De functie van non-verbale communicatie
Transcript of De functie van non-verbale communicatie
MET GELATE SI TOGEDEN…Non-verbale communicatie in Middelnederlandse verhalende teksten
Doctoraalscriptie
Sacha VoogdEerste Nieuwstraat 481211 JS HILVERSUMTel: #31.6-41278315e-mail: [email protected]: Bart Besamusca
Juli 2006
INHOUDSOPGAVE
Woord vooraf p. 2
Inleiding p. 4
Verantwoording p. 5
1. Aspecten van non-verbale communicatie p. 6
Het belang van non-verbale communicatie p. 6
Wat is non-verbale communicatie? p. 7
Classificatie van non-verbaal gedrag p. 9
Aangeboren of aangeleerd? p. 12
De functie van non-verbale communicatie p. 14
Non-verbale communicatie in historisch perspectief p. 15
De literare weergave van non-verbale communicatie p. 17
2. Probleemstelling en methode p. 21
De vraagstelling p. 22
Het onderzoeksgebied p. 22
Beperkingen en onvermijdelijk anachronisme p. 23
Kanttekeningen bij de onderzoeksresultaten p. 25
Afwijkingen ten aanzien van de officiële inperking van het
onderzoeksveld p. 25
Indeling naar non-verbale categorieën p. 25
Verschil tussen emotie en gedrag p. 26
Meerdere uitingen in één fragment p. 26
Niet nader gespecificeerd gedrag p. 27
Gevonden categorieën p. 27
Presentatie van de resultaten p. 28
2
3. Lichaamstaal p. 30
Horizontale houdingen: knielen en buigen p. 30
Verticale houdingen: opstaan, opspringen en lopen p. 34
Beven, flauwvallen en van kleur verschieten p. 37
Bewegingen met delen van het lichaam: handen, benen
en hoofd p. 41
4. Aanrakings- en nabijheidsgedrag p. 47
Het aanraken met de hand p. 47
Kussen en omhelzen p. 53
5. Paralinguïstiek p. 59
Lachen p. 60
Zuchten p. 65
Stilte p. 68
6. Twee Middelnederlandse teksten p. 75
Parthonopeus van Bloys p. 75
Roman van Cassamus p. 80
7. Eindconclusie p. 86
Geraadpleegde literatuur p. 89
Illustratieverantwoording p. 94
Bijlage
Indeling van non-verbaal gedrag
3
WOORD VOORAF
Naarmate mijn studie Nederlands vorderde, bleek dat mijn belangstelling niet alleen bij de
teksten zelf lag, maar ook bij de cultuurhistorische context waarbinnen de verhalen in deze
teksten zich afspeelden. Beide aspecten wilde ik dan ook graag in mijn eindscriptie aan bod
laten komen. De uiteindelijke keuze voor mijn scriptie-onderwerp werd aangereikt door Bart
Besamusca, die mij wees op een bijzonder boek: Gestures and Looks in Medieval Narrative
van J.A. Burrow. In zijn boek gaat Burrow allereerst in op een aantal gebaren en
gelaatsuitdrukkingen. Vervolgens bestudeert hij een aantal Engelse verhalen op deze
aspecten.
Het bestuderen van Middelnederlandse teksten met een focus op de daarin beschreven
gebaren en gelaatsuitdrukkingen leek mij een interessante invalshoek. Al bij lezing van de
eerste teksten besloot ik het aandachtsveld te verbreden naar het complete scala van non-
verbale uitingen, waarmee ik mij enigszins onbezonnen op het terrein van de sociale
wetenschappen begaf. Nadat ik deze materie – eindelijk – enigszins onder de knie had, bleek
dit een gouden greep: de teksten leverden onverwacht fraai materiaal op en er bleek meer dan
genoeg te onderzoeken. Naast dank voor Bart, die mij niet alleen op het spoor zette van dit
thema, maar mij ook tijdens het schrijfproces met zachte dwang naar de voltooiing van deze
scriptie leidde, ook een speciaal woord van dank voor Laura van der Wijden, bij wie ik in de
loop der jaren steeds een luisterend oor vond bij de problemen die ik tegenkwam. Tot slot,
maar zeker niet als laatste, past een woord van dank voor mijn dierbaren thuis. Bij hen kon ik
altijd terecht met mijn verhalen en zij hebben mij gesteund en de ruimte gegeven om met heel,
heel veel plezier bezig te zijn met een onderzoek dat me na aan het hart is komen te liggen.
4
VERANTWOORDING
Voor het raadplegen van de primaire teksten heb ik zowel gebruik gemaakt van de diverse
edities als van de CD-Rom Middelnederlands, zoals aangeven in de literatuuropgave. In
sommige edities zijn cursiveringen gebruikt voor opgeloste abbreviaturen. Deze cursiveringen
heb ik bij de weergave van de citaten in deze scriptie niet overgenomen. Voor het overige zijn
de citaten overgenomen zoals ze in de edities (of op de CD-Rom Middelnederlands)
voorkomen. Citaten van maximaal twee regels zijn tussen aanhalingstekens in de lopende
tekst opgenomen, citaten van drie regels of langer worden als apart tekstblok weergegeven.
5
1. ASPECTEN VAN NON-VERBALE COMMUNICATIE
Het belang van non-verbale communicatie
Waarom mannen en vrouwen met hun lichaam zeggen wat ze eigenlijk niet willen vertellen.
Dit is de titel van een populair-wetenschappelijk boek, dat ik in het kader van deze scriptie
getracht heb in handen te krijgen. Meerdere pogingen strandden echter, omdat het werk bij
alle bibliotheken uitgeleend bleek te zijn. Waaruit blijkt dat niet alleen genderverschillen
kennelijk volop in de belangstelling staan, maar ook lichaamstaal zich in de interesse van een
breed publiek mag verheugen. Een korte speurtocht op Internet levert nog veel meer op: non-
verbaal gedrag is niet meer weg te denken uit het brede aanbod van managementtrainingen,
coachingstrajecten en sollicitatiecursussen. Een eerste indruk, die vaak hardnekkig blijkt,
wordt immers in een paar seconden gevestigd en berust vooral op aspecten die níet verbaal
tot uitdrukking worden gebracht.
Veel onderzoekers stellen dat circa 70% van alle communicatie via non-verbale signalen
verloopt.1 De Amerikaanse psycholoog Mehrabian komt op basis van diverse onderzoeken
tot de conclusie dat de interpretatie van een emotionele boodschap slechts voor 7% bepaald
wordt door de letterlijke inhoud, voor 38% op stemeigenschappen als intonatie, toonhoogte
en spreeksnelheid en voor maar liefst 55% op basis van non-verbale informatie, afgeleid uit
onder andere lichaamstaal en gezichtsuitdrukkingen.2
In situaties waarin verbale en non-verbale communicatie elkaar tegenspreken, hechten
mensen eerder belang aan datgene wat non-verbaal wordt uitgedrukt. Dit blijkt bijvoorbeeld
uit het verschijnsel ‘sarcasme’, waarbij non-verbaal gedrag als intonatie en
gezichtsuitdrukking de verbale inhoud van de boodschap tegenspreekt. De meeste
volwassenen hebben er weinig moeite mee dergelijke sarcastische boodschappen correct te
interpreteren.
1 Oomkes 1986, p. 50.2 Mehrabian 1972, p. 187.
6
Dat men in de interactie vaak grotendeels afgaat op non-verbale signalen heeft te maken met
de opvatting dat lichaamstaal als spontaner en onbewuster wordt ervaren dan verbale
uitingen. Kennis van de non-verbale boodschappen zou dan inzicht geven in de
achterliggende, onbewuste bedoelingen van de zender. Dat deze non-verbale boodschappen
echter net zo goed gestuurd kunnen worden als de gesproken boodschappen, blijkt uit het
grote aantal cursussen waarin men getraind kan worden in ‘wenselijk’ non-verbaal gedrag.
Een simpele scheiding tussen verbale taal die gebruikt wordt om gedachten uit te drukken en
non-verbale signalen die subjectieve informatie zoals emoties prijsgeven, is dus een veel te
eenvoudige voorstelling van zaken.3
Wat is non-verbale communicatie?
Het onderzoek naar non-verbale communicatie baseert zich niet op één algemene, stevig
onderbouwde theorie. Het lijkt of iedere onderzoeker zijn eigen definitie van het begrip
hanteert. Misschien wel de fraaiste omschrijving van het vakgebied is gegeven door de
Amerikaanse taalkundige Edward Sapir (1884-1939), die spreekt over ‘…an elaborate and
secret code that is written nowhere, known by none and understood by all.’4
Wie de term ‘non-verbaal’ in Van Dale opzoekt, vindt als beschrijving ‘niet op woorden
berustend’. De meeste omschrijvingen van verschillende onderzoekers zijn hier op terug te
voeren. Zo definieert Oomkes non-verbale communicatie als ‘een gesprek voeren met andere
middelen dan woorden’.5 Kendon refereert aan dit begrip als
…all of the ways in which communication is effected between persons when in
each other’s presence, by means other than words.6
In zijn inleiding op New Approaches to Medieval Communication voert Michael Clanchy
aan dat non-verbale communicatie een negatieve term lijkt, die suggereert dat woorden een
beter middel zijn om communicatie tot stand te brengen.7 Ook Van Poecke stelt dat het
3 Van Poecke 2001, p. 7.4 Mandelbaum 1949, p. 556.5 Oomkes 1986, p. 50.6 Kendon 1981, p. 3.7 Mostert 1999, p. 11.
7
begrip ‘non-verbale communicatie’ eigenlijk een ongelukkige uitdrukking is, die al snel leidt
tot een ontkennende definitie in de zin van ‘alle communicatie die niet verbaal is’.8
Van Poecke voert twee criteria aan die in aanmerking genomen moeten worden bij de
beslissing of iets al dan niet tot het terrein van non-verbale communicatie behoort. Het eerste
criterium, dat ook in de omschrijving van Kendon een rol speelt, beperkt non-verbale
communicatie tot die processen die binnen de ‘face-to-face interactie’ plaatsvinden, waarbij
de interactanten dus lichamelijk in elkaars nabijheid zijn. Deze beperking sluit fenomenen als
foto’s en architectuur uit.
Het tweede criterium dat Van Poecke noemt, ligt in het onderscheid tussen de denotatieve
en de connotatieve betekenis van een boodschap, begrippen die afkomstig zijn uit de
structurele semiotiek. De denotatieve betekenis van een boodschap is contextvrij, helder en
ondubbelzinnig, geproduceerd en begrepen op basis van kennis van de regels van de
gebruikte code (in casu: de gebruikte taal). Een boodschap als ‘de kat zit op de mat’ is simpel
te begrijpen dankzij kennis van het Nederlands. Communicatie vindt echter altijd plaats
binnen een bepaalde context. Een geïrriteerde intonatie, maar ook het gebruik van ‘kat’ in
plaats van de naam van het dier kan bijvoorbeeld op ongenoegen wijzen. Deze context
bepaalt de connotatieve betekenis van de boodschap.9 Op basis van dit onderscheid sluit Van
Poecke communicatiesystemen die gesproken taal in haar denotatief functioneren kunnen
vervangen (zoals bijvoorbeeld gebarentaal voor doven) uit van het terrein van non-verbale
communicatie.10
Ook Mehrabian vermijdt overigens de term ‘non-verbale communicatie’ en gaat bij
voorkeur uit van een dichotomie tussen expliciete en impliciete communicatie, waarbij non-
verbaal gedrag tot het gebied van de impliciete communicatie behoort.11
Voor het bepalen van het onderzoeksgebied voor deze scriptie heb ik, met de bovenstaande
definities in het achterhoofd, vooral gekeken naar de classificatie van fenomenen die binnen
dit kader bestudeerd worden.
8 Van Poecke 2001, p. 7-11.9 Het onderscheid tussen ‘denotatief’ en ‘connotatief’ wordt in de communicatietheorie ook wel weergegeven door het verschil tussen het inhoudelijke aspect (de letterlijke boodschap) en het betrekkingsaspect (alles wat aangeeft hóe die inhoud moet worden opgevat). Zie ook Oomkes 1986, p. 19.10 Van Poecke 2001, p. 14-29.11 Mehrabian 1972, p. 2.
8
Classificatie van non-verbaal gedrag
Niet alleen een universele definitie ontbreekt, ook een eenduidige classificatie met algemene
geldigheid is binnen het vakgebied van de non-verbale communicatie niet voorhanden. Zo
beperkt Argyle zich slechts tot het opsommen van een lijst van verschijnselen die tot het
onderzoeksgebied behoren.12 Een klassiek geworden indeling is die van Ekman en Friesen uit
1969. Zij komen op basis van de oorsprong van een handeling, het gebruik hiervan en de
mate van overeenkomst tussen de handeling en betekenis tot een indeling in vijf categorieën,
waarbij ze zich echter grotendeels beperken tot het gebied van de ‘kinesics’, de
lichaamstaal.13
Voor mijn scriptie ben ik uitgegaan van de indeling die gegeven wordt door Van Poecke.14
Deze categorisering is gebaseerd op de verschillende kanalen waarlangs non-verbale
communicatie plaatsvindt. Langs deze weg kan zowel denotatieve als connotatieve
informatie worden overgedragen. De indeling van Van Poecke luidt als volgt:
1. Lichaamstaal (‘kinesics’)
Hieronder vallen onder meer gebaren, lichaamsbewegingen, gezichtsuitdrukkingen,
ooggedrag en lichaamshouding. Ekman en Friesen maken binnen deze categorie nog
onderscheid tussen:
a. Emblemen: symbolische handelingen die een specifiek verbale betekenis
hebben die door de meeste leden van een (sub)cultuur herkend wordt (en dus
denotatieve informatie overbrengen). Deze handeling wordt door een zender
bewust gebruikt om een boodschap aan een ontvanger over te brengen. Een
voorbeeld hiervan is het gebaar van iemand die langs de kant van de weg een
duim opsteekt en zo te kennen geeft een lift nodig te hebben.
b. Illustratoren: bewegingen die complementair zijn aan het verbale discours.
Deze bewegingen kunnen simpelweg een woord, zinsdeel, zin of groep zinnen
accentueren, maar ook een gedachtegang schetsen, zoals bijvoorbeeld het
‘enerzijds/anderzijds’-gebaar.
12 Argyle 1972, p. 243-267.13 Ekman en Friesen 1981, p. 57-105.14 Grotendeels gebaseerd op Van Poecke 2001, p. 38-47 en Oomkes 1986, p. 68-106.
9
c. Uitingen van emoties: in de eerste plaats door gelaatsuitdrukkingen, daarnaast
ook door paralinguïstisch gedrag. Bewegingen van het lichaam geven dan
weer op welke manier en in welke mate het individu met de specifieke emotie
om weet te gaan. Iemand die verdrietig is kan bijvoorbeeld huilen, en kan het
gezicht daarbij afwenden of niet.
d. Regulatoren: non-verbale gedragingen die de organisatie van de interactie
regelen (zoals het wisselen van spreekbeurten).
e. Adaptoren: nauwelijks bewuste bewegingen die voorkomen als iemand
geconfronteerd wordt met een conflictsituatie (men wil bijvoorbeeld spreken
voor een publiek maar vindt dit ook zo onaangenaam dat men de situatie wil
ontvluchten). Dit wordt ook wel ‘overspronggedrag’ genoemd. Voorbeelden
hiervan zijn een hand door het haar halen, het over de borst kruisen van de
armen of het spelen met een pen.
2. Fysiek voorkomen
Naast uiterlijke aspecten als lichaamstype, huidskleur en gelaat vallen hier ook zaken als
kleding, haardracht en versierselen onder. De fysionomie, waarbij een relatie tussen
gelaatstrekken en lichaamsbouw wordt gelegd, mag dan als wetenschap achterhaald zijn,
stereotype opvattingen over ‘gezellige dikkerds’ blijken vrijwel onuitroeibaar. Maar de
wisselwerking tussen mens en uiterlijk blijkt bijvoorbeeld ook uit veel voorkomende
stemmingen die sporen in het gezicht achterlaten (lachrimpels) of ziektes die een stempel
drukken op het uiterlijk (reumahanden). Kleding, haardracht en versierselen worden
bewust gekozen en geven weer hoe iemand zichzelf ziet en tot welke groep men wenst te
behoren. Zij maken dus deel uit van de identiteit van een persoon.
3. Aanrakingsgedrag
Aanraking wordt beschouwd als een van de oudste en primaire vormen van
communicatie en is essentieel voor het fysieke, emotionele en psychologische welzijn
van een kind en voor de ontwikkeling van intellectuele, sociale en communicatieve
10
vaardigheden. Aanraking komt niet alleen bij mensen voor, maar is ook te zien bij alle
zoogdieren. De regels die bepalen welke vormen van aanrakingsgedrag tussen welke
personen wel of niet zijn toegestaan kunnen per cultuur verschillen. Zo is het in Latijns
Amerika niet ongebruikelijk als mannen elkaar omhelzen en zoenen, terwijl we dit
gedrag in West-Europa vrijwel alleen op het voetbalveld zien.
4. Paralinguïstisch gedrag
De ‘stemtaal’ omvat alle aspecten van gesproken taal en de bijbehorende geluiden met
uitzondering van de woorden zelf. Allereerst zijn er de ‘voice qualities’, relatief
permanente eigenschappen van iemands stem als toonhoogtebereik, tempo, ritme,
resonantie en articulatie-controle. Daarnaast worden ‘vocalizations’ onderscheiden als
zuchten, lachen, huilen geeuwen, kreunen, hoesten, fluisteren (als permanente
stemeigenschap van een bepaald individu of specifiek binnen een bepaalde context). Ook
‘eh’s’, ‘hm’s’, stiltes en pauzes vallen onder paralinguïstisch gedrag.
5. Persoonlijke ruimte en territorialiteit
Hiermee wordt de afstand en de oriëntatie bedoeld die mensen ten opzichte van elkaar
innemen, waarbij een persoonlijk territorium wordt afgebakend. Een voorbeeld hiervan is
te zien bij studenten, die vaak al na het eerste college een vaste plaats claimen in de
collegezaal.
6. Omgeving
Mensen richten hun persoonlijke ruimte vaak in als een afschaduwing van hun
persoonlijkheid. Ook in de beroepsuitoefening kan de omgeving een uitdrukking zijn van
bijvoorbeeld status. Zoals koningen in vroeger tijden al op hoge tronen zetelden, geeft
menig directeur ook tegenwoordig nog de voorkeur aan een grote directiekamer op de
bovenste verdieping.
7. Tijd
Het al of niet op tijd komen op een afspraak kan iets zeggen over de status of de
persoonlijke verhouding van de interactanten. Tijdsbesef en tijdsgebruik is sterk
11
cultuurgebonden. Zo is het bijvoorbeeld in Latijns Amerika heel gebruikelijk een ‘latijns
half-uurtje’ in aanmerking te nemen bij het verschijnen op een afspraak.
8. Geur
In dierlijke communicatie spelen ‘feromonen’ als geurboodschappers een belangrijke rol.
Ondanks de bloeiende parfumindustrie is geur als non-verbaal kanaal bij mensen nog
weinig onderzocht en wordt deze vorm van non-verbale communicatie vaak
ondergebracht onder ‘fysiek voorkomen’.
Aangeboren of aangeleerd?
Het ‘nature versus nurture’ debat heeft ook het terrein van de non-verbale communicatie niet
onberoerd gelaten. Darwin zag overeenkomsten in expressief gedrag bij mensen uit
verschillende culturen.15 Andere onderzoekers, waaronder bijvoorbeeld de antropoloog
Birdwhistell bestrijden dit echter. Zij stellen dat geen enkele vorm van lichaamsgedrag
aangeboren is en dat dit altijd het resultaat is van culturele invloeden.16 In dit verband is ook
de opvatting van Frans de Waal interessant, die stelt dat gedrag dat in de natuur wordt
waargenomen ook een product is van de sociale organisatie van de primaten die hij
bestudeert.17 Communicatie van dieren zonder het gebruik van gesproken taal, of van
kinderen die de gesproken taal nog niet beheersen, kan dus niet zonder meer gebruikt worden
als argument dat non-verbaal gedrag is aangeboren.
Ook bij de classificatie van Van Poecke kwam al naar voren dat sommige vormen van
non-verbale communicatie sterk cultureel bepaald zijn. Zo ontstond er in het najaar van 2004
bijvoorbeeld grote maatschappelijke commotie nadat een islamitische geestelijke weigerde
de (vrouwelijke) Nederlandse minister van Vreemdelingenzaken de hand te schudden.
Dat gebaren cultuurgebonden zijn wordt bevestigd door Desmond Morris, die in
Gestures. Their origins and distribution de resultaten van zijn onderzoek naar geografische
spreiding van twintig sleutelgebaren weergeeft. Hij concludeert dat er twee hoofdbronnen
zijn waaruit symbolische gebaren zijn ontstaan. Allereerst zijn er de ‘illustratoren’, waarbij
15 Darwin 1955, Eibl-Eibesfeldt 1972, p. 297.16 Eibl-Eibesfeldt 1972, p. 297.17 De Waal 2005, p. 144-145.
12
de gesproken taal benadrukt wordt, zoals het vormen van een ring met de duim en de
wijsvinger. Andere gebaren vinden hun oorsprong waarschijnlijk in een specifieke
historische vinding, zoals het maken van een lange neus naar iemand.18 De ‘illustratoren’
kennen vaak een groot aantal verschillende betekenissen, maar worden nauwelijks
beschreven, terwijl de ‘historische’ gebaren vaak één enkele dominante betekenis hebben,
waaraan in de loop der eeuwen een groot aantal ondersteunende verklaringen zijn
toegevoegd.19
Ten aanzien van gebaren kan dus geconcludeerd worden dat deze vaak cultureel bepaald
zijn, waarbij ze een groot geografisch gebied kunnen bestrijken en zelfs al vele eeuwen in
gebruik kunnen zijn. Dat veel gebaren op elkaar lijken of elkaar overlappen, heeft vooral te
maken met de fysieke beperkingen van de mens. Zo zullen gebaren die met eetgedrag te
maken hebben, ongeacht de culturele context, gebruik maken van handen, mond of buik.
Waar het gaat om het uiten van emoties, gaan de meeste onderzoekers er tegenwoordig van
uit dat ieder mens beschikt over een aangeboren ‘affect program’, een set van duidelijk van
elkaar te onderscheiden basisemoties. Angst, woede, weerzin, droefheid, verrassing en
vreugde gelden daarbij als universele emoties; bij verachting, schaamte en interesse worden
door de verschillende onderzoekers nog vraagtekens geplaatst. Deze opvatting wortelt
bijvoorbeeld in onderzoeken waaruit blijkt dat blind- en doofgeboren, en zelfs thalidomide (=
zonder armen) kinderen dezelfde gezichtsuitdrukkingen vertonen en deze dus niet door
imitatie aangeleerd kunnen hebben.20 Voor iedere specifieke basisemotie bestaan er
universele situaties die deze emotie oproepen. Zo leidt het verlies van iets belangrijks altijd
tot droefheid, maar is het cultureel bepaald wát nu als iets belangrijks ervaren wordt.
Ook cultureel bepaald zijn de ‘display rules’ die aangeven in welke situatie, op welke
wijze en aan wie het gepast is de ervaren emotie te tonen. Deze regels zijn meestal impliciet,
maar worden soms opgeschreven in etiquetteboeken.
18 De eerste referentie naar dit gebaar, waarmee spot wordt uitgedrukt, is te vinden in Godefroys woordenboek van de Franse taal voor de elfde tot de vijftiende eeuw. De beschrijving un nez de cire zou teruggevoerd kunnen worden op het gebruik in de oudheid om lelijke wassen beelden te maken waarin mensen met onflatteuze lange neuzen werden afgebeeld. Morris 1979, p. 27.19 Morris 1979, p. 226. 20 Eibl-Eibesfeldt 1972, p. 305-306; Van Poecke 2001, p. 133.
13
Concluderend kan gesteld worden dat het uiteindelijke non-verbale gedrag het resultaat
vormt van de interactie tussen aangeboren emoties, cultuurspecifieke oorzaken die deze
emotie oproepen en de eveneens cultureel bepaalde vertoningsregels.21
De functie van non-verbale communicatie
In het directe contact tussen verschillende personen onderscheidt Van Poecke een aantal
hoofdfuncties die door non-verbaal gedrag in de interactie worden vervuld.22
Zo stelt hij onder meer dat gebaren vooral gebruikt kunnen worden om denotatieve
informatie over te brengen. Deze gebaren dienen dan ter vervanging van de verbale
communicatie in situaties waarin dit fysiek onmogelijk is (bijvoorbeeld doordat de afstand te
groot is, of er teveel rumoer is zoals op een slagveld). Maar non-verbale communicatie kan
ook dienen om de verbale communicatie te herhalen of te beklemtonen en is dan
complementair aan het verbale communicatieproces.
Daarnaast wordt non-verbale communicatie gebruikt om de interactie tussen de sprekers
te reguleren, zoals het controleren of er nog contact is of het wisselen van spreekbeurten.
Één van de belangrijkste functies van non-verbale communicatie ligt echter in het
overbrengen van connotatieve informatie. Veel informatie van (inter)persoonlijke aard komt
geloofwaardiger over als deze geconnoteerd wordt in plaats van expliciet uitgesproken.
Gebaren hebben naast hun denotatieve functie ook een connotatieve component. Zo kan het
driftig op een tafel slaan een heftig betoog ondersteunen en beklemtoont de non-verbale
communicatie daarmee de verbale redenering. Non-verbale communicatie kan de verbale
informatie echter ook tegenspreken. Daarnaast geven vormen van non-verbale communicatie
als oogcontact, glimlachen of aanraking belangrijke informatie over de onderlinge relatie
tussen de interactanten. Iemand kan duizendmaal zeggen ‘ik hou van je’, maar om je geliefde
te overtuigen van je gevoelens is het uitdragen van deze emotie in non-verbale uitingen
onontbeerlijk.
21 Van Poecke 2001, p. 148-153.22 Van Poecke 2001, p. 59-120.
14
Non-verbale communicatie in historisch perspectief
De studie van non-verbale communicatie mag dan een moderne wetenschap zijn, ook in het
verleden werd er gereflecteerd over niet-talige uitingen.23 De eerste beschrijvingen van wat
wij tegenwoordig als gebarentaal onder non-verbale communicatie rangschikken, zijn in de
Klassieke Oudheid terug te vinden als één van de onderdelen van de leer van de retorica, en
wel de actio, die beschrijft hoe een redevoering uitgevoerd moet worden.24
Cicero (106-43 v. Chr.) benadrukt het belang van de voordracht als de belangrijkste
factor voor een goede redevoering.25 Hij geeft globale aanwijzingen voor het gebruik van de
stem en stelt dat de voordracht vooral gericht moet zijn op de emoties van het publiek. Om het
publiek te overtuigen, dient de uitvoering gepaard te gaan met gebaren. Zo mag er aan het
begin of het eind van energieke passages met de voeten gestampt worden, maar om
geloofwaardig over te komen moet de redenaar wel te allen tijde voorkomen dat hij op een
acteur lijkt. Ook gelaatsuitdrukkingen zijn van belang. Het gezicht mag niet té veranderlijk
zijn, vooral de ogen moeten gebruikt worden om de gevoelens tot uitdrukking te brengen.26
De meest uitgebreide visie op de voordracht in de Klassieke Oudheid is te vinden in de
eerste eeuw ná Christus in het werk van Quintillianus (ca. 40 – ca. 100 n.Chr). Hij gaat onder
meer in op het werk van Cicero en wijdt een belangrijk deel van het elfde boek van Institutio
Oratoria aan de actio. Ook Quintillianus stelt dat ‘…een matig betoog dat door een krachtige
voordracht aantrekkelijk wordt gemaakt, meer effect heeft dan een heel goed betoog dat zo’n
voordracht moet ontberen’.27 Naast het stemgebruik besteedt hij veel aandacht aan de gebaren,
het hoofd, de mimiek en de nek, de handen, de lichaamshouding en de uiterlijke verzorging.
Quintillianus geeft daarbij een groot aantal specifieke hand- en vingerbewegingen en
propageert zelfs een specifiek gebarendialect voor de Romeinse bovenklasse.28
In het middeleeuwse denken over gebaren en andere niet-talige uitingen waren echter
23 Zie bijvoorbeeld voor een uitgebreide studie naar gebaren in de Middeleeuwen Schmitt 1990.24 De retorica bestond uit vijf fasen: inventio, dispositio, elocutio, memoria en actio. Cicero 2001. 25 De termen ‘voordracht’, waarbij het accent op het stemgebruik ligt, en ‘uitvoering’ waarbij in de eerste plaats te denken valt aan het gebruik van gebaren en lichaamshoudingen, zijn hier door elkaar gebruikt.26 Cicero 2001, p. 293-294.27 Quintillianus 2001, p. 583.28 Quintillianus 2001, p. 582-610.
15
vooral christelijke invloeden van belang. Het werk van Quintillianus was slechts
fragmentarisch bekend en binnen de studie van de retorica, die onderdeel uitmaakte van het
‘quadrivium’, werd nauwelijks aandacht besteed aan de actio.29
De kerkvader Augustinus (354 – 430 n. Chr.) legde de basis voor het symbolisme in de
Middeleeuwen met zijn tekentheorie. Daarin wordt een onderscheid aangebracht tussen res
(de dingen die bestaan) en signum (tekens die de gedachte aan iets anders laten opkomen,
zoals een spoor wijst op het dier dat is gepasseerd). Ieder teken is een ding, maar niet ieder
ding is een teken. Augustinus onderscheidt daarbij bedoelde en onbedoelde tekens, maar
besteedt verder vooral aandacht aan talige tekens.30
Remigius van Auxerre (ca. 850 – 908 n. Chr.) is de eerste Middeleeuwse auteur die
gebaren (gestus) van een specifiek lichaamsdeel plaatst tegenover de beweging (motus) van
het hele lichaam.31 Een uitgebreid theoretisch systeem over gebaren is te vinden in het werk
van Hugo van St. Victor (1096-1140/41 n. Chr.). Zijn De institutione novitiorum weerspiegelt
het dualisme waarmee men in zijn tijd naar het lichaam en de lichaamsbewegingen keek. Het
lichaam is enerzijds de vleeswording van God en kan als zodanig aanbeden worden, maar is
ook bron van verwerpelijk, zondig gedrag. Voor Hugo van St. Victor zijn gebaren vooral een
teken van innerlijke zwakte.32 Hij geeft een gedetailleerde classificatie van afkeurenswaardige
gebaren. Volgens hem drukt het lichaam de bewegingen van de ziel uit, en kan het dus
ongeoorloofde begeerte tonen.33
De visie van Boncompagno da Signa (ca.1165 - ca.1240 n. Chr.), een prominente
Italiaanse retoricus, is daarentegen veel minder negatief. In zijn Rhetorica antiqua beschouwt
hij het lichaam vooral als uitdrukking van affectus, ontdaan van iedere religieuze connotatie.
Gebaren zijn voor hem als het schrift dat direct, zonder ambiguïteit begrijpbaar is.34
Middeleeuwse etiquetteboeken reflecteren niet zozeer op gebaren, maar geven vooral
voorschriften voor gepast en ongepast gedrag, waarbij de nadruk vaak ligt op de juiste
29 Het middeleeuwse onderwijs was gebaseerd op het Romeinse opleidingsprogramma. Men begon met het trivium, waarbinnen het accent lag op taalvaardigheid in het Latijn en lesgegeven werd in grammatica, retorica en dialectica. Na voltooiing hiervan volgde het quadrivium, met de exacte vakken rekenkunde, meetkunde, muziektheorie en astronomie.30 Augustinus 1999, p. 71-75.31 Schmitt 1990, p. 95 en Schmitt 1991, p. 65-66.32 Burrow 2002, p. 110.33 Schmitt 1990, p. 174-205.34 Schmitt 1990, p. 285-286. Dit ondersteunt de visie van Paul Wackers, die concludeert dat in de Middeleeuwen ieder tekensysteem een taal was, die een objectief te kennen werkelijkheid representeert. Wackers 1994, p. 340.
16
tafelmanieren. Erasmus geeft echter blijk van het besef dat gebaren ook cultuurgebonden zijn:
hij vindt het onbetamelijk ‘…de schouders op te trecken […] ’t welck wij sien in sommige
Italianen’.35
Over reflectie op gebaren in de Renaissance en de Vroeg-Moderne tijd is nauwelijks
contemporaine literatuur te vinden. In de 19e eeuw biedt Darwin (1809 – 1882 n. Chr.) met
zijn The expression of the emotions in man and animals een nieuwe (biologische) invalshoek
voor de studie van non-verbaal gedrag. Maar het vakgebied zoals we dat nu kennen, kwam
pas ná de Tweede Wereldoorlog tot volle bloei, mede dankzij de invloedrijke studies van de
‘Palo Alto groep’. Deze discussiegroep van psychiaters, antropologen en structurele linguïsten
kwam vanaf het midden van de jaren vijftig regelmatig bijeen in het Center for Advanced
Study in the Behavioral Sciences in Californië en hield zich bezig met de aard van menselijke
interactie. Deelnemers waren onder meer de antropoloog Bateson en de psychiater Ruesch,
die het begrip non-verbale communicatie in 1956 introduceerde in zijn boek Nonverbal
Communication.36
De literaire weergave van non-verbale communicatie
Zoals non-verbale communicatie in het dagelijkse leven meestal op een onbewust niveau
plaatsvindt, zo is ook de gemiddelde lezer zich nauwelijks bewust van non-verbale signalen in
een tekst. Auteurs maken echter vaak gebruik van non-verbaal gedrag om hun teksten meer
´kleur´ te geven. Van Oostrom spreekt in dit verband van ‘aanschouwelijke details’, waarbij
hij het voorbeeld geeft van vrouw Aye die, om haar bezorgdheid extra te benadrukken, een
pilaar omklemd houdt.37
Paradoxaal genoeg is een auteur bij het weergeven van onuitgesproken gedrag
aangewezen op het gebruik van taal. Anders dan bij een medium als toneel, waar kleuren,
bewegingen en geluiden getoond kunnen worden, is in de literatuur alles teruggebracht tot
visueel waarneembare tekens. Dit heeft echter ook tot gevolg dat de auteur relatief vrij is in
zijn beschrijvingen: ook uitingen die níet gestuurd kunnen worden (zoals bijvoorbeeld blozen)
35 Erasmus 1969, p. 48.36 Van Poecke 2001, p. 49.37 Van Oostrom 2006, p. 326.
17
en daardoor op het toneel moeilijk te reproduceren zijn, leveren bij de literaire weergave geen
problemen op.38
Om non-verbaal gedrag in een tekst te beschrijven, heeft een auteur verschillende
mogelijkheden. Hij kan een beschrijving geven van het gedrag, gevolgd door een uitleg
over de betekenis hiervan. Een voorbeeld hiervan is te zien in Floris ende Blancefloer:
Maer sijn moeder dreef den meesten ween
Ende custen tienwerf al in een,
Ende dicker hadde gedaen, maer haer benam
Die coninc sijn vader, die totem quam,
Ende custen oec an sinen mont
Drie werf ter selver stont.
Emmer waren si in dien,
Dat sine nemmermeer waenden sien. (vs. 1585-1592)
De auteur geeft hier niet alleen een beschrijving van het gedrag: jammeren en kussen,
maar verschaft ook inzicht in de reden hiervoor: Floris’ ouders vrezen (naar later zal
blijken terecht) dat zij hun zoon nooit meer zullen zien.
Floris neemt afscheid van zijn ouders39
Een auteur kan er ook voor kiezen een beschrijving te geven van alleen het gedrag,
waarbij de betekenis hiervan door de lezer geduid moet worden Zo reageert Ferguut lachend
op de nachtelijke liefdesbetuigingen van Galiëne als hij haar zegt daar nog niet aan toe te zijn
38 Poyatos 2002, p. 36.39 Dezelfde houtsnede is later gebruikt in de uitgave De historie van Partinoples, Grave van Bleys en verbeeldt daar de begroeting van Partinoples en de Koning van Frankrijk voor de stadspoort. Zie ook Uri 1962, p. 70.
18
(Ferguut, vs. 1495-1503). Maar, zoals ook Lie en Van der Poel aangeven, is het uit de tekst
niet meer op te maken of dit lachen een cynische ondertoon heeft, of vooral vriendelijk is
bedoeld.40
Tenslotte kan een auteur de betekenis van bepaald gedrag uitleggen zónder een
beschrijving te geven van hoe dit gedrag er uit ziet (waarbij het voor de lezer moeilijk
kan zijn zich een beeld te vormen van dit specifieke gedrag).41 De bodes die Floris op de
hoogte brengen van de dood van zijn ouders gedragen zich ‘…Ghestadelike […] ende
met sinne…’ (Floris ende Blancefloer, vs. 3905). Hóe deze waardige en beleefde
houding tot uitdrukking werd gebracht, vertelt de auteur echter niet.
Een auteur gebruikt non-verbale uitingen van personages onder meer om deze karakters zo
aanschouwelijk mogelijk te laten overkomen bij de lezer. Op basis van de beschrijvingen
vormt een lezer zich een eerste beeld van een personage. Naarmate de tekst vordert en andere
beschrijvingen volgen, wordt dit beeld constant aangescherpt of bijgesteld.42 De
wisselwerking tussen de beschrijvingen van de auteur en het beeld dat de lezer zich op basis
daarvan vormt, bepaalt voor een groot deel de levendigheid van de tekst.43
Naarmate de belevingswereld van de auteur en die van de lezer verder uit elkaar
liggen (qua tijd of qua ruimte) is er een grotere kans dat er ruis ontstaat en de boodschap
van de auteur door de lezer onjuist geïnterpreteerd wordt. Bij de bestudering van
historische teksten is het dan ook van belang zich bewust te zijn van cultuurverschillen
tussen de auteur en de lezer. Sommige gebaren kunnen in de loop der tijd vrijwel geheel
verdwenen zijn (zo wordt er bij begroetingen tegenwoordig nauwelijks meer geknield)
of van betekenis veranderd zijn (waar het in de 20e eeuw voor een ferme knaap ‘not
done’ was om in tranen uit te barsten, zagen middeleeuwse mannen een huilbui absoluut
niet als bedreiging voor hun mannelijkheid).44 Door onbekendheid met het belang van
bepaald gedrag kan de bedoeling van een auteur verloren gaan. Burrow geeft als
voorbeeld dat een slecht uitgevoerde buiging in de Middeleeuwen niet onopgemerkt zou
blijven, terwijl een moderne lezer het belang hiervan gemakkelijk over het hoofd ziet.45
40 Lie en Van der Poel 1996, p. 97.41 Poyatos 1981, p. 134-135 en Poyatos 2002, p. 167-171.42 Poyatos 2002, p. 171-176.43 Poyatos 2002, p. 45.44 Van der Wijden 2004, p. 45 Burrow 2002, p. 6.
19
Naast verschillen in betekenis van non-verbale uitingen is er bij de bestudering van
historische teksten nog een extra complicerende factor: de taal waarmee deze uitingen
beschreven worden kan in de loop der tijd veranderd zijn. Zo begrijpen wij ‘lachen’ vooral als
een paralinguïstische uiting van vrolijkheid, maar kon dit woord in de Middeleeuwen ook
breder opgevat worden, als ‘… in eene aangename stemming zijn, in zijn schik zijn’.46
Hoewel het bestuderen van non-verbale uitingen in historische teksten een breed en
gevarieerd onderzoeksveld biedt, is er nog maar weinig onderzoek naar gedaan.47 De kracht
van de in de teksten beschreven signalen wordt nog vaak onderschat of zelfs geheel over het
hoofd gezien. In de conclusie van Gestures and Looks in Medieval Narrative stelt
Burrow dat dit deels veroorzaakt wordt door het schaarse en beperkte materiaal. Teksten
geven zelden uitgebreide, nauwkeurige beschrijvingen van gebaren, waardoor betekenisvolle
afwijkingen in de uitvoeringen onzichtbaar blijven. Een verklaring hiervoor ziet hij in de rol
van de voordrager, die gebaren en uitdrukkingen uitvoerde.48 In hoeverre aandacht voor non-
verbale uitingen kan bijdragen aan de literaire analyse van middeleeuwse teksten bewijst
Burrow met zijn onderzoek naar het gebruik van gebaren in Sir Gawain and the Green Knight
en Chaucers Troilus and Criseyde. Door oude en bekende teksten te lezen vanuit deze nieuwe
invalshoek krijgt de betekenis van het gedrag van middeleeuwse personages een extra
dimensie en ontstaat meer inzicht in de betekenis en de bedoeling van dit gedrag.
46 MNW ‘lachen’, 2.47 Zie voor een overzicht van relevante studies Burrow 2002, p. 5.48 Burrow 2002, p.180-185.
20
2. PROBLEEMSTELLING EN METHODE
Moeder liep van kamer naar kamer, met toenemende snelheid en
onrust, kauwde op haar duim, wreef haar handen aan haar schort,
omvatte haar gezicht en veegde onzichtbare haartjes van haar
voorhoofd.49
In dit fragment vermeldt de auteur niet alleen expliciet de onrust van het personage, maar hij
versterkt deze onrust door een aantal handelingen te beschrijven die voor de moderne lezer
herkenbaar zijn en opgevat worden als signalen van spanning.
Mijn belangstelling gaat uit naar de manier waarop deze verteltechniek in
Middelnederlandse teksten werd toegepast. In hoeverre maakten middeleeuwse auteurs in
narratieve teksten gebruik van beschrijvingen zoals hierboven? Het gaat dan om
beschrijvingen van handelingen of uitingen die wij tegenwoordig als non-verbaal gedrag
opvatten. En, als auteurs dit non-verbale gedrag beschreven, wat was dan de functie hiervan,
zowel in de interactie van het beschreven personage met andere verhaalpersonages als
binnen het verhaal?
Enkele kanttekeningen zijn daarbij op hun plaats. Middeleeuwse narratieve teksten zijn
immers door een (vaak anonieme) auteur gecomponeerd voor een contemporain publiek.
Dat houdt allereerst in dat álle door de auteur beschreven non-verbale handelingen van
belang zijn – de schrijver heeft het immers de moeite waard gevonden deze aan het papier
toe te vertrouwen. Onderscheid in bedoelde en onbedoelde signalen, zoals bijvoorbeeld
Augustinus maakte, is derhalve niet relevant.50
Verder is er op het niveau van de tekst sprake van de auteur als zender en het publiek als
ontvanger. De personages in het verhaal worden door de auteur gebruikt om zijn boodschap
over te brengen. Hun (non-verbale) gedragingen hebben dus zowel een functie binnen de
interactie met andere personages in de tekst, als een bedoeling binnen het verhaal ten
aanzien van het overbrengen van de boodschap van de auteur. Een auteur kan ook sommige
verhaalpersonages als spiegelpersonages laten functioneren, waarbij deze verhaalpersonages
de beoogde gevoelens van het publiek weergeven.51
49 Citaat uit Bouazza, H., Momo, Amsterdam 1998, p. 5.50 Augustinus 1997, p. 137-141.51 Brandsma 2000.
21
Om beschrijvingen van middeleeuwse non-verbale gedragingen te kunnen onderzoeken heb
ik een aantal teksten doorgenomen en fragmenten daaruit geselecteerd die deze
beschrijvingen bevatten.
De vraagstelling
Op de door mij geselecteerde fragmenten heb ik de volgende vragen losgelaten:
- in hoeverre kunnen de gevonden non-verbale gedragingen ingedeeld worden binnen de
classificatie zoals gegeven door Van Poecke?52 (lichaamsbeweging, fysiek voorkomen,
aanrakingsgedrag, paralinguïstisch gedrag, persoonlijke ruimte, omgeving, tijd, geur);
- Wie is de zender van de boodschap;
- Wat is de inhoud van de boodschap;
- Wat is de achterliggende emotie van het gedrag;
- Wie is de ontvanger van de boodschap.
Door het beantwoorden van deze vragen hoop ik uiteindelijk meer inzicht te krijgen in
overeenkomsten en verschillen tussen gelijksoortige uitingen van non-verbaal gedrag en de
emoties die aan dat gedrag ten grondslag liggen in de diverse teksten. Verder wil ik trachten
na te gaan in hoeverre de auteur non-verbale gedragingen gebruikt om de personages te
karakteriseren.
Het onderzoeksgebied
Non-verbaal gedrag wordt vaak gebruikt om impliciete informatie over te brengen. Daarbij
is de context waarin dit gedrag beschreven wordt van cruciaal belang. Dit vraagt om een
grondige bestudering van de teksten, waarbij vaak zeer gedetailleerd gelezen moet worden.
Ik heb er dan ook voor gekozen een overzichtelijk aantal teksten in zijn geheel bestuderen.
Bij de keuze van deze teksten heb ik me gebaseerd op verhalende teksten waarbij niet zozeer
de actie van de handeling, maar vooral ook de relatie tussen de personages centraal staat.
52 Van Poecke 2001, p. 35-46.
22
Dat in alle teksten een liefdesrelatie tussen de personages een grote rol speelt, zal dus geen
verbazing wekken. Religieuze literatuur, waarin non-verbale communicatie met God aan de
orde komt, is door mij in het kader van deze scriptie buiten beschouwing gelaten. Verder
heb ik getracht zowel werken uit de vroege periode (zoals de Trojeroman, die gedateerd
wordt in de eerste helft van de 13e eeuw) als relatief late werken (de gedrukte prozaroman
Historie van Hughe van Bordeus uit circa 1540) op te nemen.
De door mij bestudeerde teksten zijn:
- De Borggravinne van Verghi
- Dits vanden man die gherne dranc
- Dits vanden vesscher van Parijs
- Ferguut
- Floris ende Blanchefleur
- Historie van Hughe van Bordeus (hierna: Hughe van Bordeus)
- Parthonopeus van Bloys (hierna: Parthonopeus)
- Roman van Cassamus
- Trojeroman
Voor sommige beschrijvingen van non-verbaal gedrag heb ik verder aansluiting gezocht bij
de Middelnederlandse artesliteratuur om na te gaan of, en zo ja hoe, dit gedrag in
didactische teksten aan de orde komt. Bij de onderzoeksresultaten zal ik de classificatie van
Van Poecke aanhouden om in te gaan op de gevonden non-verbale uitingen.
Beperkingen en onvermijdelijk anachronisme
Voor de studie naar non-verbaal gedrag in de Middeleeuwen zijn we aangewezen op
overgeleverde visuele en schriftelijke bronnen. Dit draagt grote beperkingen in zich:
(participerend) veldonderzoek is uiteraard niet aan de orde en ook het onderzoek naar
feitelijke gedragingen in specifieke situaties valt buiten de mogelijkheden.
Mijn onderzoek beperkt zich tot een aantal schriftelijke bronnen, meer specifiek narratieve
teksten. Deze teksten zijn geen afspiegeling van de dagelijkse realiteit, maar een verbeelding
23
hiervan. Bumke betoogt zelfs dat hoofse verhalen een geïdealiseerd beeld van de
maatschappij geven, gericht op de elite. Dit ideaalbeeld is volgens hem bovendien sterk
geënt op de maatschappelijke situatie in Frankrijk. Burrow stelt echter dat de regionale
verschillen in de Middeleeuwen minder groot zijn dan die tussen de diverse sociale
klassen.53
(Non-verbale) communicatie is een modern concept, waarvoor het begrippenapparaat
grotendeels ná de Tweede Wereldoorlog ontwikkeld is.54 Zoals hiervoor al aan de orde
kwam is dit begrippenapparaat verre van universeel en gestandaardiseerd.
Het lijkt tegenstrijdig om middeleeuwse teksten te bestuderen met behulp van een
moderne wetenschap en de bijbehorende terminologie. Bij historisch onderzoek is echter
niet te ontkomen aan een ontmoeting tussen heden en verleden. Het lezen van
Middelnederlandse teksten met ‘moderne’ onderzoeksvragen kan interessante resultaten
opleveren. Dit blijkt bijvoorbeeld uit een artikel van Besamusca, die een gendergerichte
analyse loslaat op een aantal Middelnederlandse fragmenten waarbij het schaakspel een
centrale rol speelt.55
De door mij gehanteerde invalshoek levert een vorm van transdisciplinair onderzoek op,
waarbij het uitgangspunt ligt bij de talige aspecten van de Middelnederlandse narratieve
teksten.56 Daarbij wordt steeds aansluiting gezocht bij wat er bekend is over het non-verbale
gedrag uit andere middeleeuwse teksten.
Achter ogenschijnlijk triviale verschillen tussen hedendaags en middeleeuws gedrag
kunnen fundamentele verschillen in sociale relaties schuil gaan. Het blootleggen van deze
verschillen kan bijdragen tot een beter begrip van zowel de middeleeuwse als de moderne
mens.
53 Bumke 1989., p. 18-17; Burrow 2002, p. 184.54 Zie voor een kort overzicht van de historiek en de theoretische benaderingen ook Van Poecke 2001, p. 29-35 en p. 49-58.55 Besamusca 200156 Bij transdisciplinair onderzoek maakt één onderzoeker gebruik van verschillende disciplines om de onderzoeksvraag te beantwoorden. Van interdisciplinair onderzoek is sprake als specialisten uit meerdere disciplines samenwerken. Fraeters 2004, p. 305.
24
Kanttekeningen bij de onderzoeksresultaten
In totaal heb ik bij het doorlezen van de teksten 753 fragmenten geselecteerd die ieder één
of meerdere vormen van non-verbaal gedrag beschrijven. Bij het verzamelen van deze
fragmenten ben ik de nodige problemen tegengekomen, die ik hieronder kort zal toelichten.
Afwijkingen ten aanzien van de officiële inperking van het onderzoeksveld
Bij het lezen van deze teksten bleek een beperking tot het ‘officiële vakgebied’, zoals Van
Poecke dit aangeeft, niet altijd logisch. In Hughe van Bordeus is er bijvoorbeeld geen
sprake van lichamelijke nabijheid van de interactanten als Hugo op de van Aberoen
gekregen hoorn blaast, terwijl daarmee wel degelijk een boodschap (in dit geval een verzoek
om hulp) wordt overgebracht.
Ook bleek het in veel gevallen op basis van de tekst alleen niet mogelijk te bepalen of er
sprake was van een denotatieve of connotatieve betekenis. Dit onderscheid is dan ook
grotendeels buiten beschouwing gebleven. Om non-verbale communicatie te kunnen
onderscheiden van andere handelingen heb ik steeds gekeken in hoeverre de beschrijving
van een handeling nog een ander doel diende dan het direct aan de uitvoering van deze
handeling gekoppelde gevolg. Zo is het eenvoudig openen van een deur om toegang tot een
vertrek te krijgen níet opgenomen in mijn classificatie. Op het moment echter dat de auteur
daar een toevoeging als bijvoorbeeld ‘haastig’ bij heeft vermeld, is er mijns inziens wél
sprake van non-verbaal gedrag. Om dezelfde reden zijn gevechtshandelingen als
aanrakingsgedrag grotendeels buiten beeld gebleven. Het uit het zadel stoten van een
tegenstander is weliswaar een vorm van aanrakingsgedrag, maar is primair gericht op het
winnen van de strijd in plaats van het overbrengen van non-verbale communicatie.
Indeling naar non-verbale categorieën
Door de gevonden vormen van non-verbaal gedrag in te delen naar categorieën die
gebaseerd zijn op de kanalen waarlangs dit gedrag wordt geuit, ben ik zo dicht mogelijk bij
de beschreven uitvoering van het gedrag gebleven. Bij diverse onderzoeken naar
overeenkomsten en verschillen tussen diverse teksten of auteurs wordt gedrag vaak primair
25
ingedeeld naar de situatie waarin dit voorkomt.57 Mijn vertrekpunt wijkt hier dus van af en is
steeds de beschrijving van een bepaalde vorm van non-verbaal gedrag geweest. Uiteraard is
er bij de verdere bestudering van de fragmenten wél aandacht voor de sociale context waarin
dit gedrag vertoond wordt.
Verschil tussen emotie en gedrag
Door het non-verbale gedrag zélf als uitgangspunt te nemen, is er een wezenlijk onderscheid
tussen mijn onderzoek en het ‘emotie-onderzoek’, waarbij het onderzoek zich meestal in
eerste instantie richt op woorden die emoties uitdrukken. Gelaatsuitdrukkingen en
paralinguïstische uitingen worden in verhalende teksten echter vaak beschreven in termen
van emotiewoorden en komen als zodanig dus ook terug in mijn onderzoek. Te denken valt
daarbij bijvoorbeeld aan een uitdrukking als die wel fellike op hem siet (Ferguut, vs. 4689),
waarbij vooral de emotie (woede, kwaadaardigheid) verwoord wordt en pas in de tweede
plaats de manier waarop deze fysiek vorm kreeg.
Specifieke beschrijvingen van alleen de gemoedstoestand van een personage zónder
verdere verwijzing naar de manier waarop dit door een personage getoond wordt, heb ik
zoveel mogelijk buiten beschouwing gelaten.
Meerdere uitingen in één fragment
Bij het bestuderen van non-verbaal gedrag in het dagelijks leven of in een
laboratoriumsituatie blijkt telkens dat verschillende uitingen tegelijkertijd voorkomen en
juist in hun onderlinge samenhang moeten worden geïnterpreteerd. Hoewel in teksten altijd
een selectie gemaakt wordt door de auteur ten aanzien van wát hij wil beschrijven, komt het
ook hier regelmatig voor dat één fragment meerdere uitingen van non-verbaal gedrag bevat.
Zo valt bijvoorbeeld in Parthonopeus te lezen hoe Urake afstapt (een lichaamsbeweging) en
vervolgens huilend (paralinguïstisch gedrag) voor de titelheld staat (houding): Die
ioncfrouwe ende beete te voet. / Al wenende soe voor hem stoet (Parth. 2718-2719).
57 Zie bijvoorbeeld Peil 1975.
26
De door mij gevonden 753 fragmenten bevatten derhalve aanzienlijk meer vormen van non-
verbaal gedrag, die ik in eerste instantie afzonderlijk heb geclassificeerd. Omdat er daardoor
een aanzienlijke overlap ontstaat tussen diverse categorieën zal ik met name bij
‘lichaamstaal’ dynamische uitingen als bewegingen en de beschreven statische houdingen
gezamenlijk bestuderen.
Niet nader gespecificeerd gedrag
Van 59 beschrijvingen is niet meer te achterhalen of deze betrekking hebben op
lichaamsbewegingen, houdingen of gelaatsuitdrukkingen. De tekst geeft in deze gevallen
slechts een algemene beschrijving van het gedrag, zoals bijvoorbeeld de passage waarin
Hugo van Bordeus afscheid neemt van Abroen:
‘Ende doen nam hughe die edel riddere oorlof aen coninck Abroen met groter reuerencien
ende weerdicheyt ende hi scheyde van daer metten sinen…’ (Hughe van Bordeus 21)
De uitdrukking ‘reuerencien’ kan duiden op een kniebuiging (vergelijk het Franse
‘révérence’). De betekenis hiervan kan echter ook breder worden opgevat als ‘Eer die men
iemand om zijne eigenschappen of zijne waardigheid bewijst, vereering, eerbied’.58 Welke
gebaren er bij dit afscheid aan te pas kwamen, komen we helaas niet te weten.
Gevonden categorieën
Het overgrote deel van de door mij gevonden fragmenten is in te delen in de categorie
‘lichaamstaal’. Het gaat dan zowel om ‘alledaagse’ lichaamsbewegingen als opspringen of
omdraaien als om handelingen die een ritueel karakter hebben, zoals kronen of dopen. Ook
gelaatsuitdrukkingen behoren tot deze categorie, waarbij de betekenis van het
Middelnederlandse ‘gelaet’ het verband tussen gebaren en uiterlijk voorkomen fraai
illustreert: ‘De wijze waarop iemand of iets zich vertoont, zich voordoet, er uitziet; dus het
voorkomen, het uitzicht, het uiterlijk vertoon, het uiterlijk voorkomen; in tegenstelling van
de innerlijke hoedanigheden. Eene enkele maal ook in het mv. in de bet. gebaar’.59
In deze scriptie ligt het zwaartepunt op de verschillende facetten van lichaamstaal.
58 MNW, ‘reverentie’.59 MNW, ‘gelaet’, 1.
27
Paralinguïstische uitingen vormen qua aantal vindplaatsen een goede tweede groep,
gevolgd door beschrijvingen van aanrakingsgedrag en fysiek voorkomen. Informatie over
persoonlijke ruimte komt slechts sporadisch voor. En hoewel er in sommige teksten veel
aandacht is voor uitvoerige beschrijvingen van de omgeving (te denken valt bijvoorbeeld
aan de beschrijving van ‘Chiefdore’, waar de lezer uitgebreid meeleeft met de
waarnemingen van Parthonopeus) heb ik hier in mijn onderzoek verder weinig aandacht aan
besteed omdat er al het nodige onderzoek is gedaan naar de functie van ruimte in
Middeleeuwse verhalende teksten.60
Beschrijvingen in termen van ‘tijd’ heb ik slechts driemaal gevonden. De categorie
‘geur’ tenslotte bleek in geen enkele tekst terug te vinden en zal dus uiteraard verder buiten
beschouwing blijven.
Presentatie van de resultaten
De door mij verzamelde 753 fragmenten heb ik ingedeeld in 215 verschillende soorten
gedrag.61 Het scala aan non-verbale uitingen waaruit geput kan worden blijkt daarmee zeer
groot; ondanks mijn pogingen tot abstraheren komen maar liefst 97 vormen van gedrag
slechts één keer voor in het totale corpus. Binnen de non-verbale gedragingen die vaker
voorkomen, wordt bovendien nogal eens gevarieerd waar het de uitvoering betreft. Zo kan een
lichaamsbeweging waarbij een personage zich omdraait samengaan met blijdschap (zie
bijvoorbeeld Floris ende Blancefloer, vs. 1309), of juist droefheid (zoals in Floris ende
Blancefloer, vs. 1477).
De weergave van de resultaten van mijn onderzoek valt in twee delen uiteen. In de
navolgende drie hoofdstukken zal ik allereerst ingaan op een aantal gedragsvormen en de – in
mijn ogen – meest opmerkelijke bevindingen. Daarbij heb ik mij, gezien de omvang en de
verscheidenheid van de gevonden fragmenten, noodzakelijkerwijs beperkt tot de categorieën
lichaamstaal, paralinguïstisch gedrag en aanrakingsgedrag. Naast ruimte, tijd en geur komt
dus ook het fysieke voorkomen niet aan bod.62 Bovendien zal ik niet álle gevonden passages
60 Zie hiervoor bijvoorbeeld Stuip, R.E.V. en C. Vellekoop (red.), Tuinen in de Middeleeuwen, Hilversum 1992 of Hanawait, B.A. en M. Koblalka, Medieval Practices of Space, Minneapolis 1997. 61 Zie bijlage 1 voor de exacte indeling.62 Zie hiervoor bijvoorbeeld Bumke, J., Hoofse Cultuur. Literatuur en samenleving in de volle Middeleeuwen dl. 1, Utrecht 1989, p. 160-196 of Crane, S. The Performance of Self. Ritual, Clothing, and Identity During the Hundres Years War. Philadelphia 2002.
28
uitputtend behandelen. Deze hoofdstukken kennen noodzakelijkerwijs een redelijk losse lijn,
het is mij er vooral om te doen te illustreren wat er aan variaties mogelijk is.
Daarna wil ik in een tweetal analyses aantonen hóe een auteur uitingen van non-verbale
communicatie in de tekst gebruikt en in hoeverre de bestudering van juist deze aspecten in een
tekst kan bijdragen aan de literaire interpretatie. De teksten waar ik voor heb gekozen zijn
allereerst een fragment uit Parthonopeus (vs. 3172-4062), gevolgd door de Roman van
Cassamus.
29
3. LICHAAMSTAAL
Horizontale houdingen: knielen en buigen
Wie knielt, maakt zich letterlijk klein. Het is dan ook niet verwonderlijk dat deze houding
veel te maken heeft met onderwerping in een hiërarchische verhouding.
In het Middelnederlands wordt knielen veelal verwoord met de uitdrukking ‘knielen’ of
‘op sien knyen vallen’. Ook de uitdrukking ‘op haer voeten vallen’ komt voor. Een
beschrijving van hoe dit knielen uitgevoerd diende te worden is te vinden in het Boec van
Seden:
Alstu kniels dan saltu houden
Deen been vp ende dander vouden
Maer vor gode eist heere eist cnape
Eist coninc bisscop clerc of pape
So moetmen met beeden beenen cnielen (vs. 734-738)63
Waar men dus in het intermenselijke contact kon volstaan met het knielen van één been, was
het tegenover God voorgeschreven met beide knieën te buigen.64 Overigens wordt er in de
door mij bestudeerde teksten niet erg strikt de hand gehouden aan dit onderscheid, ook voor
mensen wordt regelmatig met beide knieën gebogen.
Knielen wordt in de Middeleeuwen allereerst gebruikt als een universeel teken van
eerbied en is dan ook een gebruikelijk manier om een heerser of vorst te begroeten. De (nog
onopgevoede) Ferguut moet dit expliciet verteld worden door de kamerheer die hem ingewijd
heeft in het hoofse leven:
Die here quam gegaen sijn wert
Die heme in sijn ore seide
Dat hi viele op sijn knien beide (Ferguut, vs. 998-1000)
63 Brinkman en Schenkel 1997, p. 532-533.64 Er waren naast knielen ook andere houdingen denkbaar voor het gebed. De Middeleeuwse theoloog Pierre Le Chantre onderscheidt er zeven in zijn De oratione et partibus eius (ca. 1220).
30
Ferguut gehoorzaamt onmiddellijk en valt inderdaad voor de koning neer. Zijn geknielde
houding dient echter naast begroeting ook nog een ander doel: Ferguut vraagt de koning
deemoedig om tot ridder geslagen te worden. Knielen wordt hier dus ook gebruikt om een
verzoek extra aan te zetten, een functie van het gebaar die in meer fragmenten terug te vinden
is. Zo knielt de hertog in Floris ende Blancefloer voor de emir als hij het woord neemt en zijn
heer nederig verzoekt het leven van beide gelieven te sparen (vs. 3634-3635). Floris zelf valt
ook voor de voeten van de emir als hij smeekt om Blancefloer als vrouw te mogen ontvangen
(vs. 3832). En in de Parthonopeus knielt de titelheld voor de vrouw van Herman als hij haar
smeekt om hem (tijdelijk) te laten gaan uit zijn gevangenschap, zodat hij het toernooi om
Melioers hand kan bijwonen (vs. 4180).
De meeste fragmenten waarin geknield wordt, hebben echter te maken met overgave en
het vragen om genade. In de Ferguut knielen zowel de overwonnen zwarte ridder als de
roofridder voor koning Artur (en de eerste ook al eerder voor Ferguut zelf; vs. 1891;
2817; 2917). Met de hiërarchische verhoudingen in het achterhoofd is het dus niet
verwonderlijk dat de weliswaar overwonnen, maar nog altijd machtige koning Galarant
níet knielt voor koning Artur en zelfs te paard voor hem rijdt (vs. 4932-4933). Als
Lunette neerknielt aan het bed van Galiëne en bekent dat zij er niet in geslaagd is een
kampvechter te vinden, gaat dit gepaard met haar volledige overgave: “Ouer mi so doet
rechten / Doet mi branden in enen viere “(vs. 4548-4549). Ook Hugo van Bordeus vraagt
knielend genade aan Claramonde en knielt vervolgens ook als hij vergiffenis vraagt aan
Abroen (Huge van Bordeeus 48, 53).
Onderwerping is ook de achterliggende gedachte in een aantal strijdfragmenten, waar
‘knielen’ gebruikt wordt om aan te geven wie er aan de verliezende hand is (o.m. Hughe van
Bordeus 32, Ferguut 4111, Roman van Cassamus 780). In twee van deze gevallen wordt
specifiek het woord ‘bugen’ gebruikt, en wel in de Roman van Cassamus en in Hughe van
Bordeus, (waar het overigens direct gevolgd wordt door ‘viel op sijn knyen’). In de door mij
bestudeerde teksten is het gebruik van ‘bugen’ dus kennelijk voorbehouden aan het
strijdgewoel.
31
Overigens had het begrip ‘buigen’ in de Middeleeuwen een andere betekenis dan onze
moderne opvatting van een buiging. Waar wij een buiging vooral interpreteren als een
beweging waarbij het bovenlichaam naar voren neigt, had de middeleeuwse betekenis van
buigen in eerste instantie betrekking op het buigen van de knie en is het al dan niet
meebewegen van het bovenlichaam niet van belang. Op die manier ontstond een soort half-
geknielde houding, waarbij een been naar achteren werd gebogen zonder dat beide knieën de
grond raakten.65
Een ruimere betekenis dan ‘bugen’ heeft het woord ‘nicken’, dat naast buigen of
bukken ook betrekking kan hebben op ‘het hoofd buigen’ in letterlijke zin.66 De passage in de
Ferguut waarin de titelheld tijdens de strijd een rake slag uitdeelt aan Galarant illustreert deze
ruimere betekenis. De koning moet weliswaar in het zadel buigen (vs. 4080), maar is nog in
staat direct daarop weg te vluchten uit het strijdgewoel, zodat er van een val geen sprake
geweest kan zijn.
Alleen in Parthonopeus vinden we het gebruik van het woord ‘nijgen’. Ook dit woord
kan, net als ‘nicken’, zowel wijzen op een complete buiging met geknielde benen als op het
nijgen van het hoofd. Supplices en Anceloot, twee van Parthonopeus’ mannen, ‘nijgen’ naar
alle aanwezigen ter afscheid (vs. 6373). Met het oog op de context ligt het voor de hand hier
een complete buiging te veronderstellen. Ook de sultan, die eindelijk oog in oog staat met zijn
vermeende geliefde Melioer (in feite is het Urake die hem ontvangt) knielt in eerste instantie
zwijgend voor haar neer (vs. 8155). Alleen in het laatste fragment is er duidelijk sprake van
een beweging van het bovenlichaam, aangezien al eerder is aangegeven dat beide gelieven
zich zittend op het bed van Melioer bevinden (vs. 8194): ‘Met dien neech hi hare tehant / ende
bleef also in haren scoot.’ (vs. 8236-83237).
Naast het knielen ter begroeting of afscheid of het vragen om genade kan men ook knielen uit
dankbaarheid. Een interessant fragment is in dit kader te vinden in de Roman van Cassamus,
waar de oude Cassamus voor Alexander knielt als deze aanbiedt hem schadeloos te stellen
voor de dood van zijn broer (vs. 104-106). Dit fragment draagt zowel elementen van genade
als van dankbaarheid in zich. De auteur beschrijft de genade expliciet: Cassamus ‘.. woude
cussen sinen voet / alse een die soeken wilt oemoet’ (vs. 105-106). En het is zeker niet
65 Wildeblood 1973, p. 45-47.66 MNW ‘nicken’
32
ondenkbaar dat Cassamus knielt uit genade voor zijn eerdere onuitgesproken verlangen om de
dood van zijn broer ter plekke te wreken. Alexander, die echter niets afweet van dit innerlijke
verlangen van Cassamus, is zich hier dus niet van bewust en vat de geste op als teken van
dankbaarheid voor de hulp die hij aanbiedt. De onderwerping van Cassamus komt hem in
deze situatie ongepast voor: hij staat dan ook niet toe dat deze zijn voeten kust en helpt hem
direct weer overeind.
Pure dankbaarheid is er tenslotte als Floris ende Blancefloer voor de emir neervallen
nadat hij besloten heeft hun leven te sparen (Floris ende Blancefloer, vs. 3849-3850). Ook
hier laat de emir beiden weer opstaan, nadat hij hen heeft gekust, waarmee hij impliciet
aangeeft hen niet langer als ondergeschikten, maar als gelijken te beschouwen.
Ook bij het knielen voor God spelen dankbaarheid en het vragen om genade een rol. In de
Ferguut spreekt de titelheld geknield zijn dank uit omdat hij eindelijk op het spoor van het
Witte Schild is gekomen (vs. 3290-3291), in Hughe van Bordeus wordt het gebed
uitgesproken met de bedoeling genade te verkrijgen en uit gevangenschap verlost te worden
(80, 68b).
In één fragment is er sprake van verdriet gecombineerd met een geknielde houding:
Si wranc haer hande met groten rouwe
Ende si versuchte ende weende sere
Want het dochte hare grote onnere
Op sine herte tintelde hare hant
Ferguut ontwakede alte hant
Ende vant knielen galienen (Ferguut, vs. 1462-1467)
De combinatie van verdriet met een horizontale lichaamshouding komt vaker voor: Floris
beklaagt zich liggend voor het vermeende graf van Blancefloer nadat hij is bijgekomen
(Floris ende Blancefloer, vs. 1128-1129) en in Parthonopeus is het de heidense koning
33
Sorganur die zich afzondert en liggend in zijn kamer zijn rouw betoont over het verraad dat
hij ondergaan heeft (vs. 1642-1648).67
Tot slot een opmerkelijke passage uit Hughe van Bordeus, waarin het knielen deel uitmaakt
van een ritueel. Nadat de van verraad betichte Hugo de échte verrader, Amorijs, heeft
uitgedaagd, maken beiden zich op voor de tweekamp en leggen de eed af waarin zij hun claim
verantwoorden:
“ Doe knielde amorijs ende seyde. [….] Doe stont amorijs op ende huge knielde doe ende hi
leyde sinen vinger op dat cruys ende hi dede sinen eedt seggende…” (11-12).
De auteur voegt hier nadrukkelijk een extra handeling van Hugo toe en accentueert daarmee
de waarachtigheid van diens eed ten opzichte van die van Amorijs. Voor het middeleeuwse
publiek zal de uitslag van het gevecht hierna geen verrassing meer geweest zijn.
In de door mij bestudeerde teksten wordt zowel door als voor mannen én vrouwen geknield,
al zijn de mannen daarbij in beide categorieën oververtegenwoordigd. Dit zal alles te maken
hebben met het feit dat mannelijke personages in alle verhalen een grotere rol toegedeeld
hebben gekregen en er dus ook meer tekst besteed wordt aan hun gedragingen. In alle
gevonden fragmenten gaat het knielen voor vrouwen samen met een smeekbede of het vragen
om genade. Vrouwen én mannen knielen echter grotendeels om dezelfde redenen: begroeting,
smeekbede, genade of dankbaarheid.
Verticale houdingen: opstaan, opspringen en lopen
Opstaan is allereerst een handeling die logisch volgt op een liggende of zittende
lichaamshouding, een buiging of het knielen. Zo wordt van Parthonopeus verteld hoe hij – net
bijgekomen van een flauwte – gevaarlijk snel overeind schiet om het schip dat hem naar
67 Ook in de Griekse oudheid komt rouwbeklag al voor met een zittende of op de grond rollende houding. Bremmer 1991, p. 26. En wat te denken van deze beschrijving van president Nixon, die net heeft ingezien dat hij moet aftreden: ‘…Tussen de snikken door klaagde Nixon […] Nixon viel op zijn knieën…’. De Waal 2005, p. 54.
34
Frankrijk heeft gebracht na te staren (Parthonopeus vs. 2387-2388).
Door iemand die geknield heeft overeind te helpen, wordt de hiërarchische verhouding die
de buiging impliceerde opgeheven en ontstaat er gelijkwaardigheid tussen de personages. Dit
zagen we hiervoor al in Floris ende Blancefloer (vs. 3849-3850) en Roman van Cassamus (vs.
108). Ook Urake, die Parthonopeus in al zijn ellende hoofs en liefdevol overeind helpt, luidt
daarmee het begin in van zijn herstel dat uiteindelijk tot zijn ridderschap zal leiden
(Parthonopeus, vs. 2763-2764).
Een aantal fragmenten vermeldt hoe personages die in een gevecht verwikkeld zijn weer
snel overeind komen. Hugo springt haastig op nadat Dagoyant hem op de knieën had
gedwongen (Hughe van Bordeus 32) en ook Martijn, de neef van Clarijs komt snel overeind
nadat hij uit het zadel is gestoten. In het laatste geval laat de verteller weten dat schaamte
hieraan ten grondslag ligt:
Martien, hi was saen op weder
die hem scaemde harde sere
want hi ontsach die onnere (Roman van Cassamus, vs. 1078-1080)
Naast schaamte over een dreigend oneervol verlies ligt het voor de hand dat het in een
middeleeuws strijdtoneel een zaak van leven of dood was om zo snel mogelijk weer op de
been te zijn. Maar ook kan er van iemand die zich opricht en zich daardoor dus letterlijk groot
maakt een bepaalde dreiging uitgaan. Zo zal de aanblik van de reuzin Pantasale beslist
angstaanjagend zijn geweest als ze overeind komt en haar zeis vastpakt om zich te weren
tegen Ferguut en het is dan ook niet verwonderlijk dat de held daar niet helemaal gerust op is
(Ferguut vs. 3363-3370).
Opstaan kan ook andere functies dienen. In Parthonopeus wordt de schoonheid van de
titelheld benadrukt als hij, weliswaar verstoten door Melioer, gekleed en wel voor haar
vrouwen staat, zodat ze hem in volle glorie kunnen bewonderen. (vs. 2273.) In de Roman van
Roman van Cassamus, waar de drie jonkvrouwen opstaan als Cassamus met Casseel en
Bettijs hun kamer binnenkomt, gaat het in de eerste plaats om een begroeting (vs. 1294).
Artur heeft vooral eerbetoon op het oog als hij de dames in zijn gezelschap oproept op te staan
en de ridder die Keye verslagen heeft te huldigen (Ferguut, vs. 5303). Ook de sultan staat op
voor zijn vermeende geliefde, Melioer, om haar eer te bewijzen (Parthonopeus, vs. 8317). In
35
Floris ende Blancefloer tenslotte wordt opstaan gebruikt om het woord te nemen. De emir zelf
gebaart staande om stilte tijdens de samenkomst met alle vooraanstaande mannen van zijn rijk
waarin het verraad van Blancefloer aan de orde komt (vs. 3408-3409). Al zijn mannen zitten
tijdens deze bijeenkomst, maar Alfages, één van de aanwezige koningen, staat vervolgens op
om te spreken en een einde te maken aan het door elkaar schreeuwen van alle aanwezigen (vs.
3488-3495). Even later is het een andere koning, Gaifier, die opstaat om het voorstel van
Alfages tegen te spreken (vs. 3504). Hier is het opstaan dus complementair aan het verbale
discours.
In sommige fragmenten is er sprake van het opspringen, en dus gehaast overeind komen van
een personage. Bij de dochter van de kamerheer, die blozend opspringt als haar vader haar
met Ferguut ‘betrapt’, zal het de schrik zijn die haar overeind doet komen, gecombineerd met
schaamte over de ongebruikelijke situatie waarin ze zich bevindt en respect tegenover haar
vader (Ferguut 817-818). Maar het is vooral de sultan in Parthonopeus die in dit opzicht
opmerkelijk gedrag laat zien. Allereerst springt hij op nadat hij van liefdeswaanzin heeft
liggen woelen (vs. 7492-7494). Vervolgens verliest hij van vreugde zijn zelfbeheersing als hij
hoort dat zijn bode, Lucius, terugkomt van Chiefdore (vs. 7764-7770). De verteller laat niet
na het publiek te wijzen op de ongepastheid van dit gedrag: ‘Hen behoort enghenen coninc toe
/ Dat hi lopen ende springhen sal’(vs. 7769-7770). Direct daarna volgt de begroeting van de
bode door de sultan, waarbij het opspringen de voorbode is van zijn geheel misplaatste
optreden:
Hi spranc op, ende liep hem ieghen
Ende custene in corter stont
Hondert werf an sinen mont,
Daer toe oghen ende hals,
So dat men sach als ende als
Dat hi risede, die soudaen. (Parthonopeus, vs. 7773-7778)
Opspringen is dus gedrag dat niet hoort bij een vorst: het is een teken van (innerlijke) onrust.
In dit licht zijn ook de twee passages te zien waarin heen en weer gelopen wordt. Ferguut, die
nog maar net de reus Lokefeer heeft verslagen, twee jonkvrouwen aantreft in diens kasteel en
36
het kind van Lokefeer in het water gooit, loopt daarna nerveus de zaal op en neer terwijl hij
zich afvraagt of er nog andere bedreigingen zijn (Ferguut, vs. 3628-3629). De heidense
koning Sornagur ijsbeert tenslotte om zijn gedachten over zijn verraad niet prijs te geven
tegenover zijn manschappen (Parthonopeus, vs. 1625-1628).
Door op te staan vestigt een personage de aandacht op zichzelf en op zijn handelingen, zoals
begroeten, eren of spreken. Opstaan en lopen dient in de Middeleeuwen echter rustig en
beheerst te gebeuren. Uitbundige, ongecontroleerde handelingen als opspringen of ijsberen
zijn signalen van verlies aan zelfcontrole en worden negatief ervaren.68
Beven, flauwvallen en van kleur verschieten
Heftige emoties hebben vaak een lichamelijke reactie tot gevolg. Zowel beven, flauwvallen
als van kleur verschieten kan ontstaan als gevolg van angst, opwinding of grote vreugde.
Degene die deze verschijnselen ondergaat, kan hier zelf geen invloed op uitoefenen: probeer
maar eens níet flauw te vallen, te blozen of te stoppen met trillen.69 Ongewild en onbewust
geeft degene die een dergelijke reactie vertoont dus informatie prijs over de gevoelens
waaraan hij (of zij) ten prooi is.
Het verschijnsel beven komt in elf fragmenten voor. Slechts in twee gevallen is het de
enige uiting die genoemd wordt, in alle andere fragmenten gaat het beven samen met zuchten
(vijf keer), flauwvallen (twee keer) of van kleur verschieten, jammerlijk gebaren of het hoofd
neerslaan. In alle fragmenten is er inderdaad sprake van sterke gevoelens. Zo is verdriet een
emotie die in veel fragmenten te vinden is. Droefheid en later ook wanhoop is de oorzaak van
het beven van de ridder in de Borggravin van Vergi (vs. 269-270 en vs. 1013-1015). Floris
verbleekt en wordt door verdriet overmand als hij de beker ziet met een afbeelding van Paris
en Helena: Dat hi beefde ende verscoet / ende een suchten van sire herten trac (Floris ende
Blancefloer 2220-2221).
68 Ook in de late oudheid werd een ontspannen en rustige gang als ideaal beschouwd. Bremmer 1991, p. 20.69 Flauwvallen of beven kan ook een fysieke oorzaak hebben als symptoom van bepaalde aandoeningen, variërend van vermoeidheid tot ziektes als Parkinson. www.gezondheidsnet.nl
37
Ook Blancefloer beeft van verdriet als zij van Floris gescheiden is (Floris ende Blancefloer
578-579), evenals Melioer bij alleen nog maar de gedachte dat Parthonopeus haar te schande
zou maken (Parthonopeus, vs. 1826). Bij Parthonopeus zelf is het een combinatie van
uitputting en verdriet als Urake hem nadert en in deplorabele staat zal aantreffen. Het zuchten
en beven verraadt hier zijn aanwezigheid:
Bi enen versuchtene, dati dede
Daer hem af roerden al sine lede,
Wart die ioncfrouwe sijns gheware. (Parthonopeus 2661-2663)
Naast verdriet is ook angst een emotie die tot beven kan leiden. In Floris ende Blancefloer is
dit de reactie van Clarijs als zij vreest dat de emir het geheim van de geliefden zal ontdekken
(vs. 3298). In de Trojeroman is angst de enige oorzaak voor beven: Polydamas beeft van
angst om zijn liefde voor Helena uit te spreken (vs. 344) en ook de vrouwen van Troje, die de
strijd vanaf het paleis gadeslaan, worden vooral overheerst door angst voor deze oorlog, die
hen doet zuchten, beven en zelfs flauwvallen (vs. 1433-1442).
Ook in de twee door mij bestudeerde boerden komt het verschijnsel beven voor. In
Dits vanden man die gherne dranc is het woede die de vrouw doet beven, terwijl ze loopt te
tieren (vs. 36). De andere boerde, Dits vanden vesscher van Parijs, toont een voorbeeld van
dichterlijke vrijheid. De visser, die zijn vrouw in de waan wil brengen dat hij doodziek en
ontmand is, zet zich trillend en bevend bij het vuur:
Hi ging sitten biden viere.
Sine gelate ende sine maniere
Toende ochte hi soude versceden.
Hi beefde met allen leden (vs. 147-150)
Zoals gezegd is beven echter een symptoom waar geen bewuste invloed op uit te oefenen is:
beven ‘op commando’ om een ziekte te veinzen is dus eenvoudigweg onmogelijk.
38
Flauwvallen komt (naast het hierboven genoemde fragment uit de Trojeroman) alleen voor in
Floris ende Blancefloer en Parthonopeus . De laatste tekst spant daarbij de kroon met maar
liefst negen fragmenten. In de eerste roman is het in alle gevallen Floris die onderuit gaat. De
schrik bij het bericht van de dood van zijn geliefde doet hem in het eerste fragment van kleur
verschieten en vervolgens flauwvallen (vs. 1082-1087). Bij het bezoek aan het graf wordt hij
overmand door verdriet en zakt vervolgens drie maal achter elkaar weg (vs. 1122-1125).
In Parthonopeus is het allereerst Melioer, die van schrik bezwijmt als Parthonopeus haar
tegen haar uitdrukkelijke gebod in bekijkt bij het licht van een lantaarn. De titelheld zelf gaat
een aantal keren van verdriet onderuit: allereerst drie maal achter elkaar nadat hij door het
schip is teruggebracht naar Frankrijk (vs. 2382-2385), vrijwel direct gevolgd door nóg een
flauwte als de boot uit het zicht is verdwenen (vs. 2394). Later is het de gedachte aan Melioer
(vs. 2526) en het hernieuwde verdriet bij de ontmoeting met Urake die hem doen bezwijken
(vs. 2762). Ook Melioer valt maar liefst vier maal flauw uit smart bij de gedachte aan haar (op
dat moment) verloren geliefde (vs. 3511-3512; vs. 3578-3579; vs. 3748-3749 en vs. 3759-
3760). Aan het eind van de roman is er eindelijk sprake van een positieve emotie die de
oorzaak vormt van het flauwvallen: de sultan wordt overweldigd door vreugde bij het
samenzijn met zijn vermeende geliefde (vs. 8255-8256).
Net als beven komt flauwvallen meestal in combinatie met andere uitingen voor. Naast
zuchten (Parthonopeus, vs. 3578) of jammeren (Parthonopeus, vs. 3749 en 3759) wordt
vooral het van gelaatskleur verschieten genoemd (Floris ende Blancefloer vs. 1082-1083,
Parthonopeus vs. 2382 en 3512). Verwonderlijk is dit niet, in de werkelijkheid wordt
flauwvallen ook voorafgegaan door het wegtrekken van alle kleur uit het gezicht. Opvallend
is dan ook dat van Floris expliciet vermeld wordt dat hij eerst rood kleurt (uit opwinding over
de dood van zijn geliefde) en pas daarna bleek wegtrekt en flauwvalt (Floris ende
Blancefloer, vs. 1082-1083).
Blozen of verbleken zijn eveneens fysieke processen waar iemand zelf geen enkele invloed op
kan uitoefenen. Anders dan bij beven en flauwvallen, waar het hele lichaam bij betrokken is,
gaat het hier echter om een verschijnsel dat zich beperkt tot het gelaat. Bij de doodzieke
Gautier is er een fysieke reden voor zijn bleekheid als hij zwaargewond zijn bed verlaat om de
troepen aan te sporen de strijd tegen de sultan aan te binden (Parthonopeus, vs. 6506-6508).
39
Maar verbleken kan ook het resultaat zijn van angst of een schrikreactie. Polydamas, nog
maar net hersteld van het beven, trekt wit weg uit angst om zich uit te spreken tegenover
Helena (Trojeroman, vs.355). Bij Urake is het de schok van herkenning die haar doet
verbleken: zij herkent Parthonopeus in de onbekende ridder die Melioer aanspreekt tijdens het
toernooi om haar hand (Parthonopeus, vs. 4926 en vs. 4971-4972).
De auteur van Floris ende Blancefloer beschrijft een aantal malen hoe een personage van
kleur verschiet. Dit kan een lichamelijke oorzaak hebben: het beurtelings blozen en verbleken
is, naast de lichaamshouding met de handen in de zij, hét signaal waaraan de koningin ziet dat
gevangen slavin (en latere moeder van Blancefloer) zwanger is (vs. 213-217). Bij de emir is
het vooral de angst dat zijn uitverkorene een geheime minnaar heeft (vs. 3300) waardoor hij
eerst van schrik verbleekt en daarna rood wordt uit woede over haar mogelijke ontrouw. Eén
van de oorzaken voor het blozen is dus woede en tegen deze achtergrond krijgt ook het
volgende fragment meer kleur: ‘an sine varwe wart si geware / dat hi gram was ende
verbolgen’ (Floris ende Blancefloer, vs. 376-377).
Beurtelings verbleken, rood kleuren en opnieuw verbleken doet ook Galiëne als zij aan het
eind van de Ferguut tegenover haar ridder met het witte schild staat, maar bij haar is niet
zozeer schaamte als wel verlegenheid de aanleiding.70 Ook Hector schaamt zich als hij ziet
hoe de bezorgde vrouwen hem gadeslaan wanneer hij gedwongen is zich (tijdelijk) terug te
trekken uit de strijd: ‘Hy scaemden hem ende wert root’ (Trojeroman, vs. 1657). In Ferguut is
schaamte eveneens de onderliggende emotie als de dochter van de kamerheer opspringt nadat
zij in het gezelschap van Ferguut ‘betrapt’ wordt door haar vader (Ferguut, vs. 8170).
Tot slot is er het blozen uit verliefdheid, dat alleen in de Roman van Cassamus voorkomt,
en wel bij Edea (vs. 1391 en vs. 1724-1725). In beide gevallen wordt overigens opgemerkt dat
deze blos haar schoonheid alleen maar ten goede komt.
Beven, flauwvallen en van kleur verschieten zijn in de Middeleeuwen dus zéker niet
voorbehouden aan het vrouwelijke geslacht: mannen blozen ook en beven en vallen in de door
mij bestudeerde teksten zelfs vaker flauw dan vrouwen. De redenen voor beven of
flauwvallen zijn bij mannen én vrouwen grotendeels dezelfde: verdriet of angst naast
incidentele woede of blijdschap. Angst, schrik en schaamte resulteren bij mannen én vrouwen
70 De traditionele verklaring voor het verkleuren van Galiëne ligt in haar schaamtegevoel, in navolging van Lie en Van der Poel 1996, p. 108 kies ik echter voor deze interpretatie.
40
in verbleken of kleuren. Bij het rood kleuren in het gezicht lijkt er echter wel sprake te zijn
van een verschil: alleen mannen verkleuren uit opwinding of woede. Kennelijk was woede
ook in de Middeleeuwen al een voor vrouwen ongepaste emotie en past het vrouwen beter te
blozen als kenmerk van verliefdheid. Bij nader inzien is dit verschil in uiting bij mannen en
vrouwen echter wellicht minder groot dan het lijkt. Jonathan Wilcox stelt namelijk dat blozen
van oorsprong vooral een uitdrukking van schaamte is en ook in het Middelnederlands
Woordenboek vinden we als mogelijke betekenis van schaamte ‘blozen, een kleur krijgen, de
zichtbare werking van het schaamtegevoel’71. Wilcox ziet in het verkleuren uit woede in
Middeleeuwse teksten ook een element van schaamte: mannen worden boos omdat ze bang
zijn voor het verlies van hun eer in een heroïsche wereld. Dezelfde angst voor schaamte zou
de oorzaak kunnen zijn van de blos uit verliefdheid van Edea. Vrouwen die al te uitdrukkelijk
laten merken dat zij verliefd zijn, kunnen immers maar al te makkelijk hun eer verliezen.
Opmerkelijk is verder dat er slechts bij drie fragmenten een positieve emotie (vreugde en
verliefdheid) de aanleiding vormt tot deze fysieke reactie. In alle andere gevallen gaat het om
emoties met een negatieve lading.
Op basis van het door mij gekozen corpus lijkt het haast of flauwvallen slechts
voorbehouden is aan de romans die zich (deels) afspelen in een Oosterse setting.72 Dat dit
echter ook in andere Middeleeuwse romans voorkwam en absoluut niet als schande werd
beschouwd, blijkt bijvoorbeeld uit het Chanson de Roland. Daar vallen maar liefst
twintigduizend ridders bewusteloos neer bij het zien van de verslagen Roeland na de strijd
tegen de Saracenen (vs. 2412-2417).73
Bewegingen met delen van het lichaam: handen, benen en hoofd
De handen zijn, meer nog dan het gezicht, de meest expressieve delen van het lichaam.
Handen zijn zó nauw verbonden met het centrale zenuwstelsel dat ze maar zelden níet
bewegen. Ze kunnen emoties verraden, maar ook zaken aanwijzen, voorwerpen overhandigen
of neergooien en worden gebruikt voor gebarentaal als verbale communicatie niet mogelijk
71 Wilcox 2006 en MNW I-1c.72 de term ‘Oosterse romans’ is echter achterhaald, zie voor de problematiek rond genre-indelingen o.m. Reynders 2002, p. 6-7 en Janssens 1998, p. 16-17.73 Posthuma 1990, p. 155-157.
41
is.74 Er is dan ook een grote verscheidenheid in de beschrijvingen van het gebruik van handen
in de door mij gevonden 54 fragmenten waarin iets met de handen wordt uitgedrukt. Helaas is
het daarbij lang niet altijd duidelijk hóe een specifieke beweging er heeft uitgezien. De emir
gebaart om stilte, maar hóe hij dit doet, vertelt de auteur niet (Floris ende Blancefloer, vs.
3409 en vs. 3475). Wellicht was dit een voor het publiek bekend gebaar, waardoor een
uitgebreide beschrijving overbodig was. Het is ook mogelijk dat de tekst hier ruimte biedt aan
de voordrager, die zijn mimiek kon gebruiken om dit gebaar te illustreren.
Handen worden onder meer gebruikt om een voorwerp neer te gooien, vast te pakken of te
betasten. Het gaat daarbij meestal om méér dan een simpele functionele handeling, waardoor
deze lichaamsbewegingen dragers worden van non-verbale informatie. Als Ferguut zijn
ploegijzer neergooit voor de voeten van zijn vader heeft dit alles te maken met zijn wens één
van Arturs mannen te worden en versterkt dit gebaar de boodschap die hij uitspreekt:
Sijn ploech yser hi brochte
Ter erden waerp hijt. hine rochte
Nemmer te gane metter ploech (Ferguut, vs. 375-377)
De vader van Ferguut grijpt in zijn woede een grote stok om zijn zoon daarmee te lijf te gaan
(Ferguut, vs. 388). Ook voor Pantasale is woede de drijfveer om de zeis met beide handen
vast te pakken (Ferguut, vs. 3364-3365) en in de boerde smijt een woedende vrouw brandhout
in de richting van de kat (Dits vanden man die gherne dranc, vs. 70). Bij Parthonopeus is het
vooral ontzetting die hem ertoe drijft de lantaarn waarmee hij Melioer heeft aanschouwd
(waardoor hij tevens hun scheiding bewerkstelligt) tegen de muur te gooien (Parthonopeus,
vs. 2150). Hugo legt voor alle zekerheid zijn hand op het gevest van zijn zwaard als hij
angstig achteruit deinst bij de aanblik van de zwarte, lelijke Malproen (Hughe van Bordeus,
33 [28b]). Floris is zó van streek uit blijdschap als hij Blancefloers naam hoort noemen, dat
hij met zijn mes een beker wijn omstoot (Floris ende Blancefloer, vs. 1696-1697). De emir
laat het zwaard waarmee hij beide gelieven wilde doden van ontroering uit zijn handen vallen
(Floris ende Blancefloer, vs. 3714). En als Cassamus aan het einde van de Roman van
Cassamus het schaakspel omdraait zodat Phesonie de verliezende partij krijgt voorgeschoteld,
is dit méér dan een simpele handeling: hij redt hiermee de eer van alle aanwezigen (vs. 1885-
1888).
74 Givens 2005.
42
Een bekend gebaar is het wringen van de handen, vaak gecombineerd met het
uittrekken van haren als uitdrukking van heftige smart. De drie door mij gevonden
fragmenten waarin personages haren uit het eigen hoofd trekken gaan alledrie gepaard
met het wringen in de handen en andere vormen van (verbaal of paralinguïstisch)
rouwbeklag. Het gaat om het verdriet van Floris’ ouders bij zijn vertrek op zoek naar
Blancefloer (Floris ende Blancefloer, vs. 1578-1581). De vrouw van Daris gebruikt
vrijwel dezelfde bewoordingen als zij het gedrag van Blancefloer beschrijft: ‘Si sleet
haer haer ende wranc haer hande, / Ende dreef utermaten groten rouwe’ (Floris ende
Blancefloer, vs. 2282-2283). In Parthonopeus uit de bedrogen koning Sornagur
handenwringend en haren uittrekkend zijn leed over zijn verraad en de schande die dat
met zich meebrengt in eenzame afzondering (vs. 1647-1649).75 Maar ook handenwringen
alleen wordt gebruikt om verdriet weer te geven. Het is de reactie van Blancefloer als zij
zich, opgesloten in de toren van de emir, beklaagt over haar lot (Floris ende Blancefloer,
vs. 736-737), die van Urake en Persijs als Parthonopeus verdwenen blijkt
(Parthonopeus, vs. 4126 en vs. 4135) en die van Claramonde en Hugo nadat zij door
Hugo’s ongehoorzaamheid schipbreuk hebben geleden en naakt en berooid op het strand
zijn aangespoeld (Hughe van Bordeus 55 [47b]). En zoals hiervoor al aangegeven, knielt
Galiëne handenwringend voor het bed van Ferguut, waarbij ze bovendien haar hand op
zijn hart legt (Ferguut, vs. 1462-1467).
In de meeste fragmenten vindt het rouwbeklag in eenzame afzondering plaats. Toch is er –
getuige de ouders van Floris – geen taboe op het publiekelijk tonen van heftige smart, er
wordt immer nergens geïmpliceerd dat dit gedrag ongepast zou zijn. Handenwringen wordt
iets vaker door vrouwelijke personages gedaan.
In de categorie ‘handbewegingen’ bevinden zich ook verschillende gebaren die als embleem
betiteld kunnen worden. Deze aangeleerde gebaren hebben binnen een bepaalde situatie een
duidelijke betekenis voor een specifieke sociale groepering. Misschien wel het duidelijkste is
dit in verband met (religieuze) rituelen die vooral in Parthonopeus en Hughe van Bordeus
beschreven worden. Zo vouwt Parthonopeus zijn handen samen als hij zich op zijn bed opheft
75 Ook in het Chanson de Roland wordt diverse malen vermeld hoe Karel de Grote uit rouw zijn haren uittrekt, zowel uit zijn hoofd als uit zijn baard (laisse 207, 209 en 210). Posthuma 1990, p. 183-185.
43
om zich tot God te wenden (Parthonopeus, vs. 2463). Ook slaat hij meerdere malen het teken
van een kruis: om zichzelf te vrijwaren voor slechte, bovennatuurlijke zaken die hij in
Chiefdore aantreft (Parthonopeus, vs. 639) of uit verwondering als Urake hem een zwaard
omgordt (Parthonopeus, vs. 3335). Zijn moeder raadt hem aan een kruis te slaan om zichzelf
te beschermen tegen mogelijke tovenaarskunsten van Melioer als hij haar zal zien
(Parthonopeus, vs. 2083). Ernout, één van de mannen van Parthonopeus, slaat tenslotte een
kruis over zijn vrouw om een behouden weerzien met haar zeker te stellen (Parthonopeus, vs.
6378).
In Hughe van Bordeus heeft het slaan van een kruis een speciale betekenis: als degene in
wiens bezit de wonderbaarlijke beker van Aberoen is zonder zonden is en een kruis slaat
boven deze beker, zal deze eindeloos gevuld worden met wijn (18 [16a], 21 [17b], 22 [18b],
25 [21a] en 83 [71a]). Tweemaal heeft het slaan van een kruis in deze ridderroman de
betekenis van het zegenen ten afscheid, in beide gevallen is het Aberoen die dit gebaar maakt
naar Hugo en zijn manschappen (23 [19a] en 54 [47a]).76 Ook Hugo’s mannen slaan een kruis,
en wel als Hugo hen in de zaal heeft geleid waar de reus Dagoyant verslagen ligt (33 [28a]).
In Floris ende Blancefloer heeft het aanbieden van de handen een aantal malen de
betekenis van overgave aan een meerdere.77 In het begin van het verhaal gebruiken de
overvallen pelgrims het gebaar nadat zij overwonnen zijn (vs. 137), later is het de
poortwacher die zich (zoals door Daris al aangekondigd, zie vs. 2646) door dit gebaar aan
Floris verbindt:
Met leide hine in sinen boghaert
Ende boot hem sine handen ende wart
Verholenlike al daer sijn man, (vs. 2790-2793).
De ridder die zich in Ferguut overgeeft en leenman wordt van de titelheld, doet dit echter op
een andere manier: hij biedt zijn zwaard aan (vs. 2433-2440). Ook in Parthonopeus stelt
Ernout zijn leven zeker door zijn zwaard aan de sultan aan te bieden (vs 6938-6944).
76 De elvenkoning Auberon uit de Franse versie wordt in de Middelnederlandse versie dus inderdaad geportretteerd als christelijke vorst. Lens 2004, p. 188.77 Het gebaar waarbij een leenman zijn gevouwen handen tussen de handen van zijn leenheer plaatst om eer en trouw te zweren was een bekend ceremonieel gebaar. Burrow 2002, p. 11-12.
44
In tegenstelling tot de verscheidenheid aan handbewegingen wordt er in het gehele corpus
slechts driemaal een beschrijving gegeven van bewegingen met benen of voeten. Dit is des te
opmerkelijker omdat veel onderzoekers naar non-verbale communicatie bewegingen met
benen en voeten als minstens zo belangrijk beschouwen als die met de handen. Benen en
voeten zijn zelfs dé belangrijkste lichaamsdelen als het erom gaat iemand op een leugen te
betrappen.78 In de Trojeroman geeft de beschrijving van elkaar op de voeten trappende
vrouwen aan hoezeer zij zich verdringen om het gevecht te kunnen gadeslaan (Trojeroman,
vs. 2110). Ferguut geeft de draak die hij verslagen geeft letterlijk nog een schop na uit
verachting (Ferguut, vs. 3469) en in de boerde is het de woedende vrouw die de hond een trap
geeft (Dits vanden man die gherne dranc, vs. 68).
Waar handbewegingen dus een groot scala van emoties kunnen uitdrukken, is er bij het
gebruik van de voeten vooral sprake van onrust en verachting.
Bewegingen met het hoofd geven in grote lijnen hetzelfde (weliswaar verkleinde) beeld te
zien als bewegingen die met het gehele lichaam gemaakt worden: met een neergeslagen hoofd
maakt men zich klein, door het hoofd op te heffen vestigt men de aandacht op zichzelf.
Casseel laat zijn hoofd hangen uit schaamte als Cassamus hem vertelt zijn gesprek over Edea
te hebben gehoord (Roman van Cassamus, vs. 1221-1222). Ook Parthonopeus slaat zijn hoofd
neer uit schaamte als hij incognito voor Melioer verschijnt om tot ridder geslagen te worden
(Parthonopeus, vs. 3981).
Een neergeslagen hoofd kan echter ook duiden op (ernstige) verwarring in de liefde. Van
Floris wordt verteld dat hij regelmatig zijn hoofd in gedachten liet hangen, een houding die op
de schipper een treurige indruk maakt (Floris ende Blancefloer, vs. 1972-1975). Parthonopeus
rijdt met neergeslagen hoofd door het woud, nadenkend over de betere tijden die hij daar heeft
doorgebracht (Parthonopeus, vs. 4238) en Polidamas slaat het hoofd neer als hij zich niet
durft uit te spreken tegenover Helena (Trojeroman, vs. 345). Ferguut, ontdaan door het
vertrek van Galiëne, legt zijn hoofd radeloos op het zadel (Ferguut, vs. 2158). Ook
Parthonopeus smacht naar zijn geliefde als hij zijn hoofd neerlegt en niet kan wachten tot hij
kan aantreden in het toernooi om haar hand (Parthonopeus, vs. 4038-4039).
78 Poecke 2001, p. 71
45
Het opheffen van het hoofd komt slechts enkele malen voor. Net als opstaan kan het
gebruikt worden om het woord te nemen, zoals Sornagur doet als hij zijn mannen toespreekt
(Parthonopeus, vs. 1468). Floris daarentegen heft zijn hoofd op uit blijdschap bij het horen
van Blancefloers naam:
Met desen woerde Floris thoeft op hief,
Om haren name wart hi so vro
In sire herten, dat hem dochte so
Ocht hi ware int paradijs. (Floris ende Blancefloer, vs. 2296-2299)
Waar een neergeslagen hoofd dus vooral wijst op negatieve emoties, variërend van in zichzelf
gekeerd zijn tot schaamte en wanhoop, wordt een opgeslagen hoofd geassocieerd met
blijdschap of het vestigen van de aandacht op zichzelf. Opmerkelijk is verder dat er ten
aanzien van bewegingen met het hoofd alleen beschrijvingen van deze handeling bij
mannelijke personages gevonden zijn, bij hand- of beenbewegingen zijn het zowel mannen als
vrouwen die deze lichaamsbewegingen uitvoeren.
46
4. AANRAKINGS- EN NABIJHEIDSGEDRAG
Aanraking is van essentieel belang voor menselijk contact. Na de geboorte is de tastzin het
eerste zintuig dat een baby gebruikt om contact te maken. De huid, het belangrijkste
tastzintuig waarover de mens beschikt, heeft meer zenuwuiteinden dan welk ander
lichaamsdeel dan ook. Kinderen die door omstandigheden in hun vroege jeugd niet of
nauwelijks worden aangeraakt, ontwikkelen ernstige stoornissen of sterven zelfs. Aanraken is
niet typisch menselijk: alle hogere zoogdieren raken elkaar aan en ondersteunen daarmee de
onderlinge banden en machtsverhoudingen tussen de leden van de groep. Maar wie iemand in
welke situatie mag aanraken, is sterk cultureel bepaald.79
Nabijheidsgedrag is nauw verbonden met aanrakingsgedrag. Het is vaak maar één stap
van dichtbij tot zó nabij dat men iemand daadwerkelijk kan aanraken. Ook de afstand die
iemand tot een ander kiest in een bepaalde situatie hangt af van de cultuur. In dit hoofdstuk
zullen beide gedragsvormen deels gecombineerd aan de orde komen.
Het initiatief tot aanraken wordt vaak door één personage genomen, waarmee extra
informatie gegeven wordt over de onderlinge relatie tussen de personages. In geen enkel door
mij verzameld fragment waarin aanrakingsgedrag beschreven wordt, is er duidelijk sprake van
afwijzing.80 De mate van instemming varieert: zo protesteert Claramonde eerst wel degelijk
tegen Hugo’s wens om de liefde met haar te bedrijven, maar laat ze het later kennelijk passief
over zich heenkomen: ‘… hy scafte ende dede met haer sinen wille…’ (Hughe van Bordeus,
55). Er kan sprake zijn van eenrichtingsverkeer, zoals de vrouw van de waard die haar man
heimelijk aanstoot om hem te wijzen op de droevige Floris (Floris ende Blancefloer, vs.
1661). Ook bij handelingen als het bij de hand nemen en meevoeren is er sprake van één
leidend personage. Maar vaak is er sprake van wederkerigheid en wordt het aanrakingsgedrag
beantwoord.
Het aanraken met de hand
Het aanbieden en schudden van een hand is in onze Westerse cultuur een vanzelfsprekend
gebaar bij begroetingen en afscheid nemen. Toch kent dit gebruik een complexe geschiedenis
79 Oomkes 1986, p. 80.80 Hierbij speelt ongetwijfeld mee dat gevechtshandelingen buiten beschouwing zijn gelaten.
47
en is het in het verleden niet altijd even algemeen toegepast.81 In de Middeleeuwen was het
veeleer gebruikelijk iemand te groeten door te kussen, te knielen of een hoofddeksel af te
nemen.82 Het schudden van de hand kwam in de Middeleeuwen ook wel voor, maar droeg
vooral de implicatie in zich van eerbetoon of vriendschap.83
In de door mij verzamelde fragmenten komt het bij de hand nemen als onderdeel van
begroetingen of afscheid vier keer voor. De hiervoor aangegeven nuancering in de betekenis
stelt de passages waarin dit gebaar gecombineerd wordt met een begroeting of een afscheid in
een ander licht dan alleen dat van het ritueel van afscheid nemen. Zo is er het fragment waarin
Aberoen afscheid neemt van Hugo en zijn mannen. De autuer geeft aan hoe de elvenkoning
‘…hen lieden elc bisonder die hant gaf…’ (Hughe van Bordeus, 54) en legt daardoor het
accent vooral op de eer die zij in de ogen van Aberoen hebben verworven en de vriendschap
die tussen hen is ontstaan.
Bij het afscheid tussen de ridders en de jonkvrouwen in de Trojeroman wordt vermeld hoe
de ridders opstaan en de jonkvrouwen bij de hand nemen (vs. 661-663). Dit gebaar gaat echter
vooraf aan het eigenlijke afscheid, dat met veel zuchten, oogcontact en liefkozingen gepaard
gaat (vs. 670-671). Het vasthouden van de handen heeft hier dan ook eerder een licht
erotische ondertoon en illustreert de affectieve gevoelens van de ridders voor de dames.
In Ferguut neemt de titelheld Galiëne bij de hand nadat hij van zijn paard is afgestapt.
Ook hier is dit gebaar niet in de eerste plaats bedoeld ter begroeting. Ferguut heeft de wijze
lessen van de kamerheer nog in zijn achterhoofd en wil Galiëne, die mooier is dan welke
vrouw dan ook, eer bewijzen:
Sijn wert wijsdem datti altenen
Vrouwen ende joncfrouwen ere dade
Ende hi volchde sinen rade
Die joncfrouwe nam hi bider hant
Ende si heme weder do… (vs. 1218-1222).
Gezien het verloop van het verhaal is het logisch dat dit gebaar ook vooruitwijst naar de
erotische spanning tussen beide personages.
81 Bremmer en Roodenburg 1991, p. 152-189. 82 In Azië is het buigen van het hoofd nog steeds de gangbare begroetingsvorm. Haarlems Dagblad 9-6-2006, p. 2.83 Wildeblood 1973, p. 52.
48
In de Roman van Cassamus wordt vermeld hoe de jonkvrouwen opstaan ter begroeting
van de ridders en elk van de dames een heer bij de hand nemen. Het aanraken van de hand
lijkt hier dus deel uit te maken van de begroeting, maar het is alleszins logisch dat het bij de
hand nemen ook hier in eerste instantie de vriendschappelijke gevoelens benadrukt en
daarnaast het doel had de ridders de kamer in te leiden, waar het gezelschap gaat zitten (vs.
1294-1299).
Edea, Ydorus en Phesonie ontvangen de ridders
Het bij de hand nemen van een personage om deze ergens heen te leiden wordt in de
Middeleeuwen algemeen beschouwd als een beleefd en hoofs gebaar.84 In Floris ende
Blancefloer neemt de koningin haar zoon bij de hand en leidt hem naar het (vermeende) graf
van Blancefloer (vs. 1110-1111). Als hij zijn geliefde uiteindelijk heeft teruggevonden, is het
Blancefloer die hem bij de hand neemt en de kamer inleidt die zij bewoont (vs. 3094-3095).
En aan het eind van het verhaal is het de emir zelf die Blancefloer bij de hand neemt en naar
de kerk brengt, waar de bruiloft zal plaatsvinden (vs. 3853-3854). In Parthonopeus stelt de
verteller dat Melioer, nadat haar raadsmannen Parthonopeus tot winnaar van het toernooi
hebben uitgeroepen, een eventueel verzoek van haar raadsmannen om de held bij de hand te
nemen en de zaal in te leiden, zéker niet geweigerd zou hebben (vs. 6266-6268). Aan het
84 Dit gebaar stamt waarschijnlijk uit het oude Egypte. Wildeblood 1973, p. 35-36.
49
einde van het verhaal, als de titelheld de sultan ontvangt in Chiefdore, toont hij zijn
hoffelijkheid als gastheer: ‘…Hi nam dien soudaen bi der hant / ende leidene, daer hijt scone
vant…’(vs. 8018-8019).
Een variant op dit bij de hand nemen is te zien in Ferguut, waar vermeld wordt hoe
koning Artur zijn bedroefde neef Gawein apart neemt: ‘… hi tracken ane 1. side…’ (vs.
5424).
Een aantal malen wordt in Roman van Cassamus overigens vermeld hoe Cassamus de
gevangen Casseel meevoert zónder dat daarbij expliciet wordt aangegeven dat er sprake is van
het bij de hand nemen. Cassamus leidt de gevangene allereerst de burcht in, waar hij hem laat
ontwapenen en andere kleding laat brengen (vs. 1176-1180). Even later brengt hij Casseel,
naar een prieel (vs. 1185). Het duurt niet lang voordat Cassamus de ridder vraagt met hem
mee te komen, opdat hij hem in een kamer zal leiden waar hij de jonkvrouwen zal treffen (vs.
1207-1208). Of het bij de hand nemen in deze gevallen deel uitmaakte van de totale
handeling, is uit de tekst niet op te maken. Zeker is in ieder geval wél dat Casseel een uiterst
hoffelijke ontvangst ten deel viel en dat hij hierdoor eerder gezien wordt als hooggeplaatste
gast dan als krijgsgevangene.
In Hughe van Bordeus zien we een omgekeerde bewerking: enkele keren wordt beschreven
hoe personages elkaar bij de hand nemen zónder dat daarbij expliciet wordt aangegeven dat
hier iemand wordt weggeleid, terwijl dit wel uit het logische verloop van het verhaal blijkt.
Na de kroning van Charlot komt Amorijs voor Karel de Grote en neemt hem bij de hand om
zijn valse plan in gang te zetten en de keizer te waarschuwen voor het verraad van Hugo
(Hughe van Bordeus, 6). Het is niet duidelijk of deze samenkomst in de kerk zelf plaatsvindt
of daarna, maar het lijkt logisch te veronderstellen dat beide mannen zich afzonderen, temeer
omdat het initiatief tot dit gebaar van Amorijs komt, die in een hiërarchisch lagere positie tot
Karel de Grote staat.
Ook Claramonde leidt haar vermeende neef Alyames weg als zij hem bij de hand neemt
en zijn raad vraagt over haar liefde voor Hugo, die zij al een jaar verborgen houdt op haar
kamer (Hughe van Bordeus, 45). De verteller geeft niet expliciet aan dát Alyames
meegevoerd wordt en waar hij zich met Claramonde afzondert, maar dat dit buiten het gehoor
50
én zichtveld van Gaudijs moet zijn, blijkt wel als Hugo zich even later in eigen persoon bij
hen voegt.85
Koning Yuorijn neemt Hugo bij de hand als hij hem vraagt hulp te bieden in de strijd
tegen Galefier (Hughe van Bordeus, 69). Uit de context is echter niet op te maken of de
koning zich met Hugo afzondert als hij dit verzoek doet, of dat dit gebaar vooral uitdrukking
geeft aan zijn verdriet om de grote verliezen die hij heeft geleden en bedoeld is om zijn
verzoek kracht bij te zetten door de eer van Hugo te benadrukken. Deze laatste intentie is ook
te zien in Parthonopeus, waar de liefdesbode Lucius nog een stap verder gaat. Nadat hij heeft
aangehoord hoe Melioer zijn pleidooi weerlegd heeft, neemt hij haar hand in de zijne en
streelt hem, terwijl hij haar vraagt wat hij nog kan doen:
Hare hant hi in de sine bevinc
Ende strekese ende seide: "Vrouwe,
[H]et wert ghedaen, sem mine trouwe.
Nu segghet mi wat ende hoe
Dat ghi begheert dat ic doe,
Ende wat ic segghe minen heere,
So dat ons here weder keere. (vs. 7719-7725)
In enkele gevallen heeft het bij de hand nemen een ceremonieel karakter. Ferguut knielt en
reikt de zwarte ridder de hand als hij hem helpt om overeind te komen, waarmee hij hem zijn
genade biedt (Ferguut, vs. 1905-1907). In Floris ende Blancefloer neemt de koning de
gevangen slavin met een hoofs gebaar bij de hand, voordat hij haar aan zijn vrouw schenkt
(vs. 188-192). Later is het de emir die Blancefloer voor zich laat komen, haar bij de hand
neemt en vervolgens teruggeeft aan Floris (vs. 3843).
Hoezeer het bij de hand nemen uitdrukking geeft aan warme, vriendschappelijke
gevoelens blijkt bijvoorbeeld uit Ferguut, waar Gawein zijn gezel Iwein bij de hand neemt
aan het hof van Artur (vs. 21-22). Ook Melioer beschrijft dit gebaar als zij Parthonopeus
85 Zie voor deze passage ook Lens 2004, p. 183.
51
vertelt hoe zij hem met zijn vader samen gadesloeg: ‘…saghickene u hebben bi der hant /
ende lachen ende heben spel…’(Parthonopeus, vs. 829-830). En de jonkvrouwen die twee aan
twee het vertrek binnenkomen om de sultan te begroeten, gaan hand in hand (Parthonopeus,
vs. 8128).
Van vriendschap is het niet ver tot de liefde en ook in het samenzijn van geliefden komt het
aanraken met de hand aan de orde. Galiëne legt haar hand op het hart van de slapende Ferguut
(Ferguut, vs. 1465), waarop de held prompt ontwaakt. Maar vooral in Parthonopeus is dit
gebaar te zien. De verleidingsscène tussen Parthonopeus en Melioer begint als hij zijn hand op
haar onzichtbare lichaam legt (vs. 706). Later, als de held in slaap is gevallen, betast Melioer
op haar beurt zijn lichaam (vs. 891).
Aan het eind van het verhaal komt aanrakingsgedrag een aantal keren voor tussen de
sultan en Urake. De jonkvrouw neemt het initiatief als zij ziet hoe ongemakkelijk de sultan
zich voelt, waardoor ze medelijden met hem krijgt. Zij pakt eerst zijn hand en neemt
vervolgens zijn pols vast (vs. 8188-8191). Direct daarna beschrijft de verteller hoe beiden
zich naar het bed van Melioer verplaatsen. Naast het tonen van affectie gebruikt Urake dit
gebaar dus ook om de sultan daar naartoe te leiden. Als beiden vervolgens op het bed zitten,
neemt de sultan haar hand in zijn beide handen, giet deze vol met tranen (vs. 8196-8198) en
speelt met haar vingers (vs. 8201). Uiteindelijk leeft hij op als Urake zijn gezicht in haar
handen neemt en beantwoordt hij dit gebaar:
Binnen dien dat hi dus leghet,
Bevinc si in hare handekine
Sijn anscijn, ende hi leide de sine
Op die hare ende dwanc noch dat. (vs. 8247-8250)
Het bij de hand nemen wordt in de Middeleeuwen dus vooral gebruikt als hoofs gebaar om
iemand te begeleiden of om uitdrukking te geven aan affectieve gevoelens of het betonen van
eer. Zowel mannen als vrouwen kunnen hiertoe het initiatief nemen en aanrakingsgedrag
tussen twee vrienden wordt – getuige de scène tussen Gawein en Iwein – niet als ongepast
beschouwd.
52
Kussen en omhelzen
Het zal geen verbazing wekken dat deze beide vormen van aanrakingsgedrag vaak
gecombineerd voorkomen. Omhelzen en kussen is in de Middeleeuwen, net als tegenwoordig,
niet alleen voorbehouden aan geliefden. Volgens Wildeblood was een kus ter begroeting een
algemeen gebaar.86 Ook in de door mij verzamelde fragmenten komt dit gebaar regelmatig
voor ter begroeting of afscheid.
Als Hugo in Brindisi zijn oom Geerwijn ontmoet en zich bekend maakt als diens neef,
omhelst Geerwijn hem en kust hem op beide wangen (Hughe van Bordeus, 16). De
ontmoeting tussen Hugo en zijn nicht in Dunalster gaat gepaard met een omhelzing, waartoe
het initiatief uitgaat van Hugo, maar wordt er geen melding gemaakt van uitwisseling van
kussen (Hughe van Bordeus, 29). Dit is wel het geval als Hugo Aliames begroet, die zich op
dat moment voordoet als de neef van Claramonde (Hughe van Bordeus, 47). Als Hugo na vele
omzwervingen terug is in Frankrijk en zijn broer Gerard begroet, neemt hij hem in de armen
en kust hem. En aan het einde van het verhaal kust Aberoen Hugo ten afscheid aan het
hof van Bordeaux (Hughe van Bordeus, 83). In de fragmenten waar het gaat om het kusgedrag
tussen mannen, geeft de verteller een aantal keren expliciet aan dat het om kussen op de
wangen gaat. Alleen in het fragment waar Hugo zijn broer Gerard – die hem niet veel later zal
verraden - in de armen neemt en kust, ontbreekt dit detail.
Dat het kussen op de wangen inderdaad de gebruikelijk begroeting was tussen mannen,
blijkt ook uit de begroeting van de liefdesbode door de sultan in Parthonopeus. De sultan kust
zijn bode wel honderd keer op de mond, maar ook op ogen en hals, hetgeen de verteller het
volgende commentaar ontlokt:
Wie soude dat hebben ghedaen,
Enen man ghelijc een wijf
Te cussene…. (vs. 7779-7781)
De ontmoeting tussen Parthonopeus en zijn moeder, die niet verwacht had hem ooit nog terug
te zien, gaat samen met een omhelzing en moederlijke kussen (vs. 1419-1420).
86 Wildeblood 1973, p. 51.
53
Twee afscheidscènes gaan gepaard met heftige uitingen van emoties en wijzen daarmee
vooruit naar het definitieve karakter van dit afscheid: in beide gevallen zal het kind de ouders
niet meer levend terugzien.
In Ferguut neemt de held afscheid van zijn ouders om naar het hof van Artur te
trekken:
Die moeder dreef groet mesbaren
Si helsdene ende custene sere
Die knape beualse onsen here
Hi nam orlof an sinen vader (vs. 492-495)
Opmerkelijk is de tegenstelling in de beschrijving tussen het afscheid van de moeder, dat
samengaat met omhelzingen en kussen, en het neutrale, formelere afscheid van de vader. De
auteur is consistent in zijn verhaal: Ferguuts vader was immers niet lang tevoren nog in woede
ontstoken over het voorgenomen vertrek van zijn zoon.
In Floris ende Blancefloer wordt er door beide ouders gekust ten tijde van het afscheid,
hoewel ook hier de moeder de meeste emotie toont. Zij kust haar zoon minstens tien keer,
waar de vader het bij drie zoenen op de mond van zijn zoon voor gezien houdt (vs. 1585-
1590). Als het om een afscheid tussen vader en zoon gaat, rust er dus kennelijk geen taboe
meer op het zoenen op de mond bij mannen.
Ook een omhelzing alleen kan een manier van begroeten zijn. Zo slaat de hertog in De
burggravin van Vergi zijn arm om de ridder als deze bij de burggravin vandaan komt (vs.
573). Maar het omhelzen van een ander komt vaker voor dan alleen ter begroeting of afscheid.
Daarbij spelen, zoals bij vrijwel alle vormen van aanrakingsgedrag, affectieve gevoelens een
rol, al varieert de intensiteit daarvan. Ferguuts moeder neemt haar man in de armen om te
voorkomen dat hij zijn zoon slaat (Ferguut, vs. 391), een gebaar dat zonder meer gepast is
vanwege de huwelijksband tussen beiden. De kamerheer omhelst Ferguut als hij ziet hoe
onnozel de knaap is en hem ervan wil doordringen dat hij het beste met hem voorheeft
(Ferguut, vs. 882). Een wanhopige Galiëne drukt haar kamermeisje, Lunette tegen zich aan
als zij haar smeekt om hulp te gaan zoeken (Ferguut, vs. 4344). En als Lunette deze hulp niet
54
vindt en huilend door het bos rijdt, treft Ferguut haar en slaat al rijdend zijn arm troostend om
haar heen: ‘In sine aerme hise nam / Ende dwancse ane heme vriendelike’ (Ferguut, vs. 4418-
4419). Koning Yuorijn omhelst Hugo uit blijdschap en roept uit altijd zijn vriend te zullen
zijn, nadat Hugo hem op een diplomatieke manier duidelijk maakt dat hij niet van plan is hem
aan zijn belofte te houden door zijn dochter tot vrouw te nemen (Hughe van Bordeus, 62).
Cassamus omhelst Edea, die hem vóór de strijd haar liefde heeft toegezegd en spreekt daarbij
zijn vriendschappelijke gevoelens voor haar uit (Roman van Cassamus, vs. 1307). Even later
neemt hij haar nogmaals in de armen zodat hij haar, buiten het gehoorveld van de andere
aanwezigen, kan toefluisteren dat het zijn wens is dat zij haar liefde aan Casseel schenkt
(Roman van Cassamus, vs. 1345-1347).
In een groot aantal fragmenten geven omhelzen en kussen uitdrukking aan de liefde tussen
twee personages. Dat een kus een minnaar tot ongekende daden kan brengen, blijkt
bijvoorbeeld uit de Trojeroman, waar de afgewezen minnaar in zijn monoloog uitroept:
Hadic ghehadt van u alleen
Een cussen mit enen goeden ghelate,
Ic daed daer ommer ommate:
Ic dienden u mit al mynre cracht (vs. 692-695)
In Hughe van Bordeus kust en omhelst Hugo Claramonde zoals zijn opdracht van Karel de
Grote luidde (Hughe van Bordeus, 36). Later beschrijft Claramonde aan Aliames hoe deze kus
haar liefde heeft doen ontsteken: ‘…sinen sueten aseme heeft mi mijn harte doorwont al
gheheelick doorstraelt, ende hadde ic niet moghen hebben sijn liefde, ick hadde sot, ende dul,
ende wt sinnich achter straten moghen loopen…’(Hughe van Bordeus, 46).87 Als zij Hugo
later na hun scheiding terugziet in Palermen, ontvangt zij hem met een omhelzing en een kus
(Hughe van Bordeus, 70).
87 Deze passage is opmerkelijk omdat het in de Middeleeuwen gebruikelijker was de liefde door de ogen te laten overbrengen. In Ferguut is bijvoorbeeld te lezen hoe Galiëne getroffen wordt door de Godin van de Liefde: ‘Si sette .i. scicht in haren boge / Ende scoet der ioncfrouwen dore doge / In therte so diep hen conste verdriuen / Noit meester het moeste met haer bliuen’(Ferguut, vs. 1232-1235).
55
In De Burggravin van Vergi wordt een aantal malen verteld hoe de ridder en de
burggravin elkaar omhelzen en kussen. Als de hertog toekijkt hoe de burggravin haar minnaar
begroet, wordt er ‘…ghehelst ende ghecust…’(vs. 501 en even later vs. 507).
de hertog bespiedt de geliefden
Omhelzen en kussen maakt deel uit van hun liefdesnacht (vs. 536, vs. 554). De
wederkerigheid van hun liefde wordt benadrukt door niet expliciet aan te geven van wie het
initiatief uitgaat. Aan het einde van het verhaal is het echter de ridder, die zijn geliefde ziet
liggen in de kleedkamer en haar in zijn armen neemt en kust, waarop hij merkt dat ze
gestorven is en zijn gebaren dus niet meer kan beantwoorden (vs. 981-986). Overigens
omhelst ook de hertog zijn vrouw en kust haar, waarmee hij haar woede wil doen bekoelen
(vs. 681-682).
Ook de liefde tussen Floris en Blancefloer wordt benadrukt door beschrijvingen van hun
gedrag. Als kind al kusten zij elkaar als zij samen in een wieg lagen (Floris ende Blancefloer,
vs. 280). Tijdens zijn zoektocht droomt Floris dat hij en zijn geliefde in elkaars armen liggen
(Floris ende Blanchefloer, vs. 1924-1925). Als ze elkaar terugvinden, lopen ze op elkaar toe
en omhelzen en kussen elkaar minstens een kwartier (Floris ende Blancefloer, vs. 3042-
3047). De verteller geeft aan dat de blijdschap die spreekt uit hun kussen en omhelzingen
niemand meer zou doen twijfelen aan het bestaan van de liefdesgod Cupido (Floris ende
Blancefloer, vs. 3130-3131). Het kussen en omhelzen van beide geliefden duurt op zekere
ochtend zelfs zo lang dat beiden weer in slaap gevallen zijn, waarna ontdekking door de emir
volgt (Floris ende Blanchefloer, vs. 3234-3237). Ook hier wordt de wederkerigheid van hun
liefde benadrukt door het initiatief in alle fragmenten nadrukkelijk van beide geliefden te laten
uitgaan.
56
In hun eerste liefdesnacht sluit Parthonopeus zijn onzichtbare Melioer in de armen, ondanks
haar aanvankelijke protest drukt hij haar tegen zich aan en kust haar op de mond
(Parthonopeus, vs. 713-714 en 720-722). Als hij na hun liefdesspel in slaap is gevallen, neemt
Melioer het initiatief over door hem te omhelzen en te kussen:
Doe helsede si den kinschen knape
En drever hare werelt mede.
Si taste sine sachte lede,
Si custene ghinder en hier,
Si custe sinen mont en sine lier,
Sine oghen, sinen hals en sine kele. (Parthonopeus, vs. 889-894)
Ook in de boerden omhelzen en kussen echtgenoten elkaar, al ligt de nadruk hier niet primair
op de uitdrukking van de liefdesband. De man die zijn vrouw in bed in zijn armen neemt in
Dits vanden man die gherne dranc doet dit vooral om zijn vrouw te kalmeren. In Dits vanden
vesscher van Parijs omhelst de jonge vrouw haar man en kust hem op de mond als zij hem
wil troosten in zijn vermeende ellende (vs. 161-162).
In enkele fragmenten heeft het kussen een symbolische betekenis. Als Cassamus aanstalten
maakt om de voeten van Alexander te kussen, doet hij dit ‘… als een die soeke wilt
oemoet…’(Roman van Cassamus, vs. 106). Zoals ook Burrow stelt, betoont degene die kust
door het kussen van lagere lichaamsdelen respect en kan dit gebaar ook een verzoek of een
dankbetuiging betekenen.88 De emir schenkt genade aan Floris en Blancefloer door hen te
kussen als zij voor zijn voeten liggen (Floris ende Blanchefloer, vs. 3849-3850). En als
Galiëne de verslagen Galarant aanneemt als haar leenheer, bezegelt ze deze band met een kus
op zijn mond (Ferguut, vs. 4884). Tot slot kunnen voorwerpen een hogere macht
representeren, zoals het kruis dat Hugo kust als hij zijn eed aflegt voor het tweegevecht tegen
Amorijs (Hughe van Bordeus, 12).
Kussen en omhelzen wordt dus, naast een handeling bij begroetingen of afscheid, net als het
vasthouden van de hand, gebruikt om de genegenheid tussen vrienden, verwanten en
88 Burrow 2002, p. 53.
57
geliefden te benadrukken. In De burggravin van Vergi en Floris ende Blanchefloer gaat het
initiatief voor de liefdesuitingen van beide partners uit, waardoor de gelijkwaardigheid van de
relatie benadrukt wordt. In Parthonopeus is het echter in eerste instantie de jonge held zelf die
zelfverzekerd het initiatief neemt. Pas als hij in slaap gevallen is, voelt Melioer zich kennelijk
vrij genoeg om hem aan te raken, te omhelzen en te kussen. Haar ingetogen gedrag is des te
opmerkelijker omdat zij haar minnaar tenslotte zelf naar Chiefdore heeft gehaald. Dit sluit
echter aan bij de opmerking van Reynders, die stelt dat de bewerking van deze passage
uitdrukking geeft aan de tendens tot idealisering. Melioer vertoont hier dus een sterke mate
van ‘sociaal wenselijk’gedrag.89
fragment met linksonder illustratie van Parthonopeus in bed
89 Reynders 2002, p. 180-183.
58
5. PARALINGUÏSTIEK
Maar liefst 319 van de door mij gevonden fragmenten hebben betrekking op verschillende
aspecten van ‘stemtaal’. Deze fragmenten heb ik ingedeeld in 31 verschillende categorieën.
Sommige daarvan komen slechts één keer voor, zoals het ‘…ghestadelike…’antwoorden dat
Daris aanraadt als Floris tegenover de poortwachter zal staan (Floris ende Blancefloer, vs.
2601) of de verbittering waarmee Achilles Hector aanspreekt (Trojeroman, vs. 1026-1027).
Er zijn echter ook uitschieters te zien: ‘lachen’ komt maar liefst in 47 fragmenten voor,
‘huilen’ in 86 fragmenten, in 41 fragmenten wordt gezucht en verwijzingen naar zwijgen of
stilte zijn te zien in 56 fragmenten.
In geen enkel fragment wordt duidelijk aangegeven dat een bepaalde stemeigenschap
permanent toebehoort aan een personage, dat op basis daarvan geïdentificeerd zou kunnen
worden. In alle door mij gevonden fragmenten is een paralinguïstische uiting gebonden aan
een specifieke context.
In dit hoofdstuk zal ik allereerst kort ingaan op de weergave en de functie van sommige
vormen van stemtaal. Daarna komt een aantal vormen van vocalizations aan bod, zoals
lachen, zuchten en zwijgen. De fragmenten waarin gehuild wordt, zijn wel opgenomen in de
bijlage maar worden hier niet afzonderlijk behandeld. Enkele jaren geleden verscheen een
scriptie gewijd aan dit verschijnsel en de door mij verzamelde fragmenten wijken niet
opvallend af van de daarin getrokken conclusies.90
Om stemtaal weer te geven kan een auteur ervoor kiezen deze te beschrijven of de klanken
letterlijk met behulp van tekstsymbolen weer te geven (bijvoorbeeld hmm, heu…). Dergelijke
letterlijke transcripties heb ik in mijn corpus echter niet gevonden. Het dichtst hierbij komt
wellicht de volgende passage, waarin de auteur een beschrijving van de stotterende Melioer
combineert met hoe dit gestotter uitgesproken wordt:
90 Van der Wijden 2004.
59
Newaer al haprende seide soe
Vele crankelike: ‘Partho… Partho…’
En als soe vele dicke hadde also
Dat selve gheseit, doe seitsoe voort:
‘Nopeus,’ en volmaecte twoort. (Parthonopeus, vs. 3752-3756)
Paralinguïstische uitingen kunnen gebruikt worden als communicatie met woorden
onmogelijk is. Zo wordt een hoorn niet alleen gebruikt door een wachter die een nieuwe dag
aankondigt of oproept voor de maaltijd (Floris ende Blancefloer, vs. 1932, Trojeroman, vs.
910 en Hughe van Bordeus, vs. 80) maar vervult deze ook een rol in de communicatie tussen
jagers (Ferguut, vs. 84, 109 en 203), in gevechtssituaties (Ferguut vs. 4131, Hughe van
Bordeus 70) of om een veerman te waarschuwen (Floris ende Blancefloer, vs. 1960). In
Hughe van Bordeus is er zelfs sprake van een hoorn met magische kenmerken waarmee
Aberoen gewaarschuwd kan worden, ongeacht de afstand die er is tussen Hugo en Aberoen.
Urake bedient zich van een andere manier als zij Parthonopeus (overigens zonder succes) in
gezelschap onopvallend wil waarschuwen zijn zelfbeheersing niet te verliezen:
Daerne Urake dus sach riesen
En sijn ghelaet al verliesen,
Niesde soe, omme dat soe woude
Dat hi haers ghedinken soude, (Parthonopeus, vs. 3923-3926)91
Lachen
Dat de lach in de Middeleeuwen vaak met de nodige bedenkingen tegemoet getreden werd, is
aan het grote aantal fragmenten uit mijn corpus niet meer af te zien.92 De opwaardering van
de lach die vanaf de 12e eeuw in gang is gezet, heeft hier volop haar beslag gekregen.
Het uitbundig, ongecontroleerd lachen werd echter als onhoffelijk beschouwd. Lachen was
91 Dit is het enige fragment waarin niezen voorkomt. Poyatos wijst er op dat dit verschijnsel vaak verbonden is met sociale acceptatie en bijgeloof en meestal gevolgd wordt door een opmerking als ‘gezondheid’ (Poyatos 2002, dl. 1, p. 137). In dit fragment komt dit aspect echter verder niet naar voren.92 Le Goff en Truong 2004, p. 78-83.
60
toegestaan, maar daarbij mocht de mond niet opengesperd worden en letterlijk ‘schudden van
het lachen’ werd als onbetamelijk beschouwd.93 Schateren of bulderen zijn dan ook woorden
die in mijn Middelnederlandse teksten niet terug te vinden zijn. Het dichtst hierbij komt
wellicht de slotscène van Roman van Cassamus, waarin opgemerkt wordt dat de aanwezigen
hard lachen (vs. 1888). Overigens kan ook hier de keuze van het corpus het beeld vertekenen,
Bart Besamusca merkt terecht op dat er bijvoorbeeld in de Malagis wel degelijk extreme
fysieke reacties genoemd worden als barsten van het lachen of van het lachen op de grond
vallen.94
Ook een woordvariatie als ‘glimlachen’ was in de Middeleeuwen onbekend, in vrijwel
alle fragmenten wordt eenvoudig ‘lachen’ gebruikt en kan dit, afhankelijk van de context,
meerdere betekenissen hebben.95 Alleen in de Roman van Cassamus duidt ‘scherenen’ aan
dat Phesonie Casseel spottend toespreekt (vs. 1698, vs. 1766 en vs. 1781).96
In de Middeleeuwen wordt ‘lachen’ overigens ook in een ruimere betekenis gebruikt,
waarbij het een algemeen gevoel van welbevinden betekent.97 Dit blijkt bijvoorbeeld uit de
litotes die gebruikt wordt om de angst van Ferguut te beschrijven als hij het gezelschap van
Artur voorbij ziet trekken: ‘…Niet sere hi loech…’ (Ferguut, vs. 314).
Lachen kent dus meerdere nuances en kan voorkomen in verschillende situaties. Soms wordt
er gelachen omdat men blij is met een geschenk, zoals Ferguut als zijn vader hem een paard
schenkt (Ferguut, vs. 473). Ook de vrouw van de visser is aangenaam verrast als zij in de
broek van haar man tast en daar een verloren gewaand lichaamsdeel aantreft:
Doe taste si voert ende vernam
I ding in sine broec raghen.
Si loech, hare begans behaghen. (Dits vanden vesscher van Parijs, vs. 244-246)
Vaak wordt lachen verbonden aan het plezier dat men beleeft aan het samenzijn met
geliefden, verwanten of vrienden. Floris en Blancefloer lachen als zij herenigd worden en
93 Wildeblood 1973, p. 38-39, Erasmus 1969, p. 12.94 Besamusca 2002, p. 68.95 ‘bulderen’ is voor het eerst teruggevonden in 1485, ‘schateren’ komt in enkele teksten voor vanaf 1350 en ‘glimlachen’ dateert uit de 18e eeuw. Sijs, van der 2001, p. 899, p. 955 en p. 1068.96 Zie ook Reynders 2005. 97 MNW ‘lachen’, 2.
61
elkaar omhelzen (Floris ende Blancefloer, vs. 3049), in Parthonopeus maakt het lachen deel
uit van het liefdesspel (vs. 1199-1200). Andere fragmenten waarin lachen uiting geeft aan
een vreugdevol samenzijn, zijn te vinden in Parthonopeus als Melioer haar minnaar vertelt
hoe zij hem in gezelschap van zijn vader bespiedde (vs. 829-830) en in Ferguut, als de
titelheld in gezelschap verkeert van de dochter van de kamerheer (vs. 855-856) of van de
twee jonkvrouwen die door Lokefeer gevangen werden gehouden (vs. 3674, 3820). In Floris
ende Blancefoer staat het lachen van Floris’ reisgezelschap in schril contrast
met zijn eigen gepieker (vs. 1647). Pas nadat hij het nieuws over zijn geliefde gehoord heeft,
kan hij meedoen aan de vrolijkheid (vs. 1698).
De oorsprong van (glim)lachen ligt in de ‘play face’, die ook bij primaten voorkomt.98 Door
iemand lachend tegemoet te treden, maakt men duidelijk dat men geen bedreiging vormt. In
Ferguut zien we dit als Ferguut een dwerg lachend aanspreekt in het woud (vs. 5106) en in
Roman van Cassamus is dit de onderliggende boodschap van Alexander als hij Cassamus
lachend antwoordt omdat hij aanvoelt dat deze hem niet vriendelijk gezind is (vs. 89). En als
de bode Lucius lachend terugkeert uit Chiefdore slaat het verdriet van de sultan om in
uitzinnige vreugde: het lachen is de voorbode van de positieve berichten (Parthonopeus, vs.
7761-7762).
Lachen kan een negatieve boodschap verzachten. De dochter van de kamerheer glimlacht
op het verzoek om onderdak van Ferguut als zij aangeeft dat zij niet bevoegd is hierop in te
gaan, waardoor zij haar weigering op een hoffelijke manier afzwakt (Ferguut, vs.
745). En hoewel de lach van Ferguut als reactie op Galiëne’s nachtelijke liefdesverklaring
door haar als afwijzing wordt opgevat, is het niet ondenkbaar dat Ferguut hier alleen maar
vriendelijk wil zijn en uitstel vraagt tot ná zijn strijd tegen de zwarte ridder (Ferguut, vs.
1495).99
In een aantal fragmenten wordt gelachen omdat men ingenomen is met de reactie van een
ander personage. De koningin in Floris ende Blancefloer lacht als haar echtgenoot er in
toestemt Floris te vertellen dat zijn geliefde nog leeft (vs. 1309). Opmerkelijk is dat ze zich
daarbij omdraait, kennelijk wil zij haar man niet laten merken hoe blij ze hiermee is. De
98 Menselijk glimlachen is een convergentie van ‘silent bared teeth display’ en ‘grin face’. Van Poecke 2001, p. 139.99 Zie ook Lie en Van der Poel 1996, p. 97.
62
sultan in Parthonopeus lacht als het onverwachte advies dat de bode Lucius hem geeft om de
liefde van Melioer te winnen hem bevalt (vs. 7150). Bettijs is in Roman van Cassamus zeer
ingenomen met de hoffelijke liefdesbetuigingen van Casseel en Edea (vs. 1435) en ook
Cassamus lacht instemmend als hij Edea ziet blozen uit verliefdheid (vs. 1729). In Galiëne’s
instemmende lach op reactie van de opmerkingen van haar vazallen, die zeggen hoe jammer
het is dat de ridder met het Witte Schild haar niet kan beschermen, klinkt echter ook spijt
door (Ferguut, vs. 5009). In Parthonopeus reageert Marcabers, één van de mannen van de
sultan, op diens gedrag met een lach. De sultan heeft Ernout, die hij liever ter dood zou
brengen, net weer gevangen laten zetten omdat het oneervol zou zijn een man die zich heeft
overgegeven te doden. De sultan slaat vervolgens zijn ogen neer, een gebaar waardoor
Macabers, die een hekel heeft aan Ernout, zich voldoende gesteund voelt om zijn
confrontatie met Aupatrijs te vervolgen:
Dit sach Marcabers die grave
Hi loech ende wart verhoghet daer ave
Ende hilt sijn spel met Aupatrise (vs. 6954-6956)
Lachen als reactie op onverwacht gedrag komt regelmatig voor in Hughe van Bordeus.100
Aliames lacht als Hugo hem vraagt alle aanwezigen van eten en drinken te voorzien (23). Als
Hugo een wel heel onaantrekkelijke bruid krijgt aangeboden, barst hij in lachen uit bij de
gedachte dat hij daarmee akkoord zou kunnen gaan (51 ). De koning van Palermen lacht als
Claramonde er in toestemt zijn vrouw te worden, maar daarbij aangeeft de eerste veertig
dagen zijn bed niet te willen delen (56). Koning Yuorijn is vrolijk als Hugo opschept over
zijn kunnen, omdat hij niet gewend is zo aangesproken te worden: ‘.. als die coninc verstaen
had gerijns sprake so loech hi, want niemant en seyde teghen sijn woorden…’ (61). Ook in
Ferguut wordt vaak gelachen om het onhoofse gedrag van de titelheld, waarbij lichte spot al
gauw in hoongelach ontaardt. Ferguuts vader lacht wellicht nog enigszins goedmoedig als
zijn zoon het ploegijzer op de grond werpt (vs. 378) en ook het lachen van Arturs ridders als
de knaap niet weet hoe het hoort en te paard de zaal inrijdt (vs. 589-590) heeft meer
leedvermaak dan kwaadaardigheid in zich.101 Maar de spot van de roofridders, als Ferguut
zich zonder een woord te zeggen en zelfs zonder zijn handen te wassen aan hun tafel zet en 100 In de hiernavolgende voorbeelden is sprake van wat Besamusca ‘incongruentie’ noemt: twee elementen zijn onverenigbaar en hebben daardoor een komische uitwerking. Besamusca 2002, p. 72.101 Zie ook Voogd en Van der Wijden 2005, p. 56.
63
meegeniet van hun maaltijd, loopt al gauw op dreigementen uit (vs 2636-2646) .
Lachen kan een uiting zijn van een verschil in kennis. Zo lacht Aberoen om de
onbekendheid met zijn magische krachten, als eerst Hugo zich afvraagt waar zij eten kunnen
krijgen (Hughe van Bordeus, 20) en later Claramonde twijfelt hoe de baard en de tanden van
de admiraal bewaard kunnen worden (Hughe van Bordeus, 54). Dit lijkt op het ‘profetisch
lachen’, dat geassocieerd wordt met de ziener Merlijn, die immers kennis heeft van alles wat
er op de wereld geschiedt.102
Ook persoonsverwisselingen vormen een bron van vrolijkheid. In Floris ende Blancefloer
lacht Clarijs als de bedienden de mand met bloemen die bestemd is voor Blancefloer aan haar
overhandigen (Floris ende Blancefloer, vs. 2921). Ook Urake heeft er schik in als de sultan
haar aanvankelijk voor haar zuster Melioer houdt (Parthonopeus, vs. 8153).
In schril contrast tot dit redelijk onschuldige vermaak staat het kwaadaardige gelach van
de hertogin in De burggravin van Vergi. Haar dubbelzinnige toespelingen zijn voor de andere
vrouwen weliswaar niet te volgen, maar leiden uiteindelijk tot de dood van de burggravin (vs.
854-855).
Tot slot is er het lachen om een andere emotie te maskeren. Keye lacht, ondanks het feit dat
hij van woede over de opmerkingen van de hofnar bijna uit zijn vel springt (Ferguut, vs.
1140). En als Melioers raadsmannen twisten over de uiteindelijke winnaar van het toernooi,
die haar toekomstige echtgenoot zal worden, hoort ze dit uiterlijk onbewogen aan en verbergt
haar verdriet: ‘Haer oghen loeghen, ende soe weende / Int herte, dat haer selden loech,’
(Parthonopeus, vs. 5560-5561).
Lachen kent dus een groot aantal verschillende oorzaken, variërend van blijdschap om een
onverwacht geschenk, het verkeren in aangenaam gezelschap, instemming of komische
affaires die ontstaan uit onverwachte situaties, verschillen in kennis of persoons-
verwisselingen. Deze persoonsverwisselingen vormen voor twee vrouwelijke personages de
aanleiding tot vrolijkheid, voor het overige wordt er beduidend vaker door mannelijke
personages gelachen.
102 Burrow 2002, p. 80-81.
64
Zuchten
Één van de vele vragen die koning Boctus aan de wijze Sidrac stelt, gaat over het ontstaan van
zuchten. Sidrac antwoordt als volgt:
‘Dat suchten compt van ij dingen. Dierste es alse dbloet worpt ene hete locht die omvaet dat
herte, soe es dat herte met diere locht verladen ende sucht dat herte ende ontlaet hem van
diere locht metten suchtene. Dander es alse dat herte gestoert es ende tongemake, soe
berueren hem die humoren in al den lichame ende gheven der herten ene groote hitte, die soe
groot es dat sijs niet verdragen en mach; ende dan moetse hare ontladen met grooten
suchtene vander hitten oft sy en mochten den last anders niet gedragen.’103
Ook in de door mij verzamelde fragmenten wordt er vooral gezucht als het hart van streek is
en niet zelden is de liefde daarbij in het spel. Nu is zuchten, vaak in combinatie met het van
kleur verschieten, in de Middeleeuwen inderdaad een bekend signaal van verliefdheid.104
Edea’s gezucht verraadt, samen met het blozen, haar verliefdheid op Casseel (Roman van
Cassamus, vs. 1391). En misschien is verliefdheid te ver gezocht, maar het gesmoorde
zuchten van de hofdames van Edea en Phesonie als zij horen van de schoonheid van Casseel
geeft duidelijk uiting aan hun bewondering (Roman van Cassamus, vs. 1259-1260).
Ook Galiëne treffen we nogal eens zuchtend en steunend aan. Direct nadat de liefdespijl
doel geraakt heeft, is het al mis:
Galiene sere versucht.
Si decket sere, want si vrucht
Dats haer oem mach werden in inne
Datsi ten ridder waert draget minne. (Ferguut, vs. 1249-1252)
In Parthonopeus is het vooral de sultan die zucht uit verliefdheid (vs. 7475, vs. 8219 en vs.
8295), waarbij het zuchten hem soms zelfs belet uit zijn woorden te komen (vs. 8220-8230).
103 Van Tol 1936, vraag 315 (geraadpleegd via CD-Rom).104 Lie en Van der Poel 1996, p. 108.
65
Zuchten om de liefde heeft vaak te maken met liefdesverdriet. Het afscheid van een geliefde
valt zwaar: in Floris ende Blancefloer zuchten beide gelieven als zij van elkaar gescheiden
worden (vs. 528-529 en vs. 578-579), de burggravin en haar ridder zuchten als zij afscheid
moeten nemen (De burggravin van Vergi, vs. 557-558) en ook bij de ridders en jonkvrouwen
die in de Trojeroman uit elkaar gaan na het samenzijn in het prieel wordt hevig gezucht (vs.
669). Melioer zucht al bij de gedachte aan het afscheid (en loopt daarmee vooruit op de
uiteindelijke breuk tussen hen) als Parthonopeus aankondigt zijn familie en vrienden te willen
bezoeken (Parthonopeus, vs. 1799). De gedachte aan een leven zonder haar geliefde lijkt haar
onverdraaglijk: ‘… Meer dan sterven waer mijn leven: / dan soudic suchten ende beven…”
(Parthonopeus, vs. 1825-1826). Later zucht Parthonopeus als hij door haar incognito tot
ridder is geslagen en de zaal, en daarmee zijn geliefde, moet verlaten. Dit gedrag bevreemdt
Melioer zozeer dat zij haar zuster daarover aanspreekt, overigens zonder haar geliefde op dat
moment te herkennen (Parthonopeus, vs. 3994 en vs. 4008).
Ook de gedachte aan een afwezige of verloren geliefde geeft aanleiding tot gezucht. Floris
zucht bij de gedachte aan Blancefloer, soms gecombineerd met andere uitingen als beven en
van kleur verschieten (vs. 1653 en vs. 2220-2221). De vrouw van Daris beschrijft hoe zij
Blancefloer uit verdriet zag zuchten en huilen (vs. 2288-2290) en Blancefloer zelf beklaagt
zich zuchtend om het gemis van Floris als zij gevangen zit in de toren van de emir (vs. 2988).
In de monoloog van de afgewezen minnaar in de Trojeroman komt het zuchten uit verdriet
aan de orde (vs. 723), en bij de burggravin is het afscheid wel heel definitief als zij zuchtend
van verdriet haar laatste woorden uitspreekt (De burggravin van Vergi, vs. 956-957). Ook
Melioer zucht heel wat af, en verraadt daardoor dat haar gevoelens voor Parthonopeus nog
springlevend zijn (Parthonopeus, vs. 3068). Op de opmerking van Urake dat de winnaar van
het toernooi haar echtgenoot zal worden, kan ze slechts zuchten (Parthonopeus, vs. 3195). En
hoewel ze haar verdriet tracht te verbergen, lukt het haar niet dit zuchten te onderdrukken
(Parthonopeus, vs. 3467-3474). De gedachte dat zij Parthonopeus’ dood veroorzaakt heeft
ontlokt haar niet veel later nogmaals een zucht voordat ze bezwijmt (Parthonopeus, vs. 3578-
3579). Haar hartzeer veroorzaakt tenslotte nog eens een diepe zucht, die haar aanvankelijk
zelfs belemmert Urake alle details over het aankomende toernooi te vertellen:
66
[D]oe zweech een stic die keiserinne,
[V]an der herten, daer tseer was inne,
[B]rac haer een zuchten sere onsachte;
[W]ant soe hadde so lettel crachte,
[D]at oe cume mochte van rouwen
[Gh]eantworden der ioncfrouwen. (Parthonopeus, vs. 3642-3647)
Onzekerheid over de liefde leidt ertoe dat Galiëne tijdens haar nachtelijke tweestrijd niet
alleen ligt te woelen, maar ook volop ligt te zuchten (Ferguut, vs. 1360 en vs. 1420). Zuchten
is ook onderdeel van haar rouwbeklag aan het bed van Ferguut (Ferguut, vs. 1463). En in De
burggravin van Vergi zien we hoe de hertogin zucht en huilt om haar man onder druk te
zetten zijn geheim te onthullen (vs. 722-724).
Naast al dit liefdesverdriet leidt ook een algemener verlies tot zuchten. Koning Yuorijn
breekt in zuchten uit als hij hoort dat zijn broer dood is (Hughe van Bordeus, 60). In de
Ferguut is er allereerst de zwarte ridder, die het onderspit dreigt te delven in de strijd tegen
Ferguut en daarbij een diepe zucht slaakt (vs. 1883-1885). Ferguut zelf treffen we één keer
zuchtend aan. Nadat hij gastvrij onthaald is door twee jonkvrouwen die door Lokefeer
gevangen werden gehouden, genieten zij gedrieën van een uitgebreide maaltijd. Maar na het
stillen van de honger dringt het besef dat zijn paard is gestorven bij de held door:
Ferguut began versochten,
Alst gheten was, omme sinen wrene. (vs. 3687-3688)
Niet alleen verdriet, ook angst kan tot uiting komen in zuchten. In de Trojeroman zucht
Polydamas als hij aarzelt om zich uit te spreken over zijn liefde voor Helena (vs. 344). Het
volk van Troje zucht uit angst voor het tweegevecht tussen Hector en Achilles (vs. 1247) en
de vrouwen van Troje beven, vallen flauw én zuchten uit angst voor de oorlog (vs. 1439).
Blancefloer zucht als zij bang is om te sterven, voordat Floris en zij samen in tranen uitbarsten
nadat de emir hen ontdekt heeft (Floris ende Blancefloer, vs. 3343-3344). Als beiden even
later voor de emir geleid worden, huilen en zuchten zij opnieuw uit angst voor hun leven (vs.
3576).
67
Zuchten heeft dus meestal te maken met de liefde en is als symbool voor verliefdheid vooral
gekoppeld aan vrouwelijke personages. Het feit dat ook de sultan in Parthonopeus dit gedrag
vertoont, past in de visie van Heeroma, die stelt dat de sultan als ‘..een malloot, […], versofte
quene…’ wordt voorgesteld.105 Als het echter gaat om liefdesverdriet bij een afscheid of een
afwezige geliefde, zuchten mannen én vrouwen even hard. Ook bij het zuchten uit angst is er
geen onderscheid tussen mannelijk en vrouwelijk gedrag. Bij verdriet over een algemener
geleden verlies wordt echter alleen door mannelijke personages gezucht, waarbij de rouw van
Ferguut om zijn viervoeter weer eens aangeeft hoe belangrijk een paard was voor een echte
ridder.
Stilte
‘Er bestaat geen ware stilte als je die niet met een ander kunt delen’106 Dit citaat geeft aan hoe
belangrijk ook het zwijgen kan zijn in de communicatie tussen mensen. De stiltes die in de
door mij verzamelde fragmenten beschreven worden, hebben in alle gevallen inderdaad
betrekking op de afwezigheid van het gesproken woord. In geen enkel geval wordt er
melding gemaakt van mogelijke achtergrondgeluiden die al dan niet aanwezig zijn.
Zwijgen kan een functie hebben in de interactie tussen verschillende personages. Zo wordt
een wisseling van spreekbeurt in Parthonopeus als volgt aangegeven: ‘…Doe sweech die
coninc Faburijn / Mettien sprac mijn here Marijn…’ (vs.1536 – 1537). Ook in het gesprek
tussen Melioer en de bode Lucius is het zwijgen van Melioer, die Lucius’smeekbeden heeft
weerlegd, een signaal voor de bode om opnieuw het woord te nemen en haar te vragen wat hij
dan wél moet zeggen (vs. 7712-7713).
Het kan ook voorkomen dat een gesprekspartner de stilte níet doorbreekt door het woord
te nemen. Als Polydamas blijft zwijgen, ondanks het verzoek van Helena om haar te zeggen
wat hem dwars zit, vervolgt zij het gesprek door haar verzoek nogmaals te benadrukken
(Trojeroman, vs. 365). Menfloers vat het zwijgen van Andromache, aan wie hij net gezegd
heeft dat zij de enige is aan wie hij de oorzaak van zijn verdriet kan vertellen, op als een
aanmoediging. Door haar zwijgen voelt hij zich gesterkt zijn betoog te vervolgen en zijn
liefde voor haar uit te spreken: ‘… si sweech, ende hi verboude hem…’ (vs. 617). 105 Reynders 2002, p. 291.106 Citaat uit Pavese, C., Gesprekken met Leuco. Amsterdam 1987. Overgenomen van Zwagerman, J., ‘Zelf Bril worden’ in NRC d.d. 1 juli 2006, p. 53.
68
Geen aanmoediging, maar eerder afkeuring spreekt uit de stilte die in Ferguut volgt op
Galiënes wanhopige uitroep. Nadat zij zich heeft afgezonderd in haar vertrekken verzucht zij
eerder zelfmoord te willen plegen dan dat zij Galarant in haar bed zal toelaten. Zelfmoord
gold in de Middeleeuwen als een ernstige zonde: God hoort haar klacht wel, maar reageert
hier niet op en zwijgt (vs. 4662).
Een stilte kan ook het einde van het gesprek aanduiden, zoals in Floris ende Blancefleur.
Nadat Floris zijn plannen voor de zoektocht naar Blancefloer tegenover zijn vader heeft
uitgesproken, beëindigt hij het gesprek: ‘...Floris heeft sine tale gheënt / Die coninc hem
droevelike omme went...’(vs. 1476-1477).
Een auteur kan stiltes gebruiken om een natuurlijke pauze in het verhaal aan te geven.
Nadat Galiëne Ferguut als echtgenoot heeft aanvaard, valt er een stilte aan het hof. Deze
pauze vormt een mooi moment om de bisschop te halen die het jonge stel zal trouwen
(Ferguut, vs. 5556). In de Trojeroman wordt tot driemaal toe een stilte gebruikt om een
overgang te creëren naar de volgende scène. Als Polydamas en Helena uitgesproken zijn,
blijft het lang stil: ‘…Hier met saten si soe langhe / Dat ter talen was een geswijch…’(vs.
442/443). Het verhaal vervolgt met het tweegesprek tussen Menmoen en Polyxena, waarna
het opnieuw stil blijft (vs. 586). En ook het samenzijn van Menfloers en Andromache wordt
afgesloten met een stilte (vs. 647).
Regelmatig vertelt een auteur hoe een gezelschap zwijgt als een van hen het woord neemt. In
Parthonopeus zitten Sornagurs mannen zwijgend om hem heen in een boomgaard, totdat de
koning het woord neemt (vs. 1466). Ernout maant Melioers raadslieden tot stilte als zij
beraadslagen over een potentiële huwelijkskandidaat, waarna hij de ruimte krijgt om zijn
plannen voor een toernooi te ontvouwen (vs. 3113, vs. 3130). En als Anfors na het toernooi
het woord neemt, zwijgen alle aanwezigen om te horen wat hij te melden heeft (vs. 5645). Dit
zwijgen heeft alles te maken met respect van de aanwezigen voor degene die spreekt. Het gaat
hier om een koning, Sornagur, en twee vooraanstaande ridders. Dat deze ridders groot aanzien
genieten, blijkt uit toevoegingen van de verteller als ‘out’ , ‘vroet’ en ‘ghestadich’ (vs. 3110,
vs. vs. 5641-5642).
Vaak wordt er gezwegen nádat een van de personages aan het woord is geweest. Als Lomeer,
één van Sornagurs mannen, voorstelt het strijdveld te verlaten, zwijgen de andere ridders
alvorens Faburijn hierop ingaat (vs. 1510). Nadat Cursout de prestaties van Parthonopeus
69
tijdens het toernooi heeft beschreven, blijven de andere aanwezigen aanvankelijk stil
(Parthonopeus, vs. 5123-5124). En ook als Clarijn zich uitspreekt voor de sultan als winnaar
van het toernooi zwijgen de aanwezigen (vs. 5885). Later in het verhaal, als de sultan zijn
raadsmannen bijeen heeft geroepen en uiteenzet waarom hij zich wil wreken op Ernout, zijn
de mannen door dit betoog dusdanig van hun stuk gebracht dat het lang stil blijft
(Parthonopeus, vs. 6782-6783). Macabers neemt tenslotte het woord en pleit ervoor Ernout
ter dood te brengen. Ook na deze rede blijft het aanvankelijk stil (Parthonopeus, vs. 6805).
Hier zijn het de toehoorders die zwijgen om de woorden op zich in te laten werken. Maar
zwijgen wordt ook gebruikt om te benadrukken dat een personage in gedachten verzonken is.
Nadat de heidense koning Sornagur uitgebreid in alle eenzaamheid zijn nood heeft geklaagd
over het verraad van Mares, zwijgt hij en verzinkt in gedachten hoe te voorkomen dat zijn
mannen hem als lafaard zullen beschouwen (Parthonopeus, vs. 1768-1769). Cursout zwijgt
als Clarijn zegt dat zijn favoriet in het toernooi de strijd verliest omdat hij zijn schild is
kwijtgeraakt. Hij laat Clarijn praten, maar is zelf nog lang niet overtuigd van de uitkomst van
het gevecht (Parthonopeus, vs. 4531-4532). Als Anfors het aantal mogelijke winnaars van het
toernooi heeft teruggebracht tot vier kandidaten, zwijgen alle aanwezigen nadenkend
(Parthonopeus, vs. 5852-5854). Ook Cursout – die Parthonopeus het liefst als winnaar ziet -
spreekt zich hierop niet uit, hij beseft dat hij de meerderheid tegen zich heeft en wil daar op
een gepaste wijze op reageren (Parthonopeus, vs. 5865). En in Floris ende Blancefloer vertelt
de emir aan zijn raadslieden hoe hij er aan toe was bij de ontdekking van Floris in het bed van
Blancefloer: ‘...Dat ic een woort niet mochte spreken / Ende peinsde, hoe ict mochte
wreken...’ (vs. 3456-3457).
Zwijgen kan, net als gelaatsuitdrukkingen of uitingen als beven en flauwvallen, een uiting zijn
van heftige emoties. Dat zowel verdriet als vreugde tot sprakeloosheid kunnen leiden, wordt
expliciet aangegeven door de verteller in Parthonopeus:
Van groter bliscap ne sprac soe niet,
Als van jammere dickent ghesciet.
Al swighende dede soene saen
In ene camere met haer gaen (vs. 1422-1425).
70
Voor Parthonopeus’ moeder is het in dit geval dus de vreugde bij het weerzien met haar zoon
die haar belet te spreken. Minder heftig is de blijdschap van de bode Lucius, die, als beloning
voor het terugbrengen van Ernout, Melioer te spreken zal krijgen. Hij zwijgt, maar lacht
inwendig (vs. 7366-7367). Zwijgen van vreugde komt vaker voor: de poortwachter in Floris
ende Blancefloer is sprakeloos van blijdschap als Floris hem datgene wat hij in het
schaakspel verloren heeft weer teruggeeft (vs. 2717-2719). En als Floris zijn Blancefloer later
in het verhaal terugvindt, beneemt hun vreugde hen het spraakvermogen (vs. 3039, vs. 3042,
vs. 3049).
Ook verdriet kan een personage beletten uit zijn woorden te komen. Nadat Parthonopeus door
het bekijken van Melioer een einde heeft gemaakt aan hun idyllische liefde, past slechts stilte
(Parthonopeus, vs. 2236), waarbij het verdriet van Parthonopeus vermengd is met schaamte
(Parthonopeus¸vs. 2238). Melioers stem laat haar meerdere malen in de steek, waardoor ze
haar verdriet om Parthonopeus verraadt (Parthonopeus, vs. 3642, vs. 3746). De opmerkingen
van Clarijn over het dreigende verlies van de ridder met het witte schild dringen niet tot haar
door en zij zit er zwijgend bij, zonder haar geliefde te herkennen (Parthonopeus, vs. 4534).
Op de tweede toernooidag brengt haar zuster haar op de hoogte van de identiteit van deze
ridder, als zij Parthonopeus vervolgens weg ziet rijden, ontneemt de emotie haar de woorden
(Parthonopeus, vs. 5384). En als haar mannen beraadslagen over de uiteindelijke winnaar van
het toernooi zit ze er opnieuw stilletjes bij en probeert haar gevoelens in bedwang te houden.
(Parthonopeus, vs. 5552).
Ook het verdriet van de gescheiden geliefden in Floris ende Blancefloer leidt tot zwijgen:
Blancefloer kan van verdriet geen woord uitbrengen tegenover de jonkvrouwen van de emir
die haar proberen te troosten (vs. 820). En als Floris tot driemaal toe bezwijmt bij het graf van
Blancefloer, voegt de verteller daar nog aan toe dat ook hij geen woord kan uitbrengen van
verdriet (vs. 1124-1125).
Geen liefdesverdriet, maar smart om zijn verlies in de strijd is de reden voor het zwijgen
van de door Ferguut verslagen roofridder (Ferguut, vs. 2459-2460).
71
De confrontatie met de dood en het daarmee gepaard gaande verdriet mondt soms ook uit
in een situatie waarin ieder woord teveel is. In Hughe van Bordeus is het Karel zelf die niet
meer kan spreken als Amorijs hem het dode lichaam van zijn zoon brengt: ‘...so werdt hi heel
ontstelt ende was so qualic tevreden dat hi nauwe spreken en conde...’(Hughe van Bordeus,
9). De hertog in De burggravin van Vergi is diep getroffen als hij beide gelieven dood aantreft
en trekt zwijgend het zwaard uit het dode lichaam (vs. 1067).
Het enige fragment waarin zwijgen uiting geeft aan kwaadheid staat in de boerde Dits
vanden man die gherne dranc. De dronkeman probeert op zijn woedende vrouw in te praten,
maar haar zwijgen verontrust hem en lijkt hem niet veel goeds te voorspellen (vs. 147-148).
Er zijn situaties waarin zwijgen ongepast is. Als Parthonopeus, diep in gedachten verzonken
door het woud rijdt, wordt hij aangesproken door Gaudijn. Hij zwijgt aanvankelijk, omdat hij
zich liever niet bloot wil geven (Parthonopeus, vs. 4258-4269). Ook Ferguut gedraagt zich
soms weinig hoofs tegenover vreemden. Als hij verdwaasd en hongerig door het bos rijdt,
treft hij een gedekte tafel waaraan maar liefst vijftien ridders genieten van hun eerste gang.
Binnen het stelsel van het traditionele gastrecht is het weliswaar niet meer dan logisch dat
Ferguut daarbij aanschuift, maar op de manier waarop hij dit doet valt nog wel wat af te
dingen. Niet alleen zwijgt hij, hij vraagt zelfs geen water om zijn handen te wassen (Ferguut,
vs. 2632). Zwijgend eet en drinkt hij verder (Ferguut, vs. 2648). Ook de dwerg, die Ferguut
uiteindelijk wijst op het toernooi aan het hof van koning Artur, is in eerste instantie niet erg
spraakzaam. Zijn zwijgen komt voort uit irritatie over de schertsende opmerking van Ferguut
(Ferguut, vs. 5108-5109).107
Het zwijgen van Hugo nadat hij aangesproken is door de magische koning Aberoen
gebeurt in eerste instantie op aanraden van Aliames, die vreest dat Hugo zich bij Aberoen zal
aansluiten. Voor Aberoen bevestigt dit echter de moed van Hugo en uiteindelijk sluiten de
mannen vriendschap (Hughe van Bordeus, 19).
In twee liefdesscènes speelt de stilte een rol. De eerste is te zien in Parthonopeus, waar de
jonge titelheld door Melioers toverkunsten in haar bed is beland. Vanwege de fragmentarische
overlevering missen we helaas het begin van de verleidingsscène. Kennelijk heeft
Parthonopeus al een eerdere poging tot toenadering gedaan:
107 Zie ook Voogd en Van der Wijden 2005, p. 52-54.
72
Een woort hi niet te haer en seide,
Sijn hant hi coenlike weder leide;
Soe ghedooghet, ende zweech stille;
Doe haddijs bet sinen wille: (vs. 705-708)
Parthonopeus zwijgt niet zozeer uit angst of verlegenheid. Onverschrokken legt hij zijn hand
op haar (voor hem onzichtbare) lichaam. Melioer gedoogt dit en stemt dan ook stilzwijgend
toe, wat door Parthonopeus als aanmoediging wordt opgevat om het liefdesspel te vervolgen.
Hoe veelzeggend stiltes kunnen zijn, blijkt uit de Ferguut. Tijdens het eerste samenzijn van
Galiëne en Ferguut blijft het akelig stil: zeker een kwartier lang houden beiden hun mond stijf
dicht:108
Die riddere hare noit wort enseide:
Dus satense ende swegen beide
Datmen ene grote mile
Mochte hebben gegaen die wile.
Si en dorste no hi en conste mede,
Daer omme die tale bleef tier stede. (vs. 1271-1276)
De verteller aarzelt niet de oorzaken van deze stilte toe te lichten: Galiene durft geen woord
uit te brengen omdat zij bang is voor de schande als zij haar liefde openbaart.109 De reden
voor Ferguuts zwijgen is een andere: ‘hi en conste mede’. Nu kan het Middelnederlandse
werkwoord connen zowel de betekenis hebben van ‘in staat zijn’ als ‘verstand hebben van’.110
Het lijkt voor de hand te liggen dat de held in dit stadium van het verhaal nog niet heeft
geleerd hoe hij zich dient te gedragen tijdens een hoofse maaltijd, en dat hij er dus nog geen
verstand van heeft.
108 de uitdrukking ene grote mile wordt in de Middeleeuwen vaker gebruikt als tijdsaanduiding, en over een mijl loop je toch al gauw een kwartier. MNW; Van Oostrom en Slings 1997, p. 37.109 Zemel toont aan dat de reden voor Galienes zwijgen in het Middelnederlands een wijziging heeft ondergaan ten opzichte van het Oudfrans door een onjuiste vertaling. In het Oudfrans durft zij haar metgezel niet aan te spreken vanwege haar verliefdheid, in het Middelnederlands zwijgt zij omdat zij niet over haar liefde durft te praten (Zemel 1991, p. 264). 110 MNW ‘connen’, 1) en 2).
73
Waarschijnlijk wordt connen hier echter in een andere betekenis is gebruikt: Ferguut is
simpelweg niet in staat tot spreken, wellicht uit verlegenheid of uit bewondering voor
Galiënes schoonheid.111
Haar fraaie uiterlijk heeft dit effect immers vaker: alle aanwezigen aan het hof van Artur
zwijgen als Galiëne voor de koning treedt (vs. 5047). Ook de uitzonderlijke schoonheid van
Parthonopeus kan een gezelschap tot stilte brengen: als hij door Gaudijn uit zijn wapenrusting
is geholpen en voor de raadslieden van Melioer staat, zijn zelfs degenen die aanvankelijk een
voorkeur voor de sultan hadden, met stomheid geslagen (Parthonopeus ,vs. 6245-6246).
Een auteur kan stiltes dus gebruiken in de interactie tussen verschillende personages of om
structuur in de tekst aan te brengen. Maar stiltes kunnen ook uiting geven aan heftige emoties
als blijdschap en verdriet, of bewondering voor het uiterlijk van een personage. Als zwijgen
gebruikt wordt om aan te geven dat een personage in gedachten verzonken is, gaat het in alle
gevonden fragmenten om mannelijke personages. En, net als bij het zuchten, zijn het ook hier
alleen mannelijke personages die zwijgen als ze geconfronteerd worden met een algemeen
verlies.
111 Zie ook Voogd en Van der Wijden 2005, p. 52-54.
74
6. TWEE MIDDELNEDERLANDSE TEKSTEN
Nadat in de voorgaande hoofdstukken verschillende vormen van non-verbale communicatie
aan bod zijn geweest, staan in dit hoofdstuk een tweetal (delen van) teksten centraal. Op deze
manier wil ik illustreren hoe de focus op uitingen van non-verbaal gedrag bij de bestudering
van deze teksten de bestaande literaire analyse kan aanvullen. Ik heb daarbij allereerst
gekozen voor een fragment van Partonopeus van Bloys. Dit fragment bevat een aantal scènes
waarin vooral de interactie tussen de verschillende personages voorop staat. Daarna volgt de
Roman van Cassamus.
Partonopeus van Bloys (vs. 3172-4062)
Bij het verzamelen van de fragmenten viel al op hoe rijk deze tekst is aan passages die non-
verbaal gedrag beschrijven: het verhaal leverde maar liefst 238 vindplaatsen op. Deze
Middelnederlandse tekst gaat terug op een Oudfrans origineel en is volgens Reynders tussen
1256 en 1260 tot stand gekomen.112 Vanwege de lengte van Parthonopeus van Bloys (8406
verzen) heb ik mij beperkt tot de behandeling van een fragment uit dit verhaal, en wel vs.
3172-4062. Dit fragment is overgeleverd in twee handschriften: vs. 3172-3906 in
fragmentengroep H82C (Brussel, KB, II, 872) en vs. 3703-4062 in fragmentengroep H83C
(Groningen, Bibliotheek der Rijksuniversiteit, 406).113
Dit door mij gekozen fragment bevat in grote lijnen vier verschillende scènes. In twee daarvan
treffen we Melioer in gesprek met haar zuster. Beide gesprekken tonen vooral het verdriet van
de keizerin. Dit verdriet wordt ondersteund door verrschillende vermeldingen van non-verbale
uitingen als zuchten, huilen en flauwvallen.
Het eerste gesprek speelt zich af in een boomgaard. Melioer heeft haar zuster naar
Chiefdore geroepen en vertelt over het toernooi dat door haar leenmannen is uitgeschreven
om haar aan een echtgenoot te helpen. De gedachte aan een andere echtgenoot dan
Parthonopeus ontlokt Melioer een fysieke reactie: zij zucht (vs. 3195) en bekent daarna
huilend dat alleen de verschijning van haar geliefde op het toernooi haar nog vreugde zou
kunnen brengen (vs. 3216).
112 Reynders 2002, p. 308.113 De versnummering verwijst naar Bormans 1871. Zie ook Reynders 2002, p. 97-100.
75
Het tweede gesprek tussen Melioer en Urake vindt plaats op de dag vóór Melioer een
aantal knapen tot ridder zal slaan. Melioer realiseert zich dat zij niet in de positie verkeert het
komende toernooi te verhinderen. Om haar verdriet voor haar zuster te verbergen, probeert ze
(tevergeefs) een zucht te onderdrukken:
Melioer van haerre herten trac
Een suchten, dat soe diepe nam,
En bract ontwee eert vulquam.
Dat soe dit suchten ontwee sneet,
Dat was bedie haer was leet,
Alset lude waert volcomen,
Dat haer suster hadde vernomen
Haer ghepeins en haeren rouwe (vs. 3467-3474)
Het verbaast Urake in hoge mate dat haar zuster zich tegenover haar zo inhoudt. Gevraagd
naar de reden voor haar verdriet, spreekt Melioer haar berouw uit over het feit dat ze
Parthonopeus destijds niet heeft vergeven. Zij lijdt dusdanig onder de gedachte dat haar
geliefde er door haar hardvochtigheid nu zo slecht aan toe is dat zij zelfs flauwvalt, waarbij
alle kleur uit haar gezicht wegtrekt (vs. 3511-3512). In weerwil van deze non-verbale uitingen
van haar leed houdt Urake haar zuster in onwetendheid over het werkelijke lot van
Parthonopeus en zegt haar zichzelf in bedwang te houden. Zij zal nu eenmaal uitgehuwelijkt
worden aan de winnaar van het toernooi. Melioer reageert net als tijdens het eerdere gesprek
allereerst fysiek op deze gedachte en krijgt tranen in haar ogen (vs. 3568). Vervolgens
beklaagt zij zich dat Parthonopeus dood is door haar schuld en dreigt ze zichzelf te doden om
zijn dood te vergelden, een uitspraak die ondersteund wordt door gezucht en opnieuw
flauwvallen (vs. 3578-3579) om haar leed te benadrukken. Zoveel verdriet stemt Urake wat
milder en zij vraagt haar zuster naar de details van het toernooi. Het blijft even stil, Melioer
zucht nogmaals uit verdriet en de smart is zo hevig dat zij nauwelijks in staat is te antwoorden
(vs. 3642-3647). Tenslotte geeft zij een uitgebreide beschrijving van de organisatie van het
toernooi en de deelnemers daaraan. Als Parthonopeus daarbij ter sprake komt als neef van de
Franse koning, kan zij door haar verdriet niet verder spreken:
76
En als soe Parthonopeuse voort
Soude noemen, benam hare twoort
Die rouwe dien soe hadde groot,
En viel op haerre suster scoot
Vele iammerlike in ommacht (vs. 3745-3749)
Uiteindelijk kan ze de naam van haar geliefde slechts stotterend uitbrengen (vs. 3752-3756),
waarna ze direct weer flauwvalt (vs. 3760). Als ze tenslotte weer tot zichzelf komt, vervolgt
Melioer haar opsomming van de deelnemers aan het toernooi en besluit met een beschrijving
van de vazallen die zullen beslissen over de uitkomst.
Deze twee dialogen tussen Melioer en Urake zijn in de tekst van elkaar gescheiden door de
scène waarin Urake, na het eerste gesprek, terugkeert naar Salence. Daar helpt zij
Parthonopeus aan de benodigde uitrusting om aan het toernooi deel te nemen. Als Urake hem
een fraai zwaard overhandigt en hem zegt dit om te gorden, reageert Parthonopeus hierop met
een gebaar. Uit verbazing slaat hij namelijk een kruis (vs. 3335) en licht desgevraagd toe dat
Melioer hem, vóór zijn vertrek naar Frankrijk, uitdrukkelijk gevraagd heeft geen zwaard te
dragen totdat zij hem dit zelf zou kunnen omgorden en hem daarmee tot ridder zou
verklaren.114 Urake belooft vervolgens ervoor te zorgen dat Melioer deze toezegging kan
inlossen zonder dat zij hem daarbij zal herkennen. Parthonopeus zal zijn geliefde dus na lange
tijd weerzien en als de wapenrusting kompleet is, kan hij nauwelijks wachten en verraadt zijn
gedrag zijn onrust:
…spranc hi te hant
Wel lichtelijc op Maroene:
Steghereeps en haddi niet te doene,
No en sloech hant aen sadelboom.
Hu hurte voort… (vs. 3388-3392)
114 Zie voor de inhoud en de ceremoniële feestelijkheden rond de ridderslag in de Middeleeuwen ook Bumke 1986, dl. 1, p. 295-318.
77
De laatste scène in dit fragment beschrijft hoe Parthonopeus, nadat hij door Urake en
Persijs tussen de andere knapen is gesmokkeld, door de keizerin tot ridder geslagen wordt. In
deze scène gebruikt de auteur verschillende vormen van non-verbaal gedrag. Het wisselen van
gelaatsblikken speelt een belangrijke rol, maar ook is er aandacht voor het fysieke uiterlijk
van Melioer en de uitwerking die dit heeft op alle aanwezigen. Allereerst geeft de auteur
echter een beschrijving van de uitvoering van het ritueel van de ridderslag:
Het was doe tien tide sede,
Soe wien so men ridder dede,
Dat hem sijn swert aen sinen hals hinc,
En hi voor sinen here dan ghinc
Al ghewapent staen, tes hijt nam
En hijt hem gorde alst hem bequam. (vs. 3899-3904)
Als de held tussen honderden andere edelen voor Melioer verschijnt, wordt haar aanblik hem
bijna teveel en zou hij het liefst voor haar voeten neervallen en genade vragen (vs. 3920-
3922). Urake tracht hem tevergeefs onopvallend te waarschuwen, maar het scheelt niet veel of
Parthonopeus verraadt zichzelf door zijn gedrag (vs. 3925-3931). De verteller geeft echter
direct aan dat de verschijning van Melioer zo’n impact heeft op de aanwezige mannen dat ook
deze hun zelfbeheersing maar met moeite kunnen bewaren (vs. 3932-3956). Een uitvoerige
beschrijving van de kleding van Melioer volgt.115
In de Middeleeuwen is de overtuiging dat het uiterlijk een weerspiegeling vormt van het
innerlijk wijd verspreid. Melioer heeft inmiddels berouw getoond over haar hardvochtige
verbanning van Parthonopeus en haar schoonheid in deze scène is volgens de verteller
onovertroffen:
Al ware si in enen sac ghecleet,
Dat si met haerre scoonheit verwonne
Alle die vrouwen onder die sonne. (vs. 3968-3970)
115 Overigens is deze beschrijving sterk ingekort ten opzichte van het Oudfrans. Reynders 2002, p. 204-205.
78
Haar aanblik brengt alle aanwezigen tot grote vreugde. Parthonopeus schaamt zich echter en
toont dit door zijn hoofd neer te slaan. Vervolgens heft hij zijn hoofd op, maar slaat het
vrijwel onmiddellijk opnieuw neer als hij de anderen voorgaat en voor de keizerin verschijnt
(vs. 3981-3983). Zij voert het ritueel uit en gordt hem het zwaard om, waarop Parthonopeus
zich omdraait om te vertrekken. Melioers aantrekkingskracht is echter te sterk en
Parthonopeus kan zich niet inhouden: ‘Hine versuchte, alse hi van hare sciet / en sach weder
en weende’(vs. 3994-3995). Zijn lichaamstaal dreigt hem hier te verraden want Melioer
verbaast zich over dit merkwaardige gedrag. Overtuigd van de dood van haar geliefde,
herkent zij hem echter niet. Parthonopeus kan zijn blik niet losrukken van Melioer en vervolgt
zijn pad, terwijl hij met neergeslagen hoofd om blijft kijken (vs. 4010-4011). Het scheelt niet
veel of Melioer roept hem terug, maar ze wordt overweldigd door hernieuwd liefdesverdriet
en heeft al haar kracht nodig om te voorkomen dat ze opnieuw flauwvalt (vs. 4012-4018).
Parthonopeus gaat al omkijkend verder (vs. 4019-4022). Uiteindelijk verlaat hij de zaal:
Parthonopeus streec uter zele,
Ter gherre wedersiende vele,
Die heme sin herte hadde gherooft.
Hi quam tere stat, daer hi sijn hooft
Vele sere verdolt neder leide. (vs. 4035 - 4039)
Het fragment besluit met de monoloog van Parthonopeus, waarin hij God vraagt hem bij te
staan om het toernooi te winnen.
De auteur van de Parthonopeus van Bloys geeft vaak uitvoerige beschrijvingen van de
gebeurtenissen, waarbij de lezer ook informatie krijgt over de emoties en drijfveren van de
personages. De verteller is nadrukkelijk aanwezig in het verhaal en geeft ook regelmatige
(morele) commentaren op de handelingen van de personages.
In dit fragment zien we dus allereerst hoe het verdriet van Melioer benadrukt wordt. De
lange dialogen tussen Melioer en Urake worden gestructureerd door vermeldingen van
zuchten, huilen, stotteren en flauwvallen. Daardoor is er geen sprake meer van de sterke,
zelfverzekerde keizerin die de keuze voor een echtgenoot in eigen hand nam door
Parthonopeus naar Chiefdore te lokken. Melioer is niet meer in staat het lot te keren en het
79
verdriet heeft haar gebroken. Door gebruik te maken van beschrijvingen van haar non-
verbale uitingen bevestigt de auteur keer op keer het beeld van een door smart doortrokken
Melioer.
Parthonopeus daarentegen krijgt hernieuwde kracht als hem – weliswaar incognito – een
ontmoeting met zijn geliefde in het vooruitzicht wordt gesteld. Tijdens de ceremonie kan hij
zijn ogen niet van haar afhouden, maar om herkenning te voorkomen houdt hij zijn hoofd
neergeslagen. Door de beschrijving van zijn aanhoudend omkijken en het staren naar de
keizerin voert de auteur de spanning op en lijkt de kans op ontmaskering steeds aanwezig.
Melioer wordt echter nog teveel door haar verdriet in beslag genomen om open te staan voor
haar geliefde.
Roman van Cassamus
De tweede tekst die ik als voorbeeld heb genomen, is een Middelnederlandse bewerking uit de
eerste helft van de veertiende eeuw van een aantal episodes uit een grote Franse
Alexanderroman, Les voeux du paon ou le roman de Cassamus. Ik heb uitsluitend gebruik
gemaakt van de overgeleverde verkorte versie, die bewaard is gebleven in één handschrift.116
De 1890 verzen die deze versie lang is, leverden 61 vindplaatsen op waarin een vorm van
non-verbaal gedrag beschreven wordt.
De eerste beschrijving die als ‘non-verbaal’ geclassificeerd kan worden is het fragment
waarin Cassamus zich door zijn uiterlijk kenbaar maakt als een inwoner van Caldee:
..enen ouden man
die droech swerte cleder an
Na den sede van Caldee (vs. 33-35)
Ondanks zijn witte haren en kennelijk zeer gevorderde leeftijd ziet hij er groot en sterk uit (vs.
36-38).
116 Te weten ’s-Gravenhage, KB, Bruikleen KNAW, XXIV, geraadpleegd via CD-Rom MNW. Daarnaast zijn er fragmenten van een lange versie bekend: Leiden, Bibliotheek der Rijksuniversiteit, Ltk. 1195 (fragm.) en Brussel, KB 18228 (fragm.).
80
De roman bevat meerdere verwijzingen naar fysieke kenmerken die de hoge leeftijd
van Cassamus bevestigen: aan zijn baard is zichtbaar dat hij een oude grijsaard is (vs. 128-
129) en zijn lichaam is oud en afgeleefd (vs. 559-560). Ook andere vormen van uiterlijk
vertoon worden genoemd. Cassamus zegt bijvoorbeeld tegen Alexander waaraan men
bedevaartgangers kan herkennen: ze dragen wollen kleding en gaan blootsvoets (vs. 45).
Alexander zelf gaat ook zonder schoenen de tempel van Mars binnen als hij diens hulp wil
vragen voor de komende strijd. Hij is dan gehuld in witte kleding, die hij echter uittrekt zodra
hij eerbiedig voor het altaar staat (vs. 374-382). Cassamus noemt zijn neven en nicht de
mooiste wezens die op aarde rondlopen (vs. 167). De schoonheid van Phesonie is zelfs
aanleiding voor de belegering van de stad waarbij Alexanders hulp dringend gewenst is. Later
in het verhaal, kondigt een page de komst van de inmiddels gevangen Casseel aan en ontlokt
zijn beschrijving menige dame een heimelijke zucht (vs.1259-1260):
…hie die scoenste riddre ware,
Beide van live ende van hare,
Diemen in die werelt vonde (vs. 1255-1257)
Soms speelt non-verbaal gedrag een rol zonder dat duidelijk wordt waar dit gedrag uit bestaat.
Als Cassamus zich aan het begin van het verhaal realiseert dat hij tegenover Alexander staat,
op wie hij wraak zou willen nemen, vanwege de dood van zijn broer, weten we niet hóe hij dit
uit. Zijn emoties worden echter wel opgemerkt en, hoofs als hij is, tracht Alexander het ijs te
breken door de oude man lachend aan te spreken:
Die coninc mercte wel ende kinde,
dat hine van herten lettel minde.
Al lachende seidi hovesscelike: (vs. 87-89)
Dat deze benadering slaagt, blijkt vervolgens uit het fragment waarin Cassamus voor
Alexanders voeten valt en de koning hem haastig weer overeind helpt (vs. 103-108).117
Later in het verhaal lijkt het onbenoemde gedrag van Edea aanleiding voor Phesonie om
op te merken dat ze haar nicht inmiddels zo goed kent, dat ze kan zien dat Edea verliefd is op
117 Zie ook p. 32-33.
81
Casseel (vs. 1144-1145). De jonkvrouwen slaan de strijd gade vanaf het kasteel, waarbij Edea
haar bewondering uitspreekt voor Casseel. De tekst vermeldt echter niet welke gebaren of
houding Edea hierbij gebruikte om haar woorden te versterken.118
Ook als het leger van Clarijs zich beklaagt omdat Casseel gevangen is genomen, lezen we
slechts dat zij ‘mesbaerden utermaten sere’ (vs. 1171). En als Phesonie tijdens het schaakspel
bijna buiten zinnen raakt na de felle woorden van Edea, geeft de auteur wel een beschrijving
van haar gemoedstoestand, maar is het niet duidelijk in hoeverre dit ook voor de aanwezigen
zichtbaar wordt in haar gedrag (vs. 1773).
Cassamus mag dan oud zijn, dit neemt niet weg dat hij nog moeiteloos paard kan rijden. Als
hij zijn neven en nicht op de hoogte wil brengen van de hulp van Alexander en de goede
afloop van de strijd die deze in zijn voorspellende droom gezien heeft, kan hij niet wachten
om te vertrekken: ‘Ende sat op met haesticheiden, / Ende reet henen sonder beiden;’ (vs. 435-
436). Voor de strijd wordt Cassamus met toewijding bewapend door zijn nicht en de
jonkvrouw Edea, die hem een ring overhandigt als symbool van haar liefde voor hem (vs.
651). Deze liefde geeft de oude man vleugels: “Doe loech met herten die vieliart, / Ende set
met haesten op zijn part,” (vs. 661-662).
De tegenstander in de strijd, Clarijs, is overigens ook niet meer een van de jongste en
wordt door Cassamus een ‘out vieliart’ genoemd (vs. 180). Ook voor hem is de leeftijd geen
belemmering om zich te weren in de strijd. Als zijn mannen worden aangevallen, brengt de
woede hierover hem ertoe zich snel te bewapenen en haastig op zijn paard te springen (vs.
696-697, vs. 704).
Woede is er eerder in het verhaal ook bij Cassamus, opgeroepen door de opmerking van zijn
neef Gadifier, die hem zegt de strijd aan de jonge mannen over te laten. Deze kwaadheid
maakt echter geen indruk op Gadifier, die zich lachend omkeert. Phesonie komt tussenbeide
en brengt Cassamus tot bedaren door op te merken dat haar broer slechts uit scherts sprak (vs.
566-567). Hoezeer hij zijn nicht in zijn hart heeft gesloten, blijkt vervolgens als zij aangeeft
liever te willen sterven dan met Clarijs te trouwen om zo de strijd te vermijden. De tranen
vallen Cassamus uit de ogen (vs. 586-587).
118 Zie over de relatie tussen Phesonie en Edea ook Reynders 2005, p. 153-171.
82
Het strijdgewoel zelf wordt gekenmerkt door dappere ridders. Zo komt Bettijs kwaad en
haastig aangereden om zijn broer bij te staan in het zwaardgevecht tegen Clarijs (vs. 769-
770). Ook Cassamus laat blijken dat zijn leeftijd hem nog geen parten speelt, zijn krachtige
slagen doen menig tegenstander buigen (vs. 780-781). Als hij een groot leger op zich af ziet
komen, wil hij aanvankelijk omkeren, maar de gedachte aan Edea wakkert zijn vechtlust aan
en hij werpt zich opnieuw in de strijd (vs. 884-891). Cassamus hatelijke woorden wekken
Clarijs’ woede op, die hem snel tegemoet rijdt (vs. 906). Als Clarijs versterking krijgt van de
Indiërs, rijdt Bettijs als een stormwind op het gevecht af om zijn oom bij te staan (vs. 947-
948). Ook Gadifier weert zich zo kranig dat Alexander uitroept: ‘Ane sine gelaet dunct mi dat
scijnt, / Dat hem en cost noch en pijnt.’(vs. 1093-1094).
De strijd op Phesonie
De ontvangst van Cassamus die met zijn neven en de gevangen Casseel de kamer van Venus
betreedt, is uitermate hoffelijk. De aanwezige jonkvrouwen staan op en nemen de heren bij de
hand om zich vervolgens twee aan twee neer te zetten (vs. 1294-1298). Cassamus omhelst
Edea (vs. 1307), maar als hij ziet hoe Casseel zit te piekeren (vs. 1315), spreekt hij Edea
zachtjes toe en spoort haar aan Casseel haar liefde te geven (vs. 1346-1365). Tijdens het
koningsspel probeert Edea zich op de vlakte te houden, maar als Phesonie aandringt verraadt
zij zich:
83
Ende metten worde versuchte si,
Ende verhaelde hare varuwe daer bi,
Dat hare anscijn wart al roet,
Daer si met onfinc ene schoenheit groet; (vs. 1391-1394).
Deze blos staat haar zelfs zo goed, dat als Casseel haar aankijkt, Venus haar kans schoon ziet
om zijn hart te raken met een liefdespijl (vs. 1396-1398).
Het koningsspel is aanleiding tot vreugde: Bettijs lacht instemmend over de hoofse wijze
waarop over de liefde gesproken wordt (vs. 1435). De genegenheid tussen Ydorus en Bettijs
wordt uitgesproken en bevestigd door de blik van Bettijs (vs. 1439) en de vriendelijke toon
waarop Ydorus hem aanspreekt (vs. 1518).
Het verhaal eindigt met het schaakspel tussen Phesonie en Casseel. Hier zien we hoe Phesonie
haar tegenspeler meerdere malen schertsend aanspreekt (vs. 1698, vs. 1766, vs. 1781).119
De liefde van Edea voor Casseel wordt opnieuw benadrukt door haar blos als Casseel het
gesprek tussen haar en Phesonie opvangt en zijn geliefde aankijkt:
Ende sach op Edea, die hare bloet
Verhaelde, dat hare maecte scone,
Dat si een ingel uten trone
Sceen vele bet dan iemen el (vs. 1724-1727).
Ook Cassamus merkt dit op en hij schiet in de lach (vs. 1728-1729). Dat de liefde ook Casseel
niet onberoerd laat, blijkt als hij slechts piekerend en zuchtend reageert op de zetten van
Phesonie (vs. 1763-1765). Als Phesonie haar tegenspeler vervolgens schaakmat heeft
aangeboden en door hem spitsvondig op haar plaats wordt gezet vanwege haar dubbelzinnige
bewoordingen, redt Cassamus tenslotte de eer door het schaakspel om te draaien, waarna de
spanning opgeheven wordt en alle aanwezigen in luid gelach uitbarsten (vs. 1885-1888).
119 Zie over het schaakspel in Roman van Cassamus ook Besamusca 2001, p. 169-187.
84
De auteur van Roman van Cassamus geeft, in tegenstelling tot die van de Parthonopeus van
Bloys, nauwelijks inzicht in de beweegredenen en motieven van de personages. Vrijwel
overal beperkt hij zich tot een beschrijving van de gebeurtenissen.120 Maar door ook het non-
verbale gedrag van de personages te beschrijven, creëert en bevestigt deze auteur het beeld dat
de lezer (of toehoorder) zich van hen vormt. Dat Cassamus zich ondanks zijn hoge leeftijd
nog een waardig ridder betoont, wordt benadrukt als de auteur tot tweemaal toe aangeeft hoe
hij haastig en snel op zijn paard springt en wegrijdt. Ook Clarijs springt eenmaal haastig op
zijn paard, maar waar het bij Cassamus de liefde is die hem vleugels geeft, is bij Clarijs vooral
woede de drijfveer121
De auteur van Roman van Cassamus herhaalt vaker beschrijvingen om zijn personages te
karakteriseren. Zo zien we Casseel tweemaal in gedachten verzonken, wordt Edea’s
verliefdheid tweemaal benadrukt door het van kleur verschieten en spreekt Phesonie haar
tegenspeler tijdens het schaakspel tot driemaal toe schertsend aan. De non-verbale uitingen
van het personage dragen derhalve bij aan het beeld dat de lezer (of toehoorder) zich van hen
vormt.
Het schaakspel tussen Casseel en Phesonie
120 Reynders spreekt in dit verband van een neutrale vertelsituatie. Reynders 2005, p. 154.121 De liefde van Edea voor Cassamus geldt echter slechts gedurende de strijd. Voor de ware liefde acht Cassamus zichzelf te oud, hij draagt zijn ‘rechten’ over op Casseel. Zie ook Meder 1988, p. 144-149.
85
7. EINDCONCLUSIE
Bij het bestuderen van Middelnederlandse teksten vanuit het perspectief van non-verbaal
gedrag komt een aantal observaties naar voren.
Allereerst valt op dat auteurs verschillen in de mate waarin zij gebruik maken van
beschrijvingen van non-verbaal gedrag. Dit geldt niet alleen voor middeleeuwse schrijvers,
ook bij een auteur als bijvoorbeeld Hemingway levert een speurtocht naar dergelijke
beschrijvingen nauwelijks vindplaatsen op. Voor Middelnederlandse teksten geldt dit al
evenzeer.122 Dit verschil in het gebruik van beschrijvingen van non-verbale uitingen hangt –
deels - samen met de thematiek van een roman. Verhalen waarin de nadruk op een
liefdesgeschiedenis ligt en de interactie tussen personages een grote rol speelt, lenen zich
immers meer voor beschrijvingen van non-verbale uitingen dan spannende avonturenromans,
waarin het vooral om de actie draait.
Echter, na bestudering van de teksten uit mijn corpus kan ook voorzichtig
geconcludeerd worden dat auteurs een persoonlijke voorkeur aan de dag leggen als het gaat
om de verbeelding van non-verbaal gedrag. Naast min of meer vaste ‘topen’, zoals het kussen
bij afscheid of het zuchten uit verliefdheid, zijn er een aantal verschillen zichtbaar tussen de
diverse werken. Zo zien we in Floris ende Blancefloer met enige regelmaat personages van
kleur verschieten, kiest de auteur van de Trojeroman relatief vaak voor het gebruik van
paralinguïstische uitingen als stiltes en staat de uitwisseling van gelaatsblikken in bepaalde
delen van Parthonopeus van Blois op de voorgrond. Naast thematiek is er dus ook sprake van
een stijlaspect en het zou interessant zijn om dit aspect nader te onderzoeken bij een
vergelijkende studie van verschillende Middelnederlandse teksten.
Verder bevatten de door mij gevonden fragmenten maar zelden een gedetailleerde
beschrijving van de exacte uitvoering van een gebaar. Zoals ook Burrow al aangaf, heeft dit
waarschijnlijk veel te maken met de specifieke situatie waarin Middeleeuwse teksten
functioneerden. Veel teksten werden voorgedragen en het ligt voor de hand dat een
122 Een tekst als Roman van Moriaen bevat nauwelijks beschrijvingen van non-verbaal gedrag – en komt mede daarom dus niet voor in het door mij geselecteerde corpus.
86
voordrager daarbij de beschreven gebaren en uitdrukkingen uitvoerde.123 Ook Pleij gaat in op
het openbare en collectieve karakter van de middeleeuwse literatuur, waarbij hij de term
‘akoestische voltooiing’ introduceert.124 In aanvulling hierop ontbeert de moderne lezer echter
ook een ‘somatische voltooiing’, waarbij de voordrager zijn verhaal niet alleen aanvult met
stemvariatie, maar ook lichaamstaal en gelaatsuitdrukkingen toevoegt. Zoals Pleij al stelt,
draagt juist aandacht voor deze aspecten bij tot kennis van het middeleeuwse literaire leven.
De moderne lezer komt er helaas bekaaid van af en hem zal vaak de nodige nuancering
ontgaan bij het lezen van deze teksten. Bij het ontbreken van gedetailleerde beschrijvingen
van de uitvoering van een gebaar of gezichtsuitdrukking kan de uitvoering daarvan door een
voordrager veel verhelderen. Immers, zelfs geringe variaties in de fysieke uitvoering van een
gebaar kunnen vol betekenis zijn.
Tot slot heeft deze scriptie vooral het karakter van een eerste verkenning van
Middelnederlandse teksten vanuit een nieuwe invalshoek. Diverse mogelijkheden tot
vervolgonderzoek dienden zich al tijdens deze verkenning aan. Zo zou het vergelijken van de
Middelnederlandse teksten met de Franse versies die daar vaak aan ten grondslag hebben
gelegen interessante informatie kunnen opleveren over mogelijke regionale verschillen.125
Ook zou het boeiend kunnen zijn het aanrakingsgedrag in verhalende teksten te toetsen aan de
theorieën die in de diverse ars armandi naar voren komt. Duidelijk is in ieder geval wel dat de
Middelnederlandse teksten volop materiaal bieden om nader onderzoek mogelijk te maken en
dat dit onderzoek een waardevolle aanvulling vormt op de bestaande literatuurhistorische
benaderingen. Tenslotte bestaat het taalvermogen uit méér dan alleen woorden, getuige
bijvoorbeeld Augustinus, die beschrijft hoe hij als knaap leerde spreken:
Want mij onderwezen niet de ouderen door mij volgens een bepaalde
methode de woorden mee te delen, zoals kort daarna de letters; maar
wanneer ik door zuchten en verschillende geluiden en verschillende
bewegingen van mijn ledematen de gevoelens van mijn binnenste wilde
123 Burrow 2002, p. 182.124 Pleij 2005, p. 379-385.125 Zo stelt Reynders dat de Middelnederlandse personages in Parthonopeus grotere zelfbeheersing aan de dag leggen dan de helden en heldinnen in de Oudfranse romans, hetgeen blijkt uit de manier waarop ze heftige emoties verwerken. Reynders 2002, p. 173.
87
uiten, opdat mij mijn zin gegeven zou worden, en ik niet in staat was alles te
kennen te geven, wat ik wilde, noch dat te doen aan allen, aan wie ik wilde,
ging ik zelf in mijn geest, dien Gij mij gegeven hebt, mijn God, met behulp
van mijn herinnering als volgt te werk: wanneer zij een of ander voorwerp
noemden en zich bij dat woord ergens heen wendden, dan merkte ik dat op
en onthield ik, dat die zaak door hen genoemd werd met het geluid, dat ze
voortbrachten, wanneer ze haar wilden aanduiden. En dat men dat
bedoelde, openbaarde zich door de beweging van het lichaam, als het ware
de natuurlijke taal van alle volken, die zich uit door gelaatsuitdrukking,
wenken met de oogen, door gebaren der andere ledematen en door den toon
der stem, die de zielsaandoeningen aanduidt wanneer men iets begeert,
heeft, afwijst of vermijdt. Zoo leerde ik langzamerhand de woorden in hun
verschillende beteekenis….126
126 Augustinus 1948, p. 27-29.
88
GERAADPLEEGDE LITERATUUR
Primaire teksten
Boekenoogen, G.J. (uitg.), De historie van Floris ende Blancefleur. Naar den Amsterdamschen druk van Ot Barentsz. Smient uit het jaar 1642. Leiden 1903.
Bormans, J.H. (ed.), Ouddietsche fragmenten van den Parhonopeus van Bloys, grootendeels
bijeenverzameld door wijlen professor Ferdnandus Deycks, en verder in orde geschikt en
kritisch uitgegeven op last van de koninklijke akademie van België. Brussel, 1871. Ook
geraadpleegd via de CD-ROM Middelnederlands.
De Burggravin van Vergi. Een middeleeuwse novelle. Vertaald door Willem Wilmink, in
samenwerking met een werkgroep van Utrechtse neerlandici. Ingeleid door W.P. Gerritsen.
Met een uitgave van de Middelnederlandse tekst door Ria Jansen-Sieben. Amsterdam 1997.
Diengotgaf, Segher, Trojeroman. Naar het Wissense handschrift (Brussel, Koninklijke
Bibliotheek, IV 927). Ed. J. Janssens en L. Jongen. Amsterdam 2001. Alfa, literaire teksten
uit de Nederlanden.
Dits vanden vesscher van Parijs ende van sinen wive, sijts wijs. In: Eykman, K. en F. Lodder,
Van de man die graag dronk en andere Middelnederlandse komische verhalen. Amsterdam
2002. Nederlandse Klassieken, p. 32-47.
Dits vanden man die gherne dranc. In: Eykman, K. en F. Lodder, Van de man die graag
dronk en andere Middelnederlandse komische verhalen. Amsterdam 2002. Nederlandse
Klassieken, p. 70-81.
Ferguut. Uitgegeven met inleiding en aantekeningen door E. Rombauts, N. de Paepe en
M.J.M. de Haan. Hilversum 1994. Ook geraadpleegd via de CD-Rom Middelnederlands.
89
Floris ende Blancefloer. Uitgegeven met inleiding en aantekeningen door J.J. Mak. 4e dr.
Den Haag 1980.
‘Het verhaal van Cassamus’. In: Meder, Th. (samenstelling)., Hoofsheid is een ernstig spel.
Amsterdam 1988.
Roman van Cassamus. Geraadpleegd via de CD-RomMiddelnederlands.
Wolf, F. (ed.), Huyge van Bourdeus. Ein Niederländisches Volksbuch. Bibliothek des
Litterarischen Vereins in Stuttgart. Heft LV. Stuttgart 1860. Geraadpleegd via de CD-Rom
Middelnederlands.
Secundaire literatuur
Argile, M., ‘Non-verbal communication in human social interaction’. In: Hinde, R.A. (ed.),
Non-verbal Communication. Cambridge e.a. 1972, p. 243-296.
Augustinus, Confessiones. Latijnsche tekst met vertaling van dr. A. Sizoo. 2e herz. dr.
Amsterdam 1948.
Augustinus, La doctrine chrétienne. De doctrina christiane. Texte critique du CCL, revu et
coriggé. Introduction et traduction de Madeleine Moreau. Annotation et notes
complémentaires d’Isabelle Bochet et Goulven Madec. Parijs 1997.
Augustinus, Wat betekent de bijbel? Christelijke scholing in tekstbegrip en presentatie. De
doctrina christiana ingeleid, vertaald en toegelicht door Jan den Boeft en Ineke Sluiter.
Amsterdam/Leuven 1999.
Besamusca, B., ‘In dien hoec gemat. Gemengd schaken in de Middelnederlandse verhalende
literatuur’. In: Egmond, W.S. van en M. Mostert (red.), Spelen in de Middeleeuwen: over
schaken, dammen, dobbelen en kaarten. Hilversum 2001, p. 169-187.
90
Besamusca, B., ‘Humor in Malagis’. In: Schutter, G. de en J. Goossens (red.), Van Madelgijs
tot Malagis. Een bundel opstellen verzameld n.a.v. de tachtigste verjaardag van Gilbert de
Smet. Gent 2002, p. 65-76.
Brandsma, F., ‘Spiegelpersonages’. In: Besamusca, B., F. Brandsma en D. van der Poel (red).,
Hoort wonder! Opstellen voor W.P. Gerritsen bij zijn emeritaat. Hilversum 2000, p. 37-42.
Bremmer, J. & H. Roodenburg, (ed.) A Cultural History of Gesture. From Antiquity to the
Present Day. Cambridge 1991.
Brinkman H. en J. Schenkel (ed.), Het Comburgse handschrift. Hs. Stuttgart,
Württembergische Landesbibliotheek, Cold. Poet. et phil. 2° 22. Hilversum 1997. 2 dln. Bouc
van Seden: dl.1, p.515-541.
Burrow, J.A., Gestures and Looks in Medieval Narrative. Cambridge 2002.
CD-Rom Middelnederlands, Den Haag/Antwerpen 1998.
Cicero, On the Ideal Orator (De Oratore). Translated, with introduction, notes, appendixes,
glossary, and indexes by James M. May and Jakob Wisse. Oxford 2001.
Darwin, Ch., The expression of the emotions in man and animals. New York 1955.
Erasmus, D. En H. De la Fontaine Verwey, Het boeckje van Erasmus aengaende de
beleeftheidt der kinderlijcke zeden. Amsterdam 1969.
Eibl-Eibesfeldt, I. ‘Similarities and Differences between cultures in expressive movements’.
In: Hinde, R.A., Non-verbal Communication. Cambridge e.a. 1972, p. 297-314.
Ekman, P. en W.V. Friesen, ‘The Repertoire of Nonverbal Behaviour: Categories, Origins,
Usage and Coding’. In: Kendon, A., Nonverbal Communication, Interaction and Gesture.
Selections from ‘Semiotica’. Den Haag e.a. 1981.
91
Givens, D.B., The nonverbal dictionary of gestures, signs & body language cues. Washington
2005. Geraadpleegd via Internet: http://hometown.aol.com/nonverbal2/diction1.htm.
Janssens, J.D., ‘Subtiel vertellen. Middeleeuwse epiek in de Lage Landen. In: J.D. Janssens
e.a., Op avontuur. Middeleeuwse epiek in de Lage Landen. Amsterdam 1998, p. 9-35.
Le Goff, J. e N. Truong, De geschiedenis van het lichaam in de Middeleeuwen. Amsterdam
2004.
Lie, O. en D. van der Poel, ‘Eerherstel voor Galiene’. In: Eijl, C.J. van (red.), Het zaad der
Middeleeuwen. Amsterdam 1996, p. 91-111.
Lens, M.J., Huge van Bordeeus: een ridder van Karel de Grote op avontuur in het Oosten:
onderzoek naar de Middelnederlandse versfragmenten en prozaroman. Groningen 2004.
MacKay, D.M., ‘Formal Analysis of Communicative Processes. In: Hinde, R.A., Non-verbal
Communication. Cambridge e.a. 1972, p. 3-25.
Mehrabian, A., Silent Messages: Implicit Communication of Emotions and Attitudes. 2e dr.
Los Angeles 1981.
Meder, Th. (samenstelling), Hoofsheid is een ernstig spel. Amsterdam 1988.
Morris, D., e.a., Gestures. Their origins and distribution. London 1979.
Mostert, M. (red.), New Approaches to Medieval Communication. With an Introduction by
Michael Clanchy. Turnhout 1999.
Oomkes, Frank R., Communicatieleer. Een Inleiding. Meppel 1986.
Oostrom, F. van, Maerlants wereld. Amsterdam 1997.
92
Oostrom, F. van, Stemmen op schrift. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur vanaf het
begin tot 1300. Amsterdam 2006.
Peil, D., Die Gebärde bei Chrétien, Hartmann und Wolfram. Erec – Iwein – Parzival.
München 1975.
Pleij, H., ‘Vrouwen en kinderen eerst? Over publiek en beleving van de Middelnederlandse
ridderepiek. In: Sleiderink, R., V. Uyttersport en B. Besamusca (red.), Maar er is meer.
Avontuurljk lezen in de epiek van de Lage Landen. Leuven 2005, p. 377-395.
Poecke, L. van, Nonverbale Communicatie. 2e herziene druk. Leuven/Antwerpen 2001.
Posthuma, A. (vert.), Het lied van Roland. La chanson de Roland. Groningen 1990.
Poyatos, F., Nonverbal Communication accross Disciplines. Vol. III.
Amsterdam/Philadelphia 2002.
Reynders, A., De Middelnederlandse ‘Parthonopeus van Bloys’ en zijn Oudfranse origineel.
Een studie van de vertaal- en bewerkingstechniek. Leuven 2002.
Reynders, A., ‘Phesonie die wel geleerde. Een feministische lectuur van de Roman van
Cassamus’. In: Sleiderink, R., V. Uyttersport en B. Besamusca (red.), Maar er is meer.
Avontuurljk lezen in de epiek van de Lage Landen. Leuven 2005, p. 153-171.
Quintillianus, De opleiding tot redenaar. Vertaald, ingeleid en van aantekeningen voorzien
door Piet Gerbrandy. 2e dr., Groningen 2001.
Schmitt, J.C., La Raison des Gestes dans l’Occident Médiéval. Gallimard 1990.
Tol, J.F.J. van, Het Boek van Sidrac in de Nederlanden. Met tekstuitgave naar ms. Marshall
28 der Bodleyan Library te Oxford. Amsterdam 1936. Geraadpleegd via CD-ROM
Middelnederlands.
93
Uri, S.P. (uitg.), De historie van Partinoples, Grave van Bleys. Naar de druk van Ot Barentz.
Smient te Amsterdam in het jaar 1644. Leiden 1962.
Waal, F. de, De aap in ons. Waarom we zijn wie we zijn. Vertaald door Robert Vernooij.
Amsterdam/Antwerpen 2005.
Wackers, P., ‘Opvattingen over taal en taalgebruik’. In: Stoffers, M. (red.), De middeleeuwse
ideeënwereld 1000-1300. Heerlen, Hilversum 1994, p. 317-367.
Wijden, L.M. van der, Met tranen overgoten. Over huilende helden, wenende jonkvrouwen en schreiende gelovigen. Doctoraalscriptie. Santpoort-Zuid 2004.
Wilcox, J., A Squirmy Feeling: Blushing and Embarrassment in Old English Literature.
Uitgesproken op het International Medieval Congress op 12 juli 2006.
Wildeblood, J., The Polite World. A guide to the deportment of the English in former times.
2e herz. dr. London 1973.
Illustratieverantwoording
Voorpagina: De ontmoeting tussen Cassamus en Alexander. Parijs, BN, Ms. Fr. 790, fol. 107v.
p. 18 Boekenoogen 1903, p. 20 en Uri 1962, p. 25.
p. 49 Parijs, BN, Ms. Fr. 12565, fol. 56v.
p. 56 Rennes, BM, Ms. 243, fol. 121. Afgebeeld naar De Burggravin van Vergi 1997.
p. 58 Jena, UB, Prov. F. 155, fol. 2r.
p. 83 Parijs, BN, Ms. Fr. 12565, fol. 53.
p. 85 Parijs, BN, Ms. Fr. 790, fol. 125.
94