DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een...

129
Faculteit Rechtsgeleerheid Universiteit Gent Academiejaar 2014-2015 DE HERVORMING IN HET HUWELIJKSVERMOGENSRECHT Levensverzekeringen en aanwinsten Masterproef van de opleiding ' Master in de rechten' Ingediend door Lissa Sonck (Studentennr. 00900975) Promotor: Prof. Dr. Jan Bael Commissaris: Dhr. Daan De Witte

Transcript of DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een...

Page 1: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

Faculteit Rechtsgeleerheid

Universiteit Gent

Academiejaar 2014-2015

DE HERVORMING IN HET HUWELIJKSVERMOGENSRECHT

Levensverzekeringen en aanwinsten

Masterproef van de opleiding

' Master in de rechten'

Ingediend door

Lissa Sonck

(Studentennr. 00900975)

Promotor: Prof. Dr. Jan Bael

Commissaris: Dhr. Daan De Witte

Page 2: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning
Page 3: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

INHOUD

DANKWOORD ......................................................................................................................................................

I. INLEIDING ........................................................................................................................................................ 1

II. DE VERGELIJKING VAN HET HUWELIJKSVERMOGENSRECHTELIJK STATUUT VAN

LEVENSVERZEKERINGEN IN HET BESTAANDE EN HET TOEKOMSTIGE RECHT .......................... 4

HOOFDSTUK 1. ALGEMEEN ....................................................................................................................... 4

1.1. De bespreking in de tijd van het wetsontwerp en het voorontwerp van wet ........................ 4

1.2. De aanleiding van het wetsontwerp en het voorontwerp van wet ......................................... 5

HOOFDSTUK 2. DE BESTAANDE REGELING: HET VERZEKERINGSRECHT .................................. 7

2.1.De individuele levensverzekering ...................................................................................................... 7

2.1.1. De regeling voor de wet landverzekeringsovereenkomst ....................................................... 7

2.1.1.1. De regeling onder het oud huwelijksvermogensrecht ............................................................... 7

2.1.1.2. De regeling onder de huwelijksvermogenswet van 1976 .......................................................... 7

2.1.2. De wet landverzekeringsovereenkomst ................................................................................... 10

2.1.2.1. De bespreking van artikel 127 wet landverzekeringsovereenkomst ........................................ 11

A. Personeel toepassingsgebied ................................................................................................. 11

B. De verschillende hypotheses .................................................................................................. 11

C. Tijdstip van uitkering .............................................................................................................. 12

D. Statuut van de individuele levensverzekering .................................................................... 12

E. De terminologie ........................................................................................................................ 13

2.1.2.2. De bespreking van artikel 128 wet landverzekeringsovereenkomst ........................................ 14

A. Het criterium van het kennelijk te boven gaan ................................................................... 14

B. Wie is vergoeding verschuldigd? ......................................................................................... 14

2.1.2.3. Rechtspraak: arrest van het Arbitragehof van 26 mei 1999 .................................................... 17

A. Feiten ......................................................................................................................................... 17

B. Prejudiciële vragen .................................................................................................................. 17

C. De memories ............................................................................................................................ 18

D. De uitspraak ............................................................................................................................. 19

E. De draagwijdte van het arrest ................................................................................................ 20

Page 4: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

F. De gevolgen voor het statuut van de spaarverzekering ..................................................... 24

2.1.2.4. Samenvattende kritische reflectie van de wet landverzekeringsovereenkomst ........................ 26

2.2. De groepsverzekering ........................................................................................................................ 27

2.2.1. De wet van 1976 ................................................................................................................... 27

2.2.2. De wet landverzekeringsovereenkomst ........................................................................... 27

2.2.2.1. De voorgeschiedenis aan het arrest van het Grondwettelijk Hof van 27 juli 2011 ................. 27

2.2.2.2. Rechtspraak: arrest van het Grondwettelijk Hof van 27 juli 2011 ......................................... 29

A. De feiten .................................................................................................................................... 29

B. Prejudiciële vragen .................................................................................................................. 29

C. De argumentering van de partijen ........................................................................................ 30

D. De uitspraak ............................................................................................................................. 32

2.2.2.3. Blijvende oneensheid in de rechtsleer na het arrest van het GwH van 27 juli 2011?............. 34

2.2.2.4. Rechtspraak na het arrest van het Grondwettelijk Hof van 27 juli 2011 ............................... 41

2.2.2.4.1. Arrest van het hof van beroep van Brussel van 25 juni 2013 .................................. 41

A. De feiten .................................................................................................................................... 41

B. De uitspraak .............................................................................................................................. 41

2.2.2.4.2. Arrest van het Grondwettelijk Hof van 25 september 2014 ................................... 42

A. De feiten .................................................................................................................................... 42

B. De argumentatie van de partijen ........................................................................................... 42

C. Prejudiciële vraag ................................................................................................................... 42

D. De uitspraak ............................................................................................................................. 43

HOOFDSTUK 3. DE TOEKOMSTIGE REGELING: HET HUWELIJKSVERMOGENSRECHT ......... 44

3.1. De repercussies van het wetsontwerp op de individuele levensverzekeringen ........................ 45

3.1.1. Drie types van individuele levensverzekeringen .................................................................. 45

3.1.1.1. De egoïstische levensverzekering (artikel 1400, 7e BW) ......................................................... 46

3.1.1.2. De levensverzekering-voorzorgsmaatregel (art. 1401, 6e BW) ............................................... 48

3.1.1.3. De levensverzekering - spaarverrichting ( artikel 1405 BW) ................................................. 49

3.2. De repercussies van het wetsontwerp op de groepsverzekering ................................................ 54

Page 5: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

3.2.1. De aard van de groepsverzekering in de rechtspraak en rechtsleer versus wetsontwerp 54

3.2.2. De redenering van de wetgever ................................................................................................ 54

3.2.2.1. Duidelijk onderscheid tussen individuele levensverzekeringen en groepsverzekeringen ....... 55

3.2.2.2. Afstemmen van het huwelijksvermogensrechtelijk statuut van de aanvullende pensioenen op

de wettelijke pensioenen ....................................................................................................................... 58

3.2.3. De gevolgen van de nieuwe regeling bij echtscheiding ......................................................... 59

III. DE HERINVOERING VAN HET BEGRIP AANWINSTEN .................................................................. 63

HOOFDSTUK 1. ALGEMEEN ..................................................................................................................... 63

HOOFDSTUK 2. DE ROOTS VAN DE AANWINSTEN .......................................................................... 63

HOOFDSTUK 3. DE NOOD AAN EEN WETTELIJKE OMSCHRIJVING ............................................ 64

3.1. De verklaringen ............................................................................................................................ 64

3.1.1. Verklaring 1: een duidelijk onderscheid bewerkstelligen tussen gemeenschappelijke

goederen en eigen goederen ................................................................................................................ 64

3.1.1.1. De bespreking van het te wijzigen artikel 1405 BW .......................................................... 65

3.1.1.1.1. De verschillen met het bestaande artikel 1405 BW (versie van 1976) .................... 65

3.1.1.1.2. De minpunten aan het te wijzigen artikel 1405 BW ................................................. 68

3.1.2. Verklaring 2: de theorie van de huwelijksvoordelen ............................................................. 71

3.1.2.1. De verschillen tussen de bestaande en de ontworpen regeling inzake huwelijksvoordelen ..... 76

-Overlevingsrechten ..................................................................................................................... 76

-Niet gelieerd aan het huwelijk .................................................................................................. 78

-Niet gelieerd aan het huwelijksvermogensstelsel .................................................................. 78

-De vergelijking met de bestaande artikelen 1458, 1464 en 1465 BW .................................... 79

3.1.3. Verklaring 3: de meerwaarde van een definitie van het begrip aanwinsten voor artikel

1446 Burgerlijk Wetboek ...................................................................................................................... 83

3.1.4. Verklaring 4: bedingen tot verdeling en verrekening van de aanwinsten .......................... 87

IV. KRITISCHE REFLECTIE OP DE TOEKOMSTIGE REGELING INZAKE

LEVENSVERZEKERINGEN ............................................................................................................................. 91

HOOFDSTUK 1. ALGEMEEN ..................................................................................................................... 91

HOOFDSTUK 2. DE INDIVIDUELE LEVENSVERZEKERINGEN ........................................................ 91

2.1. De egoïstische levensverzekering .................................................................................................... 91

Page 6: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

2.2.De levensverzekering-voorzorgsmaatregel ..................................................................................... 91

2.3. De levensverzekering-spaarverrichting .......................................................................................... 93

2.4. Algemene kritiek m.b.t. de individuele levensverzekeringen...................................................... 93

HOOFDSTUK 3: DE GROEPSVERZEKERING ......................................................................................... 94

V. KRITISCHE REFLECTIE OP DE REGELING TOT HERVOERING VAN HET BEGRIP

AANWINSTEN EN DE THEORIE VAN DE HUWELIJKSVOORDELEN ................................................ 98

HOOFDSTUK 1: ANALYSE VAN DE OMSCHRIJVING VAN HET BEGRIP AANWINSTEN ........ 98

HOOFDSTUK 2. DE OMSCHRIJVING VAN HET BEGRIP AANWINSTEN VOOR HET STELSEL

VAN SCHEIDING VAN GOEDEREN ....................................................................................................... 98

HOOFDSTUK 3: DE CORRECTIEMECHANISMEN ............................................................................. 101

HOOFDSTUK 4. DE ONGELIJKE BEHANDELING TUSSEN GEMEENSCHAPPELIJKE

KINDEREN EN NIET-GEMEENSCHAPPELIJKE KINDEREN ........................................................... 105

HOOFDSTUK 5: DE WETTELIJK SAMENWONENDE PARTNERS .................................................. 107

5.1. De vooruitgang ................................................................................................................................. 107

5.2. Het blijvend onderscheid tussen het huwelijksvermogensrecht en het samenwoningsrecht 107

VI. CONCLUSIE ............................................................................................................................................... 110

VII. BIBLIOGRAFIE ......................................................................................................................................... 112

VIII. BIJLAGEN ................................................................................................................................................ 122

Page 7: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

DANKWOORD

Het einde van deze vijfjarige opleiding komt in zicht na jaren van hard zwoegen. Het was

niet altijd even makkelijk. Vele traantjes vloeiden, zowel van vreugde als van verdriet.

Vooreerst wil ik toch een aantal mensen bedanken. In het bijzonder Professor Bael die mij de

kans heeft geboden om over dit onderwerp te schrijven. Ik wil ook Daan De Witte bedanken,

die mij praktische tips heeft gegeven bij het schrijven van deze thesis.

Vervolgens wil ik nog mijn ouders bedanken, die hun geloof nooit in mij zijn verloren. Ook

wil ik mijn vriend nog bedanken, voor de vele schouderklopjes die hij mij gedurende deze

periode gegeven heeft.

Ik draag deze masterproef op aan mijn oma, van wie ik onlangs afscheid diende te nemen.

NINOVE, 12 mei 2015

Page 8: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

1

I. INLEIDING

1. Het afsluiten van levensverzekeringen kent de laatste jaren een onvoorstelbaar succes in onze

maatschappij.

Dit succes valt te verklaren door het gunstregime dat levensverzekeringen genieten op

burgerrechtelijk vlak, neergeschreven in de artikelen 127 en 128 WLVO.1 Artikel 127 WLVO2

regelt het statuut van de verzekeringsaanspraken, verbonden aan een levensverzekering

afgesloten door een in de gemeenschap gehuwde verzekeringsnemer, ten gunste van zichzelf

of ten behoeve van de andere echtgenoot. De aanspraken zijn steeds een eigen goed van de

begunstigde echtgenoot.3 Artikel 128 WLVO4 zet een vergoedingsregeling uiteen, waarbij

slechts een vergoeding zal verschuldigd zijn, indien er kennelijk overdreven

verzekeringspremies worden betaald met gelden uit het gemeenschappelijk vermogen. Deze

artikelen behandelen dus respectievelijk het huwelijksvermogensrechtelijk statuut van

levensverzekeringen en de vergoedingsregels, vanuit een verzekeringsrechtelijke

benadering. Het probleem dat gepaard gaat met de toekenning van een burgerrechtelijk

gunstregime, is dat de artikelen 127 en 128 uit de wet op de landverzekerings-

overeenkomst5, de omzeiling bewerkstelligen van familiaalvermogensrechtelijke bepalingen

van dwingende aard.6 Ze wijken af van de basisprincipes uit het huwelijksvermogensrecht.7

Het zal u dan ook niet verwonderen dat de artikelen 127 en 128 WLVO ongrondwettelijk

werden bevonden ingevolge twee arresten van het Grondwettelijk Hof, daterend van

respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze

ongrondwettelijk bevonden artikelen.

1 D. PIGNOLET, “Vermogensplanning door middel van levensverzekeringen”, AFT 2008, afl.2, (4) 5, nr. 2; A.

VANDEWIELE en B. MEESTERS, “De levensverzekering in het notariaat”, NFM 2008, 241. 2 Artikel 127 WLVO: “De aanspraken ontleend aan de verzekering die een in gemeenschap van goederen gehuwde

echtgenoot ten behoeve van de andere of van zichzelf heeft bedongen, is een eigen goed van de begunstigde echtgenoot”. 3 N. TORFS, “De levensverzekering en het huwelijksvermogensrecht. Het gelijkheidsbeginsel geschonden”, T.Not.

2000, (230) 231. 4 Artikel 128 WLVO: “Aan het gemeenschappelijk vermogen is geen vergoeding verschuldigd behalve voor zover de

premiebetalingen die ten laste van dat vermogen zijn gedaan , kennelijk de mogelijkheden ervan te boven gaan.” 5. (Hierna verkort: wet landverzekeringsovereenkomst) 6 F. BOUCKAERT, “De Landverzekeringswet in verhouding tot het huwelijksvermogensrecht en erfrecht”, De Verz.

2005, 627, nr.1; R. BARBAIX en N. CARETTE, “Familiaalvermogensrechtelijke aspecten van begunstiging bij

levensverzekering” in N. CARETTE (ed.), Begunstiging bij levensverzekering, Antwerpen, Intersentia, 2013, (49) 82,

nr.36. 7 R. BARBAIX en N. CARETTE, “Familiaalvermogensrechtelijke aspecten van begunstiging bij levensverzekering” in

N. CARETTE (ed.), Begunstiging bij levensverzekering, Antwerpen, Intersentia, 2013, (49) 82, nr.36. 8 Arbitragehof 26 mei 1999, nr. 54/99, BS 18 augustus 1999, 30.783. 9 GwH 27 juli 2011, nr. 136/2011, www.const-court.be

Page 9: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

2

2. Deze ongrondwettelijk bevonden artikelen lokten op hun beurt een nieuw wetsontwerp10

uit, ditmaal een huwelijksvermogensrechtelijke regeling in het Burgerlijk Wetboek, waar een

statuut zal uitgewerkt worden voor de individuele levensverzekering en de groeps-

verzekering afgesloten binnen het huwelijk. Men bekijkt het dus niet langer vanuit de

invalshoek van het verzekeringsrecht.11

ONDERZOEKSVRAGEN

3. In dit proefschrift zullen twee onderzoeksvragen centraal staan. Om al een voorproefje te

geven zal de volgende patstelling als eerste onderzoeksvraag, de rode draad zijn doorheen

het eerste deel van deze thesis: ‘Als echtgenoten in de gemeenschap zijn gehuwd en men sluit een

levensverzekering af (individuele levensverzekering of groepsverzekering), zijn de uit hoofde van deze

afgesloten verzekering verschuldigde prestaties eigen of zijn ze gemeenschappelijk?’12

De regering greep bovendien haar kans om de regels, die in het gemeenschapsstelsel bepalen

welke goederen tot het gemeenschappelijk vermogen behoren, eveneens onder de loep te

nemen. De regering streeft ernaar het begrip aanwinsten her in te voeren. 13 In het tweede

deel wordt de herinvoering van het begrip aanwinsten behandeld. Daar zal de volgende

onderzoeksvraag centraal staan: ‘Waarom acht de wetgever het noodzakelijk, om het begrip

aanwinsten wettelijk te omschrijven, na jarenlang de ogen te hebben gesloten hiervoor?’14

METHODE

4. Het eerste deel van mijn scriptie bestaat uit drie hoofdstukken. In hoofdstuk één beschrijf ik het

tijdsverloop en de doelstelling en de aanleiding van de toekomstige regeling. In hoofdstuk

twee start ik met een studie van de bestaande regeling van het familiaalvermogensrechtelijk

statuut van de individuele levensverzekering en de groepsverzekering, uitgewerkt in de

verzekeringswetgeving. Om beide types van levensverzekeringen goed uit elkaar te houden,

worden beiden afzonderlijk behandeld. Vooreerst wil ik kort het wettelijk kader schetsen

voor beide types van levensverzekeringen, vooraleer de wet land-verzekeringsovereenkomst

in het leven werd geroepen. Op deze manier zal een evolutie te bemerken zijn voor beiden,

betreffende hun statuut (eigen goed of gemeenschappelijk goed) en hun vergoedingsregels.

Vervolgens bespreek ik het hedendaags wettelijk kader voor beide types van

levensverzekeringen, in het bijzonder de artikelen 127 en 128 WLVO.15 Tot slot bespreek ik

de hierboven aangehaalde arresten van het Grondwettelijk Hof, respectievelijk voor de

individuele levensverzekering en de groepsverzekering, omdat deze een belangrijke invloed

10 Wetsontwerp tot wijziging van art. 301 van het Burgerlijk Wetboek en van diverse bepalingen inzake het

huwelijksvermogensrecht, in het bijzonder met betrekking tot de levensverzekering, de vergoedingsregelingen en

de gevolgen van de echtscheiding, Parl.St. Kamer 2012-13, nr. 53K2998/001. (Hierna verkort: wetsontwerp) 11 A. TURTELBOOM en H. CASMAN, “Geïntegreerde tekst van het voorontwerp van wet tot hervorming van diverse

bepalingen inzake het huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014, 205-272. 12 Memorie van toelichting bij het wetsontwerp, Parl.St. Kamer, 2012-13, nr.53K2998/001, 3-4. 13 Memorie van toelichting bij het wetsontwerp, Parl.St. Kamer, 2012-13, nr.53K2998/001, 6. 14 Infra nr. 143 e.v. 15 De wet landverzekeringsovereenkomst, is intussen gewijzigd bij wet 4 april 2014 betreffende de verzekeringen,

BS 30 april 2014 , 35.487. De artikelen 127 en 128 WLVO werden niet opgeheven.

Page 10: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

3

hebben gehad op het statuut van beide types van levensverzekeringen en hun

vergoedingsregels.

Vervolgens ben ik nagegaan in hoofdstuk drie wat de impact is van het wetsontwerp en ben ik

dit gaan toetsen door een vergelijkende studie te maken van de bestaande en de toekomstige

regeling van het huwelijksvermogensrechtelijk statuut van de individuele levens-

verzekeringen en de groepsverzekeringen. In dit hoofdstuk wordt duidelijker wat

vernieuwend zal zijn.

In deel twee behandel ik de herinvoering van het begrip aanwinsten.

In deel drie en deel vier wordt de toekomstige regeling inzake individuele levens-

verzekeringen, groepsverzekeringen, aanwinsten en huwelijksvoordelen kritisch besproken.

Page 11: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

4

II. DE VERGELIJKING VAN HET HUWELIJKSVERMOGENSRECHTELIJK

STATUUT VAN LEVENSVERZEKERINGEN IN HET BESTAANDE EN HET

TOEKOMSTIGE RECHT

HOOFDSTUK 1. ALGEMEEN

1.1. De bespreking in de tijd van het wetsontwerp en het voorontwerp van wet

5. Sinds enige tijd is er sprake van een hervorming van het huwelijksvermogensrecht. Deze

hervorming verloopt in verschillende fasen.16 Op twintig augustus 2013 werd in de Kamer

een wetsontwerp17 ingediend tot wijziging van: art. 301 van het Burgerlijk wetboek en van

diverse bepalingen inzake het huwelijksvermogensrecht, in het bijzonder met betrekking tot de

levensverzekering, de vergoedingsregelingen en de gevolgen van de echtscheiding. (Hierna verkort:

wetsontwerp) Verder werd ook een voorontwerp van wet18 voorbereid tot wijziging van

diverse bepalingen van het Burgerlijk Wetboek inzake het huwelijksvermogensrecht, in het

bijzonder met betrekking tot de gevolgen van het overlijden van één van de echtgenoten. (Hierna

verkort: voorontwerp van wet)

6. Beide ontwerpen werden na hun indiening verder geamendeerd en zijn nu in hun

geamendeerde versie gebundeld in de geïntegreerde tekst van het voorontwerp van wet19 tot

hervorming van de diverse bepalingen inzake het huwelijksvermogensrecht 20 (hierna

verkort: geïntegreerd voorontwerp).

Het wetsontwerp werd neergelegd bij de Kamer van Volksvertegenwoordigers en werd daar

besproken en als gevolg van de bespreking geamendeerd. Na de amendering werd er geen

consensus gevonden tussen de meerderheidspartijen.

16 R. BARBAIX en A.-L. VERBEKE, “Nieuw huwelijksvermogensrecht (eerste deel)”, RW 2013-14, 82;

In een eerste fase werden een aantal bepalingen van het huwelijksvermogensrecht gewijzigd bij wet van 10

december 2010 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek, het Strafwetboek en het Gerechtelijk Wetboek met

betrekking tot de onwaardigheid om te erven, de herroeping van giften, het verval van huwelijksvoordelen en de

plaatsvervulling, BS 11 januari 2013, 997. (Zie ook: N. GEELHAND de MERXEM, “Het nieuwe huwelijks-

vermogensrecht: beschouwingen en amendementen bij belangrijke hervormingen van de wet”, T.Not. 2013, (626)

629, nr.6); In een tweede fase werd op 5 augustus 2013 in de Senaat ook een wetsvoorstel ingediend tot wijziging

van het Burgerlijk Wetboek m.b.t. het erfrecht (Parl.St. Senaat 2012-13, nr.5-2207/1). 17 Wetsontwerp tot wijziging van art. 301 van het Burgerlijk wetboek en van diverse bepalingen inzake het

huwelijksvermogensrecht, in het bijzonder met betrekking tot de levensverzekering, de vergoedingsregelingen en

de gevolgen van de echtscheiding, Parl.St. Kamer 2012-13, nr. 53K2998/1.

Dit wetsontwerp behoort ook tot de tweede fase van de wijziging van het huwelijksvermogensrecht. 18 Deze tekst is niet neergelegd in de Kamer, om deze reden bestaat er geen officiële tekst en is slechts de

voorlopige versie te raadplegen, daterend van 12 en 13 juni 2013. (Zie bijlage) (Hierna wordt gesproken van:

voorontwerp van wet tot wijziging van diverse bepalingen van het Burgerlijk Wetboek inzake het huwelijks-

vermogensrecht, in het bijzonder met betrekking tot de gevolgen van het overlijden van één van de echtgenoten) 19 A. TURTELBOOM en H. CASMAN, “Geïntegreerde tekst van het voorontwerp van wet tot hervorming van diverse

bepalingen inzake het huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014, 205-272. 20R. BARBAIX, “Individuele levensverzekeringen en aanvullende pensioenen in het nieuwe huwelijksvermogens-

recht”, TEP 2014, 273, nr.1.

Page 12: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

5

Het voorontwerp van wet werd wel door de ministerraad goedgekeurd. Ten gevolge van een

negatief advies van de Raad van State21 en na de voorgestelde amenderingen, kwam men

eveneens niet tot de nodige consensus. 22 Niettegenstaande over beide teksten niet de

gewenste meerderheid kon worden bereikt, besliste toenmalig minister van Justitie Annemie

Turtelboom, over te gaan tot publicatie van het geïntegreerd voorontwerp.23

1.2. De aanleiding van het wetsontwerp en het voorontwerp van wet

7. Het wetsontwerp24 streeft er naar om voor eens en altijd uitsluitsel te geven over het

huwelijksvermogensrechtelijk lot of statuut van de individuele levensverzekeringen en de

groepsverzekeringen, een discussie die al jarenlang aansleept.25 Verderop in dit proefschrift

zal het duidelijk worden dat er een moeilijk huwelijk bestaat tussen enerzijds de individuele

levensverzekeringen en de aanvullende pensioenen en anderzijds het huwelijksvermogens-

recht.26

8. De aanleiding van het voorontwerp van wet27 is voortgevloeid uit het voornemen van de

regering tot hervorming van het erfrecht. De regering kwam tot de constatatie dat men niet

eerst de erfrechtelijke gevolgen van het overlijden van een gehuwde persoon kan wijzigen en

21 Adv. RvS 9 oktober 2013, nr. 53.916/2 22 A. TURTELBOOM en H. CASMAN, “Geïntegreerde tekst van het voorontwerp van wet tot hervorming van diverse

bepalingen inzake het huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014, 205. 23 Zij vond dat het geleverde werk niet mocht verloren gaan en een basis diende te vormen voor verder

wetgevend werk, becommentariëring en analysering. (Zie A. TURTELBOOM en H. CASMAN, “Geïntegreerde tekst

van het voorontwerp van wet tot hervorming van diverse bepalingen inzake het huwelijksvermogensrecht”, TEP

2014, 205.) De memories van toelichting werden geïntegreerd in deze tekst ter bevordering van de lezing van de

geamendeerde teksten. Er wordt in het geïntegreerde voorontwerp een onderscheid gemaakt tussen drie

memories van toelichting: de memorie van toelichting bij wetsontwerp nr. 2998, de memorie van yoelichting bij

het voorontwerp van wet en de memorie van toelichting bij de gesuggereerde amenderingen van de minister van

Justitie. 24 Wetsontwerp tot wijziging van art. 301 van het Burgerlijk Wetboek en van diverse bepalingen inzake het

huwelijksvermogensrecht, in het bijzonder met betrekking tot de levensverzekering, de vergoedingsregelingen en

de gevolgen van de echtscheiding, Parl.St. Kamer 2012-13, nr. 53K2998/001, 3. 25 N. GEELHAND de MERXEM, “Het nieuwe huwelijksvermogensrecht: beschouwingen en amendementen bij

belangrijke hervormingen van de wet”, T.Not. 2013, (626) 628, nr.2; R. RABAIX, “Individuele levensverzekeringen

en aanvullende pensioenen in het nieuwe huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014, 273, nr.2. 26 T. ROOVERS, “Wetsontwerp tot wijziging van artikel 301 van het Burgerlijk wetboek en van diverse bepalingen

inzake het huwelijksvermogensrecht, in het bijzonder met betrekking tot de levensverzekering, de

vergoedingsregelingen en de gevolgen van de echtscheiding”, T.Not. 2013, 678; A. VAN ZANTBEEK, “De

levensverzekering, het successieplanningsinstrument bij uitstek?” in B. TILLEMAN, H. COUSY en A. VERBEKE (eds.),

Knelpunten kanscontracten, Antwerpen, Intersentia, 2004, (141) 145. 27 Memorie van toelichting bij het voorontwerp van wet tot wijziging van diverse bepalingen van het Burgerlijk

Wetboek inzake het huwelijksvermogensrecht, in het bijzonder met betrekking tot de gevolgen van het overlijden

van een van de echtgenoten, 1. (Zie bijlage) (Hierna verkort: memorie van toelichting bij het voorontwerp van

wet)

Page 13: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

6

pas daarna, de bepalingen inzake de huwelijksvermogensrechtelijke gevolgen van het

overlijden van een gehuwde persoon hervormen.28

28 Memorie van toelichting bij het voorontwerp van wet, 1. (Zie ook: H. CASMAN, “De nog (niet) verwezenlijkte

hervorming van het huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014, (178) 179.

Page 14: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

7

HOOFDSTUK 2. DE BESTAANDE REGELING: HET VERZEKERINGSRECHT

2.1.De individuele levensverzekering

2.1.1. De regeling voor de wet landverzekeringsovereenkomst

2.1.1.1. De regeling onder het oud huwelijksvermogensrecht

9. Bij gebrek aan duidelijke richtlijnen van de wetgever van 1874, geef ik een beknopt

overzicht van de toenmalige geldende regels betreffende het statuut van de

levensverzekering. Onder de Landverzekeringswet van 1874, was artikel 43 van deze wet

relevant. 29 Toen werd bepaald dat de sommen die bij het overlijden van de

verzekeringsnemer-verzekerde werden uitgekeerd, beschouwd werden als een eigen goed

van de begunstigde. De begunstiging was een toepassing van een derdenbeding. Deze

begunstiging werd gelijkgesteld met een onrechtstreekse schenking, omdat de wetgever van

1874 van het gedacht was, dat de premies en niet de verschuldigde sommen werden

geschonken. De wetgever kwam nog niet tot inzicht dat hij de kwestie van de premies kon

oplossen door middel van vergoedingen, zodat die uitsluitend gerelateerd werden aan het

erfrecht.30

2.1.1.2. De regeling onder de huwelijksvermogenswet van 1976

10. Bij wet van 1976 31 werd een onderscheid gemaakt tussen een persoonlijke levens-

verzekering en een levensverzekering die was afgesloten ten behoeve van een andere

echtgenoot. Deze twee individuele levensverzekeringen hadden toen elk hun eigen regeling.

Een uniforme regeling voor beiden ontbrak. De rode draad waarvan ik sprak in de inleiding,

komt hier tot uiting: ‘Hoe werd het statuut van de persoonlijke levensverzekering en de verzekering

afgesloten ten behoeve van een andere echtgenoot geregeld en welke vergoedingsregels golden toen?’

A. De persoonlijke levensverzekering

11. Voor deze individuele levensverzekering gold artikel 1400,7e BW.32 Dit artikel richtte zich

tot de zuivere levensverzekeringen, van niet gemengde aard33, beperkt tot de echtgenoot die

29 Artikel 43 wet 11 juni 1874 betreffende de verzekeringen, BS 14 juni 1874. (Hierna verkort: verzekeringswet) 30 F. BOUCKAERT, “De landverzekeringswet in verhouding tot het huwelijksvermogensrecht en erfrecht”, De Verz.

2005, (627) 628, nr.2. 31 Wet 14 juli 1976 betreffende de wederzijdse rechten en verplichtingen van echtgenoten en de huwelijks-

vermogensstelsels, BS 18 september 1976, 11.697. 32 Artikel 1400,7 BW: “Eigen zijn, ongeacht het tijdstip van verkrijging en behoudens vergoeding indien daartoe aanleiding

bestaat, de rechten verbonden aan een personenverzekering door de begunstigde zelf gesloten, die hij verkrijgt bij het

overlijden van zijn echtgenoot of na de ontbinding van het stelsel”. 33 Groepsverzekeringen en pensioensparen vielen dus buiten het toepassingsgebied. Voor deze gemengde

levensverzekeringen diende een ander pad bewandeld te worden. Men viel terug op artikel 1405, 4° BW. (Zie L.

DE SCHRIJVER, “Huwelijksvermogensrecht: groeps- en pensioenspaarverzekeringen” in A. WYLLEMAN (ed.), Rechts-

kroniek voor het notariaat. Deel 23, Brugge, die Keure, 2013, (51) 56-57, nr.9.)

Page 15: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

8

zowel de hoedanigheid bezat van verzekeringsnemer als van begunstigde. Het verzekerd

risico was het overlijden van de andere echtgenoot of de vervaldag die zich situeerde na de

ontbinding van het stelsel.34 Het overlijden van de andere echtgenoot is de logica zelve, als

basiskenmerk van de individuele levensverzekering. Het verzekerd voorval hangt namelijk

uitsluitend af van de menselijke levensduur.35 De vervaldag die lag na de ontbinding van het

gemeenschapsstelsel, valt samen met de situatie waarbij de verzekerde nog in leven is bij de

uitkering van het verzekeringskapitaal na de ontbinding van de gemeenschap.36

Laat ons terugblikken naar de patstelling die centraal staat in deze thesis: ‘Zijn de

verzekeringsprestaties eigen of gemeenschappelijk indien een in gemeenschap gehuwde echtgenoot 37

een levensverzekering afsluit met zichzelf als begunstigde?’ Ten tijde van de wet van 1976 ging

men ervan uit, dat de rechten op de verzekeringsprestaties eigen waren indien men in

aanraking kwam met de twee bovenstaande omschreven situaties. Dit werd verantwoord

doordat het kapitaal erop gericht was het persoonlijk belang te beschermen. Het recht op de

prestatie en de prestatie zelf vielen samen ingeval de vervaldag lag na de ontbinding van het

stelsel.38 Opvallend bestond er wel een dissociatie tussen het recht van begunstiging en de

begunstiging zelf, bij het verzekerde risico van overlijden van de echtgenoot van de

verzekeringsnemer. De echtgenoot-verzekeringsnemer, die tevens de begunstigde was, had

als enigste het recht om deze kapitalen te claimen. De uitgekeerde kapitalen daarentegen

vielen immers in het gemeenschappelijk dan wel het eigen vermogen van de begunstigde,

naargelang deze werden uitgekeerd tijdens het huwelijk, dan wel bij het overlijden.39

A contrario werd dus afgeleid dat: indien de prestaties werden uitgekeerd tijdens het

gemeenschapsstelsel, de levensverzekering werd beschouwd als een gemeenschappelijk

goed.40 Voor dit geval gold het nog tot op vandaag bestaande artikel 1405, 4° BW.41 (het

vermoeden van gemeenschappelijkheid) Deze basisregel van het huwelijksvermogensrecht

34 K. VANBEYLEN en G. DEBOODT, “Behoren (gemengde) levensverzekeringen tot het eigen of gemeenschappelijk

vermogen na het arrest van het Arbitragehof van 26/05/1999?” in A. VERBEKE, J.VERSTRAETE en L. WEYTS (eds.),

Facetten van het ondernemingsrecht: liber amoricum professor Frans Bouckaert, Leuven, Universitaire pers, 2000, (477)

478; W. PINTENS en P. VAN DEN ABEELE, “De levensverzekering in het familiaal vermogensrecht”, T.Not. 2006, 615,

nr.2. 35 P. VAN EESBEECK en L. VEREYCKEN, “Wat een notaris moet weten over levensverzekeringen en

beleggingsverzekeringen”, NFM 2009, (59) 61. 36 W. PINTENS en P. VAN DEN ABEELE, “De levensverzekering in het familiaal vermogensrecht”, T.Not. 2006, 615,

nr.2. 37 Voor het echtpaar gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen, gold artikel 43, lid 2 verzekeringswet.

(ingevoerd bij wet van 14 juli 1976, BS 18 september 1976). Hierin werd bepaald dat het kapitaal eigen was. Indien

de premies kennelijk overdreven waren, waren zij onderhevig aan inbreng en inkorting. 38 F. BOUCKAERT, “De landverzekeringswet in verhouding tot het huwelijksvermogensrecht en erfrecht”, De Verz.

2005, (627) 629, nr.3. 39 W. PINTENS en P. VAN DEN ABEELE, “De levensverzekering in het familiaal vermogensrecht”, T.Not. 2006, (615)

616, nr.2. 40 F. BOUCKAERT, “De landverzekeringswet in verhouding tot het huwelijksvermogensrecht en erfrecht”, De Verz.

2005, (627) 629, nr.3. 41 Artikel 1405, 4e BW: “Gemeenschappelijk zijn: alle goederen waarvan niet bewezen is dat zij aan een der echtgenoten

eigen zijn ingevolge enige wetsbepaling”.

Page 16: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

9

bepaalde het eigen dan wel gemeenschappelijk karakter van een persoonsverzekering.42

Naast het vermoeden, werd hun gemeenschappelijk karakter ook verantwoord door hun

situering binnen de achtergrond van het vermogensbeheer van het gemeenschappelijk

vermogen.43

12. Zoals het toenmalige artikel 1400, 7e BW het hard maakte, was slechts vergoeding

verschuldigd ‘indien daartoe de aanleiding bestond.’ Dit betekende dat verzekeringspremies

betaald werden met gemeenschapsgelden ter verwerving van een eigen goed.44 De wetgever

had wel voorzien in een nuance op deze vergoedingsregeling in het toenmalige artikel 43, lid

3 van de verzekeringswet van 11 juni 1874. 45 Hij besloot tot dit derde lid, omdat de

vergoedingsregel in artikel 1400, 7e BW er toe zou leiden dat de echtgenoot-

verzekeringsnemer jarenlang het bedrag van de betaalde premies, ten laste genomen door de

gemeenschap, aan het gemeenschappelijk vermogen zal moeten vergoeden. Dit zou het

bekomen voordeel van de levensverzekering volledig teniet doen.46 Hier werd de basis

gelegd voor het criterium van de kennelijk overdreven betaalde premies.47 Indien, de door

het gemeenschappelijk vermogen ten laste genomen premies, als redelijk werden ervaren,

was de echtgenoot-verzekeringsnemer geen vergoeding verschuldigd aan het gemeen-

schappelijk vermogen. In die periode stond de verzorgingsgedachte centraal, waarbij de kost

besteed aan een levensverzekering beschouwd werd als een normale last.48

B. De levensverzekering ten behoeve van de andere echtgenoot

13. De levensverzekering ten behoeve van de andere echtgenoot was een toepassing van een

derdenbeding, overeenkomstig artikel 1121 BW. Het verzekerd voorval lag hier in het

vooroverlijden van de in gemeenschap van goederen gehuwde echtgenoot-verzekerings-

nemer.49

14. Deze levensverzekering was een onrechtstreekse schenking, indien men voldeed aan de

intentievoorwaarde, een bestaansvoorwaarde om te kunnen spreken van een derdenbeding,

conform artikel 1121 BW. Er kon dus geen sprake zijn van een vermogensverschuiving

42 W. PINTENS en P. VAN DEN ABEELE, “De levensverzekering in het familiaal vermogensrecht”, T.Not. 2006, (615)

615-616, nr.2. 43 F. BOUCKAERT, “De landverzekeringswet in verhouding tot het huwelijksvermogensrecht en erfrecht”, De Verz.

2005, (627) 629, nr. 3. 44 W. PINTENS en P. VAN DEN ABEELE, “De levensverzekering in het familiaal vermogensrecht”, T.Not. 2006, (615)

616, nr. 3. 45 Artikel 43, lid 3 Verzekeringswet van 11 juni 1874: “De begunstigde echtgenoot werd vrijgesteld van vergoeding aan

het gemeenschappelijk vermogen op grond van de premiebetalingen, tenzij die kennelijk overdreven waren, gelet op de

mogelijkheden van de verzekeringsnemer”. 46 W. PINTENS en P. VAN DEN ABEELE, “De levensverzekering in het familiaal vermogensrecht”, T.Not. 2006, (615)

616, nr. 3 47 Infra nr. 25 e.v. 48 F. BOUCKAERT, “De landverzekeringswet in verhouding tot het huwelijksvermogensrecht en erfrecht”, De Verz.

2005, (627) 629, nr. 3. 49 W. PINTENS en P. VAN DEN ABEELE, “De levensverzekering in het familiaal vermogensrecht”, T.Not. 2006, (615)

616, nr. 4.

Page 17: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

10

zonder oorzaak. Bijgevolg was er geen vergoeding verschuldigd, bij afwezigheid van een

tegenprestatie van de begunstigde.50

2.1.2. De wet landverzekeringsovereenkomst

-De ratio legis van de wet landverzekeringsovereenkomst?

15. Het huwelijksvermogensrechtelijk statuut van individuele levensverzekeringen is tot op

heden nog steeds geregeld in de artikelen 127 en 128 WLVO. De wetgever van 1992 riep deze

artikelen in het leven, ter vervanging van de regeling van de wet van 1976 en ter opheffing

van artikel 43 van de verzekeringswet van 1874, omdat dit een beperkte regeling was. De

grootste oorzaak van deze beperkte regeling, was haar gedifferentieerdheid.51 Er bestond

namelijk geen uniforme regeling voor zuivere levensverzekeringen en levensverzekeringen

van gemengde aard. Hier speelde de wetgever op in met de invoering van artikel 127

WLVO.52

De wetgever van 1992 wou met de invoering van de bepalingen 127 en 128 WLVO “een einde

maken aan de twijfels die onder de gelding van de Wet van 1874 opkwamen”.53 De wetgever was

vaag wat hieronder diende te worden begrepen. Wat wel zeker was, was dat de

verzekeringsmaatschappijen volgens de wetgever de grootste dupe waren van deze twijfels.

Het gevaar van onenigheid zat in een klein hoekje wat betreft de vraag aan welke echtgenoot

de verzekeringskantoren prestaties mochten uitkeren en dergelijke meer.54 Daarom speelde

men met de invoering van de toenmalige artikelen 127 en 128 WLVO voornamelijk in op de

belangen van de verzekeringsmaatschappijen.55 Nadelig hieraan was dat de wetgever de

concrete gevolgen voor de echtgenoten over het hoofd zag.56

50 W. PINTENS en P. VAN DEN ABEELE, “De levensverzekering in het familiaal vermogensrecht”, T.Not. 2006, (615)

615-616, nr. 4. 51 R. BARBAIX en N. CARETTE, “Familiaal vermogensrechtelijke aspecten van begunstiging bij levensverzekering”

in N. CARETTE (ed.), Begunstiging bij levensverzekering, Antwerpen, Intersentia, 2013, (49) 82, nr. 36. 52 Infra nr. 20. 53 W. PINTENS, S. MOSSELMANS en C. DECLERCK, Praktijkboek familiaal vermogensrecht, I/1, Antwerpen, Intersentia,

2009, 54; Memorie van toelichting bij wetsontwerp op de landverzekeringsovereenkomst, Parl.St. Kamer 1990-

1991, nr. 47K1586/001, 104. 54 N. TORFS, “De levensverzekering en het familiaal vermogensrecht. Het gelijkheidsbeginsel geschonden”, T.Not.

2000, 230. 55 B. DUBUISSON, “Les nouveaux produits d’assurance vie face au droit. La fin des privilèges?”, TBBR 1997, (342)

345-348; L. DE SCHRIJVER, “Huwelijksvermogensrecht: groeps – en pensioenspaarverzekeringen” in A. WYLLEMAN

(ed.), Rechtskroniek voor het Notariaat. Deel 23, Brugge, die Keure, 2013, (51) 58, nr. 13.

In de memorie van toelichting werd niet vermeld dat de artikelen 127 en 128 WLVO op verzoek waren van de

verzekeringsmaatschappijen en dat zij hiermee de discussies omtrent de persoon aan wie uitbetaald kon worden

wouden beëindigen. (Zie hierover: F. BUYSSENS, “De comeback van het huwelijksvermogensrecht in de wereld

van de persoonsverzekeringen”(noot onder Arbitragehof van 26 mei 1999), EJ 2000, (25) 27, nr.5. 56 Infra nr. 33 e.v.

Page 18: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

11

2.1.2.1. De bespreking van artikel 127 wet landverzekeringsovereenkomst

16. Opvallend is dat de wetgever artikel 1400, 7e BW laat voortbestaan naast de artikelen

127-128 WLVO. De oude regeling heeft haar sporen dus nagelaten in onze hedendaagse

wetgeving. Bijgevolg werd de impliciete afschaffing van artikel 1400, 7e BW algemeen

aanvaard. Dit artikel kon immers niet meer toegepast worden, aangezien artikel 127 WLVO

i.t.t. artikel 1400, 7e BW, niet alleen het recht, maar ook de kapitalen van de begunstigde

eigen verklaarde.57

A. Personeel toepassingsgebied

17. Artikel 127 WLVO is uitsluitend van toepassing op echtgenoten die gehuwd zijn onder

het wettelijk stelsel. Dit zijn zowel de echtgenoten die gehuwd zijn zonder een

huwelijkscontract, als de echtgenoten die gehuwd zijn met een huwelijkscontract, maar die

prefereerden voor het wettelijk stelsel.

18. De volgende huwelijksvermogensstelsels zijn uitgesloten van het toepassingsgebied: het

stelsel van algehele gemeenschap, het stelsel van scheiding van goederen. 58 Voor deze

stelsels wordt het statuut van de levensverzekering geregeld volgens de principes die eigen

zijn aan hun stelsel.59 Evenmin vallen de wettelijke als feitelijke samenwonende partners

onder het toepassingsgebied.

B. De verschillende hypotheses

19. Artikel 127 WLVO speelt dus in op de problematiek die voorheen bestond en werkt een

uniforme regeling uit, voor zowel de levensverzekering die een echtgenoot afsluit in zijn

voordeel, als de levensverzekering die hij afsluit ten gunste van de andere echtgenoot.

20. Artikel 127 WLVO geldt, ongeacht het type levensverzekering.60 Artikel 127 is vooreerst

een regel die men gestipuleerd heeft voor zowel de zuivere als de gemengde

levensverzekeringen. Wanneer men van een zuivere levensverzekering spreekt, zal men het

hebben over een levensverzekering bij leven of overlijden. Bij een gemengde levens-

verzekering is het verzekerde risico zowel leven als overlijden.61

57 F. BOUCKAERT, “De landverzekeringswet in verhouding tot het huwelijksvermogensrecht en erfrecht”, De Verz.

2005, (627) 631, nr.7; Infra nr. 24. 58 N. TORFS, “Commentaar bij artikel 127 Wet Landverzekeringsovereenkomst” in Comm.Verz., Mechelen, Kluwer,

2012, losbl., 65-66. 59 K. TERMOTE, “Discriminatie bij levensverzekeringen tussen echtgenoten”(noot onder Arbitragehof 26 mei 1999),

TBH 1999, (851) 852.

De artikelen 129 WLVO e.v. zijn van toepassing op echtgenoten die uit de echt of van tafel en bed zijn

gescheiden, op het ogenblik dat de prestaties opeisbaar worden. Zie W. PINTENS en P. VAN DEN ABEELE, “De

levensverzekering in het familiaal vermogensrecht”, T.Not. 2006, (615) 617. 60 A. VANDEWIELE en B. MEESTERS, “De levensverzekering in het notariaat”, NFM 2008, (241) 247. 61 L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, V, De persoonsverzekeringen, Antwerpen,

Intersentia, 2008, 553.

Page 19: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

12

De wetgever van 1992 wou hiermee, zoals reeds gezegd alle soorten levensverzekeringen

uniform behandelen wat betreft hun plaats in de activa in een gemeenschapsstelsel. Hij

verklaarde dit aan de hand van een onveranderlijk kenmerk die een levensverzekering

vertoont, in het bijzonder de menselijke levensduur die samenhangt met de realisatie van het

verzekerd risico.62

21. Ook de context waarbinnen een levensverzekering is afgesloten, is conform artikel 127

WVLO irrelevant. Zij geldt niet alleen voor de zuivere levensverzekering, maar tevens voor

een levensverzekering die is afgesloten als schuldsaldoverzekering in het kader van een

financiering, als voor de levensverzekering die de facto als belegging dienst doet.63

C. Tijdstip van uitkering

22. Wat het tijdstip van uitkering van de prestatie betreft zet de wetgever een andere trend.

Het tijdstip van uitkering speelt in deze regeling geen rol meer. Het is irrelevant of de

prestatie wordt uitgekeerd tijdens of na de ontbinding van de huwgemeenschap, of het

contract voor of na het huwelijk wordt gesloten, de prestatie wordt steeds als eigen

beschouwd.64

De wetgever schuift het vermoeden van gemeenschappelijkheid65 terzijde. Het is vreemd dat

de wetgever verzekeringsprestaties steeds als eigen beschouwd, aangezien de

verzekeringsprestaties die worden uitgekeerd bij leven en tijdens het huwelijk, de facto zijn

opgebouwd door middel van besparingen.66

D. Statuut van de individuele levensverzekering

23. Laat ons terugblikken op de onderzoeksvraag die centraal staat in dit werkstuk: ‘Zijn de

verzekeringsprestaties verbonden aan de levensverzekering, die door een in gemeenschap gehuwde

verzekeringsnemer wordt afgesloten voor zichzelf of ten behoeve van de andere echtgenoot, eigen of

gemeenschappelijk in het licht van artikel 127 WLVO?’

Artikel 127 WLVO vertrekt van het uitgangspunt dat de levensverzekering afgesloten in een

gemeenschapsstelsel een eigen goed is van de begunstigde echtgenoot.

62 W. PINTENS, S. MOSSELMANS en C. DECLERCK, Praktijkboek familiaal vermogensrecht, I/1, Antwerpen, Intersentia,

2009, 51. 63 N. TORFS, “Commentaar bij artikel 127 Wet Landverzekeringsovereenkomst” in Comm.Verz., Mechelen, Kluwer,

2012, losbl., 67. 64 W. PINTENS en P. VAN DEN ABEELE, “De levensverzekering in het familiaal vermogensrecht”, T.Not. 2006, (615)

617, nr.6. 65 Artikel 1405, 4e BW 66 B. DUBUISSON, “Les nouveaux produits d’assurance-vie face au droit. La fin des privilèges?”, TBBR 1997, (342)

346-347; F. BOUCKAERT, “De landverzekeringswet in verhouding tot het huwelijksvermogensrecht en erfrecht”, De

Verz. 2005, (627) 631, nr.7; F. BUYSSENS, “De comeback van het huwelijksvermogensrecht in de wereld van de

persoonsverzekeringen”(noot onder Arbitragehof van 26 mei 1999), EJ 2000, (25) 27-28, nr.5.

Page 20: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

13

In beginsel dient alles wat met gemeenschapsgelden is verworven, ten goede te komen aan

het gemeenschappelijk vermogen.67 De wet wijkt van dit principe af, vooreerst in de situatie

waarin de echtgenoot-verzekeringsnemer, de mede-echtgenoot aanduidt als begunstigde. De

echtgenoot-begunstigde zal een eigen goed verwerven aan de hand van gemeenschaps-

gelden. Er kan slechts een wettelijke afwijking in het leven worden geroepen, in de mate

hiervoor een redelijke verantwoording bestaat. Hier bestond de verantwoording in het

toekennen van een exclusief voordeel aan de langstlevende echtgenoot. Vermeden moest

worden, dat de langstlevende echtgenoot bij overlijden van de verzekeringsnemer de

ontvangen uitkering zou moeten delen met diens erfgenamen.68 Over het andere geval,

waarbij de echtgenoot-verzekeringsnemer zichzelf aanstelt als begunstigde van een

levensverzekering, is het minder duidelijk waarom het voordeel dat hij zal verwerven

gekwalificeerd wordt als een eigen goed. De wetgever lichtte zijn redenering niet toe.

CASMAN 69 kan uitsluitend concluderen dat het de bedoeling van de wetgever was om

dergelijke afwijking in de wet in te voeren.

E. De terminologie

24. Artikel 127 WLVO spreekt uitsluitend over de aanspraken ontleend aan de

levensverzekering. Een wettelijke definiëring van de term ‘aanspraken’ ontbreekt. Er bestaat

geen eensgezindheid aangaande de sluitende betekenis van dit begrip. De Franse tekst laat

zowel de vermogenswaarde als de formele vorderingsrechten vallen onder de term

verzekeringsaanspraken. Men vraagt zich nu af of dit ook zo kan begrepen worden onder de

Nederlandse tekst. 70 Er wordt een beroep gedaan op artikel 1400.7 BW voor het

beantwoorden van deze vraag. In dit artikel spreekt men van ‘de rechten verbonden aan een

persoonsverzekering’. Men pleit bijgevolg voor een zo ruim mogelijke interpretatie van het

begrip ‘aanspraken’. Zowel de formele vorderingsrechten als de vermogenswaarde wil men

onder de term aanspraken laten vallen. Andere funderingen worden gevonden in de

voorbereidende werken, waar gesproken wordt van ‘een eigen goed’ van de begunstigde

echtgenoot. 71 Tot slot spreekt men in de titel gegeven aan artikel 127 WLVO van

‘verzekeringsprestaties’, let op het meervoud van prestaties.

67 H. CASMAN, “Levensverzekeringen, groepsverzekeringen en het familiaal vermogensrecht”, T.Verz 2012, (308)

316. 68 H. CASMAN, “Levensverzekeringen, groepsverzekeringen en het familiaal vermogensrecht”, T.Verz 2012, (308)

316. 69 H. CASMAN, “Levensverzekeringen, groepsverzekeringen en het familiaal vermogensrecht”, T.Verz 2012, (308)

316. 70 N. TORFS, “Commentaar bij artikel 127 Wet Landverzekeringsovereenkomst” in Comm.Verz., Mechelen, Kluwer,

2012, losbl., 65-66. 71 Memorie van toelichting bij wetsontwerp op de landverzekeringsovereenkomst, Parl.St. Kamer 1990-91, nr.

47K1586/001, 104.

Page 21: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

14

2.1.2.2. De bespreking van artikel 128 wet landverzekeringsovereenkomst

25. Artikel 128 WLVO bepaalt dat slechts een vergoeding verschuldigd is aan het

gemeenschappelijk vermogen, voor zover de premies betaalt met gemeenschapsgelden,

kennelijk de mogelijkheden te boven gaan van het gemeenschappelijk vermogen.

Simplistisch vertaalt betekent dit, dat er in beginsel geen vergoeding verschuldigd is aan het

gemeenschappelijk vermogen, uitgezonderd72 het geval dat de premies kennelijk overdreven

zijn, rekening houdend met de mogelijkheden van de gemeenschappelijk vermogen. Dit was

een keerpunt in vergelijking met de oude verzekeringswet waar geen beperking gold voor

de omvang van de vergoeding.

A. Het criterium van het kennelijk te boven gaan

26. Allereerst wil ik nagaan wat begrepen moet worden onder het criterium: ‘kennelijk te

boven gaan’. Wat is de maatstaf voor ‘het kennelijk te boven gaan?’ Artikel 128 WLVO neemt

alle gemeenschapsinkomsten in aanmerking en het referentiepunt wordt gebaseerd op het

budget van het gemiddeld gezin in dezelfde socioprofessionele categorie.73 ‘Kennelijk te

boven gaan’ houdt volgens VIEUJEAN verband met de situatie, waarbij de verzekerings-

nemer, meer uit het gemeenschappelijk vermogen heeft genomen dan redelijk is om voor

hem of zijn echtgenote te voorzien in een welstellende oude dag.74

B. Wie is vergoeding verschuldigd?

27. Vervolgens is het van belang wie vergoeding zal verschuldigd zijn, indien de toepassing

van het criterium van het kennelijk te boven gaan zich verwezenlijkt.75 Er ontbreekt op dit

vlak een expliciete uitgetekende regeling door de wetgever. Er dient een onderscheid te

worden gemaakt tussen twee situaties. De eerste is deze van de echtgenoot-

verzekeringsnemer die tevens de begunstigde is van de levensverzekering. Bij de tweede

situatie sluit de echtgenoot-verzekeringsnemer een levensverzekering af ten gunste van zijn

mede-echtgenoot.

28. Indien het uitzonderingsgeval van toepassing is en de echtgenoot-verzekeringsnemer

tevens de begunstigde is van de levensverzekering, zal een vergoeding betaald moeten

worden uit zijn eigen vermogen aan het gemeenschappelijk vermogen.76 Daarentegen indien

72 De wetgever wil met het woordje ‘voor zover’ beklemtonen in het artikel 128 WLVO, dat uitsluitend

vergoeding verschuldigd is ten belope van het kennelijk overdreven gedeelte van de premies betaalt met

gemeenschapsgelden. (Zie: A. VANDEWIELE en B. MEESTERS, “De levensverzekering in het notariaat”, NFM 2008,

(241) 245.) 73 W. PINTENS en P. VAN DEN ABEELE, “De levensverzekering in het familiaal vermogensrecht”, T.Not. 2006, (615)

618, nr.9. 74 E. VIEUJEAN, “Assurance sur la vie et communauté” in J.-L. JEGHERS en J.-P. BOURS (ed.) , Les contrats entre époux,

Brussel, Bruylant, 1995, (349) 359. 75 Hierna wordt gesproken van het uitzonderingsgeval. (Infra nr. 28.) 76 N. TORFS, “Commentaar bij artikel 128 Wet Landverzekeringsovereenkomst” in Comm.Verz., Mechelen, Kluwer,

2012, losbl., 91.

Page 22: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

15

het uitzonderingsgeval niet van toepassing is, zal geen vergoeding verschuldigd zijn aan het

gemeenschappelijk vermogen. Dit betekent dat de echtgenoot-verzekeringsnemer gehuwd

onder het gemeenschapsstelsel een eigen spaarpotje kan opbouwen op kosten van het

gemeenschappelijk vermogen. Een levensverzekering afsluiten als echtgenoot en

tegelijkertijd de hoedanigheid van begunstigde bezitten, kan dus heel wat voordelen

opleveren, zonder dat men veel moeite moet verrichten om zich te verrijken. Makkelijk geld

verdiend zou ik zeggen. In de rechtsleer77 wordt geargumenteerd dat de afwezigheid van

een vergoedingsplicht indruist tegen de basisbeginselen van het huwelijksvermogensrecht.78

- Waar zat de wetgever met zijn gedachten?

29. De wetgever aanzag de levensverzekering als een instrument van vermogensplanning,

een voorzorgsmaatregel79 waarmee hij de echtgenoot-begunstigde wou veilig stellen doordat

deze laatste een spaarpotje kon opbouwen indien bijvoorbeeld het risico van overlijden van

een echtgenoot zich zou verwezenlijken. Er kon geen sprake zijn van een vermogens-

verschuiving zonder oorzaak, want ‘de oorzaak’ was de verzorgingsplicht tussen echt-

genoten.80 De gedachtegang van de wetgever is in het licht van de hedendaagse praktijk

verouderd. De levensverzekering is een gewone vorm van sparen geworden. 81,82

30. DUBUISSON83 had al een sterk uitgesproken mening in 1997 dat er een ongeoorloofde

discriminatie bestond tussen echtgenoten gehuwd met gemeenschap van goederen,

naargelang ze hun spaarverrichtingen realiseren via levensverzekeringen of niet. Het heeft

nog twee jaar geduurd, vooraleer deze kritische visie het voorwerp uitmaakte van een

prejudiciële vraag voor het toenmalige Arbitragehof.84

31. Laat ons nu het tweede geval bekijken, van de echtgenoot-verzekeringsnemer die de

andere echtgenoot aanwijst als begunstigde van de levensverzekering. Deze situatie is best

wel opmerkelijk, aangezien er geen eensgezindheid bestaat welk vermogen vergoedings-

plichtig is voor het kennelijke overdreven gedeelte: het eigen vermogen van de echtgenoot-

verzekeringsnemer (betaalde de verzekeringspremies met gemeenschapsgelden) of het eigen

77 R. BARBAIX en N. CARETTE, “Familiaalvermogensrechtelijke aspecten van begunstiging bij levensverzekering” in

N. CARETTE (ed.), Begunstiging bij levensverzekering, Antwerpen, Intersentia, 2013, (49) 82, nr.36. 78 De basisregel is namelijk dat een goed het statuut volgt waarmee het gefinancierd is. Wordt een goed

gefinancierd met gemeenschapsgelden, dan wordt het nieuw verworven goed een gemeenschappelijk goed. 79 N. TORFS, “De levensverzekering en het huwelijksvermogensrecht. Het gelijkheidsbeginsel geschonden”, T.Not.

2000, (230) 231. 80 N. TORFS, “Commentaar bij artikel 128 Wet Landverzekeringsovereenkomst” in Comm.Verz., Mechelen, Kluwer,

2012, losbl., 91. 81 N. TORFS, “De levensverzekering en het huwelijksvermogensrecht. Het gelijkheidsbeginsel geschonden”, T.Not.

2000, (230) 231. 82 Levensverzekeringen genieten een gunstregime op burgerrechtelijk vlak. Het kan niet ontkend worden dat

spaarverzekeringen een dergelijk gunstregime niet kunnen genieten. Infra nr. 33 e.v. 83 B. DUBUISSON, “Les nouveaux produits d’assurance vie face au droit. La fin des privilèges?”, TBBR 1997, (342)

345-348. 84 Arbitragehof 26 mei 1999, nr. 54/99, BS 18 augustus 1999, 30.783.

Page 23: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

16

vermogen van de echtgenoot-begunstigde (verkrijgt een eigen goed). 85 Onder de oude

verzekeringswet86 daarentegen, bestond er meer unanimiteit.

Laat ons eerst kijken of de echtgenoot-begunstigde vergoedingsplichtig is. Ten belope van de

kennelijk overdreven betaalde premies uit het gemeenschappelijk vermogen, past men

opnieuw het identieke principe toe, men gaat na of de vermogensverschuiving een oorzaak

heeft. Hier is de verzorgingsplicht tussen echtgenoten niet de oorzaak, zoals uiteengezet bij

het eerste geval. De vraag stelt zich of een andere oorzaak de vermogensverschuiving kan

verklaren. Auteur TORFS87 is hiervan overtuigd en verdedigt in zijn bijdrage de volgende

oorzaak, namelijk de schenking. Deze oorzaak verantwoordt waarom de echtgenoot-

begunstigde geen vergoeding zal verschuldigd zijn.

En de echtgenoot-verzekeringsnemer? De echtgenoot-verzekeringnemer zal evenmin

vergoedingsplichtig zijn, voor de kennelijk overdreven premies die betaald werden met

gemeenschapsgelden. Er kan immers geen wettelijke basis gevonden worden, die dit

uitgangspunt staaft. Noch artikel 1407,3 BW88, noch artikel 1432 BW89 kan als wettelijke basis

worden aangenomen.90

32. Concluderend zal er strikt juridisch-technisch gezien, geen van beiden vanuit deze

redeneringen een vergoeding verschuldigd zijn. Toch bestaat er een overheersende opvatting

in de rechtsleer91 waarbij men de echtgenoot-begunstigde vergoedingsplichtig stelt, voor het

kennelijk overdreven gedeelte van de premies.

85 A. VANDEWIELE en B. MEESTERS, “De levensverzekering in het notariaat”, NFM 2008, (241) 244. 86 Artikel 43, lid 3 verzekeringswet: “Ingeval de echtgenoten gehuwd waren onder een stelsel van gemeenschap van

goederen is, ook al is het kapitaal of de rente eigendom van de begunstigde echtgenoot, geen vergoeding verschuldigd aan het

gemeenschappelijk vermogen uit hoofde van de storingen gedaan door de verzekerde, tenzij die kennelijk overdreven zijn,

gelet op de mogelijkheden van de verzekeringsnemer”.

Het is expliciet bepaald in dit artikel, dat er in casu geen vergoeding verschuldigd was. 87 N. TORFS, “Commentaar bij artikel 128 Wet Landverzekeringsovereenkomst” in Comm.Verz., Mechelen, Kluwer,

2012, losbl. 91-92. 88 Artikel 1407, 3e BW: “De schulden behorende tot een door een der echtgenoten uitgeoefend beroep dat hem verboden is

krachtens artikel 216, of ontstaan uit handelingen die een der echtgenoten niet mocht verrichten zonder de medewerking van

de andere echtgenoot of zonder rechterlijke machtiging”. 89 Artikel 1432 BW: “Elk der echtgenoten is vergoeding verschuldigd ten belope van de bedragen die hij uit het

gemeenschappelijk vermogen heeft opgenomen om een eigen schuld te voldoen en in het algemeen, telkens als hij persoonlijk

voordeel heeft getrokken uit het gemeenschappelijk vermogen”. 90 Geopperd zou kunnen worden dat de echtgenoot-verzekeringsnemer, de kennelijk overdreven premies die hij

betaalde met gemeenschapsgelden, ten zijne laste neemt als een eigen schuld, conform artikel 1407, 3e BW. Dit is

een negatieve piste, aangezien de echtgenoot-begunstigde conform artikel 1419, lid 2 BW geen toestemming moet

geven bij giften aan de langstlevende. Evenmin biedt artikel 1432 BW een uitweg, aangezien de echtgenoot-

verzekeringsnemer geen persoonlijk voordeel zal trekken uit het gemeenschappelijk vermogen. 91 TORFS is ervan overtuigd, dat de vergoedingsplicht van de echtgenoot-begunstigde aansluit bij de bedoeling

van de wetgever. De wet maakt immers geen onderscheid tussen de levensverzekering afgesloten in eigen

voordeel en deze afgesloten ten voordele van de andere echtgenoot. Ook meent hij steun te vinden voor zijn

redenering in de parlementaire voorbereidingsstukken van de WLVO. (Zie N. TORFS, “Commentaar bij artikel

128 Wet Landverzekeringsovereenkomst” in Comm.Verz., Mechelen, Kluwer, 2012, losbl., 94.)

Page 24: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

17

2.1.2.3. Rechtspraak: arrest van het Arbitragehof van 26 mei 199992

33. Dit arrest van het toenmalige Arbitragehof zorgde voor een keerpunt van de kwalificatie

van het statuut van de individuele levensverzekering.

A. Feiten

34. De betwisting in casu betrof de aard van het kapitaal van een gemengde levens-

verzekering onderschreven door een echtgenoot met zichzelf als begunstigde, als waarborg

voor de terugbetaling van een lening. Het echtpaar sloot deze lening af met als streefdoel: de

gezamenlijke verwerving van een landbouwbedrijf. De levensverzekerings-premies werden

betaald met gemeenschapsgelden (o.a. met de opbrengsten van de landbouwexploitatie). De

echtgenoot kreeg na de terugbetaling van de lening en op de leeftijd van 65 jaar een kapitaal

uitgekeerd, een eigen goed van de man conform artikel 127 WLVO. Door echtelijke

moeilijkheden draaide het huwelijk uit op een echtscheiding. De vrouw startte een

procedure op bij de vrederechter te Namen en eiste dat het kapitaal gekwalificeerd werd als

een gemeenschappelijk goed.93

B. Prejudiciële vragen

35. Vooraleer de vrederechter uitspraak kon doen in de zaak, stelde hij drie prejudiciële

vragen aan het Abritragehof.94 De vrederechter wou weten of de artikelen 127 en 128 WLVO

de toets aan het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel zouden doorstaan.

36. In een eerste prejudiciële vraag vroeg de vrederechter of de artikelen 127 en 128 WLVO

geen discriminatie veroorzaken tussen echtgenoten in casu omdat zij geen onderscheid

maken tussen de klassieke levensverzekering wegens overlijden en de gemengde

levensverzekering die een kapitaal oplevert ten gunste van één echtgenoot op een ogenblik

dat het gemeenschapsstelsel nog niet is ontbonden. Vervolgens vroeg de vrederechter of er

geen discriminatie bestaat tussen echtgenoten, wanneer de ene echtgenoot die in beginsel

niet vorderingsgerechtigd is (zolang de betaalde premies de mogelijkheid niet te boven gaan)

ten opzichte van de mede-echtgenoot die op kosten van het gemeenschappelijk spaargeld

een eigen goed verwerft. Tot slot vroeg hij zich af of de rechten die voortvloeien uit de

verschillende regeling van artikel 127-128 WLVO respectievelijk voor en na de

inwerkingtreding van de nieuwe wet niet in strijd zijn met het gelijkheidsbeginsel.

93 Vred. Namen 30 april 1998, Div. Act. 1998, 108. 94 W. PINTENS en S. MOSSELMANS en C. DECLERCK, Praktijkboek familiaal vermogensrecht, I/1, Antwerpen, Intersentia,

2009, 49.

Page 25: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

18

C. De memories

- De memorie van de eisende partij95

37. Ter argumentering van de eerste prejudiciële vraag verweet zij de wetgever van 1992 dat

deze geen onderscheid maakte tussen de klassieke levensverzekering en de gemengde

levensverzekering, die de goede afloop van terugbetaling van gemeenschappelijke leningen

garandeert en een kapitaal oplevert bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar, waar

uitsluitend haar man de voordelen van opstrijkte. Er was een groot verschil volgens haar

tussen beide soorten van levensverzekeringen. Bij een klassieke levensverzekering vond zij

het logisch dat deze bestempeld werd als een eigen goed, aangezien dit type van

levensverzekering net is afgesloten met het oog op de toekomstige ontbinding van de

gemeenschap door het overlijden. Daarentegen was er ten tijde van de uitkering van het

kapitaal van deze gemengde levensverzekering in casu, geen sprake van een ontbinding van

het stelsel. Bovendien argumenteerde zij dat het voordeel van het kapitaal haar

levensstandaard beïnvloedde, zij staafde dit door te verwijzen naar artikel 1408 BW.96 De

verzekeringspremies die werden betaald met gemeenschapsgelden, vormen een schuld ten

behoeve van de huishouding. Het is een gemeenschappelijke schuld, dus dient het

uitgekeerde kapitaal bijgevolg ook gemeenschappelijk te zijn.

Ter argumentering van de tweede prejudiciële vraag, stelde zij dat de artikelen 127 en 128

WLVO haaks stonden op de logica van het gemeenschapsstelsel. Een voordeel werd

toegekend aan haar man, dat hij opbouwde op basis van gemeenschappelijke spaargelden

tijdens het huwelijk.

Ter staving van de laatste prejudiciële vraag argumenteerde zij dat er wel een mogelijkheid

tot vergoeding bestond onder de oude verzekeringswet.

- De memorie van de ministerraad97

38. De ministerraad verweerde zich in haar memorie als volgt; ter staving van de eerste

prejudiciële vraag was zij van mening dat er geen onderscheid diende te worden gemaakt

tussen bovenstaande types van levensverzekeringen. Het beantwoorde aan de ratio legis van

de WLVO van 1992, door te stellen dat de wetgever zich niet heeft schuldig gemaakt aan

95 W. PINTENS en S. MOSSELMANS en C. DECLERCK, Praktijkboek familiaal vermogensrecht, I/1, Antwerpen, Intersentia,

2009, 49-51. 96 Artikel 1408 BW: “Gemeenschappelijk zijn :

- de schulden aangegaan door beide echtgenoten, gezamenlijk of hoofdelijk;

- de schulden aangegaan door een der echtgenoten ten behoeve van de huishouding en de opvoeding van de kinderen;

- de schulden door een der echtgenoten aangegaan in het belang van het gemeenschappelijk vermogen;

- de schulden ten laste van giften, aan de twee echtgenoten gezamenlijk of aan een van hen gedaan onder beding dat de

gegeven of vermaakte goederen gemeenschappelijk zullen zijn;

- de interesten die een bijzaak vormen van de eigen schulden van een der echtgenoten;

- de onderhoudsschulden jegens bloedverwanten in de nederdalende lijn van een der echtgenoten;

- de schulden waarvan niet bewezen is dat zij aan een der echtgenoten eigen zijn ingevolge enige wetsbepaling.” 97 W. PINTENS en S. MOSSELMANS en C. DECLERCK, Praktijkboek familiaal vermogensrecht, I/1, Antwerpen, Intersentia,

2009, 49.

Page 26: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

19

onevenredig getroffen maatregelen met de wet van 1992, op grond van de aard en de

doelstelling van een levensverzekeringscontract.

Ter argumentering van de tweede prejudiciële vraag, meenden zij dat de artikelen niet haaks

stonden op de logica van het gemeenschapsstelsel. Ten eerste aanzagen zij de betaling van de

verzekeringspremies door de gemeenschap als een schenking aan de echtgenoot zodat geen

vergoeding verschuldigd was. Dit ongeacht het tijdstip. Ten tweede argumenteerden zij dat

in het huwelijkscontract wel een vergoedingsregeling kon opgenomen worden voor de door

de gemeenschap betaalde premies die (niet) buitensporig waren. Gezien dit niet was

gebeurd in casu, vermoedde zij de instemming van de andere echtgenoot.

Ter argumentering van de laatste prejudiciële vraag, kon er volgens hen geen automatische

schending van het gelijkheidsbeginsel en het non-discriminatiebeginsel voorliggen, door de

omstandigheid dat een nieuwe wet voor sommige personen minder gunstig is dan de

vroegere wetgeving.

D. De uitspraak

39. Het Hof kwam tot de vaststelling dat de artikelen 127 en 128 WLVO onverenigbaar

waren met het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel doordat zij tot gevolg hadden dat: “In geval

van een gemengde levensverzekering aangegaan door een echtgenoot gehuwd onder een

gemeenschapsstelsel, in eigen voordeel, waarvoor de premies betaald zijn met gemeenschapsgelden, het

kapitaal eigen is en slechts recht heeft op vergoeding indien de ten laste van het gemeenschappelijk

vermogen gedane premiebetalingen kennelijk de mogelijkheden van dat vermogen te boven gaan.”98

40. Zij verzette zich tegen de theorie van de economische bestemming (m.n. het voorzien in

levensonderhoud) van de ministerraad, voor het verantwoorden van het eigen karakter van

een levensverzekering. Het voorzien in levensonderhoud is irrelevant voor de levens-

verzekering in casu. Het Arbitragehof was het evenmin eens met het argument van de

rechtszekerheid, daar er nog steeds sprake is van een vaag begrip in artikel 128 WLVO voor

het bepalen van een vergoeding aan het gemeenschappelijk vermogen, m.n. ‘het kennelijk te

boven gaan van de mogelijkheden van het gemeenschappelijk vermogen’.99

41. Het onderscheid tussen echtgenoten naargelang de wijze waarop zij hun spaar-

verrichtingen tot stand brengen, is bij gebrek aan redelijke verantwoording, discriminerend

en strijdig met de artikelen 10 en 11 GW. 100 Indien de echtgenoten bijvoorbeeld een

gezamenlijke aankoop van effecten of andere spaarinstrumenten hadden verricht, zouden

deze wel als gemeenschappelijk goed gekwalificeerd zijn.101

98 Arbitragehof nr. 54/99, 26 mei 1999, BS 18 augustus 1990, 30783. 99 W. PINTENS en P. VAN DEN ABEELE , “De levensverzekering in het familiaal vermogensrecht”, T.Not. 2006, (615)

621, nr.14 100 W. PINTENS en P. VAN DEN ABEELE, “De levensverzekering in het familiaal vermogensrecht”, T.Not. 2006, (615)

621, nr.14. 101 J. BAEL, “Vereffening-verdeling na echtscheiding. Enkele capita selecta” in X.(ed.), CBR Jaarboek 2002-2003,

Antwerpen, Maklu, 2003, (183) 187-188.

Page 27: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

20

Het Hof concludeerde dat een onvoorwaardelijke kwalificatie van de verzekeringsprestaties

als een eigen goed een inbreuk uitmaakte op het discriminatieverbod.102

E. De draagwijdte van het arrest

42. Dit arrest heeft geen werking erga omnes, maar is slechts bindend inter partes. Desondanks

kunnen we de repercussies van dit arrest op de artikelen 127 en 128 WLVO niet links laten

liggen. Bovendien heeft dit arrest zijn belang voor de notariële praktijk.103

43. Het arrest wekt onrust op in de rechtsleer betreffende de interpretatie van de draag-

wijdte van het arrest, in het bijzonder wordt de vraag gesteld op welke levensverzekerings-

contracten, het arrest zijn weerslag heeft. Slechts een minderheid 104, is er van overtuigd dat

het arrest zich uitstrekt tot het type levensverzekering in casu, met name de gemengde

levensverzekering die tot waarborg strekte van de terugbetaling van een lening. De

meerderheidsstrekking in de doctrine105 deelt de mening dat een strikt onderscheid dient

gemaakt te worden tussen de klassieke levensverzekeringen enerzijds en anderzijds de

levensverzekeringen die in feite een spaarverrichting zijn. 106 De artikelen 127 en 128 zijn slechts

van toepassing op de eerste categorie en vallen bijgevolg buiten de draagwijdte van het

arrest. 107 Dit type van levensverzekering heeft de bescherming van de langstlevende

echtgenoot tegen het overlijden van de ander tot doel, ongeacht het verzekerd hoofd de

verzekeringsnemer is, of de echtgenoot. De gemeenschapsgelden kunnen hier dus wel

102 W. PINTENS en P. VAN DEN ABEELE, “De levensverzekering in het familiaal vermogensrecht”, T.Not. 2006, (615)

622, nr.15; K. TERMOTE, “Discriminatie bij levensverzekeringen tussen echtgenoten”(noot onder Arbitragehof 26

mei 1999), TBH 1999, (851) 854.

Ik wil nog bemerken dat van de Raad van State niet kon gezegd worden dat ze de vaststelling van de

discriminatie van de onvoorwaardelijke kwalificatie van de verzekeringsprestaties als een eigen goed, aan haar

neus had laten voorbijgaan. Zij had deze situatie al vroeger aangekaart in een door haar geschreven advies,

waarin ze stelde dat een bijzondere regeling moest uitgewerkt worden voor levensverzekeringen afgesloten in

het kader van een financiering. Ten onrechte, werd haar advies van tafel geveegd. (Zie Adv. RvS, Parl.St. Kamer

1990-91, nr. 47K1586/001, 188.) 103 Infra nr.53. 104 K. TERMOTE, “Discriminatie bij levensverzekering tussen echtgenoten”(noot onder Arbitragehof 26 mei 1999),

TBH 1999, (851) 854. 105 N. TORFS, “De levensverzekering en het huwelijksvermogensrecht. Het gelijkheidsbeginsel geschonden”, T.Not.

2000, (230) 241; N. TORFS, ”Individuele levensverzekering en de groepsverzekering: nieuwe economische situatie,

nieuwe juridische aanpak” in F. BUYSSENS, D. EVERS en J. SPEECKE (ed.), Brugge, die Keure, 2002, (53) 57, nr.5; Y.-H.

LELEU en D. SCHUERMANS, “Une nouvelle qualification pour certaines prestations d’assurance-vie entre époux

communs en bien”(noot onder Arbitragehof 26 mei 1999), Bull.ass. 1999, (483) 487, nr.5; Y.-H. LELEU, “La mise en

oeuvre par le notaire et le juge du nouveau statut de certaines prestations d’assurance-vie entre époux communs

en biens” in J. LEDOUX en D. STERCKX (eds.), Mélanges Offerts à Roland de Valkeneer, Brussel, Bruylant, 2000, (341)

350-351, nr.9; F. BUYSSENS, “De comeback van het huwelijksvermogensrecht in de wereld van de

persoonsverzekeringen”(noot onder arrest van Arbitragehof van 26 mei 1999), EJ 2000, (25) 28, nr.9; W. PINTENS,

B. VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN, Inleiding tot het familiaal vermogensrecht, Leuven, Universitaire Pers,

2002, 139, nr.253; J. BAEL , “De vereffening-verdeling na echtscheiding. Enkele capita selecta” in X., CBR Jaarboek

2002-2003, Antwerpen, Maklu, 2003, (183) 189; 106 Het is dus een onderscheid dat gemaakt wordt naar de aard van het verzekeringsproduct. 107 R. BARBAIX en N. CARETTE, “De familiaalvermogensrechtelijke aspecten van begunstiging bij levens-

verzekering”in N. CARETTE (ed.), Begunstiging bij levensverzekering, Antwerpen, Intersentia, 2013, (49) 83, nr. 37.

Page 28: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

21

rechtmatig worden aangewend ter verwerving van een eigen vermogen, mits eventuele

toepassing van de vergoedingsregeling van artikel 128 WLVO. 108 Voor de tweede categorie

daarentegen hebben de bepalingen een discriminerende werking. Ze zijn immers uitgegroeid

tot echte spaarinstrumenten, die niet langer beperkt blijven tot het louter dekken van

risico’s.109

Tot slot is er ook nog een derde strekking in de rechtsleer110 die er naar streeft om de

artikelen 127 en 128 WLVO in alle gevallen als discriminerend te beschouwen. D.w.z. dat zij

ook de zuivere levensverzekeringen onder het toepassingsgebied van het arrest laten vallen.

Zij willen hiermee brandhout maken van de kwalificatie van de verzekeringsprestaties als

eigen goed. Zij verdedigen de kwalificatie als gemeenschappelijk goed, die de benadeling

van stiefkinderen uitsluit en eenvormigheid tussen het burgerlijk recht en het fiscale recht

creëert.

44. Levensverzekeringen-spaarverrichtingen - Welke types van levensverzekeringen vallen

dan onder ‘de levensverzekeringen-spaarverrichtingen’ die als discriminerend worden

beschouwd onder de artikelen 127 en 128 WLVO?

De rechtsleer richt haar pijlen op de gemengde levensverzekering tot reconstructie van het

kapitaal van een lening, de schuldsaldoverzekering 111 , de Tak 21- en 23-producten, de

groepsverzekering en de pensioenspaarverzekering.112

108 Gent 4 maart 2004, NjW 2004, 847, noot G. VERSCHELDEN; W. PINTENS en P. VAN DEN ABEELE, “De

levensverzekering in het familiaal vermogensrecht”, T.Not. 2006, (615) 623, nr.16. 109 A. VANDEWIELE en B. MEESTERS, “ De levensverzekering in het notariaat”, NFM 2008, (241) 249. 110 K. VANBEYLEN en G. DEBOODT, “Behoren gemengde levensverzekeringen tot het eigen of gemeenschappelijk

vermogen na het Arbitragehof van 26 mei 1999 in A. VERBEKE, J. VERSTRAETE en L. WEYTS (eds.), Facetten van

ondernemingsrecht. Liber Amoricum Frans Bouckaert, Leuven, Universitaire pers 2000, 477-495.

111 J. BAEL, “De vereffening-verdeling na echtscheiding. Enkele capita selecta” in X., CBR Jaarboek 2002-2003,

Antwerpen, Maklu, 2003, (183) 192-194, voetnoot 24. 112 W. PINTENS en P. VAN DEN ABEELE, “De levensverzekering in het familiaal vermogensrecht”,T.Not. 2006, (615)

624-625, nr.19; Gent 24 maart 2005, T.Not. 2005, 481; L. DE SCHRIJVER, “Huwelijksvermogensrecht: groeps- en

pensioenspaarverzekeringen” in A. WYLLEMAN (ed.), Rechtskroniek voor het Notariaat. Deel 23, Brugge, die Keure,

2013, (51) 61, nr.19.

Page 29: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

22

In de rechtsleer is een poging ondernomen om objectieve criteria113 uit te werken die de

klassieke levensverzekering en de levensverzekering-spaarverrichting van elkaar onder-

scheiden.114 Men is het er over eens dat één vraag centraal staat in dit onderscheid: “Heeft de

verzekering tot doel zich tegen een overlijdensrisico te verzekeren of voor een aanvullend inkomen te

zorgen aan de hand van een belegging die de vorm van een levensverzekering heeft aangenomen?”115

LELEU argumenteert dat er ook subjectieve criteria116 bestaan die dit onderscheid handhaven,

het zogenaamde voorzienigheidscriterium. Met dit criterium doelt hij op de intentie van de

echtgenoten bij het aangaan van de verzekeringsovereenkomst, meer in het bijzonder de

intentie van bescherming van de langstlevende echtgenoot. BAEL117 sluit zich niet aan bij

deze redenering en argumenteert dat de wil van de echtgenoten, buiten een aktewijziging

van het huwelijksvermogensstelsel, in principe geen invloed kan hebben op het eigen of

gemeenschappelijk karakter van een goed.

Enige tijd heerste de overtuiging dat het kanselement een voorwaarde was dat vervuld

moest zijn bij het afsluiten van een levensverzekeringsovereenkomst.118 Er moest een kans op

winst of verlies bestaan zowel in hoofde van de verzekeringsnemer als in hoofde van de

verzekeraar. Hiermee werd er een herkwalificatie nagestreefd van de levensverzekeringen,

die niet gekenmerkt waren door een kanselement. Opnieuw was dit geen goed criterium,

want het zou een misvatting betekenen van het begrip levensverzekering.119

113 Zie Y.LELEU, “La mise en oeuvre par le notaire et le juge du nouveau statut de certaines prestations d’assurance

vie entre les époux communs en biens” in J. LEDOUX en D. STERCKX ( ed.), Mélanges offerts à Roland De Valkeneer,

Brussel, Bruylant, 2000, (341) 351-352, nrs. 10-11, waar de auteur de volgende criteria determinerend acht voor de

levensverzekering-spaarverrichting: 1° de beperking van het risico op financieel verlies 2° de mate van vrijheid

die de verzekeringsnemer geniet m.b.t. het ogenblik van betaling van de premies en de bepaling van het bedrag

van de premies 3° de mogelijkheden van afkoop 4°de band met de terugbetaling van een gemeenschappelijke

lening.

(Zie ook F. BUYSSENS, “De comeback van het huwelijksvermogensrecht in de wereld van de persoons-

verzekeringen”(noot onder Arbitragehof 1999), EJ 2000, (25) 28-29, nr.9; De auteur stelde de volgende criteria

voor, typerend voor een spaar-of beleggingsverrichting: 1° De premies worden betaald uit het gemeenschappelijk

vermogen 2° de verzekering is gekoppeld aan de verkrijging van een gemeenschappelijk goed 3° het stelsel

bestaat nog op het ogenblik van de opeisbaarheid 4°het risico voor de onderschrijver is beperkt. 114 A. VANDEWIELE en B. MEESTERS, “ De levensverzekering in het notariaat”, NFM 2008, (241) 249-253. 115 W. PINTENS en P. VAN DEN ABEELE , “De levensverzekering in het familiaal vermogensrecht”, T. Not. 2006, (615)

625, nr.19. 116 Zie Y.LELEU, “La mise en oeuvre par le notaire et le juge du nouveau statut de certaines prestations d’assurance

vie entre les époux communs en biens” in J. LEDOUX en D. STERCKX ( ed.), Mélanges offerts à Roland De Valkeneer,

Brussel, Bruylant, 2000, (341) 352, nr.11.

Uiteindelijk komt LELEU tot inzicht, dat het subjectief element niet van belang is. ( Zie Zie Y.LELEU, “La mise en

oeuvre par le notaire et le juge du nouveau statut de certaines prestations d’assurance vie entre les époux

communs en biens” in J. LEDOUX en D. STERCKX ( ed.), Mélanges offerts à Roland De Valkeneer, Brussel, Bruylant,

2000, (341) 352-354, nrs. 13-16. 117 J. BAEL, “Artikel 124 van de wet Landverzekeringsovereenkomst in het licht van de recente rechtspraak”,

T.Not. 2004, (662) 667-668, voetnoot 20. 118 A. VANDEWIELE en B. MEESTERS, “De levensverzekering in het notariaat”, NFM 2008, (241) 249. 119 H. CASMAN, “Levensverzekeringen, groepsverzekeringen en het familiaal vermogensrecht”, T.Verz. 2012, (308)

318.

Page 30: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

23

Ik concludeer dat de rechtsleer heel wat criteria heeft aangebracht vanuit een

verzekeringsrechtelijke benadering, maar desondanks bestaat er geen eensgezindheid

hieromtrent. Hoe kan men dan een correcte kwalificatie maken van de levensverzekering die

al of niet een spaarverrichting is, op grond van de aard van een levensverzekering? Dit is een

problematiek die verholpen moet worden. Kan het wetsontwerp, uitgewerkt door CASMAN

deze problematiek verhelpen? Om al een voorproefje te geven, vertrekt CASMAN in haar

wetsontwerp van een huwelijksvermogensrechtelijke benadering voor de kwalificatie van

het voordeel van een levensverzekeringsovereenkomst.120 CASMAN is ervan overtuigd dat

het zoeken naar kenmerken van een spaarverrichting in functie van de kwalificatie van de

verzekeringsprestatie irrelevant is. 121 Bijgevolg schakelt CASMAN de toepassing van de

verzekeringswetgeving volledig uit, zelfs ten aanzien van de klassieke levensverzekering.

PINTENS en VAN DEN ABEELE menen daarentegen dat het Hof zich hier niet heeft over

uitgesproken en de heersende rechtsleer de voorkeur geniet.122

45. Tempering door arrest van het Hof van Cassatie - Bij een arrest van het Hof van Cassatie

van 24 januari 2011 123 sprak het Hof zich uit over de invloed van het arrest van het

Arbitragehof van 26 mei 1999 op de groepsverzekering. De aanleiding van het cassatieberoep

was een arrest van het hof van beroep te Gent van 23 oktober 2008. De appelrechter had

bevestigd dat de leer van het arrest van Grondwettelijk Hof van 26 mei 1999 eveneens van

toepassing was op het kapitaal van een groepsverzekering. Bijgevolg waren de artikelen 127

en 128 WLVO niet van toepassing op de groepsverzekering. Dit was onterecht aldus het Hof

van Cassatie: “De rechter vermag evenwel niet de door het Grondwettelijk Hof vastgestelde

schending bij analogie uitbreiden tot een andere rechtsvraag dan degene waarover het Grondwettelijk

Hof uitspraak heeft gedaan, ook al heeft die betrekking op dezelfde wetsbepaling”.124 De argumentatie

van het Hof is logisch, aangezien er in casu geen sprake was van een individuele levens-

verzekering, maar van een groepsverzekering. Deze laatste functioneert als een aanvullend

pensioen, met een meer collectief karakter. Het Hof van Cassatie oordeelde dat de uitspraak

van het Grondwettelijk Hof van 26 mei 1999 beperkt bleef tot de individuele levens-

verzekering en vernietigde het arrest van het hof van beroep. 125

120 Infra nr. 97 e.v. 121 W. PINTENS en P. VAN DEN ABEELE, “De levensverzekering in het familiaal vermogensrecht”, T.Not. 2006, (615)

622, nr.15.

Ook auteurs BARBAIX en CARETTE zijn aanhangers van CASMAN haar opvatting. Zij zijn de opvatting toegedaan,

dat de huwelijksvermogensrechtelijke gevolgen van de levensverzekering enkel door het huwelijks-

vermogensrecht bepaald mogen worden. (Zie: R. BARBAIX en N. CARETTE, “Verzekeringen in het familiaal

vermogensrecht” in A.-L. VERBEKE, C. DECLERCK en J. DU MONGH (eds.), Familiaal vermogensrecht, Brugge, die

Keure, 2013, 35, nr.57.) 122 W. PINTENS en P. VAN DEN ABEELE, “ De levensverzekering in het familiaal vermogensrecht”, T.Not. 2006, (615)

622, nr. 15 123 Cass. (3e k.) 24 januari 2011, AR C090635N, T.Verz. 2011, 186-187. 124 Cass. (3e k.) 24 januari 2011, AR C090635N, T.Verz. 2011, 187. (Cassatie stelde een schending vast, van de

artikelen 26, §2, 2 en 28 van de Bijzondere Wet op het Grondwettelijk Hof); J. VAN GYSEGHEM en L. VERMEULEN,

“De split van het (aanvullend) pensioen: waarom en hoe?”, Or. 2012, (194) 201. 125 B. SCHEERS, “Het statuut van de groepsverzekering ter financiering van een aanvullend pensioen in een stelsel

van gemeenschap van goederen”, NFM 2012, (294) 299; U. CERULUS, “Het statuut van het groepsverzekerings-

Page 31: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

24

De rechtsleer126 was van mening dat er geen inhoudelijke consensus uit dit arrest kon

afgeleid worden, over de toepasbaarheid van de artikelen 127 en 128 WLVO op de groeps-

verzekering. Er diende een nieuwe prejudiciële vraag gesteld te worden. Deze bestond al op

het ogenblik dat het Hof van Cassatie zich uitsprak. 127

46. De levensverzekering ten behoeve van de andere echtgenoot - Het toenmalige

Arbitragehof sprak zich enkel uit over de levensverzekering die afgesloten werd door een

echtgenoot met zichzelf als begunstigde. Kan de WLVO dan nog onverkort toegepast

worden op de levensverzekering afgesloten door één van de echtgenoten ten behoeve van de

andere? Algemeen wordt aanvaard dat dit geen probleem vormt, op voorwaarde dat de

verzekeringsprestatie wordt uitgekeerd aan de begunstigde echtgenoot, bij overlijden van de

echtgenoot-verzekeringsnemer.128

F. De gevolgen voor het statuut van de spaarverzekering

47. Er heerste unanimiteit omtrent het statuut van het kapitaal van een levensverzekering-

spaarverrichting, ze kon alvast niet eigen zijn zonder een vergoedingsplicht. Wat is dan wel

correct, eigen met vergoedingsplicht of gemeenschappelijk?129 Hier liet het Arbitragehof na

een antwoord te formuleren. Er wordt in de praktijk een onderscheid gemaakt tussen drie

situaties.

48. Voor een eerste situatie valt men terug op artikel 1405, 4° BW (het vermoeden van

gemeenschappelijkheid).130Wanneer het kapitaal van de levensverzekering met een spaar-

karakter wordt uitgekeerd tijdens het huwelijk en de premies worden betaald met

gemeenschapsgelden, zal dit actief bestanddeel in het gemeenschappelijk vermogen

vallen.131Het kan ook zijn dat de opbrengsten van een afkoop of een voorschot op de

mathematische reserve werd ontvangen tijdens het gemeenschapsstelsel. In dit geval gaat

kapitaal in een gemeenschapsstelsel: het Grondwettelijk Hof hakt de knoop door” (noot onder GwH 27 juli 2011),

T.Fam. 2012, (22) 24; N. TORFS, “Wat is het lot van aanvullende pensioenen in het wettelijk huwelijks-

vermogensstelsel”, TBBR 2004, (115) 119-120. 126 F. BUYSSENS en V. ALLAERTS, “Het Grondwettelijk Hof beslecht: het groepsverzekeringskapitaal valt in de

huwgemeenschap. Praktische gevolgen: goed of slecht?” in W. PINTENS en CH. DECLERCK (eds.), Patrimonium 2012,

Antwerpen, Intersentia, 2012, (151) 157. 127 Prejudiciële vragen werden gesteld door het hof van beroep te Brussel bij arrest van 30 juni 2010. (Zie ook R.

BARBAIX en N. CARETTE, “Familiaalvermogensrechtelijke aspecten van begunstiging bij levensverzekering” in N.

CARETTE (ed.), Begunstiging bij levensverzekering, Antwerpen, Intersentia, 2013, (49) 84-85, nrs. 39-40.); Voor de

bespreking van de prejudiciële vragen cf. Infra nr. 57 e.v. 128 N. TORFS, “Commentaar bij artikel 127 Wet Landverzekeringsovereenkomst” in Comm.Verz., Mechelen,

Kluwer, 2012, losbl., 78. 129 H. CASMAN, “Levensverzekeringen, groepsverzekeringen en het familiaal vermogensrecht”, T.Verz. 2012, (308)

317. 130 N. TORFS, “De levensverzekering en het huwelijksvermogensrecht. Het gelijkheidsbeginsel geschonden”,

T.Not. 2000, (230) 241. 131 D. PIGNOLET, “Vermogensplanning door middel van levensverzekeringen”, AFT 2008, afl.2, 14, nr.23.

Page 32: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

25

het immers ook om een spaartegoed, een aanwinst, dat door twee echtgenoten is samen-

gesteld ten laste van de gemeenschap en dus als gemeenschappelijk wordt gekwalificeerd.132

Opgemerkt dient wel te worden, dat het kapitaal toch uitzonderlijk aan de andere

echtgenoot als eigen goed zal toekomen, zonder dat een vergoeding zal verschuldigd zijn,

wanneer er sprake is van een indirecte schenking. Dit vereist wel een animus donandi in

hoofde van de echtgenoot die deze levensverzekering afsluit.133

49. Wanneer daarentegen de levensverzekering haar vervaldag nog niet heeft bereikt bij de

ontbinding van het stelsel (door echtscheiding), dan moet een onderscheid worden gemaakt

tussen het afkooprecht en de afkoopwaarde. Enerzijds zullen het verzekeringscontract en het

afkooprecht op basis van artikel 114 WLVO134 eigen zijn. 135 Anderzijds zal de afkoopwaarde

of vermogenswaarde worden opgenomen in het gemeenschappelijk vermogen.136 Bijgevolg

zal het kapitaal zelf eigen indien het wordt uitgekeerd tijdens de echtscheidingsprocedure of

na de echtscheiding. 137 Men spreekt van de theorie van de vermogenswaarde.138

Eveneens is het in deze situatie mogelijk dat de vermogenswaarde bij echtscheiding,

beschouwd wordt als een onrechtstreekse schenking, voor zover aan de vereiste van animus

donandi is voldaan en de begunstiging niet vervallen is.139

50. Er bestaat nog een derde situatie, het afsluiten van een voorhuwelijkse levensverzekering,

waarvan de premies werden betaald tijdens het huwelijk met gemeenschapsgeld. Omtrent

deze situatie bestaan twee strekkingen. Een eerste strekking verdedigt de opvatting dat het

kapitaal eigen zal zijn op basis van artikel 1399, eerste lid BW, mits een vergoeding wordt

betaald aan het gemeenschappelijk vermogen (artikel 1432 BW140 juncto artikel 1435 BW141)

132 A. VANDEWIELE en B. MEESTERS, “De levensverzekering in het notariaat” , NFM 2008, (241) 251-252. 133 B. SCHEERS, “Het statuut van de groepsverzekering ter financiering van een aanvullend pensioen in een stelsel

van gemeenschap van goederen”, NFM 2012, (294) 298.

134 Intussen vernieuwd bij wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen: artikel 188 W.Verz. 135 L. De schrijver,“Huwelijksvermogensrecht: groeps- en pensioenspaarverzekeringen” in A. WYLLEMAN (ed.),

Rechtskroniek voor het Notariaat. Deel 23, Brugge, die Keure, 2013, 51 (62), nr. 23 136 F. BUYSSENS, “De comeback van het huwelijksvermogensrecht in de wereld van de persoons-

verzekeringen”(noot onder Arbitragehof van 26 mei 1999), EJ 2000, (25) 29, nr.10 137 W. PINTENS en P. VAN DEN ABEELE, “De levensverzekering in het familiaal vermogensrecht”, T.Not. 2006, (615)

627, nr. 26. 138 C. HENDRICKX, “Groepsverzekering: wat bij echtscheiding?”(noot onder GwH 27 juli 2011), RABG 2011, (1358)

1359. 139 L. DE SCHRIJVER, “Huwelijksvermogensrecht: groeps- en pensioenspaarverzekeringen” in A. WYLLEMAN (ed.),

Rechtskroniek voor het Notariaat. Deel 23, Brugge, die Keure, 2013, 51 (63), nr.24.

Voor een opsomming van een vervallen begunstiging (zie: W. PINTENS en P. VAN DEN ABEELE, “De levens-

verzekering in het familiaal vermogensrecht”, T.Not. 2006, (615) 628, nr. 27.) 140 Supra voetnoot nr. 89. 141 W. PINTENS en P. VAN DEN ABEELE, “De levensverzekering in het familiaal vermogensrecht”, T.Not. 2006, (615)

626, nr.22.

Artikel 1435 BW: “De vergoeding mag niet kleiner zijn dan de verarming van het vergoedingsgerechtigde vermogen.

Hebben de in het vergoedingsplichtige vermogen gevallen bedragen en gelden echter gediend tot het verkrijgen,

instandhouden of verbeteren van een goed, dan zal de vergoeding gelijk zijn aan de waarde of de waardevermeerdering van

dat goed, hetzij bij de ontbinding van het stelsel indien het zich op dat tijdstip bevindt in het vergoedingsplichtige vermogen,

Page 33: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

26

De tweede strekking handhaaft een opdeling pro rata temporis. Dit betekent dat een onder-

scheid wordt gemaakt tussen premies betaalt voor het huwelijk (waarvan het kapitaal eigen

zal zijn) en kapitaal verkregen met premies tijdens het huwelijk, betaald met

gemeenschapsgeld (gemeenschappelijk).142

2.1.2.4. Samenvattende kritische reflectie van de wet landverzekeringsovereenkomst

51. Ik stel vast dat het ontbreken van een uniforme regeling in de oude verzekeringswet een

gebrek was, maar het invoeren van een uniforme regeling voor individuele verzekeringen

bleek eveneens niet de nodige vruchten afgeworpen te hebben. Van een verbetering lijkt mij

dan ook geen sprake.

52. Opmerkelijk is dat de wetgever van 1992 een vergoedingsregeling heeft uitgewerkt met

artikel 128 WLVO, maar in de praktijk zal er zelden een vergoeding verschuldigd zijn,

omdat het criterium van de ‘kennelijk overdreven premies’ nauwelijks toegepast wordt. Hij

regelde evenmin wie een vergoeding verschuldigd is en de concrete omvang van de

vergoeding. Er zijn ook situaties die de wetgever over het hoofd zag, met name als één

echtgenoot meerdere levensverzekeringen afsluit. 143 Daarenboven worden de betwiste

bepalingen in de wet landverzekeringsovereenkomst getroffen door een vaag woord-

gebruik.144 Dan was er nog een rare kronkel in de gedachten van de wetgever doordat hij

artikel 1400.7 BW liet voortbestaan.145 Wat ook duidelijk naar voren kwam door het arrest

van het Arbitragehof van 26 mei 1999, is dat de overgangsregeling conform artikel 148

WLVO geen eerbiedigende werking heeft, maar een onmiddellijke werking.146 De wetgever

van 1992 had geen oog voor een onderscheid tussen de klassieke levensverzekering en de

gemengde levensverzekering.147

De regeling van de WLVO zou haaks staan op de algemene beginselen van het huwelijks-

vermogensrecht en de logica van het gemeenschapsstelsel. De verantwoording die hieraan

werd gekoppeld, was dat het de subjectieve intentie was van de echtgenoten om het kapitaal

als eigen goed uit te keren aan de begunstigde. Ongeacht hun subjectieve intenties, blijft het

hetzij op de dag van de vervreemding indien het voordien vervreemd is; is het vervreemde goed vervangen door een ander

goed, dan wordt de vergoeding geschat op de grondslag van dat nieuwe goed.” 142 Y-H. LELEU, “La mise en oeuvre par le notaire et le juge du nouveau statut de certaines prestations d’assurance-

vie entre époux communs en biens” in J. LEDOUX en D. STERCKX (ed.), Mélanges offerts à Roland De Valkeneer,

Brussel, Bruylant, 2000, (341) 348, nr.6; L. DE SCHRIJVER, “Huwelijksvermogensrecht: groeps- en

pensioenspaarverzekeringen” in A. WYLLEMAN (ed.), Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 23, Brugge, die Keure,

2013, (51) 64, nr. 25. 143 A. VANDEWIELE en B. MEESTERS, “De levensverzekering in het notariaat”, NFM 2006, (241) 245-246. 144 Supra nr. 24 en nr.26. 145 Supra nr. 16. 146 W. VAN GERVEN, Beginselen van Belgisch privaatrecht, Antwerpen, Standaard wetenschappelijke uitgeverij, 1969,

66, nr.23.

147 Supra nr. 29

Page 34: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

27

in strijd met het basisprincipe van het gemeenschapsstelsel: inkomsten en de daaruit voort-

gevloeide besparingen worden vermoed gemeenschappelijk te zijn. 148

53. De impact van het arrest van het Abitragehof, is niet onbelangrijk voor de notariële en de

rechterlijke praktijk. Notarissen en rechters weten niet welk standpunt zij moeten aannemen,

wanneer zij in het kader van een echtscheiding door onderlinge toestemming of een

vereffening-verdeling na echtscheiding worden geconfronteerd met aanspraken uit een

levensverzekering.149 Notarissen bijvoorbeeld kunnen met het opnemen van een beding in

een huwelijkscontract, deze problematiek voorkomen. De partijen kiezen zelf hoe ze hun

verzekeringsaanspraken regelen.150

2.2. De groepsverzekering

2.2.1. De wet van 1976

54. Vooraleer de wet landverzekeringsovereenkomst in werking trad, was de toenmalige

bestaande wettelijke regeling schaars. Zoals reeds besproken bij de individuele levens-

verzekering151, bestond artikel 1400,7 BW. Dit artikel kon niet toegepast worden op de

groepsverzekering, gelet op hun gemengd karakter. Men diende noodgedwongen terug te

vallen op een basisregel van het huwelijksvermogensrecht 152 , om de aard (gemeen-

schappelijk of eigen) van dit verzekeringsproduct te bepalen. De artikelen 1432 BW en 1434

BW speelden een rol voor de vergoedingsverrekeningen.153

2.2.2. De wet landverzekeringsovereenkomst

2.2.2.1. De voorgeschiedenis aan het arrest van het Grondwettelijk Hof van 27 juli 2011

55. Het was duidelijk dat de wet van 1976 een onzekere juridische regeling teweegbracht,

niet alleen voor de individuele levensverzekeringen, maar ook voor de groepsverzekeringen.

148 W. PINTENS en P. VAN DEN ABEELE, “De levensverzekering in het familiaal vermogensrecht”, T.Not. 2006, (615)

618, nr.10. 149N. TORFS, “Commentaar bij artikel 127 Wet Landverzekeringsovereenkomst” in Comm.Verz., Mechelen, Kluwer,

2012, losbl., 78. 150 Voor een overzicht van mogelijke clausules: A. VANDEWIELE en B. MEESTERS, “De levensverzekering in het

notariaat”, NFM 2006, (241) 258-259.

Auteurs VIEUJEAN en CASMAN zijn voorstanders van afwijkende bedingen in een huwelijkscontract. Ze verklaren

dat ondanks de dwingende aard van de wet landverzekeringsovereenkomst, artikel 3 WLVO afwijkings-

mogelijkheden toe staat, op voorwaarde dat de bewoordingen zelf deze mogelijkheid bieden. (Zie voor de korte

uiteenzetting van hun standpunt, samengevat door W. PINTENS en P. VAN DEN ABEELE in (W. PINTENS en P. VAN

DEN ABEELE, “De levensverzekering in het familiaal vermogensrecht”, T.Not. 2006, (615) 629, nr. 29) 151 Supra nr. 11. 152 Artikel 1405, 4e BW 153 L. DE SCHRIJVER, “Huwelijksvermogensrecht: groeps- en pensioenspaarverzekeringen ” in A. WYLLEMAN (ed.),

Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 23, Brugge, die Keure, 2013, (51) 56, nr. 9.

Page 35: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

28

56. Voor groepsverzekeringen bestond er geen expliciete wettelijke regeling.154 Sinds de wet

landverzekeringsovereenkomst, bestond er evenmin eensgezindheid omtrent de toepassing

van de artikelen 127 en 128 WLVO op de groepsverzekering. Het Grondwettelijk Hof heeft

deze juridische onzekerheid beëindigd met haar uitspraak van 27 juli 2011.155 Ze sprak zich

hierover uit en beslechtte ook het statuut van het groepsverzekeringskapitaal, aangegaan

tijdens het huwelijk.156

De voorbode van dit arrest, was een arrest van het toenmalige Arbitragehof van 26 mei 1999.

157 Hier verklaarde het Hof voor het eerst de artikelen 127 en 128 WLVO ongrondwettelijk. Er

bestonden opvattingen in de rechtsleer158, dat de draagwijdte van dit arrest zich uitstrekte tot

de groepsverzekering. Eveneens grepen verschillende rechtscolleges159 terug naar het arrest

van het Arbitragehof, ter ondersteuning van de stelling dat het groepsverzekeringskapitaal

gemeenschappelijk was. 160 Dit werd vervolgens getemperd door een arrest van het Hof van

Cassatie161, die het tegendeel bevestigde en verklaarde dat het arrest van het Arbitragehof

van 26 mei 1999 enkel van toepassing was op de individuele levensverzekering. Opgelet, het

feit dat het statuut van het groepsverzekeringskapitaal bestempeld werd als gemeen-

schappelijk, vloeide niet voort uit het arrest van het toenmalige Arbitragehof van 26 mei

1999, maar wel uit de basisbeginselen van het gemeenschapsstelsel. In het bijzonder verwees

men naar de artikelen 1405, 1e BW (inkomsten uit de beroepsbezigheden komen onmiddellijk

en van rechtswege terecht in het gemeenschappelijk vermogen) en 1405, 4e BW (de residuaire

gemeenschapskwalificatie).162

154 R. BARBAIX, “Groepsverzekeringen en familiaal vermogensrecht: een nieuwe invalshoek?” in R. BARBAIX, B.

WEYTS en D. WUYTS, De groepsverzekering als aanvullend pensioen, Antwerpen, Intersentia, 2014, (105) 115, nr.17. 155 Infra nr. 57 e.v. 156 CH. DECLERCK, “Actuele ontwikkelingen in het familiaal vermogensrecht in het licht van de rechtspraak van

het Grondwettelijk Hof en het Hof van Cassatie” in A.-L. VERBEKE en F.BUYSSENS (eds.), Notariële actualiteit 2012-

2013, Antwerpen, Intersentia, 2012-2013, (217) 218, nr. 3; CH. DECLERCK, “Secundair huwelijksvermogensstelsel”

in W. PINTENS en CH. DECLERCK (eds.), Patrimonium 2011, Antwerpen, Intersentia, 2011, (15) 16, nr. 14 157 Arbitragehof 26 mei 1999, nr. 54/99, BS 18 augustus 1990, 30783. 158 Zie voor de korte uiteenzetting van de standpunten van een aantal voorstanders en tegenstanders: CH.

DECLERCK, “Secundair huwelijksvermogensstelsel” in W. PINTENS, J. DU MONGH en V. ALLAERTS (eds.),

Patrimonium 2006, Antwerpen, Intersentia, 2011, (27) 33, nr.44. 159 Zie CH. DECLERCK, “Secundair huwelijksvermogensstelsel” in W. PINTENS en DU MONGH en V. ALLAERTS (eds.),

Patrimonium 2006, (27) 34, nr.44 waar de volgende rechtspraak in een notendop wordt besproken: Gent 24 maart

2005, T.Not. 2005, 481; Rb. Luik 16 februari 2004, JLMB 2006, 1158, noot S. LOUIS. Zie ook J. VAN GYSEGEM en L.

VERMEULEN, “De split van het (aanvullend) pensioen: waarom en hoe?”, Or. 2012, (194) 201-204. (hier wordt nog

andere rechtspraak besproken, waar de redenering van het Arbitragehof naar analogie werd toegepast.) 160 Ch. DECLERCK, “Actuele ontwikkelingen in het familiaal vermogensrecht in het licht van de rechtspraak van

het Grondwettelijk Hof en het Hof van Cassatie” in A.-L. VERBEKE en F.BUYSSENS (eds), Notariële actualiteit 2012-

2013, Antwerpen, Intersentia, 2012-2013, (217) 218, nr.3. 161 Supra nr. 45. 162 Ch. DECLERCK, “Actuele ontwikkelingen in het familiaal vermogensrecht in het licht van de rechtspraak van

het Grondwettelijk Hof en het Hof van Cassatie” in A.-L. VERBEKE en F. BUYSSENS (eds), Notariële actualiteit 2012-

2013, Antwerpen, Intersentia, 2012-2013, (217) 218-219, nr.3.

Page 36: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

29

2.2.2.2. Rechtspraak: arrest van het Grondwettelijk Hof van 27 juli 2011

A. De feiten163

57. Naar aanleiding van een echtscheiding, speelde er zich een betwisting af tussen twee

echtgenoten (gehuwd onder het gemeenschapsstelsel) omtrent het statuut van het groeps-

verzekeringskapitaal, tijdens de vereffening-verdeling van de huwgemeenschap.164

58. Het betrof in casu een verplichte groepsverzekering die integraal werd gefinancierd door

de werkgever en het bedrag van de groepsverzekering was nog niet uitgekeerd op het

ogenblik van de ontbinding van het stelsel. De echtgenoten sloten een dading m.b.t. de staat

van vereffening, met uitzondering van de betwistingen betreffende de pensioenuitkeringen

in de meest ruime zin wat de partijen wensten te laten beslechten door de rechtbank. Bij

vonnis van 22 oktober homologeerde de rechtbank van eerste aanleg de staat van vereffening

mits verrekening van de groepsverzekering, derwijze dat de concrete afkoopwaarde op het

ogenblik van de ontbinding van de huwgemeenschap in de gemeenschap moet opgenomen

worden en tussen de partijen moet worden verrekend. De man tekende incidenteel hoger

beroep aan. Het hof van beroep te Brussel achtte het noodzakelijk om twee prejudiciële

vragen te stellen aan het Grondwettelijk Hof.165

B. Prejudiciële vragen

59. De twee prejudiciële vragen toetsten de artikelen 127 en 128 WLVO aan de artikelen 10 en

11 GW.166

60. Bij een eerste prejudiciële vraag, vroeg de rechter of er een verschil in behandeling

bestond tussen een werknemer en een openbaar ambtenaar gehuwd onder het gemeen-

schapsstelsel. Bij een werknemer, wiens werkgever een groepsverzekering afsloot, werd de

uitkering bij de vereffening-verdeling betiteld als een onderdeel van het actief van de huw-

gemeenschap en opgenomen in de te verdelen massa. Daarentegen werd het wettelijk

pensioen dat een openbare ambtenaar ontving, bestempeld als een eigen goed en werd het

niet opgenomen in de te verdelen massa.

61. In een tweede prejudiciële vraag trachtte men na te gaan of de artikelen 127 , 128 en 148

§3 WLVO niet in strijd waren met het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel door ze te

interpreteren op een wijze die tot gevolg heeft dat: wanneer twee echtgenoten gehuwd zijn

onder een stelsel van gemeenschap van goederen en één van hen beiden titularis is van een

groepsverzekering aan wie uitsluitend een kapitaal wordt toegekend bij het bereiken van de

163 GwH 27 juli 2011, nr. 136/2011, www.const-court.be, 3. 164 F. BUYSSENS en V. ALLAERTS, “Het Grondwettelijk Hof beslecht: het groepsverzekeringskapitaal valt in de

huwgemeenschap. Praktische gevolgen: goed of slecht?” in W. PINTENS en Ch. DECLERCK (eds.), Patrimonium 2012,

Antwerpen, Intersentia, (151) 158. 165 Infra nr. 59-61. 166 GwH 27 juli 2011, nr. 136/2011, www.const-court.be

Page 37: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

30

overeengekomen leeftijd, dat bestempeld wordt als een eigen goed en slechts aanleiding

geeft tot vergoeding conform artikel 128 WLO.

C. De argumentering van de partijen

C1. Ontvankelijkheid

62. De ministerraad was van oordeel dat het antwoord op de prejudiciële vragen beperkt

diende te blijven tot de verplichte groepsverzekering, afgesloten door een werkgever, omdat

het in casu slechts deze situatie betrof.167

De ministerraad was ook de mening toegedaan dat deze verplichte groepsverzekering, viel

onder artikel 97 WLVO, maar niet onder het toepassingsgebied van de betwiste bepalingen.

Zij verklaarden dit nader doordat dergelijke polis onderschreven wordt door de werkgever

en niet door één van de echtgenoten. Bovendien werden de premies ten laste genomen door

de werkgever en vielen ze niet ten laste van het gemeenschappelijk vermogen. De

ministerraad meende dat het antwoord diende gevonden te worden in respectievelijk de

artikelen 1401 en 1405 BW. Ze waren ervan overtuigd dat de verschuldigde of uitgekeerde

prestaties gemeenschappelijk waren.168

De ministerraad argumenteerde dat in de tweede prejudiciële vraag niet werd aangegeven

hoe artikel 148 §3 WLVO de artikelen 10 en 11 GW zou schenden, wat volgens haar on-

ontvankelijk diende te worden verklaard.169

63. De man sloot zich eveneens aan bij het standpunt van de ministerraad omtrent het niet

toepassen van de artikelen 127 en 128 WLVO op de verplichte groepsverzekering.170

C2. Gegrondheid

-Ter argumentering van de tweede prejudiciële vraag

64. De vrouw vond dat het arrest van het Arbitragehof van 26 mei 1999, mutatis mutandis

diende te worden toegepast. Ze was van mening dat er geen rekening diende te worden

gehouden met de artikelen 127 en 128 WLVO, aangezien deze strijdig werden bevonden met

het gelijkheidsbeginsel. Voor haar vormde het groepsverzekeringskapitaal een gemeen-

schappelijk goed, op grond van artikel 1405, 1 BW. Ze was er rotsvast van overtuigd dat het

een inkomst was afkomstig van de beroepswerkzaamheden van haar man.

65. De man daarentegen was van mening dat het arrest van Arbitragehof van 26 mei 1999,

niet kon toegepast worden op een groepsverzekering. Hij aanzag het groepsverzekerings-

kapitaal immers als een eigen goed ingevolge artikel 1401, 4e BW, op basis waarvan de

pensioenrechten eigen zijn. Volgens hem was hij evenmin vergoeding verschuldigd aan het

167 GwH 27 juli 2011, nr. 136/2011, www.const-court.be, overweging A.1.1.1 168 GwH 27 juli 2011, nr. 136/2011, www.const-court.be, overweging A.1.1.2. 169 GwH 27 juli 2011, nr. 136/2011, www.const-court.be, overweging A.1.2.2. 170 GwH 27 juli 2011, nr. 136/2011, www.const-court.be, overweging A.1.1.3.

Page 38: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

31

gemeenschappelijk vermogen. In een tweede argument voerde hij een verschil in finaliteit

aan tussen de groepsverzekering en de individuele levensverzekering. Bij arrest van het Hof

nr. 54/99 maakte men de afleiding dat de gemengde individuele levensverzekering door een

echtgenoot beschouwd werd als een spaarverrichting. De groepsverzekering bestempelde de

man niet als een spaaroperatie. Hij aanzag de groepsverzekering wel ter opbouw van zijn

aanvullend pensioen.

-Ter argumentering van de eerste prejudiciële vraag

66. Deze heb ik niet besproken, aangezien verderop blijkt dat het Grondwettelijk Hof deze

prejudiciële vraag niet behandeld heeft.171

171 Infra nr. 72

Page 39: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

32

67. Zoals ik al zei voorheen172, doet de argumentatie van het echtpaar er niet meer toe, wat

betreft de toepassing van het arrest van het Grondwettelijk Hof van 26 mei 1999 op de

groepsverzekering, aangezien dit beslecht werd door het Hof van Cassatie d.d. van 24

januari 2011. Het Hof oordeelde dat het arrest enkel van toepassing was op de individuele

levensverzekering. Daarmee bestond er nog geen uitspraak over het al dan niet toepassen

van de artikelen 127 en 128 WLVO op de groepsverzekering. Evenmin was er nog geen

uitspraak omtrent het statuut van het groepsverzekeringskapitaal. Het Grondwettelijk Hof

van 27 juli 2011 nam een beslissing op dit vlak.173

D. De uitspraak

68. Het Grondwettelijk Hof ging eerst na of de artikelen 127 en 128 WLVO van toepassing

waren op de groepsverzekering, vooraleer zij verder kon oordelen of deze bepalingen in

strijd waren met het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel.

1- Het toepassingsgebied

69. Het Grondwettelijk Hof oordeelde dat de artikelen 127 en 128 WLVO niet rechtstreeks

van toepassing waren, maar wel mutatis mutandis. 174 Dit werd verklaard door te verwijzen

naar de toepassing van het algemene artikel 97 WLVO, waarvan de betwiste bepalingen deel

uitmaken. Dit artikel bepaalt dat het hoofdstuk van toepassing is op alle persoons-

verzekeringen waarbij het zich voordoen van het verzekerd voorval alleen afhankelijk is van

de menselijke levensduur. Een groepsverzekering is een dergelijke persoonsverzekering.175

2- Het statuut van het kapitaal van een groepsverzekering

70. Vervolgens nam het Grondwettelijk Hof een standpunt in betreffende het statuut van het

groepsverzekeringskapitaal.176 Het Grondwettelijk Hof kwalificeerde het kapitaal van de

verplichte groepsverzekering van de onder een gemeenschapsstelsel gehuwde echtgenoot,

ter financiering van een aanvullend pensioen, uitgekeerd bij het bereiken van een bepaalde

leeftijd, als een spaarverrichting, omdat de groepsverzekering beoogt in een aanvullend

inkomen te voorzien.177 Bijgevolg aanzag zij dit kapitaal als een gemeenschappelijk goed.

Het Hof verantwoordde dit door te stellen dat het kapitaal beschouwd werd als inkomsten

uit beroepsbezigheden, conform artikel 1405, 1° BW.178 Het was immers een tegenprestatie

voor de geleverde arbeid en dit ongeacht het feit de premies betaald werden door de werk-

172 Supra nr. 45 173 Infra nr. 69 e.v. 174 B. SCHEERS, “Het statuut van de groepsverzekering ter financiering van een aanvullend pensioen in een stelsel

van gemeenschap van goederen”, NFM 2012, (294) 300. 175 GwH 27 juli 2011, nr. 136/2011, overweging B.2.3. 176 J.-A. DUMONT, “Grondwettelijk Hof buigt zich over het matrimoniaal statuut van de groepsverzekering”,

Verzekeringsnieuws 2011, afl. 33, 1-4; J. VAN GYSEGEM en L.VERMEULEN, “De split van het (aanvullend) pensioen:

waarom en hoe?”, Or. 2012, 194-208. 177 GwH 27 juli 2011, nr. 136/2011, www.const-court.be, overweging B.8.1. 178 GwH 27 juli 2011, nr. 136/2011, www.const-court.be, overweging B.8.3.

Page 40: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

33

gever en dan wel op het loon werden ingehouden. Het werd gekwalificeerd als loon in de

zin van de Loonbeschermingswet en was een in geld waardeerbaar voordeel.179

71. Einde verhaal zou ik zo zeggen, de artikelen 127 en 128 WLVO werden strijdig verklaard

met de artikelen 10 en 11 GW, omdat deze artikelen het groepsverzekeringskapitaal van een

door een werkgever afgesloten groepsverzekering, dat uitgekeerd werd aan een werknemer

gehuwd onder het gemeenschapsstelsel, bestempelden als een eigen goed.180 Er was slechts

een aanleiding tot vergoeding indien de premiebetalingen kennelijk de mogelijkheden van

het gemeenschappelijk vermogen te boven zouden gaan. Het was volgens het Grond-

wettelijk Hof niet pertinent om na te gaan, in welke mate de mogelijkheden van het

gemeenschappelijk vermogen van die echtgenoten kennelijk te boven zouden gaan, indien

de premies werden betaald door de werkgever.181

72. Het Hof verklaarde de artikelen 127 en 128 WLVO vooreerst van toepassing op de

groepsverzekering om vervolgens te besluiten dat deze bepalingen in strijd waren met het

grondwettelijk gelijkheidsbeginsel. 182 Bijgevolg zijn deze artikelen niet meer van toepassing

op een groepsverzekering omwille van haar specifiek kenmerk als spaarverrichting.183

Hiermee had het Grondwettelijk Hof enkel een antwoord geformuleerd op de tweede

prejudiciële vraag, met uitzondering van de beoordeling van de strijdigheid van artikel 148,

§3 WLVO met de artikelen 10 en 11 GW.184 Verder liet zij terecht na onderzoek te verrichten

omtrent de eerste prejudiciële vraag. De verklaring hiervoor was dat het volstrekt nutteloos

was voor de beslechting van het geschil ten gronde. Het betrof immers niet de situatie van

een ambtenaar in casu. Het Hof oordeelde wel: “Dat zelfs indien het verschil in behandeling

tussen het gemeenschappelijke karakter van het kapitaal van een verplichte groepsverzekering en het

eigen karakter van het wettelijk pensioen van een ambtenaar discriminerend zou worden geacht, zou

dit geen afbreuk doen aan het feit dat het groepsverzekeringskapitaal als een gemeenschappelijk goed in

de te verdelen massa moet worden opgenomen.”185

179 GwH 27 juli 2011, nr. 136/2011, www.const-court.be, overweging B.8.2. 180 U. CERULUS, “Het statuut van het groepsverzekeringskapitaal in een gemeenschapsstelsel: het Grondwettelijk

Hof hakt de knoop door “ (noot onder GwH 27 juli 2011), T.Fam. 2012, afl.1, (22) 25, nr.11. 181 GwH 27 juli 2011, nr. 136/2011, overweging B.8.4. 182 F. BUYSSENS en V. ALLAERTS, “Het Grondwettelijk Hof beslecht: het groepsverzekeringskapitaal valt in de

huwgemeenschap. Praktische gevolgen: goed of slecht?” in W. PINTENS en C. DECLERCK ( eds.), Patrimonium 2012,

Antwerpen, Intersentia, 2012, (151) 159, nr.10. 183 B. SCHEERS, “Het statuut van de groepsverzekering ter financiering van een aanvullend pensioen in een stelsel

van gemeenschap van goederen”, NFM 2012, (294) 302. 184 GwH 27 juli 2011, nr. 136/2011, www.const-court.be, overweging B.4.1. 185 GwH 27 juli 2011, nr. 136/2011, www.const-court.be, overweging B.11.2.

Page 41: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

34

2.2.2.3. Blijvende oneensheid in de rechtsleer na het arrest van het GwH van 27 juli 2011?

1- De kwalificatie van het groepsverzekeringskapitaal: spaarverrichting of

pensioenverrichting?

73. Positief aan de uitspraak van het Grondwettelijk Hof is dat de overgrote meerderheid in

de rechtsleer186 het eens is met de kwalificatie van een groepsverzekering (ter financiering

van een aanvullend pensioen) als spaarverrichting.

74. Het zal u niet verwonderen dat er nog steeds auteurs zijn die zich niet kunnen vinden in

het standpunt van het Hof. Deze kleine minderheid187 vertrekt van de opvatting dat de

groepsverzekering geen spaarverrichting is, maar een pensioenverrichting is. Zij verklaren

hun voorliefde voor de kwalificatie van het groepsverzekeringskapitaal als een pensioen-

verrichting op grond van artikel 1401, 4e BW.188

186 Y.-H. LELEU en L. ROUSSEAU, “Les prestations d’assurance groupe en régime de communauté: une épargne

commune. Réflexions sur l’arrêt Cour const., n° 136/2011 du 27 juillet 2011”, JT 2012, (152) 153-155; J.-L.

RENCHON, “Assurances-vie, pensions complémentaires et régime matrimonial” in B. DUBUISSON en P. JADOUL

(eds.), L’assurance-vie et les pensions complémentaires, Brussel, Bruylant, 2006, (31) 52. 187 Tegenstander DEVOET is van mening dat artikel 1401, 4e BW niet beperkt blijft tot de wettelijke pensioenen,

maar ook van toepassing is op de aanvullende pensioenen. Daarnaast is hij er van overtuigd dat een

spaarverrichting wordt getypeerd door haar beschikbaarheid. Een groepsverzekering wordt volgens hem net

gekarakteriseerd door haar onbeschikbaarheid, gelet op het wettelijke afkoopverbod van artikel 27 WAP.

(Dit artikel bepaalt dat reserves slechts kunnen worden afgekocht of het kapitaal slechts kan worden uitbetaald

op het ogenblik dat men op pensioen gaat of bij het bereiken van de leeftijd van 60 jaar (indien het zo is

neergeschreven in het pensioenreglement of in de pensioenovereenkomst). Dit betekent dus dat de

verzekeringsnemer geen deel van de pensioenreserve kan ontvangen voor zijn 60e/ 65e. De echtgenoot van de

verzekeringsnemer dient zich gedwongen tevreden te stellen met een ongelijk en ongunstig deel van de

gemeenschap, wanneer deze de helft van de vermogenswaarde van de groepsverzekering vraagt in het kader van

de verdeling van de huwgemeenschap. (Zie meer: C. HENDRICKX, “Groepsverzekering: wat bij echt-

scheiding?”(noot onder GwH 27 juli 2011), RABG 2011, (1358) 1361-1362, nrs.13 en 14)

Andere aanhangers van zijn stelling: HENDRICKX is van mening dat de groepsverzekering tot de tweede

pensioenpijler behoort. (zie meer: C. HENDRICKX, “Groepsverzekering: wat bij echtscheiding?”(noot onder GwH

27 juli 2011), RABG 2011, (1358) 1361-1362, nr. 13) Ook DE RIDDER valt het Grondwettelijk Hof aan en werpt op dat

het Hof te weinig rekening hield met het pensioenaspect van een groepsverzekering. De groepsverzekering in

casu dient volgen hem meer als een aanvullend pensioen, dan als een spaarverrichting te worden beschouwd. (Zie

C. DE RIDDER, “Les pensions complémentaires et le droit patrimonial: un mariage compliqué, For.ass. 2012, (61)

68.) 188 Artikel 1401, 4e BW: Eigen zijn, ongeacht het tijdstip van verkrijging: het recht op een pensioen, lijfrente of soortgelijke

uitkering, dat een der echtgenoten alleen bezit.

Naar mijn mening kan het pensioenaspect van de groepsverzekering niet compleet genegeerd worden. Stel dat

deze tweedepijlerpensioenen vallen onder de toepassing van artikel 1401, 4e BW (wat omstreden is), dan leid ik af

uit de expliciete lezing van deze bepaling, dat slechts het recht eigen is. Dit betekent niet noodzakelijk dat de

uitkering van het groepsverzekeringskapitaal ook eigen is. Dit is naar mening gemeenschappelijk, aangezien dit

huwelijksvermogensrechtelijk wel als een gewone aanwinst in aanmerking dient te worden genomen. (Zie hiervoor ook: R.

BARBAIX, “De groepsverzekeringen en familiaal vermogensrecht: een nieuwe invalshoek?” in R. BARBAIX, B.

WEYTS, D. WUYTS (eds.), De groepsverzekering als aanvullend pensioen, Antwerpen, Intersentia, 2013, (105) 117, nr.22)

Page 42: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

35

2- Kritische reflectie op de praktische gevolgen van het arrest van het Grond-

wettelijk Hof van 27 juli 2011

75. Ondanks dat het Grondwettelijk Hof zich uitsprak over het statuut van het groeps-

verzekeringskapitaal, van een groepsverzekering aangegaan tijdens het huwelijk189 en er

vooruitgang werd geboekt, krijgt de wetgever toch nog te kampen met een aantal praktische

problemen.

- Het statuut van het groepsverzekeringskapitaal in het wettelijk stelsel

76. Vooreerst bestaat er onduidelijkheid omtrent het statuut van de groepsverzekering

afgesloten voor het huwelijk, met een looptijd tijdens het huwelijk.190 Als we teruggrijpen

naar de standpunten in de rechtsleer, zijn de visies opnieuw verdeeld191, net zoals bij de

individuele levensverzekering.192 Er zijn auteurs die voorstander zijn van een splitsing pro

rata temporis: het eigen karakter van het kapitaal dat is opgebouwd voor het huwelijk tot het

189 In het arrest van het Grondwettelijk Hof van 27 juli 2011 was het Hof van mening dat de groepsverzekering

behoorde tot het gemeenschappelijk vermogen en het groepsverzekeringskapitaal gemeenschappelijk was. De

groepsverzekering werd dan ook betrokken bij de vereffening-verdeling. (Zie C. VERGAUWEN en K. VERACHTERT,

“Het lot van de groepsverzekering bij de vereffening-verdeling van een gemeenschapsstelsel na echtscheiding” in

R. BARBAIX en N. CARETTE (eds.), Tendensen vermogensrecht 2015. Deel 3 Recht uit de praktijk, Antwerpen, Intersentia,

2015, (307) 309, nr.4.)

Ik wil nog bemerken dat het de evidentie zelve is, dat er zich geen probleem voordoet, indien de som van het

groepsverzekeringskapitaal reeds was uitgekeerd tijdens het bestaan van het huwelijk. Het

groepsverzekeringskapitaal wordt immers opgenomen in het gemeenschappelijk vermogen o.g.v. artikel 1405, 1e

BW. Een latere echtscheiding heeft geen impact op het statuut. (Zie H. CASMAN, “Levensverzekeringen,

groepsverzekeringen en het familiaal vermogensrecht”, T.Verz. 2012, (308) 318.) Deze uitkering wordt eveneens

opgenomen bij de vereffening-verdeling als een te verdelen gemeenschappelijk goed. Het kan zijn dat het

ontvangen groepsverzekeringskapitaal intussen werd uitgegeven en het eigen vermogen van een echtgenoten

hierbij werd verrijkt. Bijgevolg zal dit eigen vermogen wel een vergoeding verschuldigd zijn aan het

gemeenschappelijk vermogen op basis van artikel 1435 juncto 1435 BW. (Zie B. SCHEERS, “Het statuut van de

groepsverzekering ter financiering van een aanvullend pensioen in een stelsel van gemeenschap van goederen”,

NFM 2012, (294) 303; L. DE SCHRIJVER, “Huwelijksvermogensrecht: groeps- en pensioenspaarverzekeringen” in A.

WYLLEMAN (ed.), Rechtskroniek voor het Notariaat. Deel 23, Brugge, die Keure, 2013, (51) 71, nr.41)

Een minderheidsstrekking, die het groepsverzekeringskapitaal niet kwalificeert als een spaarverrichting, maar als

een pensioenverrichting (aanvullend pensioen), is van mening dat het kapitaal slechts aan de gemeenschap

toekomt voor de duur van de gemeenschap. Indien sommen worden uitgekeerd na de echtscheiding zijn deze een

eigen goed van de echtgenoot-verzekeringsnemer. CASMAN schetst dit met een voorbeeld in een door haar

geschreven artikel. (Zie H. CASMAN, “Levensverzekeringen, groepsverzekeringen en het familiaal vermogens-

recht”, T.Verz. 2012, (308) 318.)

Voorbeeld: X ontvangt bij het bereiken van de leeftijd van 60 jaar het opgebouwde kapitaal uit de

groepsverzekering. CASMAN neemt als vertrekpunt, dat X met dit kapitaal beoogt te voorzien in een aanvullend

inkomen voor 20 jaar. Als X uit de echt scheidt op zijn 65ste, dan heeft de ex-echtgenoot slechts recht op 5/20ste

van het bedrag dat de echtgenoot-titularis ontvangen heeft. 190 CH. DECLERCK, “Actuele ontwikkelingen in het familiaal vermogensrecht in het licht van de rechtspraak van

het Grondwettelijk Hof en het Hof van Cassatie” in A.-L. VERBEKE en F.BUYSSENS (eds), Notariële actualiteit 2012-

2013,Antwerpen, Intersentia, 2012-2013, (217) 220, nr.6. 191 U. CERULUS, “Het statuut van het groepsverzekeringskapitaal in het gemeenschapsstelsel: het Grondwettelijk

Hof hakt de knoop door”(noot onder Grondwettelijk Hof 27 juli 2011), T.Fam. 2012, afl.1., (22) 25, nr.13. 192 Supra nr. 50.

Page 43: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

36

sluiten van het huwelijk, het gemeenschappelijk karakter van het kapitaal opgebouwd

tijdens het huwelijk tot de ontbinding van het huwelijk.193 Determinerend voor wat toekomt

aan het gemeenschappelijk dan wel eigen vermogen, is de breukverhouding tussen het

aantal jaren huwelijk en het totaal aantal jaren waarin werknemers – en werkgeversbijdragen

voor de groepsverzekering werden betaald. 194 De rechtspraak sluit zich ook aan bij dit

determinerend criterium. Een arrest van het Hof van Cassatie daterend van 30 november

2012 maakte dit duidelijk.195Andere auteurs196 zijn aanhangers van de stelling van het eigen

karakter van het groepsverzekeringskapitaal, conform artikel 1399, eerste lid BW.

Vergoeding zal volgens hen wel verschuldigd zijn aan het gemeenschappelijk vermogen

voor de looptijd van de groepsverzekering tijdens het huwelijk conform artikel 1432 BW197

juncto artikel 1435 BW.198

77. Het is niet verbazingwekkend, dat er zich ook problemen voordoen bij de praktische

afhandeling van een tijdens het huwelijk afgesloten groepsverzekering, in het kader van haar

gerechtelijke vereffening-verdeling na echtscheiding en de hypothese dat de groeps-

verzekering haar vervaldag nog niet heeft bereikt.199,200 In het bijzonder in welke mate de

193 Y-H.-LELEU, “La mise en oeuvre par le notaire et le juge du nouveau statut de certaines prestations d’assurance-vie entre epoux communs en biens” in D. STERCKX en J.-L. LEDOUX (eds.), Mélanges offerts à Roland De Valkeneer, Brussel, Bruylant, 2000, (341) 347-348; Y. LELEU en F. BUYSSENS, “De levensverzekering tussen echtgenoten gehuwd onder gemeenschapsstelsel” in X., Huwelijksvermogensrecht, Mechelen, Kluwer, losbl., (TIX.1.-1) TIX.2.-23, nr. 42. 194 C. DECLERCK, “Secundair huwelijksvermogensstelsel” in W. PINTENS en C. DECLERCK (eds), Patrimonium 2011,

Antwerpen, Intersentia, 2011, 17, nr.17. 195 Cass. (1e k.) 30 november 2012, AR C110332N, Rev.trim.dr.fam. 2013, 968. Cassatie oordeelde dat de

appelrechters wettig beslisten dat “het aanvullend pensioen gemeen is in de mate dat het werd opgebouwd met bijdragen

vanaf de datum van het huwelijk tot op de datum van de retroactieve ontbinding van de gemeenschap op basis van hun

overwegingen dat “ (…) wat eiser voor het huwelijk verdiende een eigen goed is en wat hij verdiende tijdens het huwelijk,

gemeenschappelijk is; de bijdragen voor de werkgever en de werknemer voor het aanvullend pensioen dezelfde regel volgen;

(…)” 196 L. DE SCHRIJVER, “Huwelijksvermogensrecht: groeps- en pensioenspaarverzekeringen” A. WYLLEMAN (ed.)

Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 23, Brugge, die Keure, 2013, (51) 72, nr. 42; W. PINTENS en P. VAN DEN ABEELE,

“De levensverzekering in het familiaal vermogensrecht”, T.Not. (615) 626, nr.22; zie ook W. PINTENS en P. VAN

DEN ABEELE, “Levensverzekeringen en pensioenen in de notariële praktijk” in L. WEYTS en C. CASTELEIN (eds.),

Capita Selecta Notarieel Recht, Leuven, UP, 2006, 291-292, nr.35; C. VERGAUWEN en K. VERACHTERT, “Het lot van de

groepsverzekering bij de vereffening-verdeling van een gemeenschapsstelsel na echtscheiding” in R. BARBAIX en

N. CARETTE (eds.), Tendensen vermogensrecht 2015. Deel 3 Recht uit de praktijk, Antwerpen, Intersentia, 2015, (307)

309, nr.5. 197 Conform artikel 1432 BW dient bij de vereffening-verdeling een vergoeding betaald te worden aan het

gemeenschappelijk vermogen. 198 Conform artikel 1435 BW zal de vergoeding gelijk zijn aan de waardevermeerdering van het goed tot op het

tijdstip van de ontbinding van het stelsel, aangezien het gemeenschappelijk vermogen geïnvesteerd heeft in het

verkrijgen van een eigen goed. 199 F. BUYSSENS en V. ALLAERTS, “Het Grondwettelijk Hof beslecht: het groepsverzekeringskapitaal valt in de

huwgemeenschap. Praktische gevolgen: goed of slecht?” in W. PINTENS en C. DECLERCK ( eds.), Patrimonium 2012 ,

Antwerpen, Intersentia, 2012, (151) 165, nr.17. 200 Parallel aan de individuele levensverzekering, is het ook zo bij een groepsverzekering, dat een onderscheid

dient gemaakt te worden tussen het recht en het kapitaal, indien de groepsverzekering haar vervaldag nog niet

heeft bereikt op het ogenblik van de ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel. Het recht behoort uitsluitend

toe aan de echtgenoot-verzekeringsnemer. Het kapitaal daarentegen is gemeenschappelijk. (zie L. DE SCHRIJVER,

Page 44: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

37

waarde van dit groepsverzekeringskapitaal op het ogenblik van echtscheiding onmiddellijk

moet of kan worden verrekend.201

78. Zoals reeds vermeld werd202, heerst er in beginsel een verbod van afkoop van een

groepsverzekering conform artikel 27, §1 WAP en zal dit geen optie zijn om op deze wijze de

waarde van het groepsverzekeringskapitaal in de gemeenschap op te nemen bij de

vereffening-verdeling. In de rechtspraak en de rechtsleer worden alternatieven uitgewerkt. 203

In slechts een beperkt aantal gevallen zal afkoop mogelijk zijn. Ook al is afkoop een optie,

dan nog mag artikel 114 WLVO niet uit het oog verloren worden. Dit artikel bepaalt dat het

recht van afkoop een eigen recht is. Dwang uitoefenen op de verzekeringsnemer om tot

afkoop over te gaan is dus uitgesloten.204

79. Een eerste alternatief is de toekenning van een vorderingsrecht aan de ex-echtgenoot op

de verzekerde echtgenoot. Dit betekent dat de echtgenoot niet-titularis, pas op het ogenblik

van de uitbetaling van het kapitaal, recht heeft op de helft van het

groepsverzekeringskapitaal opgebouwd tijdens het huwelijk. Dit alternatief werd reeds

toegepast door de rechtspraak.205

Een nadeel aan dit alternatief is dat de niet-verzekerde echtgenoot, afhankelijk zal blijven

van de echtgenoot-verzekeringsnemer.206 B. SCHEERS207 voegt er eigenhandig aan toe, dat er

terecht ook veel kan gebeuren in de loop der jaren.

DECLERCK 208 bekritiseert zonder enige motivering, dat het vorderingsrecht een wettelijke

grondslag ontbreekt. Naar mijn mening is dit onterecht. Ter staving van mijn opinie verwijs

Huwelijksvermogensrecht: groeps – en pensioenspaarverzekeringen” in A. WYLLEMAN (ed.), Rechtskroniek voor het

Notariaat. Deel 23, Brugge, die Keure, 2013, (51) 71, nr.41. 201 CH. DECLERCK, “Actuele ontwikkelingen in het familiaal vermogensrecht in het licht van de rechtspraak van

het Grondwettelijk Hof en het Hof van Cassatie” in A.L. VERBEKE en F.BUYSSENS (eds), Notariële actualiteit 2012-

2013,Antwerpen, Intersentia, 2012-2013, (217) 220, nr.5. 202 Supra voetnoot nr. 187. 203 Infra nr. 79 e.v. 204 B. SCHEERS, “Het statuut van de groepsverzekering ter financiering van een aanvullend pensioen in een stelsel

van gemeenschap van goederen”, NFM 2012, (294) 304. 205 Brussel 16 november 2010, T.Not. 2010, 499. 206 De afhankelijkheidspositie van de ex-echtgenoot kan weggewerkt worden door een cessie van schuld-

vordering. (Zie R. BARBAIX, “Groepsverzekeringen en familiaal vermogensrecht: een nieuwe invalshoek?”in R.

BARBAIX, B. WEYTS en D. WUYTS (eds.), De groepsverzekering als aanvullend pensioen, Antwerpen, Intersentia, 2014,

(105) 119, nr.25.

Ik wil nog opmerken, dat de ex-echtgenoot met de toekenning van een vorderingsrecht niet beschermd tegen het

risico van insolvabiliteit dat bestaat in hoofde van de echtgenoot-titularis. Dit kan wel ondervangen worden met

een gewaarborgd vorderingsrecht. (Zie Y.H. LELEU en L. ROUSSEAU, “Les prestations d’assurance-groupe en

régime de communauté: une épargne commune” – réflexions sur l’arrêt Cour const., n°136/2011 du 27 juillet

2011”, JT 2012, (152) 156. 207 B. SCHEERS, “Het statuut van de groepsverzekering ter financiering van een aanvullend pensioen in een stelsel

van gemeenschap van goederen”, NFM 2012, (294) 304.

Page 45: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

38

ik naar de argumentatie van de auteurs BARBAIX en CARETTE209. Zij kunnen niet plaatsen van

waar dit argument plots verschijnt. In het gemeenschappelijk vermogen treft men een niet-

vervallen recht aan, op het kapitaal van een groepsverzekering. Als men dit recht gelijk en

kwalitatief verdeelt, kan iedere echtgenoot zijn rechten laten gelden op de helft van het

kapitaal opgebouwd tijdens het huwelijk, bij de uitbetaling van de groepsverzekering. Hun

visie is dan ook, dat als de echtgenoot-verzekeringsnemer moet wachten op de uitkering,

waarom de niet-verzekerde echtgenoot dit ook niet zou moeten doen. Elke echtgenoot maakt

immers aanspraak op opschortende voorwaarden.210

80. Een tweede alternatief dat wordt aangereikt door de rechtsleer211 is de methode van de

onmiddellijke verrekening van de vermogenswaarde. Ook in de rechtspraak wordt deze

optie verdedigd.212 Deze techniek betekent uitsluitend een verschil in tijdstip i.t.t. het eerste

uiteengezet alternatief. Hier zal de ex-echtgenoot, op het ogenblik van de verdeling van het

gemeenschappelijk vermogen, ten belope van de helft van het groepsverzekeringskapitaal, x

aantal goederen meer mogen opnemen uit het gemeenschappelijk vermogen.213 Een nadeel

aan deze techniek is volgens TORFS, dat de groepsverzekering haar pensioenkarakter

volledig verliest, omdat de vermogenswaarde op een vroegere leeftijd wordt ontvangen in

plaats van bij het bereiken van de pensioenleeftijd.214 Voordelig aan deze oplossing is dat de

niet-verzekerde echtgenoot zich indekt tegen een mogelijke insolvabiliteit van de

verzekerde-echtgenoot.

In verband met deze techniek bestaat er een opvatting, dat er in hoofde van de echtgenoot-

verzekeringsnemer een risico215 bestaat dat deze nooit een uitkering zal ontvangen en het

208 CH. DECLERCK, “Secundair huwelijksvermogensstelsel” in W. PINTENS en C. DECLERCK, Patrimonium 2011,

Antwerpen, Intersentia, 2011, (15) 17, nr.17; U. CERULUS, “Het statuut van het groepsverzekeringskapitaal in een

gemeenschapsstelsel: het Grondwettelijk Hof hakt de knoop door”(noot onder GwH 27 juli 2011), T.Fam. 2012,

(22) 26-27. 209 R. BARBAIX en N. CARETTE, “Familiaalvermogensrechtelijke aspecten van begunstiging bij levensverzekering”

in N. CARETTE ( ed.), Begunstiging bij levensverzekering, Antwerpen, Intersentia, 2013, (49) 87, nr. 41. 210 R. BARBAIX, “Groepsverzekeringen en familiaal vermogensrecht: een nieuwe invalshoek?” in R. BARBAIX, B.

WEYTS en D. WUYTS (eds.), De groepsverzekering als aanvullend pensioen, Antwerpen, Intersentia, 2014, (105) 119,

nr.25. 211 U. CERULUS, “Het statuut van het groepsverzekeringskapitaal in een gemeenschapsstelsel: het Grondwettelijk

Hof hakt de knoop door”, T.Fam. 2012, (22) 26-27; B. ScHEERS, “Het statuut van de groepsverzekering ter

financiering van een aanvullend pensioen in een stelsel van gemeenschap van goederen”, NFM 2012, (294) 305; C.

DECLERCK, “Secundair huwelijksvermogensstelsel” in W. PINTENS en C. DECLERCK (eds.), Patrimonium 2011,

Antwerpen, Intersentia, 2011, (15) 16-17, nr. 16. 212 Gent 24 maart 2005, T.Not. 2005, 481; Gent 28 juni 2007, T.Not. 2009, 550. 213CH. DECLERCK, “Actuele ontwikkelingen in het familiaal vermogensrecht in het licht van de rechtspraak van het

Grondwettelijk Hof en het Hof van Cassatie” in A.-L. VERBEKE en F.BUYSSENS (eds.), Notariële actualiteit 2012-

2013,Antwerpen, Intersentia, 2012-2013, (217) 220, nr.5; C. DECLERCK, “Secundair huwelijksvermogensstelsel” in

W. PINTENS en C. DECLERCK, Patrimonium 2011, Antwerpen, Intersentia, 2011, (15) 16-17. 214 N. TORFS, “Hoe moeten tijdens het huwelijk verworven rechten in een groepsverzekering bij de verdeling van

het gemeenschappelijk vermogen worden betrokken?”(noot onder Antwerpen 4 november 2009), TBBR 2010,

(330) 332. 215 Mogelijke risico’s die bestaan zijn bijvoorbeeld het vroegtijdig overlijden bij een verzekering bij lang leven,

waarbij geen uitkering werd voorzien in geval van overlijden of bij een begunstigingsclausule die werd aanvaard.

Page 46: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

39

dan unfair is dat de niet-verzekerde echtgenoot wel al de helft van de waarde van de

groepsverzekering heeft ontvangen. Deze opvatting dient te worden afgewezen, omdat het

een negatie inhoudt van de realiteit van de groepsverzekering, gelet op het gemengd

karakter van de groepsverzekering.216

81. Een laatste alternatief is een voorstel waarbij beide technieken worden gecombineerd.217

Indien afkoop mogelijk is, dan kan de methode van de onmiddellijke verrekening toegepast

worden. Gelet op het eigen beslissingsrecht van de echtgenoot-verzekeringsnemer om over

te gaan tot afkoop, kan de verzekeringsnemer zich akkoord verklaren met de afkoop van de

groepsverzekering en zijn deel eveneens onmiddellijk ontvangen. Acht de echtgenoot-

titularis de situatie van afkoop niet wenselijk, omdat hij zijn groepsverzekering liever

behoudt, dan wordt dit verrekend bij de verdeling van de andere goederen uit het gemeen-

schappelijk vermogen.218 In de hypothese dat een afkoop toch niet mogelijk zou zijn, zal het

vorderingsrecht toegepast worden.219 In de rechtsleer220 luidt ook het standpunt dat bij deze

laatste hypothese, de techniek van de onmiddellijke verrekening toch toegepast zal worden,

indien er voldoende overige activa aanwezig zijn in de vereffening-verdeling.

82. Om discussies te vermijden, kunnen echtgenoten er ook steeds voor kiezen om een

andersluidende clausule te bedingen in het huwelijkscontract, met betrekking tot het tijdstip

van het doorstorten van de helft van het groepsverzekeringskapitaal en daaraan gekoppeld

de berekening van de waarde.221

(zie B. SCHEERS, “Het statuut van de groepsverzekering ter financiering van een aanvullend pensioen in een stelsel

van gemeenschap van goederen”, NFM 2012, (294) 305, voetnoot 77.) 216 F. BUYSSENS en V. ALLAERTS, “Het Grondwettelijk Hof beslecht: het groepsverzekeringskapitaal valt in de

huwgemeenschap. Praktische gevolgen: goed of slecht?” in W. PINTENS en CH. DECLERCK (eds.), Patrimonium 2012,

Antwerpen, Intersentia, 2012, (151) 165, nr.17. 217 LELEU, CASMAN, ROUSSEAU en TORFS zijn voorstanders van de combinatie van beide technieken. Zij bevelen

deze keuzemogelijkheid aan, in afwachting van wetgevend ingrijpen. (Zie: Y-H. LELEU en L. ROUSSEAU, “Les

prestations d’assurance-groupe en régime de communauté: une épargne commune. Réflexions sur l’arrêt Cour

const., n° 136/2011 du 27 juillet 2011”, JT 2012, (152) 155-156; H. CASMAN, “Qualification au regard du régime

matrimonial, des prestations d’assurance-groupe perçues par une personne mariée sous le régime du

communauté, RNB 2012, (223) 235-236; N. TORFS, “Hoe moeten tijdens het huwelijk verworven rechten in een

groepsverzekering bij de verdeling van het gemeenschappelijk vermogen worden betrokken?” (noot onder

Antwerpen 4 november 2009), TBBR 2010, (330) 332.) 218 B. SCHEERS, “Het statuut van de groepsverzekering ter financiering van een aanvullend pensioen in een stelsel

van gemeenschap van goederen”, NFM 2012, (294) 305. 219 Antwerpen 4 november 2009, TBBR 2010, 329, noot N. TORFS. 220 F. BUYSSENS en V. ALLAERTS, “Het Grondwettelijk Hof beslecht: het groepsverzekeringskapitaal valt in de

huwgemeenschap. Praktische gevolgen: goed of slecht?” in W. PINTENS en C. DECLERCK ( eds.), Patrimonium 2012 ,

Antwerpen, Intersentia, 2012, (151) 165, nr.17. 221 CH. DECLECK, “Actuele ontwikkelingen in het familiaal vermogensrecht in het licht van de rechtspraak van het

Grondwettelijk Hof en het Hof van Cassatie” in A.-L. VERBEKE en F. BUYSSENS (eds), Notariële actualiteit 2012-2013,

Antwerpen, Intersentia, 2012-2013, (217) 220, nr.5; N.TORFS, “Hoe moeten tijdens het huwelijk verworven rechten

in een groepsverzekering bij de verdeling van het gemeenschappelijk vermogen worden betrokken?”( noot onder

Antwerpen 4 november 2009), TBBR 2010, (330) 332.

Page 47: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

40

- De mathematische bepaling van de afkoopwaarde

83. Een tweede praktisch probleem, betreft de mathematische bepaling van de afkoopwaarde

door de notaris bij de opmaak van de staat van de vereffening-verdeling, in de volgende

hypotheses: de situatie waarbij het bedrag van het groepsverzekeringskapitaal nog niet is

uitgekeerd op het tijdstip van de ontbinding van het huwelijk, er geen afkoop mogelijk is en

de verzekerde echtgenoot die een afkoop niet wenselijk acht.222

84. Er bestaat consensus dat de notaris de nettowaarde van het groepsverzekeringskapitaal

dient in beschouwing te nemen. Eensgezindheid is er niet omtrent het tijdstip waarop de

netto-waarde in aanmerking dient te worden genomen, het tijdstip van ontbinding van het

huwelijksvermogensstelsel, of het tijdstip van de eigenlijke verdeling.223

85. Een ander praktisch probleem, betreft de wijze van verrekening van een voorschot van

een groepsverzekering, verkregen ter verwerving van een gezamenlijk onroerend goed. De

oplossing die wordt voorgesteld, is om het uitgekeerde voorschot af te trekken van de

theoretische afkoopwaarde, die tot het gemeenschappelijk vermogen behoort.224

- Verplichte/ Vrijwillige groepsverzekering

86. Tot slot sprak het Grondwettelijk Hof steeds over een verplichte groepsverzekering in

casu. Het is dubieus wat hiermee wordt bedoeld, daar in de feiten slechts gesproken werd

over een verzekering die door de werkgever van de man vrijwillig/op eigen initiatief

aangeboden werd, maar de verzekeringspremies werden wel gespijsd met werkgevers-

bijdragen.225 Er wordt een vraagteken geplaatst bij de vrijwillige groepsverzekering, te lezen

als de individuele levensverzekering waarbij de werknemer zelf beslist om te sparen middels

een groepsverzekering en de bijdragen zelf financiert. Men redeneert a fortiori, dat in deze

hypothese het kapitaal tevens gemeenschappelijk zal zijn, maar ditmaal op grond van artikel

1405, 4e BW (besparing) en niet op grond van artikel 1405, 1e BW (loon).226 DE SCHRIJVER

baseert zich tevens op deze grondslag.227 Ze verwijst zelfs naar een arrest van het Hof van

222 C. DECLERCK, “Secundair huwelijksvermogensstelsel” in W. PINTENS en C. DECLERCK, Patrimonium 2011,

Antwerpen, Intersentia, 2011, (15) 16; W. PINTENS en P. VAN DEN ABEELE, “Levensverzekeringen en pensioenen in

de notariële praktijk” in L. WEYTS en C. CASTELEIN (eds.), Capita selecta notarieel recht, Leuven, Universitaire Pers,

2006, (273) 293. 223 F. BUYSSENS en V. ALLAERTS, “Het Grondwettelijk Hof beslecht: het groepsverzekeringskapitaal valt in de

huwgemeenschap. Praktische gevolgen: goed of slecht?” in W. PINTENS en CH. DECLERCK (eds.), Patrimonium 2012,

Antwerpen, Intersentia, 2012, (151) 166, nr. 18. 224 F. BUYSSENS en V. ALLAERTS, “Het Grondwettelijk Hof beslecht: het groepsverzekeringskapitaal valt in de

huwgemeenschap. Praktische gevolgen: goed of slecht?” in W. PINTENS en CH. DECLERCK (eds.), Patrimonium 2012,

Antwerpen, Intersentia, 2012, (151) 168, nr. 20. 225 F. BUYSSENS en V. ALLAERTS, “Het Grondwettelijk Hof beslecht: het groepsverzekeringskapitaal valt in de

huwgemeenschap. Praktische gevolgen: goed of slecht?” in W. PINTENS en CH. DECLERCK (eds.), Patrimonium 2012,

Antwerpen, Intersentia, 2012, (151) 163, nr.15 226 Y-H. LELEU en L. ROUSSEAU, “Les prestations d’assurance groupe en régime de communauté: une epargne

commune”, JT 2012,(152) 156, nr. 14. 227 L. DE SCHRIJVER, “Huwelijksvermogensrecht: groeps- en pensioenspaarverzekeringen ”in A. WYLLEMAN (ed.),

Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 23, Brugge, die Keure, 2013, (51) 72, nr. 43.

Page 48: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

41

Cassatie van 30 november 2012 voor het staven van haar redenering, dat er een gelijke

behandeling bestaat van werknemers– en werkgeversbijdragen. Daarentegen verwees het

Hof van Cassatie in haar arrest naar artikel 1405, 1e BW. De premies gefinancierd door de

werknemer en de werkgever zijn onderdeel van loon, een tegenprestatie van de werkgever

voor de verrichte arbeid.228

87. Het zijn deze problemen die de wetgever ertoe hebben aangezet, om nieuwe wetgevende

initiatieven uit te werken.229

2.2.2.4. Rechtspraak na het arrest van het Grondwettelijk Hof van 27 juli 2011

2.2.2.4.1. Arrest van het hof van beroep van Brussel van 25 juni 2013230

A. De feiten

88. Ik bespreek dit arrest zeer kort, omdat het onderwerp van de betwisting in casu, analoog

was aan het arrest van het Grondwettelijk Hof van 27 juli 2011. Het statuut van de rechten

die voortvloeien uit een groepsverzekering werden ook hier betwist door de echtgenoot niet-

titularis. Deze eisende partij was van oordeel, op basis van de rechtspraak van het

Grondwettelijk Hof, dat de vermogensrechtelijke aanspraken op de groepsverzekering,

gemeenschappelijk waren. De echtgenoot- titularis, kon zich hier niet in vinden en was van

mening dat de aanspraken op de groepsverzekering, op grond van artikel 1401, 4e BW eigen

waren. 231

B. De uitspraak

89. In navolging van het arrest van het Grondwettelijk Hof van 27 juli 2011, besloot ook het

hof van beroep te Brussel, dat de vermogensrechtelijke aanspraken op de groepsverzekering

deel uitmaakten van het gemeenschappelijk vermogen. De aanspraken uit de groeps-

verzekering, werden immers verkregen door arbeid en maakten loon uit. Het Hof oordeelde

dat het pensioenkarakter van de groepsverzekering niet prevaleert op het spaarkarakter

ervan.232

228 Cass. 30 november 2012, AR C110332N, www.juridat.be 229 Infra nr. 123 e.v. 230 Brussel 25 juni 2013, RW 2014-15, 861. 231 R. BARBAIX, “Actuele ontwikkelingen familiaal vermogensrecht 2014” in R. BARBAIX en N. CARETTE (ed.),

Tendensen familiaal vermogensrecht 2015, Antwerpen, Intersentia, 2015, (3) 7, nr.6.

232 Brussel 25 juni 2013, RW 2014-15, 861.

Page 49: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

42

2.2.2.4.2. Arrest van het Grondwettelijk Hof van 25 september 2014 233

A. De feiten

90. Een echtpaar was gehuwd onder het gemeenschapsstelsel. Sinds 11 maart 1992 zijn de

partijen uit de echt gescheiden. De man had een groepsverzekering, ter financiering van een

aanvullend pensioen. De man oefende zijn recht van afkoop uit in juni 2009. De betwisting

betrof hier het statuut van het groepsverzekeringskapitaal.234

B. De argumentatie van de partijen

B1. De eisende partij

91. Zijn ex-echtgenote, de eisende partij, was van oordeel dat groepsverzekeringen,

pensioentoezeggingen en beloftes inzake aanvullend pensioen tot het gemeenschappelijk

vermogen behoorden. Zij verwees hiervoor naar de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof

en was van oordeel dat de wet landverzekeringsovereenkomst niet van toepassing was op

het bodemgeschil, maar zij verdedigde de toepassing van artikel 43 van de wet van 11 juni

1874. Deze bepaling was naar haar visie soortgelijkend aan de ongrondwettelijk bevonden

artikelen 127 en 128 WLVO.235

B2. De verwerende partij

92. De verwerende partij beriep zich op het temporeel toepassingsgebied van de wet

landverzekeringsovereenkomst. Deze wet was nog niet van toepassing ten tijde van de

uitspraak van de echtscheiding. Om deze reden moest volgens hem, het groepsverzekering-

kapitaal niet verdeeld worden.236

B3. De ministerraad

93. De ministerraad was van oordeel dat het groepsverzekeringskapitaal een beroepsinkomst

was, op grond van artikel 1405, 1° BW. Zij verwees naar de redenering van het

Grondwettelijk Hof van 27 juli 2011. Daarenboven vond zij het niet redelijk verantwoord, dat

het groepsverzekeringkapitaal zou worden beschouwd als een eigen goed, dat slechts

aanleiding kan geven tot een vergoeding als de premiebetalingen, gedaan door het

gemeenschappelijk vermogen, kennelijk de mogelijkheden ervan te boven gaan.237

C. Prejudiciële vraag

94. In dit arrest, werd de volgende prejudiciële vraag gesteld aan het Grondwettelijk Hof,

door de rechtbank van eerste aanleg te Leuven:

233 GwH 25 september 2014, nr. 137/2014, www.const-court.be 234 GwH 25 september 2014, nr. 137/2014, www.const-court.be, 2-3. 235 GwH 25 september 2014, nr. 137/2014, www.const-court.be, 2-3. 236 GwH 25 september 2014, nr. 137/2014, www.const-court.be, 3. 237 GwH 25 september 2014, nr. 137/2014, www.const-court.be, overweging A.1. en A.2.

Page 50: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

43

“Schendt artikel 43 van de wet van 11 juni 1874 inzake verzekeringen de artikelen 10-11 van de

Grondwet aldus geïnterpreteerd dat het tot gevolg heeft dat wanneer twee echtgenoten gehuwd zijn

onder een stelsel van gemeenschap van goederen en één van hen aangesloten is bij een

groepsverzekering aangegaan door diens werkgever en/of begunstigde is van een pensioentoezegging

van zijn werkgever dit niet voor de echtgenoot van de titularis van de groepsverzekering een kapitaal

oplevert maar enkel voor de aangesloten echtgenoot wanneer deze de overeengekomen leeftijd bereikt en

derhalve dat kapitaal hem eigen is en slechts aanleiding geeft tot vergoeding als de premiebetalingen

die ten laste van het gemeenschappelijk vermogen zijn gedaan kennelijk de mogelijkheden ervan te

boven gaan?”238

D. De uitspraak

95. Het Grondwettelijk Hof verklaarde de prejudiciële vraag onontvankelijk en zette uiteen

dat artikel 43 van de wet van 1 juni 1874 niet van toepassing was. Zij verwees hiervoor naar

een arrest van het Hof van Cassatie van 27 juni 1986.239 In dit arrest sprak het Hof van

Cassatie zich uit over het toepassingsgebied van artikel 43, lid 3 van de verzekeringswet.

Deze bepaling was niet van toepassing wanneer één van de echtgenoten een groeps-

verzekering had afgesloten tijdens het huwelijk waarvan de premies werden betaald met

gemeenschapsgelden en als de echtgenoot-titularis daaropvolgend zijn recht van afkoop

uitoefende na de ontbinding van het huwelijk door echtscheiding. De bepaling was slechts

van toepassing in het geval van de storting van een som waarvan was bepaald, dat zij bij het

overlijden van de verzekerde aan diens echtgenoot betaalbaar was.

238 GwH 25 september 2014, nr. 137/2014, www.const-court.be, 2. 239 GwH 25 september 2014, nr. 137/2014, www.const-court.be, overweging B.3.3.

Page 51: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

44

HOOFDSTUK 3. DE TOEKOMSTIGE REGELING: HET HUWELIJKSVERMOGENSRECHT

1- De ratio legis van het wetsontwerp

96. Het huidig huwelijksvermogensrechtelijk statuut van de individuele levensverzekeringen

en de groepsverzekeringen gaat gepaard met juridische onduidelijkheid en onzekerheid. De

huidige regeling is immers tot tweemaal toe ongrondwettig verklaard, zoals ik hierboven

reeds uiteen gezet heb.240 De wetgever van 1992 heeft er dan ook een soepje van gemaakt. De

artikelen 127 en 128 WLVO zijn desondanks overeind gebleven. Ook met de invoering van

de nieuwe verzekeringswet van 4 april 2014241 werden deze bepalingen niet geschrapt.242

97. Het geïntegreerd voorontwerp streeft in haar nieuwe huwelijksvermogensrechtelijke

regeling, de opheffing na van deze tot op heden bestaande bepalingen. CASMAN, auteur van

het voorontwerp, was al langer voorstander van een huwelijksvermogensrechtelijke

benadering van levensverzekeringscontracten.243 Zij verlaat de piste van de benadering van

een levensverzekeringsovereenkomst vanuit verzekeringsrechtelijk oogpunt. Deze twee

bepalingen horen niet thuis in het de WLVO. De regering staaft haar redenering door te

stellen dat de WLVO er enkel op gericht is de verhouding te regelen tussen de verzekeraar

en de verzekeringsnemer. 244 De WLVO mag niet de verhouding regelen tussen de

verzekeraar en de begunstigde van de levensverzekering en al zeker niet tussen de

verzekeringsnemer en zijn echtgenoot.245 Bovendien houdt de wet onvoldoende rekening

met het onderscheid tussen de individuele levensverzekering en de groepsverzekering, die

beiden dienen te worden geregeld.246

Om deze redenen wordt de nieuwe regeling inzake levensverzekeringen door dit

wetsontwerp overgeheveld naar het Burgerlijk Wetboek, bij de bepalingen over de werking

van het wettelijk stelsel. Dit komt tot uiting in de creatie van drie nieuwe bepalingen: artikel

1400, 7e BW, artikel 1401, 6e BW en artikel 1405, 1° BW. 247 Deze artikelen staan representatief

240 Supra nr. 33 e.v. 241 Wet 4 april 2014 betreffende de verzekeringen, BS 30 april 2014, 35.487. 242 R. BARBAIX, “Individuele levensverzekeringen en aanvullende pensioenen in het nieuwe huwelijksvermogens-

recht”, TEP 2014, (273) 274., nr. 4. 243 Zie A. VANDEWIELE en B. MEESTERS, “De levensverzekering in het notariaat”, NFM 2008, (241) 254. Deze

auteurs zetten in deze bijdrage het standpunt van CASMAN uiteen betreffende de huwelijksvermogensrechtelijke

benadering van levensverzekeringscontracten. 244 De memorie wijst er in dit verband op, dat de regeling door haar formele plaats in het Burgerlijk Wetboek, niet

van dwingend recht zal zijn. Dit zou strijdig zijn met de algemene principes van het huwelijksvermogensrecht en

meer in het bijzonder, met artikel 1387 BW. (Zie: Memorie van toelichting bij het wetsontwerp, Parl.St. Kamer

2012-13, nr. 53K2998/001, 10.) 245 Memorie van toelichting bij het wetsontwerp, Parl.St. Kamer 2012-13, nr.53K2998/001 , 10. 246 L. DE SCHRIJVER, “Huwelijksvermogensrecht: groeps- en pensioenspaarverzekeringen” in A. WYLLEMAN (ed.),

Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 23, Brugge, die Keure, 2013, (51) 97-98, nr.104. 247 A.-L. VERBEKE, “Conclusie. Levensverzekering: een fascinerende triangel waar muziek in zit” in N. CARETTE

(ed.), Begunstiging bij levensverzekering, Antwerpen, Intersentia, 2013, (117) 124-125.

Page 52: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

45

voor drie types van individuele levensverzekeringen. Voor de groepsverzekering zal de

wetgever ook een wetsbepaling in het leven roepen.248

2- Het materieel toepassingsgebied van de nieuwe regeling

98. De nieuwe regels maken deel uit van het wettelijk stelsel. Alle bepalingen die voor het

wettelijk stelsel gelden, zijn krachtens artikel 1390 BW, van toepassing op alle echtgenoten

die gehuwd zijn onder een gemeenschapsstelsel, voor zover ze zelf niet in een afwijkende

regeling hebben voorzien. Een dergelijke afwijking is mogelijk, maar moet steeds in een

huwelijkscontract of in een akte houdende wijziging van een huwelijkscontract worden op-

genomen. 249

Artikel 1390 BW is naar analogie van toepassing op echtgenoten die gehuwd zijn onder het

stelsel van scheiding van goederen, voor zover zij in een correctiemechanisme250 hebben

voorzien. Op een zuiver stelsel van scheiding van goederen zijn de nieuwe bepalingen niet

van toepassing, want er wordt immers het bestaan van een gemeenschap verondersteld.251

3.1. De repercussies van het wetsontwerp op de individuele levensverzekeringen

3.1.1. Drie types van individuele levensverzekeringen

99. In artikel 128 WLVO wordt geen onderscheid gemaakt wat betreft de levensverzekering

die wordt afgesloten door de verzekeringsnemer in eigen voordeel en deze die wordt

afgesloten ten gunste van de andere echtgenoot. In artikel 127 WLVO daarentegen maakt

men wel een onderscheid tussen deze twee types van individuele levensverzekeringen.

Verder maakt dit artikel geen onderscheid tussen de klassieke levensverzekeringen en de

levensverzekeringen-spaarverrichtingen. Hier maakt het geïntegreerd voorontwerp haar

streefdoel van, ze werkt een regeling uit voor elk type van individuele levensverzekering. Ze

geeft er de volgende benamingen aan: de ‘egoïstische levensverzekering’, de ‘levens-

verzekering-voorzorgsmaatregel’ en de ‘levensverzekering-spaarverrichting’.252

100. De criteria die bepalend zijn voor het maken van een onderscheid tussen de drie

uitgewerkte types van individuele levensverzekeringen zijn: de persoon van de

248 Infra nr. 126 e.v. 249 A. TURTELBOOM en H. CASMAN, “Geïntegreerde tekst van het voorontwerp van wet tot hervorming van diverse

bepalingen inzake het huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014, (205) 222. 250 Infra nr. 178 e.v. 251 A. TURTELBOOM en H. CASMAN, “Geïntegreerde tekst van het voorontwerp van wet tot hervorming van diverse

bepalingen inzake het huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014, (205) 222. 252 A. TURTELBOOM en H. CASMAN, “Geïntegreerde tekst van het voorontwerp van wet tot hervorming van diverse

bepalingen inzake het huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014, (205) 223.

Page 53: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

46

verzekeringsnemer, de persoon van de begunstigde van de levensverzekering en het

verzekerde voorval.253

3.1.1.1. De egoïstische levensverzekering (artikel 1400, 7e BW)

1- Afgesloten tijdens het huwelijk

101. Artikel 1400, 7e BW werd impliciet opgeheven, omdat het strijdig werd bevonden met

artikel 127 WLVO.254 In het geïntegreerd voorontwerp beslist de wetgever om het artikel

1400, 7e BW nieuw leven in te blazen. 255 De bepaling zal van toepassing zijn op alle

individuele levensverzekeringen die zijn afgesloten tijdens het huwelijk.

102. De benaming die de wetgever zal geven aan dit type levensverzekering verklaart alles.

De echtgenoot-verzekeringsnemer is egoïstisch in die zin dat de in gemeenschap gehuwde

verzekeringsnemer enkel voor zichzelf zorgt. Het is m.a.w. een individuele

levensverzekering dat één van de echtgenoten onderschrijft ten gunste van zichzelf, in de

hypothese dat de andere echtgenoot eerder komt te sterven. De verzekeringsprestatie zal

uitsluitend krachtens het verzekeringscontract en het verzekeringsrecht worden uitbetaald

aan de verzekeringsnemer. Het is bijgevolg een eigen goed van de echtgenoot-begunstigde.

256

103. Aan het aanhef van artikel 1400 BW wordt door de wetgever niet gesleuteld. Het aanhef

bepaalt dat slechts een vergoeding aan het gemeenschappelijk vermogen verschuldigd is,

indien daartoe aanleiding bestaat. Een ‘aanleiding tot vergoeding’ zal bestaan wanneer de

verzekeringspremies worden betaald met gemeenschapsgelden. Er geldt een vermoeden dat

gemeenschapsgelden zijn aangewend wanneer de verzekeringspremies worden betaald

tijdens het huwelijk. Het vermoeden van gemeenschappelijkheid257 is echter weerlegbaar.258

253 R. BARBAIX, “Individuele levensverzekeringen en aanvullende pensioenen in het nieuwe huwelijksvermogens-

recht”, TEP 2014, (273) 275, nr.8. 254 Supra nr. 16. 255 Artikel 1400, 7e BW: “eigen is, de uitkering die verschuldigd is in uitvoering van een individueel

levensverzekeringscontract, wanneer het contract door een van de echtgenoten is gesloten, en de uitkering aan de

verzekeringsnemer bij overlijden van zijn echtgenoot verschuldigd is. Deze bepaling is toepasselijk op iedere uitkering,

ongeacht of ze in de vorm van een kapitaal of van een rente betaald wordt”.

Zie ook F. BOUCKAERT, “De landverzekeringswet in verhouding tot het huwelijksvermogensrecht en erfrecht”,

T.Verz. 2005, (627) 643, nr.30 ; BOUCKAERT besloot in zijn bijdrage in 2005 dat de wetgever een nieuwe denkpiste

moest uittekenen om de onduidelijkheden van de WLVO weg te werken. Zijn voorstel was om terug te grijpen

naar de toestand voor de wet landverzekeringsovereenkomst van 1992. In het bijzonder stelde hij voor om de

artikelen 1400, 7° en 1405, 4e BW nieuw leven in te blazen. Hij pleitte voor een onderscheid tussen kapitalen die

gemeenschappelijk dan wel eigen zijn, al naargelang die uitgekeerd worden tijdens het leven, dan wel bij

overlijden. 256 A. TURTELBOOM en H. CASMAN, “Geïntegreerde tekst van het voorontwerp van wet tot hervorming van diverse

bepalingen inzake het huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014, (205) 223. 257 Artikel 1405, 4e BW 258 A. TURTELBOOM en H. CASMAN, “Geïntegreerde tekst van het voorontwerp van wet tot hervorming van diverse

bepalingen inzake het huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014, (205) 223.

Page 54: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

47

De echtgenoot die beweert dat de egoïstische levensverzekering gefinancierd is met eigen

gelden, zal dit moeten bewijzen.259

104. Bij vergelijking met artikel 128 WLVO, maakt het wetsontwerp nu geen melding meer

van ‘premies betaalt met gemeenschapsgelden die kennelijk de mogelijkheden te boven gaan

van het gemeenschappelijk vermogen’. Onder artikel 128 WLVO, was er slechts een

vergoeding verschuldigd aan het gemeenschappelijk vermogen, ten belope van het kennelijk

overdreven gedeelte van premies betaalt met gemeenschapsgelden. Met de nieuwe regeling

kan er naar mijn mening geen verwarring meer gecreëerd worden, aangezien de regel slechts

op één manier kan worden geïnterpreteerd. 260

105. Het is toegelaten om bij een andersluidend beding in een huwelijkscontract onderling af

te zien van vergoeding, maar de verzaking aan de vergoeding wordt niet vermoed. Het is

denkbaar dat een echtgenoot dit contract alleen sloot, zonder dat de andere echtgenoot

hiervan afwist en zodoende gemeenschapsgelden voor persoonlijke doeleinden aanwendde.

Op zich is dit niet verboden, maar er zal wel vergoeding verschuldigd zijn aan het

gemeenschappelijk vermogen. 261

106. De toekomstige regel zal gelden ongeacht de vorm waaronder de prestatie is betaald: in

de vorm van een kapitaal of van een rente.262

2- Afgesloten voor het huwelijk

107. Indien een voorhuwelijkse levensverzekering werd afgesloten, zullen de aanspraken uit

deze levensverzekering eigen zijn op grond van artikel 1399 BW. Een vergoeding zal wel

verschuldigd zijn conform artikel 1432 BW, indien er gemeenschapsgelden worden

aangewend om de verzekeringspremies te betalen.263

259 R. BARBAIX argumenteert dat de facto, het bewijs vaak onmogelijk zal zijn. (Zie R. BARBAIX, “Individuele

levensverzekeringen en aanvullende pensioenen in het nieuwe huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014, (273) 276,

nr. 10. 260 CASMAN verdedigde dit standpunt al langer. Zij kon niet vatten dat er in beginsel geen vergoeding

verschuldigd was, voor het niet kennelijk overdreven gedeelte van de premies betaald met gemeenschapsgelden,

Zij begreep niet dat deze gelden ten voordele van één echtgenoot konden bestemd worden en niet meer

terugkeerden naar het gemeenschappelijk vermogen. Deze regel druist in tegen de algemene beginselen van het

gemeenschapsstelsel. Een essentieel onderdeel van het gemeenschapsstelsel, is het vergoedingsstelsel. (zie A.

VANDEWIELE en B. MEESTERS, “De levensverzekering in het notariaat”, NFM 2008, (241) 254. waar de auteurs het

standpunt van CASMAN uiteenzetten) Concluderend stel ik vast dat de nieuwe regeling in overeenstemming is

met de algemene beginselen van het gemeenschapsstelsel. 261A. TURTELBOOM en H. CASMAN, “Geïntegreerde tekst van het voorontwerp van wet tot hervorming van diverse

bepalingen inzake het huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014, (205) 223.

Ik verwijs ook naar de redenering van het Grondwettelijk Hof, die in haar arrest van 26 mei 1999 opwerpt, dat

noch de instemming, noch de vrijgevigheidsgedachte mogen vermoed worden in hoofde van de echtgenoot- niet

begunstigde. (Zie Arbitragehof 26 mei 1999, nr. 54/99, BS 18 augustus 1999, 30.783, overweging B.5.) 262 A. TURTELBOOM en H. CASMAN, “Geïntegreerde tekst van het voorontwerp van wet tot hervorming van diverse

bepalingen inzake het huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014, (205) 223. 263 A. TURTELBOOM en H. CASMAN, “Geïntegreerde tekst van het voorontwerp van wet tot hervorming van diverse

bepalingen inzake het huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014, (205) 223.

Page 55: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

48

3.1.1.2. De levensverzekering-voorzorgsmaatregel (art. 1401, 6 e BW)

108. Een tweede type van individuele levensverzekering, is een voorzorgsmaatregel die de

wetgever heeft ontworpen in het toekomstige artikel 1401, 6e BW, ten voordele van de

langstlevende echtgenoot.264 Dit betekent dat één van de echtgenoten een levensverzekering

zal afsluiten ten gunste van de andere echtgenoot, in die zin dat de verzekeringsprestatie zal

worden uitgekeerd aan de begunstigde echtgenoot als een eigen goed265, bij overlijden van

de echtgenoot-verzekerings-nemer.

In de memorie van toelichting verantwoordt men het eigen karakter, aan de hand van de

subjectieve intenties van de verzekeringsnemer: “Er zou een miskenning bestaan van de

bedoeling van de verzekeringsnemer, indien de prestatie niet exclusief zou toekomen aan de

begunstigde echtgenoot. Indien de verzekeringsprestatie zou terecht komen in het gemeenschappelijk

vermogen, dan loopt de langstlevende het risico dat deze slechts een aandeel van het gemeenschappelijk

vermogen zou verkrijgen. Het aandeel hangt immers af van de verdeelsleutel van het

gemeenschappelijk vermogen”.266

109. Het innovatieve267 aan dit type levensverzekering is de afwezigheid van het betalen van

een vergoeding, indien de premies worden betaald met gemeenschapsgelden. Opmerkelijk

heeft men op dit vlak dus een volledige ommekeer gemaakt en zal hiermee de heersende

rechtsonzekerheid beëindigd worden. 268 De ratio legis hiervoor is de kwalificatie van het

gemeenschappelijk vermogen als een bestemmingsvermogen. De gemeenschapsgelden

mogen aangewend worden om te voorzien in de behoeften van de langstlevende van de

264 Artikel 1401, 6e BW: “de uitkering die verschuldigd is in uitvoering van een individueel levensverzekeringscontract, wanneer het

contract door een van de echtgenoten is gesloten en de uitkering bij overlijden van de verzekeringsnemer aan zijn echtgenoot

verschuldigd is. Deze bepaling is toepasselijk op iedere uitkering, ongeacht of ze in de vorm van een kapitaal of van een rente

wordt betaald.”

De formele plaatsing van deze levensverzekering in dit artikel, heeft er mee te maken dat in deze bepaling alle

goederen worden opgesomd die eigen zijn zonder vergoedingsplicht. (Zie Memorie van toelichting bij het

wetsontwerp, Parl.St. Kamer 2012-13, nr. 53K2998/001, 13.) 265 Het speelt geen rol of de verzekeringsprestatie wordt uitgekeerd in rente of in kapitaal. 266 Memorie van toelichting bij het wetsontwerp, Parl.St. Kamer 2012-13, nr. 53K2998/001, 13; H. CASMAN, “Het

wetsontwerp nr. 2998 tot wijziging van diverse bepalingen inzake het huwelijksvermogensrecht, in het bijzonder

met betrekking tot de levensverzekering” in F. BUYSSENS en A.-L. VERBEKE, Notariële actualiteit 2012-13,

Antwerpen, Intersentia, 2012-13, (237) 244. 267 Of de wetgever werkelijk vernieuwend is, valt naar mijn standpunt te betwijfelen. Onder de oude

verzekeringswet, gold het toenmalige artikel 43, lid 3 verzekeringswet. Dit artikel bepaalde dat er geen

vergoeding verschuldigd was. 268 Van een criterium waarbij slechts een vergoeding verschuldigd was ten belope van het kennelijk overdreven

gedeelte van premies betaald met gemeenschapsgelden is hier dan ook geen sprake meer. Voorheen was het

evenmin duidelijk welk vermogen vergoedingsplichtig was in deze situatie. (Supra nr. 27 e.v.)

Page 56: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

49

echtgenoten. 269 Andermaal als echtgenoten dit anders willen bekijken, dan kunnen ze

hieromtrent een beding opnemen in een huwelijkscontract.270

110. Indien de echtgenoot-verzekeringsnemer de premies heeft betaald met eigen gelden, is

de echtgenoot-begunstigde voor de verkrijging van de verzekeringsprestatie evenmin

vergoeding verschuldigd. Er zal wel sprake zijn van een schenking, door de echtgenoot-

verzekeringsnemer persoonlijk, voor zover de constitutieve bestanddelen van een schenking

zijn vervuld271 en dit in verhouding tot de premies die hij met eigen gelden betaalde.272

3.1.1.3. De levensverzekering - spaarverrichting ( artikel 1405 BW)

111. Het toenmalige Arbitragehof van 26 mei 1999 was zonneklaar dat de artikelen 127 en

128 wet landverzekeringsovereenkomst een discriminerende werking hadden op

levensverzekeringen-spaarverrichtingen. In het wetsontwerp beantwoordt men aan deze

problematiek met het ontworpen artikel 1405/1 BW. 273 Voorheen was er reeds eens-

gezindheid dat men voor deze levensverzekering diende terug te vallen, op het vermoeden

van gemeenschappelijkheid, dat vervat ligt in artikel 1405 BW.274 Het is dan ook logisch naar

mijn mening, dat de wetgever dit type levensverzekering hier zal plaatsen. Naast het

ontworpen artikel 1405/1 BW, beslist de wetgever tevens om artikel 1405 BW in zijn geheel

te herbekijken.275

112. Vervolgens wordt de inhoud van het nieuw ontworpen artikel 1405/1 BW bekeken. Bij

een levensverzekering-spaarverrichting zal de in gemeenschap gehuwde verzekeringsnemer

een verzekeringsprestatie verkrijgen bij het bereiken van een bepaalde leeftijd, bijvoorbeeld

269 H. CASMAN verdedigde dit uitgangspunt al langer. (Zie A. VANDEWIELE en B. MEESTERS, “De levensverzekering

in het notariaat”, NFM 2008, (241) 254.) 270 Memorie van toelichting bij het wetsontwerp, Parl.St. Kamer 2012-13, nr. 53K2998/001, 9; A. TURTELBOOM en

H. CASMAN, “Geïntegreerde tekst van het voorontwerp van wet tot hervorming van diverse bepalingen inzake

het huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014, (205) 224. 271 De essentiële elementen van een schenking zijn: de verarming van de schenker, de verrijking van de

begiftigde en de intentie om te begiftigen.

Zie memorie van toelichting bij het wetsontwerp, Parl.St. Kamer 2012-13, nr. 53K2998/001, 13; A. TURTELBOOM en

H. CASMAN, “Geïntegreerde tekst van het voorontwerp van wet tot hervorming van diverse bepalingen inzake

het huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014, (205) 224. 272 C. CASTELEIN, “De hervorming van het huwelijksvermogensrecht” in X., Familierecht en familiaal vermogensrecht

in beweging. VLN-congres 14 december 2013, Mechelen, Kluwer, 2013, (135) 157, nr.22. 273 Het nieuw ontworpen artikel 1405/1 BW voorziet voor deze individuele levensverzekering het volgende:

“Zijn eveneens gemeenschappelijk, behoudens vergoeding indien en voor zover premies met eigen gelden werden betaald, de

volgende goederen die betrekking hebben op een individueel levensverzekeringscontract dat door een van de echtgenoten

tijdens het huwelijksvermogensstelsel is gesloten, op zijn hoofd of op het hoofd van zijn echtgenoot:

1. De uitkering die tijdens het huwelijksvermogensstelsel verschuldigd is, ongeacht of ze in de vorm van een kapitaal of van

een rente betaald wordt;

2. Het bedrag dat ingevolge de afkoop tijdens het huwelijksvermogensstelsel wordt ontvangen;

3. Voor zover het contract afkoopbaar is, de afkoopwaarde ervan indien de prestatie waarop één van de echtgenoten gerechtigd

is nog niet verschuldigd is op het ogenblik van de ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel”. 274 Supra nr. 48. 275 Infra nr. 144 e.v.

Page 57: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

50

de pensioengerechtigde leeftijd.276 In tegenstelling tot de twee voorgaande besproken types

van individuele levensverzekeringen, zal hier geen levensverzekeringscontract gesloten

worden om louter het risico van overlijden te dekken.277 De regering legt hier expliciet de

nadruk op in de memorie van toelichting: “Indien de verzekerde echtgenoot overlijdt, gelden voor

de spaar-en beleggingsverzekeringen, ook de artikelen 1400,7° en 1401,6° BW.”278

-Wat is het statuut van een levensverzekering-spaarverrichting?

113. Spaarverrichtingen zullen in een gemeenschapsstelsel gekwalificeerd worden als

gemeenschappelijk, het zijn dan ook individuele levensverzekeringen die een aanwinst

opleveren.279 Als we een vergelijking maken met de bestaande situatie, was het na het

toenmalige arrest van het Arbitragehof duidelijk, dat een levensverzekering-spaarverrichting

niet langer eigen kon zijn zonder een vergoedingsplicht. Bijgevolg is er betwisting in de

rechtsleer om de juiste kwalificatie van dit type levensverzekering, eigen met

vergoedingsplicht of gemeenschappelijk.280 Er wordt vandaag in de praktijk een onderscheid

gemaakt tussen drie tijdstippen: de levensverzekering–spaarverrichting afgesloten voor het

276 R. BARBAIX, “Individuele levensverzekeringen en aanvullende pensioenen in het nieuwe huwelijksvermogens-

recht”, TEP 2014, (273) 279, nr.15. 277 Zie memorie van toelichting bij het wetsontwerp, Parl.St. Kamer 2012-13, nr. 53K2998/001, 13.

Ik sluit mij aan bij auteur ROOVERS, dat het niet mogelijk is om een exacte grens te trekken tussen spaar- en

beleggingsverzekeringen enerzijds en de klassieke levensverzekeringen (risicoverzekeringen) anderzijds.

Bovendien als het al zou lukken, is het ook niet noodzakelijk om verdere kenmerken te zoeken die deze

levensverzekeringen van elkaar onderscheiden. De wetgever kiest welbewust voor een logische indeling op basis

van de configuratie van de polis en het moment van uitkering van het kapitaal of de afkoopwaarde. Verdere

uitdieping van beide types van levensverzekeringen zou te complex worden. Ik stel vast dat de wetgever heeft

nagelaten een polis uit te werken, waarbij zowel een spaar als risico-element aanwezig is. Auteur ROOVERS

weerlegt de nood aan de uitwerking van een dergelijke polis, omdat deze polis de facto in de praktijk nog weinig

zal voorkomen in geval van een uitkering bij leven. (Zie T. ROOVERS, “Wetsontwerp tot wijziging van artikel 301

van het Burgerlijk Wetboek en van diverse bepalingen inzake het huwelijksvermogensrecht, in het bijzonder met

betrekking tot de levensverzekering, de vergoedingsregelingen en de gevolgen van de echtscheiding”, T.Not.

2013, (678) 685-686.) 278 Zie memorie van toelichting bij het wetsontwerp, Parl.St. Kamer 2012-13, nr. 53K2998/001, 17.

De wetgever voegt er wel nog aan toe in het geïntegreerd voorontwerp: dat indien de begunstigde overlijdt er zich

twee situaties kunnen voordoen. De eerste situatie betreft de contractuele aanduiding van een subsidiaire beneficiaris.

Deze zal dan op de vervaldatum, het voordeel van de levensverzekering ontvangen. Er zal dan sprake zijn van

een onrechtstreekse schenking. Een vergoeding zal verschuldigd zijn aan het gemeenschappelijk vermogen,

indien de verzekeringspremies werden betaald met gemeenschappelijke gelden ten gunste van het eigen

vermogen. Al naargelang het geval, zullen de artikelen 1400, 7e BW, 1400, 6e BW, 1419, 1432 BW en het artikel 124

WLVO van toepassing zijn. De tweede situatie betreft het geval waarbij geen subsidiaire begunstigde werd aangeduid in

het contract. Deze hypothese valt onder artikel 1405, 3e BW en dan is de verzekeringsnemer op de prestatie

gerechtigd. (Zie A. TURTELBOOM en H. CASMAN, “Geintegreerde tekst van het voorontwerp van wet tot

hervorming van diverse bepalingen inzake het huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014, (205) 226.) 279 Artikel 1405/1 functioneert bovendien als restcategorie: de uitkeringen uit individuele levensverzekeringen,

afgesloten tijdens het huwelijk, die niet eigen zijn op grond van de nieuw ontworpen artikelen 1400, 7e BW en

1401, 6e BW, zijn gemeenschappelijk.(Zie R. BARBAIX, “Individuele levensverzekeringen en aanvullende

pensioenen in het nieuwe huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014, (273) 279, nr.15.) 280 Supra nr. 47.

Page 58: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

51

huwelijk, de ontbinding van het stelsel wanneer de levensverzekering haar vervaldag nog

niet heeft bereikt, de uitkering van de verzekeringsprestatie tijdens het huwelijk.281

Opmerkelijk spreekt de mogelijks toekomstige bepaling 1405/1 BW, zich wat betreft het

tijdstip, in hoofdzaak uit over het individueel levensverzekeringscontract dat tijdens het

huwelijksstelsel gesloten is door één van de echtgenoten, op zijn hoofd of op het hoofd van

de andere echtgenoot (de zogenaamde gemengde levensverzekering282) en niet over een

voorhuwelijkse levensverzekering. 283 M.b.t. de voorhuwelijkse levensverzekering laat de

wetgever na een bepaling te creëren, wat ik ten stelligste betreur. Tot op heden bestaan er

wel twee strekkingen m.b.t. de voorhuwelijkse levensverzekering, waarvan de premies

verder werden gefinancierd met gemeenschapsgelden: was de verzekeringsprestatie eigen

mits vergoedingsplicht aan het gemeenschappelijk vermogen of was er een pro rata temporis

opdeling tussen het voorhuwelijks deel en het huwelijks deel? 284 De wetgever heeft deze

discussie wel beslecht en kiest in de memorie van toelichting voor de eerste oplossing. 285 Hij

kwalificeert de verzekeringsprestatie dus als een eigen goed, maar er is een vergoeding

verschuldigd aan het gemeenschappelijk vermogen, conform artikel 1432 BW, voor de

premies die betaald zijn met gemeenschapsgelden.

114. De wetgever maakt in artikel 1405/1 BW een onderscheid tussen drie situaties.286 De

eerste twee situaties behandelen respectievelijk de kwalificatie van een som uitgekeerd uit

een levensverzekering-spaarverrichting en de kwalificatie van een levensverzekerings-

contract dat wordt afgekocht tijdens het huwelijksstelsel. De derde situatie representeert

deze waarbij het huwelijksstelsel wordt ontbonden, door echtscheiding287 en er nog geen

uitkering verschuldigd is. De verzekeringspremies werden in deze laatste situatie betaald

met gemeenschapsgelden.

115. In de eerste twee situaties bestempelt de wetgever de uitgekeerde verzekeringsprestatie

als gemeenschappelijk. Bij de eerste situatie, gaat het immers om een uitkering van de

prestatie op de vervaldag tijdens het huwelijksstelsel, dan is het evident dat deze uitkering

als gemeenschappelijk zal worden beschouwd. Het is dan ook een aanwinst. Bij de tweede

281 Supra nrs. 48-50. 282 Gelet op het gemengd karakter van de groepsverzekering, valt deze wel niet onder artikel 1405/1BW; Infra nr.

123 e.v. 283 A.-L. VERBEKE, “Conclusie. Levensverzekering: een fascinerende triangel waar muziek in zit” in N. CARETTE

(ed.), Begunstiging bij levensverzekering, Antwerpen, Intersentia, 2013, (117) 125. 284 Zie Supra nr. 50. 285 Zie memorie van toelichting bij het wetsontwerp, Parl.St. Kamer 2012-13, nr. 53K2998/001, 15. 286 Zie memorie van toelichting bij het wetsontwerp, Parl.St. Kamer 2012-13, nr. 53K2998/001, 15-18. 287 De meest voorkomende oorzaak van ontbinding van het huwelijksstelsel, is de echtscheiding. Er zijn nog

andere oorzaken van ontbinding: een conventionele overgang naar een ander huwelijksstelsel, een scheiding van

tafel en bed en een gerechtelijke echtscheiding van goederen. (Zie memorie van toelichting bij het wetsontwerp,

Parl.St. Kamer 2012-13, nr. 53K2998/001, 16.

Page 59: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

52

situatie komt de afkoopwaarde eveneens toe aan het gemeenschappelijk vermogen,

behoudens vergoeding voor de premies die betaald worden met eigen gelden.288

116. Bij het nader bekijken van de derde situatie wordt de afkoop van de levensverzekering-

spaarverrichting door de wetgever als oplossing aangereikt. In dit geval dient een strikt

onderscheid gemaakt te worden tussen de rechten van het verzekeringscontract289, die eigen

zijn en de vermogenswaarde of afkoopwaarde die gemeenschappelijk is.

De aandacht dient gevestigd te worden op het feit dat slechts een afkoopwaarde zal kunnen

opgenomen worden in het gemeenschappelijk vermogen, als het contract een afkoopwaarde

heeft.290 Per slot van rekening kan de verzekeringsnemer niet verplicht worden om tot een

afkoop van een levensverzekering te besluiten.291 Als de verzekeringsnemer toch overgaat tot

afkoop van de levensverzekering, zal men het nettobedrag in aanmerking nemen.

117. De datum van ontbinding van het huwelijk, speelt opvallend ook een grote rol. Dit is de

datum waarop de echtscheiding, wat betreft de goederen van de echtgenoten, uitwerking

heeft.292 Dit wordt verklaard doordat de afkoopwaarde uitsluitend op die datum in het

gemeenschappelijk vermogen mag vallen, als de verzekeringspremies met gemeenschaps-

gelden betaald zijn. Bijgevolg zullen beide echtgenoten bij de verdeling van het gemeen-

schappelijk vermogen, recht hebben op de helft van de afkoopwaarde. Dit is de methode van

de onmiddellijke afrekening.293

118. De wetgever stelt vast dat de methode van onmiddellijke verrekening een groot nadeel

teweeg brengt voor de echtgenoot-verzekeringsnemer. Deze zal immers door de echt-

scheiding, de helft van de afkoopwaarde van de levensverzekering moeten afstaan aan de

andere echtgenoot, terwijl hij zelf de verzekeringsprestatie nog niet zal hebben ontvangen.294

Ter opvanging van dit nadeel, kan een mogelijke oplossing volgens de wetgever bestaan in

288 De wetgever werkt hier een regeling uit die volledig parallel loopt met de bestaande opvattingen over deze

situaties. (Supra nr. 48.) 289 Recht van aanwijzing van een begunstigde, recht van herroeping, recht van afkoop en reductie, recht van

voorschot, recht van overdracht, enz..) (Zie memorie van toelichting bij het wetsontwerp, Parl.St. Kamer 2012-13,

nr. 53K2998/001, 16-17. 290 Het kan immers zijn dat afkoop niet mogelijk is of de afkoopwaarde nul is; Infra nr. 190, waar een kritiek wordt

besproken. 291 Er mag geen rekening worden gehouden met de afkoopvergoeding, noch met de eventuele fiscale en

parafiscale lasten, tenzij de verzekeringsnemer daadwerkelijk tot afkoop beslist. Het is immers zo dat het fiscale

regime van afkoop zwaar is. Bovendien verliest de verzekeringsnemer zijn reeds opgebouwde reserves indien hij

besluit om na de afkoop een nieuw levensverzekeringscontract af te sluiten. Men zegt in de memorie van

toelichting dat dit neerkomt, op een “afstraffing van de verzekeringsnemer, omdat hij een levensverzekering heeft

afgesloten en uit de echt is gescheiden. Deze afstraffing is niet redelijk te verantwoorden.” (Zie memorie van toelichting

bij het wetsontwerp, Parl.St. Kamer 2012-13, nr. 53K2998/001, 16.) 292 De relevante bepalingen: artikel 1278 Ger. W en artikel 1304 Ger.W. 293 Memorie van toelichting bij het wetsontwerp, Parl.St. Kamer 2012-13, nr. 53K2998/001, 16-17.

294 Memorie van toelichting bij het wetsontwerp, Parl.St. Kamer 2012-13, nr. 53K2998/001, 16-17.

Page 60: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

53

de toekenning van een uitgesteld vorderingsrecht aan de ex-echtgenoot. Dit gaat op zijn

beurt opnieuw gepaard met twee nadelen. 295

119. Het geïntegreerd voorontwerp spreekt zich niet expliciet uit over de methode die het

best zal gehanteerd worden. Uit het lezen van de memorie van toelichting, lijkt de wetgever

volgens mij meer gewicht toe te kennen aan de techniek van onmiddellijke afrekening, bij

gebrek aan een andere regeling.296 Ik sluit mij aan bij deze techniek, met als argument dat er

bij deze keuzemogelijkheid, een definitieve clean break zal plaatsvinden tussen de echt-

genoten.

120. De memorie van toelichting haalt zelf aan: “De nieuwe regel spoort met de vrij algemene

consensus waartoe rechtsleer en rechtspraak sedert het arrest van het Grondwettelijk Hof zijn gekomen

ter kwalificatie van de vermogenswaarde van deze individuele levensverzekering.”297

121. Artikel 1405/1 BW is niet van toepassing op aanvullende pensioenen. Daarentegen laat

de wetgever de zogenaamde P-overeenkomsten wel vallen onder artikel 1405/1 BW.298 De

wetgever kwalificeert ze als een spaarverrichting, omdat de echtgenoot-verzekeringsnemer

zelf heeft beslist, al dan niet in overleg met zijn echtgenoot of echtgenote, om een deel van

zijn inkomsten te besteden aan de opbouw van een kapitaal.299

- De vergoedingsregeling

122. Indien een echtgenoot kan aantonen dat de premies geheel of gedeeltelijk gefinancierd

zijn, met eigen gelden, dan is het gemeenschappelijk vermogen daarvoor een vergoeding

verschuldigd aan het eigen vermogen van deze echtgenoot, conform artikel 1434 BW. Er zal

dan een compensatie toegepast worden tussen deze vergoeding en de vermogenswaarde

waarop het gemeenschappelijk vermogen recht heeft.300

295 Enerzijds de afhankelijke positie van de ex-echtgenoot t.o.v. de echtgenoot-verzekeringnemer. Bovendien heeft

de ex-echtgenoot niet de garantie dat de levensverzekeringsovereenkomst zal voortgezet worden. Anderzijds

bestaat er een verrekeningsproblematiek wanneer het vorderingsrecht van de ex-echtgenoot wordt uitgesteld tot

het ogenblik dat de verzekeringsprestatie effectief wordt uitgekeerd. Ze zal geen interesten opleveren, maar het

kapitaal kan wel nog toenemen ten gevolge van winstdeelname. (Zie memorie van toelichting bij het wets-

ontwerp, Parl.St. Kamer 2012-13, nr. 53K2998/001, 17.) 296 Memorie van toelichting bij het wetsontwerp, Parl.St. Kamer 2012-13, nr. 53K2998/001, 17. 297 Memorie van toelichting bij het wetsontwerp, Parl.St. Kamer 2012-13, nr. 53K2998/001, 17 298 Dit zijn pensioenuitkeringen die toegekend werden krachtens een facultatief persoonlijk contract, verbonden

met een groepsverzekering bedoeld door artikel 45, §2, 6° va het KB van 14 november 2003 betreffende de

levensverzekeringsactiviteit. Het zijn dus vrijwillige bijkomende stortingen uitgaande van de echtgenoot-

verzekerde in het kader van een groepsverzekering. (Zie A. TURTELBOOM en H. CASMAN, “Geïntegreerde tekst van

het voorontwerp van wet tot hervorming van diverse bepalingen inzake het huwelijksvermogensrecht”, TEP

2014, (205) 227. 299 Memorie van toelichting bij het wetsontwerp, Parl.St. Kamer 2012-13, nr. 53K2998/001, 17-18. 300 Memorie van toelichting bij het wetsontwerp, Parl.St. Kamer 2012-13, nr. 53K2998/001, 17.

Page 61: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

54

3.2. De repercussies van het wetsontwerp op de groepsverzekering

3.2.1. De aard van de groepsverzekering in de rechtspraak en rechtsleer versus

wetsontwerp

123. Na de bespreking in hoofdstuk twee van de bestaande regeling van het huwelijks-

vermogensrechtelijk statuut van het kapitaal van de groepsverzekering, ligt het er vinger dik

op, dat er nog steeds geen consensus bestaat omtrent dit statuut. De grootste reden is

weliswaar de onduidelijkheid die bestaat over de aard van de groepsverzekering. Er bestaat

een tweespalt van strekkingen in de rechtsleer301: de kwalificatie van een groepsverzekering

als een (aanvullend) pensioen of als een spaarmaatregel?302

Bij arrest van het Grondwettelijk Hof van 27 juli 2011 hakte de rechtspraak de knoop door en

kwalificeerde de groepsverzekering als een spaarverrichting. Ook in het verleden, in de

periode voor het arrest van het Grondwettelijk Hof van 27 juli 2011, was er heel wat

rechtspraak303 die voorstander was van een dergelijke kwalificatie.

124. In het wetsontwerp wijkt de wetgever af van de kwalificatie van de groepsverzekering

als spaarverrichting. De wetgever breekt met de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof en

het Hof van Cassatie. 304 De groepsverzekering, als een aanvullend pensioen, is het

uitgangspunt in de nieuw ontworpen regelgeving.305

3.2.2. De redenering van de wetgever

125. De wetgever streeft met de kwalificatie van de groepsverzekering als een aanvullend

pensioen, een evenwichtige regeling na die zowel in overeenstemming is met het huwelijks-

vermogensrecht als met het pensioenrecht.306Enerzijds wil de wetgever een duidelijk onder-

scheid maken tussen individuele levensverzekeringen en groepsverzekeringen. Anderzijds

wil de wetgever de aanvullende pensioenen en de wettelijke pensioenen, nader op elkaar

afstemmen. Wat hiermee bedoeld wordt, zal hieronder duidelijk worden. 307

301 Supra nrs. 73 en 74. 302 R. BARBAIX, “Individuele levensverzekeringen en aanvullende pensioenen in het nieuwe huwelijksvermogens-

recht”, TEP 2014, (273) 281, nr.21. 303 Rb. Nijvel 24 juni 2003, Div.Act., 2003, 137; Rb. Luik 16 februari 2004, JLMB 2006, 1156, noot S. LOUIS; Rb. Nijvel

24 juli 2007, Rec.gén.enr.not.2008, afl.2, 70, noot. L.ROUSSEAU; Gent 24 maart 2005, T.Not. 2005, 481; Gent 13

november 2008, www.juridat.be; Gent 28 juni 2007, Rev.trim.dr.fam. 2010, 957 en 962; 304 R. BARBAIX, “Groepsverzekeringen en familiaal vermogensrecht: een nieuwe invalshoek?” in R. BARBAIX, B.

WEYTS en D. WUYTS (eds.), De groepsverzekering als aanvullend pensioen, Antwerpen, Intersentia, 2014, (105) 121,

nr.29. 305 Infra nr. 193 e.v. (waar de kritieken op het toekomstige uitgangspunt worden besproken) 306 Memorie van toelichting bij het wetsontwerp, Parl.St. Kamer 2012-13, nr. 53K2998/001, 22. 307 Infra nr. 126 e.v.

Page 62: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

55

3.2.2.1. Duidelijk onderscheid tussen individuele levensverzekeringen en

groepsverzekeringen

126. De rode draad doorheen het wetsontwerp, is een onderscheiden huwelijksvermogens-

rechtelijke benadering voor individuele levensverzekeringen en groepsverzekeringen. De

memorie van toelichting verantwoordt dit door erop te wijzen dat aanvullende pensioenen,

waarvan groepsverzekeringen deel uitmaken, collectieve regelingen zijn binnen de tweede

pensioenpijler. 308 Concluderend moeten dus andere huwelijksvermogensrechtelijke regels

gelden voor de groepsverzekering. Vandaar dat het wetsontwerp uitmondt bij het nieuw

ontworpen artikel 1405/2 BW.

Het nieuwe artikel 1405/2 BW luidt als volgt:

“Artikel 1405/2. §1. Het aanvullend pensioen dat in de vorm van periodieke inkomsten wordt uitgekeerd is

gemeenschappelijk ten belope van de betalingen die tijdens het huwelijksvermogensstelsel verschuldigd zijn.

§2. Het aanvullend pensioen dat in de vorm van periodieke inkomsten wordt uitgekeerd komt voor de

betalingen die na ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel verschuldigd zijn, exclusief de

pensioengerechtigde echtgenoot toe.

§3. Het aanvullend pensioen dat tijdens het huwelijksvermogensstelsel in de vorm van een kapitaal wordt

uitgekeerd, is een aanwinst en behoort dus tot het gemeenschappelijk vermogen. Indien echter, nadat het

aanvullend pensioen in de vorm van een kapitaal werd uitgekeerd, het huwelijksvermogensstelsel om een

andere oorzaak dan het overlijden van de pensioengerechtigde echtgenoot wordt ontbonden, heeft deze

echtgenoot recht op een vergoeding ten laste van het gemeenschappelijk vermogen, voor het deel van de

totale uitkering dat overeenstemt met de kapitaalswaarde van het aanvullend pensioen waarop hij na de

ontbinding gerechtigd is, zoals in artikel 1435/2 bepaald.

§4. Het aanvullend pensioen dat na de ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel in de vorm van een

kapitaal aan de pensioengerechtigde echtgenoot wordt uitbetaald, komt uitsluitend deze echtgenoot toe.

Aan het gemeenschappelijk vermogen is geen vergoeding noch afkoopwaarde verschuldigd.

§5. Het aanvullend pensioen dat in geval van overlijden van de verzekerde echtgenoot aan de langstlevende

echtgenoot wordt uitbetaald, is hem eigen, zonder vergoeding aan het gemeenschappelijk vermogen.

Deze bepaling geldt voor ieder aanvullend pensioen, ongeacht of zij in de vorm van een kapitaal of van een

rente uitbetaald wordt.”.

308 Memorie van toelichting bij het wetsontwerp, Parl.St. Kamer 2012-13, nr. 53K2998/001, 18.

Page 63: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

56

127. Deze nieuwe bepaling behandelt verschillende situaties, maar ze kunnen makkelijk als

volgt ingedeeld worden309:

1. De persoon aan wie het aanvullend pensioen wordt uitbetaald: aan de verzekerde

echtgenoot of aan de langstlevende echtgenoot van de verzekerde echtgenoot

2. De wijze van uitbetaling van het aanvullend pensioen: een periodieke uitkering of

een eenmalig kapitaal

3. Het tijdstip van uitbetaling van het aanvullend pensioen: tijdens het wettelijk stelsel

of na de ontbinding van het stelsel

-Een uitkering aan de pensioengerechtigde echtgenoot

128. Als de som van het groepsverzekeringskapitaal wordt uitgekeerd aan de pensioen-

gerechtigde echtgenoot, zal een onderscheid gemaakt worden naargelang het tijdstip en de

wijze van uitbetaling van het aanvullend pensioen. Laat ons eerst is kijken naar de situaties

waarbij het groepsverzekeringskapitaal wordt uitgekeerd tijdens het huwelijk en na de

ontbinding van het stelsel.

Als een groepsverzekeringkapitaal wordt uitgekeerd tijdens het huwelijk, zal dit een gemeen-

schappelijk karakter hebben. Het kapitaal wordt immers gekwalificeerd als een aanvullend

inkomen, namelijk een aanwinst. Het recht op een aanvullend pensioen daarentegen zal

eigen zijn. In de tweede situatie, bij uitkering na de ontbinding van het stelsel/ huwelijk, zal het

groepsverzekeringskapitaal een eigen goed zijn van de pensioengerechtigde echtgenoot.

Evenmin is zijn vermogen een vergoeding verschuldigd aan het gemeenschappelijk

vermogen. Er valt wel te bemerken dat deze twee besproken situaties afgestemd zijn op de

uitbetaling van het aanvullend pensioen in de vorm van een periodieke uitkering (artikel

1405/2, §1 en 2 BW).

129. Gebeurt de uitbetaling van het aanvullend pensioen daarentegen in de vorm van een

kapitaal, dan zijn de §3 en §4 van toepassing. Andermaal zal een onderscheid gemaakt

worden tussen enerzijds de uitkering in de vorm van een kapitaal tijdens het stelsel en een

kapitaal na de ontbinding van het stelsel.

Er verandert niets ingeval het kapitaal na de ontbinding van het stelsel wordt uitgekeerd.

Ingevolge het tijdstip, is het opnieuw te kwalificeren als een eigen goed van de

pensioengerechtigde echtgenoot en evenmin is een vergoeding verschuldigd aan het

gemeenschappelijk vermogen. Voor de uitkering van het aanvullend pensioen tijdens het stelsel in

de vorm van een kapitaal is het antwoord idem aan de situatie van de periodieke uitkering.

Er zal wel al of niet een vergoeding verschuldigd zijn, indien het stelsel wordt ontbonden na de

uitkering van het kapitaal tijdens het stelsel. De oorzaak van de ontbinding van het stelsel, is hier

determinerend voor. De eerste oorzaak is het overlijden van de pensioengerechtigde

echtgenoot. In dit geval zal er geen vergoeding verschuldigd zijn. Het kapitaal behoudt haar

309 R. BARBAIX, “Individuele levensverzekeringen en aanvullende pensioenen in het nieuwe huwelijksvermogens-recht”, TEP 2014, (273) 383-384, nrs. 27-28.

Page 64: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

57

gemeenschappelijk statuut, maar de langstlevende echtgenoot is uiteraard maar gerechtigd

op de helft van het groepsverzekeringskapitaal. De andere helft komt terecht in de

nalatenschap van de pensioengerechtigde. Het is niet uitgesloten dat de echtgenoten hier

kunnen op in spelen met een afwijkend beding in een huwelijkscontract. Het ontworpen

artikel 1405/2, §3, alinea 1 BW, verduidelijkt immers dat het kapitaal een aanwinst vormt.

Opgelet er dient wel een onderscheid te worden gemaakt tussen gemeenschappelijke

kinderen (het kapitaal als aanwinst is een niet-inkortbaar huwelijksvoordeel) en niet-

gemeenschappelijke kinderen (de helft van de aanwinsten is wel een inkortbaar

huwelijksvoordeel). Daarentegen zal wel een vergoeding verschuldigd zijn door het

gemeenschappelijk vermogen aan het eigen vermogen van de pensioengerechtigde

echtgenoot, indien het huwelijksvermogensstelsel wordt ontbonden om een andere reden

dan het overlijden van de pensioengerechtigde echtgenoot310. De omvang van de vergoeding

heeft uitsluitend betrekking op het deel van het uitgekeerde kapitaal dat gerelateerd is aan

de periode na de ontbinding van het stelsel. Het nieuw ontworpen artikel 1435/2 BW, is

relevant voor de werkelijke berekening van de omvang van de vergoeding.311

De werking van het toekomstige artikel 1435/2 BW wordt uitgelegd aan de hand van een

voorbeeld dat aangehaald wordt in het geïntegreerd voorontwerp.312

Bijvoorbeeld: A en B zijn getrouwd onder het wettelijk stelsel. A ontving op 65 jarige leeftijd

een aanvullend pensioenkapitaal. Drie jaar later raakt het echtpaar verwikkelt in een

echtscheiding. De levensverwachting van A bedraagt op het ogenblik van de uitkering 15

310 Dit is het overlijden van de andere echtgenoot, echtscheiding of scheiding van tafel en bed. 311 Artikel 1435/2 BW: Ҥ1. De vergoeding waarvan sprake in artikel 1405/2, is gelijk aan een breukdeel van het totaal

uitgekeerde pensioenkapitaal. Dat breukdeel stemt overeen met de verhouding tussen, enerzijds, het op het tijdstip van

ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel overblijvend aantal jaren levensverwachting van de pensioengerechtigde

echtgenoot, berekend op het tijdstip waarop het pensioenkapitaal uitgekeerd werd, en , anderzijds, het totaal aantal jaren

levensverwachting, op dat tijdstip berekend.

§2. De levensverwachting wordt berekend volgens de sterftetabels bedoeld bij artikel 19, §1, van het koninklijk besluit van 14

november 2003 tot uitvoering van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van

die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid.

§3. De pensioengerechtigde echtgenoot heeft echter geen recht op vergoeding voor de gelden, voortkomend van de uitkering

waarvan sprake in dit artikel, die tijdens het huwelijk zijn besteed zonder voordeel voor het gemeenschappelijk vermogen,

zoals bepaald in artikel 1434.”

Om in te spelen op de laatste paragraaf van artikel 1435/2 BW, wordt er verwezen naar artikel 1434 BW. Dit

artikel bepaalt: “Het gemeenschappelijk vermogen is vergoeding verschuldigd, telkens als het voordeel heeft getrokken uit de

eigen goederen van een der echtgenoten. Er is geen voordeel voor het gemeenschappelijk vermogen als eigen gelden werden

verteerd door uitgaven die, gelet op de bestaansmiddelen van het gezin, buitensporig zijn.”

In artikel 1435/2, §3 BW, wordt dus de toekomstige bepaling (artikel 1434 BW) bevestigd. In §3 wil men de

situatie beklemtonen waarbij het echtpaar tijdens het huwelijk meer geld gaat uitgeven, na de ontvangst van het

pensioenkapitaal dan wat hun inkomen toelaat. (geld besteden aan luxe, vermaak, ..) Dit is een gezamenlijke

beslissing van het echtpaar, maar dit levert geen duurzaam voordeel op voor het gemeenschappelijk vermogen.

Het zou niet gepast zijn, dat de pensioengerechtigde echtgenoot bij de ontbinding van het stelsel, een deel van het

reeds besteed kapitaal ten laste van het gemeenschappelijk vermogen zou kunnen recupereren. (Zie A.

TURTELBOOM en H. CASMAN “Geïntegreerde tekst van het voorontwerp van wet tot hervorming van diverse

bepalingen inzake het huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014, (205) 237.) 312 A. TURTELBOOM en H. CASMAN, “Geïntegreerde tekst van het voorontwerp van wet tot hervorming van diverse

bepalingen inzake het huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014, (205) 236.

Page 65: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

58

jaar. Dit aantal levensjaren bekomt men aan de hand van sterftetabels. Bij de echtscheiding is

het resterend aantal levensjaren dus nog 12 jaar. A heeft bij de echtscheiding slechts recht op

12/15 van het pensioenkapitaal.

-Een uitkering aan de langstlevende echtgenoot

130. Het aanvullend pensioen komt bij het overlijden van de echtgenoot-titularis toe aan de

langstlevende echtgenoot. Het groepsverzekeringskapitaal is een eigen goed van de

begunstigde-echtgenoot, aangezien het huwelijk wordt ontbonden. Er dient in deze hypo-

these geen onderscheid gemaakt te worden naargelang het aanvullend pensioen als een

periodieke rente/kapitaal wordt uitgekeerd. Evenmin is er een vergoeding verschuldigd aan

het gemeenschappelijk vermogen, wanneer de premies werden betaald met gemeen-

schapsgelden, conform artikel 1405/2, §5 BW. In de memorie van toelichting wordt wel

vermeld dat er een vergoeding verschuldigd is aan het gemeenschappelijk vermogen, indien

de premies werden betaald met eigen geld van de overleden echtgenoot.313

3.2.2.2. Afstemmen van het huwelijksvermogensrechtelijk statuut van de aanvullende

pensioenen op de wettelijke pensioenen

131. De wetgever streefde er naar bij de uitwerking van zijn wetsontwerp om het huwelijks-

vermogensrechtelijk statuut van de aanvullende pensioenen en de wettelijke pensioenen

nader op elkaar af te stemmen. Hieronder wordt duidelijk wat de wetgever hiermee bedoeld. 314

-Wettelijke pensioenen (artikel 1401, 4e BW)

132. Bij gebrek aan eensgezindheid omtrent de draagwijdte van deze bepaling315 is een

meerderheidsstrekking316 er toch van overtuigd dat zowel het recht op het pensioen, als de

vermogenswaarde eigen zijn aan de pensioengerechtigde echtgenoot, ongeacht wanneer dat

pensioen is opgebouwd. Enkel de pensioenuitkeringen die gebeuren gedurende het

huwelijksvermogensstelsel, zijn in het wettelijk stelsel gemeenschappelijk. Pensioen-

uitkeringen die worden gedaan, na de ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel zijn

eigen aan de pensioengerechtigde echtgenoot, zonder dat er een vergoeding verschuldigd is

aan het gemeenschappelijk vermogen, noch een afkoopwaarde.

-Aanvullende pensioenen

133. Parallel aan de wettelijke pensioenen, behoort het recht op het aanvullend pensioen, als

de vermogenswaarde van dit pensioen, exclusief toe aan de pensioengerechtigde echtgenoot.

313 Memorie van toelichting bij het wetsontwerp, Parl.St. Kamer 2012-13, nr. 53K2998/001, 25.

314 Infra nrs. 132 en 133. 315 R. BARBAIX, “Groepsverzekeringen en familiaal vermogensrecht: een nieuwe invalshoek?” in R. BARBAIX, B.

WEYTS en D. WUYTS (eds.), De groepsverzekering als aanvullend pensioen, Antwerpen, Intersentia, 2014, (105) 106-107,

nr.8. 316 R. BARBAIX, “Individuele levensverzekeringen en aanvullende pensioenen in het nieuwe huwelijksvermogens-recht”, TEP 2014, (273) 281-282, nr. 24.

Page 66: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

59

Ook zijn enkel de pensioenuitkeringen gemeenschappelijk, voor zover dit gebeurt tijdens het

huwelijksvermogensstelsel. Pensioenuitkeringen die worden gedaan na de vermogens-

rechtelijke ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel, zijn eigen aan de echtgenoot-

titularis, zonder enige vergoeding. 317 Op deze wijze zullen volgens de wetgever de

huwelijksvermogensrechtelijke regels inzake de wettelijke pensioenen en de aanvullende

pensioenen goed op elkaar afgestemd zijn.

3.2.3. De gevolgen van de nieuwe regeling bij echtscheiding

134. Een echtpaar nam tijdens het huwelijk de gezamenlijke beslissing om de professionele

loopbaan van één hen on hold te zetten. Ten gevolge hiervan bouwt deze echtgenoot minder

pensioenrechten op. Indien het echtpaar later verwikkelt raakt in een echtscheiding zal dit

onbillijke gevolgen teweegbrengen voor de thuisblijvende echtgenoot, die geen

pensioenrechten kon opbouwen. Deze blijft dan ook in de kou staan in geval van een

echtscheiding, aangezien het aanvullend pensioen/wettelijk pensioen dat wordt uitgekeerd

na de ontbinding van het stelsel, steeds eigen is aan de pensioengerechtigde echtgenoot. Het

geïntegreerd voorontwerp speelt hier op in met een nieuw ontworpen artikel 301bis BW, de

pensioencompensatie, wat zo dadelijk besproken wordt.318

135. Vooreerst wil ik beklemtonen dat de wetgever met het compensatiemechanisme in het

toekomstige artikel 301bis BW zal afwijken van de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof.

Ter herinnering, liet het Grondwettelijk Hof na in haar arrest daterend van 27 juli 2011, om

de tweede prejudiciële vraag te beantwoorden met de reden dat het niet de situatie betrof

van een ambtenaar. Zij argumenteerde wel als volgt: “Zelfs indien het verschil in behandeling

tussen het gemeenschappelijke karakter van het kapitaal van een groepsverzekering en het eigen

karakter van het wettelijke pensioen van een ambtenaar discriminerend zou worden geacht, zou dit

geen afbreuk doen aan het feit dat het groepsverzekeringskapitaal als een gemeenschappelijk goed in de

te verdelen massa moet worden opgenomen”.319 Dit standpunt is onbillijk, omdat dit betekent dat

aanvullende pensioenen wel worden gedeeld bij echtscheiding en de wettelijke pensioenen

niet. De verklaring hiervoor is dat aanvullende pensioenen 320 geen eigen zelfstandig

pensioenrecht toekennen aan de werknemer of zelfstandige die een aanvullend pensioen

ontvangt. Dit in tegenstelling tot de wettelijke pensioenen, waar voor de werknemer,

zelfstandige of ambtenaar wel is voorzien in een eigen, zelfstandig pensioenrecht. De

wettelijke pensioenen volgen vandaag immers niet de logica van het wettelijk stelsel, maar

317 R. BARBAIX, “Individuele levensverzekeringen en aanvullende pensioenen in het nieuwe huwelijksvermogens-

recht”, TEP 2014, (273) 281-282, nr. 25. 318 Infra nr. 136-137. 319 Grondwettelijk Hof 27 juli 2011, nr. 136/2011, www.const-court.be, overweging B.11.2. 320 Ik wil nog eens beklemtonen, dat onder aanvullende pensioenen het volgende dient te worden verstaan. Het is

een pensioen dat het wettelijk pensioen aanvult. Het wordt opgebouwd door de werknemer of de zelfstandig in

het kader van zijn beroepsactiviteit. Het kan ook worden toegekend door de werkgever, door een rechtspersoon

ten gunste van een zelfstandige bedrijfsleider, of door een zelfstandige worden gesloten in het kader van het vrij

aanvullend pensioen voor zelfstandigen geregeld door artikel 41 en volgende van de programmawet (I) van 24

december 2002. (Zie A. TURTELBOOM EN H. CASMAN, “Geïntegreerde tekst van het voorontwerp van wet tot

hervorming van diverse bepalingen inzake het huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014, (205) 212.)

Page 67: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

60

de logica van de pensioenen. In het geïntegreerd voorwerp is de regering van oordeel dat

deze redenering, de bestaande regeling inzake wettelijke pensioenen miskend, die de Staat

ten laste neemt (de zogenaamde eerste pensioenpijler).321

136. Nu is het wel zo dat pas in het geïntegreerd voorontwerp het ontworpen artikel 301 bis

BW werd opgenomen. Hoe worden de bovenstaande omschreven onbillijke gevolgen bij een

echtscheiding dan opgelost door het wetsontwerp?

Het wetsontwerp322 lost dit op door in het kader van een wijziging van artikel 301 BW te

voorzien in een bijkomende onderhoudsuitkering voor de ex-echtgenoot. BARBAIX323 heeft

haar twijfels bij dit correctiemechanisme, omdat ze vreest dat het nooit een gelijkaardige

aanspraak zal bieden als de afkoopwaarde van een pensioen bij de ontbinding van het

huwelijksstelsel. Deze correctie gaat volgens haar gepaard met een aantal onvolkomen-

heden. Vooreerst bezit de rechter een grote appreciatiebevoegdheid en dit laat zich in

negatieve zin merken, indien het echtpaar zelfredzaam is na de echtscheiding. De rechter zal

wellicht beslissen om de pensioenrechten niet of beperkt te corrigeren.324 Ten tweede bestaat

de kans dat de echtgenoot die een zware fout begaat, de verkrijging van een bijkomende

onderhoudsvordering misloopt, aangezien dit gelieerd wordt aan de algemene voorwaarden

voor de verkrijging van onderhoudsaanspraken. 325 Tot slot is het opvallend dat deze

correctie deuren opent voor alle echtgenoten, ongeacht het stelsel waaronder zij waren

gehuwd. Ook echtgenoten die gehuwd waren onder een stelsel van scheiding van goederen,

kunnen aanspraak maken op een bijkomende onderhoudsvordering. Bijgevolg wordt er een

beperkte dwingendrechtelijke participatie gecreëerd in de aanwinsten.326 Het wetsontwerp

kreeg bakken kritiek. 327 Meer bepaald, zou de financieel zwakste echtgenoot, veelal de

vrouw, de nadelen ondervinden van deze regeling. Zo is het duidelijk hoe de wetgever

terecht komt bij het mechanisme van de pensioencompensatie in artikel 301bis BW. Er zal

321 A. TURTELBOOM en H. CASMAN, “Geïntegreerde tekst van het voorontwerp van wet tot hervorming van diverse

bepalingen inzake het huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014, (205) 212. 322 Wetsontwerp tot wijziging van art. 301 van het Burgerlijk wetboek en van diverse bepalingen inzake het

huwelijksvermogensrecht, in het bijzonder met betrekking tot de levensverzekering, de vergoedingsregelingen en

de gevolgen van de echtscheiding, Parl.St. Kamer 2012-13, nr. 53K2998/1, 7-10. 323 R. BARBAIX en A.-L. VERBEKE, “Nieuw huwelijksvermogensrecht (eerste deel)”, RW 2013-14, 82. 324 Contra: In een advies van de Orde van Vlaamse Balies werd het bezwaar opgeworpen, dat de rechter geen

enkele reden heeft om zich te buigen over de financiële problemen van de gepensioneerde ex-echtgenoot.

Bijvoorbeeld: de ex-echtgenoot is op het ogenblik dat de echtscheiding wordt uitgesproken, 40 jaar oud en is

slechts 15 jaar getrouwd. Het recht op een onderhoudsuitkering is slechts beperkt tot maximum 15 jaar. (Zie:

http://www.ordeexpress.be/UserFiles/ArtikelDocumenten/Advies%20OVB%20aan%20Kamercomm.%20Just.

%20bij%20WO%2053K298001%20versie%20website.pdf) 325 R. BARBAIX, “Groepsverzekeringen en familiaal vermogensrecht: een nieuwe invalshoek?” in R. BARBAIX, B.

WEYTS en D. WUYTS (eds.), De groepsverzekering als aanvullend pensioen, Antwerpen, Intersentia, 2014, (105)

124, nr. 37. 326 Zie ook: A.-L VERBEKE, “Gender-ongelijkheid bij zuivere scheiding van goederen. Een pleidooi voor een

gedwongen en onderhandelde aanpak”, TEP 2010, 98-117; R. BARBAIX en A.-L. VERBEKE, Beginselen relatie-

vermogensrecht, Brugge, die Keure, 2012, 235-246, nrs. 488-489. 327 Prof. RENCHON voerde aan dat de vergoeding van het toekomstig verlies met artikel 301 BW een moeilijke

berekening is. (Verslag over de hoorzittingen bij het wetsontwerp, Parl.St. 2013-14, nr. 53K2998/002, 15.)

Page 68: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

61

een afzonderlijke bepaling in het leven geroepen worden, volkomen los van de alimentaire

uitkering na echtscheiding.328

Artikel 301bis BW luidt als volgt:

§1. Onverminderd het vorige artikel, heeft de uit de echt gescheiden echtgenoot recht op een forfaitaire

uitkering ten laste van de andere echtgenoot, om in de hierna bepaalde mate en op redelijke en billijke wijze,

het verlies te compenseren dat hij, meer dan de ander, in de opbouw van de pensioenrechten lijdt, die

tijdens het huwelijk hadden kunnen opgebouwd worden.

De rechter begroot dit verlies, rekening houdend met alle nuttige elementen, en met name met de

professionele kwalificatie en situatie van beide echtgenoten, en van hun beider pensioenrechten.

De pensioencompensatie is in principe gelijk aan de helft van het verlies van de echtgenoot eiser.

De rechter kan dat bedrag echter vermeerderen of verminderen, rekening houdend met de begrote of

voorzienbare vermogenssituatie van beide echtgenoten, zowel in kapitaal als in inkomen en in

pensioenrechten, na de vereffening van het huwelijksvermogensstelsel. De rechter kan het bedrag van de

compenserende uitkering verminderen of de echtgenoot verweerder van de betaling vrijstellen, indien deze

laatste bewijst dat de vraag gegrond is op een situatie tijdens het huwelijk die het gevolg is van een

eenzijdig door de echtgenoot eiser genomen beslissing, zonder dat de noden van de familie deze keuze

gerechtvaardigd hebben.

Onder pensioenrechten worden zowel de rechten op een wettelijk als de rechten op een aanvullend pensioen

begrepen.

§2. Indien de echtgenoten gehuwd waren onder het stelsel van scheiding van goederen, kan de

compenserende uitkering slechts worden bekomen als ze bij huwelijksovereenkomst werd voorzien. De

notaris vermeldt in elke huwelijksovereenkomst met keuze voor het stelsel van scheiding van goederen, dat

hij de aandacht van elk van de echtgenoten heeft gevestigd op de mogelijkheid om in een compenserende

uitkering te voorzien.

§3. De compenserende uitkering is geen onderhoudsuitkering. Ze wordt in de vorm van een kapitaal

toegekend. De rechter bepaalt de modaliteiten van de betaling ervan, naar hetgeen hij redelijk en billijk acht.

De rechter kan onder meer toestaan dat de compensatie op termijn wordt betaald, of in schijven, waarvan

hij de periodiciteit en het aantal bepaalt. Hij kan ook toestaan, indien de schuldenaar het voorstelt, dat de

compensatie wordt betaald door overdracht van een goed, of van een aandeel in een goed, in eigendom, in

vruchtgebruik of in een ander zakelijk genotsrecht. Ten slotte kan hij ook toestaan, mits het verlenen van

een voldoende zekerheid, dat de compensatie pas moet betaald worden op het ogenblik waarop de

schuldenaar de pensioengerechtigde leeftijd bereikt.

§4. De compenserende uitkering kan conventioneel worden vastgelegd, in de huwelijksovereenkomst of in

de overeenkomst die de echtgenoten tijdens de procedure tot echtscheiding op grond van artikel 229 sluiten,

zoals bepaald in artikel 1255,§5/1, van het Gerechtelijk Wetboek. Een overeenkomst over de compenserende

uitkering kan ook worden gesloten zodra de echtscheiding uitgesproken op grond van artikel 229 tussen de

echtgenoten, wat hun persoon betreft, uitwerking heeft.

328 Hiermee weerlegt het geïntegreerd voorontwerp het bezwaar dat: ‘De benadering van de

groepsverzekering als aanvullend pensioen en niet als spaarverrichting onbillijk zou zijn.’

Page 69: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

62

§5. Indien de echtgenoten op grond van artikel 229 uit de echt gescheiden zijn, en geen overeenkomst over

de compenserende uitkering hebben bereikt, wordt de vraag hieromtrent ingediend binnen de termijn die bij

artikel 1218, §1, van het Gerechtelijk Wetboek is bepaald en binnen de verrichtingen van vereffening en

verdeling behandeld.

§6. Indien de gerechtelijke verdeling van het huwelijksvermogensstelsel niet werd gevraagd, wordt de vraag

om een compenserende uitkering ingediend bij de rechter die bevoegd is om kennis te nemen van de vraag

tot toekenning van een uitkering tot levensonderhoud zoals in het vorige artikel bepaald.

§7. De rechter die over de compenserende uitkering uitspraak doet kan beslissen dat in geval de schuldenaar

zijn verplichting tot betaling niet nakomt, het de schuldeiser toegestaan is diens inkomsten, alsmede alle

bedragen die hem door derden verschuldigd zijn, in ontvangst te nemen. Deze beslissing kan worden

tegengeworpen aan elke derde, huidige of toekomstige schuldenaar, op grond van de kennisgeving ervan die

hen door de griffier gedaan wordt op verzoek van de eiser.

§8. Indien de echtgenoten door onderlinge toestemming scheiden wordt de toekenning van de

compenserende uitkering geregeld in de overeenkomst waarvan sprake in artikel 1287 van het Gerechtelijk

Wetboek.

137. Ditmaal heeft de ex-echtgenoot recht op een forfaitaire uitkering om het verlies in de

opbouw van de pensioenrechten te compenseren. Dit recht zal louter ontstaan doordat een

echtgenoot tijdens het huwelijk minder pensioenrechten heeft verworven dan de andere, ten

gevolge van een minder professionele loopbaan. Hiermee worden de kritische argumenten

op het wetsontwerp weerlegd.329 Bewijs van de behoeftigheid van de echtgenoot die om de

compensatie vraagt, moet niet geleverd worden. Evenmin is het gedrag (exceptie van zware

fout) tijdens het huwelijk relevant. Men heeft het toepassingsgebied wel beperkt in die zin

dat het niet meer automatisch van toepassing is op personen die gehuwd zijn onder een

stelsel van scheiding van goederen. Deze personen zullen expliciet een pensioencompensatie

in een huwelijkscontract moeten bedingen.

329 R. BARBAIX, “Groepsverzekeringen en familiaal vermogensrecht: een nieuwe invalshoek?” in R. BARBAIX, B. WEYTS en D. WUYTS (eds.), De groepsverzekering als aanvullend pensioen, Antwerpen, Intersentia, 2014, (105) 125-126, nr. 38.

Page 70: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

63

III. DE HERINVOERING VAN HET BEGRIP AANWINSTEN

HOOFDSTUK 1. ALGEMEEN

138. Bij de uitbouw van het nieuwe huwelijksvermogensrecht is de wetgever van mening dat

het cruciale concept ‘aanwinsten’330 niet kan ontbreken. Doordat de auteurs van de nieuwe

regeling zinnens zijn om wijzigingen aan te brengen aan de regelgeving inzake levens-

verzekeringen, voelt de regering zich genoodzaakt om de regels die in het gemeenschaps-

stelsel bepalen welke goederen tot het gemeenschappelijk vermogen behoren eveneens

onder de loep te nemen.331 Ze maakt van deze gelegenheid gebruik om het begrip aan-

winsten opnieuw in te voeren en actueel te omschrijven.332 Vooreerst wordt de ‘roots van de

aanwinsten’ besproken zodat duidelijk wordt waarom de wetgever net spreekt van ‘een

herinvoering’ van het begrip aanwinsten. Vervolgens wordt nader verklaard waarom de wet-

gever het noodzakelijk acht om een wettelijke omschrijving uit te werken van het begrip

aanwinsten.

HOOFDSTUK 2. DE ROOTS VAN DE AANWINSTEN

139. In ons bestaand huwelijksvermogensrecht is er geen wettelijke omschrijving van het

begrip aanwinsten terug te vinden. Daarentegen wordt er in de memorie van toelichting333

gesproken van een herinvoering van het begrip aanwinsten. Dit valt nader te verklaren

doordat, in de periode die voorafgaat aan de hervorming van het huwelijksvermogensrecht

in 1976,334 het begrip ‘aanwinsten’ wel gekend was.

140. Voor de wetswijziging van 1976 bestond de wettelijke gemeenschap uit roerende

goederen en aanwinsten.335 Roerende goederen vielen allen in de gemeenschap, ongeacht of

ze voor of tijdens het huwelijk, door erfenis of schenking, werden verkregen. In het toen-

malige artikel 1401,2° BW werden aanwinsten omschreven als: “Alle vruchten, inkomsten,

interesten en rentetermijnen, van welke aard ook gedurende het huwelijk vervallen of ontvangen en

voortkomend van de goederen die aan de echtgenoten bij de voltrekking van het huwelijk toebehoorden

of van goederen die zij gedurende het huwelijk, onder welke titel ook, verkrijgen”.

330 Ook het begrip huwelijksvoordelen staat centraal in het geïntegreerd voorontwerp. (Infra nr. 156) 331 Wetsontwerp tot wijziging van artikel 301 van het Burgerlijk Wetboek en van diverse bepalingen inzake het

huwelijksvermogensrecht, in het bijzonder met betrekking tot de levensverzekering, de vergoedingsregelingen en

de gevolgen van de echtscheiding, Parl.St. Kamer, 2012-13, nr.53K2998/001, 3-4. 332 Memorie van toelichting bij het wetsontwerp, Parl.St. Kamer, 2012-13, nr.53K2998/001, 6. 333 Memorie van toelichting bij het wetsontwerp, Parl.St. Kamer, 2012-13, nr.53K2998/001, 14. 334 Het huwelijksvermogensrecht in het Burgerlijk Wetboek is hervormd bij wet van 1976. (Wet 14 juli 1976

betreffende de wederzijdse rechten en verplichtingen van echtgenoten en de huwelijksvermogensstelsels, BS 18

september 1976, 11.697.) 335 H. CASMAN, “Op zoek naar de draad van Ariadne in de doolhof van huwelijksvoordelen – of zouden het

aanwinstenvoordelen moeten zijn?” in F. SWENNEN en R. BARBAIX (eds.), Over erven. Liber amoricum Mieken

Puelinckx-Coene, Mechelen, Kluwer, 2006, (83) 90-91, nr.18-19.

Page 71: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

64

Specifiek voor de onroerende goederen336 gold het toenmalige artikel 1402 BW. Daarin werd

bepaald dat onroerende goederen slechts als aanwinsten werden beschouwd, voor zover het

niet bewezen was dat één van de echtgenoten de eigendom of het wettelijk bezit daarvan

voor het huwelijk had, of dat hij het sindsdien door erfenis of schenking had verkregen.

141. Deze regeling werd in 1976 uiteindelijk aangepast aan de maatschappelijke en

economische realiteit. Bijgevolg schrapt de wetgever de gedifferentieerde regeling voor

onroerende en roerende goederen337 en vormt hij de wettelijke gemeenschap om, tot een

wettelijke gemeenschap die uitsluitend nog bestaat uit aanwinsten. 338

HOOFDSTUK 3. DE NOOD AAN EEN WETTELIJKE OMSCHRIJVING

3.1. De verklaringen

142. De vraag die ik mezelf stelde, is de volgende: ‘Waarom acht de wetgever het noodzakelijk,

om het begrip aanwinsten wettelijk te omschrijven, na jarenlang de ogen te hebben gesloten hiervoor?’

Ik tracht hieronder een aantal verklaringen uiteen te zetten.

3.1.1. Verklaring 1: een duidelijk onderscheid bewerkstelligen tussen

gemeenschappelijke goederen en eigen goederen

143. Een eerste verklaring is, dat een wettelijke omschrijving van het begrip aanwinsten

volgens de wetgever zijn verdienste zou kunnen betekenen, om de gemeenschappelijke

goederen (aanwinsten) en eigen goederen (niet-aanwinsten) duidelijk van elkaar te

onderscheiden in het wettelijk stelsel. 339Het ontworpen artikel 1405 BW bevestigt deze

verklaring expliciet: “Tot het gemeenschappelijk vermogen behoren de aanwinsten van de

336 De wetgever hechtte in 1804 namelijk meer belang aan de onroerende goederen. Hij aanzag ze als de enige

waardevolle vermogenselementen, waarvoor een nauwkeurige regeling vereist was. (Zie: H. CASMAN, “De (nog)

niet verwezenlijkte hervorming van het huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014, (178) 179-180.) 337 Goederen die eigendom zijn van één van de echtgenoten op de dag van het huwelijk en die welke ze tijdens

het stelsel verkrijgen door schenking, erfenis of testament behoren in het wettelijk stelsel vanaf 1976 tot de

gemeenschap, maar blijven eigen, ongeacht of ze roerend dan wel onroerend zijn. (Zie H. CASMAN, “De (nog) niet

verwezenlijkte hervorming van het huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014, (178) 179.) 338 Dit wordt bevestigd in het bestaande artikel 1399 BW: “Eigen zijn de goederen en schuldvorderingen die aan elk van

beide echtgenoten toebehoren op de dag van het huwelijk en die welke ieder van hen tijdens het stelsel verkrijgt door

schenking, erfenis of testament.”

In deze bepaling wordt niet expliciet het begrip aanwinsten aangehaald. (Zie ook: H. CASMAN, “De (nog) niet

verwezenlijkte hervorming van het huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014, (178) 179-180.) 339 Er wordt in de memorie van toelichting expliciet gezegd: “Aanwinsten zijn het essentieel onderdeel van het

gemeenschappelijk vermogen”. (Zie memorie van toelichting bij het wetsontwerp, Parl.St. Kamer, 2012-13,

nr.53K2998/001, 6. ) Ook verderop wordt in de memorie van toelichting gezegd: “Deze term wordt gebruikt om de essentie

weer te geven van wat in het wettelijk stelsel tot het gemeenschappelijk vermogen behoort”. (Zie memorie van toelichting

bij het wetsontwerp, Parl.St. Kamer, 2012-13, nr.53K2998/001, 14.)

Page 72: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

65

echtgenoten”. Uit deze bepaling leidt de rechtsleer 340 een gelijkstelling af van gemeen-

schappelijke goederen met aanwinsten.

Het eigen vermogen bevat aldus volgens de wetgever de niet-aanwinsten van de

respectievelijke echtgenoten in een gemeenschapsstelsel.341 In de ontworpen regeling valt er

wel nergens een wettelijke definiëring van het begrip niet-aanwinsten te bespeuren. In de

memorie van toelichting342 wordt dit begrip wel aangehaald en omschreven: “Goederen die

een echtgenoot reeds voor het huwelijk bezat of goederen die hij tijdens het huwelijk gekregen of geërfd

heeft.” Auteur GEELHAND de MERXEM leidt af dat deze omschrijving in overeenstemming is

met wat hedendaags de tegenwoordige343 en toekomstige goederen344 wordt genoemd.345

Zoals de memorie van toelichting het verwoordt, is deze ontworpen regeling een bevestiging

en actualisering van de bestaande regeling, met als verschil dat de wetgever nu wel expliciet

de term aanwinsten definieert.346

3.1.1.1. De bespreking van het te wijzigen artikel 1405 BW

3.1.1.1.1. De verschillen met het bestaande artikel 1405 BW (versie van 1976)

144. Vooraleer de verdere verklaringen worden besproken, wil ik hier de gelegenheid nemen

om het te wijzigen artikel 1405 BW, nader te bekijken en wil ik beklemtonen wat de ver-

schillen zijn met het bestaande artikel 1405 BW.347 De memorie van toelichting is hier een

belangrijk instrument voor.348

340 N. GEELHAND de MERXEM, “Het nieuwe huwelijksvermogensrecht: beschouwingen en amendementen bij

belangrijke hervormingen van de wet”, T.Not. 2013, (626) 635, nr. 37. 341 Zie kritiek VERBEKE infra nr. 148. 342 Memorie van toelichting bij voorontwerp van wet tot wijziging van diverse bepalingen van het Burgerlijk

Wetboek inzake het huwelijksvermogensrecht, in het bijzonder met betrekking tot de gevolgen van het overlijden

van één van de echtgenoten, 9. 343 Dit zijn de goederen die de echtgenoten reeds bezaten op het ogenblik van huwelijkssluiting. (artikel 1399, lid

1 BW) 344 Dit zijn de goederen die de echtgenoten tijdens het huwelijk verkrijgen door schenking, erfenis of testament.

(artikel 1399, lid 1 in fine BW) 345 N. GEELHAND de MERXEM, “Het nieuwe huwelijksvermogensrecht: beschouwingen en amendementen bij

belangrijke hervormingen van de wet”, T.Not. 2013, (626) 636-638, nrs. 39 en 48 en 63.

Deze auteur beklemtoont ook dat in de bestaande artikelen 1452 en 1453 BW, nog expliciet wordt verwezen naar

de begrippen ‘tegenwoordige en toekomstige goederen’.

(Zie ook: R. Barbaix en A.-L. VERBEKE, Beginselen relatievermogensrecht, Brugge, die Keure, 2012, 211, nr. 436) 346 Memorie van toelichting bij het wetsontwerp, Parl.St. Kamer, 2012-13, nr.53K2998/001, 14. 347Artikel 1405 BW (versie van 1976): “Gemeenschappelijk zijn :

1. de inkomsten uit de beroepsbezigheden van elk der echtgenoten, alle inkomsten of vergoedingen die ze vervangen of

aanvullen, evenals de inkomsten uit openbare of particuliere mandaten;

2. de vruchten, inkomsten, interesten van hun eigen goederen;

3. de goederen geschonken of vermaakt aan de twee echtgenoten samen of aan een van hen onder beding dat die goederen

gemeenschappelijk zullen zijn;

4. alle goederen waarvan niet bewezen is dat zij aan een der echtgenoten eigen zijn ingevolge enige wetsbepaling.” 348 Memorie van toelichting bij het wetsontwerp, Parl.St. Kamer, 2012-13, nr.53K2998/001, 14-15.

Page 73: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

66

In het wetsontwerp349 luidt het toekomstige artikel 1405 BW als volgt:

“Tot het gemeenschappelijk vermogen behoren de aanwinsten van de echtgenoten. Aanwinsten zijn:

1. De inkomsten uit de beroepsbezigheden van elk der echtgenoten, alle inkomsten of vergoedingen

die ze vervangen of aanvullen, evenals de inkomsten uit openbare of particuliere mandaten.

Hier heeft de wetgever de omschrijving letterlijk overgenomen uit het bestaande artikel 1405

BW (versie 1976).

2. De inkomsten van eigen goederen van ieder van de echtgenoten.

In het bestaande artikel 1405 BW wordt vermeld: ‘de vruchten, inkomsten en interesten van

eigen goederen’. De memorie van toelichting vond dit overbodig, omdat driemaal hetzelfde

wordt gezegd.350 Het is eenvoudiger om louter inkomsten te schrijven en daaronder de

vruchten en interesten te begrijpen.

3. De inkomsten van gemeenschappelijke goederen.

De wetgever voegt dit er aan toe, voorheen werd in de versie van artikel 1405 BW van 1976,

hiervan geen melding van gemaakt.

Vanuit mijn opinie is dit derde punt een overbodige toevoeging, omdat inkomsten van

gemeenschappelijke goederen normalerwijze toch altijd onder het gemeenschappelijk

vermogen vallen. De memorie van toelichting zegt het expliciet: “Tot welk vermogen zouden ze

anders behoren?”351

4. De goederen geschonken of vermaakt aan de twee echtgenoten samen of aan een van hen onder

beding dat die goederen gemeenschappelijk zullen zijn.

Deze regel heeft men behouden uit de eerdere versie van artikel 1405 BW.

5. De goederen die de echtgenoten, samen of afzonderlijk, rechtstreeks of onrechtstreeks verwerven

met goederen zoals in de vorige alinea's vermeld.

Deze regel is wel vernieuwend. De memorie van toelichting verklaart nader wat met de

woorden ‘rechtstreeks of onrechtstreeks’ wordt bedoeld. De inkomsten die eerst opgespaard en

belegd worden en vervolgens voor de verkrijging van roerende of onroerende goederen

worden besteed, evenals de inkomsten die worden aangewend voor de financiering van de

aankoop of verkrijging van aanwinsten, leveren aanwinsten op .352

349 Wetsontwerp tot wijziging van artikel 301 van het Burgerlijk Wetboek en van diverse bepalingen inzake het

huwelijksvermogensrecht, in het bijzonder met betrekking tot de levensverzekering, de vergoedingsregelingen en

de gevolgen van de echtscheiding, Parl.St. Kamer, 2012-13, nr.53K2998/001, 81-83. 350 Memorie van toelichting bij het wetsontwerp, Parl.St. Kamer, 2012-13, nr.53K2998/001, 14. 351 Memorie van toelichting bij het wetsontwerp, Parl.St. Kamer, 2012-13, nr.53K2998/001, 14. 352 Memorie van toelichting bij het wetsontwerp, Parl.St. Kamer, 2012-13, nr.53K2998/001, 15.

Page 74: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

67

6. De goederen waarvan niet bewezen is dat ze aan een der echtgenoten eigen zijn ingevolge enige

wetsbepaling.”

Deze regel is overgenomen zonder wijzigingen uit de eerdere versie van artikel 1405 BW.

145. Professor GEELHAND de MERXEM353 maakt de volgende bedenking bij deze bepaling,

namelijk dat er eerder sprake is van een wettelijke omschrijving dan van een wettelijke

definiëring. Dit verklaart hij nader, doordat de wetgever zich beperkt heeft tot een

opsomming van de goederen die aanwinsten zijn.

-De gevolgen van de assimilatie tussen gemeenschappelijke goederen en aanwinsten

146. De regel van het vermoeden van gemeenschappelijkheid, wordt zoals reeds gezegd354

zonder wijzigingen overgenomen. 355 Het gemeenschappelijk vermogen zal dus zijn

residuaire samenstelling behouden: alles wat niet eigen is, is gemeenschappelijk. Er worden

nieuwe inzichten verkregen op de invulling van het vermoeden van gemeenschappelijkheid

door het bestaan te erkennen van de gelijkstelling tussen gemeenschappelijke goederen en

aanwinsten.

Men kan de volgende regels ten gevolge van de assimilatie356 als volgt invullen:

1. ‘Alles wat geen niet-aanwinst is, is een aanwinst’ (de regel van het residuair karakter)

2. ‘De goederen waarvan niet bewezen is dat ze een niet-aanwinst van een echtgenoot zijn ingevolge

enige wetsbepaling, is een aanwinst.’(het vermoeden van aanwinst)

147. De gevolgtrekking m.b.t. het vermoeden van aanwinst zijn volgens de memorie van

toelichting niet strijdig met de bedoeling van de wetgever.357 Hierin wordt argumenteerd dat

het gemeenschapsvermoeden verantwoord is, omdat het uitgaat van de hypothese dat

goederen eerder voortkomen uit aanwinsten (dus uit arbeid) dan familiaal verkregen zijn.

Bovendien dient het de belangen van beide echtgenoten, indien er twijfels bestaan over wat

eigen of gemeenschappelijk is. De beoordeling dient te worden gemaakt in het voordeel van

de gemeenschap.

353 N. GEELHAND de MERXEM, “Het nieuwe huwelijksvermogensrecht: beschouwingen en amendementen bij

belangrijke hervormingen van de wet”, T.Not. 2013, (626) 635, nr. 33. 354 Supra nr. 144. 355 De memorie van toelichting bevestigt deze traditionele regel: “Tot het gemeenschappelijk vermogen behoren in het

wettelijk stelsel in de eerste plaats de aanwinsten, daarin ook begrepen, overeenkomstig een traditionele regel, die ongewijzigd

mag worden behouden, de goederen die de wet niet als eigen goederen omschrijft”. (Zie memorie van toelichting bij het

wetsontwerp, Parl.St. Kamer, 2012-13, nr.53K2998/001, 14.) 356 N. GEELHAND de MERXEM, “Het nieuwe huwelijksvermogensrecht: beschouwingen en amendementen bij

belangrijke hervormingen van de wet”, T.Not. 2013, (626) 642, nrs. 66 en 67. 357 Memorie van toelichting bij het voorontwerp van wet tot wijziging van diverse bepalingen van het Burgerlijk

Wetboek inzake het huwelijksvermogensrecht, in het bijzonder met betrekking tot de gevolgen van het overlijden

van één van de echtgenoten, 4.

Page 75: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

68

3.1.1.1.2. De minpunten aan het te wijzigen artikel 1405 BW

148. Een eerste minpunt aan het te wijzigen artikel 1405 BW, is de gelijkstelling van

gemeenschappelijke goederen met aanwinsten. Dit wordt uitdrukkelijk neergeschreven in

het te wijzigen artikel 1405 BW: “Tot het gemeenschappelijk vermogen behoren aanwinsten” en

vervolgens worden de aanwinsten omschreven.358 Deze gelijkstelling klopt niet. Professor

GEELHAND de MERXEM verdedigt de volgende opvatting: “De categorie gemeenschappelijke

goederen is ruimer dan de categorie aanwinsten”.359 Hij onderbouwt deze stelling vanuit de

klassieke omschrijving van het begrip aanwinsten. Traditioneel zijn aanwinsten namelijk de

goederen die door de echtgenoten tijdens het huwelijk worden verkregen anders dan bij

schenking, erfenis of testament.360 De nummers één, drie en vijf beschouwt hij aan de hand

van de toepassing van deze definitie als aanwinsten. Daarentegen is hij van mening dat de

nummers vier en zes van het gewijzigde artikel 1405 BW inhoudelijk niets te maken hebben

met aanwinsten, maar wel beschouwd worden als gemeenschappelijke goederen.361

Ook VERBEKE, merkt op, dat de wettekst verwarring creëert wat betreft het statuut van

goederen, meer in het bijzonder door het statuut als gemeenschappelijk gelijk te stellen met

respectievelijk een aanwinst.362 Deze opvatting kan mijns inziens verdedigd worden. Een

inbreng in het gemeenschappelijk vermogen is gemeenschappelijk, maar het is daarvoor

geen aanwinst.363

149. Een tweede minpunt aan het ontworpen 1405 BW is haar beperkt toepassingsgebied. De

bepaling omschrijft uitsluitend de aanwinsten in het licht van een gemeenschapsstelsel. Deze

vaststelling wordt afgeleid, uit het bestaan van een rechtstreeks verband tussen aanwinsten

en het gemeenschappelijk vermogen zoals het ontworpen artikel 1405 BW dit bepaald. 364

Welke regels zullen toegepast worden voor een echtpaar dat gehuwd is onder een stelsel van

scheiding van goederen, om een strikt onderscheid te maken tussen aanwinsten en eigen

goederen? Het wetsontwerp365 biedt hier geen antwoord op.

358 Supra nr. 143 tot nr. 147. 359 N. GEELHAND de MERXEM, “Het nieuwe huwelijksvermogensrecht: beschouwingen en amendementen bij

belangrijke hervormingen van wet”, T.Not. 2013, (626) 636, nr. 38. 360 N. GEELHAND de MERXEM, “Het nieuwe huwelijksvermogensrecht: beschouwingen en amendementen bij

belangrijke hervormingen van wet”, T.Not. 2013, (626) 636, nr. 39. 361 Hij haalt zijn inspiratie voor deze stelling uit de memorie van toelichting. (Zie memorie van toelichting bij het

wetsontwerp, Parl.St. Kamer, 2012-13, nr.53K2998/001, 14.) 362 A.-L. VERBEKE, “Aanwinsten en huwelijksvoordelen in een evenwichtig huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014,

(292) 301. 363 C. DE WULF, “Bedenkingen bij de voorstellen tot wijziging van ons familiaal vermogensrecht”, T.Not. 2013,

(582) 585,nr.4. 364 Het artikel 1405 BW bepaalt namelijk: “Tot het gemeenschappelijk vermogen behoren de aanwinsten”. (Zie

A.VERBEKE, “ Langstlevende echtgenoot versus kinderen: een nieuwe communautaire twist in België?”, TPR 2013,

(2471) 2479, nr. 7.) 365 Wetsontwerp tot wijziging van art. 301 van het Burgerlijk wetboek en van diverse bepalingen inzake het

huwelijksvermogensrecht, in het bijzonder met betrekking tot de levensverzekering, de vergoedingsregelingen en

de gevolgen van de echtscheiding, Parl.St. Kamer 2012-13, nr. 53K2998/001.

Page 76: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

69

150. Een oplossing kan erin bestaan, bij een vereffening, deze omschrijving naar analogie toe

te passen op een stelsel met scheiding van goederen. De problematiek die hiermee gepaard

zal gaan, is het uit elkaar houden van aanwinsten en eigen goederen, indien een enorme

tijdsspanne is verstreken, bijvoorbeeld dertig jaar. Zoals DE WULF366 het hard maakt, botsen

we vervolgens op een volgend probleem, welke waarden zal men in aanmerking nemen bij

een vereffening van het stelsel?367 Welke schulden moeten worden toegerekend op het eigen

vermogen en welke op de aanwinsten, wanneer deze betaald werden door een echtgenoot

gehuwd met scheiding van goederen?368 Het ontworpen artikel 1405 BW zal een aantal

ongelijkheden veroorzaken ten opzichte van wie gehuwd is met scheiding van goederen.

151. Een oplossing wordt aangereikt in het geïntegreerd voorontwerp. 369 Hier wordt

voorgesteld om het begrip aanwinsten op te nemen in de algemene bepalingen van het

huwelijksvermogensrecht, met name in hoofdstuk I van titel V. (artikel 1388/2 BW). In het te

wijzigen artikel 1405 BW, schrapt de wetgever uitsluitend de aanhef: ‘Tot het gemeen-

schappelijk vermogen behoren de aanwinsten van de echtgenoten. Aanwinsten zijn:’. Hij vervangt

deze aanhef door ‘zijn gemeenschappelijk:…’.370

Artikel 1388/2 BW luidt als volgt:

Ҥ1: voor de toepassing van artikel 1388/1 zijn aanwinsten alle goederen die de echtgenoten, samen of

afzonderlijk, rechtstreeks of onrechtstreeks tijdens het huwelijk en vanaf de aanvang daarvan,

verkrijgen als besparingen op en beleggingen of wederbelegging van inkomsten uit de

beroepsbezigheden van elk van hen, inkomsten of vergoedingen die deze aanvullen of vervangen,

evenals inkomsten uit openbare of particuliere mandaten, alsmede alle inkomsten en opbrengsten van

dergelijke goederen.

§2: indien de echtgenoten in de gemeenschap zijn gehuwd, zijn ook aanwinsten de inkomsten, tijdens

de duur van dit stelsel verkregen, van eigen goederen van elk van de echtgenoten, tenzij ze in hun

huwelijksovereenkomst deze inkomsten uit de gemeenschap hebben gesloten. Indien de echtgenoten,

niet in de gemeenschap zijn gehuwd zijn de inkomsten van eigen goederen van elk van de echtgenoten,

tijdens de duur van hun gekozen stelsel verkregen, slechts aanwinsten als de echtgenoten ze in hun

huwelijksovereenkomst uitdrukkelijk daartoe aanrekenen.

§3: de echtgenoten mogen, voor de toepassing van het vorige artikel, het begrip aanwinsten niet verder

uitbreiden dan wat in de twee vorige paragrafen is vermeld.

366 C. DE WULF, “Bedenkingen bij de voorstellen tot wijziging van het familiaal vermogensrecht”, T.Not. 2013,

(582) 586-588, nrs. 9-14. 367 Bijvoorbeeld: zal dit de waarde van de vervreemde eigen goederen zijn, bij het aangaan van het huwelijk, op

het ogenblik van de ontbinding of op het ogenblik van vervreemding? .. (Zie C. DE WULF, “Bedenkingen bij de

voorstellen tot wijziging van het familiaal vermogensrecht”, T.Not. 2013, (582) 586, nr.9. 368 C. DE WULF, “Bedenkingen bij de voorstellen tot wijziging van het familiaal vermogensrecht”, T.Not. 2013,

(582) 587, nr. 12. 369 A. TURTELBOOM en H. CASMAN, “Geïntegreerde tekst van het voorontwerp van het wet tot hervorming van

diverse bepalingen inzake het huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014, (205) 221-222. 370 A. TURTELBOOM en H. CASMAN, “Geïntegreerde tekst van het voorontwerp van het wet tot hervorming van

diverse bepalingen inzake het huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014, (205) 259.

Page 77: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

70

§4: indien voor de verkrijging van aanwinsten in de zin van het vorige artikel gelden of goederen zijn

aangewend die geen aanwinsten zijn, en het huwelijksvermogensstelsel voor deze aanwending in een

vergoeding of een vordering voorziet, dan wordt er met deze vergoeding of deze vordering rekening

gehouden om de omvang van het huwelijksvoordeel te bepalen. Indien het huwelijksvermogensstelsel

voor deze aanwending niet, of niet geheel, in een dergelijke vergoeding of vordering voorziet, is het

voordeel dat uit de aanwending van niet-aanwinsten voor de verkrijging van aanwinsten, een

inkortbaar huwelijksvoordeel.”

De wetgever heeft dus in het ontworpen artikel 1388/2, §1 BW een uniforme definitie van

het begrip aanwinsten uitgewerkt371 voor zowel het stelsel van scheiding van goederen, als

het gemeenschapsstelsel.

In artikel 1388/2 BW wordt uitsluitend een paragraaf 372 gewijd aan inkomsten verkregen uit

eigen goederen. Het geïntegreerd voorontwerp licht dit kort en bondig toe373 : “Inkomsten uit

eigen goederen in een gemeenschapsstelsel behoren standaard tot de gemeenschapsgoederen en worden

bijgevolg gelijk gesteld met beroepsinkomsten en inkomsten van gemeenschapsgoederen, hoewel het

geen dwingende regel is. In een stelsel van scheiding van goederen daarentegen zijn de inkomsten uit

eigen goederen geen aanwinsten, maar niets verbiedt ons dat dit een dwingende regel hoeft te zijn.”

Bijgevolg kan vastgesteld worden dat aan echtgenoten, ongeacht het huwelijks-

vermogensstelsel waaronder zij gehuwd zijn, in deze paragraaf de mogelijkheid zal worden

geboden om aan het begrip aanwinsten een eigen invulling te geven in een huwelijks-

contract. 374 Binnen de grenzen van de paragrafen één en twee kunnen de echtgenoten zelf

alles bepalen. Dit wordt expliciet bevestigd door artikel 1388/2, §3 BW.

In artikel 1388/2, §4 BW wordt expliciet beklemtoond, dat het onderscheid tussen aan-

winsten en niet-aanwinsten niet kan vervagen door vermogensverschuivingen, die niet via

vergoedingen of vorderingen worden opgevangen. Dit betekent dat de echtgenoten zich

371 Niet iedereen kan zich vinden in een uniforme definitie van het begrip aanwinsten, voor zowel het stelsel van

scheiding van goederen als het gemeenschapsstelsel. Cf. Infra nr. 206. 372 Artikel 1388/2, §2 BW stemt overeen met de regel in het ontworpen artikel 1405, 2e BW voor het

gemeenschapsstelsel, dat de inkomsten uit eigen goederen in een gemeenschapsstelsel aanwinsten zijn. (supra nr.

144) 373 A. TURTELBOOM en H. CASMAN, “Geïntegreerde tekst van het voorontwerp van wet tot hervorming van diverse

bepalingen inzake het huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014, (205) 221. 374 N. GEELHAND de MERXEM, “Het nieuwe huwelijksvermogensrecht: beschouwingen en amendementen bij

belangrijke hervormingen van de wet”, T.Not. 2013, (626) 635, nr.35. (Deze auteur benadrukt dat het begrip

aanwinsten relevant is voor alle stelsels, zowel voor de conventionele gemeenschapsstelsels, als de conventionele

stelsels van scheiding van goederen); A. VERBEKE, “Aanwinsten en huwelijksvoordelen in een evenwichtig

huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014, (292) 302-303. (Deze auteur bekritiseert wel de formulering in artikel

1388/2, §2 BW. Er wordt daar gesproken van: aanwinsten zijn de inkomsten van eigen goederen,… Hij maakt het

bezwaar, dat het niet de inkomsten zijn die aanwinsten zijn, maar de goederen die verkregen worden als besparing

op of belegging van die inkomsten uit eigen vermogen.)

Page 78: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

71

moeten onthouden van praktijken375, waarbij zij niet-aanwinsten ongemerkt omzetten in

aanwinsten.

3.1.2. Verklaring 2: de theorie van de huwelijksvoordelen

152. Een definiëring van het begrip aanwinsten kan ook zijn verdienste betekenen voor de

theorie van de huwelijksvoordelen. De kwalificatie aanwinst of niet-aanwinst zal een

afbakeningscriterium zijn dat de aard van het huwelijksvoordeel bepaalt, met name of het

een volkomen of onvolkomen huwelijksvoordeel is376. Deze termen worden zo dadelijk

besproken377 bij het nieuw ontworpen artikel 1388/1 BW, dat de wetgever in het leven wil

roepen voor huwelijksvoordelen.378 De wetgever ontwerpt dit artikel met de achterliggende

gedachte om een algemene bepaling te creëren voor zowel het gemeenschapsstelsel als het

stelsel van scheiding van goederen, net zoals bij de aanwinsten. Het geïntegreerd voor-

ontwerp argumenteert: “Er valt immers moeilijk te verdedigen dat regels die aangeven tot waar

echtgenoten elkaar voordelen kunnen toekennen op grond van andere criteria zouden worden

vastgelegd al naargelang ze met of zonder gemeenschap zijn gehuwd. Het essentiële criterium is

immers gestoeld op het onderscheid tussen aanwinsten en niet-aanwinsten.”379

Artikel 1388/1 BW luidt als volgt:

§1. Voordelen die een echtgenoot uit de samenstelling 380 , de werking381 , de vereffening van het

huwelijksvermogensstelsel, of de verdeling382 of de verrekening383 waarin dit stelsel voorziet, zijn

huwelijksvoordelen.

375 Door een loutere vermenging van gelden, het aanwenden van gelden waarvan zij de oorsprong niet met

zoveel woorden zeggen. (Zie A. TURTELBOOM en H. CASMAN, “Geïntegreerde tekst van het voorontwerp van wet

tot hervorming van diverse bepalingen inzake het huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014, (205) 221.) 376 N. GEELHAND de MERXEM, “Het nieuwe huwelijksvermogensrecht: beschouwingen en amendementen bij

belangrijke hervormingen van de wet”, T.Not. 2013, (626) 633, nr. 25; De begrippen ‘volkomen’ en ‘onvolkomen’

huwelijksvoordelen zijn een initiatief van VERBEKE in A.-L. VERBEKE, “Huwelijksvoordelen. Een tweede Antwerps

mijlpaalarrest”, TEP 2008, (279) 285-286. Zie ook A.-L. VERBEKE, “Algemeen kader der huwelijksvoordelen” in R.

BARBAIX, N. GEELHAND de MERXEM en A.-L. VERBEKE, HEP Bijzonder deel 4: Huwelijksvoordelen, Brussel, Larcier,

2010, 1-38: A.-L VERBEKE, “Aanwinsten en huwelijksvoordelen in een evenwichtig huwelijksvermogensrecht”,

TEP 2014, (292) 303. 377 Infra nr. 156.

378 De wetgever werkt pas in het geïntegreerd voorontwerp een expliciete definitie uit van het begrip

huwelijksvoordelen voor alle huwelijksvermogensstelsels. Hier was in het voorontwerp (tot wijziging van diverse

bepalingen van het Burgerlijk Wetboek inzake het huwelijksvermogensrecht, in het bijzonder met betrekking tot

de gevolgen van het overlijden van één van de echtgenoten) nog geen sprake van. (Zie: A. TURTELBOOM en H.

CASMAN, “Geïntegreerde tekst van het voorontwerp van wet tot hervorming van diverse bepalingen inzake het

huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014, (205) 210.) 379 A. TURTELBOOM en H. CASMAN, “Geïntegreerde tekst van het voorontwerp van wet tot hervorming van diverse

bepalingen inzake het huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014, (205) 217. 380 Voordelen uit de samenstelling van het huwelijksvermogensstelsel zijn de bedingen tot uitbreiding van de

gemeenschappelijke baten. Bv: de inbreng van een huis in het gemeenschappelijk vermogen dat voor het huwelijk

is aangekocht. (Zie N. NIJBOER, “Contractuele erfstellingen tussen echtgenoten en samenwoners. Deel I echt-

genoten. Huwelijksvoordelen en contractuele erfstelling”, TEP 2008, (105) 112-113, nr.121)

Page 79: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

72

§2. Een huwelijksvoordeel is geen schenking; het kan echter in de nalatenschap van de echtgenoot die

het heeft toegekend inkortbaar zijn, in de gevallen die hierna zijn aangeduid.

§3. Een huwelijksvoordeel is niet inkortbaar, en wordt aangerekend op het beschikbaar deel van de

nalatenschap, indien het de langstlevende, in natura of in waarde, slechts goederen toekent die als

aanwinsten kwalificeren

§4. Een huwelijksvoordeel is inkortbaar, en wordt aangerekend op het beschikbaar deel van de

nalatenschap, indien en in de mate waarin het de langstlevende meer toekent dan, in natura of in

waarde, de goederen die als aanwinsten kwalificeren.

§5. Indien de eerst overleden echtgenoot kinderen nalaat die geen wettelijke erfgenamen van de

langstlevende echtgenoot zijn, is het huwelijksvoordeel voor deze kinderen, en uitsluitend voor hen

inkortbaar, en wordt aangerekend op het beschikbaar deel van de nalatenschap, indien en in de mate

waarin het de langstlevende meer toekent dan, in natura of in waarde, de netto helft van de

aanwinsten.

§6. De omvang van het huwelijksvoordeel wordt bepaald volgens de netto-waarde van de goederen op

datum van ontbinding van het stelsel. Er wordt ook met deze datum rekening gehouden voor de

aanrekening, die plaatsvindt vooraleer de legaten worden aangerekend, en voor de eventuele inkorting.

§7. Indien de echtgenoot die het huwelijksvoordeel heeft verleend zelf een huwelijksvoordeel verkrijgt,

wordt dit laatste in mindering gebracht van het huwelijksvoordeel dat de langstlevende echtgenoot

verkrijgt.

-De toelichting van artikel 1388/1 BW:

153. Vooreerst wil ik benadrukken dat de wetgever met dit nieuw ontworpen artikel de

bestaande artikelen 1464 en 1465 BW zal schrappen. Deze regels zullen niet meer van

toepassing zijn, omdat de regeling m.b.t. de huwelijksvoordelen zal worden opgenomen in

de artikelen 1388/1 BW en 1388/ 2 BW.384

154. In paragraaf 1 van artikel 1388/1 BW wordt het begrip huwelijksvoordelen gedefinieerd.

De wetgever (Hélène CASMAN) haalt haar inspiratie voor een definiëring van het begrip uit

haar eigen proefschrift, geschreven in 1976.385 De wetgever wil hiermee een einde maken aan

381 Voordelen uit de werking van het huwelijksvermogensstelsel, vloeien voort uit de keuze voor een bepaald

stelsel. Indien gekozen wordt voor een gemeenschapsstelsel, dan zal dit stelsel voordelig zijn, voor de echtgenoot

die het minst heeft bijgedragen. (Zie N. NIJBOER, “Contractuele erfstellingen tussen echtgenoten en samenwoners.

Deel I echtgenoten. Huwelijksvoordelen en contractuele erfstelling”, TEP 2008, (105) 112, nr.120) 382 Voordelen uit de vereffening of verdeling van het gemeenschappelijk vermogen zijn de bedingen van

vooruitmaking, de bedingen van ongelijke verdeling en de verblijvingsbedingen. (Zie N. NIJBOER, “Contractuele

erfstellingen tussen echtgenoten en samenwoners. Deel I echtgenoten. Huwelijksvoordelen en contractuele erf-

stelling”, TEP 2008, (105) 113-115, nrs. 123-127) 383 Infra voetnoot nr. 389. 384 A. TURTELBOOM en H. CASMAN, “Geïntegreerde tekst van het voorontwerp van wet tot hervorming van diverse

bepalingen inzake het huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014, (205) 246. 385 H. CASMAN, Het begrip huwelijksvoordelen, Berchem, Maarten Kluwer’s internationale uitgeversonderneming,

1976, 264, nr. 218. (Zie ook later: H. CASMAN, “Wat is een huwelijksvoordeel”, NFM 2005, (292) 293.)

Page 80: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

73

de vage omschrijving van het begrip huwelijksvoordelen in de bestaande artikelen 1464

BW386 en 1465 BW.387 Vage omschrijvingen zijn onder andere: ‘niet beschouwd worden als

schenkingen’ of ‘zonder gevolg blijven indien ze één van de echtgenoten meer geven dan het

beschikbaar deel’.388 Opmerkelijk is dat de definitie in het ontworpen artikel 1388/1, §1 BW

ook voorkomt in het bestaande artikel 1429bis, §1 BW.389.

Als ik terugblik op de oorsprong van het concept huwelijksvoordeel390, sprak de wetgever in

het verleden van huwelijksvoorwaarden391 en huwelijkscontracten.392 De term huwelijks-

voordeel is spontaan gegroeid uit de vaststelling, dat sommige verrijkingen tussen echt-

genoten een gunstigere rechtsregeling genieten, in tegenstelling tot andere schenkingen.393

155. In paragraaf twee van artikel 1388/1 BW, beklemtoont de wetgever expliciet, dat een

huwelijksvoordeel geen schenking is. Bij het nader bekijken van de bestaansreden van deze

regel, wordt aangehaald dat deze wettelijke regel een objectieve regel is en geen

subjectieve. 394 Dit betekent dat er niet hoeft gepeild te worden naar de werkelijke

bedoelingen van de echtgenoten, of meer in het bijzonder of de echtgenoten met deze

huwelijksvoordelen een schenking voor ogen hadden. Het kan dat het echtpaar deze

huwelijksvoordelen aanziet als een schenking, maar de wet zegt niet dat dit ontrafeld moet

386 Artikel 1464 BW bepaalt: “Het beding van ongelijke verdeling en het beding van verblijving van het gehele

gemeenschappelijke vermogen worden niet beschouwd als schenkingen, maar als huwelijksvoorwaarden.

Zij worden echter wel als schenkingen beschouwd voor het aandeel boven de helft dat aan de langstlevende echtgenoot wordt

toegewezen in de waarde, op de dag der verdeling, van de tegenwoordige of toekomstige goederen die de vooroverleden

echtgenoot in het gemeenschappelijk vermogen heeft gebracht door een uitdrukkelijk beding in een huwelijkscontract.” 387 Artikel 1465 BW bepaalt: “Ingeval er kinderen zijn (die niet gemeenschappelijk zijn), blijft elk beding in het

huwelijkscontract hetwelk ten gevolge heeft dat aan een der echtgenoten meer wordt gegeven dan het beschikbaar gedeelte,

zonder gevolg ten aanzien van het meerdere; gelijke verdeling van hetgeen is opgespaard van de wederzijdse inkomsten der

echtgenoten, al zijn die ongelijk, wordt echter niet beschouwd als een voordeel waardoor de kinderen (die niet

gemeenschappelijk zijn) worden benadeeld.” 388 A. TURTELBOOM en H. CASMAN, “Geïntegreerde tekst van het voorontwerp van wet tot hervorming van diverse

bepalingen inzake het huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014, (205) 216. 389 Artikel 1429bis, §1 BW (ingevoegd bij wet van 10 december 2012): “Indien de langstlevende echtgenoot onwaardig

is om van de overleden echtgenoot te erven, verliest hij ook alle voordelen die hij uit de samenstelling, de werking, de

vereffening of de verdeling van het gemeenschappelijk vermogen had kunnen verkrijgen. Hij blijft evenwel gerechtigd op de

helft van de aanwinsten, tenzij hem door de huwelijksovereenkomst een kleiner aandeel toekomt, dan hij in dat geval behoudt.

Het enige verschil dat er bestaat tussen artikel 1388/1, §1 BW en artikel 1429 bis BW, is de toevoeging van het

woord ‘verrekening’ in artikel 1388/1, §1 BW. Auteur VERBEKE is van mening dat deze term terecht wordt

toegevoegd. Hij verklaart dat door deze toegevoegde term, ook alle correctiemechanismen in de stelsels van

scheiding van goederen onder de noemer van de huwelijksvoordelen worden gevat. (Zie A. VERBEKE,

“Aanwinsten en huwelijksvoordelen in een evenwichtig huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014, ((292) 310.) 390 H. CASMAN en R. DEKKERS, Handboek Burgerlijk recht: Huwelijksstelsels, Erfrecht, Giften, IV, Antwerpen,

Intersentia, 2010, 207, nr. 323. 391 De term huwelijksvoorwaarden wordt aangehaald in artikel 1464 BW 392De term huwelijksovereenkomsten wordt aangehaald in artikel 1458 BW (Zie ook: N. NIJBOER, “Contractuele

regelingen tussen echtgenoten en samenwoners. Deel I echtgenoten. Huwelijksvoordelen en contractuele erf-

stelling”, TEP 2008, (105) 107, nr. 111.) 393 H. CASMAN, Het begrip huwelijksvoordelen, Berchem, Maarten Kluwer’s internationale uitgeversonderneming,

1976, 143, nr.112. 394 A. TURTELBOOM en H. CASMAN, “Geïntegreerde tekst van het voorontwerp van wet tot hervorming van diverse

bepalingen inzake het huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014, (205) 218.

Page 81: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

74

worden. Het huwelijk zou anders nog slechts een zakenrelatie zijn, een vereniging waarop

economische normen worden toegepast. 395

Evenmin is er sprake van een vermoeden, omdat de nadruk ligt op een wettelijke regel. De

echtgenoten of hun erfgenamen kunnen bijgevolg, evenmin een tegenbewijs leveren. Het

standpunt van de wetgever in het geïntegreerd voorontwerp bevestigt dit: “Als tegenbewijs

zou worden toegelaten, heeft het begrip huwelijksvoordelen geen betekenis meer”.396

156. Zoals in artikel 1388/1, §2 BW bevestigd wordt, kan op een huwelijksvoordeel wel de

regel van inkorting worden toegepast. De bestaansreden van de regel van inkorting, is dat

huwelijksvoordelen niet onbegrensd kunnen worden toegekend. In principe zijn de

huwelijksvoordelen niet inkortbaar, zoals in artikel 1388/1, §3 BW wordt neergeschreven,

indien het huwelijksvoordeel niet meer toekent aan de langstlevende dan alle aanwinsten.

Dit wordt ook wel een volkomen huwelijksvoordeel genoemd. Een huwelijksvoordeel kan ook

onvolkomen zijn (artikel 1388/1, §4 BW). Er is sprake van een onvolkomen huwelijksvoordeel,

indien aan de langstlevende meer wordt toegekend dan alle aanwinsten. Hiermee werpt de

wetgever een blik op de eigen onroerende of roerende goederen (bv: gelden) die de eerst

overleden echtgenoot had ingebracht in het gemeenschappelijk vermogen, zonder dat er een

vergoeding is betaald aan diens eigen vermogen.397

157. Vervolgens dient nog een onderscheid gemaakt te worden naargelang de eerst

overleden echtgenoot gemeenschappelijke kinderen of niet-gemeenschappelijke kinderen

(stiefkinderen) nalaat. Indien de langstlevende echtgenoot bij het overlijden van haar

echtgenoot in samenloop komt met haar stiefkinderen, bepaalt artikel 1388/1 , §5 BW het

volgende. Als aan de langstlevende meer dan de helft van de aanwinsten wordt toegekend,

kunnen de stiefkinderen de inkorting vragen voor de helft die teveel werd toegekend. Voor

de gemeenschappelijke kinderen werd een regeling uitgewerkt in artikel 1388/1, §4 BW,

waarin wordt bepaald dat zij slechts inkorting kunnen vragen voor de niet-aanwinsten.

Gunstiger is deze regeling naar mijn mening, voor deze langstlevende echtgenoot (i.t.t. de

langstlevende echtgenoot met niet-gemeenschappelijke kinderen), aan wie alle aanwinsten

toegekend kunnen worden zonder dat inkorting kan gevraagd worden door de

gemeenschappelijke kinderen. 398

Nu dient wel bemerkt te worden, dat artikel 1388/1, §5 BW in het geïntegreerd voorontwerp

in het cursief staat.399 De verklaring hiervoor, is dat de auteurs Hélène CASMAN en toenmalig

minister van Justitie Annemie TURTELBOOM, ervan overtuigd zijn, dat ook aan de

395 H. CASMAN en R. DEKKERS, Handboek Burgerlijk recht: Huwelijksstelsels, Erfrecht, Giften, IV, Antwerpen,

Intersentia, 2010, 208, nr. 325. 396 A. TURTELBOOM en H. CASMAN, “Geïntegreerde tekst van het voorontwerp van wet tot hervorming van diverse

bepalingen inzake het huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014, (205) 218. 397 A. TURTELBOOM en H. CASMAN, “Geïntegreerde tekst van het voorontwerp van wet tot hervorming van diverse

bepalingen inzake het huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014, (205) 218-219. 398 Voor een uitgebreide bespreking van mijn kritische visie: Cf. Infra nrs. 215-218. 399 A. TURTELBOOM en H. CASMAN, “Geïntegreerde tekst van het voorontwerp van wet tot hervorming van diverse

bepalingen inzake het huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014, (205) 257.

Page 82: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

75

langstlevende die in samenloop komt met de stiefkinderen bij overlijden van de echtgenoot,

alle aanwinsten moeten toegekend worden zonder dat zij vatbaar zijn voor inkorting. Tot op

heden en ook in de toekomstige regeling kunnen de stiefkinderen inkorting vragen ten

belope van de helft van de aanwinsten. Hiermee wordt volgens hen de autonomie van de

echtgenoten beperkt. 400 Over aanwinsten moeten de echtgenoten naar hun mening zelf

kunnen beslissen en deze dienen net zoals bij de gemeenschappelijke kinderen, beschouwd

te worden als een volkomen huwelijksvoordeel. Er wordt volgens hen een te verregaande

bescherming geboden aan de kinderen. Desondanks nemen zij deze bepaling op in het

geïntegreerd voorontwerp om politieke redenen.

158. In paragraaf 6 van artikel 1388/1 BW, wordt bepaald dat op het ogenblik van ontbinding

van het stelsel rekening dient te worden gehouden met de nettowaarde van het huwelijks-

voordeel. Het geïntegreerd voorontwerp licht toe 401, dat de mogelijkheid bestaat dat één van

de echtgenoten die een tegenwoordig of toekomstig goed inbracht in het gemeenschappelijk

vermogen, ook eigen schulden maakte en die bekostigde met gemeenschapsgelden. Het

resultaat is, dat de omvang van het huwelijksvoordeel beperkter zal zijn, doordat het

gemeenschappelijk vermogen zich slechts verrijkt heeft met de nettowaarde van het

huwelijksvoordeel.

159. In paragraaf 7 van artikel 1388/1 BW, wordt de situatie geregeld, waarbij beide

echtgenoten aan elkaar huwelijksvoordelen toekennen. Beide voordelen zijn onderhevig aan

compensatie, om het nettovoordeel van de langstlevende te bepalen. Alleen dit netto-

voordeel moet aangerekend worden op het beschikbaar deel en wordt slechts ingekort als

het een voordeel op de niet-aanwinsten betreft.402

400 A. VERBEKE, “Aanwinsten en huwelijksvoordelen in een evenwichtig huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014,

(292) 325. 401 A. TURTELBOOM en H. CASMAN, “Geïntegreerde tekst van het voorontwerp van wet tot hervorming van diverse

bepalingen inzake het huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014, (205) 220. 402 A. TURTELBOOM en H. CASMAN, “Geïntegreerde tekst van het voorontwerp van wet tot hervorming van diverse

bepalingen inzake het huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014, (205) 220-221.

Page 83: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

76

3.1.2.1. De verschillen tussen de bestaande en de ontworpen regeling inzake

huwelijksvoordelen

160. Na de bespreking van de ontworpen regeling inzake huwelijksvoordelen, is het niet

onbelangrijk om de verschillen op een rijtje te zetten tussen de voorgestelde regeling en de

bestaande regeling inzake huwelijksvoordelen.

-Overlevingsrechten403

161. In de ontworpen regeling is het zo dat het beding van vooruitmaking (artikel 1457 BW)

en de verdelingsbedingen (artikel 1461, §1 en (nieuw) §2 BW) niet meer gekoppeld zullen

worden aan de overlevingsvereiste404 van één van de echtgenoten.405 In de memorie van

toelichting bij het voorontwerp406 wordt dit bevestigd: “Het beding van vooruitmaking moet niet

noodzakelijk als een overlevingsrecht worden opgenomen en dus ook kan worden toegekend om

uitgeoefend te worden in geval van ontbinding van het huwelijk door een andere oorzaak dan het

overlijden”. Ook voor de verdelingsbedingen wordt bevestigd in de memorie van toelichting

dat ze niet meer uitsluitend bedongen moeten worden in het voordeel van de langstlevende

echtgenoot.407 Deze huwelijksvoordelen kunnen dus bedongen worden in het voordeel van

een bepaalde echtgenoot, ongeacht of deze eerst sterft of langst leeft.408, 409

403 Overlevingsrechten zijn rechten die onder de voorwaarde van overleving zijn toegekend. (Zie H. CASMAN,

Notarieel familierecht, Gent, Mys en Breesch, 1991, 71.) 404 Vandaag worden niet alle huwelijksvoordelen beschouwd als overlevingsrechten. Er wordt een onderscheid

gemaakt tussen enerzijds huwelijksvoordelen die voortvloeien uit de bedingen van het huwelijks-

vermogensstelsel met betrekking tot de werking of de samenstelling van het gemeenschappelijk vermogen

(voorbeelden zie supra voetnoot nrs. 380 en 381), die geen overlevingsrechten zijn en anderzijds de bedingen met

betrekking tot de wijze van vereffening en verdeling van het gemeenschappelijk vermogen (beding van

vooruitmaking, beding van ongelijke verdeling en verblijvingsbeding) die wel overlevingsrechten zijn. 405 N. GEELHAND de MERXEM, “Het nieuwe huwelijksvermogensrecht: beschouwingen en amendementen bij

belangrijke hervormingen van de wet”, T.Not. 2013, (626) 650, nr. 109. 406 Memorie van toelichting bij voorontwerp van wet tot wijziging van diverse bepalingen van het Burgerlijk

Wetboek inzake het huwelijksvermogensrecht, in het bijzonder met betrekking tot de gevolgen van het overlijden

van één van de echtgenoten, 7; In het geïntegreerd voorontwerp wordt de memorie van toelichting van het

voorontwerp van wet letterlijk overgenomen. Er werd niets meer aan toegevoegd, noch geschrapt. (Zie A.

TURTELBOOM en H. CASMAN, “Geïntegreerde tekst van het voorontwerp van wet tot hervorming van diverse

bepalingen inzake het huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014, (205) 245.) 407 Memorie van toelichting bij voorontwerp van wet tot wijziging van diverse bepalingen van het Burgerlijk

Wetboek inzake het huwelijksvermogensrecht, in het bijzonder met betrekking tot de gevolgen van het overlijden

van één van de echtgenoten, 8; A. TURTELBOOM en H.CASMAN, “Geïntegreerde tekst van het voorontwerp van wet

tot hervorming van diverse bepalingen inzake het huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014, (205) 245. 408 N. GEELHAND de MERXEM, “Het nieuwe huwelijksvermogensrecht: beschouwingen en amendementen bij

belangrijke hervormingen van de wet”, T.Not. 2013, (626) 650, nr. 110. 409 Dit zal zijn repercussies teweegbrengen voor artikel 5 W. Succ.. Deze bepaling is alleen van toepassing op

huwelijksvoordelen die gekoppeld zijn aan een overlevingsvereiste. Een mogelijke wijziging van deze bepaling

zal noodzakelijk zijn. (Zie A. TURTELBOOM en H. CASMAN, “Geintegreerde tekst van voorontwerp van wet tot

hervorming van diverse bepalingen inzake het huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014, (205) 245.)

Page 84: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

77

162. Ten gevolge van deze nieuwe interpretatie, constateert professor GEELHAND de

MERXEM: dat een sterfhuisclausule, die per hypothese geen overlevingsvoorwaarde bevat,

een huwelijksvoordeel is en daarvoor nu een wettelijke grondslag zal bestaan.410

Het is immers zo dat er nooit eensgezindheid heeft bestaan over de rol van de

overlevingsvoorwaarde bij de kwalificatie van een sterfhuisclausule als huwelijksvoordeel.

De meerderheid411 is het wel eens dat de overlevingsvoorwaarde niet cruciaal is, om de

sterfhuisclausule als een huwelijksvoordeel te kwalificeren. Er zou met de ontworpen

regeling dus wel een wettelijke grondslag aangereikt worden. Zijn standpunt is terecht, maar

op fiscaalrechtelijk vlak heeft de sterfhuisclausule haar nut verloren. De sterfhuisclausule

bracht voor de fiscale administratie het nadeel teweeg, dat zij vrij was van successierechten,

artikel 5 W. Succ. was immers niet van toepassing. Deze fictiebepaling is van toepassing op

huwelijksvoordelen, maar enkel diegene die gekoppeld waren aan de voorwaarde van

overleven. Een sterfhuisbeding valt hier niet onder, want er is geen overlevingsvereiste. De

fiscale administratie heeft ook geprobeerd, om de sterfhuisclausule te onderwerpen aan

successierechten op grond van artikel 2 W. Succ. Dit artikel is van toepassing op een

contractuele erfstelling. De helft van de goederen ingebracht door de eerstoverleden

echtgenoot in het gemeenschappelijk vermogen, dienden volgens hen beschouwd te worden

als een contractuele erfstelling. Zij onderbouwden hun standpunt met artikel 1464, lid 2 BW.

Dit artikel bepaalt dat de helft van de waarde van de ingebrachte goederen op de dag van

verdeling beschouwd moet worden als een schenking (het zogenaamde surplus).412 Het Hof

van Cassatie had in haar arrest van 10 december 2010 413 deze interpretatie van tafel geveegd.

Het Hof argumenteert dat het surplus noch een contractuele erfstelling is, noch een

schenking. Ondanks deze cassatierechtspraak, werd in de circulaire van 10 april 2013 414, het

sterfhuisbeding geplaatst op de zwarte lijst 415 en beschouwd als fiscaal misbruik van artikel

5 W.Succ. met als gevolg dat de bepaling van toepassing is, ongeacht de aan- of afwezigheid

van een overlevingsvereiste. Recent is dit ook bevestigd in de circulaire van 23 december

410 N GEELHAND de MERXEM, “Het nieuwe huwelijksvermogensrecht: beschouwingen en amendementen bij

belangrijke hervormingen van de wet”, T.Not. 2013, (626) 650, nr. 111. 411 Meerderheid van de rechtsleer: R. BARBAIX, “Het sterfhuisbeding. Civielrechtelijke aspecten” in R. BARBAIX, N.

GEELHAND de MERXEM en A.-L. VERBEKE, HEP. Bijzonder deel 4: Huwelijksvoordelen, Gent, Larcier, 2010, (39) 73-74,

nrs. 63-64; H. CASMAN en A.-L. VERBEKE, “Belastbaarheid van huwelijksvermogensrechtelijke verkrijgingen”, NFM

2007, (32) 34; A.-L. VERBEKE, “Huwelijksvoordelen. Een tweede mijlpaalarrest”, TEP 2008, (279) 285.

Rechtspraak: Cass. 10 december 2010, NFM 2011, 168.

Minderheidsstrekking: Zij waren van mening dat de overlevingsvereiste wel een rol speelde voor de kwalificatie

van een sterfhuisclausule als huwelijksvoordeel. (Zie C. DECLERCK, “Secundair huwelijksvermogensstelsel” in W.

PINTENS en J. DU MONGH, Patrimonium 2006, Antwerpen, Intersentia, 2006, (27) 105, nr. 179; C. DE WULF, “Een

kritische doorlichting van recente rechtspraak en rechtsleer in verband met de sterfhuisclausule”, T.Not. 2008,

(467) 479.) 412 A.-L. VERBEKE en A. NIJS, Vermogensplanning: praktisch een eenvoudig, Antwerpen, Intersentia, 2012, 40. 413 Cass. 10 december 2010, NFM 2011, 168. 414 Circ. nr. 5/2013 van 10 april 2013, www.fisconetplus.be 415 R. BARBAIX en A.-L. VERBEKE, Beginselen relatievermogensrecht, Brugge, die Keure, 2012, 205-208, nrs. 428-429.

Page 85: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

78

2014 416 over de antimisbruikbepaling in de Vlaamse Codex Fiscaliteit. Er kan dus vastgesteld

worden dat het nut van het sterfhuisbeding geminimaliseerd is.417

-Niet gelieerd aan het huwelijk

163. Huwelijksvoordelen zullen niet langer gelieerd worden aan het huwelijk. De

toekomstige regeling breidt het toepassingsgebied uit tot de wettelijk samenwonenden. Dit

wordt bevestigd door het nieuw ontworpen artikel 1478/2 BW418, dat verwijst naar de

toepassing van de artikelen 1388/1-2 BW.419

-Niet gelieerd aan het huwelijksvermogensstelsel

164. In het geïntegreerd voorontwerp 420 wordt de toepassing van de theorie van de

huwelijksvoordelen op het stelsel van scheiding van goederen gecodificeerd.421 Dit zou mijns

inziens een verbetering kunnen betekenen, aangezien hiermee de discussie zal worden

beëindigd of de theorie inzake huwelijksvoordelen van toepassing is op het stelsel van

scheiding van goederen. 422

416 Circ. nr.2/2014 van 23 december 2014, www.fisconetplus.be ; (Intussen is deze omzendbrief al vervangen: Circ.

nr. 1/2015 van 16 februari 2012, www.fisconetplus.be) 417 A. AYDOGAN, “Schept de inbreng in gemeenschap door de ene echtgenoot een voordeel voor de andere?

Ontleding van de passiefregeling na inbreng”, TEP 2015, (4) 5, nr.3. 418 Artikel 1478/2 BW: “§1. Wettelijk samenwonenden kunnen in hun samenwoningsovereenkomst niet kiezen voor een

gemeenschapsstelsel zoals omschreven in Hoofdstukken II en III van titel V van dit wetboek. Ze kunnen wel overeenkomsten

sluiten zoals in artikel 1469 omschreven.

§2. Op wettelijk samenwonenden zijn de artikelen 1388/1 en 1388/2 van overeenkomstige toepassing. Voor de beoordeling

van het bestaan van een samenwoningsvoordeel in de zin van deze bepalingen worden alle overeenkomsten tussen wettelijk

samenwonenden, al dan niet in een samenwoningsovereenkomst genomen, globaal beoordeeld.” 419 Het geïntegreerd voorontwerp herschrijft artikel 1478/1 BW volledig anders, dan wat aanvankelijk geschreven

was in het ontwerp van wet tot wijziging van diverse bepalingen van het Burgerlijk Wetboek inzake het

huwelijksvermogensrecht, in het bijzonder met betrekking tot de gevolgen van het overlijden van een van de

echtgenoten. Het geïntegreerd voorontwerp voegt wel artikel 1478/2 BW bij. (Zie A. TURTELBOOM en H. CASMAN,

“Geïntegreerde tekst van het voorontwerp van wet tot hervorming van diverse bepalingen inzake het

huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014, (205) 250-253.) Positief is dat niet alles wordt gewijzigd, artikel 1478 BW

wordt wel behouden zoals het was gewijzigd in het ontwerp van wet tot wijziging van diverse bepalingen van

het Burgerlijk Wetboek inzake het huwelijksvermogensrecht, in het bijzonder met betrekking tot de gevolgen van

het overlijden van een van de echtgenoten.

(Ik wil nog bemerken dat de andere wijzigingen aangaande wettelijk samenwonenden verderop worden

besproken. Cf. Infra nr. 219) 420 A. TURTELBOOM en H. CASMAN, “Geintegreerde tekst van voorontwerp van wet tot hervorming van diverse

bepalingen inzake het huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014, (205) 216-217. 421 A.-L. VERBEKE, “Langstlevende echtgenoot versus kinderen. Een nieuwe communautaire twist in België?”, TPR

2013, (2471) 2474. 422 W. PINTENS, J. DU MONGH en C. DECLERCK, “Huwelijksvoordelen in scheidings – en participatiestelsels. Tussen

droom en daad.” in W. PINTENS, J. DU MONGH en C. DECLERCK (eds.), Patrimonium 2009, Antwerpen, Intersentia,

2009, (395) 396, nr.3. (Deze auteurs argumenteren dat de wetgever geen bepaling heeft uitgewerkt op grond

waarvan huwelijksvoordelen tussen echtgenoten in een stelsel van scheiding van goederen onder bezwarende

titel zijn. Om deze reden zijn zij van mening, dat de wetgever huwelijksvoordelen onverzoenbaar acht met het

stelsel van scheiding van goederen.

Page 86: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

79

165. Vroeger werden huwelijksvoordelen geïnterpreteerd als gemeenschapsstelsel-

voordelen423 of als gemeenschapsgoedvoordelen424. Als we dit toetsen aan het stelsel van

scheiding van goederen, kunnen beide stellingen weerlegd worden.

Huwelijksvoordelen zijn niet uitsluitend gemeenschapsstelselvoordelen. Dit standpunt

wordt door velen bijgetreden. 425

De denkpiste dat huwelijksvoordelen gemeenschapsgoedvoordelen zijn, kan bevestigd

worden door het argument dat de toevoeging van een intern gemeenschappelijk vermogen426

in een stelsel van scheiding van goederen, een gelijkenis is met het gemeenschapsstelsel.

Deze kwalificatie werd weerlegd door het finaal verrekenbeding, dat in een arrest van het

hof van beroep 427 erkend werd als een huwelijksvoordeel. 428 Dit leidt er toe dat

huwelijksvoordelen evenmin uitsluitend gemeenschapsgoedvoordelen zijn. 429

-De vergelijking met de bestaande artikelen 1458, 1464 en 1465 BW

- Het beding van vooruitmaking: artikel 1458 BW

166. In het geïntegreerd voorontwerp worden wijzigingen aangebracht aan artikel 1458

BW.430 Het bestaande artikel 1458 BW bepaalt dat de vooruitmaking een huwelijksvoordeel

423 C. DECLERCK, “Secundair huwelijksvermogensrecht” in W. PINTENS, J. DU MONGH en C. DECLERCK (eds.),

Patrimonium 2006, Antwerpen, Intersentia, 2006, (27) 128, nr. 213. 424 W. PINTENS, J. DU MONGH en C. DECLERCK, “Huwelijksvoordelen in scheidings – en participatiestelsels. Tussen

droom en daad.” in W. PINTENS, J. DU MONGH en C. DECLERCK (eds.), Patrimonium 2009, Antwerpen, Intersentia,

2009, 395, nr.2. 425 De uitbreiding van het begrip huwelijksvoordelen tot het stelsel van scheiding van goederen, wordt al langer

bepleit, onder de huidige artikelen 1464 en 1465 BW. (Zie H. CASMAN, Het begrip huwelijksvoordelen, Berchem,

Maarten Kluwer’s internationale uitgeversonderneming, 1976, 1-273.

Zowel in de rechtspraak als in de overgrote meerderheid van de rechtsleer bestaat hier eensgezindheid over.

Rechtsleer: R. BARBAIX en A.-L. VERBEKE, Beginselen relatievermogensrecht, Brugge, die Keure, 2012, 254-255, nrs. 507

en 508.

Rechtspraak:

- Hof van Cassatie: Cass. 10 december 2010, NFM 2011, 168.

- Het Grondwettelijk Hof: Arbitragehof 23 november 2005, nr. 170/2005, RW 2006-07, 397, noot. M. MUYLLE.

- De Hoven van Beroep: Antwerpen 5 oktober 2004, NFM 2004, 268. ( In dit arrest, geeft het hof van beroep

aan, dat het niet betekent omdat er geen uitdrukkelijke wetsbepaling geldt m.b.t. huwelijksvoordelen

voor het stelsel van scheiding van goederen, dat er enkel sprake zou zijn van huwelijksvoordelen bij een

stelsel van gemeenschap van goederen) ; Antwerpen 24 juni 2008, TEP 2008, (356) 359, overweging 2.2.

(Hier schrijft het Hof dat huwelijksvoordelen gelden voor elk huwelijksvermogensstelsel, zowel voor het

gemeenschapsstelsel, als voor het stelsel van scheiding van goederen); Antwerpen 24 april 2012, NFM

2012, 216.

Voor de bespreking van de minderheid van de auteurs: infra nr. 206. 426 Voor de bespreking van het toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen cf. infra nr. 178 e.v. 427 Antwerpen 5 oktober 2004, NFM 2004, 268, bevestigd door: Antwerpen 24 juni 2008, TEP 2008, 356-361. 428 Dit beding zal tot gevolg hebben dat bij de ontbinding van het huwelijksstelsel een verrekening zal

plaatsvinden tussen echtgenoten, alsof zij gehuwd waren, onder een stelsel van (algehele) gemeenschap. 429 A. AYDOGAN, De aard van de overeenkomst, IIIbis, Antwerpen, Intersentia, 2014, 459-461, nr. 688-692. 430 In het te wijzigen artikel 1458 BW zal worden bepaald: “De vooruitmaking heeft als vereffeningsverrichting die voor

de verdeling en ten bijzondere titel plaats vindt, geen invloed op de verdeling van de schulden. De echtgenoten mogen

Page 87: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

80

verleent. In het geïntegreerd voorontwerp wordt toegelicht dat dit zal worden geschrapt,

omdat het begrip huwelijksvoordeel zal worden omschreven in de artikelen 1429 bis BW en

1388/1 BW.431

-De relatie tussen het begrip aanwinsten en de huwelijksvoordelen

167. Uit de studie van het bestaande artikel 1464 BW, blijkt dat huwelijksvoordelen niet

alleen betrekking hebben op aanwinsten, maar ook minstens op de helft van de waarde van

de door de andere echtgenoot ingebrachte goederen.432 Het bestaande artikel 1464 BW, werd

indertijd door CASMAN bekritiseerd, dat het niet in overeenstemming was met de door haar

ontwikkelde theorie van huwelijksvoordelen. Zij verdedigde in haar proefschrift van 1976

(dat in de tijd geplaatst moet worden voor de wetswijziging van 1976), dat de kwalificatie als

een huwelijksvoordeel enkel geldt voor een overeenkomst m.b.t. aanwinsten. 433 Dit

standpunt verlaat zij in de toekomstige regeling. Het uitgangspunt in de toekomstige

regeling is, dat huwelijksvoordelen niet langer gelieerd zullen zijn aan aanwinsten. De

inbreng van eigen goederen (niet-aanwinsten) 434 en/of een beding van vooruitmaking of van

verdeling of verrekening met betrekking tot niet-aanwinsten zijn eveneens

huwelijksvoordelen. 435

Niettemin blijft het begrip aanwinsten zoals reeds gezegd, een rol spelen om te bepalen of

we te maken hebben met een volkomen of een onvolkomen huwelijksvoordeel.

evenwel ten laste van de vooruitnemende echtgenoot de schulden of de categorie van schulden leggen die ze in hun

huwelijksovereenkomst vermelden.” 431 A. TURTELBOOM en H. CASMAN, “Geïntegreerde tekst van het voorontwerp van wet tot hervorming van diverse

bepalingen inzake het huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014, (205) 245. 432 C. DECLERCK, “Secundair huwelijksvermogensstelsel” in W. PINTENS, J. DU MONGH, en C. DECLERCK (eds.),

Patrimonium 2009, Antwerpen, Intersentia, 2009, (19) 45, nr.77. 433 H. CASMAN, Het begrip huwelijksvoordelen, Berchem, Maarten Kluwer’s internationale uitgeversonderneming,

1976, 257, nr.204. (Zie ook: A. AYDOGAN, De aard van de overeenkomst, IIIbis, Antwerpen, Intersentia, 2014, 450,

nr.672; H. CASMAN, “Op zoek naar de draad van Ariadne in de doolhof van huwelijksvoordelen – of zouden het

aanwinstenvoordelen moeten zijn? in F. SWENNEN en R. BARBAIX (eds.), Over erven. Liber amoricum Mieken

Puelinckx-Coene, Mechelen, Kluwer, 2006, (83) 94, nr. 29.) 434 Hiermee gaat de nieuwe regeling in tegen de rechtspraak van het hof van beroep van 24 juni 2008. (Zie

Antwerpen 24 juni 2008, TEP 2008, 356-361.) In dit arrest was het hof van beroep de mening toegedaan, dat ‘het

surplus’ (hetgene men verkrijgt boven de helft van de ingebrachte goederen als langstlevende, zoals bepaald in

artikel 1464, lid 2 BW en meer dan de helft van de aanwinsten bepaald in artikel 1465 BW) geen schenking is, noch

een huwelijksvoordeel. Dit is een keerpunt in de voorgestelde regeling. Daar beschouwd men het surplus wel als

een huwelijksvoordeel, maar dan wel als een onvolkomen huwelijksvoordeel.

(Zie ook A.-L. VERBEKE, “Huwelijksvoordelen. Een tweede mijlpaalarrest”, TEP 2008, 285.) Auteur VERBEKE,

verdedigde reeds voor de ontworpen regeling, de kwalificatie van het ‘surplus’ als een huwelijksvoordeel, maar

dan wel als een onvolkomen huwelijksvoordeel.) (Zie ook: R. BARBAIX en A.-L.VERBEKE, Beginselen

relatievermogensrecht, Brugge, die Keure, 2012, 211, nr. 435.) Deze auteurs waren van mening dat, dit onvolkomen

huwelijksvoordeel, wel onderhevig is aan inkorting. 435 N. GEELHAND de MERXEM, “Het nieuwe huwelijksvermogensrecht: beschouwingen en amendementen bij

belangrijke hervormingen van de wet”, T.Not. 2013, (626) 652, nr. 117.

Page 88: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

81

-De gemeenschappelijke kinderen en de niet-gemeenschappelijke kinderen

168. De huidige regeling maakt een onderscheid naargelang de eerst overleden echtgenoot

gemeenschappelijke kinderen nalaat of niet-gemeenschappelijke kinderen. Voor beide

situaties is een plafond uitgewerkt, respectievelijk in artikel 1464, lid 2 BW en in artikel 1465

BW.

Artikel 1464, lid 2 BW: Indien de langstlevende echtgenoot in samenloop komt met de

gemeenschappelijke kinderen van de eerstoverleden echtgenoot, heeft de langstlevende recht

op alle aanwinsten en de helft van de door de overleden echtgenoot ingebrachte goederen

(niet-aanwinsten), zonder dat inkorting kan gevraagd worden door de gemeenschappelijke

kinderen. De toekenning van alle aanwinsten en de helft van de niet-aanwinsten worden

immers beschouwd als volkomen huwelijksvoordelen. De andere helft van de niet aan-

winsten wordt gekwalificeerd als een onvolkomen huwelijksvoordeel.436

Artikel 1465 BW: Indien de langstlevende echtgenoot in samenloop komt met niet-

gemeenschappelijke kinderen, wordt de toekenning van het huwelijksvoordeel aan de

langstlevende echtgenoot beperkt tot de helft van de aanwinsten, zonder dat het risico van

inkorting bestaat. 437 De andere helft van de aanwinsten wordt gekwalificeerd als een

onvolkomen huwelijksvoordeel.438

169. Het verschil tussen de bestaande regeling (1464, lid 2 BW) en de voorgestelde regeling

(artikel 1388/1 BW), is dat het onderscheid tussen aanwinsten en niet-aanwinsten bij de

ontworpen regeling sterker beklemtoond wordt. Er wordt namelijk afgestapt van de regel

m.b.t. ingebrachte goederen, die onder artikel 1464, lid 2 BW deel uitmaken van de categorie

van de huwelijksvoordelen die ten belope van de helft niet vatbaar waren voor inkorting. In

de voorgestelde regeling zullen zij gekwalificeerd worden als niet-aanwinsten, onvolkomen

huwelijksvoordelen, dus vatbaar voor inkorting.439 Men verantwoordt de nieuwe regel in het

436 R. BARBAIX en A.-L. VERBEKE, Beginselen relatievermogensrecht, Brugge, die Keure, 2012, 212, nr.437. 437 S. VANGOETSENHOVEN, “Huwelijksvoordelen en niet-gemeenschappelijke kinderen: een moeilijk huwelijk?” in

W. PINTENS en C. DECLERCK (ed.), Patrimonium 2011, Antwerpen, Intersentia, 2011, (211) 213, nr. 4.; J. DU MONGH

en C. DECLERCK, “Hoofdstuk II. Secundair huwelijksvermogensstelsel” in W. PINTENS, J. DU MONGH en C.

DECLERCK (ed.), Patrimonium 2009, Antwerpen, Intersentia, 2009, (19) 46, nr.78. 438 R. BARBAIX en A.-L. VERBEKE, Beginselen relatievermogensrecht, Brugge, die Keure, 2012, 212, nr.437. 439 A. TURTELBOOM en H. CASMAN, “Geïntegreerde tekst van het voorontwerp van wet tot hervorming van diverse

bepalingen inzake het huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014, (205) 218-219. In het voorontwerp, was dit artikel

1388/1 BW nog niet ontworpen. Men bracht toen wat wijzigingen aan, aan artikel 1464 BW. Dit gewijzigde artikel

1464 BW luidde in het voorontwerp als volgt: “Voordelen die de ene of de andere echtgenoot uit de

samenstelling, de werking, de vereffening of de verdeling van het gemeenschappelijk vermogen verkrijgt, zijn

huwelijksvoordelen, en geen schenkingen.

Huwelijksvoordelen die andere goederen dan aanwinsten tot voorwerp hebben, zijn echter wel inkortbaar. Zij

worden dan in de nalatenschap van de echtgenoot die ze verleend heeft, als een schenking beschouwd, zodra en

voor zover de langstlevende echtgenoot meer verkrijgt dan, enerzijds, alle aanwinsten en, anderzijds, de

goederen die hij zelf in de gemeenschap heeft gebracht.

De gelijkstelling met een schenking is beperkt tot de aanrekening, ten belope van de nettowaarde ervan, op het

beschikbaar gedeelte van de nalatenschap van de eerst overledene, met het oog op de eventuele inkorting ervan.

Page 89: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

82

geïntegreerd voorontwerp vanuit de volgende invalshoek: “Met aanwinsten doen de

echtgenoten wat ze willen, het gaat om de goederen die ze zelf tijdens het huwelijk door hun

gezamenlijke inspanningen hebben verworven en over het lot van die aanwinsten bij de beëindiging

van het huwelijk of van het huwelijksstelsel beslissen zij soeverein wat ze ermee doen. Met niet-

aanwinsten, kunnen de echtgenoten niet doen wat ze willen. Ze moeten de beperkingen in acht nemen

die hen door de regels van de reserve worden opgelegd.” 440 Vastgesteld kan worden, dat de voor-

gestelde regeling de erfrechten van de langstlevende zal reduceren bij een samenloop met de

gemeenschappelijke kinderen, aangezien deze geen aanspraak meer zal kunnen maken op

de helft van de niet-aanwinsten.

170. Ik wil nog bemerken, dat in artikel 1464 BW bepaald wordt dat het surplus als een

schenking wordt beschouwd. In een arrest van het hof van beroep van 24 juni 2008441 werd

bepaald dat het surplus niet als een schenking kan worden gekwalificeerd. Het Hof leidde

deze restrictieve betekenis af uit artikel 1465 BW, waar enkel sprake is van een mogelijke

inkorting, ter bescherming van het reservatair erfrecht.442 Om deze redenen is het surplus

louter aan de regels inzake schenkingen onderworpen. In de voorgestelde regeling wordt in

artikel 1388/1, §2 BW expliciet bepaald dat een huwelijksvoordeel geen schenking is. In het

geïntegreerd voorontwerp 443 wordt bepaald dat de regels inzake schenkingen niet van

toepassing zijn, m.u.v. één regel eigen aan de schenkingen, de regel van inkorting.

171. In de voorgestelde regel, artikel 1388/1, §5 BW, zijn er geen inhoudelijke verschillen te

merken met het bestaande artikel 1465 BW. Er wordt slechts geprutst aan de formulering van

het bestaande artikel.444 Om politieke redenen445 wensen de auteurs van de nieuwe regeling

De omvang van het huwelijksvoordeel wordt bepaald op de datum van het overlijden; ook de aanrekening en de

eventuele inkorting van het huwelijksvoordeel gebeuren rekening houdend met die datum.

De inkorting gebeurt volgens de regels van afdeling II van hoofdstuk III van titel II van boek III.”

(Een eigen klemtoon wordt door mij gelegd met de onderlijning. Hiermee wil ik kort aanstippen, dat hetgeen

onderlijnd is, niet letterlijk wordt gezegd in artikel 1388/1 BW, als de beide artikelen naast elkaar worden

gelegd.)

(Zie ook Memorie van toelichting bij voorontwerp van wet tot wijziging van diverse bepalingen van het

Burgerlijk Wetboek inzake het huwelijksvermogensrecht, in het bijzonder met betrekking tot de gevolgen van het

overlijden van één van de echtgenoten, 8-10.) 440 A. TURTELBOOM en H. CASMAN, “Geïntegreerde tekst van het voorontwerp van wet tot hervorming van diverse bepalingen inzake het huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014, (205) 219-220. 441 Hof van beroep 24 juni 2008, www.juridat.be, overweging 2.2. (vierde alinea) 442 A.-L. VERBEKE, “Aanwinsten en huwelijksvoordelen in een evenwichtig huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014,

(292) 320-321. 443 A. TURTELBOOM en H. CASMAN, “Geïntegreerde tekst van het voorontwerp van wet tot hervorming van diverse

bepalingen inzake het huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014, (205) 218. 444 Bijvoorbeeld: in artikel 1465 BW staat ( niet-gemeenschappelijke kinderen) versus het nieuw ontworpen artikel

1388/1, §5 (geen wettelijke erfgenamen van de langstlevende echtgenoot) Deze nieuwe formulering voor niet-

gemeenschappelijke kinderen, was al opgenomen in het voorontwerp van wet tot wijziging van diverse

bepalingen van het Burgerlijk Wetboek inzake het huwelijksvermogensrecht, in het bijzonder met betrekking tot

de gevolgen van het overlijden van één van de echtgenoten. Deze nieuwe formulering is relevant voor de

beslechting van de discussie of gemeenschappelijke kinderen zich kunnen beroepen op artikel 1465 BW, wanneer

zij in samenloop kwamen met niet-gemeenschappelijke kinderen. (Contra: Zie R. BARBAIX en A.-L. VERBEKE,

Beginselen relatievermogensrecht, Brugge, die Keure, 2012, 214-216, nrs. 443-446; S. VAN GOETSENHOVEN,

“Huwelijksvoordelen en niet gemeenschappelijke kinderen, een moeilijk huwelijk?” in W. PINTENS en CH.

Page 90: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

83

geen inhoudelijke wijzigingen aan te brengen aan artikel 1465 BW. Je hebt slechts recht op de

helft van de aanwinsten als langstlevende echtgenoot, de andere helft van de aanwinsten en

alle tegenwoordige en toekomstige goederen afkomstig van de overleden ouder446 worden

beschouwd als een onvolkomen huwelijksvoordeel.

172. Het strikte onderscheid tussen aanwinsten en niet-aanwinsten wordt dus niet

doorgetrokken naar de langstlevende die in samenloop komt met de stiefkinderen, ondanks

dat de auteurs wel een consistente toepassing van de theorie van de huwelijksvoordelen

voor ogen hadden.447

3.1.3. Verklaring 3: de meerwaarde van een definitie van het begrip aanwinsten voor

artikel 1446 Burgerlijk Wetboek

173. Het bestaande artikel 1446 BW448 voorziet in het wettelijk stelsel in een recht van

toewijzing bij voorrang ten voordele van de langstlevende echtgenoot, beperkt tot de

gezinswoning met huisraad of het professioneel onroerend goed met inhoud.

Dit artikel wordt onder de loep genomen en zou in de ontworpen regeling luiden als volgt:

“Indien het huwelijksvermogensstelsel ontbonden is door het overlijden van één van de echtgenoten,

heeft de langstlevende het recht zich, naar zijn keuze, iedere gemeenschappelijk goed dat als aanwinst

kwalificeert in de zin van artikel 1388/2 bij voorrang te laten toewijzen, tegen opleg indien daartoe

grond bestaat”.

174. In het geïntegreerd voorontwerp449 schrijft de wetgever dat er een te beperkte keuze-

mogelijkheid bestaat voor de langstlevende echtgenoot bij de verdeling.450 De wetgever wil

DECLERCK (ed.), Patrimonium 2011, Antwerpen, Intersentia, 2011, (211) 215-216, nr.8; R. BARBAIX, “Koekoeks-

kinderen in het familiaal vermogensrecht” in R. BARBAIX, S. EGGERMONT, N. GEELHAND en F. SWENNEN,

Koekoekskinderen, HEP Bijzonder deel 2, Gent, Larcier, 2009, (39) 55-57, nr.82-86; A.VAN DEN BROECK, “De artikelen

1458, 1464 en 1465 BW in het licht van het gelijkheidsbeginsel en de theorie van de huwelijksvoordelen”, NFM

2011, (94) 97, nr.13; Pro: Zie W. PINTENS, CH. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal

vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 353, nr. 643.)

In de memorie van toelichting wordt bevestigd dat de gemeenschappelijke kinderen zich niet kunnen beroepen

op artikel 1465 BW, ze kunnen zich uitsluitend beroepen op artikel 1464 BW. (Zie memorie van toelichting bij

voorontwerp van wet tot wijziging van diverse bepalingen van het Burgerlijk Wetboek inzake het

huwelijksvermogensrecht, in het bijzonder met betrekking tot de gevolgen van het overlijden van een van de

echtgenoten, 10-11). 445 Er was een enorme druk afkomstig van de Franstaligen, om de rechten van kinderen uit een vorige relatie te

beschermen. Om deze reden, vinden de auteurs van de voorgestelde regeling het niet opportuun om het principe

van het bestaande artikel 1465 BW te wijzigen. (Zie A.-L. VERBEKE, “Aanwinsten en huwelijksvoordelen in een

evenwichtig huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014, (292) 325.) 446 A.-L. VERBEKE, “Aanwinsten en huwelijksvoordelen in een evenwichtig huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014,

(292) 320. 447 Zie A.-L. VERBEKE, “Aanwinsten en huwelijksvoordelen in een evenwichtig huwelijksvermogensrecht”, TEP

2014, (292) 325; Infra nr. 217 e.v. 448 Het bestaande artikel 1446 bepaalt het volgende: “Wanneer het wettelijk stelsel eindigt door het overlijden van een

der echtgenoten, kan de langstlevende tegen opleg indien daartoe grond bestaat, zich bij voorrang doen toewijzen een van de

onroerende goederen die tot gezinswoning dient, samen met het aldaar aanwezige huis en het onroerend goed dat dient voor

de uitoefening van zijn beroep, samen met de roerende zaken die aldaar aanwezig zijn voor beroepsdoeleinden.”

Page 91: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

84

aan de langstlevende echtgenoot meer ruimte toekennen om bij de verdeling zelf aan te

wijzen welke goederen uit de gemeenschap, degene die weliswaar aanwinsten zijn, zij in

haar kavel wil opnemen. De wetgever vindt dat hiermee geen sprake is van een ongelijke

verdeling, want er zal een opleg kunnen betaald worden door de langstlevende echtgenoot,

als de waarde van wat de langstlevende zich laat toewijzen, de waarde overtreft van de helft

waarop de langstlevende gerechtigd is. Bijgevolg speelt een definiëring van het begrip

aanwinsten een rol bij deze preferentiële toewijzing, om een goed onderscheid te kunnen

maken tussen aanwinsten en niet-aanwinsten. 451 Niet aanwinsten kunnen immers volgens

de wetgever niet het voorwerp uitmaken van een preferentiële toewijzing. 452 Als

echtgenoten een preferentiële toewijzing wensen ten aanzien van de in de gemeenschap

ingebrachte goederen die geen aanwinsten zijn, is een contractuele clausule in die zin vereist.

Omgekeerd kunnen de echtgenoten ook samen beslissen dat de preferentiële toewijzing

slechts op een deel van de aanwinsten betrekking zal hebben, of ze kunnen zelfs geheel

uitgesloten worden.453

175. In het bestaande artikel 1447 BW454 wordt bij echtscheiding in een parallel recht van

toewijzing bij voorrang voorzien, voor de gezinswoning met huisraad of het professioneel

onroerend goed met daarin aanwezige professionele roerende goederen. Ik wil nog

opmerken, dat deze bepaling ook onder de loep wordt genomen door de wetgever.455

449 A. TURTELBOOM en H. CASMAN, “Geïntegreerde tekst van het voorontwerp van wet tot hervorming van diverse

bepalingen inzake het huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014, (205) 238. 450 Weliswaar indien de verdeling wordt gevraagd door de langstlevende of door de erfgenamen van de

overleden echtgenoot. 451 Ook in de memorie van toelichting bij het voorontwerp wordt gezegd: “Het is immers de kwalificatie als aanwinst

die de verantwoording verschaft voor het voorkeursrecht van de langstlevende echtgenoot”. (Zie memorie van toelichting

bij voorontwerp van wet tot wijziging van diverse bepalingen van het Burgerlijk Wetboek inzake het

huwelijksvermogensrecht, in het bijzonder met betrekking tot de gevolgen van het overlijden van één van de

echtgenoten, 1-2) Ook in het geintegreerde voorontwerp argumenteert de wetgever als volgt: “Er is voortaan sprake

van een recht van toewijzingbij voorrang bij ontbinding van het stelsel door overlijden, voor elke aanwinst, naar keuze van de

langstlevende.” (A. TURTELBOOM en H. CASMAN, “Geïntegreerde tekst van het voorontwerp van wet tot hervorming

van diverse bepalingen inzake het huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014, (205) 238.) 452 N. GEELHAND de MERXEM, “Het nieuwe huwelijksvermogensrecht: beschouwingen en amendementen bij

belangrijke hervormingen”, T.Not. 2013, (626) 633, nr.24. 453 A. VERBEKE, “Aanwinsten en huwelijksvoordelen in een evenwichtig huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014,

(292) 311. 454 Het bestaande artikel 1447 BW bepaalt het volgende: “Wanneer het wettelijk stelsel eindigt door echtscheiding,

scheiding van tafel en bed of scheiding van goederen, kan elk der echtgenoten in de loop van de vereffeningsprocedure aan de

rechtbank te zijnen voordele toepassing van artikel 1446 vragen.

Behoudens uitzonderlijke omstandigheden wordt het verzoek ingewilligd dat uitgaat van de echtgenoot die slachtoffer is van

een feit als bedoeld in de artikelen 375, 398 tot 400, 402, 403, 405 van het Strafwetboek of van een poging tot een feit als

bedoeld in de artikelen 375, 393, 394 of 397 van hetzelfde Wetboek, wanneer de andere echtgenoot uit dien hoofde is

veroordeeld bij een in kracht van gewijsde gegane beslissing.

De rechtbank beslist met inachtneming van de maatschappelijke en gezinsbelangen die erbij betrokken zijn en van de

vergoedings- of vorderingsrechten van de andere echtgenoot.

De rechtbank bepaalt de datum waarop de eventuele opleg opeisbaar wordt.” 455 A. TURTELBOOM en H. CASMAN, “Geïntegreerde tekst van het voorontwerp van wet tot hervorming van diverse

bepalingen inzake het huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014, (205) 239-240.

Page 92: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

85

-Toepassingsgebied

176. Het ontworpen artikel 1446 BW zal zowel van toepassing zijn op het wettelijk stelsel (de

echtgenoten sloten geen huwelijkscontract), als op mensen die gehuwd zijn met een

huwelijkscontract, maar geen regeling hebben getroffen over de verdeling van de

gemeenschap. 456 De bepaling zal eveneens gelden voor echtgenoten gehuwd onder het

stelsel van scheiding van goederen. 457 Tot slot zal het toepassingsgebied zich eveneens

uitstrekken tot de wettelijk samenwonenden.458

177. Problematisch aan artikel 1446 BW is dat deze bepaling, niet van toepassing is op het

onroerend goed dat een echtpaar gezamenlijk aankoopt voor het huwelijk, aangezien dit

Het mogelijks toekomstige artikel 1447 BW zal als volgt luiden: “Indien het huwelijksvermogensstelsel ontbonden is

door echtscheiding wegens onherstelbare ontwrichting van het huwelijk, door scheiding van tafel en bed of door de

gerechtelijke scheiding van goederen, kan elk van de echtgenoten aanspraak maken op de toewijzing, tegen opleg indien

daartoe grond bestaat, van het gemeenschappelijk of onverdeeld onroerend goed dat tot gezinswoning dient, eventueel samen

met het daarin aanwezige huisraad, of van het gemeenschappelijk of onverdeeld onroerend goed dat voor uitoefening van zijn

beroep dient, eventueel samen met de roerende zaken die aldaar aanwezig zijn voor beroepsdoeleinden.

Indien de echtgenoten het over de uitoefening van dit recht niet eens zijn, wordt het geschil overeenkomstig artikel 1207 van

het Gerechtelijk Wetboek als onderdeel van de gerechtelijke verdeling ingeroepen en behandeld. Het geschil wordt, voor elk

goed waarvan de toewijzing wordt gevraagd, beoordeeld met inachtneming van de belangen die ieder van de echtgenoten kan

laten gelden, en rekening houdend met de financiële mogelijkheden van degene die de opleg desgevallend zal moeten betalen.

Behoudens uitzonderlijke omstandigheden wordt het verzoek ingewilligd dat uitgaat van de echtgenoot die slachtoffer is van

een feit als bedoeld in de artikelen 375, 398 tot 400, 402, 403, 405, 409 §1 tot 3, en 422 bis van het strafwetboek of van een

poging tot het plegen van een feit als bedoeld in de artikelen 375, 393 tot 397, 401, 404 en 409, §4 van hetzelfde wetboek,

indien de andere echtgenoot door een in kracht van gewijsde gegane beslissing uit dien hoofde als dader, mededader of

medeplichtige schuldig werd bevonden”. 456 A. TURTELBOOM en H. CASMAN, “Geïntegreerde tekst van het voorontwerp van wet tot hervorming van diverse

bepalingen inzake het huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014, (205) 238. 457 Dit wordt immers uitdrukkelijk bepaald in het ontworpen artikel 1466, §2, lid 2 BW: “De artikelen 1446 en 1447

zijn van overeenkomstige toepassing op de verdeling van het onverdeeld onroerend goed dat tot gezinswoning dient,

eventueel samen met het daarin aanwezige huisraad, of van het onverdeeld onroerend goed dat voor uitoefening van zijn

beroep dient, eventueel samen met de roerende zaken die aldaar aanwezig zijn voor beroepsdoeleinden.”

Doordat dit ontworpen artikel de preferentiële toewijzing in een stelsel van scheiding van goederen zou invoeren,

zou er komaf worden gemaakt met de discussie dat deze artikelen niet naar analogie kunnen toegepast worden

op het stelsel van scheiding van goederen, zonder wettelijke basis. (Zie uitspraak van: GwH 7 maart 2013, nr.

28/2013, RW 2013, 59-61, overweging B.8.)

Andere rechtspraak die oordeelde dat de preferentiële toewijzing niet mogelijk was bij een huwelijks-

vermogensstelsel van scheiding van goederen (Antwerpen 14 januari 2003, TBBR 2005, 278; Bergen 3 mei 1995, JT

1996, 52; Brussel 4 juni 1992, RW 1992-93, 26; Rb. Nijvel 24 juni 1997, Rev.not.b. 1997, 543; Rb. Brussel 25 juni 1991,

T.Not. 1993, 118.

Rechtsleer die voor het arrest van het Grondwettelijk Hof wel van mening was dat het bestaande artikel 1447 BW kon

toegepast worden op het stelsel van scheiding van goederen o.g.v. van artikel 1390 BW: M . DE CLERQ, “De

preferentiële toewijzing: ook voor onverdeelde goederen die niet tot de gemeenschap behoorden?”, T.Not. 2007,

18-29; Contra: J. VERSTRAETE, “Preferentiële toewijzing bij vereffening van de huwgemeenschap (art. 1446-1447

BW)” in C. CASTELEIN, A.-L. VERBEKE en L. WEYTS (eds.), Leuvense notariële geschriften. Notariële actualiteit 2010-2011,

Brussel, Larcier, 2011, (163) 167. 458 A. TURTELBOOM en H. CASMAN, “Geïntegreerde tekst van het voorontwerp van wet tot hervorming van diverse

bepalingen inzake het huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014, (205) 246.

Page 93: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

86

geen aanwinst is.459 Tot op heden wordt het onroerend goed in deze situatie beschouwd als

een onverdeeld goed. De echtgenoten kunnen het onroerend goed wel in de gemeenschap

brengen, indien ze beslissen om te trouwen onder het gemeenschapsstelsel.460 Het probleem

is wel, dat door de inbreng van het onroerend goed in de gemeenschap, de regels inzake de

samenstelling van de gemeenschap en de huwelijksvoordelen niet van toepassing zullen

zijn.461 De wetgever reikt een oplossing aan in het ontworpen artikel 1454 BW.462 Hierin zal

worden bepaald dat echtgenoten een beding kunnen opnemen in hun huwelijkscontract,

namelijk dat de goederen die zij na het sluiten van het huwelijkscontract en voor de

voltrekking van het huwelijk verkrijgen, als aanwinsten zullen worden beschouwd en als

gemeenschapsgoederen zullen gekwalificeerd worden, zelfs zonder de uitdrukkelijke

inbreng in het gemeenschappelijk vermogen. 463 Het artikel vermeldt wel, dat het beding de

aard van de gelden niet zal wijzigen, die voor de verkrijging van de goederen werden

aangewend. Indien eigen gelden bestemd werden voor de aankoop van het gezamenlijk

onroerend goed zal het gemeenschappelijk vermogen wel vergoeding verschuldigd zijn aan

het eigen vermogen van deze echtgenoot.464

459 Memorie van toelichting bij voorontwerp van wet tot wijziging van diverse bepalingen van het Burgerlijk

Wetboek inzake het huwelijksvermogensrecht, in het bijzonder met betrekking tot de gevolgen van het overlijden

van één van de echtgenoten, 2-3.) 460 De inbreng van een onroerend goed in de gemeenschap, is niet bepaald ‘goedkoop’. Er moet immers nog een

bedrag betaald worden om de akte in het hypotheekregister over te schrijven. (Zie A. TURTELBOOM en H. CASMAN,

“Geïntegreerde tekst van het voorontwerp van wet tot hervorming van diverse bepalingen inzake het

huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014, (205) 243.) 461M. DECLERQ,”Van een gezamenlijk tot een gemeenschappelijk goed. Over de inbreng in gemeenschap van

goederen en rechten die reeds in onverdeeldheid waren tussen de verloofden” in C. CASTELEIN, A.-L. VERBEKE en

L. WEYTS (eds.), Leuvens notariële geschriften. Notariële Clausules. Liber amoricum Professor Johan Verstraete,

Antwerpen, Intersentia, 2007, (123) 125, nr.5. 462 Artikel 1454 BW: “Echtgenoten kunnen in hun huwelijkscontract bedingen dat goederen die ze na het sluiten van het

huwelijkscontract en voor de voltrekking van het huwelijk gezamenlijk zullen verkrijgen, als gemeenschappelijke goederen

zullen worden beschouwd. Dat beding maakt van die aanwinsten van rechtswege gemeenschappelijke goederen indien in het

huwelijkscontract voor een stelsel met gemeenschap is gekozen, maar wijzigt de aard niet van de gelden die voor die

verkrijging zijn aangewend.” 463 A. TURTELBOOM en H. CASMAN, “Geïntegreerde tekst van het voorontwerp van wet tot hervorming van diverse

bepalingen inzake het huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014, (205) 243-244.

Auteur VERBEKE maakt de kritische bedenking dat slechts door het lezen van de toelichting in het geïntegreerd

voorontwerp de inhoud van het ontworpen artikel 1454 BW hem duidelijker wordt. Hij argumenteert dat het

voorgestelde artikel 1454 BW duidelijker kon geformuleerd worden. Hij wijst hier vooral met de vinger naar de

tweede zin van het ontworpen artikel: ‘Dat beding maakt van die aanwinsten’, .. De wetttekst spreekt volgens

hem in de eerste zin van artikel 1454 BW van ‘gemeenschappelijke goederen’ en in de tweede zin spreekt zij

vervolgens van ‘die aanwinsten’. Dergelijke formulering creëert volgens hem verwarring tussen het statuut van

de goederen als gemeenschappelijk en de kwalificatie als aanwinsten. (A.-L. VERBEKE, “Aanwinsten en huwelijks-

voordelen in een evenwichtig huwelijksvoordelen”, TEP 2014, (292) 305-306.) 464 A. TURTELBOOM en H. CASMAN, “Geïntegreerde tekst van het voorontwerp van wet tot hervorming van diverse

bepalingen inzake het huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014, (205) 244.

Page 94: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

87

3.1.4. Verklaring 4: bedingen tot verdeling en verrekening van de aanwinsten

178. Een omschrijving van het begrip aanwinsten kan tot slot zijn verdienste betekenen voor

de bedingen tot verdeling en verrekening van aanwinsten465, in een stelsel van scheiding van

goederen, gelet op de centrale positie van aanwinsten bij deze bedingen.466 De bedingen tot

verdeling en verrekening van de aanwinsten, zijn respectievelijk het toegevoegd intern

gemeenschappelijk vermogen467 en het verrekenbeding. 468 Dit zijn correctiemechanismen die

echtgenoten, gehuwd onder een stelsel van scheiding van goederen, kunnen toevoegen aan

hun huwelijksvermogensstelsel.

179. Deze bedingen moeten een oplossing bieden voor de zogenaamde koude uitsluiting 469,

waarmee één van de echtgenoten, gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen,

geconfronteerd zal worden bij een echtscheiding. 470

Deze term wordt uitgelegd aan de hand van een voorbeeld. De huisvrouw, die thuisbleef

voor de zorg van haar kinderen en om deze reden jarenlang niet beroepsactief was? Wordt al

voorbeeld gekozen. Stel dat het echtpaar beslist om te scheiden, dan zal de huisvrouw in de

kou blijven staan. De vrouw zal namelijk onvermogend achter blijven, aangezien alle gelden

uit de beroepsinkomsten op naam van de man staan. (The title principle: elk neemt wat op

zijn naam staat). 471 De aanwinsten zijn immers eigen in een stelsel van scheiding van

goederen. Volgens sommigen zou het stelsel van scheiding van goederen dan ook leiden tot

onbillijke gevolgen voor de huisvrouw. 472 Er wordt ook geargumenteerd, dat het vaak

465 N. GEELHAND de MERXEM, “Het nieuwe huwelijksvermogensrecht: beschouwingen en amendementen bij

belangrijke hervormingen van de wet”, T.Not. 2013, (626) 634, nrs. 30-31. 466 A. TURTELBOOM en H. CASMAN, “Geïntegreerde tekst van het voorontwerp van wet tot hervorming van diverse

bepalingen inzake het huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014, (205) 217. 467 Een toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen is een zakenrechtelijk en een extern correctiemechanisme.

Het statuut van de goederen wordt gewijzigd. De goederen behoren niet meer tot het vermogen van de ene of de

andere echtgenoot maar ze worden goederenrechtelijk gemeen gemaakt. (Zie A.-L. VERBEKE, “Scheiding van

goederen en onverdeeldheden. Over de rechtsgeldigheid van een TIGV”, T.Not. 2011, (179) 180.) 468 Een verrekenbeding is een verbintenisrechtelijk en een intern correctiemechanisme. Door dit beding heeft elke

echtgenoot een vordering op de andere tot verrekening van de aanwinsten tijdens het huwelijk. Het zaken-

rechtelijk statuut daarentegen wordt niet gewijzigd. Alle goederen blijven op naam staan van de echtgenoot die

er de eigenaar van is. ( Zie H. CASMAN en A.-L. VERBEKE, “Wat is een huwelijksvoordeel”, NFM 2005, (292) 296.) 469 Dit is een term dat overgewaaid is uit Nederland. Zie: CH. DECLERCK, “Koude uitsluiting: hervormen of

afschaffen?”, T.Fam. 2012, afl. 2., 30. 470 A.-L. VERBEKE, “Gender-ongelijkheid bij zuivere scheiding van goederen. Pleidooi voor een gedwongen en

onderhandelde aanpak”, TEP 2010, (98) 100, nr. 171; A.-L. VERBEKE, “Zuivere scheiding van goederen verbieden”,

AJT 2001-02, (671) 671-672. 471 A.-L. VERBEKE, “Gender-ongelijkheid bij zuivere scheiding van goederen. Pleidooi voor een gedwongen en

onderhandelde aanpak”, TEP 2010, (98) 100, nr. 171; A.-L. VERBEKE, “A New Deal for Belgian Family Property

Law” in E. ALOFS, K. BYTTEBIER, A. MICHIELSENS en A.-L. VERBEKE, Liber Amoricum Hélène Casman, Antwerpen,

Intersentia, 2013, (461) 468 472 A.-L. VERBEKE, “Het huwelijkscontract van scheiding van goederen. Pleidooi voor een warme uitsluiting” in

KFBN (ed.), De evolutie in de huwelijkscontracten, Deurne, Kluwer rechtswetenschappen, 1995, (81) 88, nr.4.

Page 95: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

88

vrouwen zijn die bij een echtscheiding met lege handen achterblijven.473 Met deze bedingen

wordt gepleit voor een zogenaamde warme uitsluiting.474

180. In het geïntegreerd voorontwerp wordt een artikel475 uitgewerkt voor deze bedingen.

Tot op heden bestaat er geen wettelijke bepaling voor deze correctiemechanismen.476 De

wetgever is van oordeel dat deze bedingen verenigbaar zijn met het stelsel van scheiding van

goederen.477 Beide bedingen worden even van naderbij bekeken.

181. Als echtgenoten, gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen, beslissen om

een intern gemeenschappelijk vermogen toe te voegen, dan zal dit vermogen in de interne

relatie tussen deze echtgenoten als een gemeenschap werken. Deze gemeenschap geniet het

voordeel dat zij geen externe werking heeft.478

Om deze reden vindt de wetgever dat een criterium uitgewerkt moet worden om het stelsel

van scheiding van goederen en het gemeenschapsstelsel van elkaar te onderscheiden. Een

onderscheidend criterium ligt in het lot van de beroepsinkomsten.479 In een gemeenschaps-

stelsel komen de beroepsinkomsten van rechtswege terecht in het gemeenschappelijk

vermogen, in tegenstelling tot het stelsel van scheiding van goederen waar de beroeps-

inkomsten niet automatisch terechtkomen in een mogelijks intern toegevoegd gemeen-

schappelijk vermogen.480 Het te wijzigen artikel 1469, §2 BW bepaalt immers expliciet dat de

echtgenoten nauwkeurig moeten aangeven welke goederen in het intern gemeenschappelijk

473 A.-L. VERBEKE, “Zuivere scheiding van goederen verbieden”, AJT 2001-02, 671; A.-L. VERBEKE, “Gender-

ongelijkheid bij zuivere scheiding van goederen. Pleidooi voor een gedwongen en onderhandelde aanpak”, TEP

2010, (98) 109, nr. 182; A.-L. VERBEKE, “Scheiding van goederen en onverdeeldheden. Over de rechtsgeldigheid

van een TIGV”, T.Not. 2011, (179) 180. 474 A.-L. VERBEKE, “Het huwelijkscontract van scheiding van goederen. Pleidooi voor een warme uitsluiting” in

KFBN (ed.), De evolutie in de huwelijkscontracten, Deurne, Kluwer rechtswetenschappen, 1995, 81-192. 475 Het ontworpen artikel 1469 BW bepaalt: Ҥ1. Echtgenoten die kiezen voor het stelsel van scheiding van goederen,

kunnen, met het oog op de verdeling of de verrekening van hun aanwinsten, dat stelsel aanvullen, met name door toevoeging

van een intern gemeenschappelijk vermogen of door toevoeging van een beding van verrekening van aanwinsten.

§2. Het toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen is een gemeenschappelijk vermogen zoals bedoeld in artikel 1398,

waarvan de werking echter beperkt blijft tot de onderlinge relatie tussen echtgenoten. Tegenover derden is het toegevoegd

intern gemeenschappelijk vermogen een gewone overdeeldheid. Tot dit intern gemeenschappelijk vermogen behoren enkel de

goederen of de categorie van goederen die de echtgenoten daartoe in hun huwelijksovereenkomst hebben aangewezen, met

inachtneming van het bepaald in artikel 1451 BW.

§3. Een beding van verrekening van aanwinsten of verrekenbeding beoogt een periodieke of finale verrekening van

aanwinsten, in waarde of in natura, onder de voorwaarden en modaliteiten die de echtgenoten zelf vastleggen.” 476 H. CASMAN, “De overwogen hervorming van het familiaal vermogensrecht” in F. BUYSSENS en A.-L. VERBEKE

(eds.), Leuvens notariele geschriften. Notariële actualiteit 2013-14, Antwerpen, Intersentia, 2013-14, (89) 99. 477 A. TURTELBOOM en H. CASMAN, “Geïntegreerde tekst van het voorontwerp van wet tot hervorming van diverse bepalingen inzake het huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014, (205) 248. 478 Infra nr. 208-211. 479 Dit criterium wordt al langer verdedigd in de rechtsleer. (Zie A.-L. VERBEKE, “Het huwelijkscontract van

scheiding van goederen. Pleidooi voor een warme uitsluiting” in KFBN (ed.), De evolutie in de huwelijkscontracten,

Deurne, Kluwer Rechtswetenschappen, 1995, (81) 124, nr.54; H. CASMAN, “Enkele suggesties voor het opstellen

van huwelijkscontracten met keuze voor een gemeenschapsstelsel” in KFBN (ed.), De evolutie in de huwelijks-

contracten, Deurne, Kluwer Rechtswetenschappen, 1995, (35) 64; 480 A. TURTELBOOM en H. CASMAN, “Geïntegreerde tekst van het voorontwerp van wet tot hervorming van diverse

bepalingen inzake het huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014, (205) 248-249.

Page 96: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

89

vermogen moeten worden opgenomen, met inachtneming van hetgeen bepaald is in artikel

1451 BW. 481

182. Ik wil nog bemerken dat artikel 1451 BW eveneens door het geïntegreerd voorontwerp482

in een nieuw daglicht wordt geplaatst. Echtgenoten zullen dit artikel in achting moeten

nemen, indien ze bijvoorbeeld hun stelsel als volgt benoemen: ‘een huwelijksstelsel met een

beperkte gemeenschap’. De wetgever stelt zich vervolgens de vraag of de echtgenoten met

deze benaming kiezen voor een stelsel van scheiding van goederen of opteren zij voor een

ware gemeenschap? Het betekent niet omdat echtgenoten aan hun huwelijksstelsel er de

term ‘met beperkte gemeenschap’ aan toevoegen dat er werkelijk sprake zal zijn van een

gemeenschap. Van een gemeenschap zal slechts sprake zijn, als alle beroepsinkomsten van

de echtgenoten daarin van rechtswege terecht komen. Daarenboven dient de regel van het te

wijzigen artikel 1451 BW toegepast te worden en de regels eigen aan het gemeenschap-

sstelsel, om na te gaan of het gaat om een gemeenschap.483 Indien deze regels niet van

toepassing zullen zijn, zal er slechts sprake zijn van een interne gemeenschap, die naar

derden toe geen gemeenschapswerking heeft. Ik wil er nog aan toevoegen, dat zelfs al zou

het echtpaar de regels eigen aan het wettelijk stelsel toepasselijk verklaren, dan zal dit niet

als een werkelijke gemeenschap beschouwd worden naar derden toe, maar zal het

uitsluitend een gecorrigeerde scheiding van goederen betreffen. De echtgenoten die gehuwd

zijn onder dit stelsel halen hier voordeel uit, omdat de regels van het wettelijk stelsel in

verband met de categorisering en verhaalbaarheid van schulden niet van toepassing zullen

zijn. De regels inzake het gemeen recht zullen van toepassing zijn.484 Wel dient er de nadruk

481 Het ontworpen artikel 1451 BW zal als volgt luiden: Ҥ1. Echtgenoten die een stelsel met gemeenschap van goederen

hebben bedongen mogen niet afwijken van:

-de regel volgens de welke hun beroepsinkomsten, zoals nader bepaald in artikel 1405, 1, tot het gemeenschappelijk vermogen

behoren;

-de regel van het vermoeden van gemeenschap inzake het bestuur van het eigen en het gemeenschappelijk vermogen;

-de regels van het wettelijk stelsel inzake het bestuur van het eigen en het gemeenschappelijk vermogen;

-de regels van het wettelijk stelsel inzake de rechten van schuldeisers voor eigen en gemeenschappelijke schulden;

-de regel volgens dewelke bij vereffening, een vergoedingsrekening moet worden opgemaakt;

-de regel volgens dewelke de verdeling van het gemeenschappelijk passief in verhouding moet zijn tot verdeling van het

gemeenschappelijk actief

§2. Indien de echtgenoten in hun huwelijksovereenkomst een stelsel van gemeenschap van goederen hebben bedongen en

desalniettemin zijn afgeweken van de regel volgens dewelke alle beroepsinkomsten tot het gemeenschappelijk vermogen

behoren, wordt het door hen gekozen stelsel geherkwalificeerd als eens stelsel van scheiding van goederen met een toegevoegd

intern gemeenschappelijk vermogen in de zin van artikel 1468, §1.

§3. Een beding in de huwelijksovereenkomst die in strijd is met een van de overige regels waarvan sprake in paragraaf 1,

wordt voor niet geschreven gehouden.” 482 A. TURTELBOOM en H. CASMAN, “Geïntegreerde tekst van het voorontwerp van wet tot hervorming van diverse

bepalingen inzake het huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014, (205) 240-242. 483 A. TURTELBOOM en H. CASMAN, “Geïntegreerde tekst van het voorontwerp van wet tot hervorming van diverse

bepalingen inzake het huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014, (205) 252. 484 Artikel 6 en 7 Hyp. W; artikel 1561 Ger. W; Dit wil zeggen dat de schuldeisers, genoodzaakt zullen zijn, om

genoegen te nemen met de eigen goederen van hun schuldenaar en zijn aandeel in zijn onverdeelde goederen,

tenzij het gaat om een schuld die het echtpaar gezamenlijk, of hoofdelijk en ondeelbaar is aangegaan of een

schuld die betrekking heeft op de onverdeeldheid of op de massa die ze beperkte gemeenschap of vennootschap

van aanwinsten hebben genoemd. Maar ook bij deze uitzondering zal het gemeen recht van toepassing blijven

voor de verhaalsrechten van de schuldeisers. (Zie A. TURTELBOOM en H. CASMAN, “Geïntegreerde tekst van het

Page 97: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

90

op gelegd te worden, dat echtgenoten de rechten van hun schuld-eisers niet mogen beperken

in een huwelijkscontract.

183. Om dit hoofdstuk af te sluiten, wil ik graag nog kort ingaan op de verrekenbedingen.

Echtgenoten gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen kunnen opteren voor een

periodiek of finaal verrekenbeding. Voor de werking van deze bedingen voegt de wetgever

na artikel 1469 BW een afdeling IIbis in: ‘Scheiding van goederen met verrekenbeding’. (Artikel

1469/1 tot 13 BW). Hiermee willen de auteurs van het voorontwerp een suppletieve regeling

aanreiken 485 voor de echtgenoten, gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen, die

opteren voor een verrekenbeding.486

Ik beperk mij tot het ontworpen artikel 1469/2 BW, dat informatie zal verschaffen over de

vorming van aanwinsten in het stelsel van verrekening van aanwinsten:

“In het stelsel van verrekening van aanwinsten blijft het vermogen van beiden echtgenoten

gescheiden. De aanwinsten worden gevormd door het verschil tussen het eindvermogen van een

echtgenoot en zijn aanvangsvermogen. Bij de ontbinding van het huwelijksstelsel blijkt de

verrekeningsvordering uit de vergelijking tussen de aanwinsten van beide echtgenoten.”

De termen aanvangs- en eindvermogen worden geformuleerd in respectievelijk artikel

1469/3-4 BW en artikel 1469/5-6 BW. De overige ontworpen artikelen 1469/7 tot 13 BW

zullen informatie bevatten over de verrekenvordering.487

voorontwerp van wet tot hervorming van diverse bepalingen inzake het huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014,

(205) 249-250.) 485 Tot op heden bestaat er heel wat discussie over het verrekenbeding, omdat er geen wettelijke regeling voor dit

beding is uitgewerkt. Cf. infra nr. 212. e.v. 486 A. TURTELBOOM en H. CASMAN, “Geïntegreerde tekst van het voorontwerp van wet tot hervorming van diverse

bepalingen inzake het huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014, (205) 250. 487 Zie voor de lezing van de ontworpen bepalingen: A. TURTELBOOM en H. CASMAN, “Geïntegreerde tekst van het

voorontwerp wet tot hervorming van diverse bepalingen inzake het huwelijksvermogensrecht.”, TEP 2014, 267-

271.

Page 98: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

91

IV. KRITISCHE REFLECTIE OP DE TOEKOMSTIGE REGELING INZAKE

LEVENSVERZEKERINGEN

HOOFDSTUK 1. ALGEMEEN

184. Er zijn kritische visies geuit op de toekomstige regeling inzake individuele levens-

verzekeringen en groepsverzekeringen. Deze worden hieronder in een notendop besproken.

HOOFDSTUK 2. DE INDIVIDUELE LEVENSVERZEKERINGEN

2.1. De egoïstische levensverzekering

-Kritiek op de vergoedingsregeling

185. De wetgever heeft in de toekomstige regeling bepaald, dat een vergoeding zal

verschuldigd zijn aan het gemeenschappelijk vermogen door de echtgenoot die een

egoïstische levensverzekering afsluit ten tijde van het huwelijk en deze financiert met

gemeenschapsgelden. De kritiek luidt dat hij jammer genoeg vergeten is het voorwerp van

de vergoeding te omschrijven. Wat moet exact worden vergoed? Er bestaat discussie in de

rechtsleer488, of uitsluitend de betaalde premies het voorwerp uitmaken van vergoeding, of

er een vergoeding verschuldigd is ten belope van de uitgekeerde verzekeringsprestatie.

186. Evenmin is het voorwerp van de vergoeding bij een voorhuwelijkse egoïstische levens-

verzekering bepaald, als de premies gefinancierd worden met gemeenschapsgelden tijdens

het huwelijk. Er wordt aanvaard in de rechtsleer489 dat de vergoeding hier beperkt zou

blijven tot de som van de betaalde premies.

2.2.De levensverzekering-voorzorgsmaatregel

-Kwalificatie van de begunstiging

187. De wetgever spreekt van een levensverzekerings-voorzorgsmaatregel en lijkt hiermee de

aard van de begunstiging aan te duiden, het is een voorzorgsmaatregel. Deze benaming is

misleidend, omdat de wet geen vermoeden (weerlegbaar noch onweerlegbaar) bevat dat de

488Auteur BARBAIX meent dat het voorwerp van de vergoeding bestaat uit de uitgekeerde verzekeringsprestatie. Hij baseert zich op het ‘uitgangspunt’ van het geïntegreerd voorontwerp: (de vermogenswaarde van) de levensverzekering is een aanwinst en bijgevolg gemeenschappelijk. (Zie: R. BARBAIX, “Individuele levens-verzekeringen en aanvullende pensioenen in het nieuwe huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014, (273) 276, nr.10) Auteur ROOVERS daarentegen, argumenteert dat slechts een vergoeding verschuldigd is ten belope van de premies die betaald zijn met gemeenschapsgelden. (Zie T. ROOVERS, “Wetsontwerp tot wijziging van artikel 301 van het Burgerlijk Wetboek en van diverse bepalingen inzake het huwelijksvermogensrecht, in het bijzonder met betrekking tot de levensverzekering, de vergoedingsregelingen en de gevolgen van echtscheiding”, T.Not. 2013, (678) 685.) 489 R. BARBAIX, “Individuele levensverzekeringen en aanvullende pensioenen in het nieuwe huwelijksvermogens-recht”, TEP 2014, (273) 276, nr. 11.

Page 99: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

92

begunstiging een daad van voorzorg is. Dit moet steeds in concreto onderzocht worden.490

Ook Professor RENCHON491 sluit zich aan bij deze misleidende benaming. De wetgever laat

volgens hem uitschijnen dat de begunstiging niet als een onrechtstreekse schenking mag

worden beschouwd, indien de verzekeringspremies worden gefinancierd met gemeen-

schapsgelden. Dit speelt in het voordeel van de langstlevende echtgenoot, omdat hij

ontsnapt aan de toepassing van artikel 124492 WLVO.493 Prof. RENCHON494 is van mening dat

de voorgestelde regeling in dit verband een juridisch vacuüm bewerkstelligt, omdat artikel

124 WLVO, nu net als beginsel vooropstelt, dat de toekenning van het voordeel van een

levensverzekering a priori een schenking is die bij de erfopvolgingsberekening wel in de

massa moet worden opgenomen.

188. Mijns inziens dient de wetgever de term voorzorgsmaatregel te verduidelijken, zodat zij

niet meer laat uitschijnen dat hiermee een onrechtstreekse schenking wordt bedoeld.495

189. In de ontworpen regeling wordt wel naar de kwalificatie van de begunstiging als een

schenking verwezen, wanneer de verzekeringspremies gefinancierd worden met eigen

gelden van de echtgenoot-verzekeringsnemer. De echtgenoot-begunstigde zal moeten

bewijzen dat er sprake is van een schenking, aan de hand van de basisprincipes van het

burgerlijk recht, want schenkingen worden niet vermoed.496 BARBAIX merkt kritisch op, dat

er verwacht wordt dat de echtgenoot-begunstigde zal opwerpen dat de begunstiging via de

levensverzekering geen schenking uitmaakt, maar gebeurd is uit voorzorg.497 Het is immers

490 R. BARBAIX, “Individuele levensverzekeringen en aanvullende pensioenen in het nieuwe huwelijksvermogens-

recht”, TEP 2014, (273) 277, nr.14.

491 Verslag over de hoorzittingen bij het wetsontwerp, Parl.St. 2013-14, nr. 53K2998/002, 15. 492 Artikel 124 WLVO luidt als volgt: “In geval van overlijden van de verzekeringsnemer is de verzekeringsprestatie,

overeenkomstig het Burgerlijk Wetboek onderworpen aan de inkorting, voor zover de verzekeringsnemer dit uitdrukkelijk

heeft bedongen, aan de inbreng.” 493 Als we terugblikken op het verleden, blijkt dat de basis voor de kwalificatie van de begunstiging als

voorzorgsmaatregel reeds gelegd werd in 1945 met het bekende De Visser-Harms-arrest van de Nederlandse

Hoge Raad. In die tijd werd de levensverzekering ten behoeve van de andere echtgenoot aanzien als een

voorzorgsmaatregel en geen schenking. Bijgevolg kon de echtgenoot-begunstigde van de levensverzekering

ontsnappen aan de vordering tot inkorting van de reservataire erfgenamen, als onderzoek had uitgewezen dat er

werkelijk geen sprake was van een schenking. (Zie R. BARBAIX en N. CARETTE, “Familiaalvermogensrechtelijke

aspecten van begunstiging bij levensverzekering” in N. CARETTE (eds.), Begunstiging bij levensverzekering,

Antwerpen, Intersentia, 2013, (49) 58-59, nr. 12.) 494 Verslag over de hoorzittingen bij het wetsontwerp, Parl.St. 2013-14, nr. 53K2998/002, 14-15. 495Naar mijn mening streeft de auteur van de voorgestelde regeling (CASMAN ) er niet naar om een juridisch

vacuüm te creëren met het nieuwe artikel 1401, 6e BW. Zij schrijft namelijk expliciet in H. CASMAN,

“Levensverzekeringen, groepsverzekeringen en het familiaal vermogensrecht”, T.Verz. 2012, 321; dat zij de

toepassing van artikel 124 WLVO niet uitsluit. Ze argumenteert dat anders een instrument wordt aangereikt om

aan de regels van de reserve te ontsnappen. De schenking gebeurde via de gemeenschap en wordt dus maar voor

de helft aan de nalatenschap van de eerststervende toegerekend, vermits de eerststervende in het wettelijk stelsel

slechts voor de helft in de gemeenschap is gerechtigd. 496 R. BARBAIX en N. CARETTE, “Familiaalvermogensrechtelijke aspecten van begunstiging bij levensverzekering”

in N. CARETTE (eds.), Begunstiging bij levensverzekering, Antwerpen, Intersentia, 2013, (49) 62, nr. 13. 497 R. BARBAIX, “Individuele levensverzekeringen en aanvullende pensioenen in het nieuwe huwelijks-

vermogensrecht”, TEP 2014, (273) 278; BARBAIX staat zeer terughoudend tegenover de kwalificatie van de

begunstiging als daad van voorzorg. Zij meent dat de wet de langstlevende echtgenoot in ruime mate genoeg

Page 100: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

93

zo dat als de begunstiging wordt gekwalificeerd als een daad van voorzorg498, artikel 124

WLO niet zal worden toegepast.

2.3. De levensverzekering-spaarverrichting

-Afkoop van de levensverzekering-spaarverrichting

190. Problemen doen zich nog steeds voor, in het geval de verzekeringsprestatie van dit type

levensverzekering, nog niet is uitgekeerd op het ogenblik van de ontbinding van het

huwelijksstelsel door echtscheiding. De wetgever creëert slechts één oplossing voor deze

situatie. 499 Hij voorziet in een afkoop van de levensverzekering door de echtgenoot-

verzekeringsnemer. Maar zoals reeds besproken, is een afkoop van een levensverzekering

niet altijd mogelijk of kan er geen dwang uitgeoefend worden op de verzekeringsnemer om

hiertoe te beslissen. De wetgever voorziet dus niet in een oplossing, in het geval een afkoop

niet mogelijk is. De wetgever gaat, naar mijn mening, met deze regel te kort door de bocht.

Auteur BARBAIX 500 , is ook dit standpunt toegedaan. Zij voegt er nog aan toe dat een

verrekening van de vermogenswaarde een optie moet zijn, zelfs als een afkoop niet mogelijk

is. Zij verklaart haar visie door erop te wijzen dat ook al is de levensverzekering niet

afkoopbaar, dit niet noodzakelijkerwijze betekent dat zij geen vermogenswaarde heeft op het

ogenblik van de ontbinding van het stelsel.

2.4. Algemene kritiek m.b.t. de individuele levensverzekeringen

191. De in de artikelen 1400,7e BW, 1401, 6e BW en 1405/1 BW omschreven situaties,

betreffen enkel de polissen die afgesloten zijn door echtgenoten gehuwd onder een

gemeenschapsstelsel en waarbij enkel de echtgenoten partij zijn.501 Nu is er geen wettelijke

beschermt. Dit is een argument dat ze al eerder aanhaalde onder de toepassing van het nieuw artikel 124 WLVO:

Zie: R. BARBAIX en N. CARETTE, “Familiaalvermogensrechtelijke aspecten van begunstiging bij levensverzekering”

in N. CARETTE (eds.), Begunstiging bij levensverzekering, Antwerpen, Intersentia, 2013, (49) 62, nr. 13. (zie ook: M.

PUELINCKX-COENE, R. BARBAIX en N. GEELHAND, “Overzicht van rechtspraak. Giften (1999-2011)”, TPR 2013, (175)

388, nr. 265) 498 Er zal slechts van een daad van voorzorg sprake zijn, wanneer het toegekende voordeel in verhouding staat tot

de morele verplichting. Daarbij zijn zowel de vermogenstoestand van de beschikker relevant, als die van de

begunstigde. Bovendien mag de morele verplichting niet reeds op een andere wijze worden bereikt. (Zie: M.

PUELINCKX-COENE, R. BARBAIX en N. GEELHAND, “Overzicht van rechtspraak. Giften (1999-2011)”, TPR 2013, (175)

388, nr. 265) 499 Auteur BARBAIX uit de kritiek, dat de memorie van toelichting zelfs geen enkele verantwoording geeft, waarom

de regeling zich slechts beperkt tot de situatie waarin de afkoop van de verzekering mogelijk is. (Zie: R. BARBAIX,

“Individuele levensverzekeringen en aanvullende pensioenen in het nieuwe huwelijksvermogensrecht”, TEP

2014, (273) 280, nr.18.) 500 R. BARBAIX, “Individuele levensverzekeringen en aanvullende pensioenen in het nieuwe huwelijksvermogens-

recht”, TEP 2014, (273) 280, nr.19. 501 Kritiek van S. MEYERS (NVA) (Zie Verslag over de hoorzittingen bij het wetsontwerp, Parl.St. 2013-14, nr.

53K2998/002, 26.); Ook ROOVERS uit deze kritiek. (Zie T. ROOVERS, “Wetsontwerp tot wijziging van artikel 301

van het Burgerlijk Wetboek en van diverse bepalingen inzake het huwelijksvermogensrecht, in het bijzonder met

Page 101: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

94

regeling uitgestippeld waarbij derden worden aangewezen als begunstigden bij individuele

levensverzekeringen.

Bijvoorbeeld: Een man sluit een individuele levensverzekering af, met als verzekerd hoofd

zichzelf of het hoofd van zijn vrouw. De kinderen (derden) worden aangewezen als

begunstigden. De vraag stelt zich nu wat er dient te gebeuren bij een echtscheiding.

192. De nieuwe regeling zwijgt in alle talen over de polis die wordt afgesloten met twee

verzekeringsnemers en/of twee verzekerde hoofden.502 Het kan allemaal nog complexer

worden wanneer derden hierbij aangewezen worden als begunstigden.

HOOFDSTUK 3: DE GROEPSVERZEKERING

193. Met de opname van de groepsverzekering in het nieuw ontworpen artikel 1405/2 BW,

stel ik mijzelf de vraag: Is de wetgever geslaagd in zijn opzet met dit ontworpen artikel?

194. Eerst en vooral is de wetgever, naar mijn mening, erin geslaagd met het nieuw

ontworpen artikel 1405/2 BW voor groepsverzekeringen, een duidelijk onderscheid te

bewerkstelligen tussen individuele levensverzekeringen en groepsverzekeringen. Al jaren is

dit een gemiste kans omdat er geen uitdrukkelijke wetsbepaling bestaat met betrekking tot

de groepsverzekering. Dit bracht heel wat rechtsonzekerheid en discussies teweeg.

195. Maar anderzijds kunnen, uit het standpunt dat ik zo dadelijk aanneem, terecht

bedenkingen worden gemaakt bij de onderscheiden uitgewerkte huwelijksvermogens-

rechtelijke benadering van individuele levensverzekeringen en groepsverzekeringen, omdat

groepsverzekeringen meer collectief zijn dan individuele levensverzekeringen. Meer in het

bijzonder kan ik niet vatten waarom de groepsverzekeringen als aanvullend pensioen niet de

logica van het wettelijk stelsel volgen (zoals de individuele levensverzekeringen), maar het

pad bewandelen van de logica van de pensioenen. Dit is ook een bezwaar dat geuit werd in

de memorie van toelichting bij het wetsontwerp.503 De verantwoording van de wetgever

hiervoor was dat hij het huwelijksvermogensrechtelijk statuut van de aanvullende

pensioenen wou afstemmen op dat van de wettelijke pensioenen. Kennelijk hecht de

wetgever hier meer belang aan. Ik wil hiermee de afstemming niet volledig bekritiseren.

Ergens betekent de afstemming van beide pensioenpijlers een vooruitgang. Ik verklaar mij

hier nader door het toenemend belang, van de tweede pensioenpijler (aanvullende

pensioenen). Ze worden zelfs voorgesteld als een beter alternatief dan de eerste

pensioenpijler (wettelijke pensioenen). De meest aannemelijke verklaring hiervoor is dat

aanvullende pensioenopbouw nodig is om de levensstandaard na pensionering op peil te

betrekking tot de levensverzekering, de vergoedingsregelingen en de gevolgen van echtscheiding”, T.Not. 2013,

(678) 686. 502 Verslag over de hoorzittingen bij het wetsontwerp, Parl.St. 2013-14, nr. 53K2998/002, 26. 503 Het bezwaar luidt als volgt: “De benadering van de groepsverzekering als aanvullend pensioen, valt niet te verzoenen

met de logica van het wettelijk stelsel.” (Memorie van toelichting bij het wetsontwerp, Parl.St. Kamer 2012-13, nr.

53K2998/001, 15; A. TURTELBOOM en H. CASMAN, “Geïntegreerde tekst van het voorontwerp van wet tot

hervorming van diverse bepalingen inzake het huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014, (205) 228-229.

Page 102: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

95

houden.504 De nieuwe regeling houdt, naar mijn opinie, geen rekening met alle aspecten,

indien een groepsverzekering als aanvullend pensioen de logica van de wettelijke

pensioenen zal volgen. Het zal meer in het bijzonder niet terecht zijn dat de

pensioenuitkeringen exclusief zullen toebehoren aan de pensioengerechtigde echtgenoot

zonder dat een vergoeding of een anticiperende afkoopsom verschuldigd zal zijn, indien de

pensioenuitkeringen worden ontvangen na de ontbinding van het huwelijksstelsel door

echtscheiding. De pro rata aanspraken op toekomstige uitkeringen worden namelijk volledig

achterwege gelaten. Centraal in de logica van de pensioenen staat dat het pensioen een

sociaal recht is, dat niet de tegenprestatie uitmaakt van een betaalde bijdrage of premie.505

Wat doorslaggevend is voor de wetgever, is of het aanvullend pensioen al dan niet

uitgekeerd wordt tijdens het huwelijk. De pensioenen die worden uitgekeerd tijdens het

huwelijksvermogensstelsel, beschouwd de wetgever wel als een aanwinst en laat hij in het

gemeenschappelijk vermogen vallen.506

196. Er wordt met deze stelling, lijnrecht ingegaan tegen de rechtspraak van het

Grondwettelijk Hof.507 Zij was toen net van mening dat de groepsverzekering, die haar

vervaldag nog niet had bereikt, ter financiering van aan een aanvullend pensioen,

gemeenschappelijk was. Dit vanuit de stelling dat de groepsverzekering een spaarverrichting

was. Er diende toen pro rata afrekening te gebeuren van de toekomstige voordelen op het

ogenblik van de ontbinding van het huwelijksstelsel door echtscheiding. Met andere

woorden de toekomstige voordelen waren voor de duur van het huwelijk wel opgebouwd

met gemeenschapsgelden. De verantwoording voor de opbouw met gemeenschapsgelden, is

het loonkarakter van het aanvullend pensioen. Loon valt immers in het gemeenschappelijk

vermogen. De vermogenswaarde van de tijdens het huwelijk opgebouwde pensioenrechten,

zijn namelijk een uitgestelde aanwinst. Deze uitgestelde aanwinsten dienen op dezelfde

manier behandeld te worden als de gewone aanwinsten. 508

De ontkenning van het loonkarakter van het aanvullend pensioen, dat wordt uitgekeerd na

een echtscheiding, komt mijns inziens vooral uit de lucht gevallen omdat er nergens in de

voorgestelde regeling een terechte rechtvaardigingsgrond wordt aangevoerd. De aan-

vullende pensioenen afstemmen op de wettelijke pensioenen is naar mijn mening geen recht-

vaardigingsgrond om het loonkarakter van de aanvullende pensioenen te ontkennen. Prof.

Stevens heeft opgemerkt, dat het wettelijk pensioen geen loonkwalificatie heeft, maar die ook

nooit heeft gehad.509 Van een werkelijke afstemming, van de aanvullende pensioenen op de

504 http://socialsecurity.fgov.be/docs/nl/publicaties/workingpapers/WP_2008_2_nl.pdf 505 A.-L. VERBEKE, “Conclusie. Levensverzekering: een fascinerende triangel waar muziek in zit” in N. CARETTE

(ed.), Begunstiging bij levensverzekering, Antwerpen, Intersentia, 2013, (117) 126. 506 A. TURTELBOOM en H. CASMAN, “Geïntegreerde tekst van het voorontwerp van wet tot hervorming van diverse

bepalingen inzake het huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014, (205) 229. 507 GwH 27 juli 2011, nr. 136/2011, www.const-court.be 508 R. BARBAIX, “Groepsverzekeringen en familiaal vermogensrecht: een nieuwe invalshoek?” in R. BARBAIX, B.

WEYTS en D. WUYTS (eds.), De groepsverzekering als aanvullend pensioen, Antwerpen, Intersentia, 2014, (105) 126-127,

nr.42. 509 Verslag over de hoorzittingen bij het wetsontwerp, Parl.St. 2013-14, nr. 53K2998/002, 4.

Page 103: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

96

wettelijke pensioenen lijkt mij dan ook weinig sprake, want de aanvullende pensioenen en

de wettelijke pensioenen verschillen juridisch van elkaar, net op het vlak van de

loonkwalificatie.

Zoals VERBEKE het verwoordt: “De bestaande benadering van de pensioenen had men moeten

aligneren op en conformeren aan de logica van het wettelijk stelsel. Dan zouden zowel de pensioenen

m.i.b. van de groepsverzekering, als de individuele levensverzekeringen, op dezelfde logische manier

worden behandeld en zo zal de systematiek van het gemeenschapsstelsel worden gerespecteerd.”510

197. Tot slot wordt er ook nog een onbillijkheid gecreëerd met de kwalificatie van de

groepsverzekering als aanvullend pensioen, voor de echtgenoot die zich tijdens het huwelijk

voornamelijk inzette voor het huishouden en de kinderen. Deze echtgenoot stelde deze

belangen voorop en legde zijn professionele ambities naast zich neer. Hierdoor kon deze

echtgenoot geen volwaardig pensioen opbouwen. Door de groepsverzekering te benaderen

als een aanvullend pensioen, wordt de echtgenoot beroofd van een rechtmatige pensioens-

aanspraak. De wetgever lost dit in het wetsontwerp op, door artikel 301 BW te wijzigen en

een bijkomende onderhoudsuitkering toe te kennen aan de ex-echtgenoot. Dit

correctiemechanisme, had toch nog een aantal onvolkomendheden.511 Uiteindelijk reageerde

de wetgever hierop in het geïntegreerd voorontwerp met een pensioencompensatie 512 ,

waarvoor een nieuw artikel 301bis wordt ontworpen.513 De wetgever schrijft zelfs letterlijk in

het geïntegreerd voorontwerp: “Hiermee vervalt het argument dat wordt ingeroepen om de

groepsverzekering in de gemeenschap op te nemen. Een aanvullend pensioen, zelfs als

groepsverzekering verkregen, kom na ontbinding van het huwelijk exclusief aan de

pensioengerechtigde echtgenoot toe.”514

Prof. STEVENS legt ook uit waarom het wettelijk pensioen niet als loon wordt gekwalificeerd. Hij wijst op het

bestaan van een verband met de financieringswijze. Het aanvullend pensioen wordt beschouwd als een

spaartegoed. Het wettelijk pensioen daarentegen, wordt niet gefinancierd met eigen middelen, maar met het geld

van de huidige werkers voor diegenen die voorheen hebben gewerkt. Hij constateert een verschillende

kwalificatie. De bijdragebetaling voor het eigen pensioen is loon, maar vanuit arbeidsrechtelijk perspectief, is de

bijdrage voor het wettelijk pensioen geen loon. (Zie Verslag over de hoorzittingen bij het wetsontwerp, Parl.St.

2013-14, nr. 53K2998/002, 32.) 510 A.-L. VERBEKE, “Conclusie. Levensverzekering: een fascinerende triangel waar muziek in zit” in N.CARETTE

(ed.), Begunstiging bij levensverzekering, Antwerpen, Intersentia, 2013, (117) 127. 511 Supra nr. 136. 512 Supra nr. 136-137. 513 Ik wil bemerken dat de wetgever in de eerste versie van het voorontwerp van wet, wel voorzien had in een

pensioencompensatie ( artikel 301bis BW), maar deze bepaling werd omwille van een aantal opmerkingen van de

Raad van State niet in het ontwerp opgenomen. (Parl.St. Kamer 2012-13, nr. 53K2998/001, 54-56). (Zie ook Verslag

over de hoorzittingen bij het wetsontwerp, Parl.St. 2013-14, nr. 53K2998/002, 15.)

Voordelig aan deze oplossing volgens het geïntegreerd voorontwerp is, dat alle persoonlijke, professionele en

economische aspecten van de situatie van elk van de echtgenoten daarin te verwerken (Zie A. TURTELBOOM en H.

CASMAN, “Geïntegreerde tekst van het voorontwerp van wet tot hervorming van diverse bepalingen inzake het

huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014, (205) 229) 514 A. TURTELBOOM en H. CASMAN, “Geïntegreerde tekst van het voorontwerp van wet tot hervorming van diverse

bepalingen inzake het huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014, (205) 229.

Page 104: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

97

198. Hieruit valt te concluderen dat de regeling van de pensioencompensatie alleszins veel

consistenter is dan de regeling met de verhoging van de alimentatie-aanspraken.515 Toch

blijft dit slechts een transitieregeling.516 De verklaring hiervoor is dat de wetgever deze optie

verkiest, in afwachting van de verwezenlijking van een hervorming van onze drie pensioen-

stelsels. 517 Deze hervorming is reeds aangekondigd, maar is een tijdsintensief proces,

vandaar dat de wetgever een transitieregeling uitwerkt, om te vermijden dat onbillijke

situaties zich zouden voordoen.518

199. Auteur BARBAIX is wel van mening dat de wetgever bij de aangekondigde hervorming

van het pensioensstelsel, moet durven te overwegen om het huwelijksvermogensrechtelijk

statuut van de pensioenaanspraken globaal te herzien, waarbij in het pensioenrecht de eigen

pensioenrechten voor de ex-echtgenoot afgeschaft worden en de pensioencompensatie

integraal wordt overgeheveld naar het huwelijksvermogensrecht. 519 Als de pensioen-

aanspraken worden overgeheveld naar het huwelijksvermogenrecht, dan vraagt de

eigenheid van het huwelijksvermogensrecht dat de pensioenrechten die echtgenoten

opbouwden tijdens het huwelijk, ongeacht hun aard in een gemeenschapsstelsel gemeen-

schappelijk zullen zijn.520

200. Voordelig aan een regeling die wordt voorzien uitsluitend in het huwelijks-

vermogensrecht voor bovenstaande problematiek, is dat het pensioenrecht noch het

echtscheidingsrecht tussen beiden moeten komen, om de besproken onbillijkheden te

verhelpen.521

515 R. BARBAIX, “Groepsverzekeringen en familiaal vermogensrecht: een nieuwe invalshoek?” in R. BARBAIX, B.

WEYTS en D. WUYTS (eds.), De groepsverzekering als aanvullend pensioen, Antwerpen, Intersentia, 2014, (105) 126,

nr.40. 516 A. TURTELBOOM en H. CASMAN, “Geïntegreerde tekst van het voorontwerp van wet tot hervorming van diverse

bepalingen inzake het huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014, (205) 213. 517 Voor werknemers, zelfstandigen en ambtenaren 518 519 R. BARBAIX, “Groepsverzekeringen en familiaal vermogensrecht: een nieuwe invalshoek?” in R. BARBAIX, B.

WEYTS en D. WUYTS (eds.), De groepsverzekering als aanvullend pensioen, Antwerpen, Intersentia, 2014, (105) 126-127,

nr.42; 520 R. BARBAIX, “Individuele levensverzekeringen en aanvullende pensioenen in het nieuwe huwelijksvermogens-

recht”, TEP 2014, (273) 291, nr.37; C. VERGAUWEN en K. VERACHTERT “Het lot van de groepsverzekering bij de

vereffening-verdeling van een gemeenschapsstelsel na echtscheiding” in R. BARBAIX en N. CARETTE (eds.),

Tendensen vermogensrecht 2015. Deel 3 Recht uit de praktijk, Antwerpen, Intersentia, 2015, (307) 326, nr.33. 521R. BARBAIX, “Individuele levensverzekeringen en aanvullende pensioenen in het nieuwe huwelijksvermogens-

recht”, TEP 2014, (273) 291, nr.37

Page 105: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

98

V. KRITISCHE REFLECTIE OP DE REGELING TOT HERVOERING VAN HET

BEGRIP AANWINSTEN EN DE THEORIE VAN DE HUWELIJKSVOORDELEN

HOOFDSTUK 1: ANALYSE VAN DE OMSCHRIJVING VAN HET BEGRIP

AANWINSTEN

201. Vooreerst wil ik de omschrijving van het begrip aanwinsten analyseren. In het

geïntegreerd voorontwerp wordt het begrip aanwinsten omschreven in artikel 1388/2 BW.

In dit artikel worden zowel de inkomsten uit de wederzijdse inspanningen, als de inkomsten

uit eigen goederen beschouwd als aanwinsten. De wetgever opteert dus voor een ruime

omschrijving van het begrip aanwinsten. Is dit positief? Als we kijken naar de gemeen-

schappelijke kinderen, maakt het niet uit of de inkomsten uit eigen goederen, al of niet vallen

onder de omschrijving van het begrip aanwinsten. Dit is gesteund op het argument dat hun

erfrecht slechts uitgesteld is. Anderzijds is deze formulering positief voor de niet-

gemeenschappelijke kinderen. Als de inkomsten uit kapitaal geen aanwinsten zouden zijn,

dan zien zij deze inkomsten aan hun neus voorbijgaan bij het overlijden van hun ouder. Ze

zijn geen erfgenaam van de langstlevende echtgenoot, ze kunnen zowel in de bestaande als

de ‘nieuwe’ regeling, inkorting vragen ten belope van de helft van de aanwinsten.522 Ook

auteur VERBEKE, had een uitgesproken visie over de keuze van de wetgever voor een ruimer

aanwinstenbegrip: “De keuze van het wetsontwerp om aanwinsten ruimer te trekken dan de

aanwinsten pur sang, gerelateerd aan de gezamenlijke arbeidsinspanningen tijdens het huwelijk, is een

“gecom-munautariseerde” keuze, geïnspireerd vanuit onze traditie van de gemeenschap van goederen.

Deze keuze is niet noodzakelijk. Het is perfect mogelijk om het aanwinstenconcept zuiver te houden en

dus te beperken tot goederen gerelateerd vanuit aan de arbeidsinkomsten. Maar deze keuze is wel

acceptabel. Zij past perfect in onze huwelijksvermogensrechtelijke traditie en verstrekt de rol die

aanwinsten als centraal criterium spelen voor de begrenzing van de huwelijksvoordelen.”523

HOOFDSTUK 2. DE OMSCHRIJVING VAN HET BEGRIP AANWINSTEN VOOR

HET STELSEL VAN SCHEIDING VAN GOEDEREN

202. Nu de omschrijving van het begrip aanwinsten geanalyseerd is en geconcludeerd kan

worden dat een herinvoering van het begrip aanwinsten een vooruitgang kan betekenen524,

wil ik nader ingaan op het dwingend participatierecht in de huwelijkse aanwinsten voor het

stelsel van scheiding van goederen.

203. Auteur VERBEKE pleit al jaren vurig voor een dwingend participatierecht in de

huwelijkse aanwinsten.525 Het geïntegreerd voorontwerp erkent dit niet.

522 N. GEELHAND de MERXEM, “Het nieuwe huwelijksvermogensrecht: beschouwingen en amendementen bij

belangrijke hervormingen van wet”, T.Not. 2013, (626) 639-640, nr. 54. 523 A. VERBEKE, “Aanwinsten en huwelijksvoordelen in een evenwichtig huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014,

(292) 301. 524 Supra nr. 142-183. 525 C. FORDER en A.-L. VERBEKE, “Geen woorden maar daden” in C. FORDER en A.-L. VERBEKE (eds.), Gehuwd of niet.

Maakt het iets uit?, Antwerpen, Intersentia, 2005, (489) 552-553, nrs. 93-95.

Page 106: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

99

204. Een dwingend participatierecht ter bevestiging van de meest elementaire solidariteit526,

zou mijns inziens ook een brug te ver zijn.527 Gemeenschapsstelsels worden gekenmerkt door

een zekere solidariteit.528 Tijdens het huwelijk komt deze solidariteit tot uiting door het

bestaan van een gemeenschappelijk vermogen. Anderzijds worden scheidingsstelsels

gekenmerkt door de zogenaamde koude uitsluiting529, dat reeds aangehaald werd.530 De

zogenaamde ‘koude uitsluiting’ is een nadeel dat voortvloeit, uit de bewuste keuze van de

echtgenoten voor scheidingsstelsels.531 Echtgenoten kiezen immers bewust voor een stelsel

van scheiding van goederen, waarbij zij volgens hun behoeften532 het nodig achtten om hun

vermogens van elkaar af te scheiden.533 Ook het Grondwettelijk Hof heeft dit in haar arrest

van 7 maart 2013 bevestigd.534 Het Hof oordeelde dat de keuze voor een scheiding van

goederen impliceert dat men geacht wordt de nadelige gevolgen van deze keuze te

aanvaarden.535 De auteurs van het voorontwerp, delen ook deze opvatting en menen dat de

526 DECLERCK is een aanhanger van een dwingend participatierecht voor gehuwden, om de solidariteit tussen

gehuwden te bevestigen. Ook in een stelsel van scheiding van goederen is er volgens haar sprake van de koude

uitsluiting en stond dit haaks op de huwelijkse solidariteit. (Zie: CH. DECLERCK, “In moeders armen. Pleidooi voor

een statuut van de thuisblijfmoeder” in A.MICHIELSENS, E. ALOFS, K. BYTTEBIER en A.-L. VERBEKE, Liber amoricum

Hélène Casman, Antwerpen, Intersentia, 2013, (153) 159-160; CH DECLERCK, “Koude uitsluiting: hervormen of

afschaffen”?, T.Fam. 2012, (30) 31.) 527 F. BUYSSENS, “Scheiding van goederen: een goed of slecht huwelijksvermogensstelsel”, T.Fam. 2015, (45) 52,

nr.23. 528 W. PINTENS, C. DECLERCK en V. ALLAERTS , “Stelsel van scheiding van goederen”, TPR 2010, (1547) 1557, nr. 252;

zie ook L. RAUCENT, “Introduction” in L. RAUCENT en Y.-H. LELEU (eds.), Contrat de mariage et modifications au

régime matrimonial, 2, Les régimes matrimoniaux, Brussel, Larcier, 1999, (21) 21-22, nr.396. 529 W. PINTENS, J. DU MONGH en CH. DECLERCK, “Huwelijksvoordelen in scheidings-en participatiestelsels. Tussen

droom en daad” in W. PINTENS, J. DU MONGH en CH. DECLERCK (eds.), Patrimonium 2009, Antwerpen, Intersentia,

(395) 398, nr.4. 530 Supra nr. 179 e.v. 531 W. PINTENS, “Het Belgisch huwelijksgoederenrecht in rechtsvergelijkend perspectief”, TPR 2005, 356-357, nr.49.

Contra: VERBEKE is net van mening dat er geen sprake is van een “vrije en autonome keuze” en is om deze reden

voorstander van een dwingend participatierecht. (Zie voor een uitgebreide uiteenzetting van zijn argumentering

waarom het keuzeargument slechts een illusie is: A.-L. VERBEKE, “Waardig familiaal vermogensrecht”, TEP 2013,

5-7; A.-L. VERBEKE, “A New Deal for Belgian Family Property Law” in E. ALOFS, K. BYTTEBIER, A. MICHIELSENS en

A.-L. VERBEKE, Liber Amoricum Hélène Casman, Antwerpen, Intersentia, 2013, (461) 479-482; C. FORDER en A.-L.

VERBEKE, “Geen woorden maar daden” in C. FORDER en A.-L. VERBEKE (eds.), Gehuwd of niet. Maakt het iets uit?,

Antwerpen, Intersentia, 2005, (489) 552, nr.92. 532 Echtgenoten kunnen de behoefte hebben om te kiezen voor het stelsel van scheiding van goederen, om de

volgende redenen. Een eerste reden is de bescherming die door het stelsel geboden worden tegen schuldeisers.

De verhaalsrechten van schuldeisers zijn beperkter in tegenstelling tot het gemeenschapsstelsel. Een tweede

beweegreden is de wens voor meer autonomie. Een derde drijfveer kan de bescherming van de rechten van de

kinderen zijn in geval van een tweede of een later huwelijk. (Zie A.-L. VERBEKE, “Genderongelijkheid bij zuivere

scheiding van goederen. Pleidooi voor een gedwongen en onderhandelde aanpak”, TEP 2010, (98) 100, nr. 171 ; A.

VERBEKE, “Het huwelijkscontract van scheiding van goederen. Pleidooi voor een warme uitsluiting” in KFBN

(ed.), De evolutie in de huwelijkscontracten, Deurne, Kluwer rechtswetenschappen, 1995, (81) 85, nr1.) 533 F. BUYSSENS, “Scheiding van goederen: een goed of slecht huwelijksvermogensstelsel”?, T.Fam. 2015, 52, nr. 23. 534 GwH 7 maart 2013, nr. 28/2013, T.Not. 2013, 415. 535 GwH 7 maart 2013, nr. 28/2013, www.const-court.be, overweging B. 6.2.

Page 107: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

100

echtgenoten het recht niet mag worden ontnomen, om voor een zuiver stelsel van scheiding

van goederen te kiezen, indien zij dit wensen.536

205. Een dwingend participatierecht werd van de wetgevende tafel geschoven, maar de

wetgever kon zich wel vinden in een preventieve informatieverplichting opgelegd aan de

notaris. De wetgever ontwerpt hiervoor artikel 1468 BW.537 Dit is mijns inziens een goed

initiatief, omdat zij hiermee bevestigen dat het risico van de koude uitsluiting niet

onbelangrijk is en dat echtgenoten die kiezen voor een zuiver stelsel van scheiding van

goederen538 goed ingelicht dienen te worden, dat bij echtscheiding of bij overlijden, geen van

beiden huwelijksvermogensrechtelijke aanspraken zal hebben op de aanwinsten van de

andere.539 Er kan wel de bedenking gemaakt worden of deze expliciete ontworpen bepaling

de informatie –en raadgevingsverplichting die een onderdeel uitmaakt van de wettelijke

bijstandsplicht van de notaris, niet zal gaan verdraaien. Auteur BUYSSENS540, verdedigt dit

argument, vanuit de gedachte dat de notaris ten eerste verplicht is om in het licht van de

informatie –en raadgevingsverplichting bij elk huwelijkscontract de voor-en nadelen en de

keuze voor een bepaald stelsel uit te leggen. Ook de vraag of hierbij aanvullingen vereist

zijn, kan pas gebeuren nadat de partijen hierover geïnformeerd werden. Hij meent dat het

onnodig is om een specifieke wettelijke bepaling te ontwerpen, die voorziet in een

informatieverplichting in hoofde van de notaris, om partijen die een scheiding van goederen

wensen, in te lichten over de gevolgen van een al of niet opname van een verrekenbeding.

206. Ik stel mijzelf de volgende vraag: Is het werkelijk nodig dat de wetgever een uniforme definitie

van het begrip aanwinsten verkiest voor zowel het stelsel van scheiding van goederen, als het

gemeenschapsstelsel?

Auteur VERBEKE is voorstander van een uniforme definitie van het begrip aanwinsten en

deelt de opvatting dat huwelijksvoordelen gelden ongeacht het huwelijksvermogens-

536 A. TURTELBOOM en H. CASMAN, “Geintegreerde tekst van het voorontwerp van wet tot hervorming van diverse

bepalingen inzake het huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014, (205) 247. 537 Het ontworpen artikel 1468 BW zal luiden als volgt: “Echtgenoten die kiezen voor het stelsel van scheiding van

goederen kunnen aan dit stelsel alle bedingen toevoegen die met dat stelsel verenigbaar zijn.

Zij kunnen onder meer bedingen toevoegen met betrekking tot de bewijsvoering, tussen hen, van exclusief eigendomsrecht,

met betrekking tot het bewijs van vorderingen die de ene tegen de andere kan inroepen, en bedingen ter nadere regeling van

enige onderdeeldheid die tussen zou bestaan.

Zij kunnen ook bedingen opnemen die ertoe strekken een verrekening of verdeling van aanwinsten te verwezenlijken.

In de akte vermeldt de notaris in de huwelijksovereenkomst uitdrukkelijk dat ieder van de echtgenoten gewezen heeft op de

juridische gevolgen van het opnemen of niet opnemen van een beding dat strekt tot verrekening of verdeling van aanwinsten

ter aanvulling van het stelsel van scheiding van goederen.” 538 Het echtpaar beslist dus om niet te kiezen voor de opname van een beding van verdeling of verrekening van

aanwinsten. (A. TURTELBOOM en H. CASMAN, “Geintegreerde tekst van voorontwerp van wet tot hervorming van

diverse bepalingen inzake het huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014, (205) 248.) 539 A. TURTELBOOM en H. CASMAN, “Geintegreerde tekst van voorontwerp van wet tot hervorming van diverse

bepalingen inzake het huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014, (205) 247-248.

540 F. BUYSSENS, “Scheiding van goederen: een goed of slecht huwelijksvermogensstelsel”, T.Fam. 2015, (45) 51-52,

nr.22.

Page 108: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

101

stelsel541. Hij onderbouwt zijn visie voor een uniforme definitie van het begrip aanwinsten,

door te verdedigen dat aanwinsten een afbakeningscriterium vormen voor het bepalen van

het plafond van de huwelijksvoordelen, het verschil tussen vol- en onvolkomen

huwelijksvoordelen. Het geïntegreerd voorontwerp is ook een voorstander van dergelijke

opvatting met de volgende redenering: “Als echtgenoten, die huwen onder een stelsel van

scheiding van goederen, opteren voor dergelijke ‘correcties’, dan moeten de voordelen die ze aldus

vermogensrechtelijk aan mekaar toekennen, om evidente redenen aan dezelfde regels onderworpen

worden als de huwelijksvoordelen die ze mekaar via een gemeenschapsstelsel toekennen. Omdat het in

beide gevallen om aanwinsten gaat en het huwelijksvermogensrechtelijk mechanisme om mekaar

daarin te laten delen of mekaar daarmee voordelen toe te kennen er niet toe doet, wordt de vraag naar

de regels (schenking of geen schenking, aanrekening of geen aanrekening, inkorting of geen inkorting)

die daarop worden toegepast, steeds op grond van dezelfde criteria worden beantwoord.”542

Er is een minderheidsstrekking543, die deze opvatting niet deelt en zich verzet tegen de

toepassing van de theorie van de huwelijksvoordelen op het stelsel van scheiding van

goederen. De minderheidsstrekking is van mening dat er geen wetsbepaling bestaat voor de

toepassing van de theorie van de huwelijksvoordelen op het stelsel van scheiding van

goederen. 544 Dit argument zal zijn relevantie verliezen, aangezien de wetgever in het

geïntegreerd voorontwerp beslist om een wetsbepaling545 in het leven te roepen, specifiek

voor het stelsel van scheiding van goederen.

HOOFDSTUK 3: DE CORRECTIEMECHANISMEN

207. Vooreerst wil ik beklemtonen dat een wettelijke regeling van de correctiemechanismen

op het stelsel met zuivere scheiding van goederen aan te raden is, omdat hiermee de koude

uitsluiting kan opgevangen worden.546 Maar anderzijds kan de toevoeging van een intern

gemeenschappelijk vermogen onrechtvaardigheden creëren t.a.v. het gemeenschapsstelsel.

Ook wil ik nog even een blik werpen op het verrekenbeding.

541 Hij gaat met zijn standpunt lijnrecht in tegen een advies van de Raad van State. Zij opteerde voor een

afzonderlijke definitie van het begrip aanwinsten voor het stelsel van scheiding van goederen. (Zie Adv. RvS 9

oktober 2013, nr.53.916/2) (Zie A.-L. VERBEKE, “Langstlevende echtgenoot versus kinderen. Een nieuwe

communautaire twist in België?”, TPR 2013, (2471) 2479-2482, nr.7.) 542 A. TURTELBOOM en H. CASMAN, “Geïntegreerde tekst van het voorontwerp van wet tot hervorming van diverse

bepalingen inzake het huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014, (205) 217. 543 W. PINTENS, J. DU MONGH en CH. DECLERCK, “Huwelijksvoordelen in scheidings-en participatiestelsels. Tussen

droom en daad” in W. PINTENS, J. DU MONGH en CH. DECLERCK (eds.), Patrimonium 2009, Antwerpen, Intersentia,

395-398; C. DE WULF, “Een kritische doorlichting van recente rechtspraak en rechtsleer in verband met de

sterfhuisclausule”, T.Not. 2008, 467-485; C. DE WULF, “De nieuwe theorie van de huwelijksvoordelen. Recht of

whisful thinking”, T.Not. 2009, 523-532; C. DE WULF, “Bedenkingen bij de voorstellen tot wijziging van ons

familiaal vermogensrecht”, T.Not. 2013, 582-594., 544 R. BARBAIX en A.–L. VERBEKE, Beginselen relatievermogensrecht, 218, nr. 450. 545 Het ontworpen artikel 1388/1 BW 546 F. BUYSSENS, “Scheiding van goederen: een goed of slecht huwelijksvermogensstelsel”, T. Fam. 2015, (45) 52,

nr.23.

Page 109: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

102

1- Onrechtvaardigheden van het toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen

t.a.v. het gemeenschapsstelsel

208. Het toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen heeft slechts een interne werking,

maar geen externe werking. Naar derden toe is het intern gemeenschappelijk vermogen,

slechts een gemeenrechtelijke onverdeeldheid. 547 Ook Professor BAEL stelt de rechts-

geldigheid van een toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen in vraag. Volgens hem

is het onmogelijk om een duale bestuursregeling uit te werken, waarbij de interne regeling

tussen de echtgenoten niet kan worden tegengeworpen aan derden, terwijl dit toegevoegd

intern gemeenschappelijk vermogen in het huwelijkscontract, een integrerend bestanddeel

uitmaakt van het huwelijksstelsel.548

209. Het pleidooi van de koude uitsluiting is op dit vlak te kortzichtig en ik denk dat de

wetgever dit ook beseft.549 Het geïntegreerd voorontwerp beklemtoont zelf uitsluitend de

voordelen die zij wil creëren voor het stelsel van scheiding van goederen: “De wet biedt de

mogelijkheid voor echtgenoten om de voordelen van het stelsel van scheiding van goederen, inclusief

scheiding van schulden, te combineren met deze van een gemeenschappelijk vermogen, waarvan zij

zelf de omvang en de samenstelling bepalen”.550 Ook bij de bespreking van artikel 1469 BW wordt

aangehaald: “Wat dit toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen betreft is ook de vraag gerezen

of dit stelsel niet zodanig veel voordelen cumuleert, vergeleken met het wettelijk stelsel, zeker ten

aanzien van derden, dat de wetgever beter zou overwegen om van het stelsel van scheiding van

goederen met toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen het huwelijkscontract van gemeen recht

te maken, dat als default regeling zou gelden voor al wie zonder voorhuwelijks huwelijkscontract

trouwt.”551

210. Tot slot is DE WULF eveneens van mening: “Stelsels van gemeenschap bleven in de schaduw,

voornamelijk wegens het belangrijke nadeel verbonden aan deze stelsels, nl. de verhaalbaarheid van de

beroepsschulden op het gemeenschappelijk vermogen. De initiatiefnemers van de ontworpen

wijzigingen zitten blijkbaar op hetzelfde spoor. Zij focussen voornamelijk op de scheiding van

goederen en zij besteden onvoldoende aandacht, althans voor wat de structuur betreft, aan de stelsels

met gemeenschap”.552

211. Ik deel de opvatting dat mensen zullen geneigd zijn te kiezen voor een stelsel van

scheiding van goederen, in plaats van een gemeenschapsstelsel. Bij eeen stelsel van scheiding

van goederen met een intern gemeenschappelijk vermogen kunnen de schuldeisers slechts

547 A.-L. VERBEKE, “Het huwelijkscontract van scheiding van goederen. Pleidooi voor een warme uitsluiting” in

KFBN (ed.), De evolutie in de huwelijkscontracten, Deurne, Kluwer rechtswetenschappen, 1995, (81) 136, nr. 68. 548 J. BAEL, “Het huwelijkscontract van scheiding van goederen met een toegevoegd intern gemeenschappelijk

vermogen. Ceci n’est pas un régime matrimonial.”, T.Not. 2010, (224) 248. 549 F. BUYSSENS, “Stop de betutteling”, T.Fam. 2013, 238. 550 A. TURTELBOOM en H. CASMAN, “Geïntegreerde tekst van het voorontwerp van wet tot hervorming van diverse

bepalingen inzake het huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014, (205) 252. 551 (Eigen onderlijning); A. TURTELBOOM en H. CASMAN, “Geïntegreerde tekst van het voorontwerp van wet tot

hervorming van diverse bepalingen inzake het huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014, (205) 250. 552 C. DE WULF, “Bedenkingen bij de voorstellen tot wijziging van ons familiaal vermogensrecht”, T.Not. 2013,

(582) 590, nr.21.

Page 110: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

103

op deze gemeenschapsgoederen verhaal uitoefenen ten belope van de onverdeelde helft van

hun schuldenaar. In tegenstelling tot het gemeenschapsstelsel waar, de beroepsschulden van

de ene of de andere echtgenoot verhaalbaar zijn op het gehele gemeenschappelijk

vermogen. 553 Een eenvoudige structurele aanpassing van het gemeenschapsstelsel, zou

volgens DE WULF wenselijk zijn.554 Hij is ervan overtuigd, dat deze structurele aanpassing, te

verkiezen valt boven een wettelijke regeling van het stelsel van scheiding van goederen met

een intern toegevoegd gemeenschappelijk vermogen.

2- Het verrekenbeding

212. Het feit dat de wetgever een wettelijke regeling heeft uitgewerkt voor het finaal

verrekenbeding, zal mijns inziens een verbetering kunnen betekenen, aangezien er op heden

heel wat rechtsonzekerheid heerst over dit beding, zowel in de theoretische als in de

praktische zin.

213. In de theoretische zin is er betwisting omtrent de geldigheid en de kwalificatie van het

finaal verrekenbeding. Wat de geldigheid betreft is er discussie555 of het verrekenbeding in

strijd is met het verbod van erfovereenkomsten. Het antwoord op deze vraag is van groot

belang. Indien er immers strijdigheid bestaat met het verbod van erfovereenkomsten, zal dit

verrekenbeding niet meer adviseerbaar zijn, aangezien dit beding nietig zal zijn. Voorlopig

lijkt deze discussie beslecht te zijn door een beslissing van de Nederlandse Kamer van het

Comité voor studie en wetgeving. Zij oordeelde op basis van het verslag van Professor BAEL,

dat het finaal verrekenbeding niet in strijd is met het verbod van erfovereenkomsten. Wat de

kwalificatie van het finaal verrekenbeding betreft, is het betwist in de rechtsleer of het finaal

verrekenbeding een huwelijksvoordeel is. De overgrote meerderheid in de rechtsleer556 is de

mening toegedaan dat een verrekenbeding een huwelijksvoordeel is. Een minderheids-

553 C. DE WULF, “Bedenkingen bij de voorstellen tot wijziging van ons familiaal vermogensrecht”, T.Not. 2013,

(582) 590, nrs. 23-28. 554 C. WULF doet een voorstel, om een wetsbepaling in te voeren, waarbij de beroepsschulden behorende tot één

van de echtgenoten, slechts verhaald kunnen worden op het eigen vermogen van deze echtgenoot en op het

gemeenschappelijk vermogen ten belope van de helft van zijn baten. Andere clausules zijn mogelijk. (Zie C. DE

WULF, “Pleidooi voor een vernieuwd huwelijksvermogensrecht. Een huwelijksgemeenschap met minder

verhaalsrecht voor de schuldeisers en een aangepast bestuursrecht” in W. PINTENS en C. DECLERCK, Patrimonium

2010, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2010, (139) 149-151, nrs. 20-23.) Hij meent dat dit voorstel een evenwaardig

alternatief zou kunnen zijn, naast de scheiding van goederen met toevoeging van een intern gemeenschappeljk

vermogen. 555 N. GEELHAND de MERXEM, “Een finaal verrekenbeding is geen (verboden) erfovereenkomst”, TEP 2012, 43; N.

GEELHAND de MERXEM, “Huwelijksvoordelen: geen verboden erfovereenkomst en nog adviseerbaar”, TEP 2011,

(115) 119, nr. 152. 556 In een cassatiearrest van 10 december 2010 (Supra voetnoot nr. 425) kwalificeerde het Hof van Cassatie

impliciet de sterfhuisclausule als een huwelijksvoordeel. De sterfhuisclausule heeft geen wettelijke basis. Het Hof

van Cassatie geeft hiermee te kennen dat huwelijksvoordelen kunnen bestaan zonder expliciete wettelijke basis.

Het Hof van Cassatie bevestigde hiermee de zienswijze van het hof van beroep te Antwerpen van 24 juni 2008.

(Supra voetnoot nr. 425) Hieruit leidt de rechtsleer af, dat een verrekenbeding dat geen wettelijke basis heeft, ook

een huwelijksvoordeel kan zijn. (Zie R. BARBAIX en A.-L. VERBEKE, “Het finaal verrekenbeding: civielrechtelijk en

fiscaalrechtelijk performant bevonden!”, NFM 2012, (209) 214, nr. 11); N. GEELHAND de MERXEM, “Huwelijks-

voordelen: geen verboden erfovereenkomst en nog adviseerbaar”, TEP 2011, (115) 119, nr. 152.)

Page 111: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

104

strekking 557 kan zich hier niet in vinden, opnieuw omdat er geen bepaling in de wet

verankerd is. Hier zal een oplossing voor aangereikt worden met de nieuw ontworpen

artikelen 1469/1 tot 1469/13 BW. Bijgevolg zal naar mijn inzien dit argument zijn relevantie

verliezen.

214. In de praktijk heerst er op heden onzekerheid over de verrekenmodaliteiten.558 Auteur

VERBEKE559 is van mening dat het een briljante beslissing is van de wetgever om een nieuwe

afdeling IIbis uit te werken560. Daarin wordt immers een volledig model van verrekenbeding

van aanwinsten uitgewerkt, met een verrekensleutel 50/50. Ik sluit mij bij auteur VERBEKE

aan, dat niet kan ontkend worden dat dit voor de toekomst een verbetering zal betekenen.

Desondanks de nauwkeurig uitgewerkte verrekenmodaliteiten, kan het bezwaar worden

gemaakt, dat een verrekenbeding nog steeds een accurate administratie zal vereisen van de

echtgenoten, wat nog meer geldt voor het periodiek verrrekenbeding dan voor het finaal

verrekenbeding. 561 In de praktijk zullen echtgenoten zelden een strikte boekhouding voeren

voor het periodiek verrekenbeding, omdat echtgenoten in de loop van het huwelijk de

verrekeningsvordering niet vaststellen, laat staan instellen. 562 Echtgenoten staan hier

eenvoudig weg niet bij stil, zolang zij goed met elkaar opschieten. Om deze reden wordt

geargumenteerd dat de praktische waarde en het nut van het periodiek verrekenbeding

gerelativeerd dient te worden.563VERBEKE is van mening dat het finaal verrekenbeding wel

zinvol is, omdat er op het einde van het huwelijk nog zal kunnen verrekend worden. 564 DE

WULF565 daarentegen is van mening, dat het finaal verrekenbeding niet van verrekenings-

557 C. DE WULF, “Het recente cassatiearrest in verband met de sterfhuisclausule. Duidelijkheid op fiscaal gebied –

cruciale vragen van burgerlijk recht buiten beschouwing”, T.Not. 2011, (3) 5; DE WULF is van mening dat het arrest

van het Hof van Cassatie uitsluitend een uitspraak was op fiscaalrechtelijk vlak. (Supra nr. 162). Hij is van mening

dat het Hof van Cassatie geen uitspraak heeft gedaan over de civielrechtelijke kwalificatie van een sterfhuis-

clausule. Hij is van mening dat niet afgeleid kan worden uit de bevestiging van het Hof van Cassatie van de

zienswijze van het hof van beroep te Antwerpen, dat het Hof van het Cassatie instemt met de voorbehouden

rechtmatigheid van de nieuwe theorie van de huwelijksvoordelen. Een theorie die van belang was voor voor de

rechtsgevolgen die verbonden zijn aan een finaal verrekenbeding bij een stelsel van scheiding van goederen. (Zie

ook C. DE WULF m.m.v. J. BAEL en S. DEVOS, Notarieel familierecht en familaal vermogensrecht. Het opstellen van

notariële akten, Mechelen, Kluwer, 2011, 981-982.) 558 C. De WULF, “De Scheiding van goederen met een verrekenbeding – een ideale formule tegen de koude

uitsluiting?”, T.Not. 2012, 200-228. 559 A.-L. VERBEKE, “Aanwinsten en huwelijksvoordelen in een evenwichtig huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014,

(292) 314-215. 560 Supra nr. 183 561 A.-L. VERBEKE, “Het huwelijkscontract van scheiding van goederen: pleidooi voor een warme uitsluiting” in

KFBN, De evolutie in de huwelijkscontracten, Deurne, Kluwer Rechtswetenschappen, 1995, (81) 170, nr.128. 562 A.-L. VERBEKE, “Aanwinsten en huwelijksvoordelen in een evenwichtig huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014,

(292) 314. 563 A.-L. VERBEKE, “Het huwelijkscontract van scheiding van goederen: pleidooi voor een warme uitsluiting” in

KFBN, De evolutie in de huwelijkscontracten, Deurne, Kluwer Rechtswetenschappen, 1995, (81) 179, nr.33. 564 A.-L. VERBEKE, “Aanwinsten en huwelijksvoordelen in een evenwichtig huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014,

(292) 314. 565 C. DE WULF m.m.v. J. BAEL en S. DEVOS, Notarieel familierecht en familaal vermogensrecht. Het opstellen van notariële

akten, Mechelen, Kluwer, 2011, 982-984.

Page 112: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

105

problemen zal gespaard blijven, wanneer het echtpaar onvoldoende bewijsstukken heeft

bewaard. Hij blijft een voorstander van het periodiek verrekenbeding, weliswaar voor zover

de echtgenoten daadwerkelijk tot verrekening overgaan.

HOOFDSTUK 4. DE ONGELIJKE BEHANDELING TUSSEN GEMEEN-

SCHAPPELIJKE KINDEREN EN NIET-GEMEENSCHAPPELIJKE KINDEREN

215. De gemeenschappelijke kinderen die bij het overlijden van hun ouder in samenloop

komen met de langstlevende zullen er op vooruit gaan in de voorgestelde regeling. Aan de

langstlevende zullen uitsluitend nog de aanwinsten toegekend kunnen worden, als een

volkomen huwelijksvoordeel. De niet-aanwinsten, zullen als een onvolkomen huwelijks-

voordeel aan de langstlevende toegekend kunnen worden binnen de perken van de reserve

van de kinderen. Onder de bestaande regeling heeft de langstlevende, conform artikel 1464,

lid 2 BW, recht op de helft van de niet-aanwinsten en worden deze ook gekwalificeerd als

een volkomen huwelijksvoordeel (net zoals de aanwinsten). Deze volkomen huwelijks-

voordelen waren niet vatbaar voor inkorting. Hier wil de wetgever verandering in brengen.

216. Het is naar mijn mening positief dat er een strikt onderscheid zal worden gemaakt

tussen aanwinsten en niet-aanwinsten, respectievelijk vol- en onvolkomen huwelijks-

voordelen. Ik maak mijzelf de bedenking: zal er dan niet te weinig bescherming geboden

worden aan de langstlevende?566 Naar mijn mening dient hier negatief op geantwoord te

worden, vanuit het perspectief dat deze niet-aanwinsten niet gelieerd worden aan het

huwelijk. Bijgevolg is de kwalificatie van de niet-aanwinsten ook voor de helft van de

ingebrachte goederen, mijns inziens dan ook terecht.567

217. Aan de bestaande regeling van samenloop van de langstlevende (stiefouder) met de

niet-gemeenschappelijke kinderen, in geval van overlijden van hun ouder wordt niets

gewijzigd.568 Sommigen menen dat het noodzakelijk is deze regel te behouden, om een goed

evenwicht te bewaren tussen de belangen van de langstlevende echtgenoot en die van de

kinderen. 569 Het behoud van deze regel brengt mijns inziens een onterechte discriminatie

teweeg tussen gemeenschappelijke en niet-gemeenschappelijke kinderen, in die zin dat niet-

gemeenschappelijke kinderen wel nog inkorting kunnen vragen ten belope van de helft van

566 A.-L. VERBEKE, “Langstlevende echtgenoot versus kinderen. Een nieuwe communautaire twist in België?“, TPR

2013, (2471) 2475, nr.4. 567 A.-L. VERBEKE, “Aanwinsten en huwelijksvoordelen in een evenwichtig huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014,

(292) 319. 568 Als ik terugblik op de ratio legis van het bestaande artikel 1465 BW, wordt het onderscheid tussen

gemeenschappelijke en niet-gemeenschappelijke kinderen verantwoord, vanuit het perspectief dat niet-

gemeenschappelijke kinderen, geen ab intestato erfrechtelijke aanspraken kunnen laten gelden in de nalatenschap

van de stiefouder. (Zie A. VAN DEN BROECK, “De artikelen 1458, 1464 en 1465 BW in het licht van het

gelijkheidsbeginsel en de theorie van de huwelijksvoordelen”, NFM 2011, (94) 96, nr.6; S. VAN GOETSENHOVEN,

“Huwelijksvoordelen en niet-gemeenschappelijke kinderen, een moeilijk huwelijk?” in W. PINTENS en C.

DECLERCK (ed.), Patrimonium 2011, Antwerpen, Intersentia, 2011, (211) 213, nr. 5.) 569 Zie H. CASMAN, “De overwogen hervorming van het familiaal vermogensrecht” in F. BUYSSENS en A.-L.

VERBEKE (eds.), Leuvens notariële geschriften. Notariële actualiteit 2013-14, Antwerpen, Intersentia, 2013-14, (89) 98.

Page 113: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

106

de aanwinsten en gemeenschappelijke kinderen niet.570 In het geïntegreerd voorontwerp

blijkt dat de wetgever dit beseft, maar laat na om politieke redenen, een gelijke regeling voor

zowel gemeenschappelijke als niet-gemeenschappelijke kinderen door te trekken. 571 Op

lange termijn zal in het burgerlijk recht, vroeg of laat deze regeling toch gewijzigd moeten

worden. Indien dit niet gebeurd, zal het Grondwettelijk Hof waarschijnlijk ingrijpen.572

218. De langstlevende die in samenloop komt met niet-gemeenschappelijke kinderen, gaat er

niet op voorruit in de nieuwe regeling. Deze zal slechts recht blijven hebben op de helft van

de aanwinsten, net zoals onder het bestaande artikel 1465 BW. Dit is niet rechtvaardig ten

opzichte van de de langstlevende echtgenoot die in samenloop komt met de gemeen-

schappelijke kinderen, die wel recht zal hebben op alle aanwinsten. De verantwoording dat

er een evenwicht moet blijven tussen de belangen van de langstlevende en de kinderen, kan

naar mijn mening niet opwegen tegen het feit dat ook de langstlevende recht heeft op alle

aanwinsten bij het overlijden van de echtgenoot. De aanwinsten zijn immers opnieuw

gelieerd aan wat er samen is opgebouwd gedurende het huwelijk. De kinderen blijven

immers recht hebben op de niet-aanwinsten, dit is wat de overleden echtgenoot/ouder uit

het vorig huwelijk opgebouwd heeft. Bovendien is het mogelijk dat het echtpaar op het

ogenblik van overlijden van één echtgenoot nog niet lang gehuwd was. De aanwinsten

zullen minder bedragen en daarenboven wordt de langstlevende nog eens het recht

ontnomen op de helft van de aanwinsten. Tot slot bestaat de mogelijkheid dat de

echtgenoten pas huwden na de pensioengerechtigde leeftijd en het huwelijk bijvoorbeeld

vijftien jaar duurde. Één van de echtgenoten is dan wel 80 jaar bij overlijden van de

echtgenoot, maar de levensduur van deze echtgenoot kan immers vooraf niet voorspeld

worden. Het is mogelijk dat deze echtgenoot de aanwinsten zal nodig hebben om de oude

dag verder welstellend door te brengen. De wetgever moet meer gewicht toekennen aan het

billijkheids – en verzorgingsargument ten voordele van de langstlevende echtgenoot.573

570A.-L. VERBEKE, “Aanwinsten en huwelijksvoordelen in een evenwichtig huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014,

(292) 319; N. GEELHAND DE MERXEM, “Het nieuwe huwelijksvermogensrecht: beschouwingen en amendementen

bij belangrijke hervormingen van wet”, T.Not. 2013, (626), nr. 134; R. BARBAIX en A.-L. VERBEKE, Beginselen

relatievermogensrecht, Brugge, die Keure, 216. 571 Supra nr. 157 en 171.

De auteur van het geïntegreerd voorontwerp besefte dit al veel vroeger. (Zie H. CASMAN, “Op zoek naar de draad

van Ariadne in de doolhof van huwelijksvoordelen – of – zouden het aanwinstenvoordelen moeten zijn?” in F.

SWENNEN, R. BARBAIX en M. PUELINCKX-COENE, Over erven: liber amoricum Mieken Puelinckx-Coene, Mechelen,

Kluwer, 2006, 95 e.v., nr.33 e.v.) 572 M. PUELINCKX- COENE, “De constitutionalisering van het erfrecht of over het gelijkheidsbeginsel en het

discriminatieverbod in het erfrecht”, NFM 2010, 161-180. 573 A.-L. VERBEKE, “Langstlevende echtgenoot versus kinderen: een nieuwe communautaire twist in België?”, TPR

2013, (2471) 2479, nr. 6.

Page 114: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

107

HOOFDSTUK 5: DE WETTELIJK SAMENWONENDE PARTNERS

5.1. De vooruitgang

219. De wettelijke samenwonende partners zullen er in de ontworpen regeling beslist op

vooruit gaan: (1) De optie van een preferentiële toewijzing van onverdeelde goederen zal op

hen toepasselijk worden574(2) Ze zullen in een samenwoningscontract een intern gemeen-

schappelijk vermogen kunnen toevoegen of een verrekenbeding kunnen opnemen (3) de

begrippen aanwinsten en huwelijksvoordelen zullen op hen toepasselijk worden

verklaard.575 De wetgever kwalificeert deze als ‘samenwoningsvoordelen’. Dit is tegelijk ook

een beperking van de rechten van de langstlevende wettelijk samenwonende, in die zin dat

voordelen inkortbaar zullen worden, terwijl dit onder het actuele recht niet zo is. Dit is op

zijn beurt wel gunstig voor de kinderen. 576

220. Auteur VERBEKE vindt het hooguit jammer dat de theorie van de huwelijksvoordelen

niet uitgebreid zal worden tot de feitelijke samenwonende partners, vanuit de gedachte dat

ook zij een duurzame en intieme relatie met elkaar hebben.577

5.2. Het blijvend onderscheid tussen het huwelijksvermogensrecht en het

samenwoningsrecht

221. Desondanks de niet te ontkennen vooruitgang, blijft het Belgisch recht vasthouden aan

het onderscheid tussen het huwelijksvermogensrecht en het het samenwoningsrecht.578 Dit

schrijft het geïntegreerd voorontwerp zelf: “Huwelijk en wettelijke samenwoning blijven van

elkaar onderscheiden op een aantal essentiële vlakken, die verband houden met de verschillende

statuten die de wetgever aan beide instituten wil verlenen. Zo is alleen bij huwelijk sprake van

persoonlijke huwelijksverplichtingen, van echtscheiding, van een wettelijk verankerde onderhouds-

uitkering na echtscheiding en een huwelijksgemeenschap”. 579 De regering verantwoordt deze

onderscheiden aspecten, vanuit de gedachte dat het bestaan zelf van de wettelijke

574 In de bestaande regeling kunnen zijn niet genieten van een toepassing naar analogie van de regels inzake de

preferentiële toewijzing van de overdeelde goederen. (Zie: R. BARBAIX en A.-L. VERBEKE, Kernbegrippen familiaal

vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2014, 123, nr. 382. 575 A. TURTELBOOM en H. CASMAN, “Geintegreerde tekst van het voorontwerp van wet tot hervorming van diverse

bepalingen inzake het huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014, (205) 251. 576 Ontworpen artikel 1478/2, §2 BW 577 A.-L. VERBEKE, “Aanwinsten en huwelijksvoordelen in een evenwichtig huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014,

(292) 327. 578 R. BARBAIX en A.-L. VERBEKE, Kernbegrippen familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2014, 123, nr. 382;

F. SWENNEN, Het personen en familierecht, Antwerpen, Intersentia, 2014, 287-288. 579 A. TURTELBOOM en H. CASMAN, “Geintegreerde tekst van het voorontwerp van wet tot hervorming van diverse

bepalingen inzake het huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014, (205) 252.

Page 115: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

108

samenwoning, een minder strakke regeling vereist van de persoonlijke en de vermogens-

rechtelijke gevolgen van de aangegane relatie.580

In rechtspraak van het Grondwettelijk Hof581 , wees het Hof erop dat de wetgever een

onderscheid in behandeling tussen wettelijk samenwonenden en gehuwden kan

rechtvaardigen door de vrije keuze die men laat aan wettelijk samenwonenden om hun

gezinsleven naar eigen goeddunken in te richten.582 Ik stel vast, dat de nieuwe regeling

gebaseerd is op het keuze-argument. Zij laat namelijk wettelijke samenwonende partners de

keuze om in hun samenwoningscontract een verrekenbeding op te nemen of een intern

gemeenschappelijk vermogen toe te voegen. Hiermee wordt het onderscheid tussen

gehuwden en wettelijk samenwonenden naar mijn inzien, verantwoordt in aansluiting op de

rechtspraak van het Grondwettelijk Hof. Niet iedereen kan zich vinden bij de argumentatie

van het keuze-argument. Auteur VERBEKE pleit nog steeds vurig voor de invoering van een

dwingend relatievermogensrecht, gebaseerd op een duurzame conjugale relatie, eerder dan

op een gekozen statuut.583 Hij lijkt volgens mij meer de richting uit te gaan van een strakkere

regeling van de vermogensrechtelijke gevolgen van de aangegane relatie.

222. Ik wil wel beklemtonen dat auteur VERBEKE, slechts pleit voor de toepassing van een

aangepast aanvullend vermogensregime voor ongehuwde samenwoners, opdat wettelijk

samenwonenden niet op onbillijke wijze worden behandeld bij de beëindiging van hun

wettelijke samenwoning, in vergelijking met de gehuwden. Hij deelt ook de neergeschreven

mening in het geïntegreerd voorontwerp 584 , dat wettelijke samenwonenden in hun

samenwoningsovereenkomst geen gemeenschapsstelsel tot stand kunnen brengen. Het

gemeenschapsstelsel met haar interne en externe gebondenheid, zijn bijgevolg exclusief

voorbehouden voor gehuwden. 585 Dit sluit aan met wat het geïntegreerd voorontwerp

toelicht: “De keuze voor een huwelijksgemeenschap, kan niet in een relatie van de wettelijke

samenwoning worden bedongen, omdat ze uitgaat van een veel verder doorgedreven solidariteit, in het

580 A. TURTELBOOM en H. CASMAN, “Geintegreerde tekst van het voorontwerp van wet tot hervorming van diverse

bepalingen inzake het huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014, (205) 252; Dit wordt ook bevestigd in : (R. BARBAIX

en A. VERBEKE, Kernbegrippen familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2014, 124, nr. 384.) dat de wetgever

koos voor een minimale dwingendrechtelijke vermogensrechtelijke solidariteit. Het primair

huwelijksvermogensrecht werd voor een aantal bepalingen op de wettelijk samenwonenden toepasselijk

verklaard. 581 GwH 7 november 2013, nr. 2013/151, www.const-court.be, overweging B.5. 582 Zie ook T. WUYTS, “Wettelijke samenwoning”, NjW 2014, (242) 256, nr.18. 583 R. BARBAIX en A.-L. VERBEKE, Kernbegrippen familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2014, 123, nr. 382;

A. VERBEKE, “Naar een billijk relatievermogensrecht”, TPR 2001, 373-401; R. BARBAIX en A.-L. VERBEKE, Beginselen

relatievermogensrecht, Brugge, die Keure, 241-243, nr. 489; C. FORDER en A.-L. VERBEKE ,“Geen woorden maar

daden. Algemene rechtsvergelijkende conclusies en aanbevelingen” in C. FORDER en A.-L. VERBEKE (eds.), Gehuwd

of niet gehuwd: maakt het iets uit?, Intersentia, Antwerpen-Groningen, (489) 546-548, nrs. 79-83. Contra: F. BUYSSENS, 584 A. TURTELBOOM en H. CASMAN, “Geïntegreerde tekst van het voorontwerp van wet tot hervorming van diverse

bepalingen inzake het huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014, (205) 252.

Hier wordt melding gemaakt van het nieuw ontworpen artikel 1478/2 BW, waar uitdrukkelijk wordt

neergeschreven dat wettelijk samenwonenden in hun samenwoningsovereenkomst niet kunnen kiezen voor een

gemeenschapsstelsel. 585 R. BARBAIX en A.-L. VERBEKE, Kernbegrippen familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2014, 128, nr. 405.

Page 116: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

109

bijzonder naar de schuldeisers toe, die vooralsnog op unieke wijze aan de huwelijkse relatie dient te

worden voorbehouden, althans zolang men de huwelijkse en samenwoningsrelatie als onderscheiden

relaties gereguleerd wil zien, die afzonderlijk wil bestaan.”586

586 A. TURTELBOOM en H. CASMAN, “Geïntegreerde tekst van het voorontwerp van wet tot hervorming van diverse

bepalingen inzake het huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014, (205) 252.

Page 117: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

110

VI. CONCLUSIE

223. Om te besluiten herneem ik de onderzoeksvragen die de rode draad waren doorheen

deze thesis. De eerste onderzoeksvraag luidde als volgt: ‘Wanneer één van de echtgenoten

gehuwd onder het gemeenschapsstelsel een individuele levensverzekering of een groepsverzekering

afsluit tijdens het huwelijk, is deze dan eigen of gemeenschappelijk?’

Voor de individuele levensverzekeringen werkt de wetgever verschillende types uit: de

egoïstische levensverzekering (eigen goed mits vergoeding aan het gemeenschappelijk

vermogen voor de verzekerinsgprestaties die betaald werden met gemeenschapsgelden), de

levensverzekering-voorzorgsmaatregel (eigen goed zonder vergoedingsplicht aan het

gemeenschappelijk vermogen indien de premies betaald werden met gemeenschapsgelden)

en de levensverzekering-spaarverrichting (gemeenschappelijk goed). Met deze verschillende

types zal de wetgever naar mijn inzien een duidelijk huwelijksvermogensrechtelijk statuut

voor elk type levensverzekering bewerkstelligen. Een regeling die veel beter zal zijn dan het

huidige artikel 127 WLVO. Dit artikel maakt geen onderscheid tussen een klassieke

levensverzekering en de levensverzekering-spaarverrichting en beschouwd steeds de

levensverzekering die de echtgenoot afsluit ten gunste van zichzelf of ten voordele van de

andere echtgenoot als een eigen goed. Ook zullen deze types bepalen wanneer er al dan niet

een vergoeding verschuldigd zal zijn aan het gemeenschappelijk vermogen. Een regeling die

meer klaarheid zal brengen i.t.t. het huidige artikel 128 WLVO, dat uitsluitend verwarring

schept, met haar criterium dat slechts een vergoeding verschuldigd is aan het

gemeenschappelijk vermogen voorzover de premies betaald met gemeenschapsgelden

kennelijk de mogelijkheden te boven gaan van het gemeenschappelijk vermogen. Een aantal

kleine bedenkingen worden gemaakt bij de ontworpen regeling inzake individuele

levensverzekeringen (de benaming van de levensverzekering-voorzorgsmaatregel, geen

regeling ontworpen door de wetgever bij individuele levensverzekeringen waar derden

aangewezen worden als begunstigden, geen oplossing voorzien door de wetgever indien

afkoop van een levensverzekering-spaarverrichting niet mogelijk is,.. ). Desondanks kunnen

deze bedenkingen naar mijn inzien niet opwegen tegen de duidelijkheid die de ontworpen

regeling schept met de drie types van individuele levensverzekeringen. De wetgever dient

alle lof toegedaan te worden.

Aan de ontworpen regeling inzake groepsverzekeringen zal de wetgever naar mijn mening

nog moeten sleutelen. Het uitgangspunt in de nieuwe regeling is dat de groepsverzekering

beschouwd wordt als een pensioenverrichting (een aanvullend pensioen) afgestemd op de

wettelijke pensioenen en niet beschouwd wordt als een spaarverrichting, indien de

groepsverzekering wordt afgesloten tijdens het huwelijk, maar bij echtscheiding haar

vervaldag nog niet heeft bereikt. Dit betekent dat de prestatie die wordt uitgekeerd na de

echtscheiding aan de pensioengerechtigde echtgenoot exclusief zal toegekend worden. De

pro rata afrekening van de toekomstige voordelen op het ogenblik van de ontbinding van het

huwelijksstelsel door echtscheiding worden achterwege gelaten. Vanuit dit perspectief houdt

de wetgever uitsluitend rekening met het pensioenaspect van de groepsverzekering. Hij laat

het loonaspect van de groepsverzekering volledig terzijde. De ontkenning van het

Page 118: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

111

loonkarakter van het aanvullend pensioen, dat wordt uitgekeerd na een echtscheiding, komt

mijns inziens vooral uit de lucht gevallen omdat er nergens in de voorgestelde regeling een

terechte rechtvaardigingsgrond wordt aangevoerd. De aanvullende pensioenen afstemmen

op de wettelijke pensioenen is naar mijn mening geen rechtvaardigingsgrond om het

loonkarakter van de aanvullende pensioenen te ontkennen.

Men dient zich nog geen zorgen te maken in deze toekomstige problemen, want een

wetswijziging lijkt nog niet meteen voor morgen. Voorlopig moeten we roeien met de

riemen die we hebben, in het bijzonder met de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof.

224. Aansluitend op de ontworpen regeling inzake levensverzekeringen, wil de wetgever

graag het begrip aanwinsten herinvoeren. Dit brengt mij bij de tweede onderzoeksvraag:

‘Waarom acht de wetgever het noodzakelijk om het begrip aanwinsten wettelijk te omschrijven na

jarenlang hiervoor de ogen gesloten te hebben?’ Onderzoek wijst uit dat een herinvoering van dit

begrip zijn verdienste zou kunnen betekenen om een onderscheid te maken tussen

gemeenschappelijke en eigen goederen. Ook zou dit begrip een meerwaarde kunnen

betekenen voor de theorie inzake huwelijksvoordelen. Meer in het bijzonder zullen

aanwinsten een afbakeningscriterium vormen die de aard van het huwelijksvoordeel

bepalen (volkomen of onvolkomen huwelijksvoordeel). Bovendien zal een omschrijving van

het begrip aanwinsten een toegevoegde waarde zijn voor de preferentiële toewijzing. Tot slot

zal het ook relevant zijn voor de bedingen tot verdeling en verrekening van de aanwinsten in

een stelsel van scheiding van goederen. Uit de kritische reflectie van de herinvoering van het

begrip aanwinsten en de theorie inzake de huwelijksvoordelen, blijkt dat zowel positieve als

negatieve kritieken kunnen geuit worden.

Page 119: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

112

VII. BIBLIOGRAFIE

RECHTSLEER

-BOEKEN

• AYDOGAN, A., De aard van de overeenkomst, Antwerpen, Intersentia, 2014, 576 p.

• BAEL, J., “Vereffening-verdeling na echtscheiding. Enkele capita selecta” in X., CBR Jaarboek

2002-2003, Antwerpen, Maklu, 2003, 183- 258.

•BARBAIX, R., “Koekoekskinderen in het familiaal vermogensrecht” in R. BARBAIX, S.

EGGERMONT, N. GEELHAND en F. SWENNEN, Koekoekskinderen. HEP Bijzonder deel 2, Gent,

Larcier, 2009, 39-109.

• BARBAIX, R., Het sterfhuisbeding. Civielrechtelijke aspecten” in R. BARBAIX, N. GEELHAND

de MERXEM en A.-L. VERBEKE, HEP. Bijzonder deel 4: Huwelijksvoordelen, Gent, Larcier, 2010,

39-90.

• BARBAIX, R. en VERBEKE, A.-L., Beginselen relatievermogensrecht, Brugge, die Keure, 2012, 277

p.

• BARBAIX, R. en CARETTE, N., “Familiaalvermogensrechtelijke aspecten van begunstiging bij

levensverzekering” in N. CARETTE (eds.), Begunstiging bij levensverzekering, Antwerpen,

Intersentia, 2013, 49-90.

• BARBAIX, R. en CARETTE, N. ,“Verzekeringen in het familiaal vermogensrecht” in A.-L.

VERBEKE, C. DECLERCK en J. DU MONGH (eds.), Familiaal vermogensrecht, Brugge, die Keure,

2013, 1-39.

•BARBAIX, R., “Groepsverzekeringen en familiaal vermogensrecht: een nieuwe invalshoek?”

in R. BARBAIX, B. WEYTS en D. WUYTS (eds.), De groepsverzekering als aanvullend pensioen,

Antwerpen, Intersentia, 2014, 105-127.

•BARBAIX, R. en VERBEKE, A.-L., Kernbegrippen familiaal vermogensrecht, Antwerpen,

Intersentia, 2014, 317 p.

•BARBAIX, R., “Actuele ontwikkelingen familiaal vermogensrecht 2014” in R. BARBAIX en N.

CARETTE (ed.), Tendensen familiaal vermogensrecht 2015, Antwerpen, Intersentia, 2015, 3-42.

•BUYSSENS, F. en ALLAERTS, V., “Het Grondwettelijk Hof beslecht: het groeps-

verzekeringskapitaal valt in de huwgemeenschap. Praktische gevolgen: goed of slecht?” in

W. PINTENS en CH. DECLERCK (eds.), Patrimonium 2012, Antwerpen, Intersentia, 151-170.

•CASMAN, H., Het begrip huwelijksvoordelen, Berchem, Maarten Kluwer’s internationale

uitgeversonderneming, 1976, 274 p.

•CASMAN, H., Notarieel familierecht, Gent, Mys en Breech, 1991, 654 p.

Page 120: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

113

•CASMAN, H., “Enkele suggesties voor het opstellen van huwelijkscontracten met keuze voor

een gemeenschapsstelsel” in KFBN (ed.), De evolutie in de huwelijkscontracten, Deurne, Kluwer

Rechtswetenschappen, 1995, 35- 79.

•CASMAN, H., “Op zoek naar de draad van Ariadne in de doolhof van huwelijksvoordelen –

of zouden het aanwinstenvoordelen moeten zijn?” in F. SWENNEN en R. BARBAIX (eds.), Over

erven. Liber amoricum Mieken Puelinckx-Coene, Mechelen, Kluwer, 2006, 83-98.

•CASMAN, H. en DEKKERS, R., Handboek Burgerlijk recht: Huwelijksstelsels, Erfrecht, Giften, IV,

Antwerpen, Intersentia, 2010, 917 p.

• CASMAN, H., “Het wetsontwerp nr. 2998 tot wijziging van diverse bepalingen inzake het

huwelijksvermogensrecht, in het bijzonder met betrekking tot de levensverzekering” in F.

BUYSSENS en A.-L. VERBEKE, Notariële actualiteit 2012-13, Antwerpen, Intersentia, 2012-13, 237-

268.

•CASMAN, H., “De overwogen hervorming van het familiaal vermogensrecht” in F. BUYSSENS

en A.-L. VERBEKE (eds.), Leuvens notariële geschriften. Notariële actualiteit 2013-14, Antwerpen,

Intersentia, 2013-14, 89-116.

•CASTELEIN, C., “De hervorming van het huwelijksvermogensrecht” in X., Familierecht en

familiaal vermogensrecht in beweging. VLN-congres 14 december 2013, Mechelen, Kluwer, 2013,

135-195.

•DECLERCK, M., ”Van een gezamenlijk tot een gemeenschappelijk goed. Over de inbreng in

gemeenschap van goederen en rechten die reeds in onverdeeldheid waren tussen de

verloofden” in C. CASTELEIN, A. VERBEKE en L. WEYTS (eds.), Leuvens notariële geschriften.

Notariële Clausules. Liber amoricum Professor Johan Verstraete, Antwerpen, Intersentia, 2007,

123-139.

•DECLERCK, CH., “Secundair huwelijksvermogensstelsel” in W. PINTENS, J. DU MONGH en V.

ALLAERTS (eds.), Patrimonium 2006, Antwerpen, Intersentia, 2011, 27-139.

•DECLERCK, CH., “Secundair huwelijksvermogensstelsel” in W. PINTENS en CH. DECLERCK

(eds.), Patrimonium 2011, Antwerpen, Intersentia, 2011, 15-61.

•DECLERCK, CH., “Actuele ontwikkelingen in het familiaal vermogensrecht in het licht van

de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof en het Hof van Cassatie” in A.L. VERBEKE en

F.BUYSSENS (eds), Notariële actualiteit 2012-2013, Antwerpen, Intersentia, 2012-2013, 217-238.

•DECLERCK, CH., “In moeders armen. Pleidooi voor een statuut van de thuisblijfmoeder” in

A. MICHIELSENS, E. ALOFS, K. BYTTEBIER en A.-L. VERBEKE, Liber amoricum Hélène Casman,

Antwerpen, Intersentia, 2013, 153-161.

•DE SCHRIJVER, L., “Huwelijksvermogensrecht: groeps- en pensioenspaarverzekeringen” in

A. WYLLEMAN (ed.), Rechtskroniek voor het notariaat. Deel 23, Brugge, die Keure, 2013, 51-103.

Page 121: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

114

•DE WULF, C., “Pleidooi voor een vernieuwd huwelijksvermogensrecht. Een

huwelijksgemeenschap met minder verhaalsrecht voor de schuldeisers en een aangepast

bestuursrecht” in W. PINTENS en C. DECLERCK, Patrimonium 2010, Antwerpen-Oxford,

Intersentia, 2010, 139-160.

•DE WULF, C. m.m.v. BAEL, J. en DEVOS, S., Notarieel familierecht en familaal vermogensrecht. Het

opstellen van notariële akten, Mechelen, Kluwer, 2011, 1341 p.

•FORDER, C. en VERBEKE, A.-L., “Geen woorden maar daden” in C. FORDER en A.-L. VERBEKE

(eds.), Gehuwd of niet. Maakt het iets uit?, Antwerpen, Intersentia, 2005, 489-640.

•LELEU, Y.-H., “La mise en oeuvre par le notaire et le juge du nouveau statut de certaines

prestations d’assurance-vie entre époux communs en biens” in J. LEDOUX en D. STERCKX

(eds.), Mélanges Offerts à Roland de Valkeneer, Brussel, Bruylant, 2000, 341-365.

•LELEU, Y.-H., “De levensverzekering tussen echtgenoten gehuwd onder gemeenschaps-

stelsel” in X., Huwelijksvermogensrecht, Mechelen, Kluwer, losbl., 59 p.

•PINTENS, W., VAN DER MEERSCH, B. en VANWINCKELEN, K., Inleiding tot het familiaal

vermogensrecht, Leuven, Universitaire Pers, 2002, 997 p.

•PINTENS, W. en VAN DEN ABEELE, P., “Levensverzekeringen en pensioenen in de notariële

praktijk” in L. WEYTS en C. CASTELEIN (eds.), Capita Selecta Notarieel Recht, Leuven, UP, 2006,

273- 318.

•PINTENS, W., MOSSELMANS, S. en DECLERCK, C., Praktijkboek familiaal vermogensrecht, I/1,

Antwerpen, Intersentia, 2009, 559 p.

•PINTENS, W., DECLERCK, CH., DU MONGH, J. en VANWINCKELEN, K., Familiaal vermogens-

recht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 353, 1345 p.

•PINTENS, W., DU MONGH, J. en DECLERCK, C., “Huwelijksvoordelen in scheidings – en

participatiestelsels. Tussen droom en daad.” in W. PINTENS, J. DU MONGH en C. DECLERCK

(eds.), Patrimonium 2009, Antwerpen, Intersentia, 2009, 395-398.

•RAUCENT, L., “Introduction” in L. RAUCENT en Y.-H. LELEU (eds.), Contrat de mariage et

modifications au régime matrimonial, 2, Les régimes matrimoniaux, Brussel, Larcier, 1999, 21-26.

•RENCHON, J.-L., “Assurances-vie, pensions complémentaires et régime matrimonial” in B.

DUBUISSON en P. JADOUL (eds.), L’assurance-vie et les pensions complémentaires, Brussel,

Bruylant, 2006, 31-67.

•SCHUERMANS, L., Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, V, De persoonsverzekeringen,

Antwerpen, Intersentia, 2008, 545-631.

• SWENNEN, F., Het personen en familierecht, Antwerpen, Intersentia, 2014, 602 p.

Page 122: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

115

•TORFS, N., ”Individuele levensverzekering en de groepsverzekering: nieuwe economische

situatie, nieuwe juridische aanpak?” in F. BUYSSENS, D. EVERS, J. SPEECKE (ed.), Echtscheiding

door onderlinge toestemming, Brugge, die Keure, 2002, 53-65.

•TORFS, “Commentaar bij artikel 127-135 wet landverzekeringsovereenkomst” in Comm.

Verz., Mechelen, Kluwer, 2012, losbl., 51 p.

•VANBEYLEN, K. en DEBOODT, G., “Behoren (gemengde) levensverzekeringen tot het eigen of

gemeenschappelijk vermogen na het arrest van het Arbitragehof van 26/05/1999” in A.

VERBEKE, J. VERSTRAETE en L. WEYTS (eds.), Facetten van het ondernemingsrecht: liber amoricum

professor Frans Bouckaert, Leuven, Universitaire pers, 2000, 477-495.

•VAN GERVEN, W., Beginselen van Belgisch privaatrecht, Antwerpen, Standaard

wetenschappelijke uitgeverij, 1969, 519 p.

•VANGOETSENHOVEN, S., “Huwelijksvoordelen en niet-gemeenschappelijke kinderen: een

moeilijk huwelijk?” in W. PINTENS en C. DECLERCK (ed.), Patrimonium 2011, Antwerpen,

Intersentia, 2011, 211-224.

•VAN ZANTBEEK, A., “De levensverzekering, het successieplanningsinstrument bij uitstek?”

in B. TILLEMAN, H. COUSY en A.-L. VERBEKE (eds.), Knelpunten kanscontracten, Antwerpen,

Intersentia, 2004, 141-172.

•VERBEKE, A.-L., “Het huwelijkscontract van scheiding van goederen. Pleidooi voor een

warme uitsluiting” in KFBN (ed.), De evolutie in de huwelijkscontracten, Deurne, Kluwer

Rechtswetenschappen, 1995, 81-192.

•VERBEKE, A.-L., “Algemeen kader der huwelijksvoordelen” in R. BARBAIX, N. GEELHAND de

MERXEM en A.-L. VERBEKE, HEP Bijzonder deel 4: Huwelijksvoordelen, Brussel, Larcier, 2010, 1-

38.

•VERBEKE, A.-L. en NIJS, A., Vermogensplanning: praktisch een eenvoudig, Antwerpen, Inter-

sentia, 2012, 174 p.

•VERBEKE, A.-L., “A New Deal for Belgian Family Property Law” in E. ALOFS, K. BYTTEBIER,

A. MICHIELSENS en A.-L. VERBEKE, Liber Amoricum Hélène Casman, Antwerpen, Intersentia,

2013, 461-494.

•VERBEKE, A.-L., “Conclusie. Levensverzekering: een fascinerende triangel waar muziek in

zit” in N. CARETTE (ed.), Begunstiging bij levensverzekering, Antwerpen, Intersentia, 2013,117-

130.

VERGAUWEN C. en VERACHTERT, K., “Het lot van de groepsverzekering bij de vereffening-

verdeling van een gemeenschapsstelsel na echtscheiding” in R. BARBAIX en N. CARETTE

(eds.), Tendensen vermogensrecht 2015. Deel 3 Recht uit de praktijk, Antwerpen, Intersentia, 2015,

307-329.

Page 123: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

116

•VERSTRAETE, J., “Preferentiële toewijzing bij vereffening van de huwgemeenschap (art.

1446-1447 BW)” in C. CASTELEIN, A.-L. VERBEKE en L. WEYTS (eds.), Leuvense notariële

geschriften. Notariële actualiteit 2010-2011, Brussel, Larcier, 2011, 163-176.

•VIEUJEAN, E., “Assurance sur la vie et communauté” in J.-L. JEGHERS en J.-P. BOURS (ed.), Les

contrats entre époux, Brussel, Bruylant, 1995, 349-375.

-TIJDSCHRIFTEN:

•AYDOGAN, A., “Schept de inbreng in gemeenschap door de ene echtgenoot een voordeel

voor de andere? Ontleding van de passiefregeling na inbreng”, TEP 2015, 4-18.

• BAEL, J., “Artikel 124 van de wet landverzekeringsovereenkomst in het licht van de recente

rechtspraak”, T.Not. 2004, 662-680.

• BAEL, J., “Het huwelijkscontract van scheiding van goederen met een toegevoegd intern

gemeenschappelijk vermogen. Ceci n’est pas un régime matrimonial.”, T.Not. 2010, 224-248.

•BARBAIX R. en VERBEKE, A.-L., “Het finaal verrekenbeding: civielrechtelijk en fiscaal-

rechtelijk performant bevonden!”, NFM 2012, 209-215.

•BARBAIX, R. en VERBEKE, A.-L., “Nieuw huwelijksvermogensrecht (eerste deel)”, RW 2013-

14, 82.

•BARBAIX, R., “Individuele levensverzekeringen en aanvullende pensioenen in het nieuwe

huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014, 273-291.

•BOUCKAERT, F., “De landverzekeringswet in verhouding tot het huwelijksvermogensrecht

en erfrecht”, De Verz. 2005, 627-644.

•BUYSSENS, F., “De comeback van het huwelijksvermogensrecht in de wereld van de

persoonsverzekeringen” (noot onder Arbitragehof van 26 mei 1999), EJ 2000, 25-29.

•BUYSSENS, F., “Stop de betutteling”, T.Fam. 2013, 238.

•BUYSSENS, F., “Scheiding van goederen: een goed of slecht huwelijksvermogensstelsel?”,

T.Fam. 2015, 45-52.

• CASMAN, H. en VERBEKE, A.-L., “Wat is een huwelijksvoordeel”, NFM 2005, 292-297.

•CASMAN, H. en VERBEKE, A.-L., “Belastbaarheid van huwelijksvermogensrechtelijke

verkrijgingen”, NFM 2007, 32-35.

•CASMAN, H., “Levensverzekeringen, groepsverzekeringen en het familiaal vermogens-

recht”, T.Verz. 2012, 308-327.

•CASMAN, H., ”Qualification au regard du régime matrimonial, des prestations d’assurance-

groupe perçues par une personne mariée sous le régime de communauté”, RNB 2012, 223-

236.

Page 124: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

117

•CASMAN., H., “De nog (niet) verwezenlijkte hervorming van het huwelijksvermogens-

recht”, TEP 2014, 178-181.

•CERULUS, U., “Het statuut van het groepsverzekeringskapitaal in een gemeenschapsstelsel:

het Grondwettelijk Hof hakt de knoop door” (noot onder GwH 27 juli 2011), T.Fam. 2012,

afl.1, 22-27.

•DE CLERQ, CH., “Koude uitsluiting: hervormen of afschaffen?”, T. Fam. 2012, afl. 2., 30-31.

•DE CLERQ, M., “De preferentiële toewijzing: ook voor onverdeelde goederen die niet tot de

gemeenschap behoorden?”, T.Not. 2007, 18-29.

•DE RIDDER, C., “Les pensions complémentaires et le droit patrimonial: un mariage

compliqué, For. ass. 2012, 61-69.

•DE WULF, C., “Een kritische doorlichting van recente rechtspraak en rechtsleer in verband

met de sterfhuisclausule”, T.Not. 2008, 467-485.

•DE WULF, C., “De nieuwe theorie van de huwelijksvoordelen. Recht of whisful thinking”,

T.Not. 2009, 523-532.

•DE WULF, C., “De Scheiding van goederen met een verrekenbeding – een ideale formule

tegen de koude uitsluiting?”, T.Not. 2012, 200-228.

•DE WULF, C., “Bedenkingen bij de voorstellen tot wijziging van ons familiaal vermogens-

recht”, T.Not. 2013, 582-594.

•DUBUISSON, B., “Les nouveaux produits d’assurance vie face au droit. La fin des

privilèges?”, TBBR 1997, 342-373.

•DUMONT, J-A., “Grondwettelijk Hof buigt zich over het matrimoniaal statuut van de

groepsverzekering”, Verzekeringsnieuws 2011, afl. 33, 1-4.

•GEELHAND de MERXEM, N., “Huwelijksvoordelen: geen verboden erfovereenkomst en nog

adviseerbaar”, TEP 2011, 115-119.

•GEELHAND de MERXEM, N., “Een finaal verrekenbeding is geen (verboden) erf-

overeenkomst”, TEP 2012, 43-46.

•GEELHAND de MERXEM, N., “Het nieuw huwelijksvermogensrecht: beschouwingen en

amendementen bij belangrijke hervormingen van de wet”, T.Not. 2013, 626-677.

•HENDRICKX, C., “Groepsverzekering: wat bij echtscheiding?”(noot onder GwH 27 juli 2011),

RABG 2011, 1358-1363.

•LELEU, Y.-H, en SCHUERMANS, D., “Une nouvelle qualification pour certaines prestations

d’assurance-vie entre époux communs en bien”(noot onder Arbitragehof 26 mei 1999),

Bull.ass. 1999, 483- 494.

Page 125: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

118

•LELEU, Y-H., “Les prestations d’assurance groupe en régime de communauté: une épargne

commune. Réflexions sur l’arrêt Cour const., n° 136/2011 du 27 juillet 2011”, JT 2012, 152-

156.

•NIJBOER, N., “Contractuele erfstellingen tussen echtgenoten en samenwoners. Deel I

echtgenoten. Huwelijksvoordelen en contractuele erfstelling”, TEP 2008, 105-137.

•PINTENS, W., “Het Belgisch huwelijksgoederenrecht in rechtsvergelijkend perspectief”, TPR

2005, 317-368.

•PINTENS, W. en VAN DEN ABEELE, P., “De levensverzekering in het familiaal vermogens-

recht, T.Not. 2006, 615-637.

•PINTENS, W., DECLERCK, C. en ALLAERTS, V., “Stelsel van scheiding van goederen”, TPR

2010, 1547-1566.

•PIGNOLET, D., “Vermogensplanning door middel van levensverzekeringen”, AFT 2008,

afl.2., 4-25.

•PUELINCKX-COENE, M., “De constitutionalisering van het erfrecht of over het

gelijkheidsbeginsel en het discriminatieverbod in het erfrecht”, NFM 2010, 161-180.

•PUELINCKX-COENE, M., BARBAIX, R. en GEELHAND, N., “Overzicht van rechtspraak. Giften

(1999-2011)”, TPR 2013, 175-946.

•ROOVERS, T., “Wetsontwerp tot wijziging van artikel 301 van het Burgerlijk Wetboek en van

diverse bepalingen inzake het huwelijksvermogensrecht, in het bijzonder met betrekking tot

de levensverzekering, de vergoedingsregelingen en de gevolgen van echtscheiding”, T.Not.

2013, 678-692.

•SCHEERS, B., “Het statuut van de groepsverzekering ter financiering van een aanvullend

pensioen in een stelsel van gemeenschap van goederen”, NFM 2012, 294-307.

•TERMOTE, K., “Discriminatie bij levensverzekeringen tussen echtgenoten”(noot onder

Arbitragehof 26 mei 1999), TBH 1999, 851-854.

•TORFS, N., “De levensverzekering en het huwelijksvermogensrecht. Het gelijkheidsbeginsel

geschonden”, T.Not. 2000, 230-242.

•TORFS, N. “Wat is het lot van aanvullende pensioenen in het wettelijk huwelijks-

vermogensstelsel”, TBBR 2004, 115-129.

•TORFS, N., “Hoe moeten tijdens het huwelijk verworven rechten in een groepsverzekering

bij de verdeling van het gemeenschappelijk vermogen worden betrokken?”(noot onder

Antwerpen 4 november 2009), TBBR 2010, 330-335.

•TURTELBOOM, A. en CASMAN, H., “Geïntegreerde tekst van het voorontwerp van wet tot

hervorming van diverse bepalingen inzake het huwelijksvermogensrecht”, TEP 2014, 205-

272.

Page 126: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

119

•VANDENBROECK, A., “De artikelen 1458, 1464 en 1465 BW in het licht van het

gelijkheidsbeginsel en de theorie van de huwelijksvoordelen, NFM 2011, 94-112.

•VANDEWIELE, A. en MEESTERS, B., “De levensverzekering in het notariaat”, NFM 2008, 241-

265.

•VAN EESBEECK, P. en VEREYCKEN L., “Wat een notaris moet weten over levensverzekeringen

en beleggingsverzekeringen”, NFM 2009, 59-192.

•VAN GYSEGEM, J. en VERMEULEN, L., “De split van het (aanvullend) pensioen: waarom en

hoe?”, Or. 2012, 194- 208.

•VERBEKE, A.-L., “Zuivere scheiding van goederen verbieden”, AJT 2001-02, 671-672

•VERBEKE, A.-L., “Naar een billijk relatievermogensrecht”, TPR 2001, 373-402.

•VERBEKE, A.-L., “Huwelijksvoordelen. Een tweede Antwerps mijlpaalarrest”, TEP 2008,

279-285.

•VERBEKE, A.-L., “Genderongelijkheid bij zuivere scheiding van goederen. Een pleidooi voor

een gedwongen en onderhandelde aanpak”, TEP 2010, 98-115.

•VERBEKE, A.-L., “Scheiding van goederen en onverdeeldheden. Over de rechtsgeldigheid

van een TIGV”, T.Not. 2011, 179-192.

•VERBEKE, A., “Langstlevende echtgenoot versus kinderen: een nieuwe communautaire twist

in België?”, TPR 2013, 2471-2485.

•VERBEKE, A.-L., “Waardig familiaal vermogensrecht”, TEP 2013, 3-13.

•VERBEKE, A.-L., Aanwinsten en huwelijksvoordelen in een evenwichtig huwelijks-

vermogensrecht”, TEP 2014, 292-330.

•WUYTS, T., “Wettelijke samenwoning”, NjW 2014, 242-257.

Page 127: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

120

RECHTSPRAAK

•Arbitragehof 26 mei 1999, nr. 54/99, BS 18 augustus 1990, 30783.

•Arbitragehof 23 november 2005, RW 2006-07, 397, noot. M. MUYLLE.

•GwH 27 juli 2011, nr. 136/2011.

•GwH 7 maart 2013, nr. 28/2013, RW 2013, 59-61, T.Not. 2013, 415.

•GwH 25 september 2014, nr. 137/2014

•Cass. 10 december 2010, NFM 2011, 168.

•Cass. (3e k.) 24 januari 2011, AR C090635N, T.Verz. 2011, 186-187.

• Cass. (1e k.) 30 november 2012, AR C110332N, Rev.trim.dr.fam. 2013, 968.

•Brussel 4 juni 1992, RW 1992-93, 26.

•Bergen 3 mei 1995, JT 1996, 52.

•Antwerpen 14 januari 2003, TBBR 2005, 278.

•Gent 4 maart 2004, NjW 2004, 847, noot G. VERSCHELDEN.

•Antwerpen 5 oktober 2004, NFM 2004, 268.

•Gent 24 maart 2005, T.Not. 2005, 481;

•Gent 28 juni 2007, Rev.trim.dr.fam. 2010, 957 en 962.

•Antwerpen 24 juni 2008, TEP 2008, 356-361.

•Gent 13 november 2008, www.juridat.be

•Antwerpen 4 november 2009, TBBR 2010, 329, noot N. TORFS.

•Brussel 16 november 2010, T.Not. 2010, 499.

•Antwerpen 24 april 2012, NFM 2012, 216.

•Brussel 25 juni 2013, RW 2014-15, 861.

•Rb. Brussel 25 juni 1991, T.Not. 1993, 118.

•Rb. Nijvel 24 juni 1997, Rev.not.b. 1997, 543.

•Rb. Nijvel 24 juni 2003, Div.Act., 2003, 137

•Rb. Luik 16 februari 2004, JLMB 2006, 1158, noot S. LOUIS.

•Rb. Nijvel 24 juli 2007, Rec.gén.enr.not. 2008, afl.2, 70, noot. L.ROUSSEAU.

Page 128: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

121

•Vred. Namen 30 april 1998, Div.Act. 1998, 108.

WETGEVING

•Wet 11 juni 1874 betreffende de verzekeringen, BS 14 juni 1874.

•Wet 14 juli 1976 betreffende de wederzijdse rechten en verplichtingen van echtgenoten en

de huwelijksvermogensstelsels, BS 18 september 1976, 11.697.

• Wet 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst, BS 20 augustus 1992, 18.283.

• Wet 4 april 2014 betreffende de verzekeringen, BS 30 april 2014 , 35.487

•Memorie van toelichting bij wetsontwerp op de landverzekeringsovereenkomst, Parl.St.

Kamer 1990-91, nr. 47K1586/001, 104.

•Memorie van toelichting bij voorontwerp van wet tot wijziging van diverse bepalingen van

het Burgerlijk Wetboek inzake het huwelijksvermogensrecht, in het bijzonder met betrekking

tot de gevolgen van het overlijden van een van de echtgenoten (Zie bijlage)

•Wetsontwerp tot wijziging van artikel 301 van het Burgerlijk Wetboek en van diverse

bepalingen inzake het huwelijksvermogensrecht, in het bijzonder met betrekking tot de

levensverzekering, de vergoedingsregelingen en de gevolgen van de echtscheiding, Parl.St.

Kamer 2012-13, nr. 53K2998/001

•Verslag over de hoorzittingen bij het wetsontwerp, Parl.St. 2013-14, nr. 53K2998/002

•Adv. RvS 9 oktober 2013, nr. 53.916/2

•Circ. nr. 5/2013 van 10 april 2013, www.fisconetplus.be

•Circ. nr.2/2014 van 23 december 2014, www.fisconetplus.be

•Circ. nr. 1/2015 van 16 februari 2012, www.fisconetplus.be

WEBSITES

•http://www.ordeexpress.be/UserFiles/ArtikelDocumenten/Advies%20OVB%20aan%20K

amercomm.%20Just.%20bij%20WO%2053K298001%20versie%20website.pdf

•http://socialsecurity.fgov.be/docs/nl/publicaties/workingpapers/WP_2008_2_nl.pdf

Page 129: DE HERVORMING IN HET …...respectievelijk 26 mei 19998 en 27 juli 2011.9 Dit proefschrift maakt een studie uit van deze ongrondwettelijk bevonden artikelen. 1 D. P IGNOLET , “Vermogensplanning

122

VIII. BIJLAGEN587

-Bijlage 1: ontwerp van wet tot wijziging van diverse bepalingen van het Burgerlijk Wetboek

inzake het huwelijksvermogensrecht, in het bijzonder met betrekking tot de gevolgen van

het overlijden van een van de echtgenoten

HVR II Wetsontwerp - Projet de loi 13 6 2013 -1-.pdf

-Bijlage 2: memorie van toelichting bij het voorontwerp van wet

HVR II Memorie van Toelichting 13 6 2013 -2-.pdf

587 De bijlagen zijn te raadplegen via de elektronische thesisversie.