a. (red.), Ik maak kenbaar wat bestond. Leven en werk van Hella S. Haasse. Schrijversprentenboek 35, Amsterdam, 1993, p. 120-129.

HULLE, Jooris Van, ‘Javaanse theecultuur’ in Kreatief, 26, afl. 3/4, 1992, p. 134-136.

Page 122: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

114

LANTERS, José, ‘Hella S. Haasse. Heren van de thee. Amsterdam. Querido. 1993. 308 pages’ in World Literature Today, 68, afl. 4, 1994, p. 828.

LEYS, H., ‘Teetijd op Java. Hella Haasses roman indrukwekkend’ in De standaard, 16-5-1992.

MEIJER, Maaike, ‘De koloniale verbeelding’ in In tekst gevat: inleiding tot een kritiek van representatie, Amsterdam, 1996, p. 124-151.

MEIJSING, Doeschka,‘Documentaire roman van Hella Haasse’ in Elsevier, 25-4-1992.

MULDER, R., ‘Documentaire roman van Hella S. Haasse. Hoe hoog is de ideale theestruik?’ in NRC Handelsblad, 21-2-1992.

NOORDERVLIET, Nelleke, ‘ ‘Niets is ooit geheel voorbij’ Over het latere historische werk van Hella S. Haasse’ in M. Haarsma e.a. (red.), Ik maak kenbaar wat bestond. Leven en werk van Hella S. Haasse. Schrijversprentenboek 35, Amsterdam, 1993, p. 93-113.

NOORDERVLIET, Nelleke, Brieven van de thee: uit een Indisch familiearchief met originele foto’s. Gekozen en met inleiding door Nelleke Noordervliet. Amsterdam, 2004.

RASKIN, Brigitte, ‘J van Java: hier Gamboeng’ in Eigenzinnig alfabet: zelfportret, Leuven, 1998, p. 67-76.

ROOS, Henriette, ‘Hella Haasse: die “koloniale” roman’ in Tydskrift vir Nederlands en Afrikaans, 1, afl. 1, 1994, p. 27-39.

SALVERDA, Reinier, ‘Een Indisch testament’, in Ons Erfdeel, 46, afl.3, 2003, p. 448-451.

SCHOONHOVEN, Erik, 16/11/2005,‘‘Schrijven is mijn manier van aanwezig zijn’. Een vraaggesprek met Hella Haasse’ (oorspr. in Arabesken, 13, nr. 25, 2005, p. 14-18) Website van het Louis Couperus Genootschap, webredactie door Jan Peek en Peter Hoffman, Louis Couperus Genootschap, <http://www.louiscouperus.nl/index.htm?url=/Artikelen/Haasse.htm> (7/11/2006)

SMALS, Noor, ‘Heimwee naar Indië. Nederlandse auteurs over het land van hun jeugd’ in Streven, 71, nr. 1, p. 59-70.

SOETING, Monica, ‘Neemt u nog een bokkepootje. Hella S. Haasse en de keuze tussen gevoel en verstand’ in Surplus, 10, 1996, nr. 6, p. 2-3.

TRUIJENS, Aleid, ‘Hella S. Haasse’ in A. Zuiderent e.a.(red.), Kritisch literair lexicon, 54e aanvulling, augustus 1994, p 1-25.

Page 123: De koloniale ervaring bij Couperus en Haasselib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/255/758/RUG01-001255758_2010_0001_AC.pdf · Universiteit Gent . Academiejaar 2006-2007 . De koloniale ervaring

115

TRUIJENS, Aleid, Hella S. Haasse: draden trekken door het labyrint, Nijmegen, 1997. (De school van de literatuur onder redactie van E. Wagemans en H. Peters)

VERHEIJ, Klaar, Hella Haasse. Heren van de thee. Laren, 1997. (Memoreeks: Analyse en samenvatting van literaire werken)

WOUTERS, Gerti, ‘Heren van de thee’, in Ons erfdeel, 35, afl. 5, 1992, p. 734-744.

ZONNEVELD, Peter van, 1991, ‘Waaierpalmen en parang sawat. De Indische wereld van Hella S. Haasse’ (oorspr. in Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, 1990-1991, p. 21-27), Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren, <http://www.dbnl.org/tekst/_jaa003199101_01/_jaa003199101_01_0004.htm> (6/9/2006)

ZONNEVELD, Peter Van, ‘Het landschap van de ziel. Hella S. Haasse en de Indische natuur’ in N. Noordervliet en H. Stouten (red.), Wisselend decor. Hommages aan Hella S. Haasse, Amsterdam, 1998, p. 79-82.

ZONNEVELD, Peter Van, ‘Het onbereikbare geboorteland. Indië in het werk van Hella S. Haasse’ in Indische Letteren, 13, 1998, nr.1, p. 2-13.