De grachten van Amsterdam: a preview

45

description

Enkele pagina's van de uitgave "De grachten van Amsterdam - 400 jaar bouwen, wonen, werken en leven". Het beok verschijnt op 3 oktober 2013. Voor meer informatie zie www.grachtenboek.nl Voor persinformatie: Sabien Stols, [email protected] 035 694 41 44

Transcript of De grachten van Amsterdam: a preview

  • De grachten van Amsterdam 400 jaar bouwen, wonen, werken en leven

    Koen KleijnErnest KurpershoekShinji Otani

    Uitgeverij THOTH BussumKunsthistorisch B ureau DARTS

  • De grachten van Amsterdam 400 jaar bouwen, wonen, werken en leven

    Koen KleijnErnest KurpershoekShinji Otani

    Uitgeverij THOTH BussumKunsthistorisch B ureau DARTS

  • Singel 1481Singel 2548

    Herengracht 1627Herengracht 2600

    Keizersgracht 1767Keizersgracht 2826

    Korte Prinsengracht Prinsengracht 11131Prinsengracht 2880

    BrouwersgrachtBlauwburgwal LeliegrachtEgelantiersgrachtBloemgrachtLauriergrachtLooiersgracht PasseerdersgrachtLeidsegracht Spiegelgracht Reguliersgracht Amstel 202344Amstel 31179

    Nieuwe HerengrachtNieuwe KeizersgrachtNieuwe PrinsengrachtNieuwe Achtergracht

    Het Grachtenboek van Caspar Philips

    BronnenAfkortingen beeldverantwoordingVerklarende woordenlijstPersonenregister Woord van dankColofon

    De grachten van AmsterdamKoen Kleijn Rob van Zoest

    Faam en blaamBoudewijn Bakker

    De waterkantFred Feddes

    De Derde en Vierde Uitleg Jaap Evert Abrahamse

    RijkdomKees Zandvliet

    Geloof en rede Ben Speet

    Van gunst naar recht Ben Speet

    Bouwen aan de grachtenJaap Evert Abrahamse

    Een voorname levensstijlBarbara Laan

    Tuinen in de grachtengordelKoen Kleijn

    Veranderend tijdsbeeldVincent van Rossem

    Amsterdam werelderfgoedstadMarleen Slooff

    Inhoud 8

    10

    16

    20

    26

    30

    34

    38

    44

    52

    56

    60

    6280

    106138

    190230

    264266300

    328342344352356360 364366368380382

    394400

    408420430436

    442

    443445446448463464

    Een 360-graden panorama gemaakt vanaf de haan van de Westertoren tijdens de restauratie in 2006. Foto Dirk P. H. Spits

  • Singel 1481Singel 2548

    Herengracht 1627Herengracht 2600

    Keizersgracht 1767Keizersgracht 2826

    Korte Prinsengracht Prinsengracht 11131Prinsengracht 2880

    BrouwersgrachtBlauwburgwal LeliegrachtEgelantiersgrachtBloemgrachtLauriergrachtLooiersgracht PasseerdersgrachtLeidsegracht Spiegelgracht Reguliersgracht Amstel 202344Amstel 31179

    Nieuwe HerengrachtNieuwe KeizersgrachtNieuwe PrinsengrachtNieuwe Achtergracht

    Het Grachtenboek van Caspar Philips

    BronnenAfkortingen beeldverantwoordingVerklarende woordenlijstPersonenregister Woord van dankColofon

    De grachten van AmsterdamKoen Kleijn Rob van Zoest

    Faam en blaamBoudewijn Bakker

    De waterkantFred Feddes

    De Derde en Vierde Uitleg Jaap Evert Abrahamse

    RijkdomKees Zandvliet

    Geloof en rede Ben Speet

    Van gunst naar recht Ben Speet

    Bouwen aan de grachtenJaap Evert Abrahamse

    Een voorname levensstijlBarbara Laan

    Tuinen in de grachtengordelKoen Kleijn

    Veranderend tijdsbeeldVincent van Rossem

    Amsterdam werelderfgoedstadMarleen Slooff

    Inhoud 8

    10

    16

    20

    26

    30

    34

    38

    44

    52

    56

    60

    6280

    106138

    190230

    264266300

    328342344352356360 364366368380382

    394400

    408420430436

    442

    443445446448463464

    Een 360-graden panorama gemaakt vanaf de haan van de Westertoren tijdens de restauratie in 2006. Foto Dirk P. H. Spits

  • 8

    Dit boek is de opvolger van Het Grachtenboek dat in 1991 verscheen en na enkele her-drukken uitverkocht raakte. Twee decennia later, bij het 400-jarig jubileum van de grachtengordel, zou het boek er opnieuw moeten zijn, vond de producent van toen, het kunsthistorisch bureau DARTS. Een gezelschap met grotendeels dezelfde krachten samensteller, redacteur, schrijvers, researchers heeft dezelfde uitdaging opnieuw aangenomen: het afbeelden en beschrijven van de Amsterdamse grachtengordel in een hanteerbaar en leesbaar formaat.

    Het jubilieum komt in een tijd waarin de waardering voor het Amsterdamse erfgoed en de aandacht voor stadsgeschiedenis in het algemeen sterk is gegroeid. Het Grachten-boek werd geconcipieerd in de late jaren tachtig, toen Amsterdam uit een recessie overeind krabbelde en de aandacht voor historisch erfgoed bepaald geen prioriteit had. De waarde van de zeventiende-eeuwse cultuur was weliswaar onbetwist, maar de voortbrengselen van de achttiende, negentiende en vroege twintigste eeuw werden verwaarloosd en bedreigd. Panden met hoogwaardige architectuur verdwenen voor anonieme nieuwbouw; historische interieurs werden monter weggesloopt. Stads-geschiedenis was toen nog vooral een toeristisch of museaal begrip, niet iets waar de bewoners van de grachtengordel zelf de waarde van zagen. Dat was verklaarbaar: de buurt was al lang geen woonbuurt meer. De kwaliteit van de bebouwing was laag, veel huizen waren niet aan de eisen van de tijd aangepast, tuinen waren overwoekerd of dichtgebouwd.

    Sinds de jaren negentig is het stadsleven als lifestyle echter weer uitzonderlijk popu-lair. Het woonklimaat in Amsterdam wordt in 2013 zelfs gezien als het aantrekkelijkste van het land. Die ontwikkeling betekent ook dat historische elementen nu gezocht zijn. Ze worden bewaard en gerestaureerd en zelfs met verve gemiteerd. Gerenoveerde grachtenpanden met prijzige appartementen krijgen een quasi-historische gevel, een quasi-historische tuin en een quasi-historische naam. De culminatie van die herwaarde-ring is de toekenning van de UNESCO-status.

    Met die gunstige ontwikkeling is de hoeveelheid beschikbaar materiaal toegenomen. In 1991 bestonden er wel monografien over de architecten Van der Hart, De Keyser en Berlage, maar het werk van architecten als Vingboons, Van Campen en Husly was nog niet behoorlijk beschreven, om maar te zwijgen van voor het grachtenbeeld bepalende, maar toen nog volkomen veronachtzaamde bouwmeesters als Van Arkel, Baanders, Hendrix, Bombach of Ingwersen. Dat geldt evenzeer voor kunstenaars en vormgevers als Jurriaan Andriessen, Anthonie Turck en de familie Van Logteren, en het geldt al helemaal voor de bewoners van de huizen in de grachtengordel. Vroeger werden die aangeduid met het containerbegrip rijke kooplieden. Inmiddels is de diversiteit binnen die groep tot in detail uitgeplozen. De grachtengordel werd bewoond door kooplieden, zeker, maar zij waren walvisvaarders, takaksfabrikanten, slavenhalers, bankiers en suikerbakkers. Zij deden in graan, potas, kwik, zout, wijn, koffie, porselein, bevervellen en diamanten. Zij woonden er te midden van wetenschappers, dominees, pastoors, oplichters, drukkers, schrijvers, schilders en ambassadeurs; zij waren gere-formeerd maar ook katholiek, doopsgezind, remonstrants, joods, quaker of hernhutter. Zij waren Duitsers, Vlamingen, Denen, Noren, Zweden, Fransen, Armenirs, Britten, Portugezen, Sephardim en Ashkenazim.

    Het hoeft geen betoog dat de komst van het internet de informatie over die Amsterdam-mers en hun stad op een duizelingwekkende manier heeft vergroot. Er zijn talloze nieuwe databases ontstaan, die de samenstellers van dit boek enorme hoeveelheden nieuwe gegevens aanreikten. Dat geldt bijvoorbeeld voor de gegevens over joodse Amsterdammers, maar ook voor de registratie van in de zeventiende eeuw geveilde kunstwerken, die zicht geeft op hun makers en hun kopers. Genealogische data van de meest obscure grachtengordelbewoner zijn nu in een oogwenk gevonden. De belangrijke tijdschriften van het Genootschap Amstelodamum en Ons Amsterdam zijn grotendeels gedigitaliseerd, en doorzoekbaar; het Stadsarchief heeft zijn omvangrijke beeldarchief online gezet en een enorm deel van zijn reguliere archieven is ook toe-gankelijk gemaakt.

    Deze overvloed heeft de samenstellers voor een grote uitdaging gesteld: de aan-geboren nieuwsgierigheid en de drang tot volledigheid moesten zich verhouden tot de noodzaak een hanteerbaar en leesbaar boek te maken. Waren alle beschikbare gege-vens in het boek verwerkt, het zou duizenden paginas dik geworden zijn. De samen-stellers stelden als geografische grens het gebied dat door de UNESCO tot Wereld-erfgoed is verklaard. Dat heeft enkele discutabele dimensies. Zo valt de Nieuwe Achter gracht binnen het gebied, maar niet in zijn geheel; de Nieuwe Herengracht valt er binnen, maar alleen tot aan de Hortusbrug. De Achtergracht en de Falckstraat vallen er buiten, net als het westelijk deel van de Brouwersgracht. Van de grachten in de Jordaan beperkt het UNESCO-gebied zich doorgaans tot de eerste dwarsstraat. Die grenzen zijn aangehouden, met een enkele nuance; zo is het gedeelte van de Nieuwe Herengracht tot aan de Scharrebiersluis toegevoegd. Tegelijkertijd is het uitgangspunt

    De grachten van AmsterdamInleidingKoen KleijnRob van Zoest

    Exactissima Amstelodami Veteris Et Novissimi Delinea-tio. Kaart van Amsterdam met de Vierde Uitleg, detail. 2e uitgave, ca. 1682, Frederik de Wit (1630-1706).SAA

  • 9

    van het vorige boek het afbeelden van de bebouwing die aan het water ligt gehandhaafd, en dus zijn in dit boek gedempte grachten zoals die in de Jordaan niet opgenomen.

    Het afbeelden van de complete bebouwing is monnikenwerk. In de voetsporen van Caspar Philips (1732-1789) en de fotografe Annemieke van Oord-de Pee voor het Grachtenboek van 1991 is het werk nu verzet door Shinji Otani. De digitale technologie maakte het mogelijk een grote mate van uniformiteit te bereiken. Er is in de weergave niet gestreefd naar precieze geografische verhoudingen: de dwarsstegen en -straten zijn niet op ware grootte. De organisatie is volgens huisnummer: eerst de hele ene zijde van een gracht, dan de complete andere zijde. Als een deel van de gracht een bijzonder rijke geschiedenis blijkt hebben, en dus meer tekst oplevert, wordt de afbeelding van de grachtenwand bovenin onderbroken.

    De makers van dit boek hebben in de beschrijving van de panden niet gestreefd naar volledigheid. Het formaat van het boek stond dat domweg niet toe; bovendien vroeg ook de beoogde leesbaarheid om een selectie van het historische materiaal. Er is gezocht naar afwisseling in periodes, personen, beroepen, bedrijven en geschiedenissen; zo wordt Nicolaes Witsen vermeld bij het huis van zijn vader, Keizers gracht 327, en niet bij het huis aan de Herengracht, dat hij later zelf bewoonde. De schrijvers hebben ook niet de pretentie gehad een werk met wetenschappelijke statuur te schrijven. Elf themahoofdstukken geven beknopt inzicht in de geschiedenis van de aanleg, de struc-tuur van grachtenhuizen enzovoort, en natuurlijk is het boek voorzien van een opgave van bronnen en verwijzingen voor verder onderzoek, maar volledige annotatie zou de omvang in onredelijke mate vergroten, en de leesbaarheid in de weg zitten.

    Het boek heeft vele inspiraties, beginnend met ontelbare historici, kunst- en architec-tuurhistorici, architecten, genealogen, kunstenaars, cartografen, fotografen, reizigers, bezoekers, liefhebbers en bewoners die hun liefde voor de geschiedenis van de stad op de een of andere manier hebben vastgelegd. Het huidige boek is een nazaat van andere beschrijvingen van de grachtengordel, beginnend met het Grachtenboek van Caspar Philips uit 1768-1770. Dat boek werd heruitgegeven in 1922 en 1962 door E. van Houten (1872-1970), hoofdinspecteur bij het gemeentelijk bouw- en woning-toezicht, die er geschied-bouwkundige beschrijvingen van ruim 1400 panden aan toevoegde. In 1976 volgde het formidabele Vier Eeuwen Herengracht, dat de geschiede-nis van alle panden aan die gracht beschreef; ook Het Grachtenboek van 1991 mag in die rij staan. De fotos van de grachtenwanden vormen na twintig jaar al een interes sante historische bron.

    Misschien wel de belangrijkste inspiratiebron voor de samenstellers van dit boek is de wandeling door de stad. Elk onderzoekje naar de cultuurgeschiedenis van een grachtenhuis begint met kijken, op de gracht zelf, naar de faade, de stoep, de lan taren, de deur, de gevelsteen, de uithangborden, de naam van de architect op de plint, de slagroomtoefjes op de top en de speklagen in de gevel. De verbazing over het feit dat dat er allemaal nog staat, en de nieuwsgierigheid naar wat er chter die gevel te zien is, hebben de schrijvers onophoudelijk gemotiveerd. Zij grepen elke open monu-mentendag en elke vriendelijke uitnodiging om binnen te kijken aan. Het is wonder-baarlijk hoeveel er nog is, te midden van het volle leven van de eenentwintigste eeuw. Daar ligt het grootste mirakel van de grachtengordel: hier is het mogelijk om, al of niet door de wimpers, het verleden in leven te zien.

    De Bocht van de Heren-gracht. De helft van een stereofoto uit het leporello-album Souvenir d Amsterdam, 1850-1865.Foto, Pieter Oosterhuis (1816-1885).SAA Collectie Familie Oosterhuis

    De grachten van Amsterdam

    Overzicht grachtengordel, gezien naar het IJ, 14 juni 2012. HH, foto Siebe Swart

  • 11 10

    ontmaskeren als romantische onzin. De grachtengordel zou niet het resultaat zijn van weloverwogen planning en aandacht voor vormgeving, maar het toevallig fraai uitgevallen gevolg van incidentele pragmatische besluiten en plannetjes, voornamelijk bedoeld om de kas van het stadsbestuur en de bestuurders gezond te houden. Die discussies hebben overigens geleid tot veel nieuw onderzoek, waaruit blijkt dat het ontstaansproces veel ingewikkelder was, dus ook veel interessanter.

    Zo fraai en gelijkvormigHoe dat ook zij, in de ogen van de tijdgenoot was het resultaat zonder meer verbluffend. Al in 1617 de Derde Uitleg was net voltooid schreef de Friese stadhouder Willem Lodewijk van Nassau na een boottochtje door de nog maar half bebouwde nieuwe stad aan zijn neef Maurits: Ik weet zeker dat wie dit niet gezien heeft niet zou kunnen geloven en dat ook u zich niet kunt voorstellen van welk een pracht en schoonheid zowel de architectuur van huizen en bruggen is als de aanleg van de grachten. De Britse wereldreiziger Peter Mundy, die Amsterdam bezocht in 1640, was al even geestdriftig: Vanaf de grote kroon van de Westertoren is het uitzicht over de stad zo mooi en oogstrelend als ik nooit bij een andere stad heb aanschouwd. Van boven gezien strekken de voornaamste straten en grachten zich daar uit voor ons oog zoals Singel, Herengracht, Keizersgracht enzovoorts, waar veel grote kooplieden wonen met daartussen aan gename tuinen. De straten en grachten zijn zo lang, zo recht, de gebouwen zo fraai en gelijkvormig, met rijen bomen van n soort aan weerszijden van de grachten

    Allegorie op de uitbreiding van Amsterdam. De Amsterdamse stedenmaagd, omgeven door goden en godinnen, houdt het stadsuitbreidingsplan van Danil Stalpaert uit 1662 op haar schoot.Olieverf op doek, 1663, Nicolaes Pietersz Berchem (16211683).AM

    Faam en blaam

    De term grachtengordel is minder oud en minder vanzelfsprekend dan je zou denken. Hij is vermoedelijk ontsproten aan de dichtader van de katholieke voorman Herman Schaepman, die in 1867 het zeventiendeeeuwse Amsterdam toezong als Fiere, heerlijke Amstelstad, die de schatten eener wareld in uw grachtengordel vat. Amsterdamse kranten namen de term een paar maal over en zo raakte hij langzamerhand meer in gebruik. Al spoedig kreeg grachtengordel overigens concurrentie van de meervoudsvorm grachtengordels. Beide namen bleven tot maar enkele jaren geleden naast elkaar in zwang; ook Amsterdammers als Roel van Duijn en August Willemsen schreven zonder aarzelen over de hoofdstedelijke grachtengordels. Maar uiteindelijk heeft grachtengordel gewonnen, misschien wel dankzij Geerten Meijsings sleutel roman De grachtengordel uit 1992.

    Weg met de grachtengordel!In de loop van de laatste kwart eeuw heeft de grachtengordel zich ontwikkeld tot een gewilde woonplaats en werkterrein voor iedereen die iets interessants te vertellen heeft of denkt te hebben. Grachtengordel is daardoor vrijwel synoniem geworden aan spraakmakende gemeente, zowel politiek als cultureel, en zelden in positieve zin. Al in 1990 had de jonge dichter Marc Reugebrink het over het altijd troebele water van de Amsterdamse grachtengordel. Sindsdien is de buurt ook in Belgi berucht om zijn gesteggel en gekonkelfoes onder schrijvers, de jaloezie en de kletsmeierij, de inteelt, de opinietjes en de dubieuze toptiennoteringen, zoals Luc Decorte schreef in zijn bespreking van Meijsings roman. Kritiek op de elitaire grachtengordel is niet van vandaag of gisteren. Zo foeterde de hoofdpersoon in een roman van Betje Wolff en Aagje Deken: o Heer, ik ken die rijke en verstandige vrouwen, die als zij op de Heeregraft, of Binnenamstel geboren zijn, denken, dat een braaf burger meisjen alleen goed is om haar te dienen. In de volgende eeuw werd de kritiek directer en feller. Zo fulmineerde Multatuli dat De Keizersgracht en Heerengracht is aangelegd van t geld der edele W.I. compagnie. En de linkse liberaal Pieter Lodewijk Tak spuwde in De Nieuwe Gids zijn gal over een deftige en vernederende manier van goedkoop goeddoen in de vorm van een homp brood en een kop koffie, en dat in de onmiddellijke nabijheid van Amsterdams spreekwoordelijk rijke bocht van de Heerengracht. Vooral deze fameuze bocht moest het ontgelden. In Cornlie Huygens roman Barthold Meryan uit 1897 lezen we over dien bekrompen aristocraat, die neerziet op een ieder, die niet in de Bocht van de Amsterdamsche Heerengracht geboren is, met een millioen of wat in zijn wieg! Politici van allerhande snit haasten zich tegenwoordig om afstand te nemen van deze vermaledijde wijk. Tot ver in het land spreekt men tegenwoordig van gemeentelijke grachtengordelpolitiek. Kortom, er hangt een vervelend luchtje rond het hele verschijnsel grachtengordel, ook al door het onmiskenbare verband tussen grachtengordel en slavernij, met de burgemeesterswoning op de Herengracht als sprekend voorbeeld.

    Lof van de nieuwe stadtMaar die kritiek betrof met name de bewoners, niet de wijk zelf. Vanaf het begin van de aanleg en nog eeuwen daarna heeft de grachtengordel op de meeste bezoekers een imposante indruk gemaakt. Dat was zonder twijfel de opzet van de stadsbestuurders die verantwoordelijk waren voor het ontwerp en de uitvoering van het grachtenplan. Amsterdam was sinds de val van Antwerpen in 1585 in hoog tempo uitgegroeid tot een van de grootste en rijkste steden van Europa, maar vergeleken met eerbied waardige steden als Rome, Veneti of Parijs bleef het een nieuwkomer, een nouveau riche. Amsterdam deed er daarom alles aan om ook in cultureel opzicht internatio naal respect te verwerven, onder andere met de stichting van een Athenaeum Illustre. Maar het ging er ook om de stad als geheel het nodige aanzien te verlenen. Het stadsbestuur besefte dat de enorme uitbreiding van de stad, die hoe dan ook nodig was, een kans bood om Amsterdam te profileren als een monument van stedenbouwkunst en archi tectuur. En wat in de oudere hoofdsteden niet lukte door geldgebrek en bestuurlijke inefficintie, dat lukte hier wel: een consequente planmatige aanleg op voorheen ongekende schaal en dat volgens de modernste inzichten in de kunst van de stedenbouw. Het ontwerp en de aanleg van de grachtengordel zijn in de laatste decennia onderwerp geweest van academische strijd. Veel invloedrijke buitenlandse architectuur historici zetten, in hun geestdrift voor planmatige stadsontwikkeling, The Plan of the Three Canals in de schijnwerpers als een grandiose urban scheme en perhaps the most perfect example of a systematically planned city, aangelegd op grond van a major master plan launched in 1607 dat voor het gemak soms werd toegeschreven aan n geniale ontwerper, Simon Stevin of de stadstimmerman, Hendrick Jacobsz Staets. Dat laatste klopte zeker niet; de mateloze ophemeling riep de scepsis op van hun Nederlandse collegas. Aangevoerd door de kunsthistoricus Ed Taverne besloten sommigen van de weeromstuit zelfs om die hele mythe van de grachtengordel te

    Faam en blaamBoudewijn Bakker

  • 11 10

    ontmaskeren als romantische onzin. De grachtengordel zou niet het resultaat zijn van weloverwogen planning en aandacht voor vormgeving, maar het toevallig fraai uitgevallen gevolg van incidentele pragmatische besluiten en plannetjes, voornamelijk bedoeld om de kas van het stadsbestuur en de bestuurders gezond te houden. Die discussies hebben overigens geleid tot veel nieuw onderzoek, waaruit blijkt dat het ontstaansproces veel ingewikkelder was, dus ook veel interessanter.

    Zo fraai en gelijkvormigHoe dat ook zij, in de ogen van de tijdgenoot was het resultaat zonder meer verbluffend. Al in 1617 de Derde Uitleg was net voltooid schreef de Friese stadhouder Willem Lodewijk van Nassau na een boottochtje door de nog maar half bebouwde nieuwe stad aan zijn neef Maurits: Ik weet zeker dat wie dit niet gezien heeft niet zou kunnen geloven en dat ook u zich niet kunt voorstellen van welk een pracht en schoonheid zowel de architectuur van huizen en bruggen is als de aanleg van de grachten. De Britse wereldreiziger Peter Mundy, die Amsterdam bezocht in 1640, was al even geestdriftig: Vanaf de grote kroon van de Westertoren is het uitzicht over de stad zo mooi en oogstrelend als ik nooit bij een andere stad heb aanschouwd. Van boven gezien strekken de voornaamste straten en grachten zich daar uit voor ons oog zoals Singel, Herengracht, Keizersgracht enzovoorts, waar veel grote kooplieden wonen met daartussen aan gename tuinen. De straten en grachten zijn zo lang, zo recht, de gebouwen zo fraai en gelijkvormig, met rijen bomen van n soort aan weerszijden van de grachten

    Allegorie op de uitbreiding van Amsterdam. De Amsterdamse stedenmaagd, omgeven door goden en godinnen, houdt het stadsuitbreidingsplan van Danil Stalpaert uit 1662 op haar schoot.Olieverf op doek, 1663, Nicolaes Pietersz Berchem (16211683).AM

    Faam en blaam

    De term grachtengordel is minder oud en minder vanzelfsprekend dan je zou denken. Hij is vermoedelijk ontsproten aan de dichtader van de katholieke voorman Herman Schaepman, die in 1867 het zeventiendeeeuwse Amsterdam toezong als Fiere, heerlijke Amstelstad, die de schatten eener wareld in uw grachtengordel vat. Amsterdamse kranten namen de term een paar maal over en zo raakte hij langzamerhand meer in gebruik. Al spoedig kreeg grachtengordel overigens concurrentie van de meervoudsvorm grachtengordels. Beide namen bleven tot maar enkele jaren geleden naast elkaar in zwang; ook Amsterdammers als Roel van Duijn en August Willemsen schreven zonder aarzelen over de hoofdstedelijke grachtengordels. Maar uiteindelijk heeft grachtengordel gewonnen, misschien wel dankzij Geerten Meijsings sleutel roman De grachtengordel uit 1992.

    Weg met de grachtengordel!In de loop van de laatste kwart eeuw heeft de grachtengordel zich ontwikkeld tot een gewilde woonplaats en werkterrein voor iedereen die iets interessants te vertellen heeft of denkt te hebben. Grachtengordel is daardoor vrijwel synoniem geworden aan spraakmakende gemeente, zowel politiek als cultureel, en zelden in positieve zin. Al in 1990 had de jonge dichter Marc Reugebrink het over het altijd troebele water van de Amsterdamse grachtengordel. Sindsdien is de buurt ook in Belgi berucht om zijn gesteggel en gekonkelfoes onder schrijvers, de jaloezie en de kletsmeierij, de inteelt, de opinietjes en de dubieuze toptiennoteringen, zoals Luc Decorte schreef in zijn bespreking van Meijsings roman. Kritiek op de elitaire grachtengordel is niet van vandaag of gisteren. Zo foeterde de hoofdpersoon in een roman van Betje Wolff en Aagje Deken: o Heer, ik ken die rijke en verstandige vrouwen, die als zij op de Heeregraft, of Binnenamstel geboren zijn, denken, dat een braaf burger meisjen alleen goed is om haar te dienen. In de volgende eeuw werd de kritiek directer en feller. Zo fulmineerde Multatuli dat De Keizersgracht en Heerengracht is aangelegd van t geld der edele W.I. compagnie. En de linkse liberaal Pieter Lodewijk Tak spuwde in De Nieuwe Gids zijn gal over een deftige en vernederende manier van goedkoop goeddoen in de vorm van een homp brood en een kop koffie, en dat in de onmiddellijke nabijheid van Amsterdams spreekwoordelijk rijke bocht van de Heerengracht. Vooral deze fameuze bocht moest het ontgelden. In Cornlie Huygens roman Barthold Meryan uit 1897 lezen we over dien bekrompen aristocraat, die neerziet op een ieder, die niet in de Bocht van de Amsterdamsche Heerengracht geboren is, met een millioen of wat in zijn wieg! Politici van allerhande snit haasten zich tegenwoordig om afstand te nemen van deze vermaledijde wijk. Tot ver in het land spreekt men tegenwoordig van gemeentelijke grachtengordelpolitiek. Kortom, er hangt een vervelend luchtje rond het hele verschijnsel grachtengordel, ook al door het onmiskenbare verband tussen grachtengordel en slavernij, met de burgemeesterswoning op de Herengracht als sprekend voorbeeld.

    Lof van de nieuwe stadtMaar die kritiek betrof met name de bewoners, niet de wijk zelf. Vanaf het begin van de aanleg en nog eeuwen daarna heeft de grachtengordel op de meeste bezoekers een imposante indruk gemaakt. Dat was zonder twijfel de opzet van de stadsbestuurders die verantwoordelijk waren voor het ontwerp en de uitvoering van het grachtenplan. Amsterdam was sinds de val van Antwerpen in 1585 in hoog tempo uitgegroeid tot een van de grootste en rijkste steden van Europa, maar vergeleken met eerbied waardige steden als Rome, Veneti of Parijs bleef het een nieuwkomer, een nouveau riche. Amsterdam deed er daarom alles aan om ook in cultureel opzicht internatio naal respect te verwerven, onder andere met de stichting van een Athenaeum Illustre. Maar het ging er ook om de stad als geheel het nodige aanzien te verlenen. Het stadsbestuur besefte dat de enorme uitbreiding van de stad, die hoe dan ook nodig was, een kans bood om Amsterdam te profileren als een monument van stedenbouwkunst en archi tectuur. En wat in de oudere hoofdsteden niet lukte door geldgebrek en bestuurlijke inefficintie, dat lukte hier wel: een consequente planmatige aanleg op voorheen ongekende schaal en dat volgens de modernste inzichten in de kunst van de stedenbouw. Het ontwerp en de aanleg van de grachtengordel zijn in de laatste decennia onderwerp geweest van academische strijd. Veel invloedrijke buitenlandse architectuur historici zetten, in hun geestdrift voor planmatige stadsontwikkeling, The Plan of the Three Canals in de schijnwerpers als een grandiose urban scheme en perhaps the most perfect example of a systematically planned city, aangelegd op grond van a major master plan launched in 1607 dat voor het gemak soms werd toegeschreven aan n geniale ontwerper, Simon Stevin of de stadstimmerman, Hendrick Jacobsz Staets. Dat laatste klopte zeker niet; de mateloze ophemeling riep de scepsis op van hun Nederlandse collegas. Aangevoerd door de kunsthistoricus Ed Taverne besloten sommigen van de weeromstuit zelfs om die hele mythe van de grachtengordel te

    Faam en blaamBoudewijn Bakker

  • 17 16

    de Voor- en Achterburgwallen en later de hoofdgrachten van de grachtengordel. Heel even, in 1614, droomde het stadsbestuur ervan om een van de voorgenomen water-gangen, de latere Keizersgracht, te vervangen door een boulevard met de allure van het Lange Voorhout in Den Haag. Het plan bleek onuitvoerbaar; de gracht was onmis-baar voor de waterberging en de uitgegraven grond was nodig als ophoogmateriaal.

    Brute krachtHet water had ruimte nodig, maar hoe meer ruimte het kreeg, hoe trager het werd, wat de broodnodige doorspoeling met schoon water belemmerde. De slimste ingenieurs en de daadkrachtigste stadsbestuurders spanden zich in om het luie, vadsige water in beweging te krijgen. Om de zwakke krachten van stroming en getijden zo goed mogelijk te benutten bouwden ze sluizen naar het IJ en in de Amstel ter hoogte van het huidige Carr, ze stelden uitgekiende schemas voor het spuien op, en stelden een Amsterdams Peil in als vaste ijkmaat. Hoe inventief ze ook waren, het was niet genoeg. Er was brute kracht nodig om het water te verplaatsen, en die heeft de stad pas opmerkelijk laat in praktijk gebracht. Massaal gebruik van windmolenkracht was in de zeventiende eeuw niet uitzonderlijk: de Beemster werd met veertig molens drooggemalen en voor de Haarlemmermeer circuleerde een plan met 160 molens. Amsterdam, een van de rijkste steden ter wereld, had toch zeker een paar dozijn molens kunnen inzetten voor de circulatie van het eigen stadswater. De stadsingenieur Jan Heijmansz Coeck pleitte in 1651 voor ten minste zestien van zulke vuilwaterwindmolens, maar er kwamen er slechts vier. Zoals te verwachten was, hadden zij een verwaarloosbare invloed. Het water was hierdoor behalve beeldbepalend ook geurbepalend. De grachten-panden loosden hun dagelijkse afval in het water. In feite waren de grachten daardoor open riolen, en de Amsterdammers maakten de stank er niet beter op door ze ook als stortplaats van grof vuil te gebruiken. Wie het zich kon veroorloven, verruilde s zomers de walmen en de benauwdheid voor een buitenverblijf aan de Vecht of het Wijkermeer, in de Beemster of de Watergraafsmeer. Buitenlandse bezoekers maakten graag grappen over de dubieuze attractie van het binnenwater. Zo schreven de Franse literaire broers De Goncourt in 1861: En ding zouden de Hollanders goed moeten wassen: hun water. Pas in de jaren zeventig van de twintigste eeuw werd het laatste grachtenhuis aange-sloten op de riolering. De oplossing daagde vanaf eind negentiende eeuw met de komst van stoom- en dieselgemalen. Sindsdien is de waterbeheersing uitgegroeid tot een machtige, discrete machine die het grachtenwater naar believen op peil, in beweging en schoon houdt.

    De waterkant

    Vuilwatermolen aan het Funen, bij de stadswal en de Nieuwe Vaart. Uiterst links het bolwerk Jaap Hannes. Tekening, 1760-1790, (toegeschreven aan) Hendrik Tavenier (1734-1807).SAA

    Eindelijk is het water als natuurkracht gedresseerd. We kunnen het zelfs onder de grond stoppen, zoals onze voorgangers in de dertiende eeuw al deden, toen ze met de aanleg van de Dam het water ondergeschikt maakten aan het land.

    Blauw goud Tegenover het ongemak van het water stond veel profijt. Het water was het grootste bedrijfsterrein van de Lage Landen, en het blauwe goud vormde de basis van de stedelijke voorspoed. Dat begon met de aanleg van de Dam, die de doorvaart van Amstel naar IJ blokkeerde en zo een overslagplaats schiep tussen zeevaart en binnen-vaart. De overslag dijde uit tot een wijd vertakt en intensief gebruikt havenstelsel, met vervoer over water van de zeehaven naar de pakhuizen, kantoren en woningen in de stad. Beurt- en trekschuiten vonden er hun aanlegplaatsen, modderschuiten en bagge-raars waren in de weer om de dichtslibbende vaarwegen begaanbaar te houden.

    De dichter J.C. Bloem ging op zoek naar natuur in Nederland, en vond haar in de stad. Geef mij de grauwe, stedelijke wegen, / Din kaden vastgeklonken waterkant . De natuur van het water is in dit laagland alomtegenwoordig, en dat geldt nog sterker voor Amsterdam. Het water is het voldongen feit dat aan de stad voorafging, en dat haar wellicht ooit zal overleven. In de tussentijd zijn de Amsterdammers dag in dag uit bezig om het water te temmen, te benutten en er vorm aan te geven. Van alle stijl- figuren die uit deze noodzaak zijn voortgekomen, is de grachtengordel wellicht de mooiste, maar laat de rangorde duidelijk zijn: het water is er niet om de grachten te vormen, de grachten zijn er om het water te vormen.

    OntginningWie in de vroege middeleeuwen in het gebied ging wonen dat nu Amsterdam heet, moest zich verhouden tot het water als een machtige hindernis en een gevaar. Het water zat verpakt in sponzige veenheuvels tot circa vier meter hoogte en het stroomde in kronkelende veenstroompjes naar zee of naar het binnenmeer Almere, de voorloper van het IJsselmeer. Van het natuurlijke landschap is niets terug te vinden. Alleen de loop van de Amstel ten noorden van de Blauwbrug en ten zuiden van de Omval her-innert nog enigszins aan de oude stroomkronkels. De vroege kolonisten ontgonnen het veen door talloze afwateringssloten te graven met een onderlinge afstand van 110 meter. Dit middeleeuwse patroon is nog altijd herkenbaar in de stadsplattegrond, omdat veel stegen en straten zijn aangelegd op de plaats van gedempte sloten. De stegen langs de Nieuwendijk, de straten en grachten in de Jordaan, en de straten in negentiende-eeuwse wijken als de Kinkerbuurt, de Pijp en de Oosterparkbuurt zijn er voorbeelden van. Door het veen te ontwateren ontregelden de kolonisten zonder het te beseffen de natuurlijke afwatering. Het veen klonk in, het relif verschrompelde, de stroming stagneerde, het bodempeil daalde, en iedere storm kon het breekbare laagland aanvreten. Er waren steeds nieuwe kunst-grepen nodig om een veilig en leefbaar evenwicht tussen water en land te bewaren. Het land werd beschermd met dijken en dammen, zoals de Zuidelijke IJdijk tussen Velsen en Muiderberg, die halverwege door Amsterdam kronkelt, en de Dam, die daar deel van uitmaakt. Er kwamen extra afwateringskanalen of weteringen, zoals de Boeren-wetering in de twaalfde eeuw, het gegraven deel van de Amstel tussen de Omval en de Blauwbrug in de dertiende eeuw, en de Kostverlorenvaart in de vijftiende eeuw. Ook bij stadsuitbreidingen eiste het water ruimte op. Iedere nieuwe strook bebouwbaar land ging vergezeld van een nieuwe strook water. Uit die dwingende logica ontstonden

    Kaart van Amsterdam, waar-op het waterverversings-systeem is aangegeven, 1665. De legenda verwijzen naar gebouwen, plaatsen, grachten, straten, peilsluizen, verlaten, buitensluizen en vloeddeuren.Plattegrond, handgekleurd, Danil Stalpaert (1615-1676).Historisch archief waterschap Amstel, Gooi en Vecht te Amsterdam

    De waterkantFred Feddes

  • 17 16

    de Voor- en Achterburgwallen en later de hoofdgrachten van de grachtengordel. Heel even, in 1614, droomde het stadsbestuur ervan om een van de voorgenomen water-gangen, de latere Keizersgracht, te vervangen door een boulevard met de allure van het Lange Voorhout in Den Haag. Het plan bleek onuitvoerbaar; de gracht was onmis-baar voor de waterberging en de uitgegraven grond was nodig als ophoogmateriaal.

    Brute krachtHet water had ruimte nodig, maar hoe meer ruimte het kreeg, hoe trager het werd, wat de broodnodige doorspoeling met schoon water belemmerde. De slimste ingenieurs en de daadkrachtigste stadsbestuurders spanden zich in om het luie, vadsige water in beweging te krijgen. Om de zwakke krachten van stroming en getijden zo goed mogelijk te benutten bouwden ze sluizen naar het IJ en in de Amstel ter hoogte van het huidige Carr, ze stelden uitgekiende schemas voor het spuien op, en stelden een Amsterdams Peil in als vaste ijkmaat. Hoe inventief ze ook waren, het was niet genoeg. Er was brute kracht nodig om het water te verplaatsen, en die heeft de stad pas opmerkelijk laat in praktijk gebracht. Massaal gebruik van windmolenkracht was in de zeventiende eeuw niet uitzonderlijk: de Beemster werd met veertig molens drooggemalen en voor de Haarlemmermeer circuleerde een plan met 160 molens. Amsterdam, een van de rijkste steden ter wereld, had toch zeker een paar dozijn molens kunnen inzetten voor de circulatie van het eigen stadswater. De stadsingenieur Jan Heijmansz Coeck pleitte in 1651 voor ten minste zestien van zulke vuilwaterwindmolens, maar er kwamen er slechts vier. Zoals te verwachten was, hadden zij een verwaarloosbare invloed. Het water was hierdoor behalve beeldbepalend ook geurbepalend. De grachten-panden loosden hun dagelijkse afval in het water. In feite waren de grachten daardoor open riolen, en de Amsterdammers maakten de stank er niet beter op door ze ook als stortplaats van grof vuil te gebruiken. Wie het zich kon veroorloven, verruilde s zomers de walmen en de benauwdheid voor een buitenverblijf aan de Vecht of het Wijkermeer, in de Beemster of de Watergraafsmeer. Buitenlandse bezoekers maakten graag grappen over de dubieuze attractie van het binnenwater. Zo schreven de Franse literaire broers De Goncourt in 1861: En ding zouden de Hollanders goed moeten wassen: hun water. Pas in de jaren zeventig van de twintigste eeuw werd het laatste grachtenhuis aange-sloten op de riolering. De oplossing daagde vanaf eind negentiende eeuw met de komst van stoom- en dieselgemalen. Sindsdien is de waterbeheersing uitgegroeid tot een machtige, discrete machine die het grachtenwater naar believen op peil, in beweging en schoon houdt.

    De waterkant

    Vuilwatermolen aan het Funen, bij de stadswal en de Nieuwe Vaart. Uiterst links het bolwerk Jaap Hannes. Tekening, 1760-1790, (toegeschreven aan) Hendrik Tavenier (1734-1807).SAA

    Eindelijk is het water als natuurkracht gedresseerd. We kunnen het zelfs onder de grond stoppen, zoals onze voorgangers in de dertiende eeuw al deden, toen ze met de aanleg van de Dam het water ondergeschikt maakten aan het land.

    Blauw goud Tegenover het ongemak van het water stond veel profijt. Het water was het grootste bedrijfsterrein van de Lage Landen, en het blauwe goud vormde de basis van de stedelijke voorspoed. Dat begon met de aanleg van de Dam, die de doorvaart van Amstel naar IJ blokkeerde en zo een overslagplaats schiep tussen zeevaart en binnen-vaart. De overslag dijde uit tot een wijd vertakt en intensief gebruikt havenstelsel, met vervoer over water van de zeehaven naar de pakhuizen, kantoren en woningen in de stad. Beurt- en trekschuiten vonden er hun aanlegplaatsen, modderschuiten en bagge-raars waren in de weer om de dichtslibbende vaarwegen begaanbaar te houden.

    De dichter J.C. Bloem ging op zoek naar natuur in Nederland, en vond haar in de stad. Geef mij de grauwe, stedelijke wegen, / Din kaden vastgeklonken waterkant . De natuur van het water is in dit laagland alomtegenwoordig, en dat geldt nog sterker voor Amsterdam. Het water is het voldongen feit dat aan de stad voorafging, en dat haar wellicht ooit zal overleven. In de tussentijd zijn de Amsterdammers dag in dag uit bezig om het water te temmen, te benutten en er vorm aan te geven. Van alle stijl- figuren die uit deze noodzaak zijn voortgekomen, is de grachtengordel wellicht de mooiste, maar laat de rangorde duidelijk zijn: het water is er niet om de grachten te vormen, de grachten zijn er om het water te vormen.

    OntginningWie in de vroege middeleeuwen in het gebied ging wonen dat nu Amsterdam heet, moest zich verhouden tot het water als een machtige hindernis en een gevaar. Het water zat verpakt in sponzige veenheuvels tot circa vier meter hoogte en het stroomde in kronkelende veenstroompjes naar zee of naar het binnenmeer Almere, de voorloper van het IJsselmeer. Van het natuurlijke landschap is niets terug te vinden. Alleen de loop van de Amstel ten noorden van de Blauwbrug en ten zuiden van de Omval her-innert nog enigszins aan de oude stroomkronkels. De vroege kolonisten ontgonnen het veen door talloze afwateringssloten te graven met een onderlinge afstand van 110 meter. Dit middeleeuwse patroon is nog altijd herkenbaar in de stadsplattegrond, omdat veel stegen en straten zijn aangelegd op de plaats van gedempte sloten. De stegen langs de Nieuwendijk, de straten en grachten in de Jordaan, en de straten in negentiende-eeuwse wijken als de Kinkerbuurt, de Pijp en de Oosterparkbuurt zijn er voorbeelden van. Door het veen te ontwateren ontregelden de kolonisten zonder het te beseffen de natuurlijke afwatering. Het veen klonk in, het relif verschrompelde, de stroming stagneerde, het bodempeil daalde, en iedere storm kon het breekbare laagland aanvreten. Er waren steeds nieuwe kunst-grepen nodig om een veilig en leefbaar evenwicht tussen water en land te bewaren. Het land werd beschermd met dijken en dammen, zoals de Zuidelijke IJdijk tussen Velsen en Muiderberg, die halverwege door Amsterdam kronkelt, en de Dam, die daar deel van uitmaakt. Er kwamen extra afwateringskanalen of weteringen, zoals de Boeren-wetering in de twaalfde eeuw, het gegraven deel van de Amstel tussen de Omval en de Blauwbrug in de dertiende eeuw, en de Kostverlorenvaart in de vijftiende eeuw. Ook bij stadsuitbreidingen eiste het water ruimte op. Iedere nieuwe strook bebouwbaar land ging vergezeld van een nieuwe strook water. Uit die dwingende logica ontstonden

    Kaart van Amsterdam, waar-op het waterverversings-systeem is aangegeven, 1665. De legenda verwijzen naar gebouwen, plaatsen, grachten, straten, peilsluizen, verlaten, buitensluizen en vloeddeuren.Plattegrond, handgekleurd, Danil Stalpaert (1615-1676).Historisch archief waterschap Amstel, Gooi en Vecht te Amsterdam

    De waterkantFred Feddes

  • 21 20

    De Derde UitlegDe wapenstilstand bood Amsterdam de gelegenheid om een nieuwe vestingwal aan te leggen en de stad uit te breiden. Het eerste deel van deze uitbreiding dat daadwerkelijk werd uitgevoerd, was het nieuwe havengebied aan de westkant van de stad. In 1612 werden aan de IJoever drie haveneilanden aangelegd: Prinseneiland, Bickerseiland en Realeneiland. Ze lagen buitendijks, direct aan open water, met brede grachten ertussen, zodat ze voor grote zeeschepen toegankelijk waren. Hier kwamen werf terreinen, houttuinen, pakhuizen, maar ook woonhuizen voor de mensen die in de haven werkten. Aanvankelijk had men het idee om Amsterdam rondom te vergroten. Stadstimmerman Hendrick Jacobsz Staets maakte hiervoor een ontwerp, maar er waren allerlei complicaties. De huizenzee buiten de stad had zich geleidelijk vergroot en verdicht. Bovendien hadden veel mensen, onder wie een aantal burgemeesters, grond gekocht buiten de stadswal, met het idee om daar een hoge prijs voor te vragen op het moment dat deze onteigend zou worden ten behoeve van de stadsuitbreiding. Door deze handel met voorkennis ontstond een slepend conflict binnen het stadsbestuur, dat leidde tot grote vertraging bij de planning en de uitvoering van de uitbreiding. Ondertussen werd buiten de stad in hoog tempo doorgebouwd aan de voorsteden. Het probleem werd steeds moeilijker oplosbaar naarmate de tijd voortschreed. Er moest worden ingegrepen.

    PragmatismeOp 5 maart 1613 besloot de Vroedschap om de stadsuitbreiding simpelweg in tween te hakken. Amsterdam zou alleen worden vergroot aan de westkant. De grens zou komen te liggen bij de Leidsegracht. De andere helft van de ontworpen uitbreiding werd op de lange baan geschoven. De Overtoomsevaart, waarlangs aan weerszijden een dichte bebouwing van woonhuizen, bedrijven en industriemolens was ontstaan, bleef buiten de stad liggen. De stadsregering had zich in een situatie gemanoeuvreerd waarin alleen radicaal pragmatisme nog een oplossing kon brengen. Gerijt Rijckelsma zat ondertussen nog op het terrein van het kartuizerklooster. Niet dat zijn bedrijf zo goed liep (hij was nauwelijks in staat de huur op te brengen), maar binnen de nu verkleinde stadsuitbreiding kregen verschillende gebieden ieder een eigen aanpak. De plannen werden aangepast aan de ontstane situatie, waarbij de voorstedelijke bebouwing zo dicht was, dat het onmogelijk was geworden om die zonder meer te slopen. De bereidheid van veel mensen om te vertrekken was sterk verminderd door de schaamteloze grondspeculatie van de corrupte burgemeesters. Men vreesde zelfs voor oproer. Daarom koos men ervoor om een groot gedeelte van de bebouwde paden in de stad op te nemen. Dit stadsdeel is wat nu de Jordaan heet. Het lag op ruime afstand van de binnenstad. De mensen die met hun woonhuis of bedrijf weg moesten vanwege de aanleg van de Haarlemmerbuurt en de grachtengordel kregen hier een nieuwe plek. Een deel van de oude bebouwing werd gehandhaafd, waardoor het maaiveld in de Jordaan op polderpeil lag lager dan in de grachten gordel, waar de grond systematisch werd opgehoogd. Dit was geen ideale situatie: het waterpeil in de Jordaan moest door middel van sluizen worden afgescheiden van de rest van de stad en de grachten waren ondieper, met alle milieuproblematiek van dien. Doordat de voorstad werd opgenomen in de stadsplattegrond, viel deze in onderdelen uiteen. Aan beide zijden van de rechtgetrokken Haarlemmerdijk de middeleeuwse zeedijk ten westen van de stad werden regelmatige blokken afgestoken. Zo ontstond de Haarlemmerbuurt, met de zeedijk als hoofdstraat, waar het verkeer uit westelijke richting doorheen kwam en waar zich om die reden veel winkels vestigden.

    ToplocatieTegen de oude stad werd de grachtengordel gerealiseerd. De smalle gracht die aan de binnenkant van de oude vestingwerken lag, werd meer dan tweemaal zo breed. De vestingwerken werden gesloopt en in plaats daarvan kwam de Herengracht. Deze gracht werd vanaf het begin gezien als toplocatie voor woningbouw. Het stads bestuur

    Kaart van de Westelijke Eilanden, waarop het grondeigendom in de oude verkaveling staat aangegeven, ca. 1613.SAA

    De Derde en Vierde Uitleg

    Uitbreidingsplan, 1611, Hendrick Jacobsz Staets (15581630).Uit Rerum et urbis Amstelodamensium historia, 1611.SAA

    Uitbreidingsplan, beperkt tot de westzijde van de stad, 1614. Uit: Pontanus, Historische beschrijvinghe der seer wijt beroemde coopstadt Amsterdam, 1614.SAA

    Uitbreidingsplan van de Derde Uitleg, met invulling in regelmatige blokken van het westelijk gebied. De fortificatie op de linkerhelft is een spiegeling van de bestaande vestingwerken.Tekening, 16231626.SAA

    In 1599 huurde Gerijt Rijckelsma een deel van het terrein van het voormalige kart uizer klooster, ten westen van Amsterdam. De monniken waren in 1573 vertrokken, toen de geuzen het klooster in brand staken. Rijckelsma ging er wonen en vestigde er zijn bedrijf. Hij verdiende zijn geld onder meer met de productie van verplaatsbare korenmolens voor gebruik door het leger. Hij tekende een huurcontract voor twaalf jaar met het Burgerweeshuis, dat de kloostergebouwen had overgenomen. Een clausule daarin bepaalde dat de huur per direct kon worden opgezegd als de percelen in deze stadt gehaelt mochten werden. Men hield in 1599 dus rekening met de mogelijkheid van een enorme uitbreiding van Amsterdam: het klooster lag bijna een kilometer buiten de stadswal.

    De voorstadHet klooster waarin Rijckelsma zijn bedrijf vestigde, stond niet in een lege polder, maar in een snel verstedelijkend gebied. Nadat Antwerpen en een aantal andere grote steden in het zuiden in Spaanse handen waren gevallen, groeide de Amsterdamse bevolking snel. In 1585, het jaar van de val van Antwerpen, had de stad zon 30.000 inwoners. In 1600 was dat aantal gegroeid tot ongeveer 50.000. Een aanzienlijk deel van die nieuwkomers woonde niet in de overvolle stad, maar in het omliggende veenweide gebied. De polders rond de stad, die tijdens de grote veenontginningen van de elfde en twaalfde eeuw waren ingedeeld in lange, smalle stroken, werden in hoog tempo volgebouwd. De weidepercelen werden verkaveld en er werden paden aangelegd ter ontsluiting van de snel uitdijende huizenzee. Dat was om meerdere redenen geen optimale situatie. Het schootsveld buiten de pas gebouwde nieuwe vestingwal moest vrij blijven, zodat een vijandelijk leger er geen beschutting kon zoeken. Sinds Amsterdam zich in 1578 had aangesloten bij de opstand tegen de Spaanse koning, was de stad in feite in oorlog. Veel stedelijke belastingen werden geheven aan de poorten, en de bewoners van de nieuwe buitenwijken ontdoken die accijnzen. De gebouwen waarin ze woonden en waarin hun bedrijven waren gevestigd, verzwakten de stadsverdediging. Het was al vr 1600 duidelijk dat hier iets aan gedaan moest worden. Maar pas op 3 augustus 1609, nadat het Twaalfjarig Bestand (16091621) was ingegaan, vroeg de stad toestemming voor uitbreiding aan de Staten van Holland.

    Kaart van Amsterdam, waarop de verschillende uitbreidingen met vestingwerken staan aangegeven.Plattegrond, ingekleurd, 17281737, Gerred de Broen (16921774).SAA

    De Derde en Vierde UitlegJaap Evert Abrahamse

    voor 1500

    15851586

    15921593

    16101613

    1645

    16551662

    16621663

  • 21 20

    De Derde UitlegDe wapenstilstand bood Amsterdam de gelegenheid om een nieuwe vestingwal aan te leggen en de stad uit te breiden. Het eerste deel van deze uitbreiding dat daadwerkelijk werd uitgevoerd, was het nieuwe havengebied aan de westkant van de stad. In 1612 werden aan de IJoever drie haveneilanden aangelegd: Prinseneiland, Bickerseiland en Realeneiland. Ze lagen buitendijks, direct aan open water, met brede grachten ertussen, zodat ze voor grote zeeschepen toegankelijk waren. Hier kwamen werf terreinen, houttuinen, pakhuizen, maar ook woonhuizen voor de mensen die in de haven werkten. Aanvankelijk had men het idee om Amsterdam rondom te vergroten. Stadstimmerman Hendrick Jacobsz Staets maakte hiervoor een ontwerp, maar er waren allerlei complicaties. De huizenzee buiten de stad had zich geleidelijk vergroot en verdicht. Bovendien hadden veel mensen, onder wie een aantal burgemeesters, grond gekocht buiten de stadswal, met het idee om daar een hoge prijs voor te vragen op het moment dat deze onteigend zou worden ten behoeve van de stadsuitbreiding. Door deze handel met voorkennis ontstond een slepend conflict binnen het stadsbestuur, dat leidde tot grote vertraging bij de planning en de uitvoering van de uitbreiding. Ondertussen werd buiten de stad in hoog tempo doorgebouwd aan de voorsteden. Het probleem werd steeds moeilijker oplosbaar naarmate de tijd voortschreed. Er moest worden ingegrepen.

    PragmatismeOp 5 maart 1613 besloot de Vroedschap om de stadsuitbreiding simpelweg in tween te hakken. Amsterdam zou alleen worden vergroot aan de westkant. De grens zou komen te liggen bij de Leidsegracht. De andere helft van de ontworpen uitbreiding werd op de lange baan geschoven. De Overtoomsevaart, waarlangs aan weerszijden een dichte bebouwing van woonhuizen, bedrijven en industriemolens was ontstaan, bleef buiten de stad liggen. De stadsregering had zich in een situatie gemanoeuvreerd waarin alleen radicaal pragmatisme nog een oplossing kon brengen. Gerijt Rijckelsma zat ondertussen nog op het terrein van het kartuizerklooster. Niet dat zijn bedrijf zo goed liep (hij was nauwelijks in staat de huur op te brengen), maar binnen de nu verkleinde stadsuitbreiding kregen verschillende gebieden ieder een eigen aanpak. De plannen werden aangepast aan de ontstane situatie, waarbij de voorstedelijke bebouwing zo dicht was, dat het onmogelijk was geworden om die zonder meer te slopen. De bereidheid van veel mensen om te vertrekken was sterk verminderd door de schaamteloze grondspeculatie van de corrupte burgemeesters. Men vreesde zelfs voor oproer. Daarom koos men ervoor om een groot gedeelte van de bebouwde paden in de stad op te nemen. Dit stadsdeel is wat nu de Jordaan heet. Het lag op ruime afstand van de binnenstad. De mensen die met hun woonhuis of bedrijf weg moesten vanwege de aanleg van de Haarlemmerbuurt en de grachtengordel kregen hier een nieuwe plek. Een deel van de oude bebouwing werd gehandhaafd, waardoor het maaiveld in de Jordaan op polderpeil lag lager dan in de grachten gordel, waar de grond systematisch werd opgehoogd. Dit was geen ideale situatie: het waterpeil in de Jordaan moest door middel van sluizen worden afgescheiden van de rest van de stad en de grachten waren ondieper, met alle milieuproblematiek van dien. Doordat de voorstad werd opgenomen in de stadsplattegrond, viel deze in onderdelen uiteen. Aan beide zijden van de rechtgetrokken Haarlemmerdijk de middeleeuwse zeedijk ten westen van de stad werden regelmatige blokken afgestoken. Zo ontstond de Haarlemmerbuurt, met de zeedijk als hoofdstraat, waar het verkeer uit westelijke richting doorheen kwam en waar zich om die reden veel winkels vestigden.

    ToplocatieTegen de oude stad werd de grachtengordel gerealiseerd. De smalle gracht die aan de binnenkant van de oude vestingwerken lag, werd meer dan tweemaal zo breed. De vestingwerken werden gesloopt en in plaats daarvan kwam de Herengracht. Deze gracht werd vanaf het begin gezien als toplocatie voor woningbouw. Het stads bestuur

    Kaart van de Westelijke Eilanden, waarop het grondeigendom in de oude verkaveling staat aangegeven, ca. 1613.SAA

    De Derde en Vierde Uitleg

    Uitbreidingsplan, 1611, Hendrick Jacobsz Staets (15581630).Uit Rerum et urbis Amstelodamensium historia, 1611.SAA

    Uitbreidingsplan, beperkt tot de westzijde van de stad, 1614. Uit: Pontanus, Historische beschrijvinghe der seer wijt beroemde coopstadt Amsterdam, 1614.SAA

    Uitbreidingsplan van de Derde Uitleg, met invulling in regelmatige blokken van het westelijk gebied. De fortificatie op de linkerhelft is een spiegeling van de bestaande vestingwerken.Tekening, 16231626.SAA

    In 1599 huurde Gerijt Rijckelsma een deel van het terrein van het voormalige kart uizer klooster, ten westen van Amsterdam. De monniken waren in 1573 vertrokken, toen de geuzen het klooster in brand staken. Rijckelsma ging er wonen en vestigde er zijn bedrijf. Hij verdiende zijn geld onder meer met de productie van verplaatsbare korenmolens voor gebruik door het leger. Hij tekende een huurcontract voor twaalf jaar met het Burgerweeshuis, dat de kloostergebouwen had overgenomen. Een clausule daarin bepaalde dat de huur per direct kon worden opgezegd als de percelen in deze stadt gehaelt mochten werden. Men hield in 1599 dus rekening met de mogelijkheid van een enorme uitbreiding van Amsterdam: het klooster lag bijna een kilometer buiten de stadswal.

    De voorstadHet klooster waarin Rijckelsma zijn bedrijf vestigde, stond niet in een lege polder, maar in een snel verstedelijkend gebied. Nadat Antwerpen en een aantal andere grote steden in het zuiden in Spaanse handen waren gevallen, groeide de Amsterdamse bevolking snel. In 1585, het jaar van de val van Antwerpen, had de stad zon 30.000 inwoners. In 1600 was dat aantal gegroeid tot ongeveer 50.000. Een aanzienlijk deel van die nieuwkomers woonde niet in de overvolle stad, maar in het omliggende veenweide gebied. De polders rond de stad, die tijdens de grote veenontginningen van de elfde en twaalfde eeuw waren ingedeeld in lange, smalle stroken, werden in hoog tempo volgebouwd. De weidepercelen werden verkaveld en er werden paden aangelegd ter ontsluiting van de snel uitdijende huizenzee. Dat was om meerdere redenen geen optimale situatie. Het schootsveld buiten de pas gebouwde nieuwe vestingwal moest vrij blijven, zodat een vijandelijk leger er geen beschutting kon zoeken. Sinds Amsterdam zich in 1578 had aangesloten bij de opstand tegen de Spaanse koning, was de stad in feite in oorlog. Veel stedelijke belastingen werden geheven aan de poorten, en de bewoners van de nieuwe buitenwijken ontdoken die accijnzen. De gebouwen waarin ze woonden en waarin hun bedrijven waren gevestigd, verzwakten de stadsverdediging. Het was al vr 1600 duidelijk dat hier iets aan gedaan moest worden. Maar pas op 3 augustus 1609, nadat het Twaalfjarig Bestand (16091621) was ingegaan, vroeg de stad toestemming voor uitbreiding aan de Staten van Holland.

    Kaart van Amsterdam, waarop de verschillende uitbreidingen met vestingwerken staan aangegeven.Plattegrond, ingekleurd, 17281737, Gerred de Broen (16921774).SAA

    De Derde en Vierde UitlegJaap Evert Abrahamse

    voor 1500

    15851586

    15921593

    16101613

    1645

    16551662

    16621663

  • 83 82

    Singel 62 en 64 werden in 1638 gebouwd met vergelijkbare gevels. Singel 62, t Wapen van Vrisland, kreeg in 1895 een neorenaissance gevel naar ontwerp van C.B. Posthumus Meyjes. Daarin werden zandstenen bouwfragmenten van de oorspronkelijke gevel opgenomen. Het bovenste gedeelte van de gevel van Singel 64 dateert nog uit 1638, het onderste deel is omstreeks 1780 verbouwd in Lodewijk XVI-stijl. Op de binnenplaats staat een fraai secreet met dubbele deuren met festoenen en klassiek fronton.

    De Haagse Postwagen op Singel 74 verwijst naar de gere-gelde postdienst op Den Haag, die in 1660 werd ingesteld.

    Christiaan Huygens reed op 2 augustus 1662 met de nieuwe dienst naar Amsterdam om de begrafenis van zijn neef Johannes de Vogelaer bij te wonen. Hij schreef aan zijn broer Lodewijk: Wij vertrokken op woensdag om 6 uur s ochtends en arriveerden in Amsterdam een half uur voor de middag. Dat is een groot gemak, en voor een redelijke prijs, want men betaalt niet meer dan vier franc.

    Singel 76 werd in 1873 ontworpen als Openbare Burger-school 1e Klasse voor jongens, met drie klaslokalen, een gym-nastieklokaal en een onderwijzerswoning. De school werd vernoemd naar de doopsgezinde dominee Jan Nieuwen-huijzen (1724-1806), oprichter in 1784 van het Genoodschap van Konsten en Wetenschappen, onder de zinspreuk: Tot Nut van t Algemeen, kortweg t Nut, een instelling die onder andere streefde naar verbetering van het armenonderwijs. Dat gold niet voor deze school: de Nieuwenhuijzenschool was voor kinderen van welgestelde ouders, die schoolgeld moesten betalen.

    Eau de Cologne van BoldootAan het begin van de twintigste eeuw waren Singel 90 t/m 96 in gebruik bij de N.V. Eau de Colognefabriek voorheen J.C. Boldoot. Aan de achterkant, in de Langestraat, bezat de fi rma nog ten minste acht panden. De apotheker Jacobus Boldoot (1766-1838) opende in 1789 een eigen zaak aan de Nieuwezijds Voorburgwal 46, waar hij een op alcohol geba-seerd opwekkend geneesmiddel produceerde, dat zeer populair werd. Boldoot werd in 1834 in de zaak opgevolgd door zijn neef, Jacobus Cornelis Boldoot (1809-1876), die in 1871 zijn zoon Joannes Jacobus (1850-1898) als vennoot in de zaak nam. Onder deze vennootschap namen de zaken een hoge vlucht. De fi rma had in de jaren zestig de fabricage naar Singel 92 verplaatst en breidde zich vervolgens over het hele blok uit. In 1875 kocht Joannes Boldoot in Keulen een oude

    Tamme BethSingel 36 werd in 1763 gebouwd voor de reder en scheeps-bevrachter Tamme IJsbrandsz Beth (?-1796), gehuwd met Susanna van Sante, de dochter van een mastenmaker. Beth ontleende zijn geluk en zijn welvaart aan de zee; het huis heet daarom Zeevrugt. De attiek toont de god van de handel, Mercurius, met geldbuidel en haan, en boven de voordeur prijkt een mooie gesneden driemaster in volle zee. De achterhuizen van Singel 34 en 32 horen tegenwoordig bij Singel 36, dat aan de achterkant dus een royale zaal heeft. Beth was in zaken met zijn zonen Hendrik en Johannes. Veel van zijn handel ging op St.-Petersburg. Hij was bijvoorbeeld de reder van het schip Vrouw Maria, dat in 1771 met een

    lading suiker, textiel, metaal en elf schilderijen voor Catharina de Grote uit de collectie Braamcamp in de Oostzee bij Turku verging. In de jaren 1777 en 1778 diende Beth herhaaldelijk klachten in bij de Staten van Holland over het opbrengen van zijn schepen door Britse kapers en de Britse marine. Daaronder was de hoeker De Hertogin de la Vauguyon, die door een Engelse stuurman en onbevaren matrozen werd opgebracht naar Bristol, maar onderweg verzeilde, waarbij de schipper met sijn Soontje, sonder eenige Papier en met verlies van alles op een Klip gespoeld was. In Amsterdam liep de span-ning door de oorlogsdreiging hoog op. In januari 1780 raakte Beth op de beurs bijna slaags met een andere makelaar, Pex, die kwam melden dat een eskader schepen door de Britten was aangehouden en opgebracht. Beth vermoedde dat Pex op de oorlog speculeerde, en voordeel had bij het slechte nieuws. Hij had ongelijk. De krant schreef: De Heer Tamme Beth moest zyne al te groote drift bekennen, en was ook edelmoedig genoeg van over zyn voorbarig vermoeden en drift tegen den Heere Pex verschooning te vraegen. Beth werd een van de drijvende krachten achter het uitrusten van een vloot onder gezag van schout-bij-nacht Johan Zoutman, wat zou leiden tot de Slag bij de Doggersbank in 1781.

    De Poezenboot op Singel 38G is een woonark uit 1979 die speciaal is gebouwd als kattenasiel. De ark is de opvolger van een tjalk die in 1968 door Henriette van Weelde (1915-2005) aan de Herengracht voor de opvang van katten was ingericht. Sinds 1987 is het asiel een stichting.

    Het eigenaardige hoekpand Singel 46-48 is in 1920 gebouwd door de architect Adriaan Moen voor de Confectiefabriek A. Cohen en Co, die daar eerder al was gevestigd. Het gebouw, in de stijl van de Amsterdamse School, heeft een ingewik-kelde plattegrond, omdat de monumentale panden Roomolen-straat 1-7 erin zijn opgenomen.

    Het huis Singel 58 is van 1753 en heeft een monumentale gang met rijk stucwerk in Lodewijk XV-stijl. De omvangrijke restauratie werd in de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw uitgevoerd in opdracht van de bewoners, verenigd in een woongroep. De top van de gevel was tot in de negentien-de eeuw identiek met die van de nummers 56 en 60. Singel 60, gebouwd omstreeks 1745, heeft een fraaie Lodewijk XIV-kuif. Links op de gevel staan twee gehelmde putti met stok en pijlenbundel. Ook aan de rechterkant heeft een dergelijk groepje gestaan. In het trappenhuis staat een stucbeeld met attributen van Demeter, godin van de aarde en de landbouw.

    Singel 3482

    Kors

    jesp

    oort

    stee

    g

    Room

    olen

    stra

    at

    82 80 78 76 74 72 70 68 66 64 62 60 58 56 54 52 50 4846 44 4240 38 36 34

    Singel 36. Versieringen van het huis Zeevrugt.Fotos Michel Claus

    Singel 60. De godin Demeter.Sculptuur in stucwerk, ca. 1741, Atelier Jan van Logteren (1709-1745).RCE, foto Kris Roderburg

    Singel 74. Gevelsteen De Haagsche Postwagen.VVAG

    34

    82

    Singel 3482

    Singel 3482

  • 83 82

    Singel 62 en 64 werden in 1638 gebouwd met vergelijkbare gevels. Singel 62, t Wapen van Vrisland, kreeg in 1895 een neorenaissance gevel naar ontwerp van C.B. Posthumus Meyjes. Daarin werden zandstenen bouwfragmenten van de oorspronkelijke gevel opgenomen. Het bovenste gedeelte van de gevel van Singel 64 dateert nog uit 1638, het onderste deel is omstreeks 1780 verbouwd in Lodewijk XVI-stijl. Op de binnenplaats staat een fraai secreet met dubbele deuren met festoenen en klassiek fronton.

    De Haagse Postwagen op Singel 74 verwijst naar de gere-gelde postdienst op Den Haag, die in 1660 werd ingesteld.

    Christiaan Huygens reed op 2 augustus 1662 met de nieuwe dienst naar Amsterdam om de begrafenis van zijn neef Johannes de Vogelaer bij te wonen. Hij schreef aan zijn broer Lodewijk: Wij vertrokken op woensdag om 6 uur s ochtends en arriveerden in Amsterdam een half uur voor de middag. Dat is een groot gemak, en voor een redelijke prijs, want men betaalt niet meer dan vier franc.

    Singel 76 werd in 1873 ontworpen als Openbare Burger-school 1e Klasse voor jongens, met drie klaslokalen, een gym-nastieklokaal en een onderwijzerswoning. De school werd vernoemd naar de doopsgezinde dominee Jan Nieuwen-huijzen (1724-1806), oprichter in 1784 van het Genoodschap van Konsten en Wetenschappen, onder de zinspreuk: Tot Nut van t Algemeen, kortweg t Nut, een instelling die onder andere streefde naar verbetering van het armenonderwijs. Dat gold niet voor deze school: de Nieuwenhuijzenschool was voor kinderen van welgestelde ouders, die schoolgeld moesten betalen.

    Eau de Cologne van BoldootAan het begin van de twintigste eeuw waren Singel 90 t/m 96 in gebruik bij de N.V. Eau de Colognefabriek voorheen J.C. Boldoot. Aan de achterkant, in de Langestraat, bezat de fi rma nog ten minste acht panden. De apotheker Jacobus Boldoot (1766-1838) opende in 1789 een eigen zaak aan de Nieuwezijds Voorburgwal 46, waar hij een op alcohol geba-seerd opwekkend geneesmiddel produceerde, dat zeer populair werd. Boldoot werd in 1834 in de zaak opgevolgd door zijn neef, Jacobus Cornelis Boldoot (1809-1876), die in 1871 zijn zoon Joannes Jacobus (1850-1898) als vennoot in de zaak nam. Onder deze vennootschap namen de zaken een hoge vlucht. De fi rma had in de jaren zestig de fabricage naar Singel 92 verplaatst en breidde zich vervolgens over het hele blok uit. In 1875 kocht Joannes Boldoot in Keulen een oude

    Tamme BethSingel 36 werd in 1763 gebouwd voor de reder en scheeps-bevrachter Tamme IJsbrandsz Beth (?-1796), gehuwd met Susanna van Sante, de dochter van een mastenmaker. Beth ontleende zijn geluk en zijn welvaart aan de zee; het huis heet daarom Zeevrugt. De attiek toont de god van de handel, Mercurius, met geldbuidel en haan, en boven de voordeur prijkt een mooie gesneden driemaster in volle zee. De achterhuizen van Singel 34 en 32 horen tegenwoordig bij Singel 36, dat aan de achterkant dus een royale zaal heeft. Beth was in zaken met zijn zonen Hendrik en Johannes. Veel van zijn handel ging op St.-Petersburg. Hij was bijvoorbeeld de reder van het schip Vrouw Maria, dat in 1771 met een

    lading suiker, textiel, metaal en elf schilderijen voor Catharina de Grote uit de collectie Braamcamp in de Oostzee bij Turku verging. In de jaren 1777 en 1778 diende Beth herhaaldelijk klachten in bij de Staten van Holland over het opbrengen van zijn schepen door Britse kapers en de Britse marine. Daaronder was de hoeker De Hertogin de la Vauguyon, die door een Engelse stuurman en onbevaren matrozen werd opgebracht naar Bristol, maar onderweg verzeilde, waarbij de schipper met sijn Soontje, sonder eenige Papier en met verlies van alles op een Klip gespoeld was. In Amsterdam liep de span-ning door de oorlogsdreiging hoog op. In januari 1780 raakte Beth op de beurs bijna slaags met een andere makelaar, Pex, die kwam melden dat een eskader schepen door de Britten was aangehouden en opgebracht. Beth vermoedde dat Pex op de oorlog speculeerde, en voordeel had bij het slechte nieuws. Hij had ongelijk. De krant schreef: De Heer Tamme Beth moest zyne al te groote drift bekennen, en was ook edelmoedig genoeg van over zyn voorbarig vermoeden en drift tegen den Heere Pex verschooning te vraegen. Beth werd een van de drijvende krachten achter het uitrusten van een vloot onder gezag van schout-bij-nacht Johan Zoutman, wat zou leiden tot de Slag bij de Doggersbank in 1781.

    De Poezenboot op Singel 38G is een woonark uit 1979 die speciaal is gebouwd als kattenasiel. De ark is de opvolger van een tjalk die in 1968 door Henriette van Weelde (1915-2005) aan de Herengracht voor de opvang van katten was ingericht. Sinds 1987 is het asiel een stichting.

    Het eigenaardige hoekpand Singel 46-48 is in 1920 gebouwd door de architect Adriaan Moen voor de Confectiefabriek A. Cohen en Co, die daar eerder al was gevestigd. Het gebouw, in de stijl van de Amsterdamse School, heeft een ingewik-kelde plattegrond, omdat de monumentale panden Roomolen-straat 1-7 erin zijn opgenomen.

    Het huis Singel 58 is van 1753 en heeft een monumentale gang met rijk stucwerk in Lodewijk XV-stijl. De omvangrijke restauratie werd in de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw uitgevoerd in opdracht van de bewoners, verenigd in een woongroep. De top van de gevel was tot in de negentien-de eeuw identiek met die van de nummers 56 en 60. Singel 60, gebouwd omstreeks 1745, heeft een fraaie Lodewijk XIV-kuif. Links op de gevel staan twee gehelmde putti met stok en pijlenbundel. Ook aan de rechterkant heeft een dergelijk groepje gestaan. In het trappenhuis staat een stucbeeld met attributen van Demeter, godin van de aarde en de landbouw.

    Singel 3482

    Kors

    jesp

    oort

    stee

    g

    Room

    olen

    stra

    at

    82 80 78 76 74 72 70 68 66 64 62 60 58 56 54 52 50 4846 44 4240 38 36 34

    Singel 36. Versieringen van het huis Zeevrugt.Fotos Michel Claus

    Singel 60. De godin Demeter.Sculptuur in stucwerk, ca. 1741, Atelier Jan van Logteren (1709-1745).RCE, foto Kris Roderburg

    Singel 74. Gevelsteen De Haagsche Postwagen.VVAG

    34

    82

    Singel 3482

    Singel 3482

  • 135 134

    verbouwd als visuele buffer tussen het kantoorpand en de Lodewijk XIV-gevel van Herengracht 605. In 2002 verhuisde de ABN-Amro naar een nieuw hoofd-kantoor aan de Zuidas. De bovenverdiepingen van het oude pand werden als kantoorruimtes verhuurd, op de begane grond kwam ruimte voor horeca en winkels. Daartoe werd het gebouw in 2002-2011 verbouwd door Kees Rijnboutt en Frederik Vermeesch. Het interieur van het oude gebouw werd tot op het betonskelet gestript en opnieuw opgebouwd rondom een atrium, dat ter hoogte van de zesde verdieping wordt overspannen door een Y-vormige brug.

    Willet-HolthuysenHet museum Willet-Holthuysen op Herengracht 605 werd geopend in 1896 en staat sinds 1963 onder beheer van het Amsterdam Museum. De geschiedenis van het pand gaat terug tot 1687, toen het als dubbelpand werd gebouwd voor pensionaris Jacob Hop (1654-1725) en zijn echtgenote, Isabella Hooft (1659-1701), dochter uit het eerste huwelijk van burgemeester Hendrik Hooft van Herengracht 556. De laatste in de reeks patricirs die het huis bewoond hebben, was Louise Willet-Holthuysen (1824-1895), weduwe van Abraham Willet (1825-1888). Vlak voor haar dood in 1895 legateerde zij het huis met inboedel en kunstcollectie aan de gemeente Amsterdam op voorwaarde dat het huis een museum zou

    worden. Louise was het enige kind van de schatrijke koop-man Pieter Holthuysen (1785-1858), die in 1855 het pand aan de Herengracht had gekocht. Door verbouwingen in 1740 was dit een typisch huis in Lodewijk XIV-stijl geworden, met zand stenen gevel, rijk geornamenteerde ingangspartij en een imposant trappenhuis met stucdecoraties. Na het overlijden van haar vader bleef Louise Holthuysen in het huis wonen. In 1861 huwde zij, 37 jaar oud, met Abraham Willet die bij haar introk. Willet was een verwoed verzamelaar van boeken, kunst en kunstnijverheid. De echte- lieden wilden in het huis een gepaste ambiance creren voor de almaar uitdijende collectie. De voorkeur ging uit naar een inrichting in Lodewijk XVI-stijl, maar soms, afhankelijk van de functie van een vertrek, werd voor een andere stijl gekozen; ook de Hollandse renaissancestijl was vertegen-woordigd. De belangrijkste Lodewijk XIV-elementen, de gevel, de gang van de bel-etage en het trappenhuis, bleven onge-moeid. Na het overlijden van Louise Willet-Holthuysen werd de literator Frans Coenen (1866-1936) de eerste conservator van het museum. Hij nam zijn intrek in de vertrekken op de bovenverdiepingen. Over de Willets publiceerde Coenen in 1936 een literaire biografi e Onpersoonlijke herinneringen, waarin hij een onbarmhartig beeld van het echtpaar schetste. Na Coenens pensionering in 1932 viel het museum onder het

    Op nummer 573 vestigde zich in 2007 het Tassenmuseum Hendrikje, ontstaan uit de verzameling van Hendrikje Ivo (1936). Het museum bezit ruim 4000 tassen, van een zes-tiende-eeuwse geitenleren buidel tot en met een tas van popster Madonna. Het cassetteplafond van een van de stijlkamers bevat schilderingen uit 1682 van de hand van Paulus de Fouchier. In het midden is de Amsterdamse stedenmaagd uitgebeeld, in de hoeken zijn personifi caties van vier werelddelen te zien. Ook het trappenhuis naast de lichthof bevat plafondschilderingen, waarop putti met symbolen van liefde en handel zijn afgebeeld.

    De Amsterdamsche BankHerengracht 595 en 597-601 vormen tezamen een van de drie voorgevels van The Bank; de andere gevels kijken uit op de Utrechtsestraat, het Rembrandtplein en de Amstelstraat. De naam verwijst naar de oorspronkelijke functie van het pand, dat in 1932 als hoofdkantoor van de Amsterdamsche Bank in gebruik werd genomen. De Amsterdamsche Bank werd in 1871 opgericht, en huisde aanvankelijk op Herengracht 597. Rond 1900 had de bank ook de buurpanden Herengracht 599 en 601 in bezit gekregen. De architect Ed. Cuypers ver-bond deze inwendig met elkaar en voorzag ze in 1902-1903 van een nieuwe gezamenlijke gevel. De grootste expansie vond in 1917 plaats. De bank bemachtigde toen een heel blok

    tussen Herengracht, Utrechtsestraat en Amstelstraat. In de jaren 1926-1932 verrees hier een grootschalig bankgebouw, waarvoor niet minder dan 24 panden het veld moesten rui-men. De gevels werden ontworpen door H.P. Berlage, terwijl B.J. en W.B. Oundag zorg droegen voor de indeling en de constructie. Lambertus Zijl maakte de gevelsculpturen met voorstellingen van spaarzame diertjes als bijen, mieren en bevers, waaraan potentile spaarders een voorbeeld konden nemen. Na de oorlog vond een hele reeks bankfusies plaats. In 1948 nam de Amsterdamsche Bank de Incassobank over, in 1964 fuseerde de bank met de Rotterdamsche Bank tot de AMRO-bank, die op zijn beurt in 1991 met de Algemene Bank Nederland samenging. Het gebouw onderging in de jaren 1964-1972 een renovatie om het een open uitstraling te verlenen. Berlage had juist voor een gesloten uiterlijk gekozen, zodat de burger het vertrouwen had dat zijn geld daar veilig was opgeborgen. De begane grond bestond daarom uit grote, ruw gehakte natuurstenen blokken, waarin kleine vensteropeningen door dikke tralies werden be-schermd. Bij de renovatie werd het door Cuypers gebouwde kantoor aan de gracht afgebroken en vervangen door nieuw-bouw van de architecten Henri Zwiers en Eric Fontein, die een geleidelijke overgang naar de historische grachtenwand moest vormen. In dat kader werd ook Herengracht 603

    Herengracht 595627

    595 597 601 603 605 607 609 611 613 615 617 619 621 623 625 627

    Herengracht 597-601. Ontwerp voor de Amsterdamsche Bank.Bouwtekening, 1903, Ed. Cuypers (1859-1927).SAA

    Herengracht 605. Museum Willet-Holthuysen, serre.Foto Marco Sweering

    Herengracht 605. Museum Willet-Holthuysen, formele 18de-eeuwse siertuin.AM, foto Richard de Bruijn

    Herengracht 595627

    595

    627

    Utr

    echt

    sest

    raat

    Amst

    el

    Herengracht 595627

  • 135 134

    verbouwd als visuele buffer tussen het kantoorpand en de Lodewijk XIV-gevel van Herengracht 605. In 2002 verhuisde de ABN-Amro naar een nieuw hoofd-kantoor aan de Zuidas. De bovenverdiepingen van het oude pand werden als kantoorruimtes verhuurd, op de begane grond kwam ruimte voor horeca en winkels. Daartoe werd het gebouw in 2002-2011 verbouwd door Kees Rijnboutt en Frederik Vermeesch. Het interieur van het oude gebouw werd tot op het betonskelet gestript en opnieuw opgebouwd rondom een atrium, dat ter hoogte van de zesde verdieping wordt overspannen door een Y-vormige brug.

    Willet-HolthuysenHet museum Willet-Holthuysen op Herengracht 605 werd geopend in 1896 en staat sinds 1963 onder beheer van het Amsterdam Museum. De geschiedenis van het pand gaat terug tot 1687, toen het als dubbelpand werd gebouwd voor pensionaris Jacob Hop (1654-1725) en zijn echtgenote, Isabella Hooft (1659-1701), dochter uit het eerste huwelijk van burgemeester Hendrik Hooft van Herengracht 556. De laatste in de reeks patricirs die het huis bewoond hebben, was Louise Willet-Holthuysen (1824-1895), weduwe van Abraham Willet (1825-1888). Vlak voor haar dood in 1895 legateerde zij het huis met inboedel en kunstcollectie aan de gemeente Amsterdam op voorwaarde dat het huis een museum zou

    worden. Louise was het enige kind van de schatrijke koop-man Pieter Holthuysen (1785-1858), die in 1855 het pand aan de Herengracht had gekocht. Door verbouwingen in 1740 was dit een typisch huis in Lodewijk XIV-stijl geworden, met zand stenen gevel, rijk geornamenteerde ingangspartij en een imposant trappenhuis met stucdecoraties. Na het overlijden van haar vader bleef Louise Holthuysen in het huis wonen. In 1861 huwde zij, 37 jaar oud, met Abraham Willet die bij haar introk. Willet was een verwoed verzamelaar van boeken, kunst en kunstnijverheid. De echte- lieden wilden in het huis een gepaste ambiance creren voor de almaar uitdijende collectie. De voorkeur ging uit naar een inrichting in Lodewijk XVI-stijl, maar soms, afhankelijk van de functie van een vertrek, werd voor een andere stijl gekozen; ook de Hollandse renaissancestijl was vertegen-woordigd. De belangrijkste Lodewijk XIV-elementen, de gevel, de gang van de bel-etage en het trappenhuis, bleven onge-moeid. Na het overlijden van Louise Willet-Holthuysen werd de literator Frans Coenen (1866-1936) de eerste conservator van het museum. Hij nam zijn intrek in de vertrekken op de bovenverdiepingen. Over de Willets publiceerde Coenen in 1936 een literaire biografi e Onpersoonlijke herinneringen, waarin hij een onbarmhartig beeld van het echtpaar schetste. Na Coenens pensionering in 1932 viel het museum onder het

    Op nummer 573 vestigde zich in 2007 het Tassenmuseum Hendrikje, ontstaan uit de verzameling van Hendrikje Ivo (1936). Het museum bezit ruim 4000 tassen, van een zes-tiende-eeuwse geitenleren buidel tot en met een tas van popster Madonna. Het cassetteplafond van een van de stijlkamers bevat schilderingen uit 1682 van de hand van Paulus de Fouchier. In het midden is de Amsterdamse stedenmaagd uitgebeeld, in de hoeken zijn personifi caties van vier werelddelen te zien. Ook het trappenhuis naast de lichthof bevat plafondschilderingen, waarop putti met symbolen van liefde en handel zijn afgebeeld.

    De Amsterdamsche BankHerengracht 595 en 597-601 vormen tezamen een van de drie voorgevels van The Bank; de andere gevels kijken uit op de Utrechtsestraat, het Rembrandtplein en de Amstelstraat. De naam verwijst naar de oorspronkelijke functie van het pand, dat in 1932 als hoofdkantoor van de Amsterdamsche Bank in gebruik werd genomen. De Amsterdamsche Bank werd in 1871 opgericht, en huisde aanvankelijk op Herengracht 597. Rond 1900 had de bank ook de buurpanden Herengracht 599 en 601 in bezit gekregen. De architect Ed. Cuypers ver-bond deze inwendig met elkaar en voorzag ze in 1902-1903 van een nieuwe gezamenlijke gevel. De grootste expansie vond in 1917 plaats. De bank bemachtigde toen een heel blok

    tussen Herengracht, Utrechtsestraat en Amstelstraat. In de jaren 1926-1932 verrees hier een grootschalig bankgebouw, waarvoor niet minder dan 24 panden het veld moesten rui-men. De gevels werden ontworpen door H.P. Berlage, terwijl B.J. en W.B. Oundag zorg droegen voor de indeling en de constructie. Lambertus Zijl maakte de gevelsculpturen met voorstellingen van spaarzame diertjes als bijen, mieren en bevers, waaraan potentile spaarders een voorbeeld konden nemen. Na de oorlog vond een hele reeks bankfusies plaats. In 1948 nam de Amsterdamsche Bank de Incassobank over, in 1964 fuseerde de bank met de Rotterdamsche Bank tot de AMRO-bank, die op zijn beurt in 1991 met de Algemene Bank Nederland samenging. Het gebouw onderging in de jaren 1964-1972 een renovatie om het een open uitstraling te verlenen. Berlage had juist voor een gesloten uiterlijk gekozen, zodat de burger het vertrouwen had dat zijn geld daar veilig was opgeborgen. De begane grond bestond daarom uit grote, ruw gehakte natuurstenen blokken, waarin kleine vensteropeningen door dikke tralies werden be-schermd. Bij de renovatie werd het door Cuypers gebouwde kantoor aan de gracht afgebroken en vervangen door nieuw-bouw van de architecten Henri Zwiers en Eric Fontein, die een geleidelijke overgang naar de historische grachtenwand moest vormen. In dat kader werd ook Herengracht 603

    Herengracht 595627

    595 597 601 603 605 607 609 611 613 615 617 619 621 623 625 627

    Herengracht 597-601. Ontwerp voor de Amsterdamsche Bank.Bouwtekening, 1903, Ed. Cuypers (1859-1927).SAA

    Herengracht 605. Museum Willet-Holthuysen, serre.Foto Marco Sweering

    Herengracht 605. Museum Willet-Holthuysen, formele 18de-eeuwse siertuin.AM, foto Richard de Bruijn

    Herengracht 595627

    595

    627

    Utr

    echt

    sest

    raat

    Amst

    el

    Herengracht 595627

  • 151 150

    de tuinkant in plaats van n. Bijzonder was ook de recht-streekse verbinding tussen de twee kamers op de bel-etage. Al die elementen, de kamers-en-suite, de lange gang en de centrale trap, zouden pas later gebruikelijk worden. Het huis was alleen woonhuis; er waren geen hijsluiken voor opslag op de hogere verdiepingen. Arnoldus Dix (?-1717?) kocht het huis in 1710. Hij was koop-man op Rusland en een van de Amsterdamse handelaars die tsaar Peter de Grote bij diens bezoek aan Holland en Engeland in 1697-1698 vergezelden. Zijn weduwe Maria Luyken (?-in of voor 1749) heeft tussen 1728 en 1734 het huis grondig veranderd. De vensters werden verlengd, waarbij de frontons kwamen te vervallen, er kwamen hijsluiken, de distels verdwenen van de hoeken en het familiewapen werd aangepast. De geknikte gang werd rechtgetrokken en omwille van de symmetrie werden schijndeuren aangebracht aan de kant van Herengracht 170. Het verlangen naar symmetrie ging zo ver dat de marmeren gangplaten doormidden werden gezaagd om de structuur in de steen te spiegelen. De beeld-houwer Jan van Logteren verzorgde het stucwerk met alle -go rische en mythologische voorstellingen. Aan het einde van de gang bij het trappenhuis maant een bijna vrijstaand beeld

    van Prudentia, gesigneerd en gedateerd 1733, tot voorzichtig-heid. De balusters van de wenteltrap werden door Van Logteren in vals perspectief gesneden, waardoor het trap-penhuis hoger lijkt dan het is. Maria Luyken liet de kamers in het voorhuis voorzien van wand- en plafondschilderingen door Jacob de Wit en Isaac de Moucheron. Zij werkten vaker samen; meestal maakte De Wit het plafondstuk en de deur-stukken de witjes en Moucheron de wandschilde ringen. Op Herengracht 168 schilderde De Wit ook de fi guren in de landschappen van Moucheron. De schilderingen geven de oud-testamentische geschiedenis weer van de legeraan-voerder Jefta. Deze had gezworen dat hij bij een overwinning op de Ammonieten het eerste dat bij thuiskomst op hem afkwam zou offeren. Hij verwachtte zijn hond; helaas kwam zijn dochter hem als eerste tegemoet. De keuze voor deze sombere thematiek wordt wel verklaard doordat de opdracht-geefster een dochter had verloren. In de aangrenzende kamer zijn schikgodinnen te zien en voorstellingen van Liefde, Vrij-gevigheid, Voorzienigheid, Geloof, Moed en Hoop. Bezoekers konden in deze antichambre nadenken over deugden en ondeugden en de grilligheid van het lot.

    Het BartolottihuisIn 1619 of 1620 betrok Guillelmo Bartolotti (1560-1634) met zijn familie het stadspaleisje in de bocht van de Herengracht, Herengracht 170-172. Bartolotti was geboren als Willem van den Heuvel, maar hij erfde met zijn broers en zusters het vermogen van een kinderloos gestorven oom, de uit Lombar-dije afkomstige Giovanni Baptista Bartolotti, op voorwaarde dat zij die naam zouden aannemen. Hendrick de Keyser is de ontwerper van het Bonte Huis, zo genoemd naar de rijk versierde gevel met pilasters, maskers, banden, blokjes, trigliefen, kapitelen, frontons, vazen, klauwstukken, schelpen

    Flines (1623-1697), kweekte op haar buiten Vijverhof aan de Vecht de eerste ananas in Nederland. In 1743 verkochten de erven De Flines het huis, waarna het verbouwd werd. Het kreeg een vroeg-Lodewijk-XV zandstenen lijstgevel met een groot kuifstuk en een deur-omlijsting met vazen. In 1858 werd in het grote achterhuis een kapel ingericht voor de toenmalige eigenaar, de rooms-katholiek Bernard Povel (1796-1875), en zijn zestien kinderen. In het huis is nog stucwerk uit de achttiende en negentiende eeuw aanwezig, en in de voorkamer bevindt zich een monu-mentale achttiende-eeuwse schoorsteenmantel die afkomstig is uit Dordrecht. De grisailles van De Lairesse worden bewaard in het Rijksmuseum.

    De familie EliasHerengracht 166 heeft een fraai hoofdgestel met twee grote Lodewijk XIV-krullen, waaronder een mand met distelbloemen en het opschrift Soli Deo Gloria. Het uiteinde van de hijsbalk is versierd met een vrouwenkopje. Het pand werd in 1642 gekocht door de lakenkoopman Harmen Jacobsz Wormskerck (1590-1653), die als rondassier (schilddrager) afgebeeld staat op Rembrandts Nachtwacht. Zijn weduwe, Judith Steenhuysen (?-1666) liet het huis met inboedel en een bedrag van 190.500 gulden na aan haar nicht Maria Dircksdr Deventerwaagh van Cloppenburgh (ca. 1625-1688). Zij woonde hier vanaf 1666 met haar tweede echtgenoot Barend Pietersz Elias (1621-1695). De distels in de gevel zijn ontleend aan het Elias-familiewapen. Barends neef Gerbrand Elias (1651-1732) liet het huis omstreeks 1725 verbouwen. Gerbrand Elias was vaandrig bij de schutterij, regent van het Spin- en Werkhuis en postmeester van het Hamburgse Postkantoor, een lucratief baantje, dat hij opgaf toen hij in de Vroedschap werd gekozen. Zijn zoon Pieter Elias (1688-1736), na de dood van zijn vader eigenaar en bewoner van het huis, werd in 1713 aangesteld als stadssecretaris. Hij gold als een zeer capa bel man, die volgens Jacob Bicker Raye wel vier- of vijfderhanden taal in perfeksy sprak en schreef . Ook Pieters zoon Gerbrand (1728-1769) woonde hier. Hij werd president van de Schepenbank, lid van de Vroedschap en Bewind-hebber der Oost-Indische Compagnie en ook hij was weer volgens Bicker Raye zeer bemind. Hij stierf in 1769 na een ziekte van zes dagen, met onafgaande brandende koortsen, met kontinueele ijlheid verselt, tot smertelijke droefhijt van sijn brave weduwe en werd in de Nieuwe Kerk in de graftombe van Michiel de Ruyter begraven. De weduwe, Machtelina Henritta le Leu de Wilhem (1730-1797), bleef met vier kinderen achter. In het huis is het achttiende-eeuwse interieur bewaard gebleven.

    JeftaOp de plaats van het huidige huis Herengracht 168 stond tot in 1637 een smal woonhuis met aan de zijkant een steeg die leidde naar een suikerbakkerij op het achtererf. Michiel Reyniersz Pauw (1590-1640), ridder, schepen, burgemeester, medeoprichter en bewindhebber van de West-Indische Compagnie en stichter van Pavonia, een nederzetting aan de Hudson, kocht het huis en de bakkerij in dat jaar. Hij gaf Philips Vingboons opdracht voor de bouw van het nieuwe pand, de eerste opdracht voor de architect in Amsterdam. Het huis werd heel uitzonderlijk uitgevoerd in witte zandsteen en kreeg de eerste monumentale halsgevel van de stad, zonder pilasters, versierd door gebogen en driehoekige frontons boven de vensters, distels op de hoeken, en een enorm relif in de top waarin twee gevleugelde leeuwen Pauw was ridder in de Venetiaanse Orde van St. Marcus het familiewapen vasthouden. Vingboons nam de steeg op in de nieuwbouw en maakte er een doorlopende gang van, waardoor het traditionele voorhuis verdween. Het erf wordt naar achteren breder; daardoor kon Vingboons het pand voorzien van een ruim trappenhuis en een breed achterhuis, met twee zalen aan

    Herengracht 166214

    Philips Vingboons (1607-1678) ontwierp het ruime trap penhuis voor Heren -gracht 168.Foto Roeland Koning

    De Godvruchtigheid. Ontwerp voor schildering links van een schoorsteen, Herengracht 168. De offer-ende fi guren verbeelden God-vruchtigheid. Erachter staat een beeld van Diana.Tekening, 1734, Isaac de Moucheron (1667-1744).SAA

    Pallas Athene doodt een draak. Ontwerp voor schilde-ring rechts van een schoor-steen. Op het uitgevoerde behangsel voor Heren -gracht 168 is de voorstelling gewijzigd.Tekening, ca. 1730, Isaac de Moucheron (1667-1744).SAA

    Herengracht 170. Gevel van het Bartolottihuis, naar ontwerp van Hendrick de Keyser (1565-1621).HdK, foto Reindert Groot

    214208 204 202 202A196 194 184 182 180 178 176 174 172 170 168 166

    Herengracht 166214

    214

    166

    Raad

    huis

    stra

    at

    Herengracht 166214

  • 151 150

    de tuinkant in plaats van n. Bijzonder was ook de recht-streekse verbinding tussen de twee kamers op de bel-etage. Al die elementen, de kamers-en-suite, de lange gang en de centrale trap, zouden pas later gebruikelijk worden. Het huis was alleen woonhuis; er waren geen hijsluiken voor opslag op de hogere verdiepingen. Arnoldus Dix (?-1717?) kocht het huis in 1710. Hij was koop-man op Rusland en een van de Amsterdamse handelaars die tsaar Peter de Grote bij diens bezoek aan Holland en Engeland in 1697-1698 vergezelden. Zijn weduwe Maria Luyken (?-in of voor 1749) heeft tussen 1728 en 1734 het huis grondig veranderd. De vensters werden verlengd, waarbij de frontons kwamen te vervallen, er kwamen hijsluiken, de distels verdwenen van de hoeken en het familiewapen werd aangepast. De geknikte gang werd rechtgetrokken en omwille van de symmetrie werden schijndeuren aangebracht aan de kant van Herengracht 170. Het verlangen naar symmetrie ging zo ver dat de marmeren gangplaten doormidden werden gezaagd om de structuur in de steen te spiegelen. De beeld-houwer Jan van Logteren verzorgde het stucwerk met alle -go rische en mythologische voorstellingen. Aan het einde van de gang bij het trappenhuis maant een bijna vrijstaand beeld

    van Prudentia, gesigneerd en gedateerd 1733, tot voorzichtig-heid. De balusters van de wenteltrap werden door Van Logteren in vals perspectief gesneden, waardoor het trap-penhuis hoger lijkt dan het is. Maria Luyken liet de kamers in het voorhuis voorzien van wand- en plafondschilderingen door Jacob de Wit en Isaac de Moucheron. Zij werkten vaker samen; meestal maakte De Wit het plafondstuk en de deur-stukken de witjes en Moucheron de wandschilde ringen. Op Herengracht 168 schilderde De Wit ook de fi guren in de landschappen van Moucheron. De schilderingen geven de oud-testamentische geschiedenis weer van de legeraan-voerder Jefta. Deze had gezworen dat hij bij een overwinning op de Ammonieten het eerste dat bij thuiskomst op hem afkwam zou offeren. Hij verwachtte zijn hond; helaas kwam zijn dochter hem als eerste tegemoet. De keuze voor deze sombere thematiek wordt wel verklaa