A.S. Sewgobind - Ontwikkeling van alternatieve (jeugd)strafrecht sancties in Suriname

28
Ontwikkeling van alternatieve (jeugd)strafrecht sancties in Suriname Master thesis 5 1. Inleiding 1.1 Aanleiding Op 1 maart 1993 heeft Suriname het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind geratificeerd (hierna: IVRK). 1 Suriname heeft haar wetgeving moeten wijzigen om te voldoen aan de in artikel 40 van het Verdrag genoemde bepalingen. Op 16 november 2006 is door de toenmalig minister van Justitie en Politie, de heer Santhoki, een pilotproject opgestart genaamd “Alternatieve Aanpak Jeugdige Plegers”. Door middel van deze pilot heeft Suriname een start gemaakt om te voldoen aan het in artikel 40 genoemde, namelijk dat straf slechts als ‘ultimum remedium’ mag dienen ten aanzien van minderjarigen. Mede door de pilot is er ook een start gemaakt aan het ontwikkelen van alternatieve sancties om de vrijheidsbeneming van minderjarigen zoveel mogelijk te voorkomen. 2 Sinds 2002 is het ministerie van Justitie en Politie bezig om het Wetboek van Strafrecht, daar waar nodig, aan te passen en te vernieuwen. Ten aanzien van het sanctiestelsel zijn er dan ook wijzigingen voorgesteld die het mogelijk moeten maken om zaken als strafrechtelijk opvang van drugsverslaafden en alternatieve sancties beter te kunnen regelen. Ten aanzien van het Jeugdstrafrecht zijn er ook wijzigingen aangebracht die moeten leiden tot een grotere keuze van sancties en tevens een verbetering van de opvang en begeleiding van jeugdigen. 3 1.2 Probleemstelling In hoeverre voldoen de artikelen 105k tot en met 105o van het voorontwerp Wetboek van Strafrecht aan het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind en zijn er aanvullingen nodig? Om deze probleemstelling te kunnen beantwoorden zal er worden gekeken naar de huidige Surinaamse strafwetgeving ten aanzien van jeugdigen. Daarnaast zal er gekeken worden naar de manier waarop er invulling is gegeven aan alternatieve sancties ten aanzien van jeugdigen in landen als Nederland en Engeland. Ook wordt er gekeken naar de ervaringen van jeugdigen zelf in Nederland ten aanzien van alternatieve sancties. Verder zal het resultaat van een pilotproject, gedraaid in Suriname ten aanzien van het opleggen van werkstraffen aan jeugdigen en de haalbaarheid daarvan, worden besproken. 1 United Nations, Treaty Collection, (<www.treaties.un.org/pages/ViewDetails.aspx?src=TREATY&mtdsg_no=IV-11&chapter=4&lang=en>), bezocht op 4 juli 2012. 2 J. Kasdipowidjojo, ‘Alternatieve Sancties in Suriname’, SJB juli 2008, p. 15. 3 Ibid, p. 15.

Transcript of A.S. Sewgobind - Ontwikkeling van alternatieve (jeugd)strafrecht sancties in Suriname

Ontwikkeling van alternatieve (jeugd)strafrecht sancties in Suriname Master thesis

5

1. Inleiding

1.1 Aanleiding

Op 1 maart 1993 heeft Suriname het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind

geratificeerd (hierna: IVRK).1 Suriname heeft haar wetgeving moeten wijzigen om te voldoen aan de

in artikel 40 van het Verdrag genoemde bepalingen.

Op 16 november 2006 is door de toenmalig minister van Justitie en Politie, de heer Santhoki, een

pilotproject opgestart genaamd “Alternatieve Aanpak Jeugdige Plegers”. Door middel van deze pilot

heeft Suriname een start gemaakt om te voldoen aan het in artikel 40 genoemde, namelijk dat straf

slechts als ‘ultimum remedium’ mag dienen ten aanzien van minderjarigen.

Mede door de pilot is er ook een start gemaakt aan het ontwikkelen van alternatieve sancties om de

vrijheidsbeneming van minderjarigen zoveel mogelijk te voorkomen.2

Sinds 2002 is het ministerie van Justitie en Politie bezig om het Wetboek van Strafrecht, daar waar

nodig, aan te passen en te vernieuwen. Ten aanzien van het sanctiestelsel zijn er dan ook wijzigingen

voorgesteld die het mogelijk moeten maken om zaken als strafrechtelijk opvang van drugsverslaafden

en alternatieve sancties beter te kunnen regelen. Ten aanzien van het Jeugdstrafrecht zijn er ook

wijzigingen aangebracht die moeten leiden tot een grotere keuze van sancties en tevens een

verbetering van de opvang en begeleiding van jeugdigen.3

1.2 Probleemstelling

In hoeverre voldoen de artikelen 105k tot en met 105o van het voorontwerp Wetboek van Strafrecht

aan het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind en zijn er aanvullingen nodig?

Om deze probleemstelling te kunnen beantwoorden zal er worden gekeken naar de huidige

Surinaamse strafwetgeving ten aanzien van jeugdigen. Daarnaast zal er gekeken worden naar de

manier waarop er invulling is gegeven aan alternatieve sancties ten aanzien van jeugdigen in landen

als Nederland en Engeland. Ook wordt er gekeken naar de ervaringen van jeugdigen zelf in Nederland

ten aanzien van alternatieve sancties. Verder zal het resultaat van een pilotproject, gedraaid in

Suriname ten aanzien van het opleggen van werkstraffen aan jeugdigen en de haalbaarheid daarvan,

worden besproken.

1 United Nations, Treaty Collection,

(<www.treaties.un.org/pages/ViewDetails.aspx?src=TREATY&mtdsg_no=IV-11&chapter=4&lang=en>),

bezocht op 4 juli 2012. 2 J. Kasdipowidjojo, ‘Alternatieve Sancties in Suriname’, SJB juli 2008, p. 15.

3 Ibid, p. 15.

Ontwikkeling van alternatieve (jeugd)strafrecht sancties in Suriname Master thesis

6

2. Huidige Surinaamse (jeugd) strafwetgeving

2.1 Republiek Suriname

Suriname is een land gelegen in het continent Zuid-Amerika aan de noordoost kust. Het land grenst in

het oosten aan Frans-Guyana, in het westen aan Guyana en in het zuiden aan Brazilië. Ter

vergelijking kan gezegd worden dat Suriname vijf maal zo groot is qua oppervlakte als Nederland,

maar ruim 34 maal minder inwoners heeft als Nederland.

In 1954 werd het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden4 van kracht. Suriname kreeg hierdoor

een verregaande vorm van zelfbestuur. Defensie, buitenlandse zaken en ontwikkelingshulp bleven

echter zaken die door Nederland werd geregeld.5 Op 25 november 1975 werd Suriname onafhankelijk

en werd het officieel benoemd als de Republiek Suriname.6 De grondwet van Suriname dateert van 30

september 1987. Vele wetten zijn al verouderd en voldoen niet meer aan de verdragen waar Suriname

partij bij is. Suriname is lid van de Verenigde Naties, de Organisatie van de Amerikaanse Staten en de

Caribbean Community and Common Market (CARICOM).7 Daarnaast kent Suriname een

ontwikkelingsrelatie met de Europese Gemeenschap middels het Cotonou Verdrag8 en een speciale

ontwikkelingsrelatie met Nederland.9

De behoefte aan herziening van de huidige strafwetwetgeving is zeer groot. Suriname kampt echter

met een tekort aan wetgevingsjuristen die voor de nodige herzieningen kunnen zorgen.10

De minister

van Justitie en Politie, Chandrikapersad Santokhi, heeft in 2007 dan ook de hulp ingeschakeld van zijn

Nederlandse collega, minister Hirsch Ballin. Volgens Santokhi heeft Nederland zich op het gebied

van wetgeving verder ontwikkeld en vindt hij ook niet dat Suriname het wiel opnieuw hoeft uit te

vinden. Op gebieden als het ombudsinstituut, openbaarheid van bestuur, institutionaliseren van

slachtofferzorg, bijzondere opsporingsmethodes, verruiming van opsporingsbevoegdheden,

resocialisatie en alternatieve taakstraffen kan Suriname de hulp van Nederland wel gebruiken. Onder

leiding van mr. H. Schurman van het advocatenkantoor Schurman te Paramaribo is het nieuw concept

Wetboek van Strafrecht van Suriname tot stand gekomen.11

4 Document met wetskracht dat de opmaak van het Koninkrijk der Nederlanden regelt, alsmede de verhoudingen

tussen de landen binnen het Koninkrijk. 5 Nationaal Archief Suriname, ‘Onafhankelijkheid’,

(<www.nationaalarchief.sr/geschiedenis/onafhankelijkheid/>), bezocht 4 juli 2012. 6 Toescheidingsovereenkomst inzake nationaliteiten tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek

Suriname; Paramaribo, 25 november 1975 7 H.F. Munneke, Recht en samenleving in de Nederlandse Antillen, Aruba en Suriname, Nijmegen: Wolf Legal

Publishers 2006, p. 26. 8 Voorheen Lomé Verdrag.

9 Op basis van het Raamverdrag uit 1992.

10 E. Mahabier, ‘Santokhi vraagt Hirsch Ballin hulp bij maken van wetten’, de Ware Tijd 2007,

(www.dwtonline.com; artikelen alleen toegankelijk voor abonnees). 11

H. Schurman, Concept Wetboek van Strafrecht Suriname, Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2005, p. vii.

Ontwikkeling van alternatieve (jeugd)strafrecht sancties in Suriname Master thesis

7

2.2 Jeugdstrafrecht

Het huidige Surinaamse Wetboek van Strafrecht12

is verouderd. Deze dateert van 14 oktober 1910 en

is toe aan vernieuwing. Zodoende ligt er dan ook een concept Wetboek van Strafrecht in afwachting

op goedkeuring door het Nationale Assemblee. De voorstellen zijn in 2005 aangeboden aan de

toenmalig minister van Justitie en Politie, de heer Gilds. Op 9 februari 2006 is door minister Santokhi

een multidisciplinaire commissie ingesteld die hem heeft geadviseerd met betrekking tot de

totstandkoming van de herziening van het Surinaams Wetboek van Strafrecht.13

In het huidig strafrechtelijk sanctiestelsel van Suriname is er geen voorziening neergelegd voor het

opleggen van een taakstraf in de vorm van een werk- of leerstraf of een combinatie van beiden. In het

concept ter herziening van het Wetboek van Strafrecht is een voorstel om aanpassingen aan te brengen

in de huidige strafwetgeving. Dit concept is reeds goedgekeurd door de Raad van Ministers en de

Staatsraad en wacht op de behandeling in de Nationale Assemblée, Het kan echter nog enige tijd

duren voordat een herziene versie van het Wetboek van Strafrecht wordt goedgekeurd.14

2.2.1 Artikel 9

In Titel II van het Wetboek van Strafrecht zijn onder artikel 9 de straffen opgenomen. Deze straffen

zijn vergelijkbaar aan de straffen zoals deze zijn opgenomen in de Nederlandse wetgeving. In artikel 9

van het Surinaams Wetboek van Strafrecht staan de hoofdstraffen opgesomd. De hoofdstraffen zijn de

doodstraf, gevangenisstraf, hechtenis en geldboete. In 2009 heeft er een wijziging plaatsgevonden,

waarbij het wetsvoorstel tot afschaffing van de doodstraf is goedgekeurd door het Surinaams

parlement.15

Daarnaast kent de Surinaamse strafwetgeving ook bijkomende straffen bestaande uit:

ontzetting van bepaalde rechten, plaatsing in een staatswerkinrichting, verbeurdverklaring van

bepaalde voorwerpen en openbaarmaking van de rechterlijk uitspraak. Ten aanzien van minderjarigen

die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt zijn er uitzonderingen gemaakt.

In tegenstelling tot de Nederlandse strafwetgeving kent de Surinaamse strafwetgeving geen taakstraf

voor volwassenen noch voor minderjarigen. Wat opvalt is dat in artikel 9 ten aanzien van zij die de

leeftijd van achttien jaren nog niet hebben bereikt kan worden besloten om een hoofdstraf op te

leggen in de vorm van een geldboete danwel een berisping.

2.2.2 Artikel 56

Kinderen die de leeftijd van tien jaren nog niet hebben bereikt worden binnen het Surinaams Wetboek

van Strafrecht niet strafrechtelijk vervolgd. De rechter kan bij een minderjarige persoon die de leeftijd

12

Zoals deze er ligt ten tijde van dit schrijven 13

ANDA Suriname, (<www.suriname.nu/0niba/niba83.html>), bezocht op 13 juli 2012. 14

J. Kasdipowidjojo, Alternatieve Sancties in Suriname, het Vervolgtraject’, SJB april 2011, p. 16. 15

Waterkant.net, (<www.waterkant.net/suriname/2009/06/11/doodstraf-definitief-uit-strafwetgeving-

suriname/>), bezocht op 5 september 2012.

Ontwikkeling van alternatieve (jeugd)strafrecht sancties in Suriname Master thesis

8

van zestien jaren nog niet heeft bereikt bevelen dat de schuldige aan de ouders, voogd of verzorger

wordt overgedragen zonder enige straf. Daarnaast kan de rechter ervoor kiezen om deze te berispen of

wel een geldboete op te leggen in de nader genoemde artikelen.

2.2.3 Artikel 58

Voor minderjarigen tussen de zestien en achttien jaar kan de rechter ervoor kiezen om de bepalingen

zoals genoemd in artikel 56 toe te passen. Tevens kan de rechter ervoor kiezen om de schuldige te

veroordelen naar het volwassenenstrafrecht.

2.3 Sancties

In de huidige Surinaamse strafwetgeving geldt ten aanzien van jeugdigen dat deze strafrechtelijk niet

vervolgbaar zijn indien zij de leeftijd van tien jaren nog niet hebben bereikt. De minderjarigen die de

leeftijd van zestien jaren nog niet hebben bereikt worden teruggegeven aan de ouders, maar kunnen

ook een berisping of een geldboete opgelegd krijgen. Het is de keus aan de rechter om minderjarige

tussen de zestien en achttien jaar vrij te stellen van strafrechtelijke vervolging, te berispen, een

geldboete op te leggen of het volwassenenstrafrecht toe te passen.

Het Surinaams Wetboek van Strafrecht beperkt de rechter ten aanzien van jeugdigen die een strafbaar

feit hebben gepleegd. Een breed arsenaal aan sancties ten aanzien van jeugdigen is er niet. De

invoering van alternatieve straffen in het jeugdstraf recht zou dan ook niet misstaan in de Surinaamse

strafwetgeving. Op deze manier heeft de rechter de mogelijkheid om jeugdigen een alternatief te

bieden in plaats van detentie. Daarnaast worden jeugdigen gestimuleerd om een beroep te leren of te

werken. Dit zorgt voor een patroon in hun leven zodat ze in de toekomst een vast inkomen voor

zichzelf kunnen genereren. Het opleggen van detentie heeft voor een jeugdige, zeker als deze voor het

eerst in aanraking komt met politie of justitie, geen meerwaarde en werkt slechts in het nadeel van

zowel de jeugdige als de maatschappij.

Conform art. 106 van de Surinaamse Grondwet vermeld het volgende:

“Binnen de Republiek Suriname geldende wettelijke voorschriften vinden geen toepassing, wanneer

deze toepassing niet verenigbaar zou zijn met een ieder verbindende bepalingen van overeenkomsten,

die hetzij voor, hetzij na de totstandkoming van de voorschiften zijn aangegaan”.

Het opnemen van nieuwe wetgeving of het wijzigen van bestaande wetgeving dient te voldoen aan de

legaliteitseis. Dit houdt in dat het opleggen van straffen of maatregelen een stevige en duidelijke

wettelijke basis moet hebben. Bij een invoering van de nieuwe jeugdstrafwetgeving zal rekening

gehouden moeten worden met de internationaal erkende standaarden. Tevens zal deze nieuwe

Ontwikkeling van alternatieve (jeugd)strafrecht sancties in Suriname Master thesis

9

wetgeving praktisch bruikbaar moeten zijn in de Surinaamse situatie, namelijk met de beperkte

financiële middelen.

Ontwikkeling van alternatieve (jeugd)strafrecht sancties in Suriname Master thesis

10

3. Alternatieve sancties in Nederland

3.1 Jeugdstrafrecht

Bij de Wet van 12 februari 1901 (Stb. 63) is het kinderstrafrecht ingevoerd houdende beginselen en

voorschriften omtrent maatregelen ten opzichte van jeugdige personen. Er werd middels deze wet een

afzonderlijk sanctiepakket samengesteld voor minderjarigen. Onder leiding van mr. J. Overwater,

kinderrechter, werd er een commissie ingesteld met als doel het geven van advies over de vraag in

welke richting het rijkstucht- en opvoedingswezen en in verband daarmee het kinderstrafrecht zich

zou moeten ontwikkelen. Dit leidde tot de wet van 9 november 1961 (Stb. 402), waarbij in het

Wetboek van Strafrecht de artikelen 77a tot en met 77kk werden ingevoerd. Naast deze artikelen

werden aan het Wetboek van Strafvordering de artikelen 486 tot en met 509 toegevoegd.16

Naar aanleiding van het advies gegeven door de Commissie Alternatieve Strafrechtelijke Sancties in

1978 (commissie-van Andel) heeft men besloten te experimenteren met alternatieve sancties en heeft

deze op ruime schaal toepassing gevonden. De wettelijke basis ontbrak echter nog. Op 2 september

1987 (Kamerstukken II 1986/87, 20074, nrs. 1-2) is er een voorstel van een wet tot aanvulling van het

Wetboek van Strafrecht met de straf van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte aangeboden bij

Koninklijke boodschap. Mede naar aanleiding van het advies van de Voorbereidingsgroep

experimenten dienstverlening, van juni 1984, kwam het wetsvoorstel tot stand. De

voorbereidingsgroep ging er van uit dat met alternatieve sancties voor jeugdigen een ruimer doel kon

worden beoogd dan uitsluitend het terugdringen van de onvoorwaardelijke vrijheidsstraf. Uit het

advies van de commissie-Anneveldt van 10 juli 1981 kwam naar voren dat bij de introductie van

alternatieve sancties voor jeugdigen vooral gelet zou moeten worden op het opvoedkundig karakter

van de sanctie. De commissie-Anneveldt bedacht niet alleen dienstverlening als alternatieve sanctie,

maar dacht tevens aan oplossingen zoals het volgen van trainingen, cursussen en andersoortige

activiteiten gericht op vergroting van de sociale vaardigheid en weerbaarheid van de jeugdigen. Op

basis van het interim-advies van de commissie-Anneveldt is op 30 november 1981 de Werkgroep

alternatieve sancties jeugdigen ingesteld. Deze kreeg van de Minister van Justitie de volgende

opdracht, namelijk:

- het uitbrengen van advies aan de Minister van Justitie omtrent de aanwijzing van de

arrondissementen waarin experimenten met alternatieve sancties voor jeugdigen

kunnen plaatsvinden en omtrent de voorwaarden waaraan moet worden voldaan om

met die experimenten te kunnen aanvangen; een en ander op basis van een onderzoek

naar de bereidheid om medewerking te verlenen aan de experimenten vanuit de

arrondissementen;

16

Kamerstukken II 1989/1990, 21327, nr. 3

Ontwikkeling van alternatieve (jeugd)strafrecht sancties in Suriname Master thesis

11

- het begeleiden en ondersteunen van die instanties die bij de opzet en uitvoering van

de experimenten betrokken zijn;

- het rapporteren van de resultaten van de experimenten alsmede het verschaffen van

advies omtrent de vraag of, in welke mate en onder welke voorwaarden invoering van

een dergelijk systeem van alternatieve sancties mogelijk en wenselijk is;

- het geven van advies over kwesties die tijdens de uitvoering van de taak van de

werkgroep mocht rijzen.

Op 2 december 1985 bracht de werkgroep haar eindadvies uit met als conclusie dat, gezien de

gunstige ervaringen, de alternatieve sanctie voor jeugdigen een verdere invoering in het strafrechtelijk

beleid verdient. Uitgangspunt dient te zijn dat alternatieve sancties in verschillende fasen van de

procesgang mogelijk moeten zijn. Onder de alternatieve sanctie werd niet alleen de dienstverlening,

maar ook de leerproject verstaan.17

Nederland heeft het Verdrag inzake de Rechten van het Kind op 26 januari 1990 ondertekend en heeft

deze op 6 februari 1995 geratificeerd. In Titel VIIIA zijn er bijzondere bepalingen voor jeugdige

personen opgenomen. Deze bepalingen voorzien in hoofdzaak enkele specifieke straffen voor

jeugdige personen alsmede in een aantal voorschriften omtrent de wijze van tenuitvoerlegging van

deze specifieke straffen. Met inwerkingtreding van de Wet op 7 september 2000 (Stb. 365) is per 1

februari 2001 ook in het jeugdsanctierecht de taakstraf opgenomen als zelfstandige hoofdstraf. Deze

taakstraf was voor de invoering aangemerkt als alternatieve sanctie en is na de invoering van de wet

gepromoveerd tot zelfstandige hoofdstraf.18

3.2 Opzet van de wetgever

Met de invoering van dit voorstel is beoogt consequenties te trekken uit de toegenomen mondigheid

van jeugdigen. Mede hierdoor zijn verschillende jeugdstraffen en –maatregelen herzien en vervielen

allerlei bepalingen waarin het kinderstrafrecht afweek van het volwassenenstrafrecht. Daarnaast is

met dit voorstel beoogd om het kinderstrafrecht te vereenvoudigen en moderniseren. De

vereenvoudiging zit hem in het feit dat de plaatsing in een tuchtschool en arrest zijn vervangen door

één vrijheidsbenemende straf, namelijk jeugddetentie. Er wordt de mogelijkheid geboden om een

langere vrijheidsbenemende straf op te leggen voor zestien- tot achttienjarigen. Ten aanzien van de

geldboete is er geen maximum van vijfhonderd gulden, maar zijn de bepalingen van het

volwassenenstrafrecht van toepassing.

Ten aanzien van de modernisering kan worden gewezen op de regeling van de alternatieve sanctie,

waarbij de mogelijkheden om pedagogische redenen ruimer zijn. De flexibele overgang van het

kinderstrafrecht naar het volwassenenstrafrecht zijn vergroot mede doordat de criteria voor de

17

Kamerstukken II 1989/1990, 21327, nr. 3 18

C.P.M. Cleiren en J.F. Nijboer, Strafvordering Tekst & Commentaar, Deventer: Kluwer 2005, p. 437.

Ontwikkeling van alternatieve (jeugd)strafrecht sancties in Suriname Master thesis

12

toepassing van het volwassenenstrafrecht op zestien- tot achttienjarigen, hetzij de toepassing van

kinderstrafrecht op achttien- tot eenentwintigjarigen niet meer cumulatief, doch alternatief zijn

geformuleerd.

De door de werkgroep uitgevoerde experimenten waren gebaseerd op een door de werkgroep

opgesteld raamwerk van uitgangspunten en richtlijnen met als onderscheid werkprojecten en

leerprojecten.

Onder werkproject werd verstaan:

“het binnen een bepaald tijdsbestek gedurende een bepaald aantal uren doen verrichten van

nauwkeurig omschreven werkzaamheden; zulks als reactie op strafbaar gesteld gedrag en

teneinde oplegging van de in de wet omschreven straffen en de daaraan verbonden niet

beoogde negatieve effecten te voorkomen. De werkzaamheden dienen zoveel mogelijk

maatsschappelijk zinvol en pedagogisch gericht te zijn.”

Onder het leerproject werd verstaan:

“het binnen een bepaald tijdsbestek gedurende een bepaald aantal uren doen volgen van

nauwkeurig aangegeven trainingen, cursussen of andersoortige activiteiten die zijn gericht op

vergroting van de individuele sociale vaardigheid en weerbaarheid; zulks als reactie op

strafbaar gesteld gedrag en teneinde oplegging van de in de wet omschreven straffen en

daaraan verbonden niet beoogde negatieve effecten te voorkomen.”

3.3 Ontwikkeling van alternatieve sancties

In 1925 werd in Nederland de geldboetewet ingevoerd. Het was op deze manier mogelijk om een

gevangenisstraf van maximaal drie maanden of een hechtenis van maximaal zes maanden te doen

vervangen met een geldboete.

In 1966 is de Commissie Vermogensstraffen in het leven geroepen om te bekijken wat mogelijkheden

zijn ten aanzien van de boete. Het idee was om de mogelijkheid voor de rechter te creëren om voor

alle strafbare feiten een geldboete op te kunnen leggen.

In de jaren zestig kwam er een ontwikkeling in Nederland ten aanzien van de werkstraffen als

alternatief voor korte vrijheidsstraffen. Men ging nadenken over het opleggen van een werkstraf aan

zij die verondersteld werden niet gewend te zijn aan regelmatige arbeid. Men zag tevens de

mogelijkheid om de straffen aan kortgestraften anders in te richten, namelijk door het combineren van

een vrijheidsstraf met opgelegde arbeid.

In 1979 werd door de Commissie Alternatieve Strafrechtelijke Sancties een rapport uitgebracht

waarin er op werd gewezen om korte vrijheidsstraffen terug te dringen middels dienstverlening. De

eerste proefprojecten met betrekking tot dienstverlening werden in 1980 op touw gezet en verscheen

in acht arrondissementen. In 1985 is er een wetsvoorstel ingediend en is deze aan de Tweede Kamer

aangeboden. Het wetsvoorstel hield in dat een vrijheidsstraf van maximaal zes maanden zou kunnen

Ontwikkeling van alternatieve (jeugd)strafrecht sancties in Suriname Master thesis

13

worden vervangen met dienstverlening. In 1989 is de straf van onbetaalde arbeid in het Wetboek van

Strafrecht opgenomen.19

In het huidig strafrechtssysteem is onder artikel 77h de hoofdstraf opgenomen, waarbij onderscheid

wordt gemaakt tussen een misdrijf en een overtreding. Bij een misdrijf kan als hoofdstraf gekozen

worden tussen jeugddetentie, een taakstraf of een geldboete. In geval van een overtreding kan er

worden gekozen tussen een taakstraf of geldboete. Deze taakstraf, die zowel bij een misdrijf als

overtreding opgelegd kan worden, bestaat uit een werkstraf, een leerstraf of een combinatie van zowel

een werk- als leerstraf.

3.4 Beleving van de werkstraf

In opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek en Documentatiecentrum (hierna: WODC) van het

Ministerie van Justitie is er onderzoek gedaan naar werkstraffen en de beleving van jongeren die een

werkstraf hadden opgelegd gekregen. Dit onderzoek werd gedaan tussen november 2009 en

september 2010.

Het onderzoek is gedaan om inzicht te krijgen in welke mate jongeren het als vernederend ervaren om

in hun eigen buurt of in de buurt waar ze een misdrijf hebben gepleegd, hun opgelegde werkstraf uit te

voeren. De coördinatie van de tenuitvoerlegging van werkstraffen is ondergebracht bij de Raad voor

de Kinderbescherming. 20

Uit het onderzoek blijkt dat een meerderheid van de jongeren vinden dat er positieve kanten aan een

werkstraf zitten. Er is een relaxte sfeer en er zijn leuke (individuele) werkplekken. Dat de taakstraf op

zaterdag wordt uitgevoerd ervaren de meeste jongeren als een straf. Dit geldt tevens ten aanzien van

werk dat saai of vervelend is. Ondanks het feit dat jongeren de werkstraf als positief ervaren zegt men

er (praktisch) weinig of niets van te hebben geleerd. Recidivisten en first offenders zijn het vaak eens

over de aan hun oplegde werkstraffen. De jongeren waarderen het als er duidelijkheid en

rechtvaardigheid is in de taakuitleg en sociale omgang. Jongeren geven aan het op prijs te stellen als

ze complimenten krijgen uit de omgeving en kunnen laten zien dat ze daadwerkelijk hun straf

uitvoeren. Ze hebben er lang niet altijd bezwaar tegen om hun werkstraf in de buurt te moeten

verrichten, zolang ze maar niet al te duidelijk herkenbaar zijn voor omstanders en leeftijdgenoten.

Jongeren hebben moeite ermee om herkenbaar en zichtbaar bezig te zijn met hun werkstraf in de

buurt. Allochtone jongeren hebben er meer moeite mee dan autochtone jongeren. Daarnaast blijkt dat

er een grote kans op uitval is indien de jongeren niet gemotiveerd zijn. De mindere mate van

motivatie kan liggen aan het feit dat een jongere zijn werkstraf moet uitvoeren op openbare plaatsen,

zoals het station, maar ook bij projecten in de stad.

19

Janssen, ‘Laat maar zitten; een exploratief onderzoek naar de werking van de korte vrijheidsstraf’,

Groningen: Rijksuniversiteit Groningen 1999, p. 10-12. 20

Nabben, Doekhie & Korf, ‘Beleving van de werkstraf in de buurt door jeugdigen’, Amsterdam: Rozenberg

Publishers 2010, p. 8.

Ontwikkeling van alternatieve (jeugd)strafrecht sancties in Suriname Master thesis

14

Ondanks de tegenzin van sommige jongeren proberen ze er wel het beste van te maken.21

21

Nabben, Doekhie & Korf, ‘Beleving van de werkstraf in de buurt door jeugdigen’, Amsterdam: Rozenberg

Publishers 2010, p. 79.

Ontwikkeling van alternatieve (jeugd)strafrecht sancties in Suriname Master thesis

15

4. Alternatieve sancties in Engeland

4.1 Community service order

Door de stijgende gevangenispopulatie en toenemende criminaliteit wilde men in Engeland een

alternatief bieden. Tevens zag men de kosten stijgen om de gevangenen achter slot en grendel te

houden. Men komt dan ook met een alternatief, namelijk het zogenaamde ‘community service order’

(hierna: taakstraf), die rechter de mogelijkheid biedt om een alternatief op te leggen in plaats van een

vrijheidsbenemende straf.

4.2 Criminal Justice Act 1972

In de Criminal Justice Act 1972 is onder artikel 39 de taakstraf opgenomen. In artikel 39 is bepaald

dat de rechtbank ervoor kan kiezen om een persoon, vanaf zeventien jaar, bij het begaan van een

misdrijf een taakstraf op kan leggen. Deze houdt in dat de veroordeelde onbetaalde arbeid verricht

voor de duur van minimaal 40 tot maximaal 240 uren. Als eis voor de taakstraf wordt gesteld dat deze

slechts dan mag worden opgelegd als het begane misdrijf wordt bedreigd met een gevangenisstraf.22

De rechter krijgt op deze manier de mogelijkheid om af te zien van een gevangenisstraf en krijgt

daarnaast de mogelijkheid rekening te houden met het soort delict, de omstandigheden en de persoon

die het misdrijf heeft begaan.23

4.3 Power of Criminal Courts (Sentencing) Act 2000

In de ‘Power of Criminal Courts (Sentencing) Act 2000’ komt de taakstraf duidelijk naar voren. Ten

aanzien van jeugdigen is onder artikel 23 vastgesteld dat deze de mogelijkheid geboden krijgen om tot

een overeenkomst te komen om een programma te volgen. Dit programma dient er voor te zorgen dat

de recidive bij de jeugdigen wordt verminderd. Onder artikel 23 lid 2 sub c is opgenomen dat de

jeugdige vrijwilligerswerk dient uit te voeren in dienst van de gemeenschap.

Onder artikel 33 lid 1 sub c is de taakstraf opgenomen die kan worden opgelegd. Conform artikel 34

kan echter geen taakstraf worden opgelegd indien de wet uitdrukkelijk een sanctie heeft toegewezen

aan het begane delict. Tevens kan er geen taakstraf worden opgelegd ingeval er sprake is van recidive.

Bij het opleggen van een taakstraf dient er ook gekeken te worden naar de omstandigheden van het

geval en dient er rekening gehouden te worden met verzachtende of verzwarende omstandigheden.

Bij veroordeling van een verdachte die de leeftijd van zestien jaar of ouder heeft bereikt, kan de

rechter een taakstraf opleggen om onbetaalde arbeid te verrichten. Artikel 46 lid 3 vermeld dat de op

te leggen taakstraf minimaal 40 uur en maximaal 240 uur mag bedragen. Daarnaast dient de rechter,

conform lid 4, te beoordelen of de verdachte in staat is om een taakstraf uit te voeren. Dit wordt

22

Criminal Justice Act 1972 23

Bottoms e.a., Community Penalties: Change and Challenges, Devon: Willian Publishing 2002, p. 4.

Ontwikkeling van alternatieve (jeugd)strafrecht sancties in Suriname Master thesis

16

beoordeeld afhankelijk van de leeftijd van de verdachte. De verdachte die 18 jaar of ouder is zal

worden beoordeeld door een ‘officer’. Dit kan zijn een reclasseringsmedewerker, sociaal

maatschappelijk werker of een medewerker van het ‘youth offending team’ bij een verdachte jonger

dan 18 jaar.

De taakstraf zal niet worden opgelegd indien er niet de mogelijkheid wordt geboden om deze uit te

kunnen voeren. De rechter zal, conform lid 6, een taakstraf slechts dan opleggen indien er voldoende

voorzieningen zijn om de taakstraf naar behoren uit te kunnen voeren.

4.4 Criminal Justice Act 2003

In de ‘Criminal Justice Act 2003’ is de taakstraf opgenomen vanaf artikel 147. In artikel 148 wordt er

nader in gegaan op artikel 35 zoals deze is opgenomen in de ‘Powers of Criminal Courts (Sentencing)

Act’. Uit de toelichting van artikel 148 volgt dat dit artikel erin voorziet of er wordt voldaan aan de

voorwaarde om een taakstraf op te leggen. Indien het begane misdrijf niet zwaar genoeg is voor een

taakstraf dan zal er een boete of voorwaardelijke invrijheidstelling volgen. De taakstraf dient passend

te zijn en dient in verhouding te staan met het gepleegde delict.

In artikel 177 is de taakstraf verder uitgewerkt. Hier blijkt dat de rechter de mogelijkheid heeft om

naast de taakstraf tevens een tiental combinatiemogelijkheden heeft. Zo kan de rechter er bijvoorbeeld

voor kiezen dat de verdachte een afkickprogramma zal volgen voor zijn drugsverslaving of een cursus

zal volgen ten aanzien van zijn alcoholverslaving.

Ontwikkeling van alternatieve (jeugd)strafrecht sancties in Suriname Master thesis

17

5. Concept voorstel Jeugdstrafrecht

5.1 Wetsontwerp Wetboek van Strafrecht

Het Surinaamse Wetboek van Strafrecht kent een aantal bijzondere straffen en maatregelen die zijn

opgesomd in Titel III van het Eerste Boek, getiteld ‘Uitsluiting, vermindering en verhoging der

strafbaarheid’. Hierin worden strafbare feiten genoemd waar jongeren strafrechtelijk aansprakelijk

voor kunnen worden gesteld. Vanzelfsprekend is het dat hier bepaalde leeftijdsgrenzen aan zijn

gesteld.

De wet heeft het in art. 9 lid 2 Sr over de term ‘minderjarige’, terwijl men het in artikel 56 lid 1 Sr

benoemd als ‘kind’.24

Volgens het Surinaams Burgerlijk Wetboek is een persoon tot aan zijn

eenentwintigste levensjaar minderjarig, tenzij men voor die leeftijd in het huwelijk is getreden.

Volgens artikel 1 IVRK dient onder het begrip ‘kind’ het volgende te worden verstaan: ‘Voor de

toepassing van dit verdrag wordt onder een kind verstaan ieder mens jonger dan achttien jaar, tenzij

volgens het op het kind van toepassing zijnde recht de meerderjarigheid eerder wordt bereikt.’

5.2 Minderjarigen onder de tien jaar

Kinderen onder de tien jaar strafrechtelijk kunnen niet aansprakelijk worden gesteld. Dit volgt ook uit

art. 56, lid 1 Sr, namelijk: ‘Een kind wordt niet strafrechtelijke vervolgd wegens een feit, begaan

voordat het de leeftijd van tien jaren heeft bereikt’.

De Staten aangesloten bij het IVRK worden verplicht een wettelijke minimumleeftijd vast te stellen

voor de strafrechtelijke aansprakelijkheid. Ondanks dat Suriname dit expliciet heeft gedaan is door het

Kinderrechtencomité van de Verenigde Naties het volgende aanbevolen, namelijk: ‘Take the

necessary steps to ensure that the revised Penal Code, which raises the age of criminal responsibility

to 12 years, is adopted without further delay (…)’.

Het Openbaar Ministerie van Suriname heeft hier gevolg aangegeven door minderjarigen in de leeftijd

van 10 en 11 jaar niet in te sluiten bij het begaan van een strafbaar feit, tenzij een ernstig strafbaar feit

betreft. Deze minderjarigen worden in Opa Doeli25

ingesloten.

Minderjarigen onder de tien jaar, de zogenaamde ‘tien-minners’, zijn niet vervolgbaar, maar kunnen

wel onder toezicht worden gesteld door de kantonrechter als zij ‘met zedelijke of lichamelijke

ondergang worden bedreigd’. Dit kan worden verzocht door één van de ouders, maar ook op verzoek

van één van de bloed- of aanverwanten tot en met de vierde graad. Het Openbaar Ministerie kan

ondertoezichtstelling vorderen.

24

G. de Jonge, ‘Het Surinaams Jeugstraf(proces)recht in kort bestek’, SJSSN; Paramaribo eerste druk, 2010, p.

1. 25

Politiecellenhuis voor minderjarigen.

Ontwikkeling van alternatieve (jeugd)strafrecht sancties in Suriname Master thesis

18

5.3 Minderjarigen tussen de tien en zestien jaar

In art. 56, lid 2 Sr is opgenomen dat indien een minderjarige persoon, die de leeftijd van zestien jaar

nog niet heeft bereikt ten tijde van het begaan van een strafbaar feit, kan worden overgedragen aan de

ouders, zonder toepassing van enige straf. De rechter kan er ook voor kiezen de minderjarige te

straffen met een berisping. De laatste mogelijkheid die de rechter heeft is het opleggen van een

geldboete dan wel dat de minderjarige ter beschikking van het Bestuur wordt gesteld zonder

toepassing van enige straf.

Er is gekozen om geen vrijheidsbenemende straf op te leggen aan een minderjarige tussen de tien en

de zestien jaar, mede vanuit een pedagogisch oogpunt.26

5.3.1 Overdracht aan ouders, voogd of verzorgers

Bij teruggave aan de ouders eindigt in feite de vrijheidsbeneming van de minderjarige. Hiermee komt

er een einde aan een eventueel toegepaste vrijheidsbeneming in het kader van het voorbereidend

onderzoek. De teruggave aan de ouders zal in de praktijk plaatsvinden met goedkeuring van de

verantwoordelijke opsporingsambtenaar en zal worden gedaan door de opsporingsambtenaren die

betrokken zijn geweest bij de aanhouding. Omdat het vaak feiten betreffen waarvoor het Openbaar

Ministerie de jongere niet zal dagvaarden, komt het zelden voor dat de kantonrechter het bevel

‘teruggave’ als vonnis zal uitspreken.27

5.3.2 Berisping

De kantonrechter, die de veroordeling heeft uitgesproken, heeft de mogelijkheid om berisping als

straf ten uitvoer te leggen. Deze berisping wordt op een niet-openbare zitting gegeven. De ouders

worden door de griffier opgeroepen om bij de berisping aanwezig te zijn. Berisping betreft echter een

jeugdsanctie die zelden of nooit door de kantonrechter wordt opgelegd. Deze jongeren worden slechts

gedagvaard ten aanzien van feiten die zo zwaar zijn, dat een berisping daarop geen passende sanctie

zou zijn. Het Openbaar Ministerie doet de lichtere zaken zelfstandig af. De vervolgingsambtenaar kan

reeds bij de voorgeleiding ervoor kiezen de jongere een waarschuwing te geven zonder verdere

gevolgen. De jongere wordt vervolgens heengezonden of wordt een voorwaardelijk sepot opgelegd

waaraan bepaalde verplichtingen worden verbonden. Deze voorwaarden kunnen inhouden dat de

jongere de school blijft bezoeken of deelneemt aan een werk- of leerproject.28

26

G. de Jonge, ‘Het Surinaams Jeugstraf(proces)recht in kort bestek’, SJSSN; Paramaribo eerste druk, 2010, p.

5. 27

Ibid, p. 6. 28

Ibid, p. 6.

Ontwikkeling van alternatieve (jeugd)strafrecht sancties in Suriname Master thesis

19

5.3.3 Geldboete

De geldboete betreft een straf die in de praktijk zelden of nooit wordt opgelegd. Dit vanwege de

draagkracht van de jongeren. De geldboete kan maximaal negentig gulden mogen bedragen. Echter,

met de invoering van de nieuwe geldboeteweg is dit bedrag SRD 350.29

De ouders of voogd zijn niet verplicht dit bedrag namens de jongere te voldoen, indien deze een

geldboete opgelegd krijgt.30

5.3.4 Terbeschikkingstelling van het bestuur

De terbeschikkingstelling van het bestuur (hierna: tbs) is geen straf, maar een maatregel. Het betreft

een pedagogische en geen punitieve maatregel. Het gaat in de praktijk om de (her)opvoeding van de

jongere en wordt door de jongere ervaren als een straf. Bij het opleggen van tbs zal de rechter de

informatie verstrekt door de gedragsdeskundige meenemen in zijn oordeel. Daarnaast zal ook de

rapportage, opgemaakt door een psycholoog en/of door het bureau van Justitiële Kinderbescherming

(hierna: JKB), meegenomen worden in zijn oordeel.

De tbs kan conform artikel 57 lid 1 Sr tot het 21e jaar van de jongere duren. De rechter is bevoegd om

in zijn uitspraak te bepalen dat een tbs eerder kan beëindigen en dient dit in het vonnis op te nemen.

Beëindiging van de tbs kan ook voordat de veroordeelde 21 jaar is, maar slechts indien de minister

van Justitie en Politie hiermee instemt. De directeur van het Jeugd Opvoedingsgesticht (hierna: JOG)

kan hiertoe een verzoek indienen, via het Hoofd van de Dienst Delinquentenzorg, aan de minister van

Justitie en Politie om de tbs voorwaardelijk of onvoorwaardelijk te laten beëindigen. De minister zal

het advies van een commissie inwinnen om tot een besluit te komen.

De onvoorwaardelijke tbs kan bestaan uit plaatsing in het JOG, maar kan ook bestaan uit het

toevertrouwen van de jongere aan een ‘bijzonder persoon’ dan wel aan een particuliere instelling die

bereid is en in staat is de heropvoeding te realiseren.

De tbs kan ook voorwaardelijk worden opgelegd. Er geldt in dat geval een maximale proeftijd van

drie jaar. Er kunnen naast de standaardvoorwaarde ook bijzondere voorwaarden aan de veroordeelde

worden gesteld, waarbij de veroordeelde geen strafbare feiten begaat gedurende zijn proeftijd. Bij het

stellen van bijzondere voorwaarden dient de rechter een ‘opdracht tot hulp en steun’ geven. Dit

betekent dat het JKB belast is met de begeleiding van en het toezicht op de veroordeelde.

Een voorwaardelijke tbs kan op vordering van het Openbaar Ministerie door de kinderrechter worden

omgezet in een onvoorwaardelijke tbs. In de praktijk wordt de oplegging van een voorwaardelijk tbs

vaak toegepast.

29

Met de huidige wisselkoers bedraagt dit €85. 30

G. de Jonge, ‘Het Surinaams Jeugstraf(proces)recht in kort bestek’, SJSSN; Paramaribo eerste druk, 2010, p.

7.

Ontwikkeling van alternatieve (jeugd)strafrecht sancties in Suriname Master thesis

20

De rechter heeft de mogelijkheid om de jongere een werkproject op te leggen als bijzondere

voorwaarde of verplichten tot het vergoeden van de schade aan de benadeelde. In 2006 is het

ministerie van Justitie en Politie gestart met een pilotproject, waarbij jeugdige plegers worden

onderworpen aan een werkproject in plaats van opsluiting.31

5.4 Inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis

Ondanks het feit dat het niet mogelijk is om daders van 10 tot en met 15 jaar een vrijheidsbenemende

straf op te leggen, kunnen zij wel in verzekering en in voorlopige hechtenis worden gesteld. Dit kan in

een aantal gevallen kan de tijd in het voorarrest in het jeugdcellenhuis Opa Doeli worden

doorgebracht. Dit kan als voldoende ‘straf’ worden beschouwd. De kinderrechter zal een straf in de

vorm van een voorwaardelijke tbs van het bestuur voldoende achten. Op deze manier dient het

voorarrest als jeugddetentie.32

5.5 Minderjarigen van zestien en zeventien jaar

Indien de dader bij het plegen van het delict de leeftijd van zestien of zeventien jaar had, kan de

rechter hem een ‘jeugdsanctie’ opleggen. De rechter kan er ook voor kiezen om de dader te straffen

op basis van een volwassenenstraf. De rechter kan de ernst van het delict, de persoonlijkheid van de

dader, diens gedrag tijdens zijn verblijf in het jeugdcellenhuis Opa Doeli, zijn gedrag tijdens de zitting

en de omstandigheden waaronder het delict is begaan in acht nemen. In de praktijk laat de rechter zich

adviseren door gedragsdeskundigen en/of door het JKB33

.

Bij de toepassing van het jeugdstrafrecht op deze leeftijdscategorie, kunnen slechts de in art. 56 Sr

genoemde jeugdsancties worden toegepast. Bij delicten waar een strafmaximum van drie jaar of meer

staat, kan de maatregel van tbs worden opgelegd. Deze kan worden gecombineerd met een

gevangenisstraf waarbij het maximum met een derde wordt verlaagd. Bij de toepassing van een

dergelijke straf dient eerst de tbs ten uitvoer te worden gelegd voordat de gevangenisstraf aanvangt. In

de praktijk wordt een dergelijke combinatie van tbs en gevangenisstraf niet opgelegd.

Bij toepassing van het volwassenenstrafrecht op een zestien- of zeventienjarige, wordt het maximum

van de hoofdstraffen met een derde verminderd. Tevens kan er bij toepassing van het

volwassenenstrafrecht geen bijkomende straf worden opgelegd, met uitzondering van de plaatsing in

een landswerkinrichting en de openbaarmaking van de uitspraak.34

31

G. de Jonge, ‘Het Surinaams Jeugstraf(proces)recht in kort bestek’, SJSSN; Paramaribo eerste druk, 2010, p.

7-14. 32

Ibid, p. 15. 33

Dienst Justitiële Kinderbescherming 34

G. de Jonge, ‘Het Surinaams Jeugstraf(proces)recht in kort bestek’, SJSSN; Paramaribo eerste druk, 2010, p.

16.

Ontwikkeling van alternatieve (jeugd)strafrecht sancties in Suriname Master thesis

21

5.6 Voorontwerp artikelen 105k tot en met 105o

De artikelen zijn als volgt opgenomen in het voorontwerp Wetboek van Strafrecht, Titel IV,

bijzondere bepalingen voor jeugdige personen.

art. 105k

1. Het vonnis vermeldt of de taakstraf bestaat uit een werkstraf, een leerstraf of een combinatie van beide,

alsmede het aantal uren dat de straf zal duren. Het vonnis kan de aard en inhoud van de te verrichten

werkzaamheden of het te volgen leerproject vermelden.

2. De duur van de onbetaalde arbeid of van de arbeid tot herstel van de door het strafbare feit

aangerichte schade, is ten hoogste tweehonderd uren.

3. De termijn waarbinnen de arbeid moet zijn verricht bedraagt ten hoogste zes maanden indien niet meer

dan honderd uren is opgelegd en overigens ten hoogste een jaar. Het Openbaar Ministerie kan evenwel

bij toepassing van artikel 105m lid 2 de duur verlengen.

4. De duur van een leerproject is ten hoogste tweehonderd uren.

5. De termijn waarbinnen een leerproject plaatsvindt bedraagt ten hoogste zes maanden.

6. Indien meer dan één taakstraf wordt opgelegd, bedraagt het totaal aantal uren niet meer dan

tweehonderdenveertig.

7. Artikel 44 leden 1 en 4 is bij veroordeling tot een taakstraf van overeenkomstige toepassing.

8. Het Openbaar Ministerie kan de termijn, genoemd in de leden 3 en 5 van dit artikel, ambtshalve of op

verzoek van de veroordeelde, eenmaal met een zelfde periode verlengen. Het Openbaar Ministerie

zendt hiervan zo spoedig mogelijk een kennisgeving aan de veroordeelde.

9. De termijnen, genoemd in de leden 3 en 5 van dit artikel, worden verlengd met de tijd dat de

veroordeelde uit andere hoofde rechtens de vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat deze

ongeoorloofd aanwezig was.

art. 105l

1. In het vonnis waarbij taakstraf wordt opgelegd, beveelt de rechter voor het geval dat de veroordeelde

de taakstraf niet naar behoren verricht, dat de vervangende jeugddetentie zal worden toegepast.

2. De duur van de vervangende jeugddetentie wordt in gehele dagen, weken of maanden vastgesteld.

3. De vervangende jeugddetentie beloopt ten minste één dag en ten hoogste vier maanden. Voor elke twee

uren van de taakstraf wordt niet meer dan één dag opgelegd.

4. Wanneer een gedeelte van de te verrichten taakstraf is voldaan, vermindert de duur van de

vervangende jeugddetentie naar evenredigheid. Heeft deze vermindering tot gevolg dat voor een

gedeelte van een dag vervangende jeugddetentie zou moeten worden ondergaan, dan vindt afronding

naar boven plaats tot het naaste aantal gehele dagen.

art. 105m

1. De jeugdreclassering heeft tot taak de voorbereiding en de ondersteuning van de tenuitvoerlegging van

taakstraffen. Over de wijze waarop de veroordeelde de taakstraf uitvoert, kan het Openbaar Ministerie

inlichtingen inwinnen bij de jeugdreclassering. Het Openbaar Ministerie kan haar medewerking

inroepen en aan haar de nodige opdrachten geven.

2. Het Openbaar Ministerie kan na overleg met de jeugdreclassering en de veroordeelde, de opgelegde

straf, behoudens voor wat betreft het aantal opgelegde uren, wijzigen indien het van oordeel is dat de

veroordeelde de taakstraf niet geheel overeenkomstig het vonnis kan of heeft kunnen volbrengen. Het

benadert daarbij zoveel mogelijk de opgelegde taakstraf. Het Openbaar Ministerie geeft hiervan kennis

aan de veroordeelde en de jeugdreclassering.

3. Het Openbaar Ministerie doet deze kennisgeving zo spoedig mogelijk aan de veroordeelde betekenen.

De kennisgeving behelst het aantal uren dat naar het oordeel van het Openbaar Ministerie reeds naar

behoren is volbracht, alsmede de straf zoals deze voor het overige nader is vastgesteld.

4. Tegen de kennisgeving, bedoel in lid 3 van dit artikel, kan de veroordeelde binnen veertien dagen na

betekening een bezwaarschrift indienen bij de rechter die de straf oplegde. De rechter kan de

beslissing van het Openbaar Ministerie wijzigen. Lid 2 is van overeenkomstige toepassing.

Ontwikkeling van alternatieve (jeugd)strafrecht sancties in Suriname Master thesis

22

art. 105n

1. Indien de tot een taakstraf veroordeelde niet aanvangt met de taakstraf of het Openbaar Ministerie van

oordeel is dat de veroordeelde de opgelegde taakstraf niet naar behoren verricht of heeft verricht, kan

het Openbaar Ministerie de tenuitvoerlegging van de vervangende jeugddetentie bevelen. Het

Openbaar Ministerie geeft hiervan kennis aan de veroordeelde en de jeugdreclassering.

2. Het Openbaar Ministerie doet deze kennisgeving zo spoedig mogelijk aan de veroordeelde betekenen.

De kennisgeving behelst het aantal uren taakstraf dat naar het oordeel van het Openbaar Ministerie is

verricht, alsmede het aantal dagen vervangende jeugddetentie.

3. Tegen de kennisgeving, bedoel in lid 2 van dit artikel, kan de veroordeelde binnen veertien dagen na de

betekening daarvan een bezwaarschrift indienen bij de rechter die de staf oplegde. De rechter kan de

beslissing van het Openbaar Ministerie wijzigen.

4. Indien de veroordeelde bij aanvang van de tenuitvoerlegging meerderjarig, kan de vervangende

jeugddetentie ten uitvoer worden gelegd als vervangend hechtenis. Artikel 33 leden 2 en 3 en artikel

33a zijn van overeenkomstige toepassing.

art. 105o

1. Het Openbaar Ministerie kan slechts een beslissing nemen of een bevel geven krachtens artikel 105m

lid 2, onderscheidenlijk artikel 105n lid 1, binnen drie maanden na afloop van de termijn waarbinnen

de arbeid moet zijn verricht of waarbinnen het leerproject moet zijn gevolgd krachtens artikel 105k.

2. Indien naar het oordeel van het Openbaar Ministerie de opgelegde taakstraf naar behoren is

uitgevoerd, stelt het zo spoedig mogelijk de veroordeelde hiervan in kennis.35

35

G. de Jonge, ‘Het Surinaams Jeugstraf(proces)recht in kort bestek’, SJSSN; Paramaribo eerste druk, 2010, p.

9-13.

Ontwikkeling van alternatieve (jeugd)strafrecht sancties in Suriname Master thesis

23

6. Haalbaarheid alternatieve sancties

6.1 Pilotproject

In 2006 is er in Suriname een haalbaarheidsstudie gedaan ten aanzien van alternatieve sancties in

Suriname. De resultaten hiervan zijn door de heer Kasdipowidjojo36

beschreven in het Surinaams

Juristenblad.

Er is een pilotproject “Alternatieve Aanpak Jeugdige Plegers” gedraaid in Suriname met als doel de

haalbaarheid te toetsen van alternatieve strafmodaliteiten, waaronder het verrichten van onbetaalde

arbeid. Daarbij zijn een aantal aspecten bekeken, namelijk in hoeverre de mogelijkheid bestaat om de

door de rechters opgelegde werkstraffen ten uitvoer te leggen, de bereidheid van zowel de jeugdigen

als ouders te toetsen, of er voldoende werkplekken gecreëerd kunnen worden voor deze taakstraffen

en of degene die belast is met de tenuitvoerlegging de mogelijkheid en de kennis heeft om invulling te

geven aan de straf.37

6.2 Ketenpartners en resultaten

De werkplekken zijn door een drietal instanties beschikbaar gesteld, namelijk Huize Ashiana38

, het

Academisch Ziekenhuis en de Surinaamse Waterleiding Maatschappij (SWM). Binnen Huize Ashiana

werden werkplekken beschikbaar gesteld bij de afdeling Technische Dienst, de keuken, de

linnenkamer, de kapper, de administratie, de soos, de terreindienst en de wasserij. Binnen het

Academisch Ziekenhuis konden de jeugdigen terecht op de schilderafdeling, de reparatieafdeling, de

smederij, de instrumentenafdeling en bij de elektra en koelafdeling. Door de Surinaamse Waterleiding

Maatschappij zijn werkplekken beschikbaar gesteld bij het magazijn, de administratie en bij de

afdeling zand- en schelpwasserij.

Daarnaast is bij het project gekozen voor een ketenbenadering. Daarbij zijn vertegenwoordigers van

het Openbaar Ministerie, de afdeling Justitiële Kinderbescherming (JKB) en de afdeling Jeugdzaken

van het Korps Politie Suriname betrokken geweest.39

Over heel Suriname waren er 18 jeugdigen die in aanmerking kwamen voor een alternatieve aanpak.

De pilot werd op 14 december 2007 afgesloten en geëvalueerd. Van de geselecteerde 18 jeugdigen

hebben 6 jeugdigen het aangeboden werkproject met succes voldaan en afgesloten. Van de overige

jeugdigen hebben er 2 het traject voor een deel gevolgd en de overige 10 jeugdigen hebben om

diverse redenen niet deel willen nemen aan het project.

36

Professor aan de Anton de Kom (ADEK) Universiteit te Paramaribo, Suriname. 37

J. Kasdipowidjojo, ‘Alternatieve Sancties in Suriname’, SJB juli 2008, p. 138 38

Grootste bejaardentehuis in Suriname. 39

J. Kasdipowidjojo, ‘Alternatieve Sancties in Suriname’, SJB juli 2008, p. 139-140.

Ontwikkeling van alternatieve (jeugd)strafrecht sancties in Suriname Master thesis

24

Door mevrouw mr. Astrid Niamat40

is in overleg met mevrouw drs. Sylvana Auguste41

het aantal

werkuren voor de jeugdigen vastgesteld.

Leeftijd Strafbaar feit Werkstraf Werkplek Resultaat Reden

16 Verdenking van

mishandeling

66 uur Academisch

Ziekenhuis

Succesvol

afgerond

15 Verdenking van

diefstal

60 uur Huize Ashiana Succesvol

afgerond

13 Verdenking van

diefstal

60 uur Huize Ashiana Succesvol

afgerond

15 Verdenking van

diefstal

66 uur Academisch

Ziekenhuis

Succesvol

afgerond

16 Verdenking van

diefstal

77 uur Surinaams

Waterleiding

Maatschappij (SWM)

Slechts 4 uren

gewerkt

Ouders weigeren mee te

werken

15 Verdenking van

mishandeling

32 uur Huize Ashiana Slechts 10

uren gewerkt

Gezondheidsredenen

Tabel 1.1

Van de 18 geselecteerde jeugdigen werden er 10 van de lijst gehaald. Dit waren jeugdigen in de

leeftijdscategorie 14 tot en met 18 jaar. Het betroffen 9 jongens en een meisje die verdacht werden

van diefstal danwel verduistering. Achteraf bleek een van de jongens tevens drugsgebruiker te zijn en

is om die reden van de lijst gehaald. Bij 4 van de 10 jeugdigen bleken de ouders niet mee te willen

werken aan het werkproject. Bij 5 jeugdigen was sprake van wegloopgedrag. Op het moment dat zij

opgehaald werden bleken de jeugdigen niet thuis te zijn of al dagen niet thuis geweest te zijn geweest.

De laatste jeugdige is afgehaakt vanwege gezondheidsredenen.

Opvallend is dat alle ouders van de jeugdigen die bij dit project betrokken waren een laag

opleidingsniveau hadden. Een aantal hadden de lagere school zelfs niet afgemaakt. Ondanks het feit

dat een aantal jeugdigen zelf geen voorbeeldige leerling waren bleken ze vaak beter geschoold te zijn

dan de ouders zelf. Tevens viel op dat de meeste gezinnen een eenoudergezin betrof, waarvan de

moeder of soms de oma gezinshoofd en kostwinner is.

Als algemene conclusie wordt er benadrukt dat de thuissituatie van deze gezinnen niet optimaal is en

dat de ouders zelf ook de nodige hulp en begeleiding willen. Ten tijde van het project was er echter

geen orthopedagoog beschikbaar waardoor het bieden van professionele begeleiding ontbrak.42

6.3 Conclusie

Uit het pilotproject kan het volgende worden geconcludeerd. Door het opleggen van een werkstraf

wordt ervoor gezorgd dat vrijheidsbeneming van jeugdigen wordt beperkt. Daarmee hangt samen dat

40

Jeugdofficier van Justitie 41

Waarnemend hoofd Dienst Justitiële Kinderbescherming 42

J. Kasdipowidjojo, ‘Alternatieve Sancties in Suriname’, SJB juli 2008, p. 141-144.

Ontwikkeling van alternatieve (jeugd)strafrecht sancties in Suriname Master thesis

25

de druk op detentiecellen voor jeugdigen wordt verminderd. Voor de invoering van alternatieve

sancties is echter wel vereist dat het wetboek van strafrecht wordt aangepast.

Gezien het feit dit enige tijd in beslag kan nemen lijkt het verstandig om het Openbaar Ministerie de

mogelijkheid te bieden om van haar bevoegdheid tot het (voorwaardelijk) seponeren gebruik te maken

met als voorwaarde dat een jeugdige een werkproject aangeboden krijgt. Op deze manier wordt er ook

invulling gegeven aan de in artikel 40, eerste en tweede lid van het Verdrag inzake de rechten van het

Kind.

Plegers van feiten als eenvoudige diefstal, eenvoudige mishandeling en zaaksbeschadiging kunnen in

verzekering worden gesteld. Toch is er vanuit de pilot gekozen om jeugdigen te selecteren die voor

het eerst in aanraking zijn gekomen met de (jeugd)politie en minder ernstige delicten hebben

gepleegd.

Het beleid van het Openbaar Ministerie is echter dat deze groep jeugdigen met een waarschuwing

(berisping) weer naar huis worden heengezonden. Het aanbieden van een werkstraf biedt het

Openbaar Ministerie meer mogelijkheden en een uitkomst om deze jongeren op het rechte pad te

houden in de toekomst. Nadeel van de werkstraf is dat er geen strafprocessuele gevolgen kunnen

worden verbonden aan het niet volledig of niet uitvoeren van de werkstraf. Het zou dan ook de

beginselen van behoorlijk procesrecht schaden om deze jeugdigen alsnog in verzekering te stellen.43

43

J. Kasdipowidjojo, ‘Alternatieve Sancties in Suriname’, SJB juli 2008, p. 145-146.

Ontwikkeling van alternatieve (jeugd)strafrecht sancties in Suriname Master thesis

26

7. Internationale wet- en regelgeving

7.1 Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind

Het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind wordt beschouwd als het belangrijkste

bindende internationale instrument ten aanzien van het jeugdsanctierecht. Het Kinderrechtenverdrag

geldt in Suriname sinds maart 1993.44

Conform artikel 40 van het verdrag dient bij de bejegening van de jeugdige verdachten en

veroordeelden rekening gehouden te worden met de leeftijd van het kind en met de wenselijkheid van

het bevorderen van de herintegratie van het kind en van de aanvaarding door het kind van een

opbouwende rol in de samenleving.

Conform het vierde lid dienen de Staten de mogelijke voorzieningen te treffen die er toe leiden dat

kinderen alleen in het uiterste geval voor de rechter moeten komen en alleen in het uiterste geval

mogen worden opgesloten. Er dient verzekerd te worden dat de handelswijze ten aanzien van kinderen

hun welzijn niet schaadt en in de juiste verhouding staan tot hun omstandigheden als tot het strafbare

feit. Dit kan worden verzekerd middels rechterlijke bevelen voor zorg, begeleiding en toezicht,

adviezen, jeugdreclassering, pleegzorg, programma’s voor onderwijs en beroepsopleiding en andere

alternatieven voor institutionele zorg.

Alternatieve strafoplegging maakt formeel nog geen deel uit van het Wetboek van Strafrecht. Het

Openbaar Ministerie heeft als stelregel dat strafrechtelijke vervolging van minderjarige niet

plaatsvindt, tenzij er sprake is van een dringende en bijzondere omstandigheid. Vervolging zou slechts

in uitzonderlijke gevallen plaats mogen vinden. Het Openbaar Ministerie heeft in 2002 aan de

foundation for Human Development en Bureau Kinderontwikkeling laten weten dat zij samen met de

Afdeling Jeugdzaken de mogelijkheid aan het bestuderen is of alternatieve strafoplegging deel kan

gaan uitmaken van het jeugdstrafrechtsysteem.45

De wet in zijn huidige vorm kent wel degelijk een aantal vormen van alternatieve afdoening, echter

kent men de taakstraf nog niet. De politie kan bij constatering van een overtreding een transactie

aanbieden. Na het voldoen van deze transactie zal verdere vervolging worden voorkomen. De

transactiebevoegdheid strekt zich slechts tot overtredingen en niet tot misdrijven, waardoor deze niet

geschikt is om jongeren bij wijze van alternatieve afdoening aan een werk of leerproject te laten

deelnemen.

Het Openbaar Ministerie kan zowel bij overtredingen als misdrijven een voorwaardelijk sepot

hanteren. Deze leent zich wel voor een alternatieve afdoening van delicten. In de praktijk bestaat de

44

Ferrier en Lieuw, ‘De praktijk van het jeugdstrafrecht in Suriname’, Paramaribo: BKO 2004 eerste druk,

p. 8. 45

Ibid, p. 43.

Ontwikkeling van alternatieve (jeugd)strafrecht sancties in Suriname Master thesis

27

mogelijkheid voor de vervolgingsambtenaar of de hulpofficier van justitie, bij de

inverzekeringstelling van een jongere, ervoor kiezen om een alternatieve straf op te leggen in de vorm

van een werkproject. Om deel te kunnen nemen aan het werkproject is vereist dat de ouders of voogd

schriftelijk instemmen met het project. Wegens het gebrek aan middelen zijn leerprojecten niet

uitvoerbaar. Het ministerie van Justitie en Politie is na afronding van het pilotproject in 2007

doorgegaan met de alternatieve aanpak van jeugdige plegers. Ook nu worden zaken nog steeds

afgedaan door de Officier van Justitie belast met jeugdzaken.

Conform artikel 70 Sv kan een jongere die in voorlopige hechtenis zit ook deelnemen aan het

werkproject, in het kader van een bijzondere schorsingsvoorwaarde. In de praktijk wordt hier

nauwelijks gebruik van gemaakt.

Een andere mogelijkheid is dat de jeugdstrafrechter een jongere alsnog de kans kan bieden om zich

van zijn goede kant te laten zien. Dit kan doordat de jongere een werkproject kan uitvoeren, waarbij

het onderzoek tegen hem niet wordt gesloten, maar slecht wordt opgeschort tot na het voltooien van

het werkproject. Indien de jongere zijn werkproject naar behoren heeft uitgevoerd kan de rechter hier

rekening mee houden in het te wijzen vonnis.

Tenslotte biedt artikel 60 Sr de mogelijkheid om de tbs voorwaardelijk op te leggen. Hierbij kan de

rechter algemene en bijzondere voorwaarden stellen, die de opschorting van het tbs mogelijk maken.

Op deze manier heeft de rechter voldoende ruimte om bij het stellen van de bijzondere voorwaarden

de jeugdige een werk- of leerproject op te leggen als alternatieve sanctie. Hier wordt echter in de

praktijk geen gebruik van gemaakt.46

7.2 Aanbevelingen Committee on the Rights of the Child

Het comité geeft in het rapport van 18 juni 2007 te kennen tevreden te zijn dat er een actieplan is

opgesteld ten aanzien van kinderen door de ministerie van Justitie en Politie. Dit is gedaan in

november 2006 in de vorm van een pilot project genaamd “Alternatieve Aanpak Jeugdige Plegers”

voor de duur van een jaar. Het comité is echter bezorgd dat de huidige Surinaamse strafwetgeving

onvoldoende toeziet op jeugdigen. De Surinaamse strafwetgeving kent geen specifieke regels ten

aanzien van jeugdigen die voor een kinderrechter moeten verschijnen. Tevens is de rol van de ouders

in het geheel onbeschreven en is er niets opgenomen ten aanzien van de bijstand door een raadsman

ten tijde van de aanhouding noch bij het proces.

Het comité wijst er verder op dat rechters de mogelijkheid hebben om jeugdigen tussen de 16 en 18

jaar als een volwassene te berechten, maar dat er geen expliciete regels zijn omtrent het bezoek en dat

de media vaak de privacy van jeugdigen niet in acht neemt. Als laatste spreekt het comité haar zorgen

uit over meisjes die samen met volwassenen vrouwen in de inrichting worden geplaatst of terug naar

huis worden gestuurd zonder enig begeleiding.

46

J. Kasdipowidjojo, ‘Alternatieve Sancties in Suriname, het Vervolgtraject’, SJB april 2011, p. 15.

Ontwikkeling van alternatieve (jeugd)strafrecht sancties in Suriname Master thesis

28

Het comité dringt erop aan dat Suriname de in artikelen 37, 40 en 39 van het verdrag implementeert.

Daarnaast dient ook de United Nations Standard Minimum Rules for the Administration of Juvenile

Justice (the “Beijing Rules”) en de United Nations Rules for the Protection of Juveniles Deprived of

their Liberty (the “Havana Rules”) in acht te worden genomen.47

Als conclusie heeft de comité een zestal zaken opgesomd waarbij er actie ondernomen dient te

worden door de Staat. Hieronder zijn een tweetal zaken, die van belang zijn, opgenomen, namelijk:

i. de nodige maatregelen nemen om de herziene Wetboek van Strafrecht in te

voeren, waarin opgenomen is dat de leeftijdsgrens van de strafrechtelijke

aansprakelijkheid van een jeugdige wordt opgehoogd naar 12 jaar. Daarnaast

dient de herziene versie te zijn voorzien van alternatieve sancties en

maatregelen ten aanzien van jeugdigen en de rechten en plichten van

jeugdigen te bevatten die in aanraking komen met justitie en politie;

ii. het invoeren van een beleid dat toeziet op het opleggen van alternatieve

sancties voor jeugdigen en erop toe te zien dat vrijheidsberoving als ‘ultimum

remedium’ dient en dat deze vrijheidsberoving zo kort mogelijk is.48

7.3 United Nations Standard Minimum Rules for the Administration of Juvenile Justice

(the “Beijing Rules”)

De fundamentele aspecten waar deze regels zich op richt betreft het wel welzijn van

jeugddelinquenten. Hierdoor zal de noodzaak om in te grijpen middels het (jeugd)strafrecht worden

verminderd en zal de gevolgen die het jeugdstrafrecht met zich meebrengt ten aanzien van de

jeugdigen worden beperkt.

Onder 2.3 van de “Beijing Rules” is opgenomen dat iedere Staat ten aanzien van jeugddelinquenten

een jeugdstrafrecht ontwikkeld en dat deze wordt opgenomen in de nationale wetgeving. Deze dient in

te houden dat de er wordt voorzien in de basisbehoefte van een jeugddelinquent, de maatschappelijke

behoefte en dat deze regels zorgvuldig worden geïmplementeerd. Deze nationale jeugdstrafwetgeving

is van belang om de ‘Standard Minimum Rules’ zowel in wetgeving als praktisch te kunnen

implementeren.

Rule 5 van de “Beijing Rules” vraagt om een evenredig en proportionele reactie op de straf die wordt

begaan door een jeugddelinquent. Er dient een straf te volgen die past bij het delict dat is begaan.

Onder rule 11 van de “Beijing Rules” is opgenomen dat er kan worden afgeweken van een officiële

hoorzitting ten aanzien van een jeugddelinquent. Zowel politie als het openbaar ministerie hebben de

discretionaire bevoegdheid om zaken ten aanzien van jeugddelinquenten zelfstandig af te doen, met in

achtneming van de wettelijke regels en de regels zoals die zijn opgenomen in de “Beijing Rules”.

Tevens kan de beslissing om een alternatieve straf of maatregel op te leggen ook door de rechter

47

Consideration of reports p. 15 48

Consideration of reports p. 16

Ontwikkeling van alternatieve (jeugd)strafrecht sancties in Suriname Master thesis

29

worden genomen. Er dienen voldoende alternatieve straffen of maatregelen te zijn. De deelname aan

een alternatieve straf of maatregel dient te gebeuren op vrijwillige basis met instemming van de

jeugdige of zijn ouders of voogd. Er dient te worden voorzien in de mogelijkheden om een

alternatieve straf of maatregel ten uitvoer te leggen. Zo dienen er projecten of andere programma’s

opgezet te worden die voldoende toezicht en begeleiding bieden en daarnaast het slachtoffer voorzien

van enig compensatie.49

7.4 United Nations Rules for the Protection of Juveniles Deprived of their Liberty

(the “Havana Rules”)

Ook in de zogenaamde “Havana Rules” wordt er op gewezen dat de Staat er zorg voor dient te dragen

dat er een strafrechtsysteem is ten aanzien van jeugdigen. Deze dient de rechten en veiligheid van de

jeugddelinquenten te waarborgen. Daarnaast dient vrijheidsberoving te worden beschouwd als

‘ultimum remedium’. De vrijheidsberoving van een jeugdige dient voor een minimale periode te zijn

en dient slechts dan toegepast te worden indien er geen ander alternatief geboden is.50

Jeugdigen die in afwachting zijn op hun proces dienen de mogelijkheid te worden geboden om te

werken of om een opleiding danwel training te volgen. Dit hoeft echter niet als verplichting te worden

opgelegd.

Daar waar mogelijk dient aan de jongeren de mogelijkheid te worden geboden om betaalde arbeid te

verrichten, indien mogelijk binnen de eigen gemeenschap. Dit dient de jeugdige te stimuleren om bij

terugkeer in de samenleving passend werk te vinden. De aangeboden werkzaamheden dienen overeen

te komen met de werkzaamheden die een jeugdige ook buiten zijn detentie zou kunnen uitvoeren.51

49

United Nations Standard Minimum Rules for the Administration of Juvenile Justice (the “Beijing Rules”)

(<www.un.org/documents/ga/res/40/a40r033.htm>) 50

United Nations Rules for the Protection of Juveniles Deprived of their Liberty (the “Havana Rules”)

(<www.un.org/documents/ga/res/45/a45r113.htm>) 51

United Nations Rules for the Protection of Juveniles Deprived of their Liberty (the “Havana Rules”)

(<www.un.org/documents/ga/res/45/a45r113.htm>)

Ontwikkeling van alternatieve (jeugd)strafrecht sancties in Suriname Master thesis

30

8. Conclusie

Dat de huidige wetgeving van Suriname aanzienlijk is verouderd is een vaststaand feit. Deze voldoet

niet meer aan de huidige tijd en is niet meer in lijn met de internationale regelgeving. Het concept ten

aanzien van de herziening van het huidige Wetboek van Strafrecht is reeds goedgekeurd door de Raad

van Ministers en de Staatsraad en ligt klaar om te worden behandeld in het Nationale Assemblée. Dat

hier nog enige tijd overheen zal gaan lijkt voor Surinaamse begrippen vanzelfsprekend te zijn.

In tegenstelling tot de Nederlandse strafwetgeving kent de Surinaamse strafwetgeving geen taakstraf

voor volwassenen noch voor minderjarigen. Wat opvalt is dat in artikel 9 Sr, ten aanzien van zij die de

leeftijd van achttien jaren nog niet hebben bereikt, kan worden besloten om een hoofdstraf op te

leggen in de vorm van een geldboete danwel een berisping.

Het Surinaams Wetboek van Strafrecht treft geen voorzieningen voor het opleggen van een taakstraf

in de vorm van een werk- of leerstraf of een combinatie van beiden. Volgens het onderzoek van de

heer Kasdipowidjodjo kent het Surinaams Wetboek van Strafrecht wel de mogelijkheid voor de

rechter om alternatieve sancties op te leggen, maar ontbreekt de mogelijkheid tot opleggen van een

taakstraf in de huidige wetgeving. Ondanks het feit dat de mogelijkheid tot opleggen van een taakstraf

ontbreekt is er wel een pilot gedraaid waaruit is gebleken dat de mogelijkheid tot het opleggen van

een werkstraf aan een jeugdige diverse effecten met zich meebrengt. Een van de belangrijkste effecten

is dat de vrijheidsbeneming van de jeugdigen wordt beperkt. Daarnaast neemt de druk op de

detentiecellen voor jeugdigen af. Gezien het feit de invoering van alternatieve sancties op zich laat

wachten kan het Openbaar Ministerie gebruik maken van haar bevoegdheid tot het (voorwaardelijk)

seponeren van een zaak met als voorwaarde dat een jeugdige meewerkt aan een werkproject. Een

nadeel die hierbij wordt ondervonden is dat er geen strafprocessuele gevolgen kunnen worden

verbonden aan de werkstraf, indien de jeugdige deze werkstraf niet of niet naar behoren uitvoert. Een

andere sanctie die, zowel door de politie als het Openbaar Ministerie, kan worden opgelegd betreft het

opleggen van een transactie ingeval van overtredingen. De transactie leent zich echter niet voor

alternatieve afdoening gezien het feit deze slechts bij overtredingen opgelegd kan worden bij

overtredingen en niet bij misdrijven. Naast de transactie bestaat de mogelijkheid om de jeugdige deel

te laten nemen aan een werkproject, in het kader van een bijzondere schorsingvoorwaarde, als deze

zich in voorlopige hechtenis bevindt. In de praktijk wordt hier geen gebruik van gemaakt.

De jeugdstrafrechter zou een jeugdige, die gedagvaard is, een kans kunnen geven door de onderzoek

te schorsen en de jeugdige een werkstraf op te leggen. Indien de jeugdige zijn werkstraf naar behoren

heeft uitgevoerd kan dit meegenomen worden in het te wijzen vonnis.

Als laatste kan er bij de voorwaardelijke tbs van het bestuur als bijzondere voorwaarde een

werkproject opgelegd worden, maar ook deze mogelijkheid komt in de praktijk nauwelijks voor.

Ontwikkeling van alternatieve (jeugd)strafrecht sancties in Suriname Master thesis

31

Dat het Surinaams wetboek van Strafrecht alternatieve afdoeningen kent mag duidelijk zijn. Hier

wordt in de praktijk echter niet of nauwelijks gebruik van gemaakt. Het is daarom van belang dat de

taakstraffen, zoals deze zijn opgenomen in het voorontwerp van het Surinaams Wetboek van

Strafrecht, worden ingevoerd om de jeugdrechter, het Openbaar Ministerie en de politie de

mogelijkheid te bieden om straffen middels een alternatieve wijze af te kunnen doen.

De centrale vraag die beantwoord moet worden is: in hoeverre voldoen de artikelen 105k tot en met

105o van het voorontwerp Wetboek van Strafrecht aan het Internationaal Verdrag inzake de Rechten

van het Kind en zijn er aanvullingen nodig?

Als vergelijking en ter lering is er gekeken naar de taakstraf zoals deze in de Engelse wetgeving is

geregeld. Deze maakt deel uit van een groter geheel. De ‘community service order’ is in Engeland

ingevoerd met de bedoeling om de recidive tegen te gaan en de druk op cellen af te laten nemen. In de

Engelse wetgeving wordt duidelijk verwezen naar gevallen waarin er geen taakstraf kan worden

opgelegd. Hierbij wordt rekening gehouden met de recidive en wordt er gekeken naar de

omstandigheden van het geval. Engeland onderscheid zich door het feit dat er minimumstraffen

gelden op enkele delicten waarbij geen taakstraf mogelijk is. Ook Suriname zou ervoor kunnen kiezen

om een uitzondering te maken ten aanzien van het opleggen van taakstraffen bij recidive indien het

misdrijven betreffen waar een gevangenisstraf van twaalf jaren of meer op staat. Daarnaast zou ervoor

gekozen kunnen worden om gewelds- en zedendelicten uit te sluiten van een taakstraf en delicten die

worden bedreigd met een gevangenisstraf van zes jaren of meer.

Het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind heeft als uitgangspunt dat een jeugdige

slechts opgesloten mag worden op grond van de wet en als uiterste maatregel zal worden gehanteerd

voor de kortst mogelijke duur.

Het Committee on the Rights of the Child wijst Suriname er op dat zij gehouden is te voldoen aan het

verdrag. Ten aanzien van de alternatieve afdoening kan als belangrijkste uit het rapport worden

geconcludeerd dat Suriname de nodige voorzieningen dient te treffen, zodat zij voldoet aan de in

artikelen 37, 39 en 40 genoemde bepalingen. Suriname dient een beleid in te voeren dat toeziet op het

opleggen van alternatieve sancties voor jeugdigen en dient er op toe te zien dat vrijheidsberoving als

‘ultimum remedium’ wordt gebruikt voor een zo kort mogelijke duur.

Dit wordt herhaalt in zowel de ‘Beijing Rules’ als de ‘Havana Rules’. Zowel politie, justitie en de

rechterlijke macht dienen er zorg voor te dragen dat een jeugdige de mogelijkheid geboden krijgt om

zijn straf op een alternatieve wijze te vervullen middels een project of een programma. Op deze

manier dient de jeugdige te worden gestimuleerd om passend werk te verrichten in dienst van de

samenleving. Daarnaast kan dit de jeugdige meehelpen om passend werk te vinden na het uitvoeren

van de alternatieve straf.

Ontwikkeling van alternatieve (jeugd)strafrecht sancties in Suriname Master thesis

32

Van belang is dat er de mogelijkheid bestaat om de jeugdige een alternatief aan te bieden daar

opsluiting als uiterste maatregel wordt genoemd in het verdrag. Mijns inziens voldoen de artikelen

105k tot en met 105o, van het voorontwerp, dan ook aan het Internationaal Verdrag inzake de Rechten

van het Kind en voldoet Suriname op deze manier aan de aanbevelingen gedaan door het Committee

on the Rights of the Child. Deze behoeft geen aanvullingen. Wel zou het verstandig zijn om duidelijke

richtlijnen op te stellen ten aanzien van welke delicten er een taakstraf opgelegd kan worden.

Suriname hoeft het wiel niet opnieuw uit te vinden. Dit mag blijken uit de artikelen 105k tot en met

105o die grotendeels overeenkomen met de Nederlandse jeugdstrafwetgeving. Het blijft echter zo dat

Suriname de Nederlandse of Engelse wetgeving niet letterlijk kan kopiëren. De omstandigheden per

land verschillen, maar ook de financiële en sociale ondersteuning om dergelijke projecten en

werkzaamheden voor jeugdigen te realiseren zijn in Suriname beperkter.

Concluderend is het, mijn inziens, een stap in de goede richting dat Suriname met het pilotproject

“Alternatieve Aanpak Jeugdige Plegers” probeert een alternatief te bieden aan deze jeugdigen. Met de

invoering van de nieuwe wetgeving zal de alternatieve sanctie voor zowel het Openbaar Ministerie als

de rechter een houvast bieden om deze jongeren in de toekomst op het rechte pad te houden.