De deelneming in het Belgische Strafrecht Praeadvies door ... · criminaliteit van de hoofddader op...

15
52 De deelneming in het Belgische Strafrecht Praeadvies door Mr Raymond Charles A. INLEIDING 1. Onderwerp van deze uiteenzetting Deelneming van twee of meer personen aan het plegen van een misdrijf brengt verscheidene problemen met zich. In de eerste plaats, blijkt het normaal dat hij die aan de hoofddader van het delict, bij het plegen er van, slechts een min of meer grote bijstand geboden heeft, minder streng zou gestraft worden dan die hoofddader zelf. Dit is een begrip dat aan de grondslag ligt van het stelsel van "l'emprunt relatif" (de betrekkelijke ontlening). Anderzijds maakt de assoC'iatie van de individuele krachtinspanningen, die het actievermogen van de delinquenten vermeerdert, zelf een ontegen- zeglijk sociaal gevaar uit, dat de wet soms heeft willen voorkomen door vereniging, met het oog op het plegen van zekere misdrijven, die meer rechtstreeks de sociale orde blijken te bedreigen, als bijzondere misdaad of wanbedrijf te bestempelen 1 De meeste wetboeken houden aldus bijzondere bepalingen in nopens de samenspanning 2 , de vereniging van misdadigers 3 , de samenspanning van ambtenaren enz. 4 De aanzetting tot het plegen van misdrijven wordt even dikwijls, als dusdanig, als een onderscheiden misdrijf aangemerkt. Niet deze bepalingen, welke als zovele uitzonderingen op de algemeen aangenomen principes in zake deelneming voorkomen, zullen wij hier bespreken, maar wel de principes zelve die in zake deelneming heersend zijn. 2. Historiek Om practisch te werk te gaan en bij machte te zijn beter de gelijkenissen en verschillen van de maatstaven te vinden, die in het Belgisch en het Nederlands Strafrecht "de deelneming" regeren, menen wij dat het niet nutteloos is, vlug een blik te werpen op de historische evolutie van dit begrip. Het Romeins recht bevat, aangaande de medeplichtigheid, geen algemene principes, maar het merendeel van de wetten omschrijven in een algemene formule, al degenen die op om 't even welke wijze tot de misdaad bijgedragen hebben 5 1 GARÇON, Code Pénal annoté, I, 2 6 nitg., 1952, blz. 154. 2 Fr. S. W., art. 89; Belg S. W. art. 106 sq.; Nederl. W. S. art. 96. 3 Fr. S. W., art. 265, W. 18/XII/1893; Belg S. W. art. 322 sq.; Nederl. W. S. art. 14. 4 Fr. S. W., art. 123; Belg. S. W. art. 233 sq.; Nederl. W. S. art. 358ter. 5 NYPELS, Législ. criminellede la Belgique, I, 1867, blz. 129; VAN SwiNDEREN, Esquüse du droit pénal actuel dans les Pays-Bas et à l'étranr,er, I, 1894, blz. 209.

Transcript of De deelneming in het Belgische Strafrecht Praeadvies door ... · criminaliteit van de hoofddader op...

Page 1: De deelneming in het Belgische Strafrecht Praeadvies door ... · criminaliteit van de hoofddader op weg om de bovenhand te halen. Het zal aangenomen worden namelijk door ons Strafwetboek

52

De deelneming in het Belgische Strafrecht

Praeadvies door Mr Raymond Charles

A. INLEIDING

1. Onderwerp van deze uiteenzetting

Deelneming van twee of meer personen aan het plegen van een misdrijf brengt verscheidene problemen met zich.

In de eerste plaats, blijkt het normaal dat hij die aan de hoofddader van het delict, bij het plegen er van, slechts een min of meer grote bijstand geboden heeft, minder streng zou gestraft worden dan die hoofddader zelf. Dit is een begrip dat aan de grondslag ligt van het stelsel van "l'emprunt relatif" (de betrekkelijke ontlening).

Anderzijds maakt de assoC'iatie van de individuele krachtinspanningen, die het actievermogen van de delinquenten vermeerdert, zelf een ontegen­zeglijk sociaal gevaar uit, dat de wet soms heeft willen voorkomen door vereniging, met het oog op het plegen van zekere misdrijven, die meer rechtstreeks de sociale orde blijken te bedreigen, als bijzondere misdaad of wanbedrijf te bestempelen 1•

De meeste wetboeken houden aldus bijzondere bepalingen in nopens de samenspanning 2, de vereniging van misdadigers 3, de samenspanning van ambtenaren enz. 4• De aanzetting tot het plegen van misdrijven wordt even dikwijls, als dusdanig, als een onderscheiden misdrijf aangemerkt. Niet deze bepalingen, welke als zovele uitzonderingen op de algemeen aangenomen principes in zake deelneming voorkomen, zullen wij hier bespreken, maar wel de principes zelve die in zake deelneming heersend zijn.

2. Historiek

Om practisch te werk te gaan en bij machte te zijn beter de gelijkenissen en verschillen van de maatstaven te vinden, die in het Belgisch en het Nederlands Strafrecht "de deelneming" regeren, menen wij dat het niet nutteloos is, vlug een blik te werpen op de historische evolutie van dit begrip.

Het Romeins recht bevat, aangaande de medeplichtigheid, geen algemene principes, maar het merendeel van de wetten omschrijven in een algemene formule, al degenen die op om 't even welke wijze tot de misdaad bijgedragen hebben 5•

1 GARÇON, Code Pénal annoté, I, 26 nitg., 1952, blz. 154. 2 Fr. S. W., art. 89; Belg S. W. art. 106 sq.; Nederl. W. S. art. 96. 3 Fr. S. W., art. 265, W. 18/XII/1893; Belg S. W. art. 322 sq.; Nederl. W. S. art. 14. 4 Fr. S. W., art. 123; Belg. S. W. art. 233 sq.; Nederl. W. S. art. 358ter. 5 NYPELS, Législ. criminellede la Belgique, I, 1867, blz. 129; VAN SwiNDEREN, Esquüse

du droit pénal actuel dans les Pays-Bas et à l'étranr,er, I, 1894, blz. 209.

Page 2: De deelneming in het Belgische Strafrecht Praeadvies door ... · criminaliteit van de hoofddader op weg om de bovenhand te halen. Het zal aangenomen worden namelijk door ons Strafwetboek

53

In het Germaanse recht zijn de straffen voor de medeplichtige minder zwaar dan voor de hoofddader.

Van de Middeleeuwen af, deed de hernieuwing van de studie van het Romeins Recht de gelijkstelling van de deelnemers aan een misdrijf met de daders er van, overnemen. Dit gebeurde zowel in Frankrijk als in de Nederlanden 1 bij alle theoritici van het strafrecht, tot in de XVIIIe eeuw.

In de loop van de XVIIIe eeuw nemen sommige penalisten opnieuw de stelling aan, die reeds in de xvne eeuw door MATTHAEAS 2, een Hollandse jurist, werd voorgestaan; zij stellen voor dat de hoofddaders strenger zouden gestraft worden dan de medeplichtigen 3.

Deze auteurs werden evenwel door de revolutionnaire wetgever van 1791 niet gevolgd, wanneer hij het stelsel van de deelneming moest bepalen.

Hij nam, voor wat de deelnemers betreft, het principe over van de vol­strekte ontlening (l'emprunt absolu) aan de criminaliteit van de hoofddader, verstevigde het en verwierp zelfs sommige uitzonderingen op het bedoelde beginsel, die het Oude Franse recht had aanvaard 4•

Het principe van de "emprunt absolu" werd door de wetgever van 1810 hernomen en door hem nog versterkt. Aldus, zegt Nypels, is de door het wetboek van 1810 aangenomen theorie de meest volstrekte die men zich indenken kan 5• Zij is thans nog van kracht in Frankrijk, alhoewel zij enigszins getemperd werd.

In de XIXe eeuw is het stelsel van de "betrekkelijke ontlening" van de criminaliteit van de hoofddader op weg om de bovenhand te halen. Het zal aangenomen worden namelijk door ons Strafwetboek van 1867 en door det Nederlands Wetboek van Strafrecht van 1881 6.

Bij de aanvang van deze beknopte studie. is het dus van belang er op te wijzen dat de principes, die in zake deelneming door ons recht aangenomen worden, nauwer met de Hollandse begrippen dan met 'de Franse verwant zijn.

B. ALGEMENE VOORWAARDEN VAN DE CRIMINELE DEELNEMING

Waar de Nederlandse auteurs achtereenvolgens de verschillende, door de wet voorziene, wijzen van deelneming onderzoeken, zijn daarentegen de Belgische auteurs meer bezorgd om vooraf de algemene kenmerken van deze verschillende wijzen van deelneming en de onontbeerlijke algemene voorwaarden voor het bestaan van een strafbare medewerking, te bepalen.

Wij zullen deze laatste methode aanwenden en hopen aldus op duidelijker wijze de belangrijkste gelijkenissen en verschillen tussen het Belgisch en het Nederlands stelsel in het licht te zullen stellen. ·

In het Belgisch - zowel als in het Nederlands recht moet de deelneming aan een misdrijf de uitvoering van dit misdrijf voorafgaan of er mede samen-

1 VAN SwiNDEREN, ibid; Répert Dalloz, vo "Complice", Nr. 6. 2 De criminibus, 16 .. , L. 48, tit. ] 8. cap. 4, n°. 19. 3 BECCARIA, "Des délits et des peines", blz. 96. 4 NYPELS, op. cit., I, blz. 127; Rép. DaUoz, loc. cit. 5 Cf. Code Pénal français, art. 59; NYPELS, op. cit. I, blz. 128. 6 DoNNEbrEu DE V ABRES, "Traité élém. de droit r.riminel et de législ. pénale comparée,

2e uitg. 1943, blzz. 217 sq.; GARÇON op. cit. blz. 155.

Page 3: De deelneming in het Belgische Strafrecht Praeadvies door ... · criminaliteit van de hoofddader op weg om de bovenhand te halen. Het zal aangenomen worden namelijk door ons Strafwetboek

54

lopen. Handelingen, welke na de uitvoering van het misdrijf verricht worden, kunnen als bijzondere misdrijven worden aangemerkt (zo b.v. de heling), maar maken geen deelneming aan dat misdrijf uit 1•

Onze auteurs bepalen de deelneming als volgt: "Is schuldig aan deel­"neming aan een misdaad of een wanbedrijf hij die, wetens en willens, op "de door de wet bepaalde wijze, tot deze misdaad of dit wanbedrijf heeft "bijgedragen" 2•

I ste voorwaarde: De deelneming moet in verband staan met een daad die àoor de wet als misdaad of wanbedrijf omschreven wordt 3•

Het Belgisch recht kent geen deelneming in zake overtredingen. Uit dit principe vloeien volgende gevolgen voort: 1. Er bestaat geen strafbare deelneming aan een door de hoofddader

gepleegde daad indien deze niet op zich.zelf strafbaar is; zo is de deelnemer aan een zelfmoord niet strafbaar indien hij die zelfmoord pleegde, de hande­ling, die een einde aan zijn leven heeft gemaakt, alleen verricht heeft 4•

2. De amnestie neemt het misdrijf weg en laat geen medeplichtigen meer bestaan. De verjaring heeft dezelfde uitwerking; de genade evenwel niet 5•

Indien, zoals wij gezien hebben, de hoofddaad een misdrijf moet uitmaken, is het evenwel niet noodzakelijk dat zij strafbaar weze. Het feit dat de hoofd­dader ongestraft blijft, hetzij omdat hij persoonlijke rechtvaardigende om­standigheden geniet, hetzij omdat hij onbekend bleef, enz ..... belet geens­zins vervolgingen tegen de deelnemers 6•

1 Artikel 61 van het Strafwetboek 1810 rangschikte de heling bij de daden van mede­plichtigheid. Ons Wetboek heeft er een speciaal misdrijf van gemaakt en weerhoudt dus niet meer als criminele deelneming vormende feiten de na de voltooiing van het wanbedrijf of de misdaad verrichte handelingen; cf. infra. de bijzondere betekenis van te term "voltooien" in ons art. 67 Ofr. voor het Nederlands recht, Pol\fPE: Handboek van het Nederl. Strafrecht, 3e uitg., 1950, N°. 116: "Na het uitvoeren van het feit kan men tot het strafbare feit zelf niet meer bijdragen".

2 Of. NYPELS, Législ. crimin., I, bzl. 130: NYPELS et SERVAlS, Le code pénal belge intP-rprété, 2e uitg., 1896, blz. 169; CoNSTANT, Droit pénal, 1:, n°. 92; GoEDSEELs,Oommen­taire dn Code Pénal belge, no. 478, enz. De Nederlandse auteurs geven over 't algemeen geen . bepaling van de deelneming tenzij in zeer algemene bewoordingen, cf. PoMPE, op. c~t., N°. ll5.

a Of meer algemeen, aal). een strafbaar feit (Nederlands r13cht). In dit opzicht is het Nederlands recht ruimer dan het Belgisch recht; het "stra~baar feit" omvat eveneens de overtredingen. Nopens deze eerste voorwaarde in het Belgisch recht, cf. NYPELS en SERVAlS, I, blz. 169; Rép. prat., V0 Infractions, N°. 480; ScHUIND, T, blz. 130, enz. Voor het Nederlands recht. zie PoMPE, N°. 124.

4 NYPELS et SERVAlS, I, blz. 169; Rép. prat., vo· Infractions, N° 480 en de er in aan­gehaalde ·verwUzingen, namelijk Recht. Brus., Raadkamer, 4-VI-1932; Rev. droit pén., 774, Sc;s:m:toj"D, I, blz. 130. Voor het Nederlands recht, cf. NoYoN, Het Wetboek van strafrecht, 5e uitg. herzien door LANGEMElJER, I, 1947, art. 47, N°. 16: doen plegen van zelfmoord. ·

5 Rép. prat., V0 Infractions, N°. 480, en de er ivaangehaalde verwijzingen. 6 Belgisch recht: Oass. 20-X-1868 P.as. 69, 148; 13-Xl-1926 Pas. 1927, 107; 26-II-1934

Pas. 180; 5-XI-1945 Pas. 264: "De veroordeling van de aanstoker'is niet wettelijk onder­geschikt aan de vervolging of de veroordeling van de "materiële" daders van het mis­drijf"; Gent, 17-Xll-1902 Pas. 1903, II, 269 en nota; Luik 28-IX-1931 Pas. 1932, II, 202; zie de verschillende omstandigheden die tengevolge kunnen hebben dat de hoofd­dader ongestra.ft bleef, in Rép. prat. V0 Infractións, N°. 480; NYPELS et SERVAlS, I, blz. 169.

Nederlands recht: Hoge Raad 23-VII-1935, N. J. 1936, 173: veroordeling van een uitlokker is mogelijk, al is ook vroeger de uitgelokte voor hetzelfde feit vrijgesproken; mits natuurlijk in het proces tegen de uitlokker bewezen wordt, dat de uitgelokte het feit toch heeft gepleegd. Cf. Vos, Leerboek van Nederlands Btraf'rer-ht, 3e druk 1950, par. 27, N°. 8; NoYON-LANGEMElJER, art. 47, N°. 4.

Page 4: De deelneming in het Belgische Strafrecht Praeadvies door ... · criminaliteit van de hoofddader op weg om de bovenhand te halen. Het zal aangenomen worden namelijk door ons Strafwetboek

55

Buiten de bij de wet bepaalde gevallen kan een vennootschap of een zedelijk wezen door geen strafrechtelijke veroordeling getroffen worden; maar deze ontoerekenbaarheid stelt principieel geen hinderpaal voor de bestraffing van de mededaders of de medeplichtigen 1•

Naar gemeen recht is de aanzetting principieel slechts dan strafbaar, wanneer zij haar uitwerking heeft gehad 2• Wij zullen nochtans zien dat zij, indien ze als een bijzonder misdrijf gekenmerkt werd, strafbaar is, zelfs wanneer zij zonder· gevolg is gebleven.

De deelneming aan een poging tot misdaad of wanbedrijf, die de wettelijke voorwaarden vervult, om strafbaar te zijn, is eveneens een als misdaad of wanbedrijf gequalificeerde daad. Het is dus niet noodzakelijk dat het feit a:Jn hetwelk men deelneemt, voltrokken weze 3•

Maar noch de poging tot deelneming 4, noch de deelneming aan een daad van deelneming zijn strafbaar 5•

De hoofddaad dient als misdaad of wanbedrijf gequalificeerd te zijn. Aldus wordt in het Belgisch recht de toepassing der principes van het. Strafwetboek op de medewerking en de medeplichtigheid geweerd uit al hetgeen de overtredingen aangaat s.

Ten slotte, wanneer de materiële medewerking aan een misdaad die een bijzondere hoedanigheid in den hoofde van de hoofddader eist, mogelijk is,

I Belgisch recht: Luik 28-IX-1931 Pas. 1932, II, 202; "het onderwerp van de criminele deelneming betreft vooral de natuu.rlijke personen; buiten de gevallen door de wet bepaald, kan een vennootschap of een welkdanig moreel wezen inderdaad door geen strafrechtelijke straf getroffen worden" (Verbr. 28-XI-1922, Pas. 1923, 80). "'t Is dus hij door wie een vennootschap gehandeld heeft of die opdracht kreeg om te handelen en verzuimd heeft het te doen die, eigenlijk ,gezegd, de verantwoorde]~jke dader voor de strafrechtelijke inbreuk is": Verbr. 9-V-1899 Pas. 239; 5-V-1902 Pas. 231; 7-IV-1903 Pas. 155; 13-II-1905 Pas. 127; 26-VI-1905 Pas. 275; 9-VI-1908, Pas. 244; 11-XII-1922 Pas. 1923, 105; cf. Rép. prat., V0 cit., No. 479. . ,

N e(lerlands recht: cf. PoMPE, N°. 117: "strafbaarheid van verenigingen, . verenigings­besturen enz. kent ons algemene strafrecht niet"; de bepaling van art. 51 van het Neder I.· Wetboek van Strafrecht ten aanzien van beheerclers, leden van een bestuur, commissa­rissen,. enz., berust op een verworden van mede-daderschap bij de overtreding gepleegd door de morele persoon; evenzo H. R. 6-Xl-1911, W. 9237, · 2 Belgisch recht: Cass. 2-X-1886 Pas. 343; cf. Rép. prat., V° Cit.., N°. 480. Maar uit­

zondering: cf. infra, nota N°. 52. Nederlands recht: PoMPE, N°. 138; Vos, par. 27, N°. n. De aanzetting wordt in het

Belgisch Recht E:ln in het Nederlands Recht als een vorm van deelneming beschouw!!. 3 NYPELS et SERVAlS, I, blz. 170; Rép. prat., V0 cit., N°. 480 in fine en de er in geci­

teerde verwijzingen naar de leer; PoMPE, N°. 141; art. 78 vanhet Nederlands Strafwet­Loek stelt de poging tot misdrijf en het misdrijf gelijk, cf.eveneens H.R. 17-XII-1917, N. J. 1918, 79. .

4 Rép. prat., vo Git., N°. 480 in fine en verwijzingen; contra: Pand. B., V° Coa1tteur, No. 360 sq. Nederlands recht- NoYON-LANGEMEIJER, art. 47, N°. 46.

6 Impliciete oplossing in het Belgisch recht. Nederlands recht: cf. N OYON -LANGEMEIJER, art. 47, No. 46, Naar PoMPE N°. 148, de medeplichtigheid aan een daad van medeplichtig­heid of aan een daad. van aanzetting is :!).iet strafbaar, maar de medeplichtigheid aan een daad van rechtstreekse medewerking tot de uitvoering van een st~afbaar feit (mede­plegen) zou strafbaar zijn.

6 Répert. prat., vo cit., No. 480; eveneens in zake inbreuken op speciale wetten, krach­tens artikel100 van hBt Strafwetboek, behalve wanneer deze anders bepalen (MARCHAL' en JASPAR, No. 250). Wij zullen zien dat een overtreding nochtans ten laste van ver-scheidene daders kan weerhouden worden (Rép. prat., V0 .cit., N°. 491). ·

In het Nederlands recht worden de principes van de deelneming toegepast op de over­tredingen (art. 47 Ned. W. S.). De aanzetting tot een overtreding is strafhaar (NoYON­LANGEMEIJER, art. 47, N°. 31) evenals een overtreding te doen plegen of rechtstreeks aan de uitvoering er van mede te werken (PoMPE, N°. 132). Nochtans is de medeplichtig­heid aan een overtreding, zoals in het Belgisch recht, niet. strafbaar (art. 52, Ned. W. S.).

-_-_ ... ___ ,

--------. .... ~-~----.

Page 5: De deelneming in het Belgische Strafrecht Praeadvies door ... · criminaliteit van de hoofddader op weg om de bovenhand te halen. Het zal aangenomen worden namelijk door ons Strafwetboek

56

bestaat er geen enkele hinderpaal om een derde persoon, die deze hoedanig­heid niet bezit, als "materiële" dader te straffen. Wanneer het feit door een ambtenaar qualitate qua, wordt gepleegd, kunnen personen die deze hoe­danigheid niet bezitten gewis als mededaders of medeplichtigen veroordeeld worden 1 .

2de voorwaard6: De deelneming moet op de door de wet· bepaalde wijze ver­wezenlijkt worden. De deelneming is. dan alleen strafbaar, wanneer zij op een van de door de wet gestelde wijzen geschiedt; dit principe is gemeen aan de Belgische en de Nederlandse wetgevingen.

Het belangrijkste gevolg er van is dat een positieve daad vereist wordt opdat er van strafbare deelneming zou kunnen sprake zijn: de deelneming aan een misdrijf kan niet voortvloeien uit een loutere onthouding.

Dit principe wordt in het Belgisch en jn het Nederlands recht aange­nomen 2 3•

In onze beide landen, zoals trouwens in Frankrijk, werd het niettemin door de rechtspraak en de rechtsleer enigszins getemperd; Er werd vooreerst beweerd dat de loutere onthouding een morele hulp kan vormen en bijgevolg als wijze van. deelneming mag weerhouden worden 4• Aldus uitgedrukt is de bewering te algemeen. De onthouding zou een morele hulp kunnen uitmaken dan alléén wanneer hij, die zich onthoudt tussen beide te komen, de positieve en niet alleen de morele plicht had in te grijpen 5•

1 Cass. 21-XII-1920 Pas. 1921, 181; Bruss. 12-VII-1930, Rev. prat. soc., 265; cf. GoEDSEELS, I, N°. 600; Corr. Luik 8-VII-1935 B. J. 1937, 120; ,J. T. 1936, 472; P. p:· 1936, 494; zelfde oplossing in het Nederlands recht; cf. PoMPE, N~'. 123.

2 Rép. prat., V 0 cit., No. 481; NYPELS, T, Verslag N°. 310 en 311; CoNSTANT, I, 94; MARCHAL et J.A.SP.AR; I, N°. 264; Raus, Strafwet, I, N°. 446; Verbr. 10-VIII-1868 Pas. 1869, 90 en besluit. Adv.-Gen. CLoQUETTE; 8-V-1922 Pas. 279; 29-IV-1948 J;>as. 270: •.... "attendu que l'art. 121 bis du code pénal modifié par l'A. L. du 17-XII-1942 "punit la dénonciàtion à l'ennemi, c'est à-dire un acte positif mais qu'aucune disposition "légale n~ purrit la simple abstention de faire cesser une situation qui expose quelqu'un "aux rigueurs de l'ennemi"; 23-V-1949 Pas. 388; 23-X-1950 Pas. 1951, 91: alléén een voorafgaande of samenlopende daad kan de bij. hoofdstuk VII van Boek I van het Strafwetboek voorziene hulp of bijstand uitmaken; 24-IX-1951, Pas. 1952, 13 en nota .H.A.YOIT DE TERMICOURT: zelfde motivering, cf. eveneens Luik 13-VII-1934 Pas. 1936, II, 58: "les art. 66 et 67 du Code Pénal ne s'appliquent pas à un délit d'omission dont la responsabilité pénale incombe exclusivement à la personne qui s'est dérobée à l'obli-gation légale qui lui est impossée". .

3 NoYoN-L.ANGEMEIJER, art. 48, N°. 10: "het enkele niet beletten van een misdrijf vormt geen medeplichtigheid"; Vos, par. 27, N°. 32: "Naar de letter van de wet zou men dit" (passieve medeplichtigheid) "niet onder medeplichtigheid kunnen brengen: "behulpzaam zijn" "en gelegenheid verschaffen" wekken de gedachte aan iets actiefs". Cf. nochtans infra, nota 32. Vos par. 27, N°. 32 "passieve deelneming is misschien ook bij andere deelnemingsvormen dan de medeplichtigheid denkbaar ..... ".

4 Cf .. J. SIMON, Ohronique trimest1·. de jurisprudence, Rev. de droit pénal, 1'952, blz. 774. Pand. B., V° Coauteur, N°. 200-201. Cf. het vonnis van deC. R. Brussel30-XI-1948 Rev. dr. pén., blz. 303: "A. que sous l'occupation ennemie, l'ordre ou Ie consentement "de lu. puissance occupante était la condition nécessaire et indispensable de l'exécution "d'une opération de représailles par les collaborateurs de l'ennemie; A. qu'au cours "de l'expédition de W. et de R. la .présence de l'accusé - tout au long et à chaque "étape de cette opération- devait avoir pour effet non. seulement d'éviter aux tueur la "moindre difficulté dans l'accomplissement de leur sinistre besogne, de soutenir leur "moral et de leur assurer l'impunité, mais encore et surtout de matérialiser et d'authenti­"fier l'ordre criminel de la puissance occupante; A. que l'acr·usé a donc, par sa seule "présence . .... · prêté ..... une aide telle que sans son assistance ces crimes n'eussent pas été commis".

5 Deze thesis treft men reeds in het oude recht aan: verzuim werd weerhouden, wanneer de schuldige door zijn stand of zijn hoedanigheid tot een bizondere plicht gehouden was te beletten rlat het feit zou gepleegd worden. ,JoussE, Just. crim., I, I,

Page 6: De deelneming in het Belgische Strafrecht Praeadvies door ... · criminaliteit van de hoofddader op weg om de bovenhand te halen. Het zal aangenomen worden namelijk door ons Strafwetboek

57

Deze mening, welk~ in België door HAus en de· "Pandectes Belg es" reeds werd verdedigd 1 2, wordt door een onlangs ingeluide rechtspraak bevestigd.

Ons Hof van Cassatie eist uitdrukkelijk een positieve daad 3•

De opvatting die wij hoger uiteenzetten wordt.ook in Nederland algemee~ · aauvaard 4 •

II, par. V; MuYART DE VouGLANS, Institutes au d?"Oit crim., I, chap. II in fine. Cf. FoRIERS Les délits dits d'omission, Rev. dr. pénal 1952, blz. 494. '

1 Droit pénal, I, N°. 287: "L'homme qui, par inaction a été volontairement OU involon­tairement la cause d'un mal s'est rendu coupable d'un crime ou d'un délit s'i1 avait Ie devoir juridiquement exigible de faire ce qu'il n'a point fait, mais n'est pas pénalement responsabie si l'obligation d'agir n'était qu'un. devoir purement moral".

2 V0 Ooaute7tr, N°. 208 sq. "La participation punissable suppose un accord préalable, qui peut aboutir à acheter l'abstention d'une personne qui avait Ie devoir d'accomplir un äcte qui eût empêché ou entravé l'exécution du délit; b.'IJ.: le domestique qui ne ferme pas la porte de la maison que l'auteur prilleipal compte cambrioleL De même, l'inaction d'un fonctionnaire qui, d'accord avec les délinquants, omet de remplir un des devoirs de sa charge" (ibid., N°. 213). Op te merken valt dat het overleg stilzwijgend kan zijn; "de plus, l'auteur principalne doit pas nécessairement avoir une connaissance préalable de l'aide qui luiest apportée; l'intention criminelle dans ]e chef de celui l'aide en s'abstenant suffit. Faute de cette intention, I' abstention de la. part d'un fondionnaire peut parfois être punie comme délit distinct" (Pand., N°. 214).

3 K. R. Antwerpen 25-XI-1949 geciteerd door FoRIERS, op. cil.; blz. <196; en v.n. Militair Hof 20-IV-1950 ibid., blz. 497: "A. en effet, que si la jurisprudence en général ne considère pas comme punissable, une simple intervention négative, ou une négligence en matière de meurtre, ceri n'est. plus Ie cas lors-qu'il s'agit d'une personne pour laquelle l'omission constitue un manquement à un devoir". K. R, Brab. 22-III-1950, ibid., blz. 498-499: "il ne s'agit pas d'un délit d'omission que la législation et la jurisprudence belges se so'nt jusqu'ici refusé à réprimer car il n'y a délit d'omission, au sens propre, que quand Ie délinquant sans y être autrement obligé s'est abstenu de porter secours à un tiers en péril grave et manifeste alors qu'ille pouvait sans s'exposer lui-même. Qu'en cttee canse il s'agit au contraire d'établir la responsabilité pénale de l'accusé en la fondant sur la violation consciente et volontaire d'obiigation positive contractée par Ie fait même de ses fonctions". Cf, ook K. R.. Brabant 13/VII/1950, 14-VIII-1950, II-V-1951 en 4.-VIII-1951 geciteerd in de Rev. dr. pén. 1952, blz. 557, N°; 3.

In tegenovergestelde richting: Milit. Hof, 15-II-1951, ibid., blz. 499: A. que les dispo~ rations impératives et r'estrictives à la fois du C. P. belge exigent un acte positif de caopé­ration principale ou secondaire - soit matériel, soit moral - comme condition in~ dispensabie de leur application; qu'un telactede corréité oude complicité -au voeu des termes précis des art. 66 et 67 du Code Pénal ne se rencontre pas en l'occurrence''; Het Hof van Cassatie verwerpt uitdrukkelijk de thesis onthouding-deelneming: cf. de taltijke supra geciteerde arresten, nota 25 J. SIMON, Rev. clr. pén. 1952, blz, 775, schrijft dat het Hof, door zijn arrest in dato 24-IX-1951, Pas. 1952, 13, het vrijwillig verzuimen va.n een positieve plicht, gelijkstelt met een positieve daad van deelneming. Hij spreekt zich nochtans uit: "Que seul un acte positif, préalable ou concomitant, peut constituer la participation ainsi prévue; Attendu dès lors qu'en décidant que les dispositions des art. 66 et 67 du code pénal "exigent un acte positif de coopération prinCipale ou secondaire, soit matériel, soit moral, comme condition de leur application", I' arrêt a fait une exacte application de la loi''; steunde de h. SIMON zich in zijn deductie op ·een "positieve morele daad"? Het gaat er precies om te weten wat door deze uit~ drukking bedoeld wordt; De h; HAYOIT DE TERMICOURT geeft nochtans volgend oom­nientaar nopens dit a.rrest: ;,La seule abstention, même volontaire, d'empêcher un tiers, voire un subordonné, d'iwcomplir un crine ou un délit ne constitue donc pas une aide ou une assist.ance, au sens de ces termes dans les art. 66 et 67 du Code Pénal. lVIais si cette abstention d'un chef à l'égard d'un subordonné revêt, en outre, en raison des oirconstances qui l'accompagnent, le caractère d'une approbation ou d'un stimulant, elle peut devenir un acte positif, une aide ou une assistance prêtée à l'auteur de l'in­fraction". (Pas. 1952, I, 13). Hij verwijst naar Cass. 14-II-1949; welnu, in dit arrest schijnt het te gaan om een aanzetting bestaande uit bij de daders gedane voetstappen die ontegenzeglijk de aard van pcsitieve feiten hebben (Pas. 1949, I, 136). Bij het einde van zijn studie naar de misdrijven door onthouding (Rev. dr. 'pén. 1952, blz. 503) stelt FoRIERS vast dat in het Belgisch en in het Frans strafrecht, "seule, au maximum, l'omission d'un devoir juridiquement imposé - d'un véritable devoir d'état - est parfois sanctionnée, mais !'attitude jurisprudentielle est hésitante et il semble bien que l'importance du fait et de la réprobation morale qu'il crée, tienne leplus souvent lieu de véritable justification à son admission". ·

Vos, par. 27, N°. :J.?: "Voor de passieve medeplichtigheid wordt dan door de meeste

i •I

Page 7: De deelneming in het Belgische Strafrecht Praeadvies door ... · criminaliteit van de hoofddader op weg om de bovenhand te halen. Het zal aangenomen worden namelijk door ons Strafwetboek

58

3àe en 4àe voorwaaràen: Men moet wetens en willens. tot àe rnisàaaà of het wanbeàrijf bijgeàragen hebben. De messte auteurs, die hierin het voorbeeld van N YPELS volgen, nemen deze twee voorwaarden afzonderlijk onder ogen en doen opmerken dat de kennis njet altijd de wil in zich sluit 1• Kennis en wil vormen het algeheel opzet; het voor de meeste misdaden en wanbedrijven · vereiste misdadig oogmerk 2• De overeenkomstige Nederlandse term is "opzet", waarin SIMON en de Nederlandse auteurs de dubbele voorwaarde van kennis en wil omsluiten 3•

In ons recht wordt vereist dat de deelneming verleend worde èn met het oogmerk om deel te nemen aan qe misdaad of het wanbedrijf dat in de beschuldiging wordt beoogd, èn met het opzet om er aan deel te nemen, met het inzicht, het misdrijf te begunstigen, te helpen om het. voor te be­reiden of het te voltooien 4•

De misdadige deelneming onderstelt eenheid van wil en actie, overleg gepleegd door twee of meer personen, die een gemeenschappelijk doel moeten beogen, dat zij door ieders medewerking willen verwezenlijken 5 6•

schrijvers vereist het bestaan van een bizondere rechtsplicht tot handelen, gelegen in wet of overeenkomst". H. R. 21-II-1921, N. J. 465: hij die als plicht heeft goederen te bewaken en die verzuimt de diefstal er van te verhinderen, met het inzicht de diefstal te begunstigen, pleegt een feit van bijstand (behulpzaam zijn); dit arrest werd evenwel op strijdige conclusiën va.n de Procureur-Generaal gewezen. Cf. NoYON-LANGEMEIJER, art. 48, N°. 10. Sommige Nederlandse auteurs zouden het begrip onthouding-deelneming willen uitbreiden tot de gevallen waarin de tussenkomst door geen positieve plicht vereist zou zijn (Vos, par; 27, N°. 32).

1 NYPELS, Législ. crim., I, Comment. II, n°. 306 sq.; NYPELS et SERVAlS, I, blz. 177; , Rép. prat., V0 cit. N°. 485.

2 NYPELS, II, blz. 554; les Pand. b., V0 coauteur, N°. 91, groupent les deux conditions de connaissance et de volonté sous celle d'intention criminelle.

3 SIMON, Handboek van het Belgisch Strafrecht, N°. 121: "de deelneming moet opzettelijk zijn, m.a.w. de deelnemer moet gehandeld hebben wetens en willens, met het oogmerk bij te dragen tot het plegen van het misdrijf, met het opzet om bij het voorbereiden of voltooien behulpzaam te zijn". · · ·

4 NYPELS et SERVA.IS, I, blz. 171 en 176; Répert. prat., V0 cit., N°. 482 en 485; de wet­gever heeft niet gemeend de wil om aan de misdaad mede te werken, uitdrukkelijk te moeten vermelden; daar het misdadig opzet (dolus) een constituerend bestanddeel van elke misdaad en elk wanbedrijf is: NYPELS, I, blz. 134 (Verslag N°.306). Door kennis moet niet "kennis in rechte" begrepen worden (door de wet vooropgesteld) maar "kennis in feite" 't·is te zeggen van de omstandigheden ·die van een schijnbaar wettige daad van de hoofddader, een misdaad of een wanbedrijf kunnen maken: cf. cass. 16-X-1939 Pas. 417; CoNSTA.NT, 93 A: de medeplichtige ·namelijk moet wetens handelen: cass. 27-1-1943 Pas. 40.

5 6• Cass. 16-III-1920 Pàs. 90; 8-IV-1929 Pas. 148; GoEDSEELS, I, N°. 575; Rép. prat., vo cit., No. 486; het bij artikel66 van het Strafwetboek vereiste wils-overleg mag ook stilzwijgend zijn: Luik 18-VII-1891 B. J. 995; Cass.-3-VII-1950 Pas."789. In het Neder­lands ref'ht wordt onderscheid gemaakt tussen de vormen van hoofddeelneming; het feit een misdrijf te doen plegen; de medewerking aan de uitvoering van het misdrijf (voornaamste hulp of bijstand; "medeplegen") en de aanzetting (uitlokking). De eerste van· deze deelnemirtgsvormen onderstelt dat elk bedrieglijk opzet afwezig weze in den hoofde van de "materiële" dader van het misdrijf; in dit geval kan er dus geen sprake zijn van wilsover leg. Ten aanzien van de intellectuele dader van het misdrijf daarentegen, dienen kennis en wil (opzet) terzelfdertijd betrekking te· heb ben tot de daad van deel­neming, waardoor er op de "materiële" dader druk wordt uitgeoefend en tot de bestand­delen van het misdrijf dat bij doet plegen (PoMPE, N° 129; NoYON-LANGEMEI.iER, art. 47, N°. 6). Hetzelfde geldt voor de hulp van de voornaamste b~jstand (medeplegen), PoMPE, N°. 136 en 137, NoYON-LA.NGEMEIJER, art. 47, No. 18; de bewuste medewerking is noodzakelijk: Vos, par. 27, N°. 25; NoYoN-lJANGEMEIJ~R, art. 47, N°. 20; H. R. 9-II-1914, N. J. 648. Voor de hulp of de bijkomstige b~stand (medeplichtigheid), PoMPE, N°. 19, Vos, par. 27, No. 26 en 27, wordt niet vereist dat de medewerking in zake medeplichtigheid bewust weze in den hoofde van del hoofddader. Voor wat de aanzetting aangaat is het misdadig opzet vereist, ten opzichte van dè daad van aan-etting en het misdrUf, waartoe men aanzet: PoMPE, N°. 139.

Page 8: De deelneming in het Belgische Strafrecht Praeadvies door ... · criminaliteit van de hoofddader op weg om de bovenhand te halen. Het zal aangenomen worden namelijk door ons Strafwetboek

59

Het onderzoek van de volgende vragen houdt verband met deze dubbele voorwaarde van kennis en wil.

a. Welke is, vooreerst, de weerslag van de verzwarende omstandigheden in den hoofde van de deelnemers?

Moet hij, die aan een misdaad of een wanbedrijf meewerkt, kennis gehad hebben van ·de verzwarende omstandigheden waarin deze misdaad of dit wanbedrijf gepleegd wordt, opdat hij hierover verantwoording zou moeten geven?

In Frankrijk heeft het Hof van Cassatie onveranderlijk beslist dat dezelfde straf moet opgelegd worden aan de hoofddader en aan zijn medewerkers of medeplichtigen, zelfs wanneer deze laatsten geen deel hebben genomen aan de verzwarende omstan_digheden of zelfs wanneer zij er van onwetend waren.

In België maakt de door de rechtspraak gevolgde leer een· onderscheid tussen de materiële verzwarende omstandigheden die onafscheidbaar zijn van het feit en. terugslaan op al degenen die een gelijk of ongelijk aandeel in de misdaad hebben gehad, alhoewel zij hiervan geen kennis hadden, en de verzwarende omstandigheden die voortvloeien uit de persoónlijke hoe­danigheid van de dader en de mededaders of de medeplichtigen niet treffen 1•

Dit onderscheid bestaat eveneens in het Nederlands recht 2•

b. De noodzakelijkheid van een vrijwillige medewerking doet eeri andere vraag rijzen, namelijk of de principes van de criminele deelneming eveneens toepasselijk zijn in zake culpoze misdrijven die ook nog "onvrijwillig" genoemd worden. Deze misdrijven eisen geen opzet, maar wel onvoorzichtigheid of gebrek aan vooruitzicnt in den hoofde van de dader.

Zowel in Frankrijk als in België en in Nederland onttrekt een gedeelte van de leer en de rechtspraak de culpoze misdrijven aan de toepassing van ·de regels der criminele medewerking omdat de wil om een ,misdrijf te plegen niet zou bestaan, zelfs niet bij de daders van het misdrijf, en dat de gemeen­schappelijke wil, het voor de deelneming vereiste bestanddeel, ontbreekt 3•

Volgens deze stelling zou het alleen mogelijk zijn afzonderlijk, als daders, diegenen. te vervolgen die door hun . onvoorzichtigheid of hun gebrek aan vooruitzicht rechtstreeks een ongeval zouden veroorzaakt hebben. Het is

• 1 NYPELS en SERVAlS, I, blz. 172; RépP-rt. pro.t., ibid.; GoEDSEEL~, I, 5'79 "Il suffit que les inculpés aient connu la nature et Ie but de l'infraction en vue duquel ils se sont unis; il ne faut pas qu'ils aîent pris part à tous les faits accessoires du crime ou qu'ils .aient été informés de ces faitspouren être pénalement responsables": Verbr. 20-V-1913 Pas. 254; 14-VII-1924 Pa1;1. 481. "Si des coups et blessures, quoique portés ou faits sans· intention. de donner la mort, l'ont pourtant caussée tous les prévenus tombent sous Ie coup de la disposition de l'art. 401 C. P. L., quel que soit l'act'e de participation <Jommis par chacun d'eux. En s~unissant_ dans un but commun, ils se sont soumis à toutes les chances des év'énements et ont consenti à toutes les suites de l'infraction": Cass. 2-X-1933 Pas. 1934, 4. - 2 De Hoge Raad heeft beslist dat de verzwarende materiële omstandigheden aan al de mededaders overgedragen worden: 6-XII-1943, N. J. 1944, 245; cf. PoMPE, N°. 133; Vos, par. 27, No. 24; NoYON/LANGEMElJER, art. 47, N°. 21; H. R. 6-IV-1925, N. J. 723 en 19-XI-1894, W. 6584. Wat betreft de persoonlijke omstandigheden, hun toepas­sing op andere personen dan die aan wie zij eigen zijn, wordt door artikel 50 van het Nederli.mds Wetboek van Strafrecht uitgesloten. (cf. Vos, par. 27, N°. 35); maar artikel 50 is niet van toepassing op de persoonlijke omstandigheden die de straf verzwaren noch verminderen, maar ze bepalen (ibid., N°. 36).

3 Rép. prat., V0 cit., N°. 487; NYPELS et SERVAlS, I, blz. 177; GoEDSEELS, I, 581; Corr. R. Antwerpen 6-V-1931 P. P. N°. 146, cf. Vos, par. 27, N°. 13, 25 en 30.

11

Page 9: De deelneming in het Belgische Strafrecht Praeadvies door ... · criminaliteit van de hoofddader op weg om de bovenhand te halen. Het zal aangenomen worden namelijk door ons Strafwetboek

60

deze stelling die de meerderheid van de Belgische rechtspraak schijnt aan te nemen 1 .

De tegenovergestelde mening· beweert dat deelneming ,aan een culpoos. misdrijf wel kan bestaan. Er is inderdaad bij de deelnemers. een gemeen­schappelijke wil, die slaat op de daad, waarvan de gevolgen jammerlijk zijn. Deze personen hebben niet de uitslag van deze daad in het oog maar de daad zelf die zij in hun onvoorzichtigheid pleegden of waarvan zij de gevolgen hadden moeten voorzien 2• Er kan derhalve sprake zijn van mededaders of medeplichtigen aan een culpoos misdrijf en niet alleen van onderscheiden­lijke daders.

In het Belgisch recht blijven de regels betreflende de deelneming van toe­passing, in zake naar de politierechtbank verwezen wanbedrijven 3.

* * * Alvorens de verschillende wijzen van deelneming te bestuderen, wijzen

wij er op dat de door de hoofddader gepleegde daad en die, welke door zijn medeplichtigen gepleegd wordt, één geheel vormen; wanneer een misdaad of een wanbedrijf in België gepleegd wordt, zijn de Belgische rechtbanken tevens bevoegd voor de in den vreemde gepleegde feiten van medeplichtig­hejd 4•

C. DE VERSCHILLENDE VORMEN VAN DEELNEMING

Het wettelijk stelsel, zowel in het Belgisch als in het Nederlands recht, maakt een onderscheid 5 tussen de deelnemers: zij die een noodzakelijke rol" een hoofdrol spelen, en zij die slechts een bijrol houden.

Het belang van dit· onderscheidligt vooral hierin, dat de eerstgenoemden. gestraft worden als daders van de misdaad of het wanbedrijf, terwijl de tweeden minder streng gestraft worden clan de daders of mededaders.

Wij zullen dus in de eerste plaats de daden van deelneming onderzoeken welke door ons Strafwetboek gelijkgesteld worden met de algehele uitvoering van de misdaad of het wanbedrijf; vervolgens zullen wij de daden van mede­plichtigheid in de beperkte zin van dit woord, in studie nemen.

1 Pand. b., V0 Ooaute.ur, N°. 188; HAus, Droit pénal, I, blz. 377; NYPELS et SERVAlS~ I, blz. 177; SIMoN, Strafrecht, N°.121; Verbr. 3-III-1924 Pas. 229: "peuvent être chacun déclarés coupables de blessures ou d'homicide par imprudence Ie chauffeur d'une auto·­mobile qui lui imprime une vitesse dangereuse et son maître qui, connaissant le danger,. n'ordonne pas, alors qu'ille peut, à son chauffeur de modérer l'allure"; indezelfde zin:: Luik 28-X-1909 P. P. 1910, No, 135; Verbr. 6-VII-1925 Pas. 329; cf. Répert. prat.,. Vo cit., No. 487, Vos, Par. 27, N°, 30.

2 Deze.thesis wordt bij ons gesteund door de Pand B,, V° Coauteur, No. 180 en volgen­den. Een arrest van het Hof van Beroep te Luik, d.d. 23-XI-1928 (Pas. 1929, II, 49) heeft zich in deze zin uitgesproken. Cf. Pas. 1889, IV, 67 en Répert. prat., loc. cit. Voor Nederland: NoYoN-LANGEMEIJER, art. 47, N°. 23; Vos, par. 27, N°. 13 en 25: "Mede­plegen van culpoosdelict "is echter wel denkbaar, als men de bewuste samenwerking weer alleen eist ten opzichte van de handeling: twee personen gooien samen een balk naar beneden, waardoor culpoos iemand wordt gedood", en N°. 30 (id. wat betreft de medeplichtigheid); PoMPE, N°. 136 en 140.

3 Rép. prat., vo cit., N°. 492; zijn insgelijks van toepassing op de niet-opzettelijke wanbedrijven (contraventionele wanbedr~jven) die. niet mogen worden verward met onvrijwillige wanbedrijven: CoNSTANT, I, 93 A.

4 Répert. prat., vo cit., No. 490. 5 In Belgisch Recht zoals in Nederlands Recht.

Page 10: De deelneming in het Belgische Strafrecht Praeadvies door ... · criminaliteit van de hoofddader op weg om de bovenhand te halen. Het zal aangenomen worden namelijk door ons Strafwetboek

61

1. De hoofddeelneming

De deelneming kan materieel of intellectueel zijn. Artikel 66 van ons Strafwetboek bepaalt: ,;Worden gestraft als daders van een misdaad of een wanbedrijf: "Zij die ze uitgevoerd of aan de uitvoering er van rechtstreeks medege­

."werkt hebben; "Zij die, door welke daad ook, tot de uitvoering zodanige hulp verleend

"hebben dat, zonder hun bijstand, de misdaad of het wanbedrijf niet kon "gepleegd worden;

"Zij die, door giften, beloften, bedreigingen, misbruik van gezag of van "macht, misdadige kuiperijen of arglistigheden rechtstreeks tot deze misdaad "of dit wanbedr~if aangezet hebben".

Dit artikel is thans aangevuld door de wet van 25 Maart 1891, die de openbare aanzetting straft, zelfs indien die aanzetting zonder gevolg ge­bleven is 1 •

Alvorens deze verschillende vormen van deelneming een voOr een te onderzoeken, moet worden opgemerkt dat, zo de bepaling die wij zoëven aanhaalden luidt: "worden gestraft als daders", de rechtspraak en de rechts­leer nochtans van oordeel zijn dat de hier bedoelde deelnemers, wettelijk de daders zijn van de misdaad, het wanbedrijf of het strafbaar feit; de woor­den "daders" en "mededaders" hebben in het strafrecht dezelfde betekenis 2•

Artikel 66 van het Belgisch Strafwetboek vermeldt in de eerste plaats de­genen die materiële daden uitvoeren, welke uiteraard de misdaad of het wanbedrijf vormen, of rechtstreeks tot de uitvoering van deze daden mee­werken.

De deelneming door hulp of bijstand, waarvan sprake in ons artikel 66, verschilt van de eenvoudige medeplichtigheid door hulp en bijstand, die later zal besproken worden, door het feit dat zij onontbeerlijk moet zijn; dat bij ontstentenis ervan het misdrijf niet kon gepleegd worden zoals het is gepleegd 3•

Het onderscheid tussen de deelneming, die onontbeerlijk en die, welke slechts bijkomstig is, maakt een "question de fait" uit, die tot de bevoegd­heid van de rechter ten gronde behoort 4•

1 Cf. art. 4 7 Nederlands Wetboek van Strafrecht: "Als daders van een strafbaar feit "worden gestraft: 10. zij die het feit plegen, doen plegen, of mede plegen; 2°. zij die "door giften, beloften, misbruik vali gezag, geweld, bedreiging of misleiding of door het "verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen het feit opzettelijk uitlokken. "Ten aanzien der laatsten komen alleen die handelingen in aanmerking die zij opzettelijk "hebben uitgelokt, benevens hare gevolgen".

2 NYPELS et SERVAlS, I, blz. 185; Répert. prat., V0 cit., N°. 496 en 499; GoEDSEELS, I, 586; cass. II-XII-1933 Pas. 1934, I, 103; 19-XII-1921 Pas. 1922, I, III; 26-XI-1935 Pas. 1936, I, 68; 16-V-1939 Pas. 253. "La loi ne distingue pas des auteurs principaux et des auteurs secondaires": cass: 19-V-1941 Pas. 196. Nederlands recht: NoYON-LANGE­MElJER, art. 4 7, N°. 1; PoMPE, N°. 121: "Dat inderdaad in de terminologie der wet alle in art. 4 7 genoemden daders zijn, volgt uit de wet en wordt bevestigd door de toelichting".

3 NYPELS en SERVAlS, I, blz. 186-187; Répert. prat., V0 cit., N°. 498; CoNSTANT 99 B; cass. 14-V-1945 Pas. 160. Is dader ("auteur") niet alleen hij die zijn b~jstand voor de uitvoering zelf biedt maar ook hij die de dader van de handeling was in de feiten die deze uitvoering voorbereid of vergemakkelijkt hebben (NYPELS en SERVAIS ihid). Of de noodzakelijke bijstand belangrijk of beperkt was, is onverschillig. Cass. 7-III-1949 Pas. 185; 15-V-1950 Pas. 641. VoCass. 20-IV-1914 Pas. 187; 13-1-1920 Pas. 22; 14-V-1945. Pas. 160; Répert. prat.,

4. cit., N°. 498; NYPELS en SERVAlS, I, blz. 186. Voor het Nederlands recht, zie art. 47

I 11

Page 11: De deelneming in het Belgische Strafrecht Praeadvies door ... · criminaliteit van de hoofddader op weg om de bovenhand te halen. Het zal aangenomen worden namelijk door ons Strafwetboek

62

De aanzetting

In het Belgisch en ook in het Nederlands recht wordt de aanzetting beschouwd als een vorm van hoofddeelneming. De aanstoker wordt gelijk­gesteld met de dader van het misdrijf, alhoewel hij niet rechtstreeks aan de uitvoering er van meewerkt, omdat de wetgever van mening is dat de aan­zetting het misdadig voornemen deed ontstaan en de aanstoker aldus de eerste oorzaak van de misdaad is geweest 1•

Om strafbaar te zijn moet de aanzetting gevolg hebben gehad 2• Zij kan zich tot een bepaald persoon of tot het publiek richten 3, maar moet recht­streeks en speciaal zijn 4.

De Belgische rechtsleer omschrijft de verantwoordelijkheid van de aan­stoker door beroep te doen op· het begrip van de misdadige lastgeving. De aanstoker (lastgever) zou instaan voor de daden van de "materiële "dader (lasthebber), maar dan alléén binnen het bestek van de aan deze laatste gegeven opdracht.

De lasthebber kan de perken van de lastgeving te buiten gaan in de keuze van de middelen: zo de lastgever uitdrukkelijk de aan te wenden middelen had opgegeven, kan hij niet verantwoordelijk gesteld worden voor de andere middelen waartoe de lasthebber zijn toevlucht nam.

Wanneer de lasthebber, buiten de in de lastgeving beoogde misdaad~ andere misdaden pleegt, die hem niet opgelegd werden, is de lastgever in zekere mate verantwoordelijk voor deze laatste, doch alleen dan, indien

W. S. plegen, doen plegen, medeplegen, 1titlokken. De betekenis van "medeplegen" is zeer ruim en stemt in ons artikel 66 overeen met de woorden "of die aan de uitvoering er van rechtstreeks hebben medegewerkt" en "zij die, door welke daad ook, tot de uit­voering zodanige hulp verleend hebben dat zonder hun bijstand de misdaad of het wanbedrijfniet kon gepleegd worden". De Nederlandse rechtspraak en rechtsleer maken een onderscheid tussen "medeplegen" en "plegen".

Indien de door de mededader gepleegde daad helemaal overeenstemt met de wettelijke omschrijvi!lg v11n h~t strafbaar feit, mogen beide termen onverschillig gebruikt worden, maar indien de mededader slechts een deel van de bestanddelen, die het strafbaar feit vormen, uitvoert of indien hij niet al de door het misdrijf vereiste persoonlijke hoedanig­heden bezit, kan er alleen sprake zijn van "medeplegen": (Zie NoYoN-LANGEMEIJER, art. 47, N°. 18; PoMPE N°. 133; H.R. 9-IV-1934, N. ,T. 1058 nota PoMPE; 29-X-1934, N. J. 1673, nota TAVERNE; 29-VI-1936, N. J. 1047, nota TAVERNE; 13-IV-1942, N. J. 589). Het onderscheid tussen "plegen" en "medeplegen" levert in feite weinig practisch belang op. "Medeplegen" onderstelt in elk geval een bijstand of een rechtstreekse mede­werking. (NoYON-LANGEMEIJER, art. 47, N°. 18, Vos, par. 27, N°. 24). Voor het onder­scheid tussen "medeplegen" en "medeplichtigheid" cf. NoYoN-LANGEMEIJER, art. 47, N°. 19, Vos, par. 27, N°. 27, 29; "medeplegen" sluit een rechtstreekse medewerking tot de uitvoering van het misdrijf in zich; dit onderscheid is, zoals in het Belgisch recht, een kwest.ie van feiten. Zij die een strafbaar feit doen plegen worden door het Belgisch recht bij de aanstokers gerekend (NYPELS en SERVAIS 1, blz. 170). Indien men een kind of een krankzinnige aangezet heeft om de schuur van de buurman in brand te steken, zal de physische dader van de misdaad vrijgesproken word~n terwijl de morele dader de door de wet bepaalde straf zal ondergaan) cf. GARÇON, op. cit .. blz. 156; PoMPE No. 126 sq.; Vos, par. 27, N°. 10; NoYON-LANGEMEIJER, art. 47, N°. 14.

1 NYPELS et SERV AIS, I, blz. 187; Répert. prat., N°. 506. . 2 NYPET,s et SERV AIS, I, blz. 201; Répert. prat., N°. 521, cf. nochtans ibid. wat wordt

gezegd over de eindbepaling van art. 66. In het Nederlands recht: NoYoN-LANGEMEI.TER, art. 47, N°. 26, maar sinds de wet van 28 Juli 1924 (art. 134bis Nederlands W. S.) die de aanzetting tot een misdrijf straft zelfs wanneer zij zonder gevolg is gebleven; die principe geldt slechts nog voor de aanzetting tot een overtreding (ibid. N°. 27) cf. Vos, par. 27, N°. 18; H. R. 8-II-1932, N. J. 1609; PoMPE, N°. 141.

8 Répert. prat., N°. 504-505; NoYON-LANGEMEIJER, art. 47, No. 29: de wet eist niet dat de aanzetting aan een bepaalde persoon gericht warde.

4 Répert. prat. N°. 505; cf. POMPE, N°. 139: De aanstoker moet een wel bepaald mis­drijf beogen.

Page 12: De deelneming in het Belgische Strafrecht Praeadvies door ... · criminaliteit van de hoofddader op weg om de bovenhand te halen. Het zal aangenomen worden namelijk door ons Strafwetboek

63

de lastgeving onbepaald was en de bijkomende misdaden als het logisch en waarschijnlijk gevolg van de door de lastgeving bevolen misdaad moeten beschouwd worden.

Wanneer de lasthebber een andere misdaad pleegt dan die, welke hem bevolen is, kan de lastgever daarvoor niet verantwoordelijk gesteld worden 1•

De aanzetting moet volgens een der door de wet omschreven wijzen ge­beuren: "giften, beloften, bedreigingen, misbruik van gezag of van macht", "misdadige kuiperijen" of arglistigheden (art. 66 S. W. B. 2•

Bij aanzetting door bedreigingen kan het door de bedreiging bedoelde kwaad min of meer nakend of zwaar zijn; dit is zonder belang ten aanzien van de aanstoker, van het ogenblik af dat zijn bedreigingen de bedreigde persoon er toe brachten het misdrijf te plegen, doch de ernst van deze bedreigingen kan eventueel een grond van verschoning voor de bedreigde persoon uitmaken 3•

Het misbruik van gezag bestaat in bevel te geven om een wanbedrijf of een misdaad of een strafbaar feit te plegen. Dit sluit het begrip gezag of meesterschap enerzijds en gehoorzaamheid of ondergeschiktheid anderzijds, in zich. Het gezag kan voortvloeien namelijk uit de hoedanigheid van vader, meester of voogd 4• Door misbruik van gezag wordt tevens misbruik van moreel gezag bedoeld 5• ·

De termen "misdadige kuiperijen of arglistigheden" worden door de wetgever in _beperkende betekenis bedoeld: bedrog, sluwheid die men aan­wendt om degene die men er toe wil brengen een misdaad te plegen, te mis­leiden, Zij hebben niet een ruime betekenis, die raadgevingen, overreding, aansporingen, mede zou omvatten 6•

De Belgische wet van 25 Maart 1891, houdende aanvulling van artikel 66 van het S. W. B., beteugelt de openbare aanzetting door uitgesproken

1 NYPELS et SERVAlS, I, blz. 188-194; Rép. prat., N°. 507-509. Het Hofvan Cassatie beslist dat het crimineel opzet van degene die rechtstreeks tot een misdrijf aanzet verschillend kan zijn van dit van de "ma.teriële" dader van het misdrijf.

In het Nederlands recht wordt de ver11ntwoordelijkheid van de aanstokers door de wetaevers ip. artikel 47 bepaald: te kunnen aanzien wordt slechts rekening gehouden met de daden waartoe zij vrijwillig hebben aangezet, evenals met hun gevolgen; deze omvatten de verzwarende omstandigheden die de aard van het misdrijfniet veranderen. De aanstokers zijn niet verantwoordelijk vo0r de misdrijven, andere. dan die, welke zij hebben doen plegen. Cf. NoYON-LANGEMEIJER, art. 47, N°. 33 en 34; Vos, par. 27, N°. 12 ad.lm. et 21. Cf. nochtans H. R. 20-IV-191?, W. 9344; POMPE, N°. l39a.

2 Art. 47 van het Nederlands Wetboek van Strafrecht drukt zich in ongeveer gelijke bewoordingen uit: giften, beloften, misbruik van gezag, geweld, bedreiging of bedrog. Deze opsomming is beperkend (PoMPE, N°. 144; Vos, par. 27, N°. 14 ad. 2m).

3 Rép. prat., vo cit., N°. 510; NoYON-LANGEMEIJER, art. 47, No. 40-41. 4 NYPELS et SERVAlS, I, blz. 194; Répert. prat., V0 cit., N°. 5ll; NoYON-LANGEMEIJER,

art. 47, N°. 39). 5 Répert. prat., No. 5ll; NoYON-LANGEMEIJER, (art. 47, N°. 39). 6 NYPELS, Législ. Grim., I, C. II, N°. 337; NYPELS et SERVAlS, I, blz. 195; Rép. prat.,

V0 cit., No. 512. In het Nederlands recht za] het bedroj (misleiding) zelden een vorm van aanzetting zijn: indieri de aanstoker aan de , materiële" dader de overtuiging geeft dat de te plegen daad niet strafbaar is, dan heeft deze laatste niet de wil om een straf­baar feit te plegen en, instede van tot een misdr~jf aan te zetten, doet de morele dader een misdrijf plegen (doen plegen), NoYoN-LANGEMEIJER, art. 47, N°. 42, PoMPE 144. De Nederlandse wet van 28-VII-::14, houdende wijziging van art. 47 van het W. S; vermeldt degenen die het strafbaar feit uitlokken door gelegenheden, middelen of inlichtingen te verschaffen; deze handelingen zullen slechts medeplichtigheid uitmaken wanneer de .,materiële" dader reeds het inzicht had het strafbaar feit te plegen (NOYON­LANGEMEIJEP., art. 47, N°. 43; PoMPE 145); in het Belgisch recht zullen deze handelingen over 't algemeen medeplichtigheid vormen.

Page 13: De deelneming in het Belgische Strafrecht Praeadvies door ... · criminaliteit van de hoofddader op weg om de bovenhand te halen. Het zal aangenomen worden namelijk door ons Strafwetboek

64

woorden, geschriften, drukwerken, tekeningen of zinnebeelden, zelfs wan­neer zij niet gepaard gaat met een van de in artikel 66, 4e lid, opgesomde omstandigheddn.

Zij omvat dus de eenvoudige la.stgeving en zelfs de loutere raadgeving 1 •

Zij is strafbaar, zelfs indien zij zonder gevolg blijft; zij is als een misdrijf "sui generis" omschreven.

2. Bijkomende deelneming

Zij die op bijkomende wijze deelnemen aan een misdaad of een wanbedrijf worden minder zwaar gestraft dan de daders .of mededaders.

Naar luid van art. 67 van het Belgisch Strafwetboek zijn als medeplichti­gen aan een misdaad of aan een wanbedrijf te beschouwen: "Zij die onder­"richtingen zullen gegeven hebben om ze te plegen; zij die wapenen, werk­"tuigen of elk ander middel zullen verschaft hebben die tot de misdaad "of het wanbedrijf heeft gediend; zij die, buiten het geval bij par. 3 van "art. 66 voorzien, met hun weten de dader of de daders van de misdaad "of van het wanbedrijf zullen geholpen of bijgestaan hebben in de hande­"lingen welke het feit voorbereid of vergemakkelijkt ofwel in die welke "het voltooid hebben". .

Artikel 68 bedoelt hen die gewoonlijk aan boosdoeners een verblijfplaats verschaft heb ben.

Zijn dus medeplichtigen zij die met kennis van zaken tOt het plegen van het misdrijf een niet onontbeerlijke hulp bieden, die de uitvoering er van vergemakkelijken 2•

Artikel 67 van het Belgisch Strafwetboek bepaalt sommige wijzen van medeplichtigheid die, naar omstandigheden, evenzo handelingen van hoofd­deelneming kunnen uitmaken. Aldus de deelneming door. hulp en bijstand vermeld bij par. 4.

Maar de deelneming welke voortvloeit uit het geven van onderrichtingen (art. 67 par. 2) uit het verscha:ffen van wapenen, enz. (art. 67, par. 3) of van verblijfplaatsen enz. (art. 68) wordt steeds als een daad van medeplichtig­heid beschouwd3.

Wij herinneren er aan dat men slechts dan als medeplichtige kan gestraft worden wanneer men aan een misdaad of aan een wanbedrijf heeft deelge­nomen; de medeplichtigheid aan een overtreding is niet strafbaar. 4

1 NYPELS et SERV .AIS,\ blz. 196; Rép. prat., N°. 515 en 521. De openbare aanzetting (opntiing) wordt door het Nederlands W. S. (art. 131) als een bijzonder misdrijf om­schreven; cf. Vos, par. 27, N°. 20.

2 Répert. prat., yo cit., N°. 530; cf. Ned. W. S .. , art. 48: "Als medeplichtigen aan een misdrijf worden gestraft: 1o. zij die opzettelijk behulpzaam zijn bij het plegen van het misdrijf; 2°. zij die opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaffen tot het plegen van het misdrijf".

3 Répe1·t. prat., yo cit., N°. 531; NYPELS en SERV.AIS, I, blz. 206. Hetzelfde geldt wat betreft art. 48 van het Ned. W. S. In het Nederlands recht is het verschaffen van ge­legenheden, middelen of inlichtingen een daad van medeplichtigheid en niet van aan­zetting, wanneer het opzet om het misdrijf te plegen reeds in den hoofde van de dader bestond (NoYON-LANGEMEIJER, art. 48, N°. 13). Wij hebben gezien hoe de hulp, bedoeld bij artikel48, 1° Ned; W. S. wordt onderscheiden van de medewerking bedoeld bij artikel 47 van hetzelfde Wetboek (NoYON-LANGEMEIJER, art. 47, N°. 19) en (Vos, par. 27, N°. 27). Artikel48 van het Ned. W. S. somt alléén de daden op die de medeplichtigheid uitmaken en de uitvoering van het misdrijf voorafgaan; de daden welke met de uitvoe­ring van het misdrijf samen gaan worden. begrepen onder de algemene bewoording van "behulpzaam zijn" (NoYON-LANGEMEIJER, art. 48, N°. 11 en 12).

4 Cf. supra, blz. 7.

Page 14: De deelneming in het Belgische Strafrecht Praeadvies door ... · criminaliteit van de hoofddader op weg om de bovenhand te halen. Het zal aangenomen worden namelijk door ons Strafwetboek

65

Laten we, na deze enkele algemene beschouwingen, de verschillende hande­lingen die de medeplichtigheid uitmaken, bestuderen.

Ons artikel67 vermeldt vooreerst de onedrrichtîngen- deze onderrichtin­gen moeten wetens gegeven zijn met het oog op de misdaad of het wanbedrijf dat werd gepleegd 1 ; de bewoording "onderrichtingen" omvat niet nood­zakelijk het begrip van een nauwkeurig omschreven plan; een eenvoudige inlichting is voldoende 2• De onderrichtingen moeten werkelijk gediend hebben.

Over 't algemeen moeten de onderrichtingen samengaan met een aanzet­ting maar dit is niet onontbeerlijk 3•

De onderrichtingen kunnen door een derde gegeven worden; hij van wie ·ze uitgaan is daarom niet minder medeplichtig 4•

Door onderrichtingen moet men insgelijks verstaan de loutere lastgeving, die niet vergezeld gaan met giften, beloften, bedreigingen, enz. 5•

Ons artikel 67 vermeldt vervolgens de wapenen, werktuigen of elk ander middel dat gediend heeft om de misdaad of het wanbedrijf te plegen. Opdat er medeplichtigheid weze, is het nodig dat men heeft geweten, bij het ver­schaffen van deze wapenen, enz. dat zij moesten dienen tot het plegen van het misdrijf dat werd gepleedg. Het is niet voldoende dat men heeft geweten dat zij tot een misdaad of welk misdrijf ook moesten dienen 6• Het is ook nodig dat de verschafte wapenen of tuigen gediend hebben om de misdaad te plegen 7•

De door artikel 67, par. 4, vermelde hulp of bijstand bedoelt een niet onontbeerlijke bijstand in tegenstelling tot de bijstand bedo__eld bij . artikel 66, par. 3. In het geval van artikel 67, par. 4, kan de verleende bijstand onverschillig toegepast worden op de handelingen die de misdaad of het wanbedrijf voorbereid, vergemakkelijkt of voltooid hebben. Het woord "vol­tooid" heeft een bijzondere betekenis in zake diefstal. De diefstal is voltooid door het wegnemen van het voorwerp met het opzet het zich toe te e~genen. Hij die de dief zou helpen om· de opbrengst van de diefstal weg te dragen buiten het huis, waar men is ingebroken, zou normaal geen straf kunnen oplopen. Om dit gevolg te ontgaan breidt de wetgever de strafbare deel­neming uit tot een feit dat na de wettelijke voltooiing is geschied; het woord "voltooid" heeft dus hier, in verband met de diefstal, een ruimere betekenis dan die, welke men gewoonlijk er aan geeft 8•

1 NYPELS et SERVAlS, I, blz. 207; Répert. prat., V0 cit., N°. 535. 2 Ibid., N°. 536; NYPELS et SERVAlS, loc. vil., Cass. 6-X-1947 Pas. 403; het artikel 48

van het Ned. W. S. vermeldt de inHebtingen als daad van medeplichtigheid. 3 Répert. prat., yo cit., No. 538; NoYON-LANGEMEIJER, art. 48, N°. 3, laat ook opmerken

dat de medeplichtigheid door het verschaffen van inlichtingen enz. met de aanzetting kan samengaan.

4 Répert. prat., V0 rit., N°. 539; NYPELS et SERVAlS, I, blz. 208. s Répert. prat., No. 540. 6 Ibid., blz. 209; Répert. prat., N°. 542; CoNSTANT, I, N°. 104; DINANT, 5-5-1947

Pas. IIT, 69. 7 Ibid., No. 543. 8 NYPELS, Législ. crim., F, N°. 355; NYPELS et SERVAlS, T, blz. 209; GoEDSEELS, No.

572; Répert. prat. N°. 546; CoNSTANT I, N°. 105; cass. 7-VII-1947 et note HAYOlT DE TERMICOURT, Pas. 321. Sommige auteurs doen gelden dat de tekst in algemene bewoor­dingen is uitgedrukt en dat men niet mag steunen op een aan het verslag van RAus ontleende zin om de draagwijdte er van tot het geval van diefstal te beperken. Volgens deze them·ie mogen als medeplichtigen aangemerkt worden, indien zij met kennis van

Jaarboek V, België-Nederland 5

Page 15: De deelneming in het Belgische Strafrecht Praeadvies door ... · criminaliteit van de hoofddader op weg om de bovenhand te halen. Het zal aangenomen worden namelijk door ons Strafwetboek

66

Artikel 68 bedoelt de personen die, bekend met het misdadig gedrag van de boosdoeners die :I:'OVerij en of gewelddaden plegen, hun gewoonlijk een verblijf, een schuil- of vergaderplaats zullen verschaft hebben.

Het gaat hier om een feit van medeplichtigheid na het misdrijf gepleegd. De bepaling brengt een uitzondering op de principes. Zij vergt stricte inter-pretatie. Vijf voorwaarden zijn vereist: ·

1. kennis van het misdadig gedrag van de boosdoeners; 2. verschafte verblijfplaats, schuil- of vergaderplaats; 3. de gewoonte om die te verschaffen; 4. aan boosdoeners die roverijen of gewelddaden plegen tegen de veilig­

heid van de Staat, de openbare rust, personen of eigendommen, en 5. de samenloop van yerschafte verblijfplaats en gepleegde misdrijven 1•

~. STRAFFEN WELKE OP DEELNEMING TOEPASSELIJK ZIJN

Artikel 66 -van het Belgisch Strafwetboek bepaalt dat zij die een daad van hoofddeelneming plegen, gestraft wordèn als daders van de misdaad of van het wanbedrijf waaraan zij deelgenomen hebben 2•

De medeplichtigen worden minder zwaar gestraft dan de daders of mede-daders. · '

Artikel 69 van het Belgisch Strafwetboek schrijft voor dat de medeplich­tigen aan een misdaad zullen gestraft worden met een straf onmiddellijk lager dan die, welke zij zouden oplopen indien zij 'de daders van deze misdaad waren;. de straf uitgesproken tegen de medeplichtigen van een wanbedrijf zal .de twee derden niet te· boven gaan van die, welke hun zou opgelegd worden indien zij· de daders van dit wanbedrijf waren. De omstandigheden ·welke alléén aan· de pe'rsoön van de dader eigen zijn,· hèbben' geen invloed op de straf ·toepasselijk op de medeplichtige,. maar wel de verzwarende 'omstandigheden die het feit zelf betreffen 3•

zaken gehandeld hebben, ingevolge een vooraf met de hoofddader gepleegd overleg, zij die onmiddellijk na het misdrijf sommige handelingen gepleegd hebben, met het inzicht de straffeloosheid van de schuldige te verzekeren (Pand. B., yo complice, No. 277 sq.; MARCHAL .et JASPAR, N°. 264).

1 Répert. prat., No. 547 sq.; NYPELS et SERVAlS, I, blz. 211 sq. 2 Art. 47 Nederlands W. S. 3 Répert. prat., N°. 563. Art. 49 van het Ned. W. S. bepaalt dat het maximum der

hoofdstraffen op het misdrijf gesteld, bij medeplirhtigheid met een derde verminderd wordt.