De functie van religie in moderne Nederlandse literatuur

65
Reli-revival De functie van religie in moderne Nederlandse literatuur

Transcript of De functie van religie in moderne Nederlandse literatuur

Page 1: De functie van religie in moderne Nederlandse literatuur

   

Reli-revival

De functie van religie in moderne Nederlandse literatuur

Page 2: De functie van religie in moderne Nederlandse literatuur

   

Masterscriptie Neerlandistiek, Moderne Letterkunde Eline Eelkema (s1986163)

Begeleider: dr. E.M.A. van Boven Rijksuniversiteit Groningen

8 september 2014

Page 3: De functie van religie in moderne Nederlandse literatuur

1  

Religie in de moderne Nederlandse literatuur Tegenwoordig kijkt men niet meer op van berichten uit het boekenvak over dalende verkoopcijfers. Toch lijkt er een sector binnen de boekenbranche te zijn die wél een groeiende omzet realiseert, namelijk de christelijke boekhandel. NRC Handelsblad kopte onlangs: “Met de boekenbranche gaat het niet zo best, maar de christelijke boekhandel zit in de plus.”1 De christelijke markt verkocht in 2011 4,8 procent meer boeken dan het jaar daarvoor en in datzelfde jaar had de algemene markt te kampen met een daling van 4,6 procent; in 2013 lagen die percentages respectievelijk op plus 1,25 en min 6,4, zo laten cijfers van de Brancheorganisatie voor het Christelijke Boeken- en muziekvak (BCB) zien.2 Het zijn geen verrassende cijfers als we kijken naar de aandacht die er in de huidige maatschappij aan religie wordt gegeven. Religie is een veel besproken onderwerp en lijkt een steeds prominentere rol te spelen in onze hedendaagse samenleving. Een greep uit de media: “Veel Europeanen zien belang religieus erfgoed in” (Reformatorisch Dagblad, 3 juni 2014), “Verzekeraar: Geen rol voor religie bij zorg” (Trouw, 19 juni 2014), “Kerkelijke eenheid is weer een stapje dichterbij” (Trouw, 30 mei 2014), “Voetbal is eigenlijk een moderne vorm van religie” (Trouw, 15 juni 2014).

Aan de andere kant zijn er ook geluiden met betrekking tot secularisatie: steeds meer kerken krijgen te maken met leegloop.3 Er lijkt sprake van een antithese: het aantal kerkelijken daalt, maar bepaalde geloofsgemeenschappen groeien. Zo kennen migrantenkerken de laatste jaren een sterke groei en verstevigt de islam haar positie in de samenleving.4 Bovendien zijn alternatieve vormen van religiositeit steeds meer in trek, zoals postchristelijke spiritualiteit, op zen gebaseerde mystiek, new age, antroposofie en mantrameditatie, maar ook hekserij en satanisme, en heerst er onder jongeren meer en meer een zoektocht naar religieuze inspiratie.5 Kortom: diverse gedaanten van een sterke metafysische behoefte. Goedegebuure brengt in zijn boek Nederlandse schrijvers en religie 1960-2010 ook reli-shoppers ter sprake: zij die hun eigen spirituele ‘patchworkidentiteit’ samenstellen door het kiezen en combineren van datgene wat hun uit het multireligieuze aanbod het beste bevalt.6

Al met al lijkt religie steeds vaker een steeds belangrijkere rol te spelen in ons dagelijkse leven. Samenvattend verwoordt onderzoeker van het Sociaal Cultureel Planbureau Joep de Hart dit treffend als “De kerken lopen leeg, maar de drang naar het religieuze is onblusbaar”7.

                                                                                                               1 Yaël Vinckx, “Het Boek verkoopt beter dan het boek,” NRC Handelsblad, 16 juni 2014, http://www.nrcq.nl/2014/06/16/het-boek-verkoopt-beter-dan-het-boek (geraadpleegd op 17 juni 2014). 2 Ibid. 3 Cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) laten bijvoorbeeld zien dat in 1999 nog een kwart van de volwassenen naar de kerk ging; in 2012 was dat percentage gedaald tot 16. Zie onder andere: Hans Schmeets, “Kerkbezoek neemt af,” CBS, 20 december 2013, http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/vrije-tijd-cultuur/publicaties/artikelen/archief/2013/2013-3929-wm.htm (geraadpleegd op 18 juni 2014). 4 Zie onder andere: Ronald van der Bie, “Kerkelijkheid en kerkelijke diversiteit, 1889-2008,” in Religie aan het begin van de 21ste eeuw, red. Hans Schmeets en Ronald van der Bie (Den Haag/Heerlen: CBS, 2009), 13. 5 Jaap Goedegebuure, Nederlandse schrijvers en religie 1960-2010 (Nijmegen: Vantilt en ’s Gravenhage: Jaap Goedegebuure, 2010), 9. 6 Goedegebuure, 8. 7 Peter Giesen, “De kerk loopt leeg, maar religie zal blijven bestaan,” de Volkskrant, 25 augustus, 2011.

Page 4: De functie van religie in moderne Nederlandse literatuur

2  

Niet alleen als maatschappelijk debat is religie een interessant thema, ook het aansnijden ervan in de literatuur is boeiend en is bovendien op verschillende manieren van belang. Literatuur dient als spiegel van wat er in de samenleving speelt. Daarnaast biedt literatuur meer inzicht in religie. Johan Goud stelt dat juist narratief onderzoek een waardevolle bijdrage kan leveren aan het begrip van sociale, morele en religieuze fenomenen.8 Romans zijn in vergelijking met aan instituties gebonden teksten, die naar apodictische en dogmatische theorieën streven, completer, doordat ze bijvoorbeeld fictieve situaties vanuit meerdere perspectieven beslaan.9 De Gier verwoordt dit als het vermogen van literatuur om inzicht in het leef- en denkklimaat van de huidige maatschappij te verschaffen.10 Bovendien wijst Ricoeur op de directe relatie tussen taal en religie, namelijk de creatieve dimensie van taal: literatuur reflecteert op religie; religie doet een beroep op taal om de ervaring van het transcendente uit te drukken.11 Bovenstaande krijgt nog eens extra gewicht wanneer we kijken naar de frequentie van het thema in de moderne Nederlandse literatuur. Religie – in de breedste zin van het woord – lijkt de laatste jaren meer dan ooit te fascineren en steeds vaker geïntegreerd te worden in moderne Nederlandstalige romans. Een voorbeeld hiervan is de in oktober 2012 verschenen roman Dit zijn de namen van Tommy Wieringa, waarmee hij in 2013 de Libris Literatuurprijs won. Mijn nieuwsgierigheid naar religie in de literatuur is door dit boek, en mijn analyse ervan, groter geworden. Religie vormt het centrale thema van Dit zijn de namen. De zoektocht en de identiteitsontwikkeling van het hoofdpersonage zijn exemplarisch voor de moderne mens die steeds vaker op zoek is naar zijn of haar herkomst om daarmee invulling te geven aan wie hij of zij is. Wieringa laat met Dit zijn de namen zien dat religie daarbij een belangrijke rol kan spelen. Hij behandelt de vraag naar het ontstaan van religie en de betekenis ervan. Wieringa: “Mijn boek heb ik geschreven vanuit die vraag: hoe ontstaat religie, wat is de kiem van religie, wat beweegt mensen ertoe. We moeten niet vergeten dat 96 procent van de mensheid gelooft in een opperwezen.”12 Uit mijn analyse van Wieringa’s roman bleek religie vooral troost en geborgenheid voor het individu en voor groepen individuen te betekenen.13

Wieringa is echter niet de enige die het thema religie in zijn werk integreert. Predikant en publicist Evert Jan de Wijer laat in zijn boek God op het boekenbal zien dat de meeste moderne literatuur varieert op christelijke en Bijbelse thema’s, bewust of onbewust.14 Ook Liesbeth Eugelink, auteur van Niets in mij gelooft dat. Over religie in de moderne Nederlandse literatuur, toont aan dat religie op een of andere manier een rol speelt in het

                                                                                                               8 Johan Goud, Vijf redenen om naar religie en zingeving in literatuur te vragen: het voorbeeld van Vestdijk. Prepaper voor Cross-over congres Leiden Balans en perspectief van de interdisciplinariteit in de letterkundige neerlandistiek 12 januari 2011 (Leiden: Universiteit Leiden, 2011). 9 Willem Witteveen en Sanne Taekema, “Wat juristen moeten lezen,” in Verbeeldingsmacht: wat juristen moeten lezen, red. Willem Witteveen en Sanne Taekema (Den Haag: Boom Juridische uitgevers, 2000), 341-344. 10 Dr. J. de Gier, Provocatie en inspiratie. De plaats van God en de Bijbel in de naoorlogse literatuur (Heerenveen: Groen, 2010), 23. 11 J. Verheyden, “Introduction,” in Paul Ricoeur: Poetics and Religion, red. J. Verheyden et al. (Leuven, Paris, Walpole: Uitgeverij Peeters, 2011), XVIII. 12 Nieuwsuur, “Interview met Libriswinnaar Tommy Wieringa,” 6 mei 2014, http://nieuwsuur.nl/video/504017-interview-met-libriswinnaar-tommy-wieringa.html (geraadpleegd op 31 december 2013). 13 Eline Eelkema, Culturele identiteit in Tommy Wieringa’s Dit zijn de namen, ongepubliceerde Bachelorscriptie begeleid door dr. E.M.A. van Boven, Rijksuniversiteit Groningen, 25 april 2013. 14 Evert Jan de Wijer, God op het boekenbal. Bijbel & bestsellers (Vught: Skandalon, 2013).

Page 5: De functie van religie in moderne Nederlandse literatuur

3  

werk van veel Nederlandse schrijvers.15 Bij auteurs als Willem Jan Otten en Désanne van Brederode, die openlijk katholiek zijn, is de religieuze thematiek misschien voor de hand liggend. Wellicht interessanter, zo stelt Johan Snel in zijn bespreking van God op het boekenbal, zijn schrijvers waar dit minder vanzelfsprekend is, die juist vanuit hun literaire thematiek met God en religie in aanraking komen, zoals Tommy Wieringa. “Literatuur zonder religie? God is vaker op het boekenbal dan we denken,” aldus Snel.16 Interessant is het omslagpunt dat zich heeft voorgedaan in de literatuur. Tijdens een groot deel van de twintigste eeuw leek religie in de literatuur nauwelijks een rol te spelen, of hoogstens in kritische zin, maar in de jaren tachtig was er sprake van een verandering.17 Niet alleen in de maatschappij zien we dan een herbeleving van religie, ook in de literatuur werd God weer ter sprake gebracht. De uitgave van Over God is hiervoor een concrete aanwijzing.18 Over God verscheen in 1983 bij uitgeverij Tabula en is een boekje met korte beschouwingen “over de allergrootste Abstractie in ons bestaan”19 van zeven auteurs: Kester Freriks, A.F.T. van der Heijden, Oek de Jong, Frans Kellendonk, Nicolaas Matsier, Doeschka Meijsing en Geerten Meijsing. Het literair-historisch belang van Over God is dat het woord is aan de generatie die wordt geassocieerd met het tijdschrift De Revisor, dat in 1975 werd opgericht en in ieder geval de eerste jaren van zijn bestaan het belangrijkste literaire podium in Nederland was, zo stelt Goedegebuure.20 Interessanter in het kader van dit onderzoek is dat de auteurs, zich bewust van het feit dat zij een nieuwe generatie vertegenwoordigden, zich expliciet wensten uit te spreken over hun visie op God en geloof. Goedegebuure:

Het taboe op een onvooringenomen of positief gestemd spreken over de religie, dat gedurende de jaren vijftig en zestig in leven was geroepen en nauwlettend werd bewaakt door invloedrijke opiniemakers als W.F. Hermans, Rudy Kousbroek en anderen, werd hiermee doorbroken. Daarmee stond Gerard Reve (die drie jaar eerder zijn spirituele autobiografe en geloofsapologie Moeder en Zoon had gepubliceerd) niet langer geïsoleerd.21

Het belang van Over God is dat het een begin van een omslag markeert, zo stelt Goedegebuure.22 Bovendien laat deze uitgave dus ook zien dat dit omslagpunt niet alleen in de maatschappij zichtbaar wordt en in de secundaire literatuur wordt besproken, ook auteurs zelf geven deze verandering aan. “Het ‘God is dood’-tijdperk is voorbij”23.

                                                                                                               15 Liesbeth Eugelink, Niets in mij gelooft dat. Over religie in de moderne Nederlandse literatuur (Nijmegen: Ten Have en Liesbeth Eugelink, 2007). 16 Johan Snel, “God op het boekenbal,” Media en Religie, 15 mei 2013, http://mediaenreligie.nl/2013/05/15/god-op-het-boekenbal/ (geraadpleegd op 30 december 2013). 17 Hans Ester, “Godsdienst en literatuur gaan weer samen,” Soφie Stichting voor christelijke filosofie, 2011, http://www.bewegingonline.nl/index.php?option=com_content&view=article&id=1000024:godsdienst-en-literatuur-gaan-weer-samen&catid=207:april-2011&Itemid=291 (geraadpleegd op 30 december 2013). 18 Goedegebuure, 12. 19 Jeroen Koolbergen, “Voorwoord,” in Over God, ed. Kester Freriks et al. (Amsterdam: Tabula, 1983), 9. 20 Goedegebuure, 13. 21 Ibid. 22 Goedegebuure, 16. 23 Freriks et al., 7.

Page 6: De functie van religie in moderne Nederlandse literatuur

4  

Veel Nederlandse romans van vandaag de dag worden gekenmerkt door een diversiteit van rollen en functies die aan religie worden toegekend.24 Een aantal auteurs, onder wie Vonne van der Meer, heeft zich bekeerd tot het rooms-katholicisme, en weer andere auteurs brengen mystiek ter sprake in hun romans, of juist de zingeving die religie kan bieden. Dit onderzoek richt zich op deze nieuwe situatie, die herbeleving van religie in de literatuur en de verschillende functies die religie hierin uitoefent.

De vraagstelling die in dit onderzoek centraal staat luidt dan ook: ‘Welke rol of functie heeft religie in moderne Nederlandse romans?’ Bij de beantwoording van deze vraag wordt allereerst dieper ingegaan op de rol die religie de laatste decennia in de Nederlandse literatuur speelde en op het omslagpunt in de jaren tachtig, waarbij ook kort de maatschappelijke rol en beleving van religie wordt besproken, omdat deze nu eenmaal niet los is te zien van de literatuur. Deze korte historische schets is nodig om de huidige situatie in een perspectief te kunnen plaatsen en om hieraan betekenis te geven. Vervolgens wordt deze huidige situatie besproken en wordt er aan de hand van een vijftal romans van de afgelopen vijf jaar gekeken welke rol of functie religie in recente Nederlandse romans heeft. Hier is voor gekozen om een aanvulling te kunnen geven op bestaand onderzoek op dit gebied, waaronder Nederlandse schrijvers en religie 1960-2010 van Jaap Goedegebuure. Ook lijkt religie, zoals reeds gesteld, deze laatste jaren steeds meer en diverser aan bod te komen in de Nederlandse moderne literatuur. Een analyse van juist deze romans, kan meer inzicht geven in dit verschijnsel.

De situatie voor het omslagpunt: religie als vanzelfsprekendheid, het opkomende tegenwoord van het atheïsme en de opkomst van secularisering God bestaat en God bestaat niet Tot ongeveer 1850 was literatuur in Nederland vanzelfsprekend godsdienstig.25 Literatuur stelde God niet altijd centraal, maar het bestaan van God was onomstreden: hij was onbetwist de trooster bij onheil en de brenger van vreugde, straf en beloning. Ook bij de opvoeding van kinderen stonden deze ideeën centraal. Illustrerend is het werk van Hieronymus van Alphen. In bijvoorbeeld zijn Kleine gedigten voor kinderen (1778) staan talloze verwijzingen naar “dien goede God”26, “Gods wijsheid”27 en “Gods goedheid”28. In deze tijd was het vrijwel ondenkbaar dat iemand ongelovig was. Wel was er verschil tussen echte kerkgangers en wat vrijere gelovigen, maar van atheïsme was nog geen sprake.

Wetenschappelijke ontdekkingen in de tweede helft van de negentiende eeuw brachten echter een mentaliteitsverandering voort. Er kwam een crisis in het denken over God. Deze ontwikkelingen werden zowel in wetenschappelijke en populair-wetenschappelijke tijdschriften en boeken bediscussieerd als in de literatuur. Literatuur kreeg de functie van debat: men overdacht hierin de consequenties van het wel of niet bestaan van God.29 Opvallend is dat de discussie in de tijdschriften een ‘grensoverschrijdend’ karakter had:

                                                                                                               24 Jaap Goedegebuure, “Een woord vooraf,” Armada. De innerlijke ervaring. Onorthodoxe benaderingen van religie in literatuur 7, nr. 23 (augustus 2001): 4, 5.  25 Literatuurgeschiedenis, “Godsdienst uit de literatuur,” De Nederlandse literatuurgeschiedenis in 90 hoofdstukken, http://www.literatuurgeschiedenis.nl/lg/19de/literatuurgeschiedenis/lg19011.html (geraadpleegd op 31 december 2013). 26 Hieronymus van Alphen (ed. P.J. Buijnsters), Kleine gedigten voor kinderen (Amsterdam: Athenaeum – Polak & Van Gennep, 1998), 107. 27 Van Alphen, 88. 28 Van Alphen, 86.  29 Literatuurgeschiedenis, “Godsdienst uit de literatuur.”

Page 7: De functie van religie in moderne Nederlandse literatuur

5  

auteurs van diverse tijdschriften met verschillende inzichten reageerden vaak op elkaar.30 De tijdschriften bevestigden de woelige tijd en toonden een intense betrokkenheid bij de theologische en maatschappelijke ontwikkelingen.31 Wat de literatuur betreft, kenmerkten de reacties op de nieuwe wetenschappelijke ontdekkingen zich door diversiteit. De meeste gelovige auteurs voelden zich door de natuurwetenschappelijke berichten over de geschiedenis der soorten tot een kritische ijking van hun traditionele christelijke visies aangespoord, zo stelt Ben Peperkamp.32 Een uitzondering was Ten Kate, die met zijn leerdicht De schepping (1866)33 de oudtestamentische voorstelling van zaken actualiseerde.34

In deze ‘crisistijd’ hadden lezers duidelijk behoefte aan literatuur waarin het geloofsvraagstuk overdacht werd. Een belangrijke achtergrond hierbij was de opkomst van het modernisme in 1848, waarin de ‘vrije’ mens centraal stond: hij kon zelf de Bijbel lezen en interpreteren en invulling geven aan een christelijk bestaan. Ook de wet uit 1848 waarbij kerk en staat gescheiden werden, speelde hierbij een rol. Broeyer stelt dat de Nederlandse kerkgenootschappen hierdoor voor het eerst de vrijheid bezaten zelfstandig hun inrichting en karakter te bepalen.35

Genoemde ontwikkelingen hebben ertoe geleid dat de vanzelfsprekende God vanaf het derde kwart van de negentiende eeuw uit de literatuur verdween. Er kwam bovendien een scheidslijn tussen literatuur van gelovigen en literatuur van ongelovigen.36 Deze eerste scheiding van ‘God bestaat’ en ‘God bestaat niet’, gelovig en niet-gelovig, is een voorloper van het verzuilde klimaat dat aan het einde van de negentiende eeuw in Nederland overal op gang kwam. Ook in de literatuur. Iedere groepering, mede gebaseerd op godsdienst, had zijn eigen literaire tijdschrift en ook de literatuurkritiek raakte verzuild. In het literaire veld had iedere schrijver zo zijn ‘toevluchtsoord’, zijn eigen ‘huis’. Deze situatie duurde tot zo halverwege de twintigste eeuw voort.37 Secularisering Gedurende de beginjaren van de twintigste eeuw kwam de seculariseringsgolf op gang, om in de decennia na 1960 in volle kracht los te barsten.38 Kerken liepen leeg en het was niet meer vanzelfsprekend dat men zich in de eerste plaats identificeerde met de geloofsgemeenschap waartoe men behoorde. Verschillende factoren hebben bijgedragen aan het seculariseringsproces, maar het is moeilijk te zeggen wat de precieze oorzaak of verklaring is. Bijgedragen heeft in ieder geval de botsing tussen strenge kerkelijke normen en nieuwe wereldse waarden die centraal kwamen te staan in de samenleving, zoals vrijheid, gelijkheid en democratische legitimatie.39 Daarnaast was ook het voortschrijden en de verbreiding van

                                                                                                               30 F.G.M. Broeyer, “Theologische en kerkelijke pluriformiteit weerspiegeld in tijdschriften. De jaren vijftig van de negentiende eeuw,” Anderhalve eeuw protestantse periodieke pers. Speciaal nummer van Jaarboek voor de Geschiedenis van het Nederlands Protestantisme na 1800 7 (1999), 14. 31 Broeyer, 45. 32 Ben Peperkamp, “‘De schepping’ (1866) van J.J.L. ten Kate,” Tijdschrift voor Literatuurwetenschap 2, 4 (1997): 307. 33 J.J.L. ten Kate, De schepping; een gedicht (Utrecht: Kemink, 1866).  34 Peperkamp, 308. 35 Broeyer, 45. 36 Literatuurgeschiedenis, “Godsdienst uit de literatuur”. 37 Goedegebuure, 9, 10.  38 Eugelink, 16. 39 C.J.M. Schuyt en Ed Traverne, “Secularisering en ontzuiling,” in 1950. Welvaart in zwart-wit, red. C.J.M. Schuyt en Ed Traverne (Den Haag: Sdu Uitgevers, 2000), 356.

Page 8: De functie van religie in moderne Nederlandse literatuur

6  

moderne wetenschappelijke inzichten invloedrijk. God was niet meer de vanzelfsprekende beschermer. Illustrerend is het voorbeeld dat Schuyt en Traverne aanhalen: “Waar in de vroege jaren vijftig nog in een boerengezin werd gebeden voor de bescherming tegen blikseminslag, kwam spoedig daarna op de boerderij een bliksemafleider.”40

Nadien hebben veel auteurs uit de twintigste eeuw, mede geïnspireerd en beïnvloed door het gedachtegoed van Nietzsche en Freud, expliciet gebroken met de christelijke traditie.41 Voorbeelden zijn Jan Wolkers en Maarten ’t Hart, beiden opgegroeid in een christelijk en kerkelijk gezin.42 Het verzet van deze auteurs tegen hun christelijke achtergrond paste in de heersende tijdsgeest van taboedoorbreking en normverruiming.43 Een voorbeeld uit de literatuur dat het geseculariseerde klimaat voelbaar maakt is de volgende passage uit Nooit meer slapen van W.F. Hermans, die De Gier eveneens aanhaalt:

- Heb jij een zusje? - Ja, zes jaar jonger dan ik. Een raar meisje, mooi om te zien, maar erg dom. Ze is namelijk

gelovig, om niet te zeggen bijgelovig. Ben jij religieus opgevoed? - Gelukkig niet. - Wij evenmin. Ik ben niet eens gedoopt (...)44

Geheel tegen deze beweging in was de bekering van Gerard Reve. Goedegebuure zegt hierover: “De overgang van Reve naar het rooms-katholicisme anno 1966 was niet alleen uitzonderlijk, maar ook nagenoeg onbegrijpelijk. Geloofsafval en –kritiek paste in de geest van die tijd, bekering juist niet.”45 Het omslagpunt: religie terug op de literaire agenda De godsdienstkritiek van een hele generatie schrijvers als Jan Wolkers, Rudy Kousbroek, Jan Blokker, W.F. Hermans en Maarten ’t Hart was lange tijd dominant, maar sinds de laatste decennia van de vorige eeuw lijkt zich een omslag te hebben voorgedaan binnen de Nederlandse literatuur. Godsdienstkritiek is niet langer overheersend; er zijn ook schrijvers opgestaan die God juist ter sprake willen brengen in hun eigen scheppend werk. Zij willen nadenken over God, over de mogelijkheden en onmogelijkheden om God te benoemen, over zijn rol in de geschiedenis, zijn bemoeienis met de mens, over zijn verantwoordelijkheid tegenover het kwaad, over het raadsel van de dood en over de aantrekkelijkheid en aandoenlijkheid van Jezus Christus.46 Het omslagpunt werd concreet met de eerder genoemde verschijning van het boekje Over God in 1983. De auteurs van Over God uitten hun visie op God en het geloof expliciet en daarmee was religie in de literatuur niet langer taboe of not done.47 Interessant is dat deze bundel laat zien dat het omslagpunt dus ook door auteurs zelf werd uitgedragen. Er was sprake van een nieuw tijdperk, een nieuwe generatie: het taboe op religie was doorbroken. Religie stond, en staat ook vandaag, weer op de literaire agenda.

                                                                                                               40 Schuyt en Traverne, 356. 41 De Gier, 15, 16. 42 De Gier, 16. 43 Goedegebuure, 12. 44 Willem Frederik Hermans, Nooit meer slapen (Amsterdam: De Bezige Bij, 1966), 74.  45 Goedegebuure, 12. 46 Ester, “Godsdienst en literatuur gaan weer samen”.  47 Goedegebuure, 13.  

Page 9: De functie van religie in moderne Nederlandse literatuur

7  

De situatie na het omslagpunt: diverse rollen en functies voor religie Na een periode van desinteresse, verzet en marginalisering, na het genoemde omslagpunt begin jaren tachtig van de vorige eeuw, genoot religie weer literaire belangstelling. Er wordt ook wel gesproken van een ‘geestelijke heroriëntatie’.48 Deze situatie wordt door sommigen wel gezien als een herhaling van de geschiedenis. Goedegebuure stelt dat het typerend is voor het fin de siècle van 1900 “dat alle vormen van religie en religiositeit opborrelen uit een ondoorzichtige smeltkroes waarin ook ingrediënten als christelijke mystiek, boeddhisme en vrijmetselarij mee pruttelen”49. Eenzelfde proces lijkt tegenwoordig gaande te zijn. Verschillende religieuze tradities vormen namelijk een samenspel.50 Nieuw is echter het individualistische karakter van de herbeleving van religie. Goedegebuure: “Bij dit alles overweegt een zeer individualistische oriëntatie op alternatieve vormen van religiositeit en spiritualiteit, waartegen de collectief beleefde religie van de traditioneel-christelijke kerken het steeds vaker moet afleggen.”51 Een mogelijke verklaring voor de individuele geloofsbelevenis kan zijn dat er geen zuil meer is waarmee men zich kan identificeren of waartoe men zich kan wenden.

Noemenswaardig in dit kader is ook het gegeven van buitenkerkelijkheid in onze hedendaagse maatschappij. Dit verschijnsel geeft aan dat religie zich niet enkel in de kerk afspeelt, maar ook daarbuiten plaatsvindt. Onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau wijst uit dat een deel van deze buitenkerkelijken bepaalde christelijke geloofswaarheden op een individuele wijze beleeft en in het eigen leven inhoud geeft. Vaak spreekt men van het besef dat er ‘iets’ moet zijn buiten de waarneembare wereld, ‘een vage religiositeit’ aangeduid met ‘ietsisme’.52

Kijken we naar de literatuur, dan zien we het individualisme met betrekking tot religie terug in de zin dat verschillende auteurs voor zich hebben bekend dat zij zich niet kunnen ontdoen van het geloof. Weer andere auteurs hebben zich nadrukkelijk gemanifesteerd als belijdend gelovige. Een groot verschil met het verleden is dat – conform de maatschappelijke tendens – ook in de literatuur het kerkelijk gezag niet of nauwelijks aanwezig is. Het geloof wordt, met andere woorden, als een persoonlijke aangelegenheid beschouwd.53 Er zijn verschillende aanwijzingen dat religie recentelijk weer als een belangrijk literair thema wordt beschouwd. Zo spreekt Désanne van Brederode in 1996 al van een “reli-hype”54. Ook het thema van de Boekenweek in 1997 – ‘Mijn God’ – benadrukt de rol van religie in de maatschappij. Eugelink merkt de opleving zo midden jaren negentig en in de loop van 2000 op, met geluiden uit de media als ‘Religie staat weer op de agenda, ook in de letteren’ (HP/De Tijd, zomer 2007). In de secundaire literatuur lezen we ook veel over het belang van Knielen op een bed violen van Jan Siebelink uit 2005. Volgens velen is met deze roman religie definitief terug in de Nederlandse literatuur.55 Toch moeten we relativeren dat religie ‘terug

                                                                                                               48 Goedegebuure, Armada, 5.  49 Goedegebuure, Armada, 4, 5. 50 [Anoniem], “Religie in kunst en literatuur,” Universiteit Utrecht, http://www.uu.nl/university/minors/nl/religie-in-kunst-en-literatuur/Pages/default.aspx (geraadpleegd op 31 december 2013). 51 Goedegebuure, 9. 52 De Gier, 15. 53 Goedegebuure, 9. 54 Désanne van Brederode, Credo. Bezielde verhalen uit de Nederlandse literatuur (Amsterdam: Prometheus, 1997), 5. 55 o.a. Eugelink, 176.

Page 10: De functie van religie in moderne Nederlandse literatuur

8  

van weggeweest’ is. Eugelink spreekt dan ook over een “revivalgedachte”56: religie was de decennia hiervoor vooral taboe, het was not done, maar het is niet zo dat religie al die tijd afwezig was.57 “Religie is (...) vooral uit het verdomhoekje getreden. En religie was al die tijd niet afwezig, maar juist aanwezig, alleen zagen we het niet,”58 aldus Eugelink.

Een gebeurtenis in het literaire landschap van Nederland die volgens Eugelink de vraag naar de relatie tussen literatuur en religie opnieuw onder de aandacht bracht, was dat een aantal gerenommeerde schrijvers zo midden jaren negentig toetrad tot de rooms-katholieke kerk, of er voor uit kwam sterk geïnspireerd te worden door de christelijke traditie, in het bijzonder de katholieke.59 Auteurs die zij tot “het ‘bekeringsgolfje’”60 rekent zijn Vonne van der Meer, Désanne van Brederode en Willem Jan Otten: ‘nieuwe getuigen’. Ook Oek de Jong is een auteur die begin jaren negentig over de mystieke traditie van het christendom schreef, en later over religieuze kunst. In onze tegenwoordige cultuur is religie niet meer van oude vormen afhankelijk. Religie komt vaak op onverwachte manieren ter sprake en uit voorbeelden uit de kunst en literatuur blijkt dat religie in ongewone verbindingen wordt geplaatst.61 Uiteenlopende religieuze tradities, maar ook het ongeloof en het geloof, het atheïsme en religieuze tradities, gaan coalities met elkaar aan, vergelijkbaar met de smeltkroes uit het fin de siècle.62 Kortom: de invulling van religie in de moderne literatuur wordt gekenmerkt door verscheidenheid.

In wat volgt, zullen de verschillende functies en rollen die religie kan hebben in moderne Nederlandse romans worden besproken. Deze functies van religie zijn gebaseerd op wat Goedegebuure en Eugelink in de moderne literatuur hebben waargenomen, wat zij in hun analyses van de ‘nieuwelingen’ naar voren hebben gebracht. Religie als basis van culturele identiteit is afgeleid uit mijn eerder genoemde onderzoek naar dit thema in Dit zijn de namen van Tommy Wieringa. Religie als basis van culturele identiteit Religie is in de context van culturele identiteit een belangrijk aspect. Het kan gaan om een individuele dan wel een collectieve culturele identiteit. Op individueel niveau kan religie een grote rol spelen in de invulling van wie je bent. Deze bepaling is niet per se dominant, maar is afhankelijk van de vraag in hoeverre het individu zijn of haar identiteit aan religie ontleent. Buitelaar wijst in dit kader op de emotionele en motiverende kracht van religie: “de meest fundamentele waarden en hoogste idealen en aspiraties worden erin tot uitdrukking gebracht, en dat is belangrijk voor een positief zelfgevoel”.63 De mogelijkheid tot identiteitsontlening aan de hand van religie is ook op collectief niveau van toepassing. Buitelaar stelt dat religie, specifieker: religieuze tradities, vooral zeer geschikt zijn om een groepsidentiteit vorm te geven, omdat ze in de regel betrekking hebben op aspecten van alle levensterreinen, waardoor ze optimale mogelijkheden bieden voor

                                                                                                               56 Eugelink, 11. 57 Eugelink, 11, 13. 58 Eugelink, 13. 59 Eugelink, 172. 60 Ibid. 61 Universiteit Utrecht, “Religie en zingeving.” 62 [Anoniem], “Religie in kunst en literatuur,” Universiteit Utrecht, http://www.uu.nl/university/minors/nl/religie-in-kunst-en-literatuur/Pages/default.aspx (geraadpleegd op 31 december 2013). 63 Marjo Buitelaar, Islam en het dagelijks leven (Amsterdam: Atlas, 2006), 18.

Page 11: De functie van religie in moderne Nederlandse literatuur

9  

psychische en sociale integratie.64 Die identiteit definieert Buitelaar als exclusief en positief, omdat de groep wordt gedefinieerd in relatie tot een hogere, machtige werkelijkheid en omdat religieuze tradities verhalen en mythen bevatten die men op het eigen leven kan toepassen en die zodoende houvast kunnen bieden.

De keerzijde van een dergelijke groepsidentiteit gebaseerd op religie, is uitsluiting, waarbij het othering-mechanisme werkzaam is. Buitelaar wijst op het grote vermogen van een religieus vertoog, wat volgens haar mensen ertoe kan bewegen de gelederen te sluiten en groepsbelangen te verdedigen.65 Religie als gemeenschapsvorming Een functie van religie die voortvloeit uit de zojuist genoemde collectieve culturele identiteit, is gemeenschapsvorming. Religie heeft te maken met verbondenheid. Het woord zou afgeleid zijn van ‘religare’, wat ‘opnieuw binden’ of ‘verbinden’ betekent. Dat religie een binding tussen mensen tot stand kan brengen, verklaart Burggraeve als volgt: “Iets wordt als gescheiden (sacer) ervaren en hierdoor met een absolute macht bekleed (ab-solvere betekent letterlijk los-maken). Dit absolute gegeven vordert de mens in zijn begeerte en affectiviteit op, het bindt de mensen rond zich.”66 Het individu kan zijn of haar identiteit aan deze binding ontlenen. In het kader van religie als gemeenschapsvorming spreekt Goedegebuure over het verlangen van verschillende auteurs naar een organische gemeenschap die bezield is door ‘een religieus ideaal, een metafysisch doel’.67 In de mens schuilt een diep geworteld verlangen naar gemeenschap.68 Hij noemt onder andere Marsman en Kellendonk die deze wenselijkheid van een collectief geïnspireerd door religie postuleren. Het geloof moet ertoe strekken een dergelijke utopie leven in te blazen. Over Kellendonk stelt Goedegebuure: “Zelf zei hij te geloven ‘in de heilsgeschiedenis, dat we op weg zijn naar het paradijs’”.69 Religie als zingeving aan het bestaan Het bestaan van romans die het zoeken naar een leven met zin centraal stellen, is van belang voor zowel christenen als niet-christenen, omdat deze romans een algemene menselijke problematiek aansnijden en een scherpe analyse bieden van aspecten in onze moderne maatschappij, zo stelt De Gier:

Een literaire kunstenaar ziet scherp en legt dingen bloot waarvoor wij blind kunnen zijn. Juist door zijn kunstenaarschap kan een literator, ook al heeft hij geen christelijke achtergrond, aspecten van de wereld van nu op indringende wijze onder onze aandacht brengen.70

                                                                                                               64 Buitelaar, 18. 65 Ibid. 66 Roger Burggraeve (m.m.v. Luc Anckaert & Didier Pollefeyt), “Tussen nationaliteit en nationalisme. Kansen en risico’s van het volksnationalisme,” in Is God een Turk? Nationalisme en religie, red. Roger Burggraeve & Johan de Tavernier (Leuven: Davidsfonds, 1995), 70, 71. 67 Goedegebuure, 39. 68 Goedegebuure, 37. 69 Goedegebuure, 39.  70 De Gier, 27.  

Page 12: De functie van religie in moderne Nederlandse literatuur

10  

Religie als zingeving veronderstelt een voorafgaande fase van zinloosheid. Eugelink constateert dit gevoel van zinloosheid bij Willem Jan Otten.71 Het geloof, zo stelt zij, is in zekere zin een buffer tegen deze ervaring van zinloosheid. Zelfs als het geloof telkens moet worden bevochten op de twijfel, komt het geloof tegemoet aan een verlangen naar zingeving.72 In het geval van Otten, en waarschijnlijk in veel meer gevallen, hangt zingeving nauw samen met erkenning van zijn bestaan. Eugelink stelt dat een zinvol bestaan alles te maken heeft met een weten dat je gezien wordt, met het vertrouwen dat je leven niet onopgemerkt is gebleven. “Zinvol zijn is gezien worden,” aldus Eugelink.73 Goedegebuure verwoordt zingeving in de literatuur als een deur openhouden voor het onbekende dat nog komen kan, iets dat geen opdracht inhoudt, maar een aanbod behelst.74 Religie als getuigenis: getuigenisliteratuur Een functie die religie ook in de moderne Nederlandse literatuur kan vervullen, is die van getuigenis. Eugelink spreekt in dit verband over ‘getuigenisverhalen’: publicaties van auteurs waarin ze expliciet spreken over en getuigen van hun geloof.75 Het kan dan bijvoorbeeld gaan om een dagboek of een essay waarin auteurs schrijven over wat het geloof voor hen betekent. Als voorbeeld noemt Eugelink Willem Jan Otten, Désanne van Brederode en Oek de Jong, die naast hun literaire werk allen een dagboek hebben gepubliceerd en ook in essays regelmatig schrijven over de betekenis van het geloof voor hen. Eugelink stelt dat het geloven an sich bij de desbetreffende auteurs de behoefte oproept aan het afleggen van getuigenissen in autobiografische notities.76 “Het voert misschien te ver om te reppen van een nieuw genre als ‘getuigenisliteratuur’, maar opvallend is het wel,”77 aldus Eugelink. Religie als getuigenis is werkzaam op een persoonlijk niveau. Met andere woorden: de individuele geloofsbelijdenis, de eigen ervaring en de persoonlijke betekenis van het geloof staan centraal. Otten bijvoorbeeld, probeert te begrijpen waar hij in gelooft als hij zegt dat hij gelooft, waarbij hij het credo van de katholieke kerk niet klakkeloos beaamt, maar op zoek gaat naar wat de afzonderlijke artikelen hem persoonlijk te zeggen hebben.78 Eugelink spreekt ook wel van “ervaringsgeloof”79. Religie als mystiek Mystiek heeft betrekking op de persoonlijke vereniging met God of met ‘het hogere’.80 Het betreft de poging om één te worden met God door volkomen overgave, waardoor er in de geest van de mysticus ruimte ontstaat waarin God kan binnenkomen. Zijn binnenkomst staat echter niet vast; het is een geschenk van God en niet een beloning die verdiend kan worden

                                                                                                               71 Eugelink 179. 72 Eugelink, 180. 73 Ibid. 74 Goedegebuure, 145. 75 Eugelink, 174. 76 Eugelink, 175. 77 Ibid. 78 Eugelink, 179. 79 Eugelink, 207. 80 Eugelink, 215.

Page 13: De functie van religie in moderne Nederlandse literatuur

11  

door ijverig bidden.81 Een mystieke ervaring, volgens Georges Bataille82 ook wel innerlijke ervaring of transgressie, doet zich voor als het redelijk denken de mens plotseling ontvalt en hij terechtkomt op een plaats van ‘niet-weten’. Maarten van Buuren stelt:

Omdat [de mens] zich moeilijk aan het redelijk denken (en zijn synoniemen: begrip, kennis, weten, taal, logos, discours) kan onttrekken, moet hij manieren bedenken om zich uit zijn eigen denken te laten vallen. Hij moet zijn denken dienstbaar maken aan een ervaring van niet-denken (...).83

Mystieke literatuur wordt wel gezien als een poging om in woorden te vatten wat eigenlijk niet gezegd kan worden.84 Toepasselijk in dit kader is het werk van dichter Hans Faverey dat Goedegebuure typeert als “beoefenen wat zich verbergt”85. Volgens Goedegebuure besefte Faverey maar al te goed dat het geheim zich alleen kenbaar maakt als je erover zwijgt, maar niettemin bleef hij verbeten op zoek naar dat ene gedicht waarin het zich zou openbaren.86 Dit verborgene wordt zichtbaar in Favereys werk door het wit wat hij gebruikt, dat per definitie aanwezige afwezigheid en sprekende stilte behelst, “een leegte die het Al oproept; het Al dat oneindig veel meer behelst dan wordt aangeraakt door de woorden en zinnen die het wit omsluiten”.87 De eenwording met God of met een hogere macht, die inherent is aan de mystieke functie die religie in literatuur kan bekleden, kan ook letterlijk worden opgevat. Zo spreekt Goedegebuure bij de karakterisering van religie in het werk van Van Brederode over de op het lichaam gerichte mystiek waarbij Christus en minnaar inwisselbaar, zo niet identiek zijn.88 Eugelink stelt dat het in Van Brederodes werk centraal staande waarlijk mens-zijn van Jezus, naast het God-zijn, het mogelijk maakt van hem, en daarmee van God, te houden met net zo’n passie en overgave als je van een ‘gewone’ geliefde houdt.89 In dit kader past ook het gebruik van thematiek en vormentaal van de hoofse minnepoëzie, of toespelingen op erotiek of seksualiteit, wat al in de middeleeuwen gebeurde. Goedegebuure karakteriseert ook (deels) het werk van Gerard Reve binnen de mystiek en stelt hem daarbij in een lange traditie.90 Religie als normering Religie kan ook een normerende en ordenende functie hebben. Het credo of de geloofsbelijdenis, de meest korte samenvatting van datgene waar de gelovige in gelooft, geldt daarbij als bepalend.91 Het credo behoort tevens tot een van de kerkelijke rituelen: het heeft                                                                                                                81 Literatuurgeschiedenis, “Brabantse mystiek,” De Nederlandse literatuurgeschiedenis in 90 hoofdstukken, http://www.literatuurgeschiedenis.nl/lg/middeleeuwen/literatuurgeschiedenis/lgme041.html (geraadpleegd op 5 juli 2014). 82 Georges Bataille, Laurens ten Kate [vert.] L’Expérience intérieure (Hilversum: Gooi & Sticht, 1989). 83 Maarten van Buuren, “Woordenlijst van de innerlijke ervaring,” Armada. De innerlijke ervaring. Onorthodoxe benaderingen van religie in literatuur 7, nr. 23 (augustus 2001): 6. 84 Literatuurgeschiedenis, “Brabantse mystiek”. 85 Goedegebuure, 147. 86 Ibid. 87 Ibid. 88 Goedegebuure, 94. 89 Eugelink, 213, 214. 90 Goedegebuure, 36. 91 Eugelink, 182.

Page 14: De functie van religie in moderne Nederlandse literatuur

12  

een rituele functie, omdat de woorden uitgesproken worden bij de toetreding tot een bepaald geloof en later ook verschillende keren opnieuw beleden worden.92 De officiële opvattingen van de kerk zijn de norm en kunnen ingezet worden om een bepaalde orde in de samenleving tot stand te brengen. Ook kan deze geloofsleer dienen om macht uit te oefenen. Gerelateerd aan eerder genoemde mogelijkheid tot gemeenschapsvorming door religie, is de (wens tot) ordening van de samenleving. Religie kan deze ordening tot stand brengen. Goedegebuure signaleert in het werk van onder andere Oek de Jong en Frans Kellendonk striemende kritiek op een samenleving die gedomineerd wordt door hyperindividualisme, hedonisme en een fundamenteel gebrek aan gemeenschapszin en geestelijke waarden.93 Een religieus beleefde samenleving geldt als ideaal. Religie als troost Religie bekleedt in de literatuur ook veelvuldig de functie van troost. De notie van schuldig-zijn en zondebesef is een veelvoorkomend thema en religie is dan datgene waar men zich op kan beroepen voor het zoeken naar troost. Hiermee raakt deze rol van religie dicht aan de persoonlijke belevingswereld, want troost veronderstelt een intieme nabijheid.94 Een voorbeeld dat Goedegebuure naar voren brengt is het bezongen levensgevoel in de poëzie van Reve met het lijden aan het leven, het onvervulde verlangen naar troost en harmonie en de fixatie op de dood. Ook in het werk van Otten is schuld en lijden een centraal aspect, zo stelt Eugelink.95 Religie biedt dan de mogelijkheid tot verlossing en vergeving, “een verlossing van het eeuwige schuldgevoel”.96 Operationalisering: aandachtspunten voor de romananalyses Nu het theoretisch kader rond religie in de Nederlandse literatuur en de verschillende functies die religie kan vervullen in moderne romans zijn besproken, is het van belang om terug te komen op de vraagstelling die in dit onderzoek centraal staat, namelijk: ‘Welke rol of functie heeft religie in moderne Nederlandse romans?’ Er is gekozen voor een vijftal romans vanaf 2010, te weten: Het smalle pad van de liefde (2010) van Vonne van der Meer, Stille zaterdag (2011) van Désanne van Brederode, Pier en oceaan (2012) van Oek de Jong, Daniël in de vallei van Jan Siebelink (2013) en De woongroep (2014) van Franca Treur. Voor deze romans is allereerst gekozen om een aanvulling te kunnen geven op bestaand onderzoek op dit gebied van Goedegebuure getiteld Nederlandse schrijvers en religie 1960-2010. Daarnaast is gelet op een zo breed mogelijke spreiding van de verschijningsdata van de romans, in de hoop daarmee tot een zo getrouw mogelijke weerspiegeling van de periode 2010 – heden te komen, waarbij tevens is gepoogd om een diversiteit van functies van religie na te streven.

De hiervoor besproken functies van religie, gebaseerd op de secundaire literatuur, vormen het uitgangspunt voor de romananalyses. De operationalisering van de verschillende functies en rollen die religie kan hebben, leveren de volgende aandachtspunten en richtlijnen op voor de analyses:                                                                                                                92 Eugelink, 182. 93 Goedegebuure, 39. 94 Goedegebuure, 28. 95 Eugelink, 181. 96 Eugelink, 182.

Page 15: De functie van religie in moderne Nederlandse literatuur

13  

Religie als:

culturele identiteit

gemeenschapsvorming

individuele identiteit

collectieve identiteit

emotionele en motiverende kracht van religie

religieuze tradities

othering

binding door absolute macht van ‘iets wat gescheiden is’

verlangen naar gemeenschap

zingeving

voorafgaande fase van gevoel van zinloosheid

algemene menselijke en maatschappelijke problematiek

verlangen naar zingeving

erkenning van je bestaan

deur openhouden voor ‘het onbekende’

getuigenis

expliciet spreken en getuigen van je geloof

ervaringsgeloof

individuele geloofsbelijdenis

eigen ervaring van het geloof

persoonlijke betekenis van het geloof

houvast door toepassing op eigen leven

Page 16: De functie van religie in moderne Nederlandse literatuur

14  

Figuur 1: Operationalisering van de verschillende functies van religie Methode van analyse De verschillende functies van religie zijn geanalyseerd aan de hand van het begrippenapparaat dat geïntroduceerd wordt in Literair mechaniek. Inleiding tot de analyse van verhalen en gedichten van Erica van Boven en Gillis Dorleijn. Er is voor dit analysemodel gekozen, omdat hier de voornaamste begrippen centraal staan die het uitgangspunt vormen van vrijwel iedere romananalyse. Tevens komen hierin alle aspecten van een verhaal voor die bijdragen aan de betekenis van een tekst, het verborgene zichtbaar maken en die helpen om naar voren te halen wat een tekst de lezer toereikt.

Het eerste analysebegrip is de vertelsituatie, ofwel de manier waarop een verhaal wordt verteld en gepresenteerd. Naast dat deze vertelwijze het specifieke karakter van de tekst bepaalt, stuurt deze ook de lezersreactie.97 De weergave van gedachten, gesprekken en gezichtspunten is een tweede onderdeel van het analysemodel. Deze kan de vorm hebben van persoonstekst, vertellerstekst of een mengvorm van beide.98 Ook focalisatie is hier een belangrijke categorie. Met deze vormen kan de verteller de lezer in een bepaalde richting sturen, zo niet ‘manipuleren’.99 Ook structuuraspecten van verhalen maken deel uit van het begrippenapparaat. Dit betreft ten eerste de tijdsstructuur, waaronder de volgorde van de gebeurtenissen, de tijd die het vertellen van het verhaal in beslag neemt en de weergave van

                                                                                                               97 Erica van Boven en Gillis Dorleijn, Literair mechaniek. Inleiding tot de analyse van verhalen en gedichten (Bussum: Coutinho, 2003), 184. 98 Van Boven en Dorleijn, 215. 99 Ibid.

mystiek

eenwording met God

God als mens-zijn eenwording met mens

liefde / erotiek / seksualiteit

normering credo / geloofsbelijdenis

orde samenleving

machtsuitoefening

troost / verlossing en vergeving

zondebesef

schuld

lijden

Page 17: De functie van religie in moderne Nederlandse literatuur

15  

het tijdsverloop vallen.100 Daarnaast maken ook motieven, ofwel betekenis en de totstandkoming daarvan, deel uit van het analysemodel.101 Hieronder vallen zowel concrete motieven, onderverdeeld in verhaalmotieven, vrije motieven en leidmotieven, als abstracte motieven, waaronder het hoofdmotief of grondmotief valt.102 Tevens is aandacht besteed aan symbool- en beeldgebruik en thematiek die mede gestalte geven aan de motievenstructuur of de betekenis van het verhaal.103 Tot slot zijn ook ruimte en personages onderdelen van het gehanteerde analysemodel.

Op basis van de vertelsituatie, de weergave van gedachten, gesprekken en gezichtspunten, tijd, motieven, ruimte en personages, is gekeken hoe een bepaalde functie van religie, of meerdere functies, naar voren komen in de geselecteerde romans. De hierboven genoemde geoperationaliseerde begrippen gebaseerd op deze functies gelden daarbij als signaalwoorden. In wat volgt, worden de verschillende analyses van de betreffende romans besproken. Religie in Het smalle pad van de liefde van Vonne van der Meer (2010) Het smalle pad van de liefde van Vonne van der Meer gaat over een vriendschap tussen twee echtparen. Floris en Françoise wonen met hun beide dochters in de Auvergne in Frankrijk. Daar zijn ze naartoe verhuisd om een nieuwe start te maken na het tragische ongeval met hun zoontje Björn, die daarbij om het leven is gekomen. Pieter en May, een stel uit Amsterdam, ontmoetten ze bij een bruiloft, na het ongeluk. Sindsdien komen Pieter en May met hun kinderen iedere zomer in Frankrijk waar ze gezamenlijk de vakantie doorbrengen. De vier delen een hechte vriendschap, tot die ene zomer. Floris en May worden verliefd op elkaar en proberen zo vaak mogelijk ongezien samen te zijn. Ze weten beiden dat hun verhouding de jarenlange vriendschap op het spel zet, en ook de omgang tussen de kinderen kan drastisch veranderen als de affaire naar buiten komt. Terug in Nederland is May op zoek naar een manier om in het reine te komen met zichzelf, om verlost te worden van de verkeerde dingen die ze heeft gedaan. Ze zoekt contact met Heleen, een non die ze via school kent en door hun ontmoetingen komt May in aanraking met God. Van Heleen leert ze bidden, en door haar verdiept ze zich in psalmen en andere religieuze teksten. Langzamerhand lijkt bij May een religieus besef te ontstaan.

De roman draait om de ontwikkeling van May. Vrijwel alle gebeurtenissen stellen May centraal: het overspel, het daaropvolgende schuldgevoel en de zoektocht naar vergeving, en het uiteindelijke religieuze ontwaken in haar. De personale verteller focust op Mays handelingen en ervaringen. May is, met andere woorden, voor een groot deel van de roman focalisator. Op die manier beleeft de lezer het verhaal vanuit haar gezichtspunt. Ook doordat de gesprekken tussen May en Heleen, die een belangrijk aandeel hebben in Mays proces van religieuze gewaarwording, in de directe rede worden weergegeven, wordt de lezer nauw betrokken bij Mays ontwikkeling. Al met al maken deze narratologische aspecten – de vertelsituatie, de focalisatie en de weergave van gedachten en gesprekken – en de religieuze thematiek, de visie van de roman als geheel zichtbaar. Via May en de focus op haar zoektocht naar verlossing en het uiteindelijke religieuze ontwaken in haar, lijkt de roman de lezer mee te willen geven dat religie verlossing en vergeving biedt.                                                                                                                100 Van Boven en Dorleijn, 240. 101 Van Boven en Dorleijn, 271. 102 Van Boven en Dorleijn, 272, 273. 103 Van Boven en Dorleijn, 283.  

Page 18: De functie van religie in moderne Nederlandse literatuur

16  

Religie als verlossing en vergeving Aanleiding voor Mays zoektocht naar verlossing en haar verdieping in het geloof, is haar zondebesef. Ze voelt zich schuldig over haar verhouding met Floris, zowel tegenover Pieter als Françoise. Doordat de personale verteller van de roman Mays handelingen, gedachten en ervaringen centraal stelt en de lezer op die manier deel maakt van Mays belevingswereld, krijgt de lezer inzicht in haar schuldgevoel en haar verlangen naar verlossing. Bij terugkomst uit Frankrijk, na de zomer van de verhouding van haar en Floris, krijgt Mays verlangen naar verlossing in eerste instantie gestalte door ‘gul’ gedrag. Zo mag haar dochter Merel na jaren soebatten weer een huisdier, doet ze op haar werk haar uiterste best zich in anderen te verplaatsen en geeft ze op school meer de ruimte aan collega’s.

Ze oefende overal, zelfs als ze op de fiets de stad doorkruiste. Ze keek niet meer iedere automobilist aan alsof hij een serieverkrachter was. Nu gaf ze een bestuurder van een Mercedes ook wel eens voorrang als ze zag dat hij al minutenlang probeerde af te slaan maar voorbij werd gereden door slierten fietsen die daar heel erg van genoten.104

Ruimhartig zijn kost May ook wel eens moeite, “ (...) dan trok ze zich even terug, in een kamer of in zichzelf. Dan deed ze haar ogen dicht en haalde diep adem. Stamelde een vraag, vroeg om kracht bij wat ze wilde maar nog niet op kon brengen, in onaffe zinnen, losse woorden”105. We zien hier al een voorzichtige poging om tot God te komen. Mays ruimhartigheid kunnen we kenmerken als een voorstadium van het daadwerkelijke religieuze ontwaken in haar. Het is voor haar een manier om naar verlossing te zoeken, om de verhouding met Floris als het ware te ‘compenseren’ door goed gedrag te vertonen en zich zo van haar zonden te bevrijden.

Al snel wordt de lezer meegenomen naar de volgende fase in Mays proces. May zoekt contact met Heleen, een non die op de school waar zij stage loopt als vrijwilligster werkt. Bij haar lucht May haar hart en door haar komt May in aanraking met het geloof. Tijdens hun eerste ontmoeting vraagt May haar naar een gebed voor als er iemand ziek is of doodgaat. Heleen schrijft vervolgens het Onzevader voor haar op, dat May diezelfde middag nog uit haar hoofd leert. Ook stelt May haar eerste vragen over het geloof aan Heleen. Van belang daarbij is de narratologische situatie: de gesprekken die tijdens deze ontmoetingen plaatsvinden worden in de directe rede weergegeven, waardoor de lezer rechtstreeks wordt betrokken bij het proces van May: “‘Ik heb je ook van alles te vragen. Ik weet echt van niks, van geloof, bedoel ik. Op een uurtje Bijbelles op de lagere school na dan.’ ‘Als je wilt, neem ik wat boeken voor je mee. Ik zal eens denken... (...)’”106. Na deze eerste ontmoeting lijkt een eerste religieus besef bij May aanwezig. Opnieuw verschaft de vertelsituatie de lezer inzicht in Mays ervaringen:

Na haar vertrek was May blijven zitten, ze had een glas rode wijn besteld. Voor ze een slok nam, had ze zichzelf toegeknikt in de weerspiegeling van het windscherm en daarbij het glas even geheven. Ze had iets te vieren, hoewel ze niet wist hoe ze het benoemen moest, de feestdag had nog geen naam.107

                                                                                                               104 Van der Meer, 130. 105 Van der Meer, 129. 106 Van der Meer, 136. 107 Van der Meer, 136.

Page 19: De functie van religie in moderne Nederlandse literatuur

17  

De lezer wordt eenzelfde inzicht verschaft wanneer May Heleen vertelt over de bijzondere ervaringen die het opzeggen van het rituele gebed, het Onzevader, haar heeft gebracht. ‘Er gebeurde iets’:

Ze vroeg zich af of ze er goed aan deed om over zo’n intieme ervaring te praten, maar Heleen keek haar verwachtingsvol aan. Zij zou niet zomaar wat zeggen om zichzelf te horen praten, haar kon ze het wel toevertrouwen. ‘Er kwam een rust over me. Anders kan ik het niet noemen. Het was alsof de hemel uit de eerste zin in me was. Dus niet ver boven me en onbereikbaar, maar een ruimte in me, en die ontstond terwijl ik de woorden uitsprak.’ ‘Die ruimte, daar kun je altijd naartoe. Waar je ook bent,’ zei Heleen. Het was voor het eerst dat ze in elkaars gezelschap een lange stilte lieten vallen, een groter blijk van vertrouwen bestond er voor May niet.108

Langzamerhand verdiept May zich meer in het geloof. De lezer is op basis van de weergave van Mays gedachten en haar gesprekken met Heleen, door haar focalisatie, getuige van dit proces, zoals bovenstaande voorbeelden ook al laten zien. Zo zien we tevens dat in Mays proces bidden geleidelijk een tweede natuur wordt voor haar:

De afgelopen maanden was ze meestal biddend in slaap gevallen. Dan bad ze dat het Floris goed mocht gaan, dat hij doormaakte wat hij door moest maken, maar dat hij uiteindelijk net als zij vrede met hun beslissing kreeg. Of erom kon bidden. Dat die genade ook hem ten deel viel. Ze bad dat hij niet te vaak zou omkijken. De zomer was voorbij, er zouden andere zomers komen, maar niet een als deze. Haar gebeden begonnen als smeekbedes. God maak... God zorg... God ontferm u over hem... Over mij... Over hem... Over onze gezinnen. Het bidden was een tweede natuur geworden, zo vanzelfsprekend dat ze nu ook haar handen vouwde en haar het raam keek, waar achter het witte rolgordijn twee spijlen een kruis vormden. Als bij de overburen nog licht brandde, schemerde het kruis door het rolgordijn heen.109

Het begin van Mays gebeden worden als persoonstekst in de directe rede weergegeven: “God maak... God zorg...”. De lezer ervaart hierdoor rechtstreekse aanwezigheid bij het ontstaan van een religieus besef bij May, wat identificatie met May op deze manier vergemakkelijkt zo niet bewerkstelligt. Ook wordt de lezer nauw betrokken bij Mays religieuze gewaarwording door de focus op haar waarnemingen, bijvoorbeeld de twee spijlen van het raam die samen een kruis vormen, en haar ervaringen, waaronder ook haar worstelingen met het geloof:

In stilte zei ze het Onzevader, maar algauw legde ze haar handen naast haar lichaam. De woorden in haar hoofd klonken geforceerd, bedacht. Het was alsof ze iemand na-aapte. Ze keek naar het raam en zag twee strepen, twee elkaar kruisende lijnen, meer niet. Ze had zichzelf voor de gek gehouden met al die gedachten over ontzegging en opoffering en het grote gunnen. En de liefde die verder strekte dan de kring van dierbaren, een liefde die Heleen in verband had gebracht met de offerdood van Christus, die mateloos was in zijn liefde, niet nagevolgd kon worden maar wel als voorbeeld kon dienen; die hele verandering in denken, doen en laten zei haar nu niets meer. Ze draaide van de ene zij op de andere, van haar buik naar haar rug en weer terug. Behalve hier in huis had ze met niemand over haar geloof gesproken, en dat was maar goed ook. Anders zou ze zich nog geroepen voelen standvastig te zijn, net als Ruth het ingeslagen pad te blijven volgen. Met verbazing dacht ze terug aan haar kinderlijk enthousiasme, het herinnerde haar aan die fase in haar leven dat ze nog om de paar weken iets anders wilde worden: zangeres, dokter, trapezeartiest. Of iemand die haar hoofd in de bek van een leeuw stopt. Voorbij, bidden kon niet meer. Goed, misschien was ze veranderd, maar dan was ze het nu weer, en dit keer een illusie armer. Ze zou Heleens boeken

                                                                                                               108 Van der Meer, 146, 147. 109 Van der Meer, 173.

Page 20: De functie van religie in moderne Nederlandse literatuur

18  

bij de conciërge op school achterlaten met een briefje erbij dat ze het de komende tijd erg druk had, eerst Sinterklaas, dan Kerstmis, kerstvakantie, de kinderen allebei vrij. Zo’n uitvlucht was beter dan nog eens afspreken, minder pijnlijk. Ze wilde ook liever niet meer gezien worden met die mannelijke vrouw met dat opzichtige houten kruis, die trouwens altijd al gevonden had dat ze te hard van stapel liep.110

Met haar twijfels blijft ook het schuldgevoel May ‘pijnigen’. Dit wordt versterkt wanneer ze weer wordt herinnerd aan haar zonden tijdens het bezoek van Françoise. Françoise is in Amsterdam wegens een congres en logeert bij May en Pieter. Daar vertelt ze over de verhouding van Floris waar hij zo geheimzinnig over doet. Floris noemt de naam Melissa, maar May weet beter. Toch houdt ze zichzelf voor dat het niet haar schuld is: “Het komt niet door mij dat [Françoise] zo lijdt (...) Ik zou het niet kunnen verdragen haar in deze toestand te zien en te weten dat het mijn schuld was.”111 Mays gedachten staan in de directe rede, waardoor de lezer zonder enige tussenkomst kennis kan nemen van wat er in May omgaat en zich zo gemakkelijk in haar kan verplaatsen. Illustrerend is ook de passage waarin May een gedichtenbundel van Heleen ontvangt en bij het lezen van een van de gedichten weer zelfinzicht krijgt:

Ze las het gedicht met stijgende verbazing, een paar maal achter elkaar. Nooit eerder had ze iets gelezen wat haar zo op het lijf geschreven was. ‘Dat ben ik,’ zei ze, en terwijl ze het nog eens herhaalde, herinnerde ze zich een moment heel vroeger, toen ze deze woorden, bijna dezelfde woorden, had gedacht. Ze was een jaar of vijf en zat op de grond met een vriendinnetje te spelen. Naast elkaar maar niet samen, op een vloerkleed over speelgoed gebogen, ieder in haar eigen wereld. En ineens, zonder aanleiding, werd haar duidelijk dat zij iemand anders was. Niet slimmer of dommer, leniger of houtiger, onhandiger of behendiger, maar domweg: een ander. Een ander dan het kind dat naast haar zat. Het was alsof ze de omtrek van haar eigen lichaam in die kamer kon voelen, alsof een hand die op dat moment tekende. Ze dacht: Ik ben ik. Daar zit zij, en dit ben ik. Die gewaarwording was niet droevig, pijnlijk of ontnuchterend, alleen maar wonderlijk. Het was geen conclusie maar het begin van iets, hoewel ze niet zou kunnen zeggen waarvan.112

Doordat de omschakeling naar de directe rede spaarzaam wordt toegepast, krijgen deze passages extra nadruk. “Dat ben ik”, bijvoorbeeld, wat de lezer nauw betrekt bij Mays gewaarwording. Na deze ervaring besluit May naar de kapel van Heleen te gaan, op het Begijnhof. Religie als mystiek In de kapel gebeurt er iets bijzonders: May wordt ‘gehoord’ door God. Ook hier zien we dat de lezer deel wordt gemaakt van de belevingswereld van May:

Ze kon nog niet naar huis, ze moest alleen zijn (...) May schoof in een bank, iets dichter bij het altaar, knielde neer en keek stil voor zich uit. Er was geen ander, ik ben die ander, er is geen Melissa, Melissa bestaat niet of ze bestaat wel maar is niet die ander, dat was ik, ik ben Melissa. ‘U wist het,’ zei ze na een poosje, ‘al die tijd al. Had u dat niet even kunnen laten weten? Waar was dat goed voor?’ En toen ze de vraag voor zichzelf beantwoordde, tegenstribbelend want niemand geeft graag toe van hoe ver hij komt, kreeg ze het gevoel dat er

                                                                                                               110 Van der Meer, 173, 174. 111 Van der Meer, 175, 176. 112 Van der Meer, 200.

Page 21: De functie van religie in moderne Nederlandse literatuur

19  

naar haar geglimlacht werd. Op het gelaat van Christus was niets veranderd, zijn ogen waren nog altijd gesloten, de lippen een dunne streep pijn (...) Toch voelde ze die glimlach, even liefdevol als spottend, van iemand die haar beter kende dan zij zichzelf kende. Terwijl ze terugglimlachte, was het alsof er een hand over haar gezicht streek en de glimlach werd een gloed die door haar hele lichaam trok. Er was geen onderscheid meer tussen haar lichaam en de ruimte, en alles wat zich in die ruimte bevond en wie daar nog was. Geen afstand. Er was alleen een gloed, in haar en om haar heen, een vlam waar de laatste resten pijn en schaamte op afvlogen, als motten, en in verbrandden.113

May geeft haar zonden toe aan God. Ze heeft het gevoel dat ze door hem wordt gehoord, dat hij naar haar glimlacht. Vervolgens voelt ze een gloed in haar, een vlam, en is er geen onderscheid meer tussen haar lichaam en de ruimte, als in een mystieke ervaring. Hier zien we dus de manifestatie van de mystieke functie van religie. May wordt één met God. Deze eenwording kunnen we eveneens interpreteren als Gods vergeving. De analyse laat zien dat Mays ontwikkeling centraal staat. Haar zoektocht brengt de functie van religie naar voren die hier wordt vervuld, namelijk verlossing en vergeving. De roman brengt met de focus op May ook de persoonlijke beleving van religie naar voren: op individueel niveau is er sprake van een metafysisch verlangen. Dit kunnen we relateren aan de eerder genoemde maatschappelijke ontwikkeling: de individuele beleving van religie staat centraal, men is steeds vaker op zoek naar het ‘hogere’ en de drang naar het religieuze zoals we die bij May waarnemen, lijkt sterker dan ooit. Religie als troost Ondergeschikt aan Mays zoektocht naar verlossing en vergeving en het religieuze ontwaken in haar, is het thema troost in Het smalle pad van de liefde. Dit zien we bij Dédé, het dochtertje van Floris en Françoise. Hoewel de roman hier geen nadruk op legt, is het wel degelijk interessant dat religie ook deze functie vervult. De religieuze thematiek van de roman wordt hiermee benadrukt. Het verlangen naar troost komt voort uit de dood van Björn, Dédé’s broertje. In de achtertuin bouwt Dédé een kapel voor haar overleden broertje, een gedenkplaats voor hem. Wanneer Pieter en May met de kinderen op bezoek komen, is Dédé al weken druk bezig met haar project. Ze heeft een stapel oude parochieblaadjes van Nounou, haar overleden en gelovige oma, bewerkt, en is de plek van de kapel bouwklaar aan het maken. De invloed van Nounou is zichtbaar in de passie en toewijding waarmee Dédé haar plan uitvoert. Ze heeft Nounou altijd naar de kerk zien gaan en zien bidden, en stelde daar dan vragen over. Nounou heeft Dédé vertelt dat Björns ziel voortleeft, net als die van haar zoon Jean-Marie en alle andere doden. Het bouwen van de kapel is voor Dédé een manier om haar broertje te gedenken en op zoek te gaan naar troost, het geeft gestalte aan dit verlangen. We zouden dus kunnen zeggen dat de kapel symbool staat voor de troostende functie van religie. Andere religieuze symboliek die aan de orde komt met de ‘ceremoniële’ opening van de kapel, is een altaar met daarop een kruis, kaarsen en bloemen:

Op het afgesproken uur verzamelden ze zich bij het zwembad. Er was geen woord over gezegd maar niemand verscheen in werkkleding, zwembroek of badpak met een handdoek om de heupen. Iedereen had iets feestelijks aangetrokken (...) In het midden stond, op een houtblok, een smal altaar, van dezelfde soort steen als de kapel. Daarop het gietijzeren kruis dat Dédé op de rommelmarkt had gevonden, met aan weerszijden een kaars in een kandelaar.

                                                                                                               113 Van der Meer, 217, 218.

Page 22: De functie van religie in moderne Nederlandse literatuur

20  

Op de hoek van het altaar zette Merel op het laatste moment nog een glazen vaasje neer (...) Dédé deed een stap naar voren, streek een lucifer af en stak de kaarsen aan (...) Toen wenkte ze Merel, die een paar takjes roze en paarse lathyrus in het vaasje zette. Pas daarna, toen Merel haar plek in de cirkel weer had ingenomen, draaide Dédé zich om. ‘Geopend,’ zei ze, en ze keek de omstanders verlegen aan.114

Ook zet Dédé het portretje van Björn in de kapel, aan de voet van het kruis. De kapel is echter niet alleen voor het gedenken van haar broertje bedoeld, maar voor iedereen die dood is, zo legt ze uit:

‘(...) Het is de bedoeling... deze kapel is er voor... om kaarsen op te steken. Voor iedereen. Dus ook voor jullie.’ Met haar ronde eekhoornogen keek Dédé hen een voor een aan, alle Akkermannen. ‘Als er iemand in jullie familie doodgaat mogen jullie hier ook een foto neerzetten. Je kunt hem ook opsturen. Het is niet alleen een kapel voor mijn broertje en voor onze Nounou maar voor iedereen die dood is.’115

In Dédé’s kapel gebeurt hetzelfde als in een ‘echte’ kapel: men bezoekt de kapel in gepaste kleding en er worden doden herdacht door kaarsen te branden en bloemen en een portretje neer te zetten. Ook wordt er een gebed opgezegd. In dit geval wordt het lied Tears in heaven gezongen:

‘Nu wil ik nog iets tegen Björn zeggen. Ik weet alleen niet wat.’ Het bleef stil. ‘Ik wil iets voor hem bidden, of zo... Alleen ik weet niks.’ May keek vragend naar Françoise, maar die staarde naar haar tenen die onrustig bewogen in haar witte espadrilles. Was ze de gebeden uit haar kindertijd vergeten of geneerde ze zich? (...) Ze keek naar het smalle ruggetje van Dédé, naar de tengere armen en benen. Dappere sprinkhaan, iedereen die haar lief was stond om haar heen en toch maakte ze een verloren indruk. Ze verlangde iets wat geen van de volwassenen haar kon geven: gewijde woorden, oude woorden waar mensen al eeuwen hun toevlucht toe namen als ze een dode wilden gedenken. Als Nounou er nu bij geweest was, had zij het Onzevader op kunnen zeggen of een ander gebed. Gebeden genoeg, vast, al kende zij er niet een (...) er moest iets gebeuren, iemand moest een gebaar maken. Op dat moment deed Floris een stap naar voren, zakte op zijn knieën en schuifelde naast zijn dochter. Geknield was hij even groot als zij staand. ‘Een Engels gebed, is dat ook goed?’ ‘Dat verstaat Björn toch wel?’ antwoordde Dédé. ‘Vast... Hij spreekt nu toch alle talen?’ Floris zette in, en na een paar zinnen werd zijn spreken zingen (...)’116

Met de kapel en de genoemde rituelen zien we hoe religie de functie van troost kan uitoefenen. Door haar lijden, veroorzaakt door de dood van Björn, is Dédé op zoek naar een manier om dit te verwerken, ze is op zoek naar troost. Religie biedt haar deze troost, een toevluchtsoord, waar de kapel, het kruis, de kaarsen, het portretje van Björn, de bloemetjes, en de ‘gewijde woorden’ symbool voor staan. We zouden kunnen zeggen dat deze symboliek mede gestalte geeft aan de religieuze betekenis van Het smalle pad van de liefde. Religie in Stille zaterdag van Désanne van Brederode (2011) Sara Mijland, burgemeester van Amsterdam, nodigt kunstkenner en –criticus Maurice Benders uit om advies te geven over het vervangen van de kunst in het stadhuis. Vanaf dat

                                                                                                               114 Van der Meer, 110-112. 115 Van der Meer, 112. 116 Van der Meer, 113, 114.  

Page 23: De functie van religie in moderne Nederlandse literatuur

21  

moment ontstaat er een innige vriendschap, waarvan religie de kern lijkt te vormen. Sara is protestants. Ze is opgegroeid in de Biblebelt, maar heeft gebroken met haar conservatieve achtergrond. Maurice is katholiek. Met elkaar spreken Maurice en Sara veel over religie, hoe zij het geloof ervaren en wat het voor hen betekent, iets wat ze niet bij een ander kwijt kunnen. Verder dan een platonische verhouding gaat het niet; beiden hebben een gezin dat ze geen pijn willen doen. Op een zeker moment verbreekt Maurice de vriendschap, maar er blijft zowel bij hem als bij Sara een leegte achter. Rond Pasen overdenken zij hun verhouding, en van beide kanten overwint het verlangen naar elkaar het van hun plichtsbesef en trouw tegenover hun gezin. De straf blijft niet uit: Sara wordt geschept door een auto en overlijdt. De kern van Stille zaterdag wordt gevormd door de verhouding van Maurice en Sara. Allereerst stelt de narratologische situatie van de roman Maurice en Sara centraal. De personale vertelwijze biedt de lezer inzicht in hun handelingen, gedachten en ervaringen. Afwisselend focaliseert nu eens Maurice, dan weer Sara. Hierdoor wordt de lezer in een positie gezet waarin hij of zij zich in beide personages kan verplaatsen, en zo kan de lezer zich een beeld van hun relatie vormen. Daarnaast worden de gesprekken die tijdens de ontmoetingen van Maurice en Sara plaatsvinden in de directe rede weergegeven. De afstand tussen de personages en de lezer wordt op deze manier zo klein mogelijk gehouden, waardoor niets het identificatieproces in de weg staat. Van belang is dat religie de basis van de verhouding van Maurice en Sara vormt. Met elkaar delen zij hun ervaringen met het geloof, religie verbindt hen dus met elkaar, maar religie veroorzaakt ook hun definitieve breuk. Hiermee komen we op de visie die de roman lijkt te willen uitdragen, namelijk dat religie bindend, maar ook straffend is: religie verenigt mensen en kan zelfs een relatie tussen man en vrouw tot stand brengen, maar een onrechtmatige verbintenis, zoals die tussen Maurice en Sara, wordt afgekeurd en bestraft. Deze betekenis wordt mede tot stand gebracht door symboliek, zoals hieronder wordt aangetoond. Religie als gemeenschapsvorming De kern van Stille zaterdag – de verhouding van Maurice en Sara – is gestoeld op religie. Beiden voelen dat ze deel uitmaken van een eeuwenoud verbond, maar vooral tussen hen persoonlijk is er sprake van een verbintenis op basis van het geloof. Het gaat dus om een andersoortige gemeenschapsvorming dan die hiervoor is genoemd. De band tussen Maurice en Sara bestaat grotendeels uit het begrijpen van elkaars religie en spiritualiteit. Het betreft een omgangsvorm waardoor zij zich niet eenzaam voelen; eenzaam, want niemand anders in hun omgeving gelooft op hun manier. Dat is wat zij delen. Volgens Johan, de man van Sara, is het een verhouding gestoeld op het praten over geloofszaken, “de metafysische, mystieke kant waar hijzelf niet mee uit de voeten kon”117, door Maurice ervaren “alsof [Sara] uitgerekend in hem haar personal Jesus had gevonden. Haar artificiële jezus. Haar vervalste jezus.”118 Ze weten echter dat zij niet samen kunnen zijn. De religieuze symboliek – de judaskus en de opstanding uit de dood – waar Maurice hierbij aan denkt, is een vooruitwijzing naar het ‘offer’ wat Maurice en Sara voor hun liefde moeten brengen:

Dit wist Maurice: een kus tussen hen zou een doodskus betekenen, een tweede judaskus, niet alleen voor henzelf, hun gelieven, hun kinderen, maar ook, en vooral, voor degene die hen lichtjaren her zo wreed en toch zo innig, zo allerinnerlijkst met elkaar verbonden had. En dat bleef doen. Keerzijden van dezelfde medaille waren ze, en het verlangen was in hevigheid toegenomen... Zo was het. Zo: na hun kus zou die Ene nooit meer kunnen opstaan uit die

                                                                                                               117 Van Brederode, 212. 118 Van Brederode, 150.

Page 24: De functie van religie in moderne Nederlandse literatuur

22  

schoot. De zoon niet, Jezus Christus niet. En het zou eeuwig Goede Vrijdag blijven. Of Stille Zaterdag. Doodstille zaterdag.119

De verhouding van Maurice en Sara krijgt betekenis en religieuze lading door symboliek. Zo wordt er een parallel getrokken met de mythische liefdesgeschiedenis van Orpheus en Eurydice, en het Bijbelverhaal over Sodom en Gomorra. Met deze verhalen wordt de band tussen Maurice en Sara bewerkstelligd, niet alleen gebaseerd op hun persoon, maar ook op hun werelden: Maurice als kunstkenner en Sara met haar Bijbelkennis. In de mythe haalt Orpheus zijn overleden geliefde Eurydice op uit het dodenrijk. Hij zou met haar verenigd worden als hij niet naar haar zou omkijken tot ze het zonlicht weer hadden bereikt. Orpheus kan de verleiding echter niet weerstaan, kijkt achterom, en verliest Eurydice vervolgens voor eeuwig. In het Bijbelverhaal worden Lot, zijn vrouw en dochters gewaarschuwd dat hun stad Sodom en de nabijgelegen stad Gomorra worden vernietigd, omdat de mensen er slecht zijn. God laat hen vluchten, maar zij mogen niet omkijken. De vrouw van Lot doet dit toch en verandert in een zoutpilaar. Ook in het geval van Maurice en Sara komt er een straf voor hun ‘zonde’. Voor dit gebeurt, verklaren ze elkaar de liefde. Ze besluiten voor elkaar te kiezen.

Tussen de boodschappen voor het paasmaal door, na een tweede sigaret, had ze de brief daadwerkelijk gepost, met bonzend hart. De inhoud kende ze uit haar hoofd. Nog geen kwartier later was er zijn antwoord gekomen, terwijl de post toch pas dinsdag op zijn vroegst bezorgd zou worden. Ze had het sms’je gelezen, gedanst, gesprongen. Zich innerlijk losgemaakt van iedere verplichting, van haar gezinsleden, de kinderen waren toch al volwassen, en Johan gewend aan haar afwezigheid. Nee, ze hoefde nu nooit meer bang te zijn voor de terugkeer van een ziekte, voor helemaal niets. Niet voor haar vader, voor een oordeel over haar ambt, haar partijlidmaatschap, haar geloof, haar ijver: de gebeden waren verhoord. Als ze zin had, kon ze zonder reden naar de overkant rennen. Vrij. Zonder regels (...) Haar geloof in hun verbond, en in zijn terugkeer, had haar gered.120

De straf kan niet uitblijven: tijdens het lezen van Maurice’ sms’je waarin hij Sara zijn liefde verklaart, wordt Sara geschept door een auto en overlijdt. Als Orpheus en de vrouw van Lot waren ze niet gehoorzaam geweest. Maurice verwoordt dit als volgt:

Een Orpheusvolger, dat bleek hij te zijn. Geen Christusvolger. Opdat hij zichzelf niet zou pijnigen met vragen? Hij had zich omgedraaid, hij had teruggedacht, hij had gemeend dat hij Sara zijn hele leven had moeten aanbieden, hemzelf, neem mij, eet mij, drink mij (zo pathetisch had hij het zeker niet opgeschreven, maar hij had het wel even gedacht) en uitgerekend drie, vier, vijf minuten later was ze dood geweest.121

De verhouding van Maurice en Sara is een beproeving, net als in het Bijbelverhaal en de mythe. In alle gevallen blijft de straf niet uit. De titel Stille zaterdag is in dit kader als volgt te lezen: in het Paasverhaal doet Christus boete voor de zonden van de mensen, hij wordt gekruisigd. Hier doet Sara boete voor de zondige verhouding met Maurice, zij verongelukt. Religie als zingeving De centraal staande verhouding van Maurice en Sara onthult behalve de functie van gemeenschapsvorming, ook de functie van zingeving. Sara en Maurice’ relatie geeft een

                                                                                                               119 Van Brederode, 153.  120 Van Brederode, 249, 250. 121 Van Brederode, 243.

Page 25: De functie van religie in moderne Nederlandse literatuur

23  

zekere zin of betekenis aan hun leven. Er is sprake van erkenning van hun bestaan, niet in de eerste plaats door God, maar door elkaar, via hun ‘religieuze’ verhouding. Impliciet is dit in de gehele roman aanwezig, maar duidelijker wordt dit met de leegte, de ‘zinloosheid’ die Maurice en Sara ervaren na hun breuk. Tijdens hun overdenking komen ze beiden tot de conclusie dat ze elkaar missen. Ze besluiten elkaar hun liefde te verklaren. Stille zaterdag laat ook zien dat religie de functie van zingeving nog op een andere manier kan vervullen, namelijk door iemand een vaderfiguur, een broer of een vriend te bieden en op die manier zijn of haar bestaan te erkennen. Ouders hebben een grote rol in de erkenning van het bestaan van hun kind, maar in het geval van Maurice was deze van zijn vaders kant gebrekkig, zo niet afwezig. Zijn vader bemoeide zich niet met hem. Maurice noemt dit als een van de mogelijke verklaringen waarom hij zo jong al zo gevoelig was voor het geloof: “ (...) in God had Maurice een betere vader gevonden. En in Jezus een oudere broer, die hem begreep, die hem kende zoals niemand hem kende, en die naast hem liep wanneer hij het zich ook maar wenste. Twee kameraden met een groot, wijd hart (...).”122. Religie als getuigenis Naast de functies van religie die de kern van Stille zaterdag – de verhouding van Maurice en Sara – zichtbaar maken, namelijk gemeenschapsvorming, zingeving en in zekere zin normering gezien het straffende karakter van religie, brengt de roman nog andere functies van religie naar voren. Hoewel deze functies ondergeschikt zijn aan bovengenoemde functies, en dus in mindere mate bijdragen aan de betekenis van de roman, maken zij wel degelijk deel uit van het kader van de roman. Bovendien benadrukken zij de religieuze inhoud van Stille zaterdag. Een van deze functies is gerelateerd aan de nadruk van de roman op de persoonlijke beleving van religie. Dit betreft ‘ervaringsgeloof’, oftewel het naar voren brengen van de eigen ervaring en de persoonlijke betekenis van het geloof. Dit zien we vooral in het geval van Maurice. Doordat Maurice in deze passages focalisator is, krijgt de lezer direct inzicht in zijn persoonlijke beleving van het geloof. Voor de jonge Maurice geldt dat deze beleving verbonden is met emoties: hij ervaart het geloof vooral via zijn gevoelens.

Een andere keer waren het kerkklokken die luidden, terwijl hij zijn net gepote aardbeienplantjes water gaf: een droevig, donker droomgeluid dat, maar dit zou hij nog veel later pas ontdekken, zijn buik volpompte met een verliefd en verlangend, loodzwaar gefladder – een sensatie die tegelijk op tomeloze honger en een volkomen gebrek aan eetlust leek.123

Hieraan gerelateerd is Maurice’ dankbare houding jegens het geloof:

Dankbaarheid, dat was wel het minste wat hij de hemel in kon slingeren – en als hij in zijn eentje aan het spelen was, prevelde hij daarom soms zelfbedachte gebedjes voor zich uit, zodat ze daarboven goed begrepen dat Maurice Benders niet iemand was die dacht dat de mooie, lichtdoorstraalde dingen om hem heen vanzelfsprekend waren, of anders dan toch ‘zomaar’, uit het niets, waren ontstaan.124

Maurice’ persoonlijke beleving van religie is in zijn jeugd ook nauw verwant met de natuur. Dichtbij de natuur betekent voor hem dichtbij God. Zoals zijn vader zijn eerste kerstpakket

                                                                                                               122 Van Brederode, 58. 123 Van Brederode, 49. 124 Van Brederode, 56.

Page 26: De functie van religie in moderne Nederlandse literatuur

24  

ontving in het Brabantse dorp, ontvangt Maurice een godsdienst, die hij “volkomen kan genieten zo dicht bij de natuur”:

En precies zo werd bij het geschenk dat Sint-Michielsgestel voor Maurice was, een godsdienst meegeleverd, die hem in staat stelde het nieuwe, dorpse leven, zo dicht bij de natuur, volkomen te genieten. Er was het kalenderjaar, met de vier seizoenen die geleidelijk in elkaar overgingen maar toch allemaal hun eigen begindatum kenden – en er was een hemels jaar dat naadloos samenviel met de sfeer, het licht, de tint en geluiden van het aardse jaar: er was de adventstijd waarin het elke minuut van de dag avond leek, tot er één lange nacht restte, en uitgerekend in die nacht werd de geboorte van het kerstkindje gevierd. Er waren de onstuimige, soms gure, soms tere, lauwe nawinterdagen met hun onvoorspelbare confettibuien van hagel en natte sneeuw rond carnaval. En zelfs al hoosde het met Pasen van de regen, het bleef vreemd toeval dat uitgerekend op die dag alle tuintjes werden bemand door fiere, bonte bloemen. Kleine gele knopjes die als kaarsvlammetjes aan de grauwe, neerhangende struiken glinsterden, onooglijke boompjes, nu met takken als jubelende armen omhoog gespreid, vol van bedauwde, roze bloesemtrossen; voor de tweede keer was Jezus geboren, een volwassen man nu, niet in een kribbe in een stal, nee, volgens zijn kleuterjuf was hij opgestaan, uit niets meer of minder dan het graf. Levend, voor eeuwig. En natuurlijk, – natuurlijk! – werd de betreurde dode timmerman, die was grootgebracht tussen rechte, harde planken, hamers, spijlen, spijkers, ditmaal voor de tuinman aangezien... Nog tot zijn tiende zou Maurice alle veranderingen in de buitenwereld beleven met de feestverhalen uit zijn kleutertijd eronder. De soundtrack die religie heet – hem voorgespeeld door de oudste juf van de kleuterschool.125

Op latere leeftijd, vooral na de breuk met Sara met wie hij zijn religie kon delen, ervaart Maurice steeds meer dat zijn geloof is verwaterd. Hij houdt zich niet meer aan de rituelen van het katholieke geloof, waaronder het bezoeken van de mis. Tijdens het Paasweekend, wanneer zijn vrouw en zoon een weekend naar Rome zijn, kan hij alle kerkdiensten bijwonen. “Een vorm van boetedoening”126, want “Hij was al maanden niet meer naar de kerk geweest”127. Hij leest het lijdensverhaal tot viermaal toe, bij alle evangelisten. Een plichtsgevoel. Ook had hij geprobeerd te bidden, “in elk geval innerlijk stil te zijn, met zijn gedachten bij de gebeurtenissen in Gethsemane, in Jeruzalem en op Golgotha.”128 Het lukt Maurice echter niet.

Wat hij voor zich had gezien, waren filmbeelden (...) Dan had hij dingen gedacht als: waarom geen bruine ogen? Jezus was toch Joods? Zijn echt al die regisseurs heimelijk antisemitisch? Of: eindelijk snap ik de beeldenstormers. Dat is dan toch weer winst. Om een seconde later te beseffen dat het precies deze zogenaamd interessante invallen waren die bewezen dat zijn geloof was verwaterd, of zelfs ongemerkt weggespoeld, in het halve jaar na de breuk met Sara...129

De persoonlijke beleving van het geloof staat in Stille zaterdag lijnrecht tegenover het kerkelijke aspect van religie. Maurice volgt zijn eigen emotie in de toepassing van religie op zijn leven, en volgt niet per se het credo van de rooms-katholieke kerk. Hij keert zich zelfs steeds vaker tegen de officiële geloofsleer en distantieert zich van de gang van zaken binnen de katholieke gemeenschap.

In de roomse traditie werd deze zaterdag paaszaterdag genoemd. Typisch katholieken: vrolijke flierefluiters die na de lijdenssentimenten van de dag ervoor, een welverdiend voorschot op

                                                                                                               125 Van Brederode, 56, 57. 126 Van Brederode, 38. 127 Ibid. 128 Van Brederode, 39. 129 Ibid.

Page 27: De functie van religie in moderne Nederlandse literatuur

25  

het feest van zondag namen. Die rustig deden alsof hun doodgemartelde held het een uurtje na de graflegging al niet meer uithield in zijn benauwde lijkwade, en met het grote afpellen was begonnen. Je moest bij je opstanding wel een beetje netjes voor de dag kunnen komen, toch? Geen wond, geen litteken: volkomen ongeschonden en gehuld in smetteloos, stralend wit, zou Jezus vanavond laat nog aan zijn discipelen verschijnen. Ik heb dat rotsblokje maar even weggerold, het was er aardedonker. Een act als die van beroepsillusionist Hans Klok. De Grote Verdwijn- en Verschijnshow. Hoe deze abrupte, absurde overgang van Goede Vrijdag naar paaszaterdag te rijmen viel met wat er in het roomse Credo stond, werd nergens uitgelegd. Maurice prevelde de vertrouwde formules voor zich uit: ‘... Die geleden heeft onder Pontius Pilatus, die is gekruisigd, gestorven en begraven, die nedergedaald is ter helle, de derde dag verrezen uit de doden...’ Hij luisterde de woorden na. Hij had het werkelijk gezegd. De derde dag. En niet: na dertig uur verrezen. Wisten katholieken zelf wel wat ze geloofden? Of moest je zo’n sterk verhaal niet met lastige vragen verpesten?130

Dat Maurice het geloof vooral als een persoonlijke aangelegenheid beschouwt, wordt ook opgemerkt door Sara. Sara: “Bij hem leek geloven een spel, iets postmoderns, met gelaagde betekenissen. Hogere ironie.”131 Met deze nadruk op de persoonlijke beleving van religie, weerspiegelt Stille zaterdag – net als Het smalle pad van de liefde – de eerder besproken maatschappelijke tendens, namelijk dat religie steeds meer los wordt gezien van het kerkelijk gezag en als een persoonlijke kwestie wordt aangemerkt. Religie als troost, zelfbeheersing en geborgenheid Verwant aan de persoonlijke beleving van religie zijn de redenen die men heeft om zijn of haar toevlucht tot het geloof te nemen. Een van die redenen is de behoefte aan troost. In Stille zaterdag zien we dat troost op een andere manier aan bod komt, namelijk als een vorm van zelfbeheersing. Maurice haatte Marlon, een jeugdvriend van de zoon van Maurice die later overlijdt aan een overdosis drugs. De bewondering van Marlon voor Maurice was heel groot, en dat ergerde Maurice. Maar door zijn geloof kon hij zijn haat uithouden. ‘Iemand’ moest zijn haat aanvaarden, zo zegt hij in dialoog met Sara hierover.

Ik maakte mezelf meestal wijs dat Marlon mij juist haatte, dat zijn adoratie vals was, dat hij er alleen op uit was... Dat hij mijn woede probeerde uit te lokken, om me dan te laten afgaan. Bij iedereen.’ (...) ‘Een omkering, misschien om mijn schuldgevoel te dempen. Wie doet dat nu, een schoolkind haten? Om niets? Zelfs als hij er niet was... Het klamme zweet als ik wist dat hij over twee dagen bij ons kwam spelen, en graag wilde blijven eten, zeker als ik de kookbeurt had...’ ‘Mijn god.’ ‘Jij zegt het.’ ‘Hoe bedoel je?’ Tot die tijd was religie vooral een... Hoe zeg je dat? Een interessegebied geworden. Meer niet. Een zeldzaam specialisme. Een afwijking, een aparte hobby. Iconografie. Een beetje theologie. Een ander lost graag cryptogrammen op. Maar goed. Ik ben weer eens gaan bidden. Iemand moest mijn haat aanvaarden. Of die in elk geval zien. Zonder me te wijzen op mijn milde karakter, mijn zorgzaamheid... Zonder het af te doen als uiterst menselijke antipathie... “Dat hebben we allemaal wel eens, van die vlagen... niets om je druk over te maken.”’ Sara had op haar horloge gekeken (...) ‘Ik vrees dat ik precies zo gelovig ben als jij. Al levert het niets op. Geen troost, verzoening. En zeker geen vergeving. Nu. Of na de dood.’ (...) ‘Het grote misverstand. Als het wat zou opleveren, geloven, zou het geen geloven zijn. Je kon het uithouden. Je haat. Terwijl je die jongen bleef ontvangen. Dat is dan toch al wat.’132

                                                                                                               130 Van Brederode, 73, 74. 131 Van Brederode, 85. 132 Van Brederode, 71, 72.

Page 28: De functie van religie in moderne Nederlandse literatuur

26  

Ook het eerder besproken verlangen van Maurice naar een vaderfiguur, gekenmerkt als de zingevende functie van religie, de erkenning van je bestaan, kan worden gelezen als een zoektocht naar troost, hoewel ook troost hier een andere gedaante aanneemt, namelijk die van geborgenheid. Religie als mystiek Een andere functie die verwant is aan de focus op de persoonlijke beleving van religie in Stille zaterdag, is de mystieke functie van religie. Als achtjarige, kijkend naar de pastoor die het kruis met eerbied de kerk binnendraagt, beseft Maurice al de mogelijkheid om ruimte in zichzelf te scheppen voor God:

Maurice had deze houdingen al starende nagebootst, en gevoeld hoezeer hij daarmee ruimte schiep. Niet per se voor degene uit de blije liedjes; voor een IEMAND met hoofdletters geschreven. De Enige. De Mensenzoon. Die in het brood zou komen, aan het einde van de dienst. En die, als Maurice dan eindelijk zelf ter communie mocht gaan, ook in hemzelf zou komen.

Later heeft Maurice daadwerkelijk een mystieke ervaring. Hij beleeft de eenwording met God: “Hij was binnen in Jezus’ eenzaamheid geweest. Als een ongenode gast, in een wanhopig hart dat niet met een goede afloop rekende, laat staan met een beloning.”133 De gebeurtenissen die met Pasen worden herdacht, de laatste maaltijd van Jezus met zijn vrienden en de kruisiging, had de jonge Maurice “meegemaakt alsof ze op datzelfde moment plaatsvonden, waarbij hij vergeten leek te zijn wie Jezus was, en wat hij had gepredikt, maar ook hoe het verhaal zou aflopen”134.

Hij had het moeten doen met niets anders dan de uitroepen van de massa om hem heen, met zijn eigen waarnemingen, misschien wel mensenkennis. Die plotseling was omgeslagen in godskennis, in die halve seconde waarin de gekruisigde hem recht in het gezicht had aangekeken, met een blik die omhelzing en wrede klap in één was, troost en oproep, tedere nabijheid en verheven, nog niet met het kleinste gebaar van medemenselijkheid te naderen ideaal. Ogen herinnerde Maurice zich een minuut later al niet meer, de intentie van de blik des te meer. Die was met geen enkel belang of eis versneden, ongemengde, onverdunde, maar daarmee nog geen onpersoonlijke liefde. Eerder het omgekeerde. De liefde van de middelste gekruisigde was te persoonlijk. En hierdoor te zwaar, te gloeiend om lang te verdragen: zon die alles zichtbaar maakt, maar zelf niet kan worden aangezien, omdat het oog er niet voor is toegerust. Toch, als de ervaring Maurice al blijvend had getekend, dan was het evenzeer door de aanblik van een ander in de menigte geweest (...) In het hart van een roos die hij nooit in werkelijkheid had gezien, was het licht van de warmste, helderste middernachtelijke blauw, vloeibaar en voelbaar, fluweel en kristal, als het blauw van de hemel achter de lucht, of misschien van de bodem onder de diepste zeeën. En daarin die schenkende, schenkende liefde die niet had omgezien. Die hem had aangezien.135

Een mystieke ervaring door de aanblik van Jezus, de beleving van zijn persoonlijke liefde als een warm licht.

Ook op latere leeftijd ervaart Maurice het mystieke aspect van het geloof. Door zijn verwaterde geloof vraagt hij zich vaak af of zijn daden betekenis hebben voor zijn medemens.

                                                                                                               133 Van Brederode, 244. 134 Van Brederode, 245. 135 Van Brederode, 245, 246.

Page 29: De functie van religie in moderne Nederlandse literatuur

27  

Maakte het bijvoorbeeld uit dat hij creatieve middagen voor minderjarige vluchtelingen organiseerde? Op de avond van Goede Vrijdag, wanneer hij op de televisie naar de wake in de Sint-Pietersbasiliek kijkt, blijven alle vragen uit en komt er een rust over hem. Religie brengt deze rust over hem:

Er was de pontificale hoogmis op televisie, het Latijnse gezang, de zalvende stem van de Duitse paus, de pilaardikke paaskaars die zwijgend werd aangestoken op nog geen kilometer afstand van het hotel waar zijn vrouw en zoon verbleven, en er was een rust die hij niet had gezocht. Die hij altijd rusteloos had gezocht, als kleine jongen al. Een rust, een vrede die hij pas herkende nu die hem zomaar was overkomen, onverwachts.136

Religie als basis van culturele identiteit Samenhangend met de persoonlijke beleving van het geloof, is de vraag in hoeverre religie bepaalt wie je bent. In Stille zaterdag vormt religie zowel op individueel als op collectief niveau de basis van culturele identiteit. Wat betreft de individuele culturele identiteit zien we in het geval van Sara dat deze vooral tot stand komt door toeschrijving van anderen. Als burgemeester wordt Sara vaak beoordeeld op grond van haar religieuze achtergrond: Sara komt uit de Biblebelt, ze is opgegroeid in een zwartekousengemeenschap. Vaak is deze toeschrijving negatief geladen, zo lezen we bijvoorbeeld: “Die naïeve, christelijke tuthola heeft geen idee wat er speelt, tenminste niet na middernacht, in uitgaansgelegenheden in de hoofdstad. Ze komt uit een dorp! De Biblebelt!”137. Ook Sara zelf brengt deze culturele identiteit tot stand, namelijk door haar lidmaatschap van een christelijke partij. Deze identiteitsbepaling is tevens werkzaam op collectief niveau; de gehele partij draagt als het ware één religieuze identiteit en haar leden ontleden hieraan wie zij zijn. Op collectief niveau is de religieuze culturele identiteit verder voornamelijk zichtbaar in de toepassing van religieuze tradities op het leven van zowel Maurice als Sara. De viering van de christelijke feestdagen bijvoorbeeld, en het uitoefenen van de daarbij behorende rituelen, geven een bepaald houvast op het bestaan. Toch lijkt er niet per se sprake te zijn van een groepsidentiteit waar Maurice of Sara zich deel van voelen. Maurice is dan wel katholiek, hij vraagt zich steeds vaker af wat hij nog met het rooms-katholicisme te maken heeft, het celebaat, de mis, het kerkvolk. Sara is protestants, maar verlangt juist naar de communie van de katholieken en deelt dus niet, of niet volledig, in de eenheid van de protestantse gemeenschap. Ook het uitsluitingsmechanisme, inherent aan culturele identiteit, komt naar voren in Stille zaterdag. Dit zien we met het zojuist genoemde verlangen van Sara naar het bezitten van de katholieke identiteit om deel te kunnen nemen aan de communie. Omdat Sara protestants is, is de katholieke gemeenschap voor haar gesloten. Op grond van haar culturele identiteit, de protestantse, zal ze niet deel kunnen nemen aan de communie van de katholieken.

Maar over de leemte die Sara voelde viel niet van gedachten te wisselen, met niemand. Ze had geen pleidooi voor een herinvoering van de sacramenten bij de hand, geen argumenten die het belang van rituelen in het religieuze leven konden aantonen, ze was geen theologe. Ze was niet per se vóór dit, ten tegen dat, met redenen omkleed; ze had de handelingen aan het altaar alleen maar aandachtig gevolgd en een soort heimwee gevoeld. Terug! Naar huis! Naar die zolderetage even buiten Jeruzalem, waar de leerlingen zwijgend rondom hun Meester aan tafel

                                                                                                               136 Van Brederode, 220. 137 Van Brederode, 25.

Page 30: De functie van religie in moderne Nederlandse literatuur

28  

zaten, de volle kan wijn en de schaal met ongedesemde broden voor hen (...) Maar omdat zij per ongeluk in een protestants gezin was geboren, had Sara moeten blijven zitten. Verweesd. Jij niet. Jij stamt van de lijn Luther, Calvijn en Zwingli, de verkeerde familie, alleen als je rooms bent mag je je geheiligde ouweltje komen halen, wat snap jij nou van transsubstantiatie – en met een jaloezie waarvoor ze zich nog heviger had geschaamd, had ze naar al die makke schapen in de rij gekeken, die voetje voor voetje richting altaar schuifelden, de hostie ontvingen en vrolijk terug naar hun zitplaats liepen, zuigend, kauwend, met verende tred, de handen gevouwen voor hun kruis, een knipoog naar de kennis een paar bankjes verderop. Gewoontevorming. Doorgegeven van vader op zoon, moeder op dochter.138

Religie als normering Tot slot komt de normerende functie van religie op een impliciete manier aan bod in Stille zaterdag. Vanuit haar positie als burgemeester brengt Sara iedere zondag bezoeken aan de verschillende geloofsgemeenschappen. We zouden kunnen stellen dat in deze bezoeken de functie van religie als normering is ingebed. Deze bezoekjes brengen een bepaalde orde in de samenleving tot stand en zijn daarmee als het ware een vorm van (indirecte) machtsuitoefening van Sara als burgemeester. Zij brengt hiermee namelijk een gevoel van eenheid teweeg, ze bewerkstelligt saamhorigheid in ‘haar’ stad. Zelfs de verschillende groepen gelovigen voelen zich met elkaar verbonden. Dit komt dicht in de buurt van de functie van gemeenschapsvorming door religie.

De aanwezigheid van de hooggeplaatste gast werd door het handjevol trouwe kerkgangers steevast als bemoedigend ervaren. Overal waar dit werd aangeboden, bleef Sara na afloop van de dienst een kop koffie drinken. Ze stelde de voorgangers vragen, informeerde naar werkgroepen, maakte kennis met kosters, ouderlingen, koorleden, pastoraal werkers, misdienaars, vrijwilligers, daklozen en randfiguren, docenten van en deelnemers aan de Bijbelcursus, en liet zich folders over goede doelen en thematische bezinningsweken in de handen duwen – die ze thuis ook werkelijk las. Het bewijs daarvoor was een kort, persoonlijk briefje, een verslag van haar impressies, dat Sara later die week stuurde, en dat bestemd was voor plaatsing in het gemeente- of parochieblaadje. Door al deze dingen wisten de gelovigen zich, hoe kortstondig ook, verbonden met al die andere christelijke genootschappen die de burgemeester al had bezocht en nog zou bezoeken. Noem wat ze daar bracht: een zweem van oecumene. Als dat niet zo’n vroom, zoetsappig woord zou zijn geweest. Zeker, onder werktijd ging de burgemeester regelmatig langs synagogen en nog veel meer moskeeën, en voerde ze gesprekken met woordvoerders van de overkoepelende religieuze belangenorganisaties, met de bedoeling tot een wederzijdse dialoog te inspireren. Maar haar zondagse bezoekjes waren informeel van aard. Er stond niets over in haar taakomschrijving. Sara klapte opgewekt in haar handen bij de urenlange, zwarte gospeldiensten in Zuid-Oost en Diemen, ze knielde samen met de Spaanstalige immigranten op de bankjes in de Nicolaaskerk, nam deel aan het Avondmaal in de gemêleerde Jeruzalemkerk in stadsdeel De Baarsjes en humde samen met Nederlandse en Poolse gelovigen voorzichtig de Latijnse gezangen in de Pauluskerk mee.139

Religie in Pier en oceaan van Oek de Jong (2012) Abel Roorda wordt door zijn ouders Lieuwe en Dina nog vóór hun huwelijk verwekt. Een schande in het streng gelovige milieu van destijds, het protestantse Nederland. Voor deze zonde moeten Lieuwe en Dina dan ook boete doen voor de dominee en de ouderlingen van de                                                                                                                138 Van Brederode, 195, 196.  139 Van Brederode, 78.

Page 31: De functie van religie in moderne Nederlandse literatuur

29  

kerk. Na hun huwelijk gaan Lieuwe en Dina in Friesland wonen. Daar groeien Abel en zijn broertjes en zusjes op. Later verhuist het gezin naar Zeeland, waar Lieuwe wordt aangesteld als rector van het plaatselijke lyceum. In Zeeland maakt Abel zijn pubertijd door, hier ontdekt hij de seksualiteit en sluit hij nieuwe vriendschappen. Abel begint zich af te zetten tegen het beknellende milieu, het stijve klimaat van de samenleving en de voor hem benauwende conventies van het geloof. Hij hunkert naar vrijheid en wil zelfstandig zijn, en keert zich langzaam maar zeker tegen de denkpatronen en handelwijzen van zijn ouders en grootouders. Daarmee lijkt Abel symbool te staan voor de nieuwe generatie van de jaren vijftig en zestig, met haar eigen normen en waarden. Centraal in Pier en oceaan staat Abel. Verschillende narratologische aspecten maken hem het middelpunt van De Jongs roman. Daarbij geven structuuraspecten als ruimte en tijd invulling aan het kader van de roman als geheel. Ook de overige personages, vooral Lieuwe en Dina en de grootouders van Abel, maken deel uit van deze context. Zij staan als het ware in dienst van de ontwikkeling van Abel. Door de personale vertelwijze krijgt de lezer ook inzicht in de belevingswereld van deze overige personages. Ruimte, tijd, personages en de vertelsituatie geven daarmee gestalte aan de omgeving waar Abel zich tegen afzet: een beklemmende omgeving, streng religieus en ‘ouderwets’. De personale verteller focust op Abel. Voor het grootste deel van de roman treedt Abel op als focalisator, waardoor de lezer deel wordt gemaakt van zijn ervaringen en waarnemingen. Met andere woorden: Abels gezichtspunt is het gezichtspunt van de lezer. Op deze manier wordt de lezer aangespoord om zich met Abel te identificeren en dus in zijn verzet tegen het stijve klimaat te delen. Overigens is dit identificatieproces voor de moderne lezer gemakkelijk en wellicht zelfs vanzelfsprekend, omdat het beschreven milieu en de sfeer voor hem of haar al gauw achterhaald en benauwend is. Al met al lijkt de roman via Abel een bepaalde visie op religie te willen uitdrukken. Hierbij speelt naast Abels afkeer van het geloof ook zijn gevoeligheid voor het mystieke een rol. Ondanks het verzet tegen het geloof en de afkering van de kerk, is er wel sprake van een ‘hoger’ verlangen, een metafysisch besef. Dit kunnen we verbinden aan de ontwikkelingen in de hedendaagse maatschappij: men keert zich steeds vaker af van het geloof en de kerk, maar toch is er een sterke drang naar het mystieke. Religie als basis van culturele identiteit De context rondom Abel als centraal personage in Pier en oceaan wordt zoals gezegd onder meer tot stand gebracht door tijd en ruimte. Een van deze aspecten is protestants Nederland. Het geloof – het protestantisme – fungeert hier als basis van culturele identiteit. Het gaat om een collectieve identiteit die voornamelijk zichtbaar wordt door othering: door niet te zijn als de ander, wordt het zelf tot stand gebracht. Dit zien we bijvoorbeeld terug in de keuze van de krant. Zo leest Dina’s vader Trouw, “de krant die zijn godsdienstige opvattingen weerspiegelde – ook al spande deze zich naar zijn bescheiden mening te weinig in om ‘de wereld weer onder het juk van Christus’ te brengen.”140 Als Dina een medereiziger in de trein een socialistische krant ziet lezen, blijkt het othering-proces werkzaam: “Uit de naam van de krant leidde ze af dat hij een socialist moest zijn of daaromtrent, en socialisten waren goddelozen, ánders in elk geval, en bovendien was het een kerel die zomaar iets tegen haar zou kunnen zeggen.”141 Omdat de reiziger een socialistische krant leest, en geen Trouw zoals haar vader, is hij anders dan zij en bestempelt Dina hem al snel als goddeloos.

                                                                                                               140 De Jong, 59. 141 De Jong, 75.

Page 32: De functie van religie in moderne Nederlandse literatuur

30  

Othering zien we ook in de angstvalligheid van Dina jegens het katholieke geloof, een godsdienst die haar vreemd is, waar ze niet bij hoort. Zo loopt ze met een boog om een kapel, “een grote stenen nis, open aan de voorkant, met een crucifix erin”142. “Dina hield altijd afstand tot deze cultusplaats van een ander geloof, ze liep er zelfs met een boog omheen, een beetje schichtig, wanneer ze iemand, meestal een vrouw, geknield zag liggen.”143 Eenzelfde wantrouwen of verlegenheid, misschien zelfs afkeer, is waarneembaar wanneer Abel zijn ouders de rozenkrans laat zien die hij van zijn vriendin Digna heeft gekregen. Opnieuw zien we hier een duidelijke scheiding van het zelf, namelijk ‘wij protestanten’, en de ander, hier de katholieken. Dit verschil benadrukt Lieuwe door de praktijk van het bidden bij de katholieken als ‘anders’ te bestempelen.

Zowel zijn vader als zijn moeder keek enigszins verlegen naar dit bidsnoer van katholieken. ‘Als ik me niet vergis,’ zei Lieuwe, ‘bid je bij elke kraal een weesgegroet en bij elk hart het Onzevader.’ Hij begon te glunderen, alsof hem iets inviel. ‘Bij de katholieken lijkt bidden vooral een straf. Na de biecht, nadat je je zonden hebt opgebiecht, wordt je opgelegd om bijvoorbeeld tien keer de rozenkrans te bidden. Dus een paar honderd keer het weesgegroet en ik weet niet hoeveel Onzevaders. Ze bidden daar heel wat af.’144

Dat de visie van Dina en Lieuwe vooral gewaardeerd moet worden als reliëf van de roman, het gebied waar Abel zich tegen afzet, en niet als algehele visie van de roman, blijkt uit Abels reactie op het katholieke geloof die duidelijk anders is: niet schichtig of vol afkeer, maar eerder nieuwsgierig en verwonderd. Dit zien we wanneer hij de Sint-Bataafskathedraal in Gent bezoekt met zijn vader en Arjaan Padmos, een vriend van zijn vader.

In de kathedraal weerkaatste het geroezemoes van honderden bezoekers in de gewelven. Het was er druk op de zaterdagochtend. Abel vroeg zich af of er misschien net een mis was geweest. (...) Verwonderd sloeg Abel de riten van een vreemde godsdienst gade. Het meest verwonderde hem dat alles door elkaar liep: het komen en gaan, het neerzetten van bloemen, opsteken van kaarsen, bidden, biechten, een praatje maken met bekenden, stilte en lawaai, eerbied en achteloosheid.145

De collectieve identiteit van Abels omgeving is iets waartegen hij zich afzet. Onderdeel van deze collectieve identiteit van de gelovige personages is de overtuiging dat het individu houvast kan afleiden uit de toepassing van religieuze gewoonten en tradities op zijn of haar leven. Deze gewoonten en tradities fungeren in de eerste plaats als fundament van die collectieve identiteit: door het uitoefenen van een specifiek religieus ritueel, behoor je tot de gemeenschap van gelovigen. Andersom behoor je tot deze gemeenschap en oefen je dus, als een vanzelfsprekendheid, deze rituelen uit. Een van die rituelen is bidden. Roorda, de vader van Lieuwe, bidt bijvoorbeeld bij het graf van het doodgeboren kindje van Lieuwe en Dina: “Op de begraafplaats lag het graf nog open. Roorda nam zijn hoed af. Uit het hoofd reciteerde hij een stuk uit de honderdnegenendertigste psalm. Daarna sprak hij een gebed uit voor het dode kind, voor Dina en zijn zoon.”146 Bijbellezen is tevens een vanzelfsprekendheid voor de gelovige personages. Vooral Roorda lijkt hier veel belang aan te hechten. Wanneer zijn kleinzoons bij hem komen logeren, onderhoudt hij hen elke middag over “het boek der boeken”147, en ondervraagt hen over de bekendste figuren in het Oude Testament. Bovendien                                                                                                                142 De Jong, 90. 143 De Jong, 90. 144 De Jong, 578, 579.  145 De Jong, 650. 146 De Jong, 154. 147 De Jong, 164.

Page 33: De functie van religie in moderne Nederlandse literatuur

31  

is Abel opgegroeid met de Bijbel. Hij was vanaf zijn vijfde voorgelezen uit de kinderbijbel. “Het was het eerste en enige boek waaruit hij kreeg voorgelezen en hij had niet alleen de verhalen als moedermelk ingedronken, maar ook woorden geleerd die niet bij zijn leeftijd pasten, plechtstatige woorden die grote en duistere zaken aanduidden.” 148 Houvast op het leven door het uitvoeren van rituelen, zien we ook bij Lieuwe. Hij is op zoek naar een specifiek houvast, namelijk houvast op zijn relatie met Dina, die onderhevig is aan spanningen. Lieuwe probeert zijn huwelijk te redden door samen te bidden: “Aan het eind van de nacht, toen ze weer in bed lagen, had hij Dina voorgesteld samen te bidden. Ze had geweigerd en hem de rug toegekeerd. Hij had geaarzeld. Maar toen was hij in zijn eentje voor het bed geknield en had hardop het Onzevader gebeden.”149

Genoemde religieuze rituelen bieden voor de gelovige personages in Pier en oceaan echter niet alleen houvast en lidmaatschap van een collectief, zij vormen ook een emotionele en motiverende kracht voor het individu. We zien dit bijvoorbeeld bij een lerares van Abel die de chaos in de klas en de brutaliteit van haar leerlingen niet aan kan en daarom kracht zoekt bij God: “Gealarmeerd trok de lerares zich terug op het podium voor in de klas. Het spel was begonnen. Met z’n drieën zouden ze juffrouw Verwey helemaal zoekspelen. Soms stond ze met haar rug naar haar leerlingen toe te bidden om zichzelf en de wanorde in de klas de baas te worden.”150 Een ander voorbeeld zijn Dina’s herinneringen aan het Bijbellezen tijdens het bombardement in de oorlog:

Op de noordelijke oever zag Dina nog rijen half ingestorte huizen, puinhopen met schuttingen eromheen, en ze herinnerde zich het radiobericht over het bombardement en de brandende stad, de schrik en consternatie in huis, haar vader die de bijbel had gepakt om een psalm voor te lezen en zo de gemoederen tot bedaren te brengen.151

Hier zien we dat religieuze rituelen niet alleen de basis van een collectieve identiteit vormen, en een dergelijke identiteit tot stand brengen, maar ook andere functies vervullen. Het Bijbellezen is in deze passage te typeren als een conventie voor het zoeken naar emotionele kracht, maar ook blijkt uit dit voorbeeld dat het een vorm van ‘ordehandhaving’ is, om “de gemoederen tot bedaren te brengen”. Bovendien fungeert het hier als een toevluchtsoord in situaties van angst. Het zoeken naar de kracht van het geloof zien we ook bij grootvader Roorda terug wanneer hij zoekt naar “licht van boven”: hulp of kracht van God. Wanneer Roorda zich gekweld voelt door somberheid, wendt hij zich tot God om kracht te ontvangen:

Roorda zonk weg in de somberheid die hem de laatste dagen kwelde (...) Wat bleef er over van een mens als hij zich had teruggetrokken, als bijna niemand hem meer kende, bijna niemand meer wist wat hij tot stand had gebracht? Wat bleef er van hem over? Bijna alles waar anderen aan hechtten was hij gaan verachten. Hij zocht de stilte in zijn kantoor boven de houtopslag. Hij las de psalmen. Vele verzen kende hij uit zijn hoofd. Hij las in het boek Spreuken, zocht naar die ene vingerwijzing die hij nodig had. Intussen kwelden hem de bitterheid, de verveling, zijn rusteloosheid waar met het klimmen der jaren geen eind aan scheen te komen, en schuldgevoel jegens zijn vrouw. Was dat wat er van hem overbleef: een ontevredene, een ongedurige, een man die het na een heel leven nog altijd aan gemoedsrust ontbrak, die jong wilde zijn, gekrenkt als hij was door het verval van zijn lichaam? Hij zocht de stilte, las de psalmen en hoopte op licht van boven, zoals hij het noemde.152

                                                                                                               148 De Jong, 165, 166.  149 De Jong, 655. 150 De Jong, 360. 151 De Jong, 21. 152 De Jong, 634, 635.

Page 34: De functie van religie in moderne Nederlandse literatuur

32  

Religie is tot slot ook op het niveau van de individuele identiteit werkzaam. We zien bijvoorbeeld in het geval van Dina’s broer Otto, die dominee is, dat religie kan bepalen wie je bent als individu. Zijn identiteit wordt bepaald door zijn religieuze professie: Otto is voor zijn omgeving in de eerste plaats “een man Gods”153:

Als hij op bezoek kwam, heerste er in huis een weliswaar bedwongen, maar toch merkbare opwinding. Er werden grapjes over hem gemaakt, maar dat deed niets af aan hun eerbied. Hoezeer hij ook ‘gewoon’ probeerde te doen, zoon en broer te zijn, zelfs als hij zijn jasje had uitgetrokken en jongensachtig in een crapaud zat, bleef hij toch de dominee, een man Gods.154

Religie als normering De tijdsgeest van het streng gelovige milieu, onderdeel van de context van de roman waartegen Abel zich afzet, wordt ook zichtbaar met de normerende functie die religie voor de gelovige personages uitoefent. Het gaat hier niet zozeer om de eerder besproken ordenende functie van religie voor de samenleving en als machtsuitoefening, maar om religie als normering met betrekking tot gedrag en opvoeding, en op die manier als een vorm van ordehandhaving. Dit zien we met de bestraffing van de voorhuwelijkse zwangerschap van Dina. Zij en Lieuwe moeten voor de dominee en de ouderlingen van de kerk boete doen voor deze zonde. Religie stelt grenzen. Deze grenzen zijn zij gepasseerd en daarvoor moeten ze boeten:

Naast haar had Lieuwe op zijn knieën gelegen. Hij had nog geprobeerd het knielen te voorkomen door met een van woede trillende stem te zeggen: ‘Ik kniel alleen voor God.’ Waarop de dominee antwoordde: ‘U knielt hier ook niet voor ons, jongeman, u knielt hier voor God!’ Daar lagen ze, met gevouwen handen en gebogen hoofd, terwijl in de Metsustraat de tram voorbijreed. De dominee was gaan staan. Hij had de rits van zijn leren zakbijbel geopend, het boek opengeslagen op zijn handpalm gelegd, een vingertop met zijn tong bevochtigd om de bladzijden van rijstpapier gemakkelijker om te kunnen slaan en zijn tekst te zoeken. Alles kalm en langzaam, terwijl haar hart bonkte in haar borst. Hij stelde hun de schuldvraag, en zij beantwoordden die met ‘ja’. Hij sprak over de heiligheid van het lichaam en de heiligheid van het huwelijk. Lieuwe moest zijn vermaning incasseren. Daarna zijzelf, langduriger, omdat zij gelegenheid had geboden en de verleidster was geweest. Lang werd er ten slotte gebeden (...).155

Religie als gemeenschapsvorming Gemeenschapsvorming door religie is eveneens iets wat Abel nadrukkelijk afwijst. In de bekende anekdotes die tijdens familiebijeenkomsten ter sprake worden gebracht, bespeurt hij een verlangen naar saamhorigheid. Deze saamhorigheid komt vooral tot stand door het gezamenlijk zingen van de psalmen. Hiermee wordt er als het ware een absolute macht bezongen en zo wordt er een binding, een eenheidsgevoel tot stand gebracht. Religie vervult hier de functie van gemeenschapsvorming door middel van een religieuze traditie. Dat Abel deze functie van religie afwijst, blijkt uit zijn afkeer van deze praktijk en zijn wantrouwen jegens deze vorm van saamhorigheid:

                                                                                                               153 De Jong, 37. 154 De Jong, 37.  155 De Jong, 79, 80.  

Page 35: De functie van religie in moderne Nederlandse literatuur

33  

[Abel] wantrouwde elke vorm van saamhorigheid, en vooral de saamhorigheid van zijn bij voorkeur over zichzelf sprekende, meestal te luid lachende en altijd weer met vochtige ogen psalmen zingende familieleden – psalmgezang dat moest dienen om de onderlinge haat en nijd in religieus gesnotter te smoren. Hij geneerde zich wanneer zijn ooms en tantes zich om de piano schaarden en een van zijn ooms op de toetsen begon te beuken.156

Deze binding door religie, de verenigende kracht ervan, is ook waar te nemen in de verhalen over de oudere generatie van de Afgescheidenen. Een boer vertelt Abel dat zij van heinde en verre bijeenkwamen om naar de bekende prediker Budding te luisteren. In deze passage wordt de kloof tussen de opvattingen en overtuigingen van de oude generatie, die van Abels grootouders en ouders, en de nieuwe generatie, die Abel symboliseert, benadrukt:

‘Hier heeft Budding nog staan preken,’ zei de boer. ‘Budding?’ ‘Dat was hier in de vorige eeuw een geliefd prediker. Op het eiland de grote man van de Afscheiding, als dat je iets zegt. Omdat de Afgescheidenen geen kerkgebouwen hadden, kwamen ze bij elkaar in schuren. Op hun enige vrije dag liepen veel mensen urenlang, door weer en wind, om Budding te horen. Mijn grootvader was erbij toen Budding hier preekte. De schuur puilde uit. Zevenhonderd man ging erin. De jongens zaten in rijen op de hanenbalken. Op je enige vrije dag, na een week hard werken, zes uur lopen, drie uur hen en drie uur terug, om een prediker te horen. Je kunt het je niet meer voorstellen. Maar die mensen moeten daar toch iets gevonden hebben, iets wat al die moeite waard was.’.157

Bij de oudere generatie is tevens het verlangen naar gemeenschap op basis van religie te bespeuren. Zo bekommert meneer Houttuyn, Dina’s vader, zich ieder jaar over de evangelisatiebijeenkomsten in Amsterdam, waaruit een verlangen naar het bijeenbrengen van gelovigen blijkt:

Evangelisatie was meneer Houttuyns grote bekommernis, na de oorlog nog meer dan ervoor. Elk jaar regelde hij de financiering van de grote tent die aan het begin van de zomer voor evangelisatiebijeenkomsten in het Vondelpark werd opgezet. Onlangs had hij weer bedrijvig heen en weer gelopen in die tent, dankbaar dat er elke dag honderden waren toegestroomd.158

Religie als getuigenis De kloof tussen beide generaties wordt nog duidelijker met het aan bod komen van de eigen ervaring en de persoonlijke betekenis van het geloof van de personages in Pier en oceaan. Deze kloof zien we al in een van de gesprekken over het geloof binnen het gezin Roorda naar voren komen. Op de pier vraagt Lieuwe zijn zoon Otto naar het bidden:

‘Bid jij nog wel eens, jongen?’ Lieuwe had zich tot Otto gewend, die met gekruiste benen in het zand zat en kalmpjes bezig was een stuk touw te ontwarren, terwijl de twee jongsten op zijn schouders hingen en toekeken. ‘Bidden?’ ‘Ja, bid jij nog wel eens?’ ‘Dat is wel een beetje een privé-vraag, pa.’ ‘Maar we zijn hier toch onder ons,’ antwoordde zijn vader en probeerde een vertrouwelijke toon aan te slaan. ‘Privé is echt privé, pa.’ Iedereen lachte. Lieuwe voelde zich afgetroefd (...) ‘Bidt ú nog wel eens?’ vroeg Otto hem. Weer werd er gelachen. ‘Ja, jongen,’ antwoordde Lieuwe, die iets weg moest slikken. ‘Elke avond, en ik schaam me er niet

                                                                                                               156 De Jong, 627. 157 De Jong, 382. 158 De Jong, 59.

Page 36: De functie van religie in moderne Nederlandse literatuur

34  

voor, hoor.’ ‘Elke avond, pa?’ ‘Ja, elke avond.’ ‘Daar valt dan niet veel van te merken.’ Er brak een wild gelach los.159

De spottende houding van Abel jegens het streng gelovige milieu zien we hier terug in de reactie van zijn broertje Otto en de rest van de kinderen die in “een wild gelach losbarsten”. Om het generatieverschil en de visie van de roman op het gebied van religie zichtbaar te maken, wordt allereerst de betekenis van het geloof voor Abels grootouders en ouders besproken, om zo de context weer te geven waartegen Abel zich afzet. Een overtuiging die bij deze betekenis dominant lijkt te zijn, is dat God het leven bepaalt. Zo zegt grootvader Roorda over het krijgen van kinderen dat er “maar één [is] die daarover beslist!”160, en was de jonge Dina ervan overtuigd dat God de jongen op wie ze jarenlang verliefd was bij haar zou brengen. God bepaalt in zoverre het leven, zo lijkt de overtuiging, dat ook gebeurtenissen geen toeval kunnen zijn. Een voorbeeld hiervan is de ontmoeting van Dina met haar ouders aan het strand, die daar in een hotel verblijven. Meneer Houttuyn gelooft heilig in de hand van God: “Wonderlijk vond hij het dat zij op weg naar het station langs Royal was gelopen en dat hij haar bovendien had opgemerkt. ‘God zorgt, kind! Wat een vreugde dat we elkaar hier nu mogen zien!’”161 Ook lijkt deze generatie te geloven dat de nare dingen in het leven door God worden bepaald en gestuurd. God heeft de regie over het leven, zo lijkt hun overtuiging. Dina’s moeder gelooft bijvoorbeeld dat God haar pijnen over haar heeft gebracht: “Ze was ervan overtuigd dat God haar dat alles had opgelegd en dat Hij daar zijn bedoeling mee had. Misschien was het om haar trots te breken. Misschien was het om haar altijd dicht bij Hem te laten zijn, want haar pijnen brachten haar dicht bij Hem.”162 Tot en met de dood bepaalt God het leven, zo ervaart meneer Houttuyn:

Hij voelde zich gegrepen. Ging het niet om dat ene: de Liefde? Zijn hart zwoegde in de drukkende warmte van de tent, het stak wel eens pijnlijk. Maar hij sloeg er zo weinig mogelijk acht op. Hij had het overgegeven, hij had geen artsen nodig of een van die kwakzalvertjes met wie zijn vrouw altijd in de weer was. God bepaalt toch de ure, hield hij haar voor, Hij alleen bepaalt de tijd en de plaats, lieve.163

Abel typeert dit geloof in Gods bepaling als een onderdanigheid, die hij hekelt. Zijn afkeer van deze overtuiging blijkt bijvoorbeeld uit het gesprek dat hij met zijn moeder voert waarin hij haar zegt dat ze zou moeten scheiden. Dina wil hier niets van weten. Religie lijkt haar tegen te houden, want God bepaalt immers jouw leven, en dus ook jouw partner.

‘Ik wil niet scheiden,’ zei ze. ‘Ja ja, wat God verbonden heeft, zal de mens niet scheiden.’ ‘Spot er maar mee.’ ‘God heeft jullie niet bij elkaar gebracht, mam, dat was de oorlog en dat waren de hormonen, want die had je in 1945 ook al, en in die nacht dat ik werd verwekt waren het zeker de hormonen die jullie bij elkaar brachten.’ ‘Je bent grof,’ zei Dina driftig, ‘grof en cynisch.’164

Dina is in haar geloof echter niet zo standvastig en overtuigend als de overige personages. Haar ervaring van het geloof wordt vooral gekenmerkt door twijfel. Veelal is ze overtuigd van haar onderwerping aan God: “Toen ze de Delpratsingel bereikten, had ze zichzelf er weer van

                                                                                                               159 De Jong, 579, 580. 160 De Jong, 631. 161 De Jong, 61. 162 De Jong, 113. 163 De Jong, 59, 60. 164 De Jong, 733.

Page 37: De functie van religie in moderne Nederlandse literatuur

35  

weten te overtuigen dat ze op aarde was om te dienen. Een hogere opdracht was er niet.”165 Haar worsteling met het geloof voert echter de boventoon. Haar twijfels worden versterkt wanneer zij zich hulpeloos voelt als ze terugdenkt aan haar doodgeboren kindje en het geloof haar niet helpt:

Maar ze raakte haar verlangen naar het kletsnatte kind, dat tussen haar dijen had gelegen, niet kwijt. Waar ben je, riep ze in stilte, waar ben je? Haar geloof behoorde haar nu te helpen, maar haar geloof hielp haar niet. Het verdriet was te rauw. Maandenlang meed ze de kerk en het brulgezang van de Friezen, door Lieuwe op het orgel begeleid. Ze stond aan de rand van een huiveringwekkend onverschillig niets en hield het niet uit. Hij is in goede handen, hield ze zichzelf voor, laat hem maar gaan, laat hem nu maar gaan, hij is in goede handen.166

Ondanks haar twijfels blijft Dina proberen om toenadering tot God te zoeken. Zo lezen we: “Weer vouwde ze haar handen en probeerde te bidden. Leg alles maar aan zijn voeten neer, kind, geef alles maar over aan hem. Ze deed wat haar vader haar zo vaak had voorgehouden.”167 Het mag echter niet baten: “Maar nog maar nauwelijks was ze begonnen of ze hield er alweer mee op en keek naar de nevelige velden, waar de zon opkwam.”168 Dina blijft zich bovendien ook afvragen of God haar gebeden wel hoort:

Ze vouwde haar handen in haar schoot, maar hield haar duimen om de onderrand van het stuur, bang dat iemand zou zien dat ze zat te bidden. Zou God ooit haar gebed aanvaarden als ze te laf was om haar handen voluit voor hem te vouwen? Ze liet het stuur los. Maar zodra ze de vertrouwde gebedshouding had aangenomen, vloeide alle overtuiging weer uit haar weg. Gewoon de vaste formules blijven uitspreken, had Lieuwe haar voorgehouden. Juist die vaste formules waren haar zo gaan tegenstaan. Een gebied moest spontaan zijn, echt uit het hart, vurig. Juist die vaste formules maakten voor haar alles dood. Enigszins besmuikt, opdat God het niet zou zien, schoof Dina haar handen uit elkaar. Alleen maar ademhalen, droeg ze zichzelf andermaal op, loskomen van het gedoe. Ze sloot haar ogen en probeerde de zee weer te zien.169

Steeds meer raakt Dina ervan overtuigd dat er niemand is, dat er geen God is: “Zag God haar? Ze voelde alleen maar de leegte van de auto om zich heen. Niemand zag haar. Niemand wist wat er in haar omging. Ze was alleen, alleen met haar leven in een auto.”170 Op een zeker moment lezen we over haar nieuwe manier om tot ‘God’, tot het ‘hogere’, te komen:

Laat jezelf los. Het was Dina’s nieuwste mantra, haar aangereikt door haar leidsman Krishnamurti, de opvolger van een lange reeks dominees die haar geen van allen ‘naar God’ hadden kunnen voeren. Laat jezelf los... (...) Krishanmurti, die enorme haardos (...) Eén blik van zo’n man was genoeg... Brandde dwars door je heen... Brandde je schoon.171

In de gesprekken over het geloof die in Pier en oceaan plaatsvinden, komt ook het atheïsme ter sprake. Dina’s broer Gregoor heeft het geloof in God bijvoorbeeld opgegeven. Hij beantwoordt Dina’s vraag of hij nog gelooft met: “‘Daar ben ik goddank helemaal van af, zusje.’ ‘Dat bestaat niet.’ Het ongeloof kon ze nog moeilijker voorstellen dan het gescheiden

                                                                                                               165 De Jong, 95. 166 De Jong, 204. 167 De Jong, 712. 168 De Jong, 712. 169 De Jong, 739, 740. 170 De Jong, 713.  171 De Jong, 737, 738.

Page 38: De functie van religie in moderne Nederlandse literatuur

36  

zijn. ‘Toch is het zo. Een mooie carambole, dat is mijn ontmoeting met God!’”172 Ook Lieuwes vriend, Arjaan Padmos, met wie Lieuwe en Abel het Lam Gods bezoeken, is een ‘ongodist’. Zijn ongeloof is te wijten aan de ellende die hij heeft zien ontstaan door het geloof, zo vertelt hij:

‘Weet je, Lieuwe, eigenlijk ben ik een ongodist.’ Het was even stil. ‘Ongodist,’ zei Abel verrukt, ‘wat een goed woord!’ ‘Een woord,’ zei meneer Padmos, ‘dat helaas in onbruik is geraakt. Tegenwoordig zeg je atheïst. Maar in goed Nederlands is het ongodist.’ (...) ‘In mijn familie,’ vervolgde meneer Padmos, ‘heeft men eeuwenlang huiverend van afschuw gesproken over ongodisten. Dat waren lieden die naar de hel gingen. En er zijn er die het woord nog steeds gebruiken en wel voor mij. Voor hen ben ik Arjaan de ongodist.’ (...) ‘Ik heb me van de kerk en het geloof altijd weinig aangetrokken, want ik heb er in mijn familie te veel ellende door zien ontstaan, tot aan godsdienstwaanzin toe...173

Abels afkeer van het geloof mogen we echter niet op gelijke voet stellen met deze ‘ongodisterij’. Wel zet hij zich nadrukkelijk af tegen bovengenoemde ervaringen en betekenissen van het geloof. Dit zien we bijvoorbeeld wanneer hij met zijn vader in discussie gaat over het kerkbezoek. Lieuwe hecht belang aan de frequentie van het bezoeken van de kerk, maar Abel vindt dit verwaarloosbaar, om niet te zeggen dat hij het kerkbezoek in zijn geheel niets vindt:

‘(...) Zijn de Wisses minder omdat ze maar één keer per zondag gaan? Zijn wij met onze twee keer minder dan mensen die drie keer gaan? Zijn er die vier keer per zondag gaan? Waarom zitten we er eigenlijk niet de hele dag?’ ‘Omdat dat niet van ons gevraagd wordt,’ antwoordde Lieuwe, al half en half lachend om de machteloze woede van zijn zoon. ‘Twee keer wordt ook niet gevraagd. Het staat nergens. Het is bedacht. Het is een gewoonte. Bij de ene sekte gaan ze twee keer, bij de andere drie keer, en als je bij een slappe sekte hoort ga je maar één keer.’174

Ook provoceert Abel samen met zijn vriend Watse de kerkgangers bij het uitgaan van de kerk door bespottelijk te lachen bij het doen van uitspraken als “‘De Here zegene u...’ ‘En Hij behoede u...’ ‘De Here doe zijn aangezicht over u lichten...’ ‘En geve u vrede.’ ‘Yeah!’ ‘Praise the Lord.’”175 en ongehoorde leuzen als “John-són, moordenáár!”176 te scanderen. Abel bespot zelfs zijn grootvader wanneer deze zijn ideeën over de wederkomst van Christus met Abel deelt. “‘Vaak heb ik me afgevraagd,’ vervolgde zijn grootvader, ‘hoe dat kan. Alle oog zal Hem zien. Hoe kan dat? Hoe zal iedereen op aarde de wedergekomen Christus op de Olijfberg kunnen zien? Heb je daar wel eens over nagedacht?’”177. Roorda gelooft dat deze gebeurtenis op televisie te zien zal zijn. Abel reageert spottend op dit idee met de opmerking: “Misschien moet u er octrooi op aanvragen”178. Roorda is geraakt: “De opmerking van zijn kleinzoon was voor Roorda niet zonder venijn. (...) Nu had zijn kleinzoon hem spottend voorgesteld om octrooi aan te vragen op zijn idee over de wederkomst van Christus (...) ‘Ik zie wel, jong, dat ik deze zaken nog niet met jou kan bespreken.’”179 Ook in een later gesprek met zijn grootvader, wordt Roorda gekwetst door de spottende toon waarop Abel over God

                                                                                                               172 De Jong, 134, 135, 136, 137.  173 De Jong, 658, 659, 669. 174 De Jong, 369. 175 De Jong, 412. 176 De Jong, 413. 177 De Jong, 619. 178 De Jong, 619. 179 De Jong, 619, 620.

Page 39: De functie van religie in moderne Nederlandse literatuur

37  

spreekt. Hierop vraagt Roorda zijn kleinzoon naar zijn geloof in God, waaruit blijkt dat Abel niets om het geloof geeft:

‘God zal ze straffen, pake!’ De luchtige en spottende toon waarop dit werd gezegd kwetste Roorda. De blaag die deze woorden had uitgesproken zat tegenover hem in zijn kantoor, een beetje onderuitgezakt in zijn stoel. (...) ‘Wat zeg je daar, jong?’ ‘God straft de goddelozen. Zo staat het toch geschreven? Dus zeg ik: God zal ze straffen, de karakterlozen met hun karakterloze nieuwbouwwijken en karakterloze winkelstraten en karakterloze wegwerpartikelen. En hij zal ook al die stomkoppen straffen die de oude landschappen vernielen om er karakterloze landbouwgebieden van te maken. God zal ze straffen!’ Lachend, bezwerend als een profeet, hief de jongen een wijsvinger in de lucht. ‘Je gebruikt zijn naam lichtvaardig, jong.’ ‘Een beetje. Maar een beetje lichtvaardig, dat mag.’ ‘Alle kwaad straft zichzelf, jong.’ ‘Was het maar waar, pake.’ ‘Uiteindelijk straft alle kwaad zichzelf.’ Roorda zweeg. Het lage vertrek stond blauw van de rook. (...) ‘Geloof jij eigenlijk wel in God, jong?’ (...) Abel had voorvoeld waar dat gesprek heen zou gaan. Hij wist dat zijn grootvader hem op de pijnbank zou leggen, dat er geen ontkomen aan was. ‘Je hebt je bij de spotters gevoegd,’ zei Roorda, nadat hij de cruciale vraag had gesteld. (...) ‘Zeg eens eerlijk, jong, geloof jij wel in God?’ Abel durfde zijn grootvader niet meer aan te kijken. (...) ‘Of ik in God geloof?’ vroeg hij ten slotte zo opgewekt mogelijk. ‘Ja, jong.’ ‘Nog steeds niet.’ ‘Nog steeds niet.’ ‘Nee, nog steeds niet.’ ‘En je lijkt het ook niet van plan.’ ‘Nee, ik ben het niet van plan.’ (...) ‘Jij moet op de knibbels, jong.’ ‘Op de knibbels.’ ‘Ja, op de knibbels.’ ‘Dwang.’ ‘Soms is het goed om jezelf te dwingen.’ ‘Onderworpen worden.’ ‘Jezelf onderwerpen, jong. Dat is heel wat anders.’ ‘Aan wie of wat?’ ‘Aan iets wat groter is dan jijzelf, jong.’180

Abels afkeer van het geloof komt naast provocatie ook tot uiting in schaamte. Wanneer zijn vader in de buitenlucht, onder het oog van anderen, voor het nuttigen van de lunch wil bidden, schaamt Abel zich: “Het ergste zou zijn geweest als zijn vader hardop het Onzevader zou hebben uitgesproken. Gelukkig deed hij dat niet. Ze mochten ‘stil bidden’. Maar ook dat was al beschamend genoeg.”181

Toch lijkt Abel gevoelig voor het ‘hogere’. Ondanks zijn provocerende gedrag, lijkt Abels geweten soms te spreken. Dan voelt hij de aanwezigheid van een wrekende God. Bijvoorbeeld wanneer hij op zondag gaat zwemmen:

Omdat het zondag was, leek alles hier overtreding. De man die in het badhok zijn overhemd stond dicht te knopen was op de terugweg naar de gewone, zondagse wereld, maar vooralsnog bevond hij zich in de wereld van de overtreding, met zijn grote voeten schaamteloos bloot op het beton van het badhok. Weglopend over de kanaaldijk trok Abel zich terug uit het gewoel, uit de massale overtreding, maar juist daar, erbuiten, in de zondagse landelijkheid, was het of het merkteken op zijn voorhoofd werkelijk zou verschijnen.182

Abel voelt de schuld dan op zich drukken. Zo ook bij het aanhoren van het Bijbelverhaal van Kaïn en Abel. Voorheen had hij zich altijd gespiegeld met “zijn mysterieuze naamgenoot van duizenden jaren geleden, wiens offer werd aangenomen.” 183 Op momenten van schuldbesef echter, voelt hij zich als Kaïn. De straf van God ervaart hij wanneer hij opnieuw provocerend gedrag vertoont en schreeuwt dat hij de satan is:

Hij boog zich over zijn stuur en begon te vloeken. Terwijl hij door de dorpsstraat reed, die uitgestorven in de zon lag te stoven, kwamen de vloeken bij tientallen over zijn lippen. Het

                                                                                                               180 De Jong, 635, 636, 637. 181 De Jong, 335, 336. 182 De Jong, 291.  183 De Jong, 286.

Page 40: De functie van religie in moderne Nederlandse literatuur

38  

was of hij er niet meer mee kon ophouden. ‘Ik ben de satan!’ Grijnzend keek hij opzij naar het verbijsterde meisje. ‘Jij lijkt anders ook wel stapelgek,’ zei ze. ‘Ik ben de satan!’ Hij begon opnieuw te vloeken. ‘Wil je daar onmiddellijk mee ophouden,’ zei ze, op de toon waarop ze thuis haar jongere broertjes terechtwees. Abel hield er prompt mee op. Opeens had hij geen enkele energie meer. Was dat de straf van God? Moest hij het dorp zijn excuses aanbieden? Zevenmaal met gevouwen handen om de kerk lopen? Moest hij zich bij God verontschuldigen? De vloeken drukten op hem.184

Als Abel zich bewust is van de verkeerde dingen die hij doet, komt dit idee van een straffende God vaker in hem op. Als hij niet meezingt met de weekopening op school bijvoorbeeld:

Abel voelde het als een zachte drang om toch mee te zingen. Bij het tweede couplet zakte de hand met het psalmboekje iets naar beneden, maar de jongen gaf niet op. Abel wankelde. Bediende God zich van deze jongen, juist van deze geminachte jongen, om hem tot inkeer te brengen? (...) Bij het derde couplet begon de hand die het psalmboekje vasthield te trillen. Abel schaamde zich, het zweet brak hem uit, maar hij bleef weerspannig. Alleen de laatste regels zong hij mee, om niet langer onaardig te zijn, maar vooral om toch ten minste enkele psalmregels te hebben gezongen, in de absurde hoop dat het hem iets zou opleveren in de komende uren – hij had ook voor vandaag weer geen les geleerd.185

Of als zijn fiets het niet meer doet:

Misschien omdat hij over een hobbel was gereden en er in de trapas iets was verschoven. Misschien omdat hij te woest had getrapt. Misschien omdat hij – daar raakte hij meer en meer van overtuigd – door God op de proef was gesteld. Hoe onvoorstelbaar het ook was, het leek hem niet onmogelijk dat zekere bovenaardse machten invloed hadden op zijn fiets, dat ergens inde oneindigheid schuin achter en boven hem – daar stelde hij zich het opperwezen voor: schuin achter en boven hem – een simpele gedachte van dat opperwezen voldoende was om hier op aarde zijn fiets onklaar te maken, om de trappers lam in de rondte te laten draaien.186

Toch lijkt Abel zelfs op deze momenten van schuldbesef zijn eigen gedrag niet op religieuze gronden af te keuren. Na zondig gedrag beseft hij dat de wereld niet verandert, dat God hem niet verdoemt. Hij ervaart soms zelfs dat zijn gedrag juist is, dat dit van hem wordt gevraagd, bijvoorbeeld als zijn fiets kapot is en hij uit woede op zijn frame trapt:

En zelfs dan, als hij woedend op het frame trapte, was er de absurde hoop dat door die trap, opeens, dat het opperwezen het dan toestond, dat dit juist was wat hij moest doen, niet geduldig zijn, maar een trap geven, dat dát het was, dat dan opeens zijn fiets ‘genezen’ zou zijn, veranderd.187

Ook na de discussie met zijn vader over het kerkbezoek, lijkt er geen straf over hem te komen en beseft hij dat de wereld nog steeds dezelfde is:

‘Wat een gezeik allemaal!’ Hij sprong op en schopte tegen het gras. Een ogenblik verbaasde hem dat de wereld om hem heen onaangedaan bleef, dat er niets veranderde. Als hij nu zijn voet kapottrapte tegen een van die paaltjes in het basalt, zou de wereld daarna nog gewoon

                                                                                                               184 De Jong, 510, 511.  185 De Jong, 393.  186 De Jong, 245, 246. 187 De Jong, 247.

Page 41: De functie van religie in moderne Nederlandse literatuur

39  

dezelfde zijn. Als hij zich nu in het water gooide en verdronk, zou er hier op deze plek niets veranderd zijn.188

Religie als mystiek Naast dat Abel gevoelig is voor het ‘hogere’, houdt hij zich ook bezig met mystieke zaken. Zo voelt hij een “vaag verlangen” en stelt hij zich voor hoe het is als een stem tot hem zou spreken:

Abel zat stil en begon een vaag verlangen te voelen, een vage verwachting, zoals altijd wanneer hij alleen was op een stille en afgelegen plek. Hier kon een stem tot hem spreken, hier kon een engel verschijnen, hier kon het wonderbaarlijke zich voordoen. Hij geloofde niet dat het mogelijk was: dat een stem tot hem zou spreken, zoals ooit in de donkere tempel een stem tot Samuël had gesproken. De boomgaard was zo sterk en concreet aanwezig, hijzelf met zijn bezwete gezicht, de klei in zijn handen. Het was onvoorstelbaar dat het wonderbaarlijke in deze wereld kon binnendringen, dat de vleugeltip van een engel, onzichtbaar maar voelbaar, langs zijn hoofd zou strijken. Toch wachtte hij en probeerde te geloven dat het mogelijk was. Er gebeurde niets. Hij werd triest en naarmate hij langer wachtte werd hij alleen maar steeds triester.189

Op een nacht, wanneer Abel in aangeschoten toestand met een vriend op een schip is beland, lijkt deze stem echt tot hem te spreken, als in een visioen:

Aan het eind van de loopbrug deinsde hij er toch voor terug om de boeg te betreden. Hij deed of hij stilstond om uit te zien over de havens, naar het open water van de Westerschelde in de verte, naar een schip dat daar voorbijvoer in de maanloze nacht. Ten slotte liep hij de trap af. Toen hij niet werd weggenomen, toen hij niet tot as verging en de aanraking van een scheepstros geen einde had gemaakt aan zijn bestaan, voelde hij geen opluchting. Bliksemsnel verlaagde hij de inzet. Een visioen. Nog tien passen scheidden hem van de punt van de boeg en een visioen. Twee vingers die zijn voorhoofd aanraakten en een stem die zei: Voor altijd zul je de mijne zijn. ‘Sodemieter op,’ zei hij luid en met dikke tong. ‘Hou nou toch eens op met die onzin.’190

Hoeveel betekenis we hieraan moeten hechten, blijft te betwisten. Uit de passages blijkt dat Abel openstaat voor het mystieke, het ‘hogere’, maar wanneer er een stem tot hem spreekt, vindt hij het allemaal maar onzin. Bovendien zouden we kunnen stellen dat de stem die tot Abel spreekt zijn eigen “inzet” is, en daarmee zijn verbeelding weergeeft. Deze gebeurtenis is dan misschien geen mystieke ervaring, maar wijst wel op een duidelijke behoefte aan een ‘hogere’ ervaring. De ervaring met het mystieke aspect van religie zien we ook bij Abels grootvader Roorda. In een van zijn gesprekken met Abel over het geloof, vertelt hij hoe hij tot het geloof is gekomen. Hij lijkt hierbij een innerlijke ervaring te beschrijven, niet expliciet een eenwording met God, maar wel een diepgaande emotie, “een ingrijpen van God zelf”, zoals Roorda het noemt, en daarmee zouden we dit voorzichtig onder ‘mystiek’ kunnen scharen:

‘Ik ben net zo geweest als jij,’ zei hij. ‘Net zo hoogmoedig, net zo vervuld van mijzelf, net zo waanwijs.’ (...) ‘Maar op een dag ben ik op mijn plaats gezet. Ik zal je niet alles vertellen. Dat

                                                                                                               188 De Jong, 370. 189 De Jong, 297, 298. 190 De Jong, 748.

Page 42: De functie van religie in moderne Nederlandse literatuur

40  

kan ook niet.’ (...) ‘Ik herinner me de datum. Het was een zondagmiddag. Op zondagmiddag mocht ik altijd graag even door de fabriek lopen, omdat alles er dan stillag. Ik was in de werkplaats boven. Tussen de werkbanken stond ik stil. Ik herinnerde me iets wat ik had gelezen in het boekje van Bunyan. Jij weet natuurlijk niet wie Bunyan was, John Bunyan. Hij was een prediker, ergens in de zeventiende eeuw, een man die de mensen wist te raken. Ik herinner me het verhaal van de man die bij de hemelpoort komt. De man probeert door de poort te gaan. Maar bij elke poging loopt hij vast. Ten slotte begrijpt hij waarom hij er maar niet doorheen komt. Hij draagt iets op zijn schouders wat tegen de bovendorpel van de poort stoot. Het is het pak van zijn zonden.’ (...) ‘Ik herinner me die middag ook een zin die ik ergens had gelezen: elke zonde verduistert het koninkrijk, het koninkrijk Gods in de mens. Dat begrijp je waarschijnlijk niet. Maar ik begreep het die middag toen ik in de werkplaats was. Daar ben ik voor het eerst werkelijk op de knieën gegaan. Ik lag op mijn knieën tussen de werkbanken en voelde wroeging over het kwaad dat ik had gedaan, iets dat veel dieper ging dan alleen maar spijt. Ik zag het kwaad in mijzelf. Ik besefte hoe klein ik was, hoe zwak, hoe weinig ik voorstelde, ondanks al mijn eigendunk. Ik weet niet hoelang ik daar op mijn knieën heb gelegen. Toen ik naar buiten liep, was ik veranderd.’191

Religie als troost en vergeving Voor Abels omgeving geldt ook dat religie hen troost kan bieden. Het huwelijk van Lieuwe en Dina dat onderhevig is aan spanningen, is een van de aanleidingen om toenadering tot God te zoeken en troost bij hem te zoeken. Hoewel Dina meer en meer met het geloof worstelt, doet zij toch pogingen om haar toevlucht tot God te nemen en om troost bij hem te zoeken. Dit zoeken doet zij veelal in de kerk, volgens Abel omdat ze in de kerk voelt “hoe de dingen zouden moeten zijn en tegelijk hoe ze eigenlijk zijn”192. Niet alleen voor troost, maar ook voor kracht en bescherming zoekt Dina toenadering tot God. In de benauwende situatie van haar huwelijk, vindt zij bescherming door het Onzevader te bidden:

Ze vouwde haar handen op de rug van het kind en probeerde een simpel Onzevader te bidden. Maar ze kon niet op de woorden komen. Ze kuste het kind, ze streelde het haar op haar hoofdje (...) De eerste woorden van het Onzevader vielen haar in. Terwijl ze ze opzei, kwamen de volgende. Zolang ze het gebed reciteerde, voelde ze zich beschermd, tegen de beelden, tegen die verwoestende kracht in haar die naar boven wilde komen. Ze ging op haar knieën zitten, het kind koesterend, de woorden van het Onzevader herhalend.193

Ook de zonde van haar voorhuwelijkse zwangerschap brengt Dina tot God. Ze lijkt doordrongen te zijn van zondebesef, wat haar angst voor God inboezemt: “Het balkon betrad ze niet, bang dat God, die een genadige maar ook een wrekende God was, het onder haar voeten zou laten instorten. Ze strekte zich uit op het bed om te rusten, maar stond vrijwel meteen weer op.”194 Haar broer Otto probeert haar angst weg te nemen en verzekert haar in een brief van Gods genade: “ (...) Wie God liefheeft komt herhaaldelijk voor de afgronden van zijn zondig ik te staan, en ze zijn peilloos diep en luguber. Maar God zet er de bergen van zijn genade naast. Ze zijn onmetelijk hoog en huiveringwekkend schoon. Vergeet dat niet, zusje.”195 Het is niet Dina zelf, maar haar vader, die voor deze zonde tot God bidt en hem om vergeving vraagt: “Ze kroop in bed. Het logeerbed kraakte, nog precies zoals het destijds had

                                                                                                               191 De Jong, 638. 192 De Jong, 427. 193 De Jong, 341, 342. 194 De Jong, 29. 195 De Jong, 78.

Page 43: De functie van religie in moderne Nederlandse literatuur

41  

gekraakt. Ze wist dat haar vader nu geknield voor zijn bed lag te bidden en dat hij ook voor haar bad, om vergeving vroeg voor haar.”196 Hoewel we verwachten dat de troostende en vergevende functie van religie door Abel wordt afgewezen, zien we ook bij hem het besef van deze werking van het geloof. Vergeving komt hier tot stand in de vorm van boetedoening voor God. In de kapel in het Franse Finistère waar Abel en Digna naartoe zijn gereisd, schuifelt een vrouw op haar knieën naar het altaar om God om vergeving te vragen. Abel en Digna ervaren dit ook als boetedoening voor hén:

Ze keken naar de op haar knieën voortschuifelende vrouw (...) [Abel] stelde zich voor dat hij zelf op zijn knieën over de hobbelige rotsbodem voortschuifelde naar die brandende kaarsen en de madonna, met Digna naast zich, haar hand op zijn schouder. Zou het werken? Zou alles een uur later, buiten deze heilige plek, niet weer precies zo zijn als voorheen? (...) ‘Zo gek,’ zei ze. ‘Wat?’ ‘In die kapel is er iets veranderd tussen ons.’ ‘Ja.’ ‘Misschien is die vrouw ook wel voor ons naar voren gekropen.’ Abel voelde plotseling de warme wind op zijn huid. Hij ademde dieper. De schaduw van een van de grote wolken gleed over hen heen. De haartjes op zijn onderarmen kwamen overeind.197

Ook uit deze passage blijkt dus Abels gevoeligheid voor het ‘hogere’. Dit benadrukt de kern van de roman en de boodschap die Pier en oceaan de lezer toereikt, namelijk dat er ondanks de afkeer van het geloof en de kerk, sprake is van een metafysisch bewustzijn, een drang naar ‘het hogere’. Religie in Daniël in de vallei van Jan Siebelink (2013) De eenentwintigjarige Daniël Folmer, een enigszins labiele student geschiedenis, gaat na de dood van zijn ouders op aanraden van zijn therapeut op reis. Hij gaat naar Parijs, op zoek naar rust en vrijheid. Vlak voor zijn vertrek ontmoet hij Emmy Slager. Zij biedt Daniël een baantje aan als technisch assistent op De Vallei, een oecumenisch-christelijke school in Nergena. Nergena is een Gelders dorpje, voor Daniël geen onbekende plek, want hij kwam hier vroeger met zijn vader die daar toetrad tot een religieuze gemeente. Gedurende zijn tijd op De Vallei houdt Daniël een kroniek bij. Hij schrijft in ‘de rode grot’, een schuilplaats in de school van hem en zijn nichtje en tevens geliefde Julia. Het schrijven van de kroniek lijkt voor Daniël houvast te bieden in het leven, en hij is ervan overtuigd dat God hem beschermt zolang hij schrijft. Gaandeweg gebeuren er zondige dingen in Nergena en op De Vallei. Sloop van de school dreigt. Daniël zet zich in voor behoud van het gebouw, maar het mag niet baten, zijn strijd is tevergeefs. Samen met Julia vlucht hij naar zijn oom Ruben, waar ze veilig in zijn ark worden opgenomen, schuilend voor de stortregen en in zekere zin voor het onheil, en de door Ruben verwachte tweede zondvloed. In Daniël in de vallei staan de waarnemingen en ervaringen van Daniël centraal. De personale verteller legt de focus op zijn handelingen en doordat Daniël de enige focalisator is, wordt de lezer inzicht in enkel zijn gedachten en gevoelens gegeven. De lezer wordt op basis van deze narratologische situatie als het ware gedwongen om het verhaal vanuit Daniëls gezichtspunt te beleven en zich met hem te identificeren. Opvallend zijn de discussies die Daniël met de andere personages voert over het geloof en het bestaan van God. Het accent op deze discussies door gebruik van de directe rede, benadrukt de religieuze thematiek van de roman. Bovendien verwijst de roman hiermee naar de problematische positie van religie in de maatschappij. Gelovige mensen zoals Daniël krijgen vrijwel altijd te maken met kritiek. Met

                                                                                                               196 De Jong, 127. 197 De Jong, 796, 797.  

Page 44: De functie van religie in moderne Nederlandse literatuur

42  

Daniël als centraal personage is de belangrijkste visie die Daniël in de vallei lijkt te willen uitdragen, dat religie eenwording met God mogelijk maakt. De mystieke functie van religie staat centraal, waarmee de roman refereert aan de behoefte die men heeft naar het mystieke en bovendien ook wijst op de mogelijkheid die religie biedt tot een reëele mystieke ervaring. De rest, zoals de discussies omtrent het geloof, lijkt hiervan een afgeleide te zijn. Religie als basis van culturele identiteit Daniël is een zeer gelovige jongen. Hij ontleent zijn identiteit aan het geloof, is ervan overtuigd dat religie zingeving en erkenning aan het bestaan geeft, en vindt troost en geborgenheid bij God. Religie vervult in zijn geval dus verschillende functies. In de eerste plaats vormt religie de basis van zijn culturele identiteit. Daniël is streng religieus opgevoed door zijn vader. Zijn moeder moest niets van het geloof hebben, maar Daniëls vader is erg stellig als het om God gaat. Daniël lijkt veel waarde te hechten aan wat zijn vader hem heeft meegegeven. Hij ziet hem als zijn grote voorbeeld: “Daniël was trots op [zijn vader], hoe ingekeerd hij vaak ook kon zijn (...) Zijn moeder geloofde niets van al die onzin. Wat dat betreft stond Daniël meer aan de kant van zijn vader.”198 Op basis hiervan zouden we kunnen stellen dat religie in zekere mate onderdeel uitmaakt van Daniëls (culturele) identiteit, immers: opvoeding is bepalend voor wie en hoe je bent. Een factor die ook een rol speelt in de totstandkoming van deze individuele, culturele identiteit is de emotionele en motiverende kracht van religie. Dergelijke aan religie inherente krachten kunnen bij het individu tot een positief zelfgevoel leiden. Zo ook bij Daniël. Hij put dit positieve zelfgevoel bijvoorbeeld uit het gevoel dat hij nooit alleen is, een gevoel dat hem door het geloof in God wordt toegereikt: “Op het moment dat hij de eerste stappen op de trap naar beneden zette, had hij de indruk niet alleen te zijn (...) bij nader onderzoek bleek altijd dat hij toch echt alleen was. In zekere zin alleen. Want de Onzienlijke was er altijd.”199 Op het positieve zelfgevoel dat Daniëls religieuze identiteit hem schenkt, op de motiverende kracht van religie, lijkt hij regelmatig terug te grijpen als hij met medewerkers van De Vallei of andere inwoners van Nergena in discussie gaat over het geloof en het bestaan van God. Religie als zingeving Dat religie zin geeft aan het bestaan, is iets waar Daniël niet aan lijkt te twijfelen. Deze functie van religie lijkt een van de centrale waarden in zijn persoonlijke beleving van het geloof te zijn. Regelmatig lezen we deze overtuiging van Daniël letterlijk terug. Bijvoorbeeld als Daniël de herinnering aan een gebeurtenis uit zijn jeugd oproept, waarbij hij zijn nichtje Julia ‘per ongeluk’ met een mes in haar lies had gestoken, vlak nadat zijn vader was opgenomen in de religieuze gemeente in Nergena. Hier wordt de betekenisgeving aan het bestaan toegeschreven aan de bepaling van ‘het hogere’, want “het was geen toeval”:

Het beeld van zijn vader kwam op, neergeknield op de deel, zijn fijne handen op de oneffen stenen, trillend over al zijn ledematen. Daniël keek er met wijd open ogen naar. Dat had zich afgespeeld op zo’n achthonderd meter van hier. En nog geen half uur later had hij toen in Julia’s lies gestoken. Het was geen toeval dat hij zich hier bevond. De wereld had samenhang, was zinvol. Maar dan was dus alles wat in de wereld gebeurde betekenisvol!200

                                                                                                               198 Siebelink, 38. 199 Siebelink, 345.  200 Siebelink, 161.

Page 45: De functie van religie in moderne Nederlandse literatuur

43  

Ook later, wanneer Daniël van een afstandje een bijeenkomst van een religieuze gemeente bekijkt, komt deze zingeving van het bestaan door religie ter sprake. Al luisterend naar de preek van de oefenaar komt hij tot dit inzicht, en dit geeft hem een ‘warm gevoel’: “De opstanding van de doden, de Zoon Gods, verrezen, eeuwig levend voor ons. Zonder religie had het leven geen zin. Een dieper gevoel van warmte, van tedere liefde voor de wereld kwam in hem opzetten.”201 Tevens gelooft Daniël dat God plannen met hem heeft, en dus op die manier zin geeft aan zijn bestaan. God maakt dat hij niet voor niets op deze wereld is: “God heeft grote plannen met mij. We zijn niet op deze wereld om lof te verzamelen, maar om in ellendekennis toe te nemen.”202 Religie als troost en kracht Religie biedt Daniël ook troost. Zo kan hij de dood van zijn ouders beter verdragen dankzij zijn geloof. Wanneer hij bij zijn oom Ruben is en ze samen bidden, doet de dood van zijn vader bijvoorbeeld minder zwaar aan. Daniël: “In aanwezigheid van deze man was de dood van zijn vader minder afschrikwekkend. Er was goede kans dat hij nu in de hemel was.”203 Doordat Daniël gelooft in God en in de hemel, en gelooft dat zijn ouders daar zijn, is er voor hem ook een manier om tegen zijn ouders te praten: “Dag, Pa, doe je mamma in de hemel geen verdriet! Waar zijn jullie eigenlijk? En wat staat mij te wachten? Paradijs? Vaag Eden? Sombere afgrond? Zwak verlicht oppik-park? Het Niets? (...) Hoe zal ik jullie daar vinden?”204

Niet alleen biedt religie troost aan Daniël, hij voelt zich er ook door gesterkt. Als jongetje ervaart hij deze kracht van religie al wanneer hij door oudere jongens wordt gepakt. Net als Jezus ‘overwint’ hij door de kracht die religie hem geeft om weerstand te bieden aan zijn belagers:

Een groep jongens uit een hogere klas had hem opgewacht na schooltijd. (...) Ze waren op hem toegekomen, even was hij aangeslagen geweest. Maar op het moment dat één zijn vuist had geheven was kracht in hem gestroomd, die met geheven vuist had hij arrogant opzijgeduwd, een tweede pardoes zonder reserve in het gezicht geslagen en zich zo als vanzelfsprekend van zijn belagers ontdaan. Zijn knieën waren lelijk geschonden, maar hij had zich verheerlijkt gevoeld. Hij had geleden. Als Christus. En uiteindelijk overwonnen.205

Ook tijdens het verblijf op De Vallei beleeft Daniël de kracht die religie hem schenkt. In het gebouw ontdekt hij twee blauwe sterren, waardoor hij zich uitverkoren en gesterkt voelt:

Dit was geen toeval. Behalve de bouwer was hij de enige die beide sterren had aanschouwd. Het was of de hemel zelf Daniël groette, hem vertelde dat hij zich nergens zorgen over hoefde te maken. God overwoog zelfs om hem, eenmaal oud zijnde, niet te laten sterven, maar als Henoch weg te nemen zodat de dood hem zou ontgaan. Boven Daniël was het onvoorstelbare gewicht van het gebouw licht als een veertje.206

                                                                                                               201 Siebelink, 303. 202 Siebelink, 220.  203 Siebelink, 109. 204 Siebelink, 162. 205 Siebelink, 229.  206 Siebelink, 124.

Page 46: De functie van religie in moderne Nederlandse literatuur

44  

De kennis dat God het is die zijn bestaan erkent, geeft Daniël kracht: “Hij dacht: hier staat ook een mens door God gekend. Hij voelde zich sterk, heilig, mannelijk.”207

Kracht en bescherming lijken twee aspecten van religie die Daniëls leven staande houden, hem een houvast bieden. De kern daarvan ligt in het geloof in God. God is in alles, en in het niets, zo is de overtuiging van Daniël:

Daniël staarde, maar er was niets achter de hemel. En turend met zijn innerlijk: er was ook niets achter dat niets, en opnieuw was er niets achter dat niets, totdat hij een stem hoorde die zei: Daarachter is God. Er was diepe stilte en groot tumult. Tranen rolden over zijn wangen, die zich vermengden met de druppels van fijne regen die neerviel. Door de vallende regen heen klonk de bel van ‘De Vallei’. Daniël glimlachte triomfantelijk. God was achter het niets. Hij voelde zich sterk en beschermd, keerde terug, grote sprongen makend over de kniehoge struikhei.208

Religie biedt niet alleen steun, houvast en troost aan Daniël. Ook Poeth, de conciërge van De Vallei, voelt zich gesterkt door het geloof. Wanneer zijn moeder overlijdt, is hij ervan overtuigd dat ze op een goede plek is. Daarom hoeft hij niet te treuren. Sterker nog: hij wil ook graag daar zijn waar zijn moeder nu is.

Nee, ik ben blij, omdat waar mijn moeder nu is, ik ook graag wil zijn.’ ‘Je bedoelt de hemel?’ ‘Wat zou ik anders bedoelen?’ ‘Je bent er zeker van dat ze daar is?’ ‘Geen twijfel mogelijk.’ (...) ‘Je kunt daar toch niets zien, niets voelen, niets ruiken...’ ‘Ik denk dat we daar veel beter zien, Daniël, en voelen, en...’209

Religie als mystiek Daniël is als nadrukkelijk religieus personage, ook gevoelig voor het mystieke. Dit lezen we letterlijk terug: “Rogier zei dat Daniël aanleg voor mystiek had.”210 Daniël wil het ultieme mystieke stadium ooit bereiken: “Weerkeren, omkeren, bekeren, verkeren... Vier mystieke stadia. Protestantse mystiek. Ellende, roeping, verlossing, dankbaarheid, rechtvaardigmaking en dan, ultieme stand: heiligmaking, éénwording met de Allerhoogste. Die staat wilde Daniël eens bereiken.”211 Mystiek kunnen we aanmerken als een van de centrale functies die religie in Siebelinks roman inneemt. De roman lijkt het bestaan, en wellicht het belang, van dit mystieke verlangen te willen benadrukken. In onze tijd lijkt men steeds vaker een dergelijk verlangen te bezitten. In Daniël in de vallei komen er verschillende keren mystieke ervaringen aan bod, zowel van Daniël als van zijn vader. Daniël heeft zelf als jongetje een mystieke ervaring gehad. Hij stond daarbij oog in oog met Jezus. Deze ontmoeting vond plaats wanneer Daniël met zijn vader zit te wachten op de mannen van de gemeente waarin zijn vader die dag wordt opgenomen.

Die man zwaaide naar hen. De figuur leek zo weggelopen van een plaat uit de statenbijbel. Waren de gelovigen van de gemeente waarin zijn vader vandaag werd opgenomen misschien verplicht zich in oudtestamentische kleding te hullen? Aarzelend stak Daniël zijn hand omhoog. Het moest iemand zijn die hen kende. Toen zag hij dat het Jezus was. Zijn vader durfde hij nog niet te waarschuwen; die zou hem zeker van godslastering hebben beschuldigd

                                                                                                               207 Siebelink, 218. 208 Siebelink, 112, 113. 209 Siebelink, 119, 120. 210 Siebelink, 56. 211 Siebelink, 108.

Page 47: De functie van religie in moderne Nederlandse literatuur

45  

en niet eens opgekeken hebben. Jezus had ook een hond bij zich met grote oren. Het was natuurlijk een kleine muilezel. Hij liep daar als een gewoon mens, glimlachte vanaf de overkant van het spoor naar Daniël, net als in de hof tegen de vrouw toen ze hem na de kruisiging op het middenpad zag en voor de tuinman hield, glimlachte tegen Daniël alsof het de gewoonste zaak van de wereld was, terwijl zijn vader zijn boek weer tevoorschijn had gehaald en een bladzij omsloeg van ‘Imitatio Christi’ niet beseffend dat zijn eigen zoon oog in oog stond met de Verlosser van de wereld. Op het marktplein van Nergena. Maar toen kon hij het niet langer voor zich houden, raakte zijn vader voorzichtig zijn elleboog aan en ze zagen twee mannen in donker kostuum over het verlaten plein hun kant uitkomen. Daniël, vervuld van een uitbundig geluksgevoel, de zon recht in zijn gezicht, dacht dat het Jezus’ discipelen waren. Van afstand leken ze omgeven door licht, als in een zilveren lijst vervat.212

Ook op latere leeftijd, in zijn tijd op De Vallei, heeft Daniël dergelijke ervaringen. Als hij op zoek is naar het schilderij dat Herman Brood tijdens zijn optreden op een door Daniël georganiseerd schoolfeest heeft gemaakt, ziet hij een ‘raadselachtige figuur’:

In het halfduister meende hij (misschien veroorzaakt door de speciale lichtval die de mist veroorzaakte) in de woeste kleurvlakken een menselijke gedaante met lang golvend haar – vrouw? Christus? – waar te nemen, een blinkende gestalte in de beslotenheid van eigen intimiteit, met een uitdrukking van lichte verbazing dat de dingen waren zoals ze waren. Daniël zette een stap opzij. De contouren verdoezelden meteen en de raadselachtige figuur verzonk in de omgeving, maakte er weer volledig deel van uit. Een stap terug en de verschijning met het smalle introverte glimlachje kwam weer te voorschijn. Engel met blinkend zwaard, bij de ingang van het paradijs, nadat Adam en Eva verdwenen waren? Jezus, de schare zegenend?213

In Daniëls dromen komen eveneens mystieke zaken voor. Zo openbaart God zich in een van zijn dromen, waardoor Daniël weet dat hij – ondanks dat hij al tijden niet meer heeft gebeden en in de Bijbel heeft gelezen – nog niet verdoemd is:

Een hand schreef zijn naam in vurige letters aan de hemel en vanaf een witte hogepriesterlijke stoel was God hem ernstig gaan berispen. Hij bad nauwelijks meer, las niet meer in de bijbel. Daniël was er direct tegen in gegaan. Het was er de laatste tijd niet van gekomen de bijbel dagelijks ter hand te nemen, maar er waren toch ook jaren geweest dat hij hem in twaalf maanden helemaal had doorgewerkt en in de discussies met Rogier en de godsdienstlerares was het toch duidelijk aan wiens zijde hij stond. Wat hadden die beiden over de opstanding gezegd? Ze was historisch onbewijsbaar. Het was hoogstens mythisch waar. Ik heb gezegd dat wanneer Jezus’ opstanding niet waar was, er ook voor de mens geen lichamelijke verrijzenis mogelijk is. De eerste martelaren waren toch niet voor niets gestorven? Zonder de lichamelijke opstanding van Christus zouden ook de kathedralen voor niets gebouwd zijn, zouden in het hiernamaals niet worden opgevangen, zou dus alles gewoon boerenbedrog zijn... De vurige letters aan de hemel waren weggetrokken, God had geglimlacht, hem het voordeel van de twijfel gegeven. Hij was nog niet definitief verdoemd.214

Een ontmoeting met Jezus zoals Daniël die in zijn jeugd had, vindt ook op De Vallei plaats. Rogier, de rector van de school, vindt een kopie van een bladzijde uit Daniëls kroniek waarin hij het overspel van hem en Emmy Slager aan de kaak stelt. Daniël wordt vervolgens door Rogier publiekelijk beschuldigd van het zaaien van onrust en haat in de school. Op dat moment ziet hij Christus:

                                                                                                               212 Siebelink, 39. 213 Siebelink, 172. 214 Siebelink, 178.  

Page 48: De functie van religie in moderne Nederlandse literatuur

46  

Nog steeds stond hij op het podium, alleen, maar zonder dat hij het in de gaten had gehad was het beven opgehouden, met het onverschillige gevoel, en ondervond hij de indruk van een zo groot fysiek welzijn dat alle vernedering daarbij in het niet verzonk. Hij was ook niet langer alleen. Het gordijn achter hem bewoog weer met zacht geruis. Daniël draaide zijn hoofd die kant op. Zo te horen had tocht opnieuw het gordijn bewogen. Of een hand? Wat juist op de plaats waar het licht het aan het begeven was, slonken de schaduwen en stond Jezus hem toe te lachen. Daar kwam dus die plotselinge lichte zorgeloosheid vandaan? Daniël stak de hand op naar de blinkende in stralend licht gehulde figuur. U moet nog weten dat ik U eerder ontmoet heb. U was toen met uw hond of ezel. Nee, ik ben niets vergeten. Ik vergeet nooit iets. Gelukkig, U bent waarlijk opgestaan. Wat geen oor heeft gehoord, wat geen oog heeft gezien, wat in geen mensenhart is opgekomen. Zonder de lichamelijke opstanding van Christus is er geen christendom, is er geen koninkrijk Gods, zijn onze lieve doden, als een beest in een gat gemieterd, en zou alles afschuwelijk bedrog zijn. Ja toch? (...) Jezus had waarschijnlijk al een tijdje achter de gordijnen gestaan en de hele gebeurtenis meegemaakt. Daniël begon het spektakel waarvan hij deel had uitgemaakt steeds natuurlijker te vinden. Ze hadden zich als wilde beesten op hem gestort... Was dat niet juist wat hij wilde? De steen die door de tempelbouwers verachtelijk was een plaats ontzegd, is tot verbazing der beschouwers van God ten hoofd des hoeks gelegd.* Hij zou zich tot de gedempt sprekende leeglopende zaal moeten wenden en zijn dankbaarheid uitspreken. Hij immers was uitverkoren. Wilde hij Jezus nog aanraken dan moest hij zich wel van de katheder verwijderen. Hij begaf zich met verkrampte spieren en verstijfde ledematen in de richting van de coulissen. Het blinkende figuurtje trok zich langzaam terug, als leek ze tegen een flauwe helling op te klimmen.215

Ook tijdens de kerkdienst van Christien heeft Daniël een mystieke ervaring, een visioen:

In dat geruis voelde hij zich veilig, onverantwoordelijk voor de daden van die Christien op de preekstoel en die Rogier in de kerkbank, werd overrompeld door zo’n extreme stemming van vrolijkheid, een hartstochtelijke drang wie dan ook aan te raken, op te staan, woorden te spreken alsof hij plotseling door de geest bezeten werd, en in een Pinkstergemeente vertoefde – die hevige aandoening, dat was duidelijk, begon in zijn borst, deed zijn borst zwellen, breidde zich dan uit door zijn hele lichaam, dat eerst zwaar en loom aanvoelde als was ze gevuld met zware klei en toen ineens zo licht als een veertje werd. Echt, hij hoefde nog maar een klein afzetje te geven of hij zou worden opgenomen, waande zich al hoog op de Paasberg, op het moment dat een grote wolk aan kwam drijven en het net om de top aardedonker werd, dichte, zware regen begon te vallen en de kroon van de ene kromme den wild bewoog. Een stem kwam tot hem en zei: ‘Goed, je krijgt het, je krijgt alles wat je maar wilt. Weet je wat dat inhoudt? Alles, de hele wereld. Begrijp je? Niets zal je onthouden worden. Want je hebt mijn zijden doorstoken...’ Daniël rilde, knielde, vouwde eerbiedig zijn handen, zag niets en zag alles. Wind joeg de wolken uiteen, een bleke hand werd zichtbaar. In de bulderende windvlagen (hij moest zijn lichaam staande overeind houden tegen de bastige boom) kwamen andere luide woorden in hem naar boven, die van zijn vader, hardop biddend, geknield voor een keukenstoel, op een willekeurige ochtend, terwijl Daniël als kleine jongen stiekem toekeek, aanhoorde: ‘Doe ons spreken, o Heere, naar uwe Geest, tot zaligheid van onze onsterfelijke zielen. Van onszelf zijn we niet...’ Dit moment ging voorbij. (...) Daniël glipte ‘De open Hof’ uit, was blij dat hij buiten stond want hij voelde zich duizelig, had pijn in zijn botten en in zijn nek, dacht griep te krijgen. Of had het visioen die klachten veroorzaakt?216

De mystieke ervaring van Daniëls vader komt regelmatig terug in Siebelinks roman. Daniël treft hem op de kwekerij in extase aan. God had met hem gesproken, zo verklaart zijn vader:

                                                                                                               215 Siebelink, 268, 269, 270. 216 Siebelink, 306, 307. * Dit betreft een tekst uit een psalm die Daniëls vader vroeger zong.

Page 49: De functie van religie in moderne Nederlandse literatuur

47  

Hij vond zijn vader op die onbebouwde smalle strook land tussen het veld zonnebloemen en de ondoordringbare haagbeuk van de begraafplaats. Hij lag voorover. Zijn zelfgetimmerde bankje lag opzij, een oud boek leek weggeslingerd. Wat was hier gebeurd? Daniël knielde bij zijn vader en zag wel dat deze noch ziek noch dood was. Iets anders speelde. Dat haar van hem zat niet voor niks zo in de war en zijn ogen stonden zo verwilderd. Zag hij zijn eigen zoon eigenlijk wel? ‘Wat is er, pappa? Of ben je toch ziek? Of is er soms iemand geweest die je kwaad heeft willen doen?’ Zijn vader richtte zich half op, keek verbaasd om zich heen. Het had er alle schijn van dat hij uit een andere wereld kwam. Daniël streelde zijn slecht geschoren wangen, wreef zijn handen die koud en verstijfd waren, zei zacht dat er klanten waren. Begreep zijn vader hem niet? Hij zei heel moeizaam, kreunend alsof hij overal pijn had kwamen de woorden eruit: ‘Jongen, wist je dan niet dat ik zijn moest in de dingen mijns Vaders? God heeft zojuist met mij gesproken, heeft een grotelijks werk aan mij gedaan. Het was verschrikkelijk weer, het stormde, de bliksem sloeg in. Voor het eerst in mijn leven ben ik onder zijn bekoring geraakt.’217

Wat ook onder mystiek geschaard kan worden is de gebeurtenis waarbij Daniël als jongen zijn nichtje Julia in haar lies steekt. De oefenaar van de religieuze gemeente had vol ontzag na het incident tegen Daniël gezegd dat hij een uitverkorene was. God had hem gebruikt om te richten, en is toen als het ware ‘één geworden’ met Daniël, en “De hemel was op dat moment boven het plateau van purper geweest, over het witte zand van de helling had een rode weerschijn gelegen, uit het niets van de hemel achter de top was een zwerm vogels verschenen en weer verdwenen.”218 Tot slot zouden we ook het schrijven van de kroniek – een boekwerk waarin Daniël alles noteert wat er op De Vallei en in Nergena gebeurt – kunnen aanmerken als een vorm van mystiek. Deze bezigheid lijkt voor Daniël namelijk een manier om dichter bij God te komen. Het schrijven van de kroniek ziet Daniël als een dusdanig belangrijke taak, dat hij ervan overtuigd is dat God hem beschermt tijdens het vervullen ervan. Als hij blijft schrijven, sterft hij niet. God erkent dus Daniëls bestaan door hem te beschermen tijdens het schrijven van de kroniek.

Hij geloofde ook heilig dat de tijd dat hij eraan werkte God hem niets ernstigs zou laten overkomen. Met andere woorden, bleef hij schrijven, hij zou niet hoeven sterven. Opgewonden van die onverbiddelijke logica kon hij niet langer in dit vertrek, met zijn vier blinde muren, gefundeerd op het niets, blijven.219

Interessant is dat Daniël in de vallei hiermee licht werpt op een traditionele gedachte uit de kunsten, namelijk dat de kunstenaar door het uitoefenen van zijn beroep dichtbij God staat. Kunst voert de beoefenaar weg van het aardse, naar het goddelijke. Religie als getuigenis Dat Daniël expliciet religieus is, dat hij zijn identiteit ontleent aan het geloof, de zingeving en erkenning van zijn leven dankt aan God en duidelijk verwantschap heeft met het mystieke, is uit bovenstaande duidelijk geworden. Dit is ook een visie die de roman naar voren lijkt te willen brengen. Er is echter meer dan dat. Zo wordt religie veelvuldig besproken en bediscussieerd in Daniël in de vallei. We zouden kunnen zeggen dat Daniëls expliciete religieuze overtuiging het uitgangspunt van deze discussies vormt. Uit deze gesprekken en

                                                                                                               217 Siebelink, 308, 309.  218 Siebelink, 46. 219 Siebelink, 176.

Page 50: De functie van religie in moderne Nederlandse literatuur

48  

discussies over het geloof, over God en de Bijbel, die Daniël met medewerkers van De Vallei en andere inwoners van Nergena voert, blijkt religie de functie van getuigenis uit te oefenen, en wel in de zin van het expliciet spreken en getuigen van je geloof. In sommige gevallen gaat het om een ‘vreedzaam’ gesprek, bijvoorbeeld met caféhouder Eggink, met wie hij over de regenboog spreekt als een “teken van God”220, “Zijn belofte aan de mensheid. Nooit meer zou hij de wereld door een zondvloed laten vergaan.”221 Eggink vult hem aan: “Valt in Genesis te lezen (...) Noach en zijn familie trok de ark in...”222 en Daniël voltooit: “En God sloot de deur achter hen”223. Eggink gelooft net als Daniël in de hemel, en in de predestinatieleer:

‘Geloof jij dat er een hemel is?’ vroeg Daniël. ‘Ik geloof wel dat ik opgevangen word, ik heb hier zoveel ellende gehad, het moet toch eens met me goed komen?’ Daniël was ontroerd. ‘Geloof jij in predestinatie, dus dat God in een eeuwig besluit uitkiest wie in hem mogen geloven?’ ‘Dat houdt dus ook in dat hij uitkiest wie niet mogen geloven. Ik geloof dat, ja. God heeft het recht om te verwerpen. Wat mij betreft mag hij die Rogier Vonk verwerpen...’224

Vaker dan dergelijke ‘eensgezinde’ gesprekken, worden er discussies gevoerd waarin duidelijk sprake is van een meningsverschil en waarbij Daniël te maken krijgt met tegenwerpingen. Daniël voert deze discussies bijvoorbeeld met Sabine Gijzenij, godsdienstlerares op De Vallei die gek genoeg niet in God gelooft, en Rogier Vonk, de rector van de school, die ook niet in het bestaan van God gelooft.

‘Geloof je in de ziel, Rogier?’ (...) Hij geloofde dat onze hersenen door de evolutie tot stand waren gekomen, dat al onze psychische functies van stof zijn en dat de mens om toch iets van die complexe hersenen te begrijpen toen maar de ziel bedacht had. Samengevat, hij ging er van uit dat het bestaan van de ziel slechts een hypothese was. ‘Maar wie weet kijk ik straks nog gek op...’ Straks, dacht Daniël. Hij bedoelt: na dit leven... Het bloed steeg naar zijn hoofd. Flarden over het gedroom over het hiernamaals doken op. Hij zag ontvleesde kadavers – zielen eeuwig ronddolend in een herfstig park. (Waar waren zijn ouders nu? Waren ze nu gelukkig, of lagen ze nog onder in hun graf, wachtend op het gericht van de jongste dag?) (...) ‘Zeg Rogier, maar God bestaat toch wel?’ ‘Mijn mening is dat er op dit punt niets te denken valt. Al denkt de theologie daar anders over. Niets te ontkennen. Niets te bevestigen. God is God en daarom niet ter beschikking. Heeft een denker eens gezegd.’ (...)

Dat conversaties als deze Daniël niet onberoerd laten en hem aanzetten tot nadenken, blijkt uit het vervolg van deze passage: “Daniël dacht: God liet zich dus niet kennen, volgens Rogier. Dan was alle bidden, Bijbellezen, overbodig. Dan was Jezus dus ook niet waar!”225 Uit een latere passage lijken we te kunnen concluderen dat Daniël graag bevestiging van het bestaan van God van de kant van Rogier verlangt. Hij vraagt hem namelijk nogmaals of hij in de ziel gelooft, waarop Rogier antwoordt:

‘Nee, Daniël. De ziel is slechts een hypothese. Om dingen te verklaren die we nog niet begrijpen.’ ‘Geloof je dan wel dat Christus uit de doden is opgestaan?’ Maar ook dat geloofde hij niet. Niemand had toch ooit meegemaakt dat een dode uit het graf was opgestaan, vervolgens door een dichte deur was gelopen... Als je dat allemaal geloofde, nam je aan dat voor God alles mogelijk was. Mooie God was dat dan. (...) ‘Daniël, in geloofszaken dien je er

                                                                                                               220 Siebelink, 50. 221 Ibid. 222 Ibid. 223 Ibid. 224 Siebelink, 258, 259. 225 Siebelink, 133.

Page 51: De functie van religie in moderne Nederlandse literatuur

49  

het verstand bij te houden.’ ‘En dat zegt een gereformeerde!’ ‘Ons verstand is van God, maar het geredeneer komt van de mens...’226

Van het expliciet uitdragen van het geloof is sprake wanneer Sabine aan Daniël vraagt om een weekopening met de leerlingen van de school voor zijn rekening te nemen, waarbij ze benadrukt: “Het hoeft echt niet over de bijbel of Jezus te gaan. Misschien juist niet, want zodra de naam Jezus viel, haakten de leerlingen al af. Iets uit de politiek werd meestal gedaan. Iets dat actueel was. Alles mocht.”227 Maar Daniël kiest toch Jezus als onderwerp:

Hij stemde direct toe, tot haar verbazing. Wist hij soms ook al een onderwerp? Ja, dat wist hij ook al. Hij ging het over Jezus hebben (...) ‘Zet mij er maar drie keer op. Het liefst opeenvolgend.’ ‘Toch niet steeds over Jezus?’ ‘Steeds over Jezus,’ lachte hij. ‘Is het onderwerp niet belangrijk genoeg?’ Een beetje ongelovig, dankbaar schreef ze zijn naam op. ‘Je gelooft toch in Hem, in Zijn lichamelijke opstanding?’ ‘Hè?’ Dat stelde als antwoord niet veel voor. Hij drong aan: ‘Als Jezus niet is opgestaan, is onze kans op overleven na onze dood ook nihil!’.228

De weekopening zelf is nog explicieter een verkondiging van het geloof. Daniël draagt hierin een boodschap over aan de leerlingen, namelijk dat Christus de zoon van God is. Uitgaande van zijn herinnering aan de mystieke ervaring van zijn vader, vertelt Daniël over Christus:

Uitgaande van deze herinnering beschreef hij met vele details Jezus’ kruisiging, weidde uit over de Bizantijnen die Jezus in triomf aan het kruis uitbeeldden, met kroon en hogepriesterlijk gewaad, over de Middeleeuwers die juist de nadruk legden op de lijdende Christus. Beschreef de opstanding, de vrouwen bij het lege graf, de zweetdoek met lijkafdruk die ze vonden, Jezus die ze later in de tuin aantroffen en voor de hovenier hielden. Hij raakte steeds meer geroerd door eigen woorden, besloot: ‘Is Christus in ons? Nee, hij is buiten ons. Hij is Gods Zoon.’229

Religie als getuigenis komt in Daniël in de vallei ook naar voren in de vorm van ervaringsgeloof ofwel de persoonlijke betekenis van het geloof. Uit verschillende passages kunnen we opmaken wat het geloof voor Daniël persoonlijk betekent. Zo gelooft hij dat niet zijn gehele leven wordt bepaald door God, maar dat hij daarin ook zelf een stem heeft. Een fataal lot zou hem niet treffen: “Ondanks het fatalisme van zijn religieuze opvoeding geloofde hij hoewel gevoelig voor universele complotten dat hij zijn leven grotendeels in eigen hand had.”230 Ook betekent het geloof voor Daniël dat hij altijd rekening houdt met de eindtijd, die elk moment kan aanbreken: “Hoorde hij een verdacht geluid dan dacht hij dat de muren al begonnen om te vallen. Als in de dagen van Jericho.”231 Verderop lezen we: “Het was voor Daniël nog steeds een uitgemaakte zaak dat de wereld binnen afzienbare tijd – één of twee mensenlevens – zou vergaan.”232

Daniël is constant bezig met het construeren van wat het geloof voor hem betekent. Dit zien we terug in zijn twijfels en vragen over het geloof. Zo vraagt hij zich af of er plannen met hem zijn, of zijn ouders hem kunnen zien, en soms twijfelt hij of God hem kan zien:

                                                                                                               226 Siebelink, 153, 154. 227 Siebelink, 85. 228 Ibid. 229 Siebelink, 107.  230 Siebelink 80, 81. 231 Siebelink, 90. 232 Siebelink, 238.

Page 52: De functie van religie in moderne Nederlandse literatuur

50  

Geloofde hij zelf nog wel? Was hij al verloren? Werd in de hemel al geweend? Want in de hemel werd toch geweend om elke mensenziel die verloren ging? Zag God hem nu, in deze geïsoleerde, haast autonome kamer waarvan het twijfelachtig was of het eigenlijk wel deel van de wereld uitmaakte. 233

Wat voor Daniël onbetwistbaar is, is dat er een hemel is. Het geloof betekent voor hem een verzekering van een plek in de hemel na de dood. Zelfs als hij zonden zou begaan in zijn leven en zich op het laatste moment nog zou bekeren, is de hemel een zekerheid. Wanneer hij aan zijn geliefde Julia denkt, stelt hij vast: “Van alle genot zouden ze proeven, zoveel mogelijk zonden zouden ze begaan en als ze oud waren geworden en het einde voelden naderen, gingen ze zich snel tot God bekeren en konden ze na dit heerlijke leventje op aarde, gelijk de hemel in.”234

De persoonlijke betekenis van het geloof komt ook naar voren in het gegeven dat Daniël het geloof als een persoonlijke en niet zozeer als een collectieve aangelegenheid beschouwt. Hij voelt zich niet verbonden met een religieuze gemeenschap. We zien dit bijvoorbeeld bij de inwijding van Christien, de vrouw van Rogier, als dominee: “Om de verbondenheid met de wereld te benadrukken vroeg ze elkaar de hand te geven. Daniël zat aan het gangpad, deed of hij de uitgestoken hand van opzij niet zag. Het zweet gutste van zijn voorhoofd, hij voelde zich hier met niemand verbonden.”235 Ook deze roman legt dus de nadruk op de persoonlijke beleving van het geloof. Een tendens die we ook in onze maatschappij terugzien. Dat religie zo uitvoerig wordt bediscussieerd in Daniël in de vallei, zal de moderne lezer niet vreemd voorkomen. In onze huidige maatschappij is religie ook veelvuldig onderwerp van debat. De roman weerspiegelt dus de problematische positie van religie in de hedendaagse samenleving. Religie in De woongroep van Franca Treur (2014) Elenoor is 28 jaar, heeft een baan als content manager, een vriend, Erik, en een clubje vriendinnen. Op het eerste gezicht lijkt ze een vreedzaam leven te leiden, maar toch is Elenoor niet gelukkig. Ze voelt zich ‘leeg’. Op haar manier gaat Elenoor op zoek naar een vorm om zin te geven aan haar bestaan, om het ‘voller’ te maken. Ze lijkt te zoeken naar iets wat hoger en groter is dan zichzelf. Erik denkt Elenoor te kunnen geven wat zij zoekt: een gezamenlijk huis, kinderen, meer leuke dingen doen. Maar dat is niet wat Elenoor wil, en al gauw solliciteert ze naar een plaats in een idealistische woongroep in Amsterdam-Oost. Daar deelt ze haar leven met de andere bewoners: Annerie, Reve en zijn lief Mattheo, Alexander en Ira. Actievoeren, alles delen met de woongroep, en vegetarisch leven: het is al gauw het dagelijkse leven van Elenoor. Erik is het echter niet eens met haar keuzes en hun relatie loopt dan ook op de klippen. Elenoor lijkt ‘het’ echter in de woongroep ook niet te vinden. Na een tijdje neemt ze afscheid van haar leven bij de woongroep, maar: met de nodige opgedane wijsheden en inzichten die helpen haar nieuwe leven vorm te geven.

Met De woongroep lijkt iets bijzonders aan de hand te zijn. Boven deze analyse staat wel nadrukkelijk religie in De woongroep van Franca Treur, maar de vraag is of dit terecht is. Het lijkt er namelijk op dat religie naar de achtergrond is verdwenen, conform de ontwikkelingen in de hedendaagse maatschappij: men zoekt niet meer in de eerste plaats naar                                                                                                                233 Siebelink, 147.  234 Siebelink, 253. 235 Siebelink, 95.

Page 53: De functie van religie in moderne Nederlandse literatuur

51  

God of hangt expliciet een godsdienst aan. De functies die religie in de moderne literatuur vervult, en voornamelijk het verlangen naar die functies, lijken nog wel overeind te staan. Dit zien we terug in de zoektocht van Elenoor: de kern van De woongroep. Elenoor is de ik-verteller van de roman. De lezer beleeft het verhaal dus via haar en wordt zo ‘gedwongen’ om zich met haar te identificeren. Bovendien krijgt de lezer door deze vertelsituatie direct inzicht in Elenoors waarnemingen, gedachten en gevoelens en daarmee wordt Elenoors zoektocht naar zingeving de lezer als het ware opgelegd. De visie die de roman op het gebied van religie lijkt te willen uitdragen, is dat er ondanks de afname van het geloof in God nog wel een ‘religieus’ verlangen bestaat dat vooral zichtbaar wordt met de zoektocht naar zingeving. De roman lijkt daarbij te wijzen op de verschillende vormen die deze zingeving kan aannemen. Het is de taak van het individu om daar zelf achter te komen en dit zelf te ervaren. De woongroep lijkt hiermee een afspiegeling te vormen van de hedendaagse maatschappij, waarin we immers steeds vaker zien dat men op zoek is naar een manier om betekenis te geven aan zijn of haar bestaan. De drang naar het hogere lijkt onblusbaar. Religie is dan wel steeds vaker naar de achtergrond verdwenen, aan de functies die religie vervult, voornamelijk die van zingeving, lijkt meer dan ooit behoefte te bestaan. Religie in de zin van het geloof in God, is overigens niet geheel afwezig in de roman van Treur. Zo antwoordt een zwerver bij het ontvangen van een aalmoes: “God houdt van jullie en ik wens jullie een fijne middag”236, en ook wordt het geloof zo nu en dan ter sprake gebracht, bijvoorbeeld tussen Annerie, een van de bewoonsters van de woongroep, en Erik. Annerie heeft zich verdiept in “de idee van de troost van de godsdienst, en wil het daar graag een keer met Erik over hebben.”237 Niet over een specifieke godsdienst, maar “In het algemeen. Gewoon over praten, ‘over het hoe en waarom’.”238 Religie blijft echter voor het grootste deel impliciet aanwezig in De woongroep. Zingeving De centrale thematiek in De woongroep is het verlangen naar zingeving. Elenoor is niet tevreden met haar leven. Ze heeft een baan als content manager, maar ze is zich ervan bewust dat ieder ander dit werk zou kunnen doen. Ook heeft ze het gevoel dat ze er niet toe doet, ze mist een bepaalde erkenning van haar bestaan. Haar leven voelt leeg. Ze vergelijkt zichzelf tegenover haar vriend Erik dan ook met een leeg olijvenpotje:

‘Ik weet niet of je het doorhebt, maar ik ben gewoon niet echt gelukkig.’ Ik hoop dat mijn woorden niet te veel klinken alsof ze van tevoren bedacht zijn, terwijl ze dat wel zijn. Erik kijkt me niet aan, maar ik zie dat ik zijn aandacht heb. ‘Al een tijdje. Ik doe al die dingen die ik geacht word te doen, maar nooit omdat ik er echt iets om geef, of omdat het op zichzelf goed of belangrijk is. Ik bedoel mijn werk en zo. Niks overstijgt het praktische. Een bonnenactie, iets nieuws in het assortiment. Overal goed aan denken. Het heeft allemaal niks met mij te maken. Als ik mijzelf googel, krijg ik alleen mijn eigen website. Snap je wat ik bedoel? Alsof het er niet toe doet dat ík besta. Oké, ik like Greenpeace op Facebook en ik eet verantwoorde bananen. Maar wie ziet dat? Dat ik die bananen eet?’ Ik geef mijn kop koffie aan Erik en loop naar het aanrecht. Veel te hard trek ik alle deurtjes open. ‘Wat zoek je?’ ‘Ik heb het al.’ In het gootsteenkastje heb ik een leeg olijvenpotje gevonden. ‘Kijk, dit ben ik!’ Ik loop terug naar de bank en draai het deksel los. Ik geeuw hard in het potje en doe het daarna

                                                                                                               236 Treur, 58. 237 Treur, 164.  238 Ibid.  

Page 54: De functie van religie in moderne Nederlandse literatuur

52  

meteen dicht. Met de vingers aan het deksel zwaai ik ermee in Erik z’n gezicht. ‘Hier: Elenoor Jansen, 28 jaar oud, contentmanager.’ Ik lach, hoog en schril.239

Elenoor verlangt naar betekenisgeving van haar bestaan, ze wil van waarde zijn. Ze maakt een treffende vergelijking met een ritueel van de Azteken:

Om de zoveel tijd moest iedereen in en om wat nu Mexico-stad heet, zijn vuur uitdoen. Alleen op de heuvel Ixtapalapa, of zoiets, een heuvel waarop een tempel stond, bleef het branden. Daar liep iedereen dan naartoe met een dikke tak, ze haalden er het nieuwe vuur en liepen ermee terug naar hun eigen huizen.240

Net als de Azteken, kan Elenoor ook “wel wat nieuw vuur gebruiken”241. Dat vuur kunnen we uitleggen als de zingeving van haar leven. Hiermee verbonden is de vraag die Elenoor zichzelf stelt, namelijk: wat doe je op de wereld? Ze vraagt zichzelf af of het geen “slordigheidje van de hogere machten”242 is dat ze ondanks alles toch een plekje op aarde heeft gekregen, terwijl er misschien helemaal geen plekje voor haar gereserveerd zou zijn. We zien hier dat Elenoor het zoeken naar zingeving verbindt met ‘hogere machten’. Het gaat niet expliciet over een religieuze God, maar wel degelijk over iets hogers, iets ‘ontastbaars’. Naast zingeving lijkt Elenoor ook, en misschien wel vooral, te zoeken naar erkenning van haar bestaan. Illustrerend zijn de woorden van Erik. Hij spreekt over het zoeken naar het grote in jezelf en noemt daarbij voorbeelden uit de geschiedenis van manieren om dit te bereiken. Zo is religie bijvoorbeeld een manier voor gelovigen om zingeving te bereiken, om niet te vervallen in het gewone. Erik: “gelovigen ontsnappen aan het banale door aanraking met het goddelijke. Pas de laatste eeuwen van het vorige millennium begonnen mensen ook los van een god of van andere mensen het grote in zichzelf te zien.”243 Met dit laatste verwoordt Erik als het ware de kern van de boodschap die De woongroep op het gebied van religie uitdraagt: men doet vandaag de dag niet zozeer meer een beroep op religie om “het grote in zichzelf te zien”, maar men probeert dit in zichzélf te zoeken.

De reden of oorzaak van Elenoors hevige verlangen naar zingeving, heeft veel te maken met de angst voor het onbekende in de toekomst. Het gaat om zin te geven aan die toekomst die je niet kent, er iets van maken. Hiermee is het ook een manier om houvast te zoeken, wat ook een van de functies is die religie kan vullen. Gemakkelijk is het echter niet om betekenis te geven aan de toekomst, want, zo denkt Elenoor: “houvast zoeken in het verleden is makkelijker dan in een toekomst die je nog niet kent”244.

De vraag die met Elenoors zoektocht naar zingeving en erkenning samenhangt is: wat is nu de essentie van het leven? De roman biedt de lezer inzicht in de verschillende manieren om invulling te geven aan die essentie van het leven. Elenoors vriendinnen hebben hier bijvoorbeeld een duidelijk idee van:

In ons clubje verwijten ze me al langer dat ik te gesetteld ben, terwijl dat iets is wat ze zelf het liefste willen. Online en offline zijn ze op zoek naar iemand die beter is dan wie ze hebben, of die beter is dan niks, want de meesten zijn nog vrijgezel en hebben het nergens anders meer over. De wereldvrede kan wachten. Het asielbeleid is iets voor politici. Of er een god is? Wie

                                                                                                               239 Treur, 41. 240 Treur, 49. 241 Ibid. 242 Treur, 234. 243 Treur, 50. 244 Treur, 319.  

Page 55: De functie van religie in moderne Nederlandse literatuur

53  

het weet mag het zeggen. Een kind opvoeden is het mooiste wat er op de wereld te doen is. De essentie.245

Gesetteld zijn, een kind opvoeden, dat is de kern van het leven volgens de vriendinnen van Elenoor. Ook haar vriend Erik weet wat de opdracht is van de mens op aarde: “Mensen moeten gewoon hun leven leiden, het werk doen dat ze nu eenmaal doen, daarvan proberen te genieten, en verder goed zijn voor de mensen in de buurt. Hij zegt níet dat het eenvoudig is, dat hoor je hem niet zeggen, maar het is wél de opdracht.”246 Erik weet bovendien wat er aan de hand is met Elenoor, hij weet haar onrust te verklaren:

Hij zegt dat ik ben als al die mensen die hun huis maar blijven verbouwen. Ze hebben net een dakkapel en dan moet er een extra badkamer in. Zit die badkamer erin, dan zou een beetje meer licht wel fijn zijn, een extra raam, of een muur eruit. Enzovoort. ‘Die huizen zijn goed,’ zegt hij. ‘Ze zijn prima. Niks mis mee. Het zit allemaal in die mensen zelf.’ En zo is het ook bij mij. Al die onrust zit in mijn hoofd. Ook als ik mijn leven zou omgooien, dan blijft die onrust daar zitten. Ik kan dat van hem aannemen. ‘Het leven is wat het is.’ Ik moet het niet zien als een slap aftreksel van iets wat nog ontzettend veel groter had kunnen zijn (...) En het komt... Hij weet óók hoe het komt. Het komt allemaal doordat de mens in de evolutie te ver is doorontwikkeld. Daar krijg je rare uitwassen van. Ze zijn te intelligent geworden om alleen nog achter voedsel en vrouwen aan te gaan. Ze zijn in abstracties gaan denken. Zingeving is zo’n abstractie.247

Elenoors onrust lijkt dus voort te komen uit haar zoeken naar zingeving. Erik heeft de oplossing. Die onrust zal namelijk op slag verdwijnen “als ze straks een paar lieve kindjes hebben om voor te zorgen”248, aldus Erik. “Dan twijfel je niet meer, dan wéét je wat geluk is.”249 zegt hij tegen Elenoor. Erik stelt bovendien dat Elenoor haar ontevredenheid samenhangt met “een verlangen naar échte ervaringen”250. Hij wil meer leuke dingen met Elenoor doen, naar concerten, een paar dagen naar Parijs, stedentripjes, naar Amerika. Voor Elenoor is dit alles echter geen geluk, ze noemt het “een conventie over hoe gelukkig zijn eruitziet”251, en bovendien vindt ze het “een absurd idee om het leven door te willen geven als je zelf al geen idee hebt wat je ermee aanmoet”252. In het reizen ziet Elenoor ook haar ‘leegheid’: “Maar als ik ergens met honderden andere toeristen een fontein sta te bekijken, of een oude kathedraal in de steigers, denk ik altijd: wat doe ik hier? Misschien is het mijn lot, zoek ik het gelukkige leven op de verkeerde plaatsen.”253 Elenoor is het duidelijk niet eens met wat haar vriendinnen en Erik onder zingeving of geluk van het leven verstaan. Datgene wat Elenoor zoekt, waarmee ze haar bestaan betekenis kan geven, denkt zij te vinden in de idealistische woongroep in Amsterdam-Oost:

Een gekleurde tempel met goede mensen erin die mij zullen laten zien hoe het fruit des levens geplukt moet worden. Oké, ze hebben dreadlocks, en ze ruiken misschien naar zweet, daar moet je even doorheen kijken. Het belangrijkste is: ze geven ergens om. Ze discussiëren bij het warme licht van een met een theedoek afgeschermd peertje, drinken wijn uit jampotten en

                                                                                                               245 Treur, 22.  246 Treur, 42, 43. 247 Treur, 42. 248 Treur, 50. 249 Ibid. 250 Treur, 74. 251 Treur, 50. 252 Ibid.  253 Treur, 74.  

Page 56: De functie van religie in moderne Nederlandse literatuur

54  

zingen met gitaren rond een tafel vol koffievlekken en ingekerfde vloeken. Ze maken plannen. Leuzen op de muur, tomaten op de vijand, stenen door de ruit. De plannen en acties zelf willen verder nog niet echt concreet worden, maar ik kan al heel duidelijk mijn eigen aandeel zien. Komt in orde, kameraden, zeg ik, aangezien je als leider ook moet spreken. Volg mij maar. ’s Avonds halen we ’t journaal. Zo hevig droomde ik weg dat Erik me moest aanstoten. ‘En waar ben ik in dit verhaal?’ Ik trok een schouder op. ‘Gewoon.’ Ik vertelde hem niet dat ik al twee nachten dezelfde droom had gehad. Dat ik daar binnenkwam en dat iedereen verliefd op mij werd. Ik was zo zeker van mijn zaak toen ik de woongroep belde, dat ik het onbewust allang moest hebben besloten. Overmorgen mag ik langskomen.254

Uit deze passage spreekt ook een behoefte aan erkenning. Vooral de droom van Elenoor waarin iedereen van de groep verliefd op haar wordt, illustreert deze behoefte. Door de woongroep heeft Elenoor het idee dat ze weet wat met haar leven aan moet. Dit gevoel wordt versterkt na haar eerste bezoek aan de woongroep:

Nu ik het huis vanbinnen heb gezien, weet ik zeker dat het me gaat helpen. Dat huis vol zonlicht dat zich over mij ontfermt, zoals het zich vroeger over de wezen heeft ontfermd. Een nieuw huis betekent altijd iets. En waarom geen nieuwe start? Een beetje meer leven voor iemand die besloten heeft meer te willen? Zoals wanneer je door een trein loopt de tweede deur automatisch opengaat, zodra je tegen de hendel van de eerste hebt geduwd? Magische trucjes pas ik toe. Een eend die schuin onder de brug door zwemt in de richting van het Elisabeth. Een goed teken. Een tweet van iemand met het woord ‘huis’ erin. Het begint te regenen. Koude druppels glijden langs mijn wangen. Ik moet plassen en mijn mobiel trilt. Toch wil ik niet weg, het is net of me nog iets is beloofd, iets wat op het punt staat te gebeuren. Als ik eindelijk toch maar op mijn fiets stap, voel ik me ondanks de kou een beetje romantisch.255

De betekenis van zingeving waar Elenoor naar op zoek is, komt aan de orde wanneer ze in de woongroep is opgenomen. Hiermee lijkt de ‘juistheid’ van Elenoors keuze om zich bij de woongroep aan te sluiten als het ware te worden bevestigd. Ze krijgt hier namelijk een beeld van de inhoud van die zingeving waar ze naar op zoek is. Ze is in gesprek met Alexander over de zeven en een half die de ICT-mannen aan wie Elenoor Nederlandse les geeft, aan haar hadden gegeven. Alexander vertelt vervolgens over zijn werk als verzorger van terminale patiënten. Dit brengt Elenoor bij de betekenis en de waarde van zingeving:

Bij hem op z’n werk is vanmorgen een dikke man overleden. De kist had niet in de lift gepast. Daar komt het perspectief. De hele dag heb ik aan die zeven en een half gedacht, maar wat is een zeven en een half in het licht van de eeuwigheid? (...) ‘Het doet een appèl op je,’ gaat hij verder, met een tikkeltje Jezus in zijn stem. ‘Het komt niet zo vaak voor dat mensen zo direct een appèl op je doen.’ ‘Een moreel appèl?’ vraag ik. ‘Omdat je ze ook kan laten verhongeren, vervuilen, verdorsten gewoon door ze te vergeten? Dat het mogelijk is om ze te vermoorden simpel door ze met rust te laten? En dat je je goed voelt als je dat niet doet?’ ‘Vermoorden?’ Hij kijkt me verwonderd aan, het mes rechtop in zijn rechterhand. Het idee alleen al. Nee, hij heeft het voor zichzelf nodig om nodig te zijn. Op een bepaalde manier is dat strelend.256

Zingeving gaat om de betekenis van je daden. Hierdoor ben je ‘nodig’, en dat is “strelend” en het geeft daarmee zin aan je bestaan, zo blijkt uit deze passage. Ergens voldoening uit halen, dat is de zingeving van je leven.

                                                                                                               254 Treur, 54, 55. 255 Treur, 75. 256 Treur, 126, 127.

Page 57: De functie van religie in moderne Nederlandse literatuur

55  

Langzamerhand raakt Elenoor er echter van overtuigd dat ze ‘het’ ook niet in de woongroep vindt. Ze raakt zwanger van Erik en krijgt dan pas het idee dat haar leven betekenis heeft. Tijdens haar bezoek aan de dokter heeft ze het gevoel dat ze een zegen meekrijgt, als het ware een bevestiging van de gevonden betekenis in haar leven:

‘Je kunt het ook zo zien,’ zegt dokter Meijer bij de deur. Hij wijst met zijn kin naar mijn buik. ‘Bij de gang door het leven, is dit een wel heel bijzondere gestalte.’ Dan legt hij zijn hand op mijn schouder en hij knikt ten teken dat onze sessie voorbij is, maar met zo veel nadruk dat het voelt als een meegegeven zegen.257

Terugdenkend aan haar bezoek aan dokter Meijer, beseft Elenoor steeds meer dat haar leven nu zin heeft, dat ze iets betekent als individu: “Op een of andere manier gingen we uit elkaar alsof er veel was gezegd. Zo’n bijzondere gebeurtenis als een zwangerschap doet je reflecteren over je ‘gang door het leven’ (...) [het] [is] [goed] om daar de tijd voor te nemen.”258 Met haar nieuwe leven, weg van de woongroep, samen met Erik en hun toekomstige kindje, gaan Elenoors ogen open voor de zingeving en het geluk in het leven:

Ik zit ernaar te luisteren en denk eraan hoe ik een uitbouw aan mijn leven heb geprobeerd te maken, voor meer ruimte, zon en vergezichten, en hoe snel die aanbouw meer iets kreeg van een bordes en toen van een rotstuin. (...) Gezellig met z’n vieren aan tafel. Je zou dit best geluk kunnen noemen. In elk geval geluk-light.259

Gemeenschapsvorming Elenoors sollicitatie naar een plek in de idealistische woongroep, heeft naast haar evidente verlangen naar zingeving ook met een verlangen naar gemeenschap te maken. Duidelijk aanwezig bij haar is de hieraan voorafgaande fase van het gevoel van zinloosheid. Wanneer ze voor het eerst bij de woongroep is en ze gezamenlijk zitten te praten, is Elenoor doordrongen van een saamhorigheidsgevoel: “Mattheo zit de hele tijd te knikken. Zulke eensgezindheid voelt heel prettig aan.”260 Ook het idee van een idealistische woongroep op zich, is gebaseerd op gemeenschapsvorming. De bewoners streven gezamenlijk dezelfde doelen na, delen dezelfde idealen en delen alles met elkaar. Culturele identiteit Elenoor is niet gelovig. In tegenstelling tot voorgaande analyses, zouden we kunnen stellen dat haar identiteit negatief wordt bepaald door religie: wie zij is, wordt níet bepaald door religie. Bij het woord ‘overgave’ denkt zij bijvoorbeeld niet aan God, maar aan eten. Wanneer Elenoor met de anderen in het park op zoek is naar de verdwenen huisgenoot Alexander, en ze de zinloosheid van hun zoektocht inziet, uit ze haar ongeloof expliciet: “Ik ben niet gelovig, maar God gelooft óns ook niet.”261 Toch lijkt ze wel te geloven in een hemel, waar in ieder geval gelovige mensen na de dood naartoe gaan, zoals haar opa. Dat Elenoor expliciet

                                                                                                               257 Treur, 325. 258 Treur, 331.  259 Treur, 335. 260 Treur, 67.  261 Treur, 252.

Page 58: De functie van religie in moderne Nederlandse literatuur

56  

niet in God gelooft, maakt haar verlangen naar zingeving des te interessanter. We bespeuren bij haar wel degelijk een zoektocht naar iets hogers, naar iets onbenoembaars en wellicht wel ‘religieus’, maar gelovig is ze niet. Familie van Elenoor, van haar moeders kant, is zoals gezegd wel gelovig. Hun identiteit is wél gebaseerd op religie. Elenoors grootvader bijvoorbeeld. Als Elenoor vroeger niet kon slapen, vertelde hij haar dat de wereld blijft draaien, omdat er altijd “wel ergens op de wereld iemand een psalm aan het zingen [is]”262:

Het moet een zaterdagnacht geweest zijn. Mam en Herbie zaten in Amerika. Opa had me op de overloop horen stommelen en kwam vragen wat er was. Of ik bang van het donker was. ‘Ja,’ zei ik. Toen moest ik er maar aan denken dat het op het zendingsveld in Irian Jaya al zondag was. ‘Daar zijn ze al aan het zingen.’ Een tijd lang had ik daardoor het idee dat het zingen op steeds een andere plek de wereld draaiende hield, tot Herbie, kwaad op zijn schoonvader, me weer van dat idee afhielp. ‘Baarlijke nonsens,’ zei hij, terwijl opa juist altijd ‘wónderbaarlijk’ zei. Dat was in het kort tussen die twee mannen het verschil.263

Hieruit kunnen we opmaken dat de grootvader van Elenoor laat zien dat religie houvast biedt, emotionele kracht, een belangrijk aspect dat inherent is aan de functie van culturele individuele identiteit die religie hier vervult. Illustrerend is ook dat Elenoors moeder bij de begrafenis van haar vader, die bij een ongeluk om het leven is gekomen, iets voorlas uit de Bijbel, “wat [haar vader] flauwekul zou hebben genoemd”264, volgens Elenoor, en dat ze zelf een gedicht over de dood voordroeg. Religie maakt dus wel onderdeel uit van de culturele identiteit van haar moeders kant, maar niet van Elenoors identiteit. Mystiek Verwant aan de religieuze identiteit van Elenoors grootvader, is zijn geloof in het mystieke. Zo noemde hij al snel iets ‘wonderbaarlijk’. Ook heeft de opa van Elenoor ervaring met het mystieke, in de vorm van visioenen: “Hij had visioenen van dingen die niemand kon zien. Beren die er niet waren, zei mijn moeder.”265 Troost Naast de zingevende functie van religie, wat de kern van De woongroep vormt, brengt de roman de functie van troost naar voren. Net als in Het smalle pad van de liefde zien we ook in De woongroep dat de zoektocht naar troost zichtbaar wordt door een gedenkplek te creëren. Ira, een van de bewoners van de woongroep, heeft een altaartje gebouwd om haar doodgeboren kindje te gedenken. Het altaar is een uiting van een verlangen naar troost. Dit verlangen refereert niet expliciet naar God, maar de religieuze functie van het zoeken naar troost is wel duidelijk aanwezig.

Op het nachtkastje heeft ze een altaartje ingericht. De kleine schildpad van glas uit mijn andere kamer heeft ze er ook bij gelegd. Het zal in haar cultuur wel een betekenis hebben. ik pak de ingelijste foto van de twintigwekenecho, en hou hem bij de kier licht uit mijn andere

                                                                                                               262 Treur, 229. 263 Ibid. 264 Treur, 149. 265 Treur, 36.

Page 59: De functie van religie in moderne Nederlandse literatuur

57  

kamer, om te zien hoe een baby groeit. Het ronde, uitgelichte schedeltje heeft iets ontroerends. Ik zet hem terug, achter de schildpad, een opgebrand waxinelichtje en een roze bloemetje in een drinkglas.266

We zouden kunnen stellen dat religie hier wordt vervangen door een eigen invulling te geven aan het zoeken naar troost, een persoonlijke vorm van religie. Er wordt niet per se troost bij God gezocht, maar hij wordt vervangen door een andere en persoonlijke betekenis te hechten aan deze zoektocht. Ira doet dit met behulp van een zelfgecreëerd altaartje. Bovendien lijkt deze vorm van rouwen te verwijzen naar de rouwverwerking die we in onze maatschappij kunnen waarnemen. Het lijkt steeds vanzelfsprekender dat rouw openbaar en zichtbaar wordt gemaakt.

De functie van troost bieden, komt ook op een iets andere manier terug in De woongroep. We zien dit wanneer Elenoor uit woede, in een enigszins dronken toestand, fietsen in de sloot gooit voor hun huis. Een man schiet haar te hulp. Hij blijkt een vrijwilliger van de kerk te zijn.

Maar hij is nog niet met me klaar. Hij wil weten waar ik woon, wil per se dat ik nu rechtstreeks naar huis ga, brengt me tot aan de deur. ‘Je hebt gedronken,’ zegt hij ook nog, alsof ik dat zelf nog niet weet. ‘Als je dronken mensen wil zien, moet je daar wezen,’ wijs ik. ‘Dat wordt kotsen op de zadels.’ ‘Als je er niet tegen kan dat anderen het leuk hebben, lever je je over aan de frustratie,’ zegt David. Daar is weinig fijns aan, als ik dat soms dacht. Ik laat hem kletsen, maar ga toch naar binnen om ervan af te zijn. Een beetje onvast loop ik het trapje op. David wacht onderaan en kijkt toe hoe ik de juiste sleutel probeer te vinden. ‘Ik ben jeugdouderling bij die kerk daar,’ zegt hij. Hij wijst de straat in. ‘Als je een keer wil komen praten, ben je van harte welkom.’267

Het is hier dus niet troost, maar hulp, een toevluchtsoord, wat religie biedt. De jeugdouderling van de kerk symboliseert als het ware de helpende hand die religie kan bieden. Conclusie: reli-revival in de moderne Nederlandse literatuur In de analyses van de hier besproken romans zijn de functies die religie kan vervullen uitvoerig aan bod gekomen. Deze functies – gebaseerd op bestaand onderzoek van Goedegebuure en Eugelink – betreffen respectievelijk religie als de basis van culturele identiteit, gemeenschapsvorming, zingeving, getuigenis, mystiek, normering, en troost of verlossing en vergeving. Door de bestudering van de vertelsituatie, de weergave van gedachten, gesprekken en gezichtspunten ofwel focalisatie, tijd, motieven, ruimte en personages van de betreffende romans, zijn deze functies van religie naar voren gebracht. In de betreffende romananalyses zijn bepaalde functies ook in een andere vorm aan bod gekomen dan Goedegebuure en Eugelink hebben gekarakteriseerd. Zo is er in Stille zaterdag van Désanne van Brederode sprake van gemeenschapsvorming in de vorm van een verhouding tussen man en vrouw, biedt religie niet zozeer troost, maar zelfbeheersing en geborgenheid, en zien we dat normering naast een bepaalde orde ook een saamhorigheidsgevoel tot stand kan brengen. Dat deze functies van religie zo divers worden ingevuld en geïntegreerd in moderne romans, geeft eveneens aan dat religie in veel aspecten van het leven aanwezig is – wat we vooral ook kunnen opmaken uit de verschillende visies die de romans op dit gebied aan de lezer overdragen. Al met al wordt de op voorhand gestelde

                                                                                                               266 Treur, 274.  267 Treur, 228.

Page 60: De functie van religie in moderne Nederlandse literatuur

58  

aanname dat religie – in de breedste zin van het woord – de laatste jaren veelvuldig en op diverse wijze wordt geïntegreerd in moderne Nederlandstalige romans, hiermee bevestigd.

Deze diverse invulling van religie in de literatuur laat verder zien dat religie (nog steeds) iets is van vandaag de dag. Zelfs de oudste Bijbelverhalen lijken ook nu nog van toepassing te zijn. Dit zien we terug in Daniël in de vallei van Jan Siebelink, waarbij deze Daniël symbool lijkt te staan voor de Bijbelse Daniël die in de leeuwenkuil werd geworpen. In de roman van Siebelink wordt Daniël in een dorp ‘gegooid’ waar zich zondige zaken afspelen. Ook het streng gelovige milieu van Nederland van voor het omslagpunt (toen religie nog not done was in de literatuur en de godsdienstkritiek van schrijvers als Wolkers en ’t Hart dominant was), komt in een hedendaagse roman ter sprake, zo zien we met Pier en oceaan. Niets lijkt meer taboe te zijn voor het aan de orde komen van religieuze thematiek in de literatuur. Voor ik dieper inga op de verschillende romananalyses, wil ik wijzen op een algemeen patroon dat dit onderzoek naar voren brengt, namelijk de aanwezigheid en het belang van het mystieke aspect van religie. De belangrijkste functie die religie in de hier besproken moderne romans vervult, is namelijk die van mystiek. In al deze romans is sprake van een behoefte aan iets ‘hogers’. Hiermee wijst dit onderzoek op de behoefte die men in de huidige tijd heeft aan het ‘hogere’, een metafysisch verlangen. Men is niet tevreden met enkel het ‘gewone’, het aardse en het zichtbare. Het leven in het ‘hier en nu’ lijkt de moderne mens geen genoegdoening te geven. De drang naar het mystieke is onblusbaar. Wanneer we de analyses nader bekijken, levert dat de volgende inzichten op met betrekking tot de visie die de romans overdragen op het gebied van religie. In Het smalle pad van de liefde van Vonne van der Meer staat Mays zoektocht naar vergeving en het religieuze ontwaken in haar centraal. Haar zondebesef, veroorzaakt door overspel, is voor May aanleiding om op zoek te gaan naar een manier om in het reine te komen met zichzelf. Ze is op zoek naar vergeving en vindt dit bij het geloof. We zien bij haar de kiem van religie, het ontwaken ervan. Wanneer ze zich volledig overgeeft aan God en haar zonden opbiecht aan hem, heeft zij een mystieke ervaring: ze wordt één met God. Op dat moment schenkt God haar zijn vergeving. Wat Het smalle pad van de liefde voor de lezer zichtbaar maakt, is de vergeving en verlossing die religie kan bieden. God is er ook, en misschien wel vooral, als je zonden hebt begaan, zo lijkt de boodschap. Stille zaterdag stelt de verhouding van Maurice en Sara centraal. De roman laat zien dat religie ook de basis kan zijn voor een relatie tussen man en vrouw. De band tussen Maurice en Sara bestaat grotendeels uit begrip voor elkaars beleving van religie. Met anderen kunnen zij dit niet delen, maar met elkaar des te meer. Een onmogelijke verhouding. De parallel met de mythe van Orpheus en het Bijbelverhaal over de vrouw van Lot, verwijst op symbolische wijze naar de straf die God over Maurice en Sara zal brengen: Sara verongelukt op het moment dat beiden voor elkaar hebben gekozen. De titel Stille zaterdag is daarmee een verwijzing naar het Paasverhaal: zoals Jezus werd gekruisigd om boete te doen voor de zonden van de mensheid, verongelukt Sara om boete te doen voor de ‘zondige’ verhouding tussen haar en Maurice. De roman lijkt hiermee licht te werpen op een straffende God, de noodzakelijke boetedoening in geval van zonden. Ook mystiek komt voor in de roman van Van Brederode. Maurice is zich al op jonge leeftijd bewust van de ruimte die hij in zichzelf kan scheppen voor God. Hij ervaart de eenwording met Jezus door zijn aanblik, wat hem een bepaalde rust brengt. Ook op latere leeftijd brengt het geloof eenzelfde rust over hem.

De boodschap die Pier en oceaan van Oek de Jong via Abel als centraal personage naar voren brengt, is dat er ondanks de afkeer van kerk en geloof sprake is van een hoger verlangen, een metafysisch besef. Abel zet zich af tegen het streng religieuze milieu en de in

Page 61: De functie van religie in moderne Nederlandse literatuur

59  

zijn ogen bekrompen visie van zijn ouders en grootouders. Hiermee symboliseert hij een nieuwe generatie, namelijk die van de jaren vijftig en zestig met haar eigen normen en waarden. We kunnen dit koppelen aan de ontwikkeling in de maatschappij: vanaf deze jaren barst de seculariseringsgolf in volle kracht los en is het niet meer vanzelfsprekend dat men zich in de eerste plaats met het geloof identificeert. Ondanks zijn afkeer, zien we bij Abel een mystiek verlangen, het besef van de aanwezigheid van een ‘hogere macht’. Ook dit kunnen we verbinden met de maatschappelijke tendens: men keert zich steeds vaker af van kerk en geloof, maar lijkt wel een religieus verlangen te bezitten. Dit is tevens de visie op religie die de roman de lezer toereikt. In Daniël en de vallei draait het om de zeer religieuze Daniël. Hij ontleent zijn identiteit aan het geloof, is ervan overtuigd dat God zijn leven zin geeft en put troost en kracht uit religie. Bovendien is Daniël gevoelig voor het mystieke. Verschillende keren ervaart hij de eenwording met God of Jezus. Met Daniël als centraal personage is de visie die de roman aan de lezer overdraagt dat religie de mystieke eenwording met God of het ‘hogere’ mogelijk maakt. De overtuigend religieuze houding van Daniël is uitgangspunt voor de rest van de roman. Zo vormt dit de aanleiding voor de discussies die hij met verschillende dorpsgenoten en collega’s voert over het geloof en het bestaan van God. De tegenwerpingen waar hij mee te maken krijgt, hebben de overhand. Daarmee wijst de roman op de problematische positie van religie, wat we kunnen verbinden aan de huidige tijd: religie is onderhevig aan kritiek in de moderne publieke ruimte. Een geheel andere kijk op religie biedt De woongroep van Franca Treur. Zoals reeds gesteld, lijkt er in of met deze roman iets bijzonders aan de hand te zijn. Religie is namelijk naar de achtergrond verschoven, maar de behoefte aan de verschillende functies van religie blijft wél nadrukkelijk overeind staan. De woongroep weerspiegelt hiermee de hedendaagse, maatschappelijke tendens: religie is niet meer expliciet aanwezig, het geloof in God neemt bijvoorbeeld af, maar de zoektocht naar ‘het hogere’, naar zingeving van het leven, is wel sterk aanwezig, wellicht sterker door deze ontwikkeling. De zoektocht van het moderne individu naar betekenis is niet per se een zoeken naar God, maar neemt veelal de gedaante aan van het zoeken naar ‘het grotere’ in zichzelf. In De woongroep legt hoofdpersonage Elenoor deze zoektocht af, want haar leven voelt ‘leeg’, ze mist een bepaalde erkenning van haar bestaan. Zij zoekt zingeving niet zozeer bij het geloof, maar in andere vormen: in de idealistische woongroep waar ze zich bij aansluit én in zichzelf. God komt dan ook niet expliciet aan bod, maar er wordt wel geregeld gerefereerd naar ‘het hogere’, waarbij we een verwantschap met mystiek kunnen waarnemen. De resultaten van de analyses brengen een aantal grote lijnen naar voren. Allereerst is, zoals reeds genoemd, mystiek de belangrijkste functie die religie vervult. Dit onderzoek wijst nadrukkelijk op (de behoefte aan) mystieke of ‘hogere’ ervaringen. We zien in Daniël in de vallei dat Daniël verschillende keren een mystieke ervaring heeft en zich ook zeer bezig houdt met het ‘hogere’ en de aanwezigheid van God. Ook Maurice in Stille zaterdag ervaart deze mystiek, en May bezit in Het smalle pad van de liefde een dergelijk ‘hoger’ verlangen. Zelfs Abel die zich nadrukkelijk afkeert van de kerk en het geloof, heeft in Pier en oceaan een mystieke behoefte. In De woongroep lijkt ook Elenoor te zoeken naar een ‘hogere’ ervaring die de leegte in haar leven op kan vullen. Deze behoefte zien we eveneens terug in onze tijd: de hang naar het mystieke, de zoektocht naar het ‘hogere’, lijkt steeds vaker voor te komen. Men lijkt doordrongen van een metafysisch besef, van de overtuiging dat er meer is tussen hemel en aarde. Daarnaast ligt het accent op de persoonlijke beleving van religie, en niet op het kerkelijke aspect van het geloof. Dit is verbonden met de individuele problematiek van de personages. Zo worstelt May in Het smalle pad van de liefde met haar schuldbesef door haar

Page 62: De functie van religie in moderne Nederlandse literatuur

60  

overspel, zoekt Maurice in Stille zaterdag geborgenheid en bovendien iemand die zijn haat aanvaardt, kampt Daniël in Daniël in de vallei met het gemis van zijn overleden ouders, en is Elenoor in De woongroep op zoek naar zingeving van haar ‘lege’ bestaan. In alle gevallen biedt religie een ‘oplossing’ of een uitkomst voor de personages. Ook in de hedendaagse maatschappij lijkt de individuele beleving en betekenis van religie de overhand te hebben. Het geloof wordt vandaag de dag als een persoonlijke aangelegenheid beschouwd.

In de analyses zien we ook regelmatig de problematische positie van religie aan bod komen met de discussies rond het geloof. In bijna elke roman die hier centraal staat, wordt religie wel bediscussieerd of op een andere manier kritisch bekeken. In Stille zaterdag zien we dat Maurice en Sara ervaren dat hun omgeving hun persoonlijke beleving van religie niet begrijpt. Hun geloof lijkt problematisch voor de mensen om hen heen. Ook in Het smalle pad van de liefde kunnen we opmaken dat men May en Heleen – een jonge, moderne vrouw in gezelschap van een non in habijt met een houten kruis om haar nek – met argwanende ogen aanschouwt. Vooral in Daniël in de vallei zien we de veelvuldige discussies die religie teweeg brengt. De kritiek jegens Daniëls geloof heeft daarbij de overhand. In Pier en oceaan zien we de expliciete veroordeling van het geloof in Abels afkeer, zijn afzetten van het streng religieuze milieu. We kunnen dit relateren aan de tendens in de huidige samenleving, waarin religie eveneens een problematische positie inneemt. Religie lijkt steeds vaker onderwerp van debat en gelovigen krijgen in onze tijd vrijwel altijd met tegenwerpingen te maken.

De zoektocht naar troost manifesteert zich eveneens op een manier zoals we die in de hedendaagse maatschappij waarnemen. Deze ‘moderne rouwverwerking’ zien we in Het smalle pad van de liefde met de kapel die Dédé voor haar overleden broertje bouwt en de inrichting van het altaar om hem te gedenken met het kruis, de kaarsen, de bloemen en het portretje, en de gewijde woorden die worden uitgesproken. We kunnen de kapel en het altaar als een openbare vorm van Dédé’s rouw beschouwen. Haar verdriet en haar zoektocht naar troost worden zichtbaar met de kapel en het altaar. In De woongroep bouwt Ira eenzelfde soort altaar voor haar doodgeboren kindje. Het altaartje is voor Ira een manier om haar kindje te gedenken. In beide gevallen wordt de rouwverwerking openbaar en zichtbaar met deze altaartjes. Ook in onze samenleving kunnen we een dergelijke trend waarnemen: rouw is steeds meer expliciet aanwezig. Bij een overlijden of bij een nationale ramp, rouwt de samenleving steeds meer in het openbaar door bijvoorbeeld kaarsen aan te steken, bloemen en knuffels bij een graf of bij een gedenkplek neer te leggen, of door in een stille tocht mee te lopen. Men doopt zich zichtbaar in rouw. Recentelijk zagen we een voorbeeld van deze moderne rouwverwerking met de vliegramp van MH17: mensen legden bloemen en knuffels neer en staken kaarsjes aan om de slachtoffers te gedenken.

Deze trends – de behoefte aan mystieke ervaringen, de nadruk op het persoonlijke karakter van religie, de discussies waarmee ‘gelovigen’ te maken krijgen, de zoektocht naar troost en de moderne rouwverwerking – zeggen iets over de huidige tijd. De algehele tendens lijkt daarbij een onblusbaar religieus verlangen te zijn. Al met al kunnen we stellen dat de herbeleving van religie in de literatuur met dit onderzoek is bevestigd. Het erkent, met andere woorden, de reli-revival die vanaf het omslagpunt in de jaren tachtig voorzichtig is opgekomen en vooral de laatste jaren steeds dominanter lijkt te worden. Religie is vaker aanwezig in de literatuur dan we denken, alleen moeten onze ogen daar in sommige gevallen wel voor geopend worden. Het belang hiervan is de volgende: de hierboven genoemde trends met betrekking tot religie die de romananalyses naar voren hebben gebracht, werpen een licht op onze tijd. Dit onderzoek biedt een uitvoerig beeld van de maatschappelijke trends en ontwikkelingen op het gebied van religie. In de maatschappij kunnen we deze waarnemen en bestuderen, maar literatuur en literatuurwetenschappelijk onderzoek geven een dieper inzicht in deze verschijnselen. Hierdoor kunnen we de rol en de

Page 63: De functie van religie in moderne Nederlandse literatuur

61  

betekenis van religie in de maatschappij beter duiden. Met andere woorden: als onze ogen zijn geopend voor de functies die religie in de moderne literatuur vervult, dan hebben we ook meer inzicht in het leef- en denkklimaat van de huidige maatschappij, en kunnen we mede de plaats en betekenis van religie in onze samenleving gewaarworden. Aanbevelingen voor verder onderzoek Met dit onderzoek is gepoogd om de betekenis van religie in moderne Nederlandse romans van de afgelopen vijf jaar aan te tonen door te laten zien welke functies religie hierin vervult. Het corpus van dit onderzoek is echter beperkt en geeft geen volledig beeld van de rol van religie in het grote gebied van de recente literatuur. Deze studie wil dan ook vooral een aanzet vormen voor verder onderzoek op dit terrein. De herbeleving van religie in de maatschappij kent nadrukkelijk ook zijn plaats in de literatuur en het is aan de literatuurwetenschap om dit verschijnsel bloot te leggen. Bibliografie Primaire literatuur Alphen, van Hieronymus (ed. P.J. Buijnsters). Kleine gedigten voor kinderen. Amsterdam: Athenaeum – Polak & Van Gennep, 1998. Brederode, van Désanne. Stille zaterdag. Amsterdam: Querido, 2011. Hermans, Willem Frederik. Nooit meer slapen. Amsterdam: De Bezige Bij, 1966. Jong, de Oek. Pier en oceaan. Amsterdam: Atlas Contact, 2012. Kate, ten J.J.L. De schepping; een gedicht. Utrecht: Kemink, 1866. Meer, Vonne van der. Het smalle pad van de liefde. Amsterdam: Atlas Contact, 2010. Siebelink, Jan. Daniel in de vallei. Amsterdam: Bezige Bij, 2013. Treur, Franca. De woongroep. Amsterdam: Prometheus, 2014. Secundaire literatuur [Anoniem]. “Religie en zingeving.” Universiteit Utrecht, https://www.osiris.universiteitutrecht.nl/osistu_ospr/OnderwijsCatalogusSelect.do?selectie=cursus&collegejaar=2013&cursus=GG2V11006 (geraadpleegd op 31 december 2013). [Anoniem]. “Religie in kunst en literatuur.” Universiteit Utrecht. http://www.uu.nl/university/minors/nl/religie-in-kunst-en-literatuur/Pages/default.aspx (geraadpleegd op 31 december 2013).

Page 64: De functie van religie in moderne Nederlandse literatuur

62  

Bataille, Georges (Kate, ten Laurens, vert.). L’Expérience intérieure. Hilversum: Gooi & Sticht, 1989. Bie, van der Ronald. “Kerkelijkheid en kerkelijke diversiteit, 1889-2008.” In Religie aan het begin van de 21ste eeuw. Geredigeerd door Hans Schmeets en Ronald van der Bie, 13-25. Den Haag/Heerlen: CBS, 2009. Boven, van Erica en Dorleijn, Gillis. Literair mechaniek. Inleiding tot de analyse van verhalen en gedichten. Bussum: Coutinho, 2003. Brederode, van Désanne. Credo. Bezielde verhalen uit de Nederlandse literatuur. Amsterdam: Prometheus, 1997. Broeyer, F.G.M. “Theologische en kerkelijke pluriformiteit weerspiegeld in tijdschriften. De jaren vijftig van de negentiende eeuw.” Anderhalve eeuw protestantse periodieke pers. Speciaal nummer van Jaarboek voor de Geschiedenis van het Nederlands Protestantisme na 1800 7 (1999): 12-50. Buitelaar, Marjo. Islam en het dagelijks leven. Amsterdam: Atlas, 2006. Burggraeve, Roger (m.m.v. Luc Anckaert & Didier Pollefeyt). “Tussen nationaliteit en nationalisme. Kansen en risico’s van het volksnationalisme.” In Is God een Turk? Nationalisme en religie. Geredigeerd door Roger Burggraeve & Johan de Tavernier, 65-90. Leuven: Davidsfonds, 1995. Buuren, van Maarten. “Woordenlijst van de innerlijke ervaring.” Armada. De innerlijke ervaring. Onorthodoxe benaderingen van religie in literatuur 7, nr. 23 (augustus 2001): 6-17. Eelkema, Eline. Culturele identiteit in Tommy Wieringa’s Dit zijn de namen. Ongepubliceerde Bachelorscriptie begeleid door dr. E.M.A. van Boven, Rijksuniversiteit Groningen, 25 april 2013. Ester, Hans. “Godsdienst en literatuur gaan weer samen.” Soφie Stichting voor christelijke filosofie. 2011. http://www.bewegingonline.nl/index.php?option=com_content&view=article&id=1000024:godsdienst-en-literatuur-gaan-weer-samen&catid=207:april-2011&Itemid=291 (geraadpleegd op 30 december 2013). Eugelink, Liesbeth. Niets in mij gelooft dat. Over religie in de moderne Nederlandse literatuur. Nijmegen: Ten Have en Liesbeth Eugelink, 2007. Gier, de J. Provocatie en inspiratie. De plaats van God en de Bijbel in de naoorlogse literatuur. Heerenveen: Groen, 2010. Giesen, Peter. “De kerk loopt leeg, maar religie zal blijven bestaan.” de Volkskrant, 25 augustus, 2011. Goedegebuure, Jaap. “Een woord vooraf.” Armada. De innerlijke ervaring. Onorthodoxe benaderingen van religie in literatuur 7, nr. 23 (augustus 2001): 3-5.

Page 65: De functie van religie in moderne Nederlandse literatuur

63  

Goedegebuure, Jaap. Nederlandse schrijvers en religie 1960-2010. Nijmegen: Vantilt en ’s Gravenhage: Jaap Goedegebuure, 2010. Goud, Johan. Vijf redenen om naar religie en zingeving in literatuur te vragen: het voorbeeld van Vestdijk. Prepaper voor Cross-over congres Leiden Balans en perspectief van de interdisciplinariteit in de letterkundige neerlandistiek 12 januari 2011. Leiden: Universiteit van Leiden, 2011. Koolbergen, Jeroen. “Voorwoord.” In Over God. Geredigeerd door Kester Freriks et al., 7-9. Amsterdam: Tabula, 1983. Literatuurgeschiedenis. “Godsdienst uit de literatuur.” De Nederlandse literatuurgeschiedenis in 90 hoofdstukken, http://www.literatuurgeschiedenis.nl/lg/19de/literatuurgeschiedenis/lg19011.html (geraadpleegd op 31 december 2013). Literatuurgeschiedenis. “Brabantse mystiek.” De Nederlandse literatuurgeschiedenis in 90 hoofdstukken, http://www.literatuurgeschiedenis.nl/lg/middeleeuwen/literatuurgeschiedenis/lgme041.html (geraadpleegd op 5 juli 2014). Nieuwsuur. “Interview met Libriswinnaar Tommy Wieringa.” 6 mei, 2014, http://nieuwsuur.nl/video/504017-interview-met-libriswinnaar-tommy-wieringa.html (geraadpleegd op 31 december 2013). Peperkamp, Ben. “‘De schepping’ (1866) van J.J.L. ten Kate.” Tijdschrift voor Literatuurwetenschap 2, 4 (1997) 4: 307-319. Schuyt, C.J.M. en Traverne, Ed. “Secularisering en ontzuiling.” In 1950. Welvaart in zwart-wit. Geredigeerd door C.J.M. Schuyt en Ed Traverne, 355-378. Den Haag: Sdu Uitgevers, 2000. Snel, Johan. “God op het boekenbal.” Media en Religie. 15 mei 2013. http://mediaenreligie.nl/2013/05/15/god-op-het-boekenbal/ (geraadpleegd op 30 december 2013). Verheyden, J. “Introduction.” In Paul Ricoeur: Poetics and Religion. Geredigeerd door J. Verheyden et al., XVII-XIX. Leuven, Paris, Walpole: Peeters, 2011. Vinckx, Yaël. “Het Boek verkoopt beter dan het boek.” NRC Handelsblad, 16 juni, 2014, http://www.nrcq.nl/2014/06/16/het-boek-verkoopt-beter-dan-het-boek (geraadpleegd op 17 juni 2014). Wijer, de Evert Jan. God op het boekenbal. Bijbel & bestsellers. Vught: Skandalon, 2013. Witteveen, Willem en Taekema, Sanne. “Wat juristen moeten lezen.” In Verbeeldingsmacht: wat juristen moeten lezen. Geredigeerd door Willem Witteveen en Sanne Taekema, 341-344. Den Haag: Boom Juridische Uitgevers, 2000.