DE INVLOED VAN OBESITAS OP DE INCIDENTIE VAN...

46
FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN Academiejaar 2013 - 2014 DE INVLOED VAN OBESITAS OP DE INCIDENTIE VAN POSTMENOPAUZALE BORSTKANKER Annelies HOSTENS Promotor: Prof. Dr. Depypere Scriptie voorgedragen in de 2 de Master in het kader van de opleiding MASTER OF MEDICINE IN DE GENEESKUNDE

Transcript of DE INVLOED VAN OBESITAS OP DE INCIDENTIE VAN...

FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN

Academiejaar 2013 - 2014

DE INVLOED VAN OBESITAS OP DE INCIDENTIE VAN

POSTMENOPAUZALE BORSTKANKER

Annelies HOSTENS

Promotor: Prof. Dr. Depypere

Scriptie voorgedragen in de 2de Master in het kader van de opleiding

MASTER OF MEDICINE IN DE GENEESKUNDE

FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN

Academiejaar 2013 - 2014

DE INVLOED VAN OBESITAS OP DE INCIDENTIE VAN

POSTMENOPAUZALE BORSTKANKER

Annelies HOSTENS

Promotor: Prof. Dr. Depypere

Scriptie voorgedragen in de 2de Master in het kader van de opleiding

MASTER OF MEDICINE IN DE GENEESKUNDE

VOORWOORD

Deze masterproef werd geschreven als afsluiter van 5 jaar van kennisverzameling en aanleren

van vaardigheden vooraleer verschillende stages in binnen- en buitenland aan te vatten. Deze

masterproef kon niet tot stand komen zonder de hulp van verschillende mensen.

Eerst en vooral wil ik mijn promotor Prof. Dr. Depypere bedanken voor de nodige sturing en

begeleiding voor dit literatuuronderzoek de afgelopen 2 jaar.

Graag zou ik ook mijn studiegenoten bedanken voor de nuttige tips en informatie die zij mij

verschaften.

Als laatste wil ik mijn ouders bedanken, zij hebben mij de kans gegeven om de studie

geneeskunde aan te vangen. Op hun steun en vertrouwen kon ik steeds rekenen.

INHOUDSTAFEL

VOORWOORD .............................................................................................................................. II

INHOUDSTAFEL ......................................................................................................................... III

1. Abstract ............................................................................................................................... 1

2. Inleiding ............................................................................................................................... 3

3. Methodologie ....................................................................................................................... 6

4. Lijst met afkortingen .......................................................................................................... 8

5. Resultaten .......................................................................................................................... 10

5.1. Obesitas en borstkanker toegelicht .............................................................................. 10

5.1.1. Obesitas ................................................................................................................ 10

5.1.2. Borstkanker .......................................................................................................... 13

5.2. De relatie tussen obesitas en postmenopauzale borstkanker ....................................... 17

5.2.1. De verschillende actoren ...................................................................................... 17

5.2.1.1. IGF-1 en insuline ............................................................................................... 17

5.2.1.2. Aromatase .......................................................................................................... 19

5.2.1.3. Adipokines ......................................................................................................... 21

a. Adiponectine ............................................................................................................ 22

b. Leptine ..................................................................................................................... 23

c. De adiponectine-leptine-ratio .................................................................................. 23

5.2.1.4. Welke actor speelt de grootste rol? .................................................................... 24

5.2.2. Obesitas en overgewicht op jonge leeftijd ........................................................... 25

5.2.3. Gewichtsverandering doorheen het leven ............................................................ 27

5.2.3.1. Gewichtstoename ............................................................................................... 27

5.2.3.2. Gewichtsverlies .................................................................................................. 28

6. Discussie ............................................................................................................................. 30

7. Referentielijst .................................................................................................................... 35

BIJLAGEN ...................................................................................................................................... I

a) Bijlage 1 ................................................................................................................................ I

b) Bijlage 2 .............................................................................................................................. III

1

1. Abstract

Obesitas (BMI>30kg/m²) en overgewicht (BMI>25kg/m²) zijn al jaren gekenmerkt door een

stijgende trend wereldwijd, vooral in ontwikkelde landen, maar nu ook meer en meer in

ontwikkelingslanden. Globaal is het aantal mensen met obesitas en overgewicht in 2008 bijna

verdubbeld ten opzichte van 1980. In 2008 had 34,1% van de wereldbevolking overgewicht en

11,9% obesitas. Obesitas en overgewicht zijn verantwoordelijk voor een belangrijke deel van de

mortaliteit wereldwijd. Het is de vijfde belangrijkste risicofactor voor globale sterfte. Een

verhoogd BMI is een belangrijke risicofactor voor verschillende aandoeningen, zoals

cardiovasculaire ziektes, diabetes, osteoartritis en borst-, endometrium- en colonkanker. In hoge

inkomenslanden zijn obesitas en overgewicht de belangrijkste modificeerbare risicofactoren voor

borstkanker. Borstkanker is de meeste voorkomende kanker bij vrouwen in ontwikkelings- en

ontwikkelde landen. Borstkanker neemt namelijk 25,2% in van alle kankers bij vrouwen. De

incidentie wereldwijd is 43,3 per 100 000 vrouwen en de mortaliteit is 12,9 per 100 000 vrouwen.

De incidentie wordt gekenmerkt door een grote variatie tussen hoge en lage inkomenslanden.

België is koploper met een incidentie van 111,9 per 100 000 vrouwen en een life time risico van

11,63%.

Het effect van obesitas en overgewicht op postmenopauzale borstkanker wordt gemedieerd via 3

verschillende mechanismen met als hoofdrolspelers insuline, aromatase en adipokines.

Ten eerste kan obesitas insulineresistentie veroorzaken wat op zijn beurt kan resulteren in

hyperinsulinemie. Hyperinsulinemie zorgt voor een verhoogde biologische beschikbaarheid van

Insuline-like Growth Factor-1 (IGF-1) en voor een verlaging van het Sex Hormone Binding

Globulin (SHBG), dit laatste resulteert in een grotere biologische beschikbaarheid van

oestrogenen. Verhoogde waarden van insuline en IGF-1 zorgen voor activatie van de MAP-

kinase pathway en van de PI3-kinase/Akt pathway, dit zijn 2 van de belangrijkste pathways die

ontregeld zijn bij kanker. De ontregelde pathways zorgen voor proliferatie, migratie en

differentiatie van de cel en hebben een anti-apoptotisch effect, dit kan leiden tot het ontstaan van

borstkanker. Voorheen werd gedacht dat oestrogenen een belangrijker effect hadden op het

ontwikkelen van postmenopauzale borstkanker dan insuline, maar recent onderzoek heeft

bewezen dat hyperinsulinemie, onafhankelijk van zijn effect op de oestrogenen, zorgt voor een

significant verhoogd risico op postmenopauzale borstkanker.

2

Ten tweede is obesitas gekenmerkt door een chronische status van inflammatie. Hierbij

beïnvloeden inflammatoire mediatoren de aromatase expressie in de fibroblasten. Aromatase is

het enzym dat verantwoordelijk is voor de synthese van oestrogenen. Oestrogenen stimuleren

proliferatie van het borstepitheel en zo kan borstkanker ontstaan. Aromatase in de borst zelf

blijkt een hogere impact te hebben op de carcinogenese dan het aromatase geproduceerd op

andere plaatsen in het lichaam door de nabijheid van het borstepitheel in het eerste geval. Naast

het effect van aromatase op het ontwikkelen van een borsttumor, is er ook een effect van de

borsttumor op de omliggende fibroblasten met als resultaat een gestegen aromatase expressie. Er

is hier sprake van een positief feed-on mechanisme.

Ten laatste zijn er de adipokines, die geproduceerd worden door het wit vetweefsel. De twee

belangrijkste adipokines zijn adiponectine en leptine. Adiponectine is omgekeerd evenredig met

obesitas en insulineresistentie en dus ook omgekeerd evenredig met het risico op

postmenopauzale borstkanker. Adiponectine zorgt voor een verminderde proliferatie van

verschillende celtypes, het heeft een anti-inflammatoir en anti-angiogeen effect en het induceert

apoptose. Leptine is positief gecorreleerd met obesitas. Vrouwen met borstkanker hebben een

verhoogde waarde van leptine. Leptine induceert aromatase activiteit, stimuleert inflammatoire

mediatoren en stimuleert de werking van oestrogenen. Belangrijker dan de afzonderlijke waarden

van adiponectine en leptine blijkt de adiponectine-leptine-ratio.

Het is al lang geweten dat een hoger BMI op volwassen leeftijd resulteert in een groter risico op

postmenopauzale borstkanker, maar recente studies tonen ook aan dat een hoger BMI in de

vroegere fases van het leven geassocieerd is aan een lager risico op postmenopauzale

borstkanker.

Naast onderzoek naar het statische gegeven ‘gewicht’ op 1 bepaald moment in het leven en zijn

effect op het risico op postmenopauzale borstkanker, is er ook onderzoek gedaan naar het meer

dynamische gegeven ‘gewichtsverandering’ over een bepaalde periode. Uit verschillende studies

blijkt dat gewichtstoename positief is gecorreleerd met het risico op postmenopauzale

borstkanker bij vrouwen zonder HRT. Over het effect van gewichtsverlies is er minder

eensgezindheid.

3

2. Inleiding

Borstkanker is de meest voorkomende kanker bij vrouwen in ontwikkelings- en ontwikkelde

landen met een incidentie van 43,3 per 100 000 vrouwen. Globaal heeft elke vrouw een life time

risico van 4,62% om borstkanker te ontwikkelen. In België is dit 11,63%, wat wilt zeggen dat 1

op 9 vrouwen ooit borstkanker zal ontwikkelen. De meeste borstkankers komen

postmenopauzaal voor. Zo komen 67,3% van de borstkankers wereldwijd voor bij vrouwen

ouder dan 50 jaar. In Europa ligt dit cijfer hoger omdat de gemiddelde levensverwachting hoger

is, hier komen 78,3% van de borstkankers voor bij vrouwen ouder dan 50 jaar. Belangrijke

risicofactoren voor het ontwikkelen van borstkanker zijn overgewicht (BMI>25 kg/m²) en

obesitas (BMI>30 kg/m²). Ze zijn samen met alcohol en fysieke inactiviteit verantwoordelijk

voor 27% van de borstkankers in hoge inkomenslanden. Verontrustend is het feit dat

overgewicht en obesitas bezig zijn aan belangrijke opmars, zo is het aantal mensen met obesitas

sinds 1980 verdubbeld. In het WHO-rapport van 2008 werd gerapporteerd dat 11,9% van de

wereldbevolking obees was en dat 34,9% overgewicht had. Er wordt voorspeld dat deze cijfers

zullen blijven stijgen in de toekomst. (1-6)

Twee belangrijke studies hebben de basis gelegd voor onderzoek over de relatie tussen obesitas

en postmenopauzale borstkanker, de Nurses’ Health Study (NHS) en het Women’s Health

Initiative (WHI).

De Nurses’ Health Study behoort tot een van de grootste en langstlopende onderzoeken naar

factoren die de gezondheid van vrouwen beïnvloeden. De primaire focus ligt op kanker, maar er

worden ook belangrijke data verzameld over cardiovasculaire ziektes, diabetes en andere

aandoeningen. Verpleegsters werden gekozen als studiepopulatie omdat zij verondersteld werden

om nauwkeurig te kunnen antwoorden op vragenlijsten en om gemotiveerd te zijn voor de

deelname aan een prospectieve studie op lange termijn.

NHS 1 is gestart in 1976 in Amerika op een groep verpleegsters tussen 30 en 55 jaar. De

voornaamste drijfveer was het onderzoeken van de mogelijke lange termijn effecten van orale

contraceptiva, een krachtig geneesmiddel die aan miljoenen vrouwen wordt gegeven.

4

NHS 2 werd in 1989 opgestart op een jongere populatie verpleegsters tussen 25 en 42 jaar. Deze

keer werd de invloed van orale contraceptiva, dieet en levensstijlfactoren, zoals roken, obesitas,

alcohol en fysieke activiteit, onderzocht.

In 2010 is NHS 3 opgestart op verpleegsters tussen 20 en 46 jaar. Het focust zich op

gezondheidsproblemen gerelateerd aan levensstijl, vruchtbaarheid, zwangerschap, omgeving en

beroepsblootstelling. (7, 8)

De Women’s Health Initiative is opgericht in 1991 om de meest voorkomende oorzaken aan te

pakken van mortaliteit, morbiditeit en verminderde levenskwaliteit bij postmenopauzale vrouwen.

Dit zijn cardiovasculaire ziektes, kanker en osteoporose. (9)

Zowel de Nurses’ Health Study en de Women’s Health Initiative kwamen tot gelijkaardige

conclusies omtrent de relatie tussen postmenopauzale borstkanker en obesitas. Vrouwen met een

hoger BMI of grotere tailleomtrek hebben een hoger risico op het ontwikkelen van

postmenopauzale borstkanker in vergelijking met vrouwen met een lager BMI of een kleinere

tailleomtrek. Deze associatie werd hoofdzakelijk gezien bij vrouwen die geen Hormonale

Substitutie Therapie (HST) of Hormonal Replacement Therapy (HRT) namen. Bij vrouwen die

ooit HRT genomen hadden, rapporteerde de Nurses’ Health Study een zwakke associatie en de

Women’s Health Initiative geen significante associatie. De opsplitsing op basis van HRT bleek

van groot belang aangezien er in vorige studies geen of zwakke associaties werden gevonden

tussen obesitas en postmenopauzale borstkanker. De Women’s Health Initiative kon het verschil

in resultaten op basis van HRT verklaren aan de hand van een biologische hypothese. Zwaardere

vrouwen hebben hogere waarden van circulerende oestrogenen dan dunnere vrouwen door

grotere perifere conversie van androgenen naar oestrogenen door aromatase in vetweefsel. Bij

postmenopauzale vrouwen die nog nooit HRT hebben gebruikt is deze conversie in het

vetweefsel de hoofdbron van circulerende oestrogenen. Bij vrouwen die HRT gebruiken, wordt

de associatie gemaskeerd, want door de toename van exogene oestrogenen stijgen de

circulerende oestrogenen (bij magere en dikke vrouwen) en wordt het aandeel bekomen door

conversie vanuit androgenen in vetweefsel verwaarloosbaar. (10, 11)

Na het opstarten van de studies van de Nurses’ Health Study en het Women’s Health Initiative

zijn verschillende studies gevolgd en hebben zij ook een significant verband aangetoond tussen

een te hoog BMI en het risico op postmenopauzale borstkanker. In 2008 analyseerde een meta-

5

analyse 31 studies over de invloed van obesitas op postmenopauzale borstkanker. Volgens deze

meta-analyse zou een stijging van het BMI met 5 kg/m² aanleiding geven tot 12% meer kans op

postmenopauzale borstkanker. (12)

In deze masterproef wordt eerst een schets gegeven van de probleemstelling van obesitas en

borstkanker. Daarna wordt nagegaan via welke mechanismen obesitas en overgewicht een

invloed hebben op de incidentie van postmenopauzale borstkanker. Eerst wordt het effect van

insuline en IGF-1 besproken, daarna het effect van de omzetting van androgenen in oestrogenen

door aromatase en als laatste het effect van de adipokines adiponectine en leptine. Naast de

invloed van obesitas op postmenopauzale leeftijd wordt ook de invloed van obesitas op jongere

leeftijden onder de loep genomen. Ten slotte wordt naast het statische gegeven ‘gewicht’ ook het

dynamische gegeven ‘gewichtsverandering’ besproken. Het effect van obesitas en overgewicht

op premenopauzale borstkanker wordt hier niet besproken.

6

3. Methodologie

Informatie en artikels werden verzameld via verschillende manieren.

De website van WHO werd geraadpleegd voor informatie omtrent incidentie, prevalentie,

morbiditeit en mortaliteit van borstkanker en obesitas. Een onderdeel van WHO is Globocan

2012 waarop specifiek een analyse uitgevoerd is van de prevalentie- en mortaliteitscijfers van

borstkanker. Deze gegevens werden vervolgens geoutput in een grafiek.

De website van NHS en WHI vormde een startpunt voor basisinformatie omtrent de

verschillende onderzoeken over het effect van obesitas op de incidentie van postmenopauzale

borstkanker die aan de gang zijn.

Wetenschappelijke artikels werden gevonden via Pubmed. Verschillende zoektermen en Mesh-

termen werden afzonderlijk en gecombineerd gebruikt.

Eerst werden algemene artikels en reviews opgezocht om een beeld te krijgen van de huidige

kennis over dit onderwerp. Volgende termen werden gebruikt: “breast neoplasms”, “breast

cancer”, “risk”, “obesity”, “overweight”, “adiposity”, “body mass index”, “body fat”, “body

weight”, “postmenopausal”, “postmenopause”, “women’s health initiative”, “nurses’ health

study”.

Na analyse van de informatie bekomen in de gevonden artikels kon specifieke informatie

opgezocht worden over de verschillende actoren in de relatie tussen obesitas en postmenopauzale

borstkanker. Volgende termen werden gebruikt: “breast neoplasms”, “breast cancer”, “risk”,

“obesity”, “overweight”, “adiposity”, “body mass index”, “body fat”, “body weight”,

“postmenopausal”, “postmenopause”, “women’s health initiative”, “nurses’ health study”,

“insulin”, “insulin resistance”, “hyperinsulinism”, “insuline-like growth factor I”, “insuline-like

growth factor binding proteins”, “sex hormone binding globulin”, “receptor, insulin”, “receptor,

igf type 1”, “aromatase”, “inflammation”, “adipose tissue”, “estrogens”, “estrogen receptors”,

“adipokines”, “adiponectin”, “leptin”, “adiponectine leptin ratio”.

Artikels over het effect van obesitas op jonge leeftijd op het risico van postmenopauzale

borstkanker werden gevonden door te zoeken op volgende termen: “breast neoplasms”, “breast

cancer”, “risk”, “obesity”, “overweight”, “adiposity”, “body mass index”, “body fat”, “body

7

weight”, “postmenopausal”, “postmenopause”, “women’s health initiative”, “nurses’ health

study”, “birth weight”, “pediatric obesity”, “young adult”, “child”, “adolescent”, “childhood”.

Als laatste werden er artikels opgezocht over het effect van gewichtsverandering op de incidentie

van postmenopauzale borstkanker. Er werd gezocht op volgende termen: “breast neoplasms”,

“breast cancer”, “risk”, “obesity”, “overweight”, “adiposity”, “body mass index”, “body fat”,

“body weight”, “postmenopausal”, “postmenopause”, “women’s health initiative”, “nurses’

health study”, “body weight changes”, “adult”, “weight change”, “weight loss”, “weight gain”.

Een ander methode om artikels te vinden was via geciteerde en citerende artikels van een

bepaald artikel dat gevonden werd met de zoektermen hierboven. Aan de hand van het aantal

citaties van een artikel kon ook een inschatting gemaakt worden van de kwaliteit en het

innovatief karakter van het desbetreffende artikel.

Er werd gerefereerd naar alle artikels en websites volgens de Vancouver stijl. Hiervoor werd het

programma EndNote gebruikt.

8

4. Lijst met afkortingen

AdipoR Adiponectine Receptor

BMI Body Mass Index

BRCA Breast Cancer Antigen

C/EBPa CCAAT/ Enhancer Binding Protein a

cAMP cyclic Adenosine Mono Phosphate

CCAAT Cytidine Cytidine Adenosine Adenosine Thymidine

CETP Cholesteryl Ester Transfer Protein

ER Estrogen Receptor

HIF1α Hypoxia Inducible Factor 1α

HRT Hormone Replacement Therapy

HST Hormonale Substitutie Therapie

IGF-1 Insulin-like Growth Factor-1

IGF-1R Insulin-like Growth Factor-1 Receptor

IGFBP-1/2 Insulin-like Growth Factor Binding Protein-1/-2

IL Interleukin

INSR INSuline Receptor

MAP-kinase Mitogen Activated Protein kinase

MCP Monocyte Chemoattractant Protein

NFκB Nuclear Factor Kappa Beta

NHS Nurses’ Health Study

9

ObR Leptine Receptor

PAI Plasminogen Activator Inhibitor

PGE2 Prostaglandin E2

PI3-kinase Phospho Inositide 3 kinase

PPARγ Peroxisome Proliferator Activated Receptor-γ

RBP Retinol Binding Protein

RR Relatief Risico

SHBG Sex Hormone Binding Globulin

TLR Toll-Like Receptor

TNFα Tumor Necrosis Factor α

VEGF Vascular Endothelial Growth Factor

WHI Women’s Health Initiative

WHO World Health Organization

10

5. Resultaten

5.1. Obesitas en borstkanker toegelicht

5.1.1. Obesitas

Definitie

Obesitas en overgewicht worden gedefinieerd als een abnormale of overmatige vetopstapeling

die de gezondheid kan schaden.

Body Mass Index (BMI) is een eenvoudige index die gebruikt wordt om obesitas en overgewicht

te classificeren bij volwassenen. BMI wordt gedefinieerd als het gewicht van een persoon in

kilogram gedeeld door het kwadraat van zijn lengte in meter (kg/m²). Een BMI hoger dan 25

kg/m² wordt gedefinieerd als overgewicht en een BMI hoger dan 30 kg/m² wordt gedefinieerd als

obesitas. (1)

De classificatie bij kinderen is minder evident. Vroeger werd een kind, dat tussen percentiel 85

en percentiel 97 zat, gedefinieerd als een kind met overgewicht en een kind, dat boven percentiel

97 zat, als een kind met obesitas. Het nadeel van deze classificatie is dat er een vastgelegde

prevalentie is, 12% van alle kinderen heeft overgewicht en 3% is obees. In 2000 werd een

nieuwe classificatie ontwikkeld. Overgewicht wordt gedefinieerd vanaf het percentiel

overeenkomend met een BMI van 25 op 18 jaar. Obesitas wordt gedefinieerd vanaf het

percentiel overeenkomend met een BMI van 30 op 18 jaar.(13)

Epidemiologie

In 2008 hadden 1,41 miljard volwassenen wereldwijd overgewicht waarvan 502 miljoen

volwassenen obees waren. Obesitas komt voor bij 297 miljoen vrouwen en bij 205 miljoen

mannen, hier wordt een grotere prevalentie gezien van obesitas bij vrouwen dan bij mannen. Dus

globaal heeft 34,1% van de volwassen wereldbevolking overgewicht en 11,9% obesitas. In

Oceanië en Amerika worden de hoogste BMI’s gevonden en in Sub-Sahara Afrika en Zuid-Oost-

Azië de laagste (zie Figuur 1). Zo kan geconcludeerd worden dat obesitas en overgewicht

voornamelijk problemen geven in hoge en midden inkomenslanden, maar er wordt ook een

11

opmars gezien in de lage inkomenslanden. Deze ontwikkelingslanden lijden aan een ‘double

burden’: terwijl ze nog steeds bezig zijn met het inperken van infectieuze ziektes en

ondervoeding, ervaren ze een snelle stijging van de risicofactoren voor niet-overdraagbare

ziektes zoals obesitas en overgewicht, vooral in de steden. 65% van de wereldbevolking leeft in

landen waar obesitas en overgewicht meer mensen doden dan ondergewicht.

In 2008 hadden 40 miljoen kinderen jonger dan 5 jaar overgewicht, waarvan 30 miljoen kinderen

leefden in ontwikkelingslanden en 10 miljoen kinderen in ontwikkelde landen.

Tussen 1980 en 2008 is het gemiddelde BMI wereldwijd gestegen met 0,4 kg/m² per 10 jaar bij

mannen en met 0,5 kg/m² per 10 jaar bij vrouwen. In sommige landen is er een stijging van meer

dan 2 kg/m², terwijl er in enkele landen een lichte daling van het BMI te vinden is. Globaal is het

aantal mensen met obesitas sinds 1980 bijna verdubbeld. In 2008 waren 10% van de mannen en

14% van de vrouwen obees in vergelijking met 5% van de mannen en 8% van de vrouwen in

1980. (1, 2)

12

Figuur 1a en 1b: De leeftijd gestandaardiseerde prevalentiecijfers van overgewicht(1a) en obesitas(1b) in 2008.

Toestemming werd verkregen voor het gebruiken van deze figuren: zie Bijlage 1.

Volgens het WHO-rapport van 2008 is de prevalentie van overgewicht in België 56,4% (63,4%

bij mannen en 49,9% bij vrouwen) en van obesitas 22,1% (23,3% bij mannen en 21,0% bij

vrouwen). Er wordt ook een stijgende trend van het gemiddelde BMI gezien tussen 1980 en 2008.

(3)

Oorzaken

Overgewicht en obesitas worden veroorzaakt door een onevenwicht tussen de inname (in de

vorm van eten en drinken) en het verbruik (in de vorm van lichaamsbeweging) van calorieën. Dit

proces wordt gemedieerd door het individueel metabolisme dat sterk wordt beïnvloed door

genetica.

De toename van het aantal mensen met overgewicht is onder andere te wijten aan een duidelijke

vermindering van lichaamsbeweging door veranderingen in het leefmilieu: veiligheidsproblemen

(waardoor men minder durft buitenkomen), de opkomst van de auto en de vele

arbeidsbesparende apparaten die in het dagelijks leven voorkomen. Er is in de loop van de jaren

een samenleving gecreëerd waarin lichaamsbeweging niet langer een integraal deel is van het

13

dagelijks leven, op het werk en buiten het werk. Nu is lichaamsbeweging iets waarvoor men zelf

moet kiezen door naar de fitness te gaan of te gaan sporten. De keuze hiervoor is bepaald door

enkele individuele en maatschappelijke factoren zoals de beschikbaarheid van een sportcomplex,

het inkomen, de nodige tijd en het vermogen en de motivatie om te bewegen op deze manier. (1,

4)

Morbiditeit

Een verhoogd BMI is een belangrijke risicofactor voor verschillende niet-overdraagbare ziektes:

- cardiovasculaire ziektes

- diabetes

- musculoskeletale afwijkingen: voornamelijk osteoartritis

- kanker: borst-, endometrium- en colonkanker

Mortaliteit

Overgewicht en obesitas zijn samen de vijfde grootste risicofactor voor globale sterfte na

hypertensie, roken, hyperglycemie en fysieke inactiviteit. Minstens 2,8 miljoen volwassenen

sterven elk jaar als gevolg van overgewicht of obesitas. (1, 14)

5.1.2. Borstkanker

Epidemiologie

Borstkanker is de meest voorkomende kanker bij vrouwen in ontwikkelings- en ontwikkelde

landen. Borstkanker neemt namelijk 25,2 % in van alle kankers bij vrouwen. De incidentie

wereldwijd is 43,3 per 100 000 vrouwen en het life time risico is 4,62%. Er is een grote variatie

tussen de hoge inkomenslanden en de lage inkomenslanden (zie Figuur 2). De meer ontwikkelde

regio’s hebben een incidentie van 74,1 per 100 000 vrouwen en de minder ontwikkelde regio’s

hebben een incidentie van 31,3 per 100 000 vrouwen. De regio met de grootste incidentie is

West-Europa. Midden- en Oost-Afrika en Zuid-Centraal- en Oost-Azië hebben de laagste

incidentie. Het is belangrijk op te merken dat de gemiddelde leeftijd in de minder ontwikkelde

regio’s lager ligt dan in de meer ontwikkelde regio’s. Aangezien kanker vooral een ziekte is van

oudere mensen, zullen er dus minder kankers ontwikkelen in de minder ontwikkelde regio’s.

14

Voor de kanker de kans krijgt te ontwikkelen, zijn de meeste mensen al aan een andere

aandoening overleden.

Figuur 2: De leeftijd gestandaardiseerde cijfers voor incidentie en mortaliteit van borstkanker in de verschillende

regio’s van de wereld in 2012.

Toestemming werd verkregen voor het gebruiken van deze figuur: zie Bijlage 2.

15

Op vlak van mortaliteitscijfers is geen zo’n grote variatie meer te zien tussen de verschillende

landen. De meer ontwikkelde regio’s hebben een mortaliteit van 14,9 per 100 000 vrouwen en de

minder ontwikkelde regio’s hebben een mortaliteit van 11,5 per 100 000 vrouwen. De globale

mortaliteit van borstkanker is 12,9 per 100 000 vrouwen. (5, 6)

De overlevingscijfers variëren van meer dan 80% in Noord-Amerika, Zweden en Japan tot 60%

in midden inkomenslanden en onder 40% in lage inkomenslanden. Het lage overlevingscijfer in

lage inkomenslanden wordt hoofdzakelijk verklaard door een tekort aan detectieprogramma’s,

aan adequate diagnoses en aan behandelingsmogelijkheden.(5)

De incidentie van borstkanker in België is 111,9 per 100 000 vrouwen en het life time risico is

11,63%, dit wilt zeggen dat 1 op 9 Belgische vrouwen ooit borstkanker zal ontwikkelen.

Borstkanker neemt 35% in van alle kankers bij Belgische vrouwen. De mortaliteit is 20,3 per 100

000 vrouwen. Algemeen kan vastgesteld worden dat de cijfers voor België veel hoger liggen dan

de globale cijfers. (6)

Oorzaken en risicofactoren

Verschillend (niet-)modificeerbare oorzaken en risicofactoren zijn beschreven:

- Leeftijd.

- Familiale anamnese van borstkanker.

- Voorgeschiedenis van benigne borstpathologie.

- Mutatie in het BRCA1, BRCA2 en p53 gen.

- Verlengde blootstelling aan endogene oestrogenen: vroege menarche, late menopauze, late

leeftijd bij eerste bevalling.

- Lage pariteit.

- Borstvoeding: protectief.

- Exogene hormonen: orale contraceptiva en HST.

- Alcoholgebruik.

- Overgewicht en obesitas.

- Fysieke inactiviteit.

- Ioniserende straling.

16

De incidentie van borstkanker in ontwikkelingslanden is gestegen door een verhoogde

levensverwachting, een verhoogde urbanisatie en het overnemen van de Westerse levensstijl.

21% van alle borstkankers wereldwijd zijn te wijten aan alcoholgebruik, overgewicht, obesitas

en fysieke inactiviteit. In hoge inkomenslanden gaat het over 27% van de borstkankers en de

grootste risicofactor is obesitas en overgewicht. In lage en midden inkomenslanden gaat het over

18% van de borstkankers en is de grootste risicofactor fysieke inactiviteit. (5, 15)

Detectie

Een eerste methode is de vroege diagnose van borstkanker door middel van het vroeg herkennen

van symptomen zoals verharding, indeuking, huiderosie, roodheid, warmte, abnormale

afscheiding, kuiltjes, knobbel(tje), sinaasappelhuid, asymmetrie, tepelretractie en toenemende

venetekening. (5, 16)

De tweede methode is de screening door middel van een screeningstest, zoals een mammografie,

bij een vermoedelijk asymptomatische populatie. Het doel is om mensen met een afwijking die

wijst op kanker te identificeren.

Het is belangrijk om de screening op de juiste bevolkingsgroep te richten en om coördinatie,

continuïteit en kwaliteit van de screening te garanderen. Als de screening gericht is op de foute

bevolkingsgroep, zoals jonge vrouwen met een laag risico, zal een lager aantal borstkankers per

aantal gescreende vrouwen gevonden worden en zal de kosteneffectiviteit lager zijn. Bovendien

zullen veel benigne tumoren gediagnosticeerd worden en zal de gezondheidszorg onnodig

overbelast worden.(16)

Het Vlaams bevolkingsonderzoek naar borstkanker geeft vrouwen van 50 tot en met 69 jaar de

mogelijkheid een screeningsmammografie te laten nemen om de 2 jaar. Dit onderzoek is gratis

als de vrouw aangesloten is bij een Belgisch ziekenfonds. (17)

17

5.2. De relatie tussen obesitas en postmenopauzale borstkanker

5.2.1. De verschillende actoren

Verschillende studies hebben het mechanisme onderzocht van het effect van obesitas op het

ontstaan van postmenopauzale borstkanker. Obesitas beïnvloedt het ontstaan van borstkanker op

3 verschillende manieren: via IGF-1 en insuline, via de omzetting van androgenen naar

oestrogenen door aromatase en via de adipokines.

5.2.1.1. IGF-1 en insuline

Obesitas veroorzaakt hyperinsulinemie.

Bij obese personen laat het vetweefsel verhoogde hoeveelheden vrij van onverzadigde vetzuren,

glycerol, hormonen, pro-inflammatoire cytokines en andere stoffen die betrokken zijn bij het

ontwikkelen van insulineresistentie. Als de β-cellen van de pancreas normaal functioneren

resulteert de insulineresistentie in een hyperinsulinemie en is er een normale glucosetolerantie.

Als de β-cellen niet meer goed functioneren, resulteert de insulineresistentie in een verminderde

glucosetolerantie gevolgd door de ontwikkeling van type 2 diabetes. De hyperinsulinemie, die

ontstaat bij normaal functionerende β-cellen, kan op termijn een verhoogd kankerrisico

veroorzaken. (18)

Chronische hyperinsulinemie veroorzaakt een verhoogde vrije fractie van IGF-1, oestrogenen en

androgenen.

Chronische hyperinsulinemie leidt tot een verhoogde synthese van Insulin-like Growth Factor-1

(IGF-1) en een verminderde productie van Insuline-like Growth Factor Binding Proteins-1 en 2

(IGFBP-1 en -2) door de lever. Het grootste deel van het circulerend IGF-1 is gebonden aan een

IGFBP. 75% van IGF-1 is gebonden aan IGFBP-3. 1% van IGF-1 is niet gebonden aan een

IGFBP en deze vrije fractie is de meest biologisch actieve vorm van IGF-1. Als er een

verminderde productie van IGFBP is, zorgt dit dus voor een verhoogde hoeveelheid vrije IGF-1.

Naast het stimulerende effect van hyperinsulinemie op IGF-1, zorgt hyperinsulinemie ook voor

een verlaagde hepatische synthese van het Sex Hormone Binding Globulin (SHBG). SHBG bindt

18

normaal oestrogenen, zoals oestradiol, en androgenen, zoals testosteron, voor transport in de

circulatie. 1-2% van de oestrogenen en androgenen is niet gebonden, dit noemt men de vrije

fractie. Deze vrije fractie is biologisch actief. Als de hoeveelheid SHBG daalt in de circulatie,

stijgt de vrije fractie oestrogenen en androgenen. Dit resulteert in een grotere biologische

beschikbaarheid van oestrogenen en androgenen. (19, 20)

De werking van insuline en IGF-1.

De eerste stap bij de werking van insuline is de binding van insuline aan de INSR, de

insulinereceptor. De INSR is lid van de tyrosine kinase groeifactor receptor familie. De INSR

heeft 2 varianten: INSR-A en INSR-B. INSR-B is hoofdzakelijk betrokken bij de opname en het

metabolisme van glucose. INSR-A wordt tot expressie gebracht in borsttumoren en kan naast

insuline ook IGF-2 binden met hoge affiniteit. Abnormaliteiten in de INSR pathway worden

gevonden bij obesitas, metabool syndroom, type 2 diabetes en polycysteus ovarium syndroom.

Als gevolg van deze afwijkingen in de INSR expressie en/of functie kan de ontwikkeling van

verschillende metabole en neoplastische aandoeningen bevorderd worden.

De eerste stap bij de werking van IGF-1 is de binding aan de IGF-1R, de receptor van IGF-1. De

IGF-1R is net als de INSR lid van de tyrosine kinase groeifactor receptor familie.

Door de homologie tussen INSR en IGF-1R kan een hybride receptor gevormd worden. Een

INSR hemireceptor en een IGF-1R hemireceptor kunnen samengevoegd worden tot een

INSR/IGF-1R hybride receptor.

Activatie van de INSR, de IGF-1R en de INSR/IGF-1R hybride receptor zorgt voor activatie van

2 pathways: de MAP-kinase pathway en de PI3-kinase/Akt pathway. Dit zijn 2 van de

belangrijkste pathways die ontregeld zijn bij kanker. De ontregelde pathways zorgen voor

proliferatie, migratie en differentiatie van de cel en hebben een anti-apoptotisch effect. De INSR,

IGF-1R en INSR/IGF-1R hybride receptor worden in hoge aantallen gevonden in maligne cellen.

(19, 20)

Het verband tussen het insuline-IGF-1-systeem en postmenopauzale borstkanker.

Een case-cohorte studie van WHI van 2009 toont aan dat insuline waarden positief gecorreleerd

zijn met postmenopauzale borstkanker bij vrouwen die niet onder hormoontherapie staan

19

(P<0,001). Er zijn al eerdere studies omtrent de relatie tussen insuline en postmenopauzale

borstkanker gedaan, maar daar wordt geen verband gevonden. Dit kan verklaard worden door het

feit dat vrouwen onder hormoontherapie opgenomen werden in de groep. In andere studies werd

er niet gecorrigeerd voor oestrogenen en zo wist men dus niet of het effect van insuline

geattenueerd werd door oestrogenen. Er werden geen significante lineaire verbanden gevonden

tussen vrij IGF-1 en borstkanker. Bij de vrouwen die niet onder hormoontherapie stonden werd

er wel een curvilineair verband gesuggereerd, maar als er gecorrigeerd werd voor insuline, was

dit verband sterk verzwakt. Er werd ook geen significant verband gevonden tussen borstkanker

en BMI, insuline of vrij IGF-1 bij vrouwen die onder hormoontherapie stonden. (20)

5.2.1.2. Aromatase

Obesitas is een inflammatoire aandoening gekenmerkt door een ontregeld metabolisme waarbij

inflammatoire mediatoren de aromatase expressie regelen in het vetweefsel. Aromatase is een

enzym dat instaat voor de conversie van androgenen naar oestrogenen. Leeftijd en obesitas

verhogen de expressie van aromatase en zo de oestrogeenproductie. Dit kan, vooral bij

postmenopauzale obese vrouwen, leiden tot borstkanker. Als een borsttumor zich ontwikkelt, kan

die op zijn beurt inflammatoire mediatoren produceren die de expressie van aromatase verhogen

en zo de ontwikkeling en de progressie van de borsttumor bevorderen.

De verhoogde expressie van aromatase veroorzaakt borstkanker.

De met lipiden gevulde adipocyten in het borstweefsel van obese vrouwen laten verzadigde

vetzuren vrij in het bloed. Deze activeren de inflammasoom complexen die een cascade initiëren

die resulteert in de vorming van NFκB. De verzadigde vetzuren activeren ook de Toll-Like

Receptor TLR4, die op zijn beurt NFκB activeert. Het vetweefsel is vaak hypoxisch doordat de

adipocyten de toegang voor de bloedvaten tot het weefsel belemmeren. Dit resulteert in een

toename van HIF1α, die samen met NFκB zorgt voor het aantrekken van macrofagen naar de

adipocyten. De macrofagen en de adipocyten laten ontstekingsmediatoren los zoals PGE2, IL6 en

TNFα. Deze stoffen activeren bepaalde promotors van het aromatase-gen en stimuleren zo de

aromatase-expressie in de omliggende fibroblasten. (21, 22)

20

Het aromatase-gen bestaat uit 9 coderende exonen (II-X) en uit een aantal ongetranslateerde

exonen (I) die gesplitst worden in een transcript op een weefselspecifieke manier door

weefselspecifieke promotors. Aromatase wordt in veel weefsels tot expressie gebracht: in de

ovaria, de testes, de placenta, de mesenchymale cellen van het vetweefsel, de osteoblasten, de

chondrocyten, het vasculair glad spierweefsel, het vasculair endotheel en de hersenen. In het

vetweefsel wordt de I.4 promotor gebruikt, die gereguleerd wordt door klasse 1 cytokines (IL6,

IL11, oncostatine M) en TNFα. Een tweede promotor in het vetweefsel is de I.3/II promotor die

gereguleerd wordt door cAMP en PGE2.

Aromatase wordt tot expressie gebracht in de fibroblasten die de adipocyten omgeven.

Aromatase converteert de circulerende androgenen tot oestrogenen. De oestrogenen kunnen zich

verspreiden doorheen het borstweefsel en zo de ductus bereiken, waar ze de proliferatie van het

borstepitheel stimuleren. Op deze manier kan borstkanker zich ontwikkelen.

Hoewel de ovaria van een postmenopauzale vrouw stoppen met oestrogenen te produceren, stijgt

het risico op borstkanker met de leeftijd. De grootste bron van oestrogenen in de bloedcirculatie

bij postmenopauzale vrouwen is het vetweefsel, voornamelijk bij obese vrouwen. De

oestrogenen die door aromatase worden geproduceerd kunnen naast hun lokale werking op het

borstweefsel ook opgenomen worden in de bloedsomloop, circuleren en later weer opgenomen

worden door vetweefsel van de borst. De waarde van de circulerende oestrogenen is dus een

merker van de oestrogeenproductie in het vetweefsel en is gecorreleerd met het risico op

borstkanker. Het is wel belangrijk om op te merken dat de hoeveelheid oestrogenen waaraan de

borst wordt blootgesteld de originele drijfveer is voor het ontstaan van borstkanker en niet de

waarde van circulerende oestrogenen. Niet alle oestrogenen die geproduceerd worden door

aromatase in de borst circuleren immers ook in het bloed. (22)

Er zijn 2 bronnen van oestrogenen bij postmenopauzale borstkanker. De oestrogenen kunnen

geproduceerd worden op een extraovariële plaats in het lichaam zoals het subcutaan vetweefsel

en de huid. Daarna kunnen ze het borstweefsel bereiken op een endocriene manier. De tweede

bron van oestrogenen is het borstweefsel zelf. Het aromatase in de borst zelf blijkt een hogere

impact te hebben op de carcinogenese dan het aromatase geproduceerd op andere plaatsen. Dit

kan verklaard worden door de nabijheid van het borstepitheel bij aromatase geproduceerd in de

borst. In transgene muizen werd aangetoond dat aromatase overexpressie in het borstweefsel in

21

afwezigheid van circulerende oestrogenen voldoende was om de hyperplasie te behouden, wat er

dus op wijst dat deze bron van oestrogenen zeer belangrijk is. (22, 23)

Borstkanker veroorzaakt een verhoogde expressie van aromatase.

Borsttumoren zijn vaak omringd door een dense laag proliferende fibroblasten, dit wordt ook de

desmoplastische reactie genoemd. De aromatase producerende fibroblasten komen zo heel dicht

bij de borstepitheelcellen te liggen. De borsttumorcellen produceren inflammatoire mediatoren,

zoals TNFα, klasse 1 cytokines en PGE2, die als promotors fungeren voor het aromatase gen in

de fibroblasten. De maligne epitheelcellen produceren ook anti-adipogene cytokines die ervoor

zorgen dat de adipogene transcriptiefactoren C/EBPa en Peroxisome Proliferator-Activated

Receptor-γ (PPARγ) onderdrukt worden. Dit resulteert in een verminderde differentiatie van

fibroblasten naar mature adipocyten. De combinatie van een verminderde differentiatie naar

mature adipocyten met een verhoogde aromatase-gen transcriptie zorgt voor een verhoogde

aromatase productie en dus een verhoogde oestrogeenconcentratie. Deze oestrogenen dringen

binnen in de tumor en zorgen voor verdere proliferatie van de borsttumor waardoor er nog meer

inflammatoire mediatoren geproduceerd worden. Er is hier sprake van een positief feed-on

mechanisme. Verschillende studiegroepen hebben een verhoogde aromatase activiteit gevonden

in het vetweefsel van de borst dat net naast de borsttumor ligt in vergelijking met vetweefsel van

de borst dat verder gelegen is. (22, 23)

5.2.1.3. Adipokines

Adipokines zijn stoffen die geproduceerd worden door het wit vetweefsel. Er is een grote

verscheidenheid aan adipokines op vlak van eiwitstructuur en -functie. Er zijn klassieke

cytokines (TNFα, IL-6), chemokines (MCP-1), eiwitten van het alternatief complement systeem

(adipsine), eiwitten betrokken bij de vasculaire hemostase (PAI-1), eiwitten betrokken bij de

regulatie van de bloeddruk (angiotensinogeen), eiwitten betrokken bij het lipide metabolisme

(CETP, RBP), eiwitten betrokken bij de glucose homeostase (adiponectine), eiwitten betrokken

bij de angiogenese (VEGF) en eiwitten betrokken bij neuronale processen (leptine). Hieronder

worden de belangrijkste adipokines besproken: adiponectine en leptine. (24)

22

a. Adiponectine

Adiponectine is omgekeerd evenredig met obesitas en insulineresistentie. Het is een sterke

indicator van insulinegevoeligheid. (25-27)

De eerste prospectieve studie omtrent de relatie tussen borstkanker en adiponectine werd

uitgevoerd in 2007 in kader van de Nurses’ Health Study. Uit deze studie blijkt dat adiponectine

omgekeerd evenredig is met het risico op postmenopauzale borstkanker (P=0,08). Deze

associatie is sterker voor ductale (P=0,07) dan voor lobulaire (P=0,22) borstkanker (25). Andere

retrospectieve studies rapporteren eveneens een inverse associatie (28, 29), maar er zijn ook nog

later prospectieve studies gedaan, die geen associatie vonden. (30)

Er zijn 5 configuraties van adiponectine: globulair adiponectine (gAPN), full-length adiponectine

(fAPN), low molecular weight adiponectine (LMW), medium molecular weight adiponectine

(MMW) en high molecular weight adiponectine (HMW). De monomeer fAPN is de basiseenheid

van de polymere vormen en gAPN is het globulaire domein van fAPN. (31)

Er zijn 2 adiponectine receptoren bekend die betrokken zijn bij de carcinogenese: AdipoR1 en

AdipoR2. gAPN bindt met de hoogste affiniteit met AdipoR1 en fAPN bindt met de hoogste

affiniteit met AdipoR2. Deze 2 adiponectine receptoren worden in verschillende mate in de

verschillende weefsels en cellen tot expressie gebracht. (32)

Adiponectine speelt via verschillende mogelijke mechanismen een rol in de carcinogenese:

- Adiponectine zorgt voor een verminderde proliferatie van verschillende celtypes zoals gladde

spiercellen, endotheelcellen en borstkankercellen.

- Adiponectine zorgt voor de inhibitie van de VEGF geïnduceerde celmigratie.

- Adiponectine heeft een anti-inflammatoir effect door het inhiberen van TNFα geïnduceerde

expressie van adhesie moleculen en door de downregulatie van de TNFα expressie in

macrofagen.

- Adiponectine induceert apoptose en heeft een anti-angiogeen effect.

(25)

23

b. Leptine

Initieel werd leptine gezien als een anti-obesitashormoon omdat leptine de eetlust onderdrukt en

de thermogenese verhoogt. Maar hoe meer vetcellen gevuld zijn met vetten, wat het geval is bij

obesitas, hoe meer leptine geproduceerd wordt. Leptine is dus positief gecorreleerd met obesitas.

De normale waarden van leptine liggen tussen de 5 en 50 ng/ml. Bij obese personen komen vaak

waarden van meer dan 100 ng/ml voor. Verschillende studies tonen aan dat vrouwen met

borstkanker hogere leptine waarden hebben in vergelijking met gezonde vrouwen. (27, 32-34)

De leptine receptor (ObR) heeft 6 isovormen: ObRa, ObRb, ObRc, ObRd, ObRe en ObRf. ObRa

en ObRc spelen een belangrijke rol bij het transporteren van leptine doorheen de bloed-hersen-

barrière. ObRb is in grote concentratie tot expressie gebracht in de hypothalamus. Hier kan

leptine inwerken op de neuronen die de expressie van circulerende hormonen regelen zoals het

thyroïd hormoon, de geslachtshormonen en de groeihormonen. (33)

Het vermogen van leptine om borstkankerontwikkeling te stimuleren is gerelateerd aan

verschillende aspecten van de tumorgroei:

- Leptine kan pathways initiëren die geactiveerd worden tijdens de stimulatie van

oestrogeenreceptoren door estradiol.

- Leptine kan aromatase activiteit induceren in bepaalde borstkankercellen.

- Leptine kan interfereren met het anti-carcinogeen effect van bepaalde anti-oestrogenen.

- Leptine zorgt voor een verhoogde expressie van VEGF. VEGF speelt een grote rol in de

angiogenese, het zorgt voor tumorgroei en metastasering.

- Leptine stimuleert de pro-inflammatoire cytokines en de macrofagen, waardoor een

laaggradige inflammatie ontstaat.

(32, 35)

c. De adiponectine-leptine-ratio

Belangrijker dan de afzonderlijke waarden van adiponectine en leptine blijkt uit verschillende

studies de adiponectine-leptine-ratio. Lage adiponectine waarden gecombineerd met hoge leptine

waarden zijn geassocieerd met een verhoogd risico op borstkanker en een hoge adiponectine-

24

leptine-ratio reduceert de proliferatie van de borstkankercellen. De ratio is ook hoger bij vrouwen

met een normaal BMI in vergelijking met obese vrouwen. (32, 34, 35)

5.2.1.4. Welke actor speelt de grootste rol?

Uit studies in 2003 en 2006 werd telkens geconcludeerd dat oestrogenen het grootste deel van de

obesitas-borstkanker-relatie verklaarden, maar uit latere studies in 2009 en 2012 blijkt dat de rol

van insuline mogelijks groter is dan die van oestrogenen. (20, 36-38)

In een studie van WHI van 2009 is een hoog BMI bij vrouwen, die niet onder hormoontherapie

staan, geassocieerd met een verhoogd risico op postmenopauzale borstkanker (P=0,003). Als er

gecorrigeerd wordt voor oestradiol, is er een lichte reductie (10%) van de BMI-borstkanker-

relatie (P=0,02) en als er gecorrigeerd wordt voor insuline is er een duidelijke verzwakking (30%)

van de BMI-borstkanker-relatie (P=0,40). Dit suggereert een grotere rol van insuline dan van

oestradiol.

Het verband tussen insuline en oestradiol enerzijds en postmenopauzale borstkanker anderzijds

werd ook onderzocht. Er werd gevonden dat nuchtere insuline waarden (P=0,02) en endogeen

estradiol (P=0,04) geassocieerd zijn met een statistisch significant verhoogd risico op

postmenopauzale borstkanker. Als de resultaten gestratificeerd worden volgens huidig

hormoontherapiegebruik wordt er voor nuchtere insuline waarden (P<0,001) een meer significant

resultaat gevonden dan voor endogeen estradiol (P=0,04) bij vrouwen die niet onder

hormoontherapie staan.

Een andere studie (36) toont aan dat een stijging van het BMI met 5 kg/m² geassocieerd is aan 50

extra gevallen van borstkanker per 100 000 vrouwen at risk per jaar. Van deze extra gevallen

was 23,8% te verklaren door oestrogenen en 65,8% door insuline. Deze studie bevestigt ook dat

insuline een grotere rol speelt dan oestrogenen bij het verklaren van de BMI-borstkanker-relatie.

Omtrent de rol van adipokines is nog niet voldoende onderzoek gedaan om te gaan vergelijken

met oestrogenen en insuline.

25

5.2.2. Obesitas en overgewicht op jonge leeftijd

Het is al lang bekend dat een hoger BMI op volwassen leeftijd resulteert in hoger risico op

postmenopauzale borstkanker, maar recente studies (39, 40) tonen aan dat een hoog BMI op

jonge leeftijd resulteert in een lager risico op postmenopauzale borstkanker.

In een studie van NHS moesten vrouwen zich herinneren wat hun somatotype was op de leeftijd

van 5, 10 en 20 jaar. Somatotype 1 staat voor extreem mager en somatotype 9 voor extreem

overgewicht. Uit deze gegevens wordt geconcludeerd dat het gewicht in de kinderjaren (5-10 jaar)

en in de adolescentie (10-20 jaar) negatief gecorreleerd is aan het risico op premenopauzale

(RR=0,54; P<0,0001) en postmenopauzale borstkanker (RR=0,66; P<0,0001). Er wordt een

sterkere inverse associatie gezien bij het gewicht op adolescente leeftijd dan bij het gewicht op

kinderleeftijd. De associatie voor premenopauzale borstkanker wordt licht geattenueerd na

correctie voor het huidige BMI, terwijl de associatie voor postmenopauzale borstkanker net

sterker wordt na correctie voor het huidig BMI. Het relatief risico van het gewicht op de leeftijd

van 30 jaar voor premenopauzale en postmenopauzale borstkanker was respectievelijk 0,49

(P<0,0001) en 0,79 (P=0,002). Na correctie voor het adolescente BMI is de associatie voor

premenopauzale borstkanker aanzienlijk geattenueerd (RR=0,67; P=0,04) en is de associatie

voor postmenopauzale borstkanker omgekeerd (RR=1,18; P=0,01). Het risicoverlagend effect

wordt dus enkel waargenomen bij een hoog BMI bij vrouwen en meisjes onder de 20 jaar.

De inverse associatie voor adolescent gewicht is sterker bij vrouwen die minder dan 3,9 kg

wogen bij de geboorte dan voor degene die meer dan 3,9 kg wogen. Een hoog geboortegewicht

gevolgd door een hoog gewicht op latere adolescente leeftijd kan zo dus niet meer protectief zijn

voor borstkanker.

De inverse associatie was ook sterker bij vrouwen die HRT gebruiken of ooit gebruikt hebben

dan voor vrouwen die HRT nooit gebruikt hebben. Dit is moeilijk te verklaren aangezien er uit

vorige studies (10, 11) is gebleken dat er een sterkere positieve associatie is voor

postmenopauzale borstkanker bij vrouwen die nooit HRT gebruikt hebben. Dit kan duiden op

een ander mechanisme van obesitas op kinder- en adolescentenleeftijd in vergelijking met

obesitas op latere leeftijd.

26

Er wordt ook een sterkere inverse associatie gezien bij ER-negatieve tumoren in vergelijking met

ER-positieve tumoren. (39)

In een Japanse studie wordt een significante inverse associatie gezien tussen BMI op de leeftijd

van 20 jaar en postmenopauzale borstkanker. Het relatief risico voor elke verhoging van het BMI

met 5kg/m² is 0,75. (40)

Een mogelijks verklaringsmechanisme voor het protectief effect van een hoog adolescent BMI is

de invloed van het gewicht op jonge leeftijd op de waarden van IGF-1 en IGFBP. Hier is nog

geen eensgezindheid over aangezien verschillende studies verschillende resultaten geven. In een

recente studie van NHS (41) wordt gevonden dat het gewicht op jonge leeftijd invers gerelateerd

is aan de postmenopauzale waarden van IGF-1 en IGFBP-3. Het gewicht op jonge leeftijd wordt

vertegenwoordigd door 4 waarden: het geboortegewicht(PIGF-1=0,08; PIGFBP-3=0,01), het

somatotype op 5 jaar (PIGF-1=0,03; PIGFBP-3=0,01), het somatotype op 10 jaar (PIGF-1=0,03; PIGFBP-

3=0,001) en de BMI op 18 jaar (PIGF-1=0,08; PIGFBP-3<0,001). Hier wordt steeds een sterkere

associatie gevonden voor IGFBP-3 dan voor IGF-1. In een eerdere studie (42) van NHS werd

gevonden dat het gewicht op jonge leeftijd positief gecorreleerd is met IGF-1 en negatief met

IGFBP-3. De recentere studie van NHS weerlegt die resultaten enigszins omdat het hier om een

veel grotere steekproefgrootte gaat. Ook zijn er nog andere studies die gelijkaardige, maar

zwakkere associaties gevonden hebben. (43, 44)

27

5.2.3. Gewichtsverandering doorheen het leven

Naast onderzoek naar het statische gegeven ‘gewicht’ of ‘BMI’ op 1 bepaald moment in het

leven en zijn effect op het risico op postmenopauzale borstkanker, is er ook onderzoek gedaan

naar het meer dynamische gegeven ‘gewichtsverandering’ over een bepaalde periode.

5.2.3.1. Gewichtstoename

Uit verschillende studies blijkt dat gewichtstoename positief is gecorreleerd met het risico op

postmenopauzale borstkanker bij vrouwen zonder HRT. (40, 45-48)

In een studie van de NHS (46) wordt gevonden dat een gewichtsverandering tussen de leeftijd

van 18 jaar en de huidige leeftijd significant geassocieerd is met het risico op postmenopauzale

borstkanker (P<0,001). De associatie is sterker bij vrouwen die nooit HRT namen (P<0,001) dan

bij vrouwen die ooit HRT namen (P=0,05).

In vergelijking met vrouwen die een stabiel gewicht behouden, hebben vrouwen die sinds de

leeftijd van 18 jaar meer dan 25 kg bijkomen een verhoogd risico op postmenopauzale

borstkanker (RR=1,45). Dit risico is hoger bij vrouwen die nooit HRT namen (RR= 1,98) dan bij

vrouwen die ooit HRT namen (RR=1,20).

Uit deze studie blijkt ook dat een gewichtsverandering sinds de menopauze significant

geassocieerd is met het risico op postmenopauzale borstkanker (P=0,002). Deze associatie is

sterker bij vrouwen die nooit HRT namen (P<0,001) dan bij vrouwen die ooit HRT namen

(P=0,05).

In een andere studie (45) wordt het effect van gewichtstoename in verschillende fasen van het

leven op het risico op postmenopauzale borstkanker onderzocht. Voor de verschillende fasen

wordt een positieve associatie gevonden, met de minst significante associatie voor de

gewichtstoename in de vroege reproductieve jaren, van 18 tot 35 jaar (P=0,06). De

gewichtstoename tussen 35 en 50 jaar, tussen 50 jaar en de huidige leeftijd en tussen 18 jaar en

de huidige leeftijd vertoont een zeer significante associatie (P<0,001). Deze associaties werden

enkel gevonden bij vrouwen die nooit HRT genomen hebben.

In een Japanse studie wordt een sterker effect gezien van een gewichtstoename tussen 60 en 79

jaar in vergelijking met gewichtstoename tussen 40 en 59 jaar. De oudere groep (RR=2,00) had

28

een hoger relatief risico dan de jongere groep (RR=1,37) voor een stijging van het BMI met 5

kg/m². (48)

Uit verschillende studies kan er besloten worden dat een gewichtstoename sinds de leeftijd van

18 jaar het risico op postmenopauzale borstkanker significant vergroot bij vrouwen die nooit

HRT gebruikt hebben. (40, 45-48)

5.2.3.2. Gewichtsverlies

Over het effect van gewichtsverlies is er minder eensgezindheid. In sommige studies en

studiegroepen wordt er geen associatie gevonden tussen gewichtsverlies en een verminderd

risico op postmenopauzale borstkanker (45, 46) . In andere studies en studiegroepen wordt er wel

een associatie gevonden (46, 47, 49).

In de studie van NHS toont men aan dat gewichtsverlies sinds de leeftijd van 18 jaar

geassocieerd is met een verminderd risico op postmenopauzale borstkanker (P=0,02). Voor

gewichtsverlies vanaf de menopauze wordt geen associatie gevonden.

De studie van WHI (Tabel 1) toont een duidelijk effect aan van gewichtsverlies op het risico van

postmenopauzale borstkanker. Er wordt onderzoek gedaan in 3 periodes: gewichtsverandering

tussen 18 en 30 jaar (periode 1), tussen 30 jaar en de leeftijd van de menopauze (periode 2) en

tussen de leeftijd van de menopauze en de huidige leeftijd (periode 3). Telkens worden 2

periodes samen geanalyseerd. Als referentie wordt een stijging van het lichaamsgewicht

genomen in beide periodes (RR=1). Men spreekt van gewichtsverlies of gewichtstoename als er

een verlies of toename is van minstens 5% van het totale lichaamsgewicht. Als in periode 1 het

gewicht stabiel blijft of daalt en in periode 2 het gewicht daalt, dan is er een duidelijk lager risico

(RR=0,36) op het ontwikkelen van postmenopauzale borstkanker in vergelijking met een

gestegen gewicht (RR=1) of een stabiel gewicht (RR= 0,73) in beide periodes. Een stijging van

het gewicht in periode 1 gevolgd door een daling in periode 2, zorgt ook voor een lager risico

(RR=0,61) in vergelijking met een gestegen of stabiel gewicht in beide periodes. Bij de analyse

van periode 2 en 3 worden gelijkaardige resultaten bekomen. Hier is het risico op

postmenopauzale borstkanker wel hoger bij een stijging van het gewicht in periode 2 gevolgd

door een daling in periode 3 (RR=0,77) dan bij een stabiel gewicht in beide periodes (RR=0,63).

29

Tabel 1: Het relatief risico op postmenopauzale borstkanker wordt bepaald door de gewichtsverandering in periode

1 (tussen 18 en 30 jaar), periode 2 (tussen 30 jaar en de leeftijd van de menopauze) en periode 3 (tussen de leeftijd

van de menopauze en de huidige leeftijd).

‘↑’ staat voor een stijging van het lichaamsgewicht met meer dan 5%.

‘↓’ staat voor een daling van het lichaamsgewicht met meer dan 5 %.

‘=’ staat voor een stabiel lichaamsgewicht waarbij een toe- en afname niet meer is dan 5%.

Uit deze studie kan besloten worden dat vrouwen die meer dan 5% van hun lichaamsgewicht

verliezen een lager risico hebben op het ontwikkelen van postmenopauzale borstkanker in

vergelijking met vrouwen die een gestegen of stabiel gewicht hebben op volwassen leeftijd.

De studies over het effect van gewichtsafname op het risico op postmenopauzale borstkanker

zijn het niet eens met elkaar en verder onderzoek moet nog gebeuren.

Periode 1 Periode 2 Periode 3 RR

↑ ↑ 1

= = 0,73

↑ ↓ 0,61

↓/= ↓ 0,36

↑ ↑ 1

↑ ↓ 0,77

= = 0,63

↓/= ↓ 0,48

30

6. Discussie

De invloed van overgewicht en obesitas op het risico op postmenopauzale borstkanker gebeurt

via 3 mechanismen.

Obesitas veroorzaakt insulineresistentie wat kan leiden tot hyperinsulinemie. Deze verhoogde

waarden van insuline zorgen enerzijds voor een verhoogde biologische beschikbaarheid van

IGF-1 en anderzijds voor een verhoogde biologische beschikbaarheid van oestrogenen via een

verlaging van SHBG. Insuline en IGF-1 triggeren 2 belangrijke pathways die betrokken zijn bij

de carcinogenese, de MAP-kinase pathway en de PI3-kinase/Akt pathway.

Het vetweefsel van obese vrouwen laat enerzijds verzadigde vetzuren vrij in het bloed, die

zorgen voor een stijging van NFKB, en zorgt anderzijds voor hypoxie wat resulteert in het

aantrekken van macrofagen. Een stijging van NFKB en het aantrekken van macrofagen resulteren

in het loslaten van ontstekingsmediatoren, zoals PGE2, IL6 en TNFα, door de macrofagen en de

adipocyten. Hierdoor zal de aromatase-expressie in de fibroblasten toenemen, wat zorgt voor een

stijging van de oestrogenen, die de proliferatie van borstweefsel kan stimuleren en zo tot een

borsttumor kan leiden. Een borsttumor produceert ook ontstekingsmediatoren die de aromatase

expressie doen stijgen in de fibroblasten, waardoor de oestrogenen nog stijgen en de borsttumor

verder kan ontwikkelen. Een belangrijke vaststelling is dat het aromatase geproduceerd in het

borstweefsel een groter effect heeft op de carcinogenese dan het aromatase geproduceerd in

andere weefsels.

Adipokines zijn stoffen die geproduceerd worden door het wit vetweefsel. De belangrijkste

adipokines zijn adiponectine en leptine. Adipokines beïnvloeden de carcinogenese op

verschillende manieren, die nog niet allemaal opgehelderd of exact begrepen zijn. Algemeen is

de combinatie van een laag adiponectine met een hoog leptine geassocieerd met een verhoogd

risico op postmenopauzale borstkanker. Elk afzonderlijk hebben ze ook een effect, maar dat is

zwakker dan de adiponectine-leptine-ratio. Adiponectine en leptine werken onder andere in op

verschillende punten van de vorige 2 mechanismen, wat het onderzoeken van deze adipokines er

niet makkelijker op maakt. Verder onderzoek naar het juiste mechanisme moet nog gedaan

worden.

31

Lange tijd werd gedacht dat oestrogenen voor het grootste deel de relatie tussen obesitas en

postmenopauzale borstkanker konden verklaren, maar een studie van WHI toont aan dat insuline

juist de grootste rol zou spelen. Dit wordt ook bevestigd door andere studies. Het verleggen van

de focus van oestrogenen naar insuline kan effect hebben op de ontwikkeling van nieuwe

therapeutische interventies om borstkanker te bestrijden.

Naast het effect van obesitas op postmenopauzale leeftijd op postmenopauzale borstkanker is er

ook een effect van obesitas op jongere leeftijd op postmenopauzale borstkanker. Hier wordt in

tegenstelling tot obesitas op postmenopauzale leeftijd een protectief effect gezien van obesitas op

kinder- en adolescentenleeftijd. Verschillende studies tonen aan dat er bij kinderen met

overgewicht of obesitas een risicoreductie is van postmenopauzale borstkanker. Dit effect is

onafhankelijk van het huidige (postmenopauzale) BMI. Een belangrijke studie over dit

onderwerp is de studie van NHS van 2010. Deze studie was de eerste studie die aantoont dat de

inverse associatie tussen obesitas op jonge leeftijd en postmenopauzale borstkanker beperkt is tot

vrouwen die minder dan 8,5 pond wogen bij de geboorte. Het was ook één van de eerste studies

die aantoont dat er een associatie is tussen obesitas op jonge leeftijd en de verschillend tumor

subtypes. Opvallend is dat in deze studie de inverse associatie tussen obesitas en borstkanker

sterker is bij vrouwen die ooit HRT gebruikt hebben dan bij vrouwen die nooit HRT gebruikt

hebben. Dit is moeilijk te verklaren aangezien de associatie bij obesitas op postmenopauzale

leeftijd steeds sterker was bij vrouwen die nooit HRT gebruikt hebben. Dit kan duiden op een

ander mechanisme van obesitas op kinder- en adolescentenleeftijd in vergelijking met obesitas

op latere leeftijd. Een mogelijk verklaringsmechanisme is via IGF-1 en IGFBP, maar hier is nog

geen eensgezindheid over. Verder onderzoek hieromtrent moet nog plaatsvinden.

Een nadeel van de studie van NHS uit 2010 is dat er gevraagd werd aan de vrouwen hun

somatotype als kind te herinneren op de leeftijd van 5, 10 en 20 jaar. Dit is een vrij subjectieve

manier om informatie te verzamelen.

Naast onderzoek naar het statische gegeven ‘gewicht’ werd er ook onderzoek gedaan naar het

meer dynamische gegeven ‘gewichtsverandering’. Uit verschillende studies kan geconcludeerd

worden dat een gewichtstoename sinds de leeftijd van 18 jaar het risico op postmenopauzale

borstkanker significant vergroot bij vrouwen die nooit HRT gebruikt hebben. Over het effect van

gewichtsverlies zijn de resultaten tegenstrijdig. Hier moet nog meer onderzoek over gedaan

worden. Als bewezen wordt dat gewichtsverlies, vooral na de menopauze, geassocieerd is met

32

een lager risico op postmenopauzale borstkanker, kan dit een belangrijke rol spelen in de

preventie van borstkanker. Postmenopauzale vrouwen kunnen gemotiveerd worden om gewicht

te verliezen, ook zouden er programma’s kunnen opgestart worden voor obese postmenopauzale

vrouwen om gewicht te verliezen.

Zoals hierboven beschreven wordt, zijn al veel mechanismen omtrent de relatie tussen obesitas

en postmenopauzale borstkanker opgehelderd, maar er zijn ook nog veel tegenstrijdige resultaten.

Vaak zijn verschillen in studiedesign verantwoordelijk voor tegenstrijdige resultaten tussen

verschillende studies. De studies over het effect van gewichtsverlies worden hieronder

geanalyseerd op hun sterktes en zwaktes.

Studie Sterktes Zwaktes

Adult weight change and risk

of postmenopausal breast

cancer. (Eliassen et al., 2006)

- Prospectieve cohorte

studie met 87 143

postmenopauzale vrouwen

en 49 514 premenopauzale

vrouwen.

- Lange follow-up van 24 of

26 jaar.

- Om de 2 jaar update over

gewicht en menopauzale

status.

- Opdeling in verschillende

gewichtscategoriën.

- Vrouwen moesten zich

hun gewicht op de leeftijd

van 18 jaar herinneren.

- Weinig vrouwen verloren

gewicht, voornamelijk na

de menopauze.

- Homogene populatie.

Adiposity, adult weight

change and postmenopausal

breast cancer risk. (Ahn et al.,

2007)

- Prospectieve cohorte

studie van 99 039

postmenopauzale

vrouwen.

- Opdeling in verschillende

gewichtscategoriën.

- Homogene populatie.

- Hormoonreceptor status

was niet compleet wat een

mogelijk risico op bias is.

- 4 jaar follow-up.

Association of gain and loss

of weight before and after

- Prospectieve cohorte

studie van 33 660

- Gewicht op menopauze

wordt grof geschat.

33

menopause with risk of

postmenopausal breast cancer

in the Iowa women’s health

study. (Harvie et al., 2005)

vrouwen.

- Veel baseline informatie.

- 15 jaar follow-up.

- Homogene populatie.

- Geen opdeling in

verschillende

gewichtscategoriën. Enkel

stabiel/gestegen/gedaald.

Adiposity, adult weight

change and breast cancer risk

in postmenopausal Japanese

women: the Miyagi Cohort

Study. (Kawai et al., 2010)

- Prospectieve cohorte

studie van 10 106

postmenopauzale

vrouwen.

- 13 jaar follow-up.

- Vrouwen moesten hun

vroeger gewicht zelf

rapporteren.

Een groot nadeel van de studie van 2005 is dat er geen opdeling is geweest in verschillende

gewichtscategoriën. Er waren maar 3 mogelijkheden: gewichtstoename, stabiel gewicht of

gewichtsverlies. Een gewichtsafname van 5 kg zou niet mogen in dezelfde categorie zitten als

een gewichtsafname van 50 kg, wat in deze studie wel het geval is.

Voor het effect van gewichtsverlies aan te tonen zou een grote prospectieve cohorte studie

moeten plaatsvinden met een grote follow-up periode en een heterogene populatie. De

gewichtstoename of –afname zou in categorieën moeten opgedeeld worden van bijvoorbeeld 5

kg in plaats van enkel onderscheid te maken tussen een gestegen, gedaald of stabiel gewicht.

Ook zou een vrouw jaarlijks op controle moeten gaan om relevante gewichts- en menopauze-

gegevens ter beschikking te hebben. Een groot minpunt van alle studies is dat de vrouwen zich

zelf moesten herinneren hoeveel ze wogen op jongere leeftijd. Dit kan moeilijk vermeden

worden, tenzij de vrouwen al op jonge leeftijd opgenomen worden in de studie, maar dan zal

deze studie wel heel lang duren, aangezien postmenopauzale borstkanker zich pas veel later kan

ontwikkelen.

Besluit

De laatste decennia is er al veel onderzoek gedaan naar het mogelijks effect van obesitas op

postmenopauzale borstkanker. Elke stijging van het BMI met 5 kg/m² zou aanleiding geven tot

12% meer kans op postmenopauzale borstkanker. Het insuline-IGF-1-systeem, het enzym

aromatase en de adipokines spelen een rol in het verklaren van de BMI-borstkanker-relatie.

34

Recent is bewezen dat insuline een belangrijkere rol zou hebben dan de oestrogenen. De rol van

de adipokines is nog niet voldoende onderzocht. Een hoog gewicht op jonge leeftijd resulteert in

een reductie van het risico op postmenopauzale borstkanker. De mechanismen hierachter moeten

nog verder onderzocht worden. Gewichtstoename vanaf 20 jaar leidt tot een verhoogd risico op

postmenopauzale borstkanker, terwijl het effect van gewichtsverlies nog niet voldoende bewezen

is. Wat wel vaststaat is dat obesitas en overgewicht een alarmerende stijgende trend kennen. Hun

effect op borstkanker kan voor een stijging van het aantal borstkankers zorgen. Het is dus van

groot belang dat er verder onderzoek wordt gedaan naar het mechanisme achter de BMI-

borstkanker-relatie. Eens het mechanisme ontrafeld is, kunnen op basis hiervan therapeutische

interventies ontwikkeld worden. Wat nog van groter belang is, is de preventie van borstkanker

door vrouwen te motiveren om een gezond gewicht na te streven en om zo hun kans op

postmenopauzale borstkanker te verlagen.

35

7. Referentielijst

1. WHO. Obesity and overweight. Beschikbaar via:

http://www.who.int/mediacentre/factsheets/fs311/en/. Geraadpleegd 5 februari 2014.

2. Finucane MM, Stevens GA, Cowan MJ, Danaei G, Lin JK, et al. National, regional, and global

trends in body-mass index since 1980: systematic analysis of health examination surveys and

epidemiological studies with 960 country-years and 9,1 million participants. Lancet. 2011, 377: 557–567.

3. WHO. Noncommunicable diseases country profiles 2011. Beschikbaar via:

http://www.who.int/nmh/countries/bel_en.pdf. Geraadpleegd 4 februari 2014.

4. Pearce N. Epidemiology in a changing world: variation, causation and ubiquitous risk factors. Int

J Epidemiol. 2011, 40: 503–512. .

5. WHO. Breastcancer. Beschikbaar via:

http://www.who.int/cancer/detection/breastcancer/en/index.html. Geraadpleegd 5 februari 2014.

6. Globocan 2012. Beschikbaar via: http://globocan.iarc.fr/Pages/online.aspx. Geraadpleegd 5

februari 2014.

7. Nurses’ Health Study 3. Home. Beschikbaar via: http://www.nhs3.org/. Geraadpleegd 6 februari

2014.

8. Nurses’ Health Study. History. Beschikbaar via: http://www.channing.harvard.edu/nhs/ .

Geraadpleegd 6 februari 2014.

9. Women’s Health Initiative. WHI background and overview. Beschikbaar via:

http://www.nhlbi.nih.gov/whi/ . Geraadpleegd 6 februari 2014.

10. Huang Z, Willett WC, Coldfe GA, Hunter DJ, Manson JE, et al. Waist circumference, waist:hip

ratio, and risk of breast cancer in the Nurses' Health Study. Am J Epidemiol. 1999, 150: 1316-1324.

11. Morimoto LM, White E, Chen Z, Chlebowski RT, Hays J, et al. Obesity, body size, and risk of

postmenopausal breast cancer: the Women’s Health Initiative (United States). Cancer Cause Control.

2002, 13: 741-751.

12. Renehan AG, Tyson M, Egger M, Heller RF, Zwahlen M. Body-mass index and incidence of

cancer: a systematic review and meta-analysis of prospective observational studies. Lancet. 2008, 371:

569-578.

13. Van Winckel M. Obesitas en overgewicht bij kinderen: uit cursus pediatrie. Universiteit Gent

2014.

14. Kluyskens Y. Transities: uit cursus inleiding op internationale en globale ontwikkeling en

gezondheidszorg. Universiteit Gent 2013.

15. Van den Broucke R, Braems G. Senologie. In: Dhont M(red.). Handboek Gynaecologie. Tweede

druk. Leuven. Acco. 2012: 267-288.

16. Worldwide breast cancer. Signs, lumps and steps. Beschikbaar via:

http://www.worldwidebreastcancer.com/. Geraadpleegd 5 februari 2014.

17. Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid. Vlaams bevolkingsonderzoek naar borstkanker.

Beschikbaar via: http://www.zorg-en-gezondheid.be/Ziektes/Vlaams-bevolkingsonderzoek-naar-

borstkanker/. Geraadpleegd 6 februari 2014.

18. Kahn SE, Hull RL, Utzschneider KM. Mechanisms linking obesity to insulin resistance and type

2 diabetes. Nature. 2006, 444: 840-846.

19. Arcidiacono B, Iiritano S, Nocera A, Possidente K, Nevolo MT et al. Insulin resistance and

cancer risk: an overview of the pathogenetic mechanisms. Exp Diabetes Res. 2012, 789174.

36

20. Gunter MJ, Hoover DR, Yu H, Wassertheil-Smoller S, Rohan TE, et al. Insulin, insulin-like

growth factor-I, and risk of breast cancer in postmenopausal women. J Natl Cancer Inst. 2009,101: 48-60.

21. Simpson ER, Brown KA. Minireview: Obesity and breast cancer: a tale of inflammation and

dysregulated metabolism. Mol Endocrinol. 2013, 27: 715-725.

22. Simpson ER, Brown KA. Obesity and breast cancer: role of inflammation and aromatase. J Mol

Endocrinol. 2013, 51: 51-59.

23. Bulun SE, Chen D, Moy I, Brooks DC, Zhao H. Aromatase, breast cancer and obesity: a complex

interaction. Trends Endocrinol Metab. 2012, 23: 83-89.

24. Trayhurn P, Bing C, Wood IS. Adipose tissue and adipokines-energy regulation from the human

perspective. J Nutr. 2006, 136: 1935S–1939S.

25. Tworoger SS, Eliassen AH, Kelesidis T, Colditz GA, Willett WC, et al. Plasma adiponectin

concentrations and risk of incident breast cancer. J Clin Endocrinol Metab. 2007, 92: 1510-1516.

26. Cnop M, Havel PJ, Utzschneider KM, Carr DB, Sinha MK, et al. Relationship of adiponectin to

body fat distribution, insulin sensitivity and plasma lipoproteins: evidence for independent roles of age

and sex. Diabetologia. 2003, 46: 459-469.

27. Kershaw EE, Flier JS. Adipose tissue as an endocrine organ. J Clin Endocrinol Metab. 2004, 89:

2548-2556.

28. Mantzoros C, Petridou E, Dessypris N, Chavelas C, Dalamaga M, et al. Adiponectin and breast

cancer risk. J Clin Endocrinol Metab. 2004, 89: 1102-1107.

29. Miyoshi Y, Funahashi T, Kihara S, Taguchi T, Tamaki Y, et al. Association of serum adiponectin

levels with breast cancer risk. Clin Cancer Res. 2003, 9: 5699-5704.

30. Gaudet MM, Falk RT, Gierach GL, Lacey JV, Graubard BI, et al. Do adipokines underlie the

association between known risk factors and breast cancer among a cohort of United States women?

Cancer Epidemiol. 2010, 34: 580-586.

31. Chen X,Wang Y. Adiponectin and breast cancer. Med Oncol. 2011, 28: 1288-1295.

32. Grossmann ME, Ray A, Nkhata KJ, Malakhov DA, Rogozina OP, et al. Obesity and breast cancer:

status of leptin and adiponectin in pathological processes. Cancer Metastasis Rev. 2010, 29: 641-653.

33. Nalabolu MR, Palasamudram K, Jamil K. Adiponectin and leptin molecular actions and clinical

significance in breast cancer. IJHOSCR. 2014, 8(1): 31-40.

34. Ollberding NJ, Kim Y, Shvetsov YB, Wilkens LR, Franke AA, et al. Prediagnostic leptin,

adiponectin, C-reactive protein, and the risk of postmenopausal breast cancer. Cancer Prev Res. 2013,

6(3): 188-95.

35. Ray A. Adipokine leptin in obesity-related pathology of breast cancer. J Biosci. 2012, 37(2): 289-

294.

36. Hvidtfeldt UA, Gunter MJ, Lange T, Chlebowski RT, Lane D et al. Quantifying mediating effects

of endogenous estrogen and insulin in the relation between obesity, alcohol consumption, and breast

cancer. Cancer Epidemiol Biomarkers Prev. 2012, 21: 1203-1212.

37. Key TJ, Appleby PN, Reeves GK, Roddam A, Dorgan JF, et al. Body mass index, serum sex

hormones, and breast cancer risk in postmenopausal women. J Natl Cancer Inst. 2003, 95: 1218-1226.

38. Rinaldi S, Key TJ, Peeters PH, Lahmann PH, Lukanova A,et al. Anthropometric measures,

endogenous sex steroids and breast cancer risk in postmenopausal women: a study within the EPIC cohort.

Int J Cancer. 2006, 118: 2832-2839.

39. Baer HJ, Tworoger SS, Hankinson SE, Willett WC. Body fatness at young ages and risk of breast

cancer throughout life. Am J Epidemiol. 2010, 171: 1183-1194.

37

40. Suzuki R, Iwasaki M, Inoue M, Sasazuki S, Sawada N, et al. Body weight at age 20 years,

subsequent weight change and breast cancer risk defined by estrogen and progesterone receptor status-the

Japan public health center-based prospective study. Int J Cancer. 2011,129: 1214-1224.

41. Poole EM, Tworoger SS, Hankinson SE, Schernhammer ES, Pollak MN, et al. Body size in early

life and adult levels of insuline-like growth factor 1 and insuline-like growth factor binding protein 3. Am

J Epidemiol. 2011, 174(6): 642-651.

42. Schernhammer ES, Tworoger SS, Eliassen AH, Missmer SA, Holly JM, et al. Body shape

throughout life and correlations with IGFs and GH. Endocr Relat Cancer. 2007, 14: 721-732.

43. Kajantie E, Fall CH, Seppälä M, Koistinen R, Dunkel L, et al. Serum insulin-like growth factor

(IGF)-I and IGF-binding protein-1 in elderly people: relationships with cardiovascular risk factors, body

composition, size at birth, and childhood growth. J Clin Endocrinol Metab. 2003, 88(3): 1059-1065.

44. Martin RM, Holly JM, Davey Smith G, Gunnell D. Associations of adiposity from childhood into

adulthood with insulin resistance and the insulin-like growth factor system: 65-year follow-up of the

Boyd Orr Cohort. J Clin Endocrinol Metab. 2006, 91(9): 3287-3295.

45. Ahn J, Schatzkin A, Lacey JV, Albanes D, Ballard-Barbash R, et al. Adiposity, adult weight

change and postmenopausal breast cancer risk. Arch Intern Med. 2007, 167(19): 2091-2102.

46. Eliassen AH, Colditz GA, Rosner B, Willett WC, Hankinson SE. Adult weight change and risk of

postmenopausal breast cancer. JAMA. 2006, 296(2): 193-201.

47. Harvie M, Howell A, Vierkant RA, Kumar N, Cerhan JR, et al. Association of gain and loss of

weight before and after menopause with risk of postmenopausal breast cancer in the Iowa women’s health

study. Cancer Epidemiol Biomarkers Prev. 2005, 14(3): 656-661.

48. Suzuki S, Kojima M, Tokudome S, Mori M, Sakauchi F, et al. Obesity/weight gain and breast

cancer risk: findings from the Japan Collaborative Cohort Study for the evaluation of cancer risk. J

Epidemiol. 2013, 23(2): 139-145.

49. Kawai M, Minami Y, Kuriyama S, Kakizaki M, Kakugawa Y, et al. Adiposity, adult weight

change and breast cancer risk in postmenopausal Japanese women: the Miyagi Cohort Study. Br J Cancer.

2010, 103, 1443-1447.

I

BIJLAGEN

a) Bijlage 1

II

III

b) Bijlage 2