DE BETEKENIS VAN FRUSTRATIE BINNEN DE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/289/856/RUG01-001289856...De...
Transcript of DE BETEKENIS VAN FRUSTRATIE BINNEN DE ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/289/856/RUG01-001289856...De...
Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen
Academiejaar 2007-2008
Eerste examenperiode
DE BETEKENIS VAN FRUSTRATIE BINNEN DE
COMPONENTIËLE EMOTIETHEORIE
Scriptie neergelegd tot het behalen van de graad van Licentiaat in de Psychologie,
Optie Bedrijfspsychologie en Personeelsbeleid
door
Ilse Speliers
Promotor: Prof. Dr. Johnny Fontaine
Begeleiding: Lic. Koen Beirens
Ondergetekende, Ilse Speliers
Geeft toelating tot het raadplegen van de scriptie door derden.
i
ABSTRACT
In dit onderzoek wordt de betekenis van de emotie frustratie onderzocht binnen
de componentiële emotietheorie. Aan de hand van een experiment werden twee
condities ontwikkeld. Frustratie werd uitgelokt bij 118 Belgische studenten en
werknemers. Vervolgens werden hun emoties, appraisals, lichamelijke
gewaarwordingen, motorische expressies, actietendensen en gevoelens vergeleken met
de controlegroep van 106 andere Belgische studenten en werknemers. De vergelijking
gebeurde op basis van een schriftelijke vragenlijst. Na een varimax geroteerde
factoranalyse op alle componenten samen worden drie duidelijke onderliggende
factoren gevonden: een stressfactor, schuld- en schaamtefactor en een positieve factor.
Een factoranalyse op elk van de componenten apart, gevolgd door de berekening van de
gemiddelde schaalscores stelt ons in staat een vergelijking te maken tussen de
controleconditie en de frustratieconditie. Het blijkt dat emoties, appraisals, motorische
expressies, actietendensen en gevoelens verschillen tussen de frustratie- en
controleconditie. Lichamelijke gewaarwordingen vormen de enige factor die niet
significant verschilt. Indien we alexithymie in rekening brengen, stellen we vast dat dit
slechts een minimaal effect heeft. Enkel bij appraisals en motorische expressies vinden
we een hoofdeffect. Als mediator heeft alexithymie nergens een invloed op. De
betekenis van frustratie volgens dit onderzoek is een combinatie van negatieve emoties,
gebrek aan positieve emoties, machteloosheid en de tendens om te willen vluchten.
Deze inzichten kunnen gebruikt worden om metingen van frustratie te ontwikkelen.
Kernwoorden: Frustratie, Componentiële Emotietheorie, Alexithymie
ii
INHOUDSOPGAVE
ABSTRACT ..................................................................................................................... i
INHOUDSOPGAVE....................................................................................................... ii
LIJST VAN TABELLEN............................................................................................... iv
INLEIDING .................................................................................................................... 1
EMOTIES ....................................................................................................................... 3
Oorspronkelijke theorieën ......................................................................................... 3
De componentiële emotietheorie ............................................................................... 4
Appraisals................................................................................................................ 5
Lichamelijke gewaarwordingen ............................................................................ 6
Motorische expressies............................................................................................. 8
Actietendensen ........................................................................................................ 8
Gevoelens ................................................................................................................. 8
GRID Studie ................................................................................................................ 9
FRUSTRATIE............................................................................................................... 10
Definitie ..................................................................................................................... 10
Oorzaken ....................................................................................................................11
Gevolgen .................................................................................................................... 12
Frustratie binnen de componentiële emotietheorie ............................................... 13
Appraisals.............................................................................................................. 13
Lichamelijke gewaarwordingen .......................................................................... 13
Motorische expressies........................................................................................... 13
Actietendensen ...................................................................................................... 14
Gevoelens ............................................................................................................... 14
ALEXITHYMIE........................................................................................................... 16
Beschrijving van het begrip ..................................................................................... 16
De relatie tussen alexithymie en andere componenten van emoties..................... 16
ONDERZOEKSVRAGEN........................................................................................... 17
METHODE ................................................................................................................... 19
Steekproef .................................................................................................................. 19
Opzet .......................................................................................................................... 19
iii
Instrumenten............................................................................................................. 22
GRID...................................................................................................................... 22
TAS-20 ................................................................................................................... 23
Sociodemografische variabelen ........................................................................... 24
Data-analyse .............................................................................................................. 25
RESULTATEN.............................................................................................................. 26
Vergelijking van de condities ................................................................................... 26
Invloed van alexithymie ........................................................................................... 35
DISCUSSIE ................................................................................................................... 37
Bespreking van de resultaten................................................................................... 37
Implicaties ................................................................................................................. 41
Bespreking en suggesties voor verder onderzoek .................................................. 43
REFERENTIES............................................................................................................ 46
iv
LIJST VAN TABELLEN
TABEL 1. 19
Beschrijving van de totale steekproef en de steekproeven voor beide condities.
TABEL 2. 27
Het effect van frustratie op drie factoren.
TABEL 3. 28
De gemiddelden en standaarddeviaties van alle opgenomen componenten in het
onderzoek.
TABEL 4. 29
Het effect van frustratie op emoties.
TABEL 5. 30
Het effect van frustratie op appraisals.
TABEL 6. 32
Het effect van frustratie op gevoelens.
TABEL 7. 33
Het effect van frustratie op actietendensen.
TABEL 8. 34
Het effect van frustratie op gelaatsuitdrukkingen (motorische expressies).
TABEL 9. 35
Het effect van frustratie op vocale uitdrukkingen (motorische expressies).
TABEL 10. 42
De aspecten om rekening mee te houden bij onderzoek naar frustratie.
De betekenis van frustratie binnen de componentiële emotietheorie 1
INLEIDING
Leven is leren winnen, denken vele ouders. Langs de sportvelden staan ze hun
kind luidkeels op te jutten om een goal te maken, bij de toetsen is er gejuich voor de
betere punten. De waarheid is dat het niet moeilijk is om mee te juichen met de winnaar.
Leven is leren verliezen, dat is de echte kunst: wie verliest, wordt gefrustreerd en moet
het beste in zich bovenhalen om er een draai aan te geven (Adriaenssens, 2008). Het
krantenartikel waarin deze uitspraak voorkomt, is slechts één van de vele teksten over
frustratie. Ook in ons eigen leven komen we dagelijks met frustratie in aanraking.
Volgens Frijda (1999) kan frustratie uitgelokt worden door de eigen onhandigheid,
wanneer men er bijvoorbeeld niet in slaagt een draad in het oog van een naald te steken.
Daarnaast wordt het dikwijls uitgelokt door de omstandigheden. Het kan gaan om kleine
dingen, zoals tegen iemand aanbotsen of in het verkeer steeds voor anderen moeten
remmen (Frijda, 1999). De overvloed aan beschikbare complexe en technische
informatie die een consument krijgt bij aankoop van een nieuw product veroorzaakt
eveneens frustratie (Glazer, 1993). Deze voorbeelden wijzen erop dat frustratie een
belangrijke emotie is die niet meer uit het dagelijkse leven weg te denken valt. Zowel
thuis als op de werkvloer komt men ermee in aanraking.
Frustratie behoort niet tot de zes primaire emoties (Ekman, 1994) en is bijgevolg
een secundaire emotie. Hoewel deze emotie reeds vaak in onderzoek aan bod kwam,
bestond er geen operationeel kader om frustratie te bestuderen, waardoor elke
onderzoeker zijn eigen componenten hieraan koppelde. Daarom is het inzicht in
frustratie tot nu toe eerder beperkt gebleven. Om het specifieke beeld van frustratie
goed te begrijpen gaan we in deze studie gebruik maken van de GRID studie. Deze
studie biedt ons een gepast kader om frustratie aan de hand van zes componenten
(emoties, appraisals, lichamelijke gewaarwordingen, actietendensen, motorische
expressies en gevoelens) te bestuderen (Fontaine, Scherer, Roesch & Ellsworth, 2007).
Vervolgens gaan we na of alexithymie hier een invloed op heeft. In dit onderzoek gaan
we frustratie uitlokken aan de hand van een experiment waarbij we de controleconditie
met de experimentele conditie vergelijken.
In het volgende gedeelte gaan we dieper in op emoties. We geven eerst een
overzicht van de theorieën die rond emoties opgebouwd zijn en bespreken de
componentiële emotietheorie. De GRID studie dient hiervoor als uitgangspunt. We
De betekenis van frustratie binnen de componentiële emotietheorie 2
bekijken hoe frustratie hierin gesitueerd wordt. Nadien volgt een opsomming van de
oorzaken en gevolgen van frustratie. Tenslotte gaan we na of alexithymie de rapportage
van frustratie beïnvloedt.
De betekenis van frustratie binnen de componentiële emotietheorie 3
EMOTIES
Oorspronkelijke theorieën
Door de jaren heen zijn er verschillende pogingen ondernomen om te definiëren
wat emoties juist zijn. Ondanks het feit dat er nooit een eenduidige definitie gehanteerd
werd, volgt hieronder een overzicht van de belangrijkste theorieën. Dit overzicht schept
een beeld van de evolutie rond emoties, dat zeker niet exhaustief is. We bespreken
achtereenvolgens de oorspronkelijke theorieën van James-Lange, Cannon-Bard en
Schachter en Singer. Vervolgens komen de theorieën van Lazarus, Roseman en Scherer
aan bod, die we gaan situeren binnen de componentiële emotietheorie. Het is immers
deze theorie die we in dit onderzoek als een kader gebruiken om frustratie te bestuderen.
James-Lange theorie ~ Emoties vinden hun oorsprong in de bewegingen van
het lichaam en worden pas later waargenomen door ons brein (James, 1890). Na de
perceptie van een gebeurtenis volgen er lichamelijke gewaarwordingen. Het gevoel dat
hierbij verandert noemt men een emotie. Dit is het antwoord dat William James (1884)
formuleert op de vraag wat een emotie is. Later werd deze theorie verder uitgebreid op
fysiologisch gebied door Carl Lange (1885). Beide theoretische bevindingen werden
samengevoegd in de James-Lange theorie. Deze stelt dat er geen emoties kunnen
optreden zonder sympathische opwinding. Onze hersenen interpreteren deze patronen
van responsen als een emotie. Het zijn perifere fysiologische veranderingen die aan de
basis liggen van het waarnemen van emoties. Een voorbeeld hiervan is dat wanneer er
een gevaarte op je afkomt, je als eerste reactie een adrenalinestoot door je bloed krijgt.
Je neemt lichamelijke gewaarwordingen waar zoals het versnellen van je hartslag en
hierdoor ervaar je de emotie angst (Roediger et al., 2001).
Cannon-Bard theorie ~ De bevinding van James, dat emoties hun oorsprong
vinden in de bewegingen van ons lichaam en pas later door ons brein worden
waargenomen, wordt sterk in twijfel getrokken. Cannon (1927, 1929) en Bard (1934)
hebben als bedenking dat het sympathisch zenuwstelsel intact moet zijn om emoties te
kunnen ervaren (King, 2001). Later zal onderzoek van Hohmann (1966) deze kritiek op
de James-Lange theorie bevestigen omdat patiënten met een letsel aan de ruggengraat
ook emoties kunnen ervaren. Emoties worden volgens Cannon en Bard in de thalamus,
centraal in de hersenen, waargenomen. Pas later volgt een actie. Een emotie-oproepende
situatie fungeert dus als signaal en lokt op deze manier een reactie uit die onze cerebrale
De betekenis van frustratie binnen de componentiële emotietheorie 4
cortex prikkelt. Verschillen in emoties zijn niet gebaseerd op verschillende
reactiepatronen en hun feedback. Deze bevinding dat een arousal niet emotie-specifiek
is, staat haaks op de bevindingen van James-Lange. De nadruk ligt volgens Cannon-
Bard op de overeenkomsten in de fysiologische patronen die de emoties begeleiden.
Arousal is hierdoor niet emotiespecifiek.
Schachter-Singer theorie ~ De Schachter-Singer theorie is een
tweecomponententheorie die stelt dat emoties bepaald worden door de situatie en de
manier waarop de persoon deze evalueert. Een emotie is met andere woorden het
resultaat van zowel cognities als ongedifferentieerde fysiologische arousal (Schachter
en Singer, 1962). Beide zijn noodzakelijk opdat er een emotie zou kunnen gevormd
worden. De fysiologische arousal bepaalt de intensiteit van de emotie. De cognitie
determineert welke emotie waargenomen wordt. Een voorbeeld hiervan is dat wanneer
er een bedreiging op je afkomt, de arousal die je op dat moment waarneemt,
geïnterpreteerd zal worden als angst doordat je op dat moment op een verlaten locatie
bent. Een verhoogde hartslag zal geen angst uitlokken als je deze verandering niet
cognitief als angst gaat interpreteren.
De componentiële emotietheorie
De ontwikkeling van een universele emotietheorie is bijna onmogelijk. Elke
theorie die in het verleden reeds ontwikkeld werd, levert immers zijn unieke bijdrage.
Daarom kwam de componentiële emotietheorie, waarbij emoties bekeken worden als
bestaande uit verschillende componenten, tot ontwikkeling. Deze theorie biedt een
allesomvattend kader, om emoties te bestuderen. Emoties zijn een samenlopend proces
dat bestaat uit relaties tussen de verschillende componenten zoals inschattingen,
actietendensen, psycho-fysiologische veranderingen, de subjectieve ervaringen en het
expressief gedrag, uitgelokt door een specifieke en relevante situationele antecedent
(Fontaine et al., 2007). Deze vijf componenten zorgen voor de differentiatie tussen de
emoties. Het emotieproces is niet lineair georganiseerd. De componenten kunnen via
een bidirectionele weg elkaar beïnvloeden (Frijda, 1999). Het is zo goed als zeker dat
we de emotionele ervaring vanuit een multidimensionele ruimte kunnen benaderen.
Onderzoek heeft aangetoond dat verschillende emoties volgens hun appraisals kunnen
onderscheiden worden (Frijda, Kuipers & Ter Schure, 1989), net als fysiologische
De betekenis van frustratie binnen de componentiële emotietheorie 5
sensaties en expressief gedrag (Scherer & Wallbott, 1994), actietendensen (Frijda et al.,
1989), doelstellingen en acties (Roseman, Wiest & Schwartz, 1994) en de subjectieve
gewaarwordingen (Roseman et al., 1994; Scherer et al., 1994). In wat volgt gaan we
dieper in op het kader waaraan we onze emoties gaan ophangen. We bespreken
achtereenvolgens de inschattingscomponent, de psycho-fysiologische veranderingen, de
motorische expressie, de actietendensen en de subjectieve gewaarwordingen.
Appraisals
De eerste component die we verder bespreken is de inschattingscomponent.
Hierbij wordt een interpretatie gemaakt van de voorafgaande gebeurtenis. Afhankelijk
van het tijdstip, de plaats en het individu wordt eenzelfde gebeurtenis op verschillende
manieren geïnterpreteerd. Tot zover het cognitieve gedeelte van de theorie.
Verschillende gebeurtenissen kunnen ook op dezelfde manier ingeschat worden en
bijgevolg eenzelfde emotie uitlokken. Deze inschatting gebeurt in twee verschillende
fases (Weiss & Cropanazo, 1996). Enerzijds is er de primaire inschatting die heel snel
plaats vindt omdat ze het bewustzijn niet bereikt. Dit bepaalt of de gevolgen door het
individu als positief of negatief worden ervaren. Anderzijds zijn er de secundaire
inschattingen waarvoor men wel bewust een interpretatie maakt van de context rondom
de uitlokkende stimulus. Via deze laatste inschatting kan men ook gevoelens ervaren.
Recent gaan de theoretische benaderingen ervan uit dat appraisals aan de basis
liggen van de verschillen die we vaststellen tussen de emoties. De basis van deze
recente theorievorming situeert zich in twee assumpties (Kuppens & Van Mechelen,
2007). Eerst en vooral stelt Lazarus (1991) dat appraisals het resultaat zijn van een
evaluatie van de omgeving in functie van de doelen, waarden en attitudes van het
individu. Dit laatste is beter gekend als de transactionele of interactionele assumptie. De
meer psychologische assumptie echter stelt dat een gebeurtenis eerst een bepaalde
betekenis krijgt toegeschreven, alvorens een emotie opgeroepen wordt. Dit betekent dat
de specifieke patronen van appraisals geassocieerd worden met specifieke emoties
(Frijda, 1986; Roseman, 1984; Smith & Lazarus, 1993).
Roseman (1984) gaat, in tegenstelling tot Lazarus, niet uit van één specifiek
relationeel kernthema per emotie maar vertrekt van de veronderstelling dat een emotie
beïnvloed wordt door verschillende appraisals. Er zijn vier elementen die hierbij een rol
De betekenis van frustratie binnen de componentiële emotietheorie 6
kunnen spelen: de situationele factoren, de oorsprong van de verantwoordelijkheid, de
probabiliteit van de situatie en de macht hierover en tenslotte ook de motivationele
factoren. Of de situationele factoren al dan niet een rol kunnen spelen, zal door de
persoon eerst nagegaan worden door te kijken of de situatie al dan niet overeenstemt
met zijn verwachtingen. Daarnaast wordt achterhaald wie of wat verantwoordelijk is
voor deze toestand en of deze toestand in het verleden reeds voorgekomen is. Een
emotie wordt daarnaast gevormd door de macht die men meent te hebben over het al
dan niet voorkomen van een bepaalde situatie en de waarschijnlijkheid waarmee deze
situatie zich ontwikkelt. De motivationele factoren vormen een laatste aspect dat de
vorming van emoties beïnvloedt (Roseman, 1984). De vier hierboven aangehaalde
factoren vormen de basis voor de emotie die de persoon ervaart.
Scherer is één van de auteurs die recent gepubliceerd heeft over appraisals. Het
componentiële proces model, ontwikkeld door deze psycholoog, stelt dat een emotie
bestaat uit een episode van intergerelateerde en gesynchroniseerde veranderingen in
organische subsystemen (Scherer, 1987; 2001). Dergelijke verandering kan ontstaan
door de evaluatie van een interne of externe gebeurtenis. Deze gebeurtenis moet door de
persoon als relevant beschouwd worden. Scherer onderscheidt namelijk verschillende
aspecten: de functie van de emotie, de componenten van de emotie en de organische
subsystemen die hiermee samengaan. Dergelijke componenten van de emotie vormen
de verschillende toestanden van de subsystemen (Scherer, 2005). De nadruk ligt
daarnaast op de sequential check theory, het proces dat ontstaat bij het vormen van een
emotie. Een persoon wordt geconfronteerd met een bepaalde situatie of stimulus en hier
worden enkele vragen gesteld waardoor deze situatie een appraisal toegewezen krijgt.
Dit vormt de basis voor het tot stand komen van de emotie. De vraag stelt zich of
datgene wat zich voordoet al dan niet relevant is voor het individu. Vervolgens gaat men
na wat hiermee gedaan kan worden. Heel dit proces eindigt met een evaluatie van de
significantie.
Lichamelijke gewaarwordingen
Volgens Vander, Sherman & Luciano (2004) worden lichamelijke
gewaarwordingen aangestuurd door het autonoom zenuwstelsel. Het autonoom
zenuwstelsel bestuurt een aantal lichaamsfuncties, meestal buiten het bewustzijn en
De betekenis van frustratie binnen de componentiële emotietheorie 7
zonder dat de persoon dit wilt. Het activeert de gladde spieren (zoals de wand van de
arteriën en de hartspier). Dit zenuwstelsel is onderverdeeld in een orthosympatisch en
een parasympatisch zenuwstelsel. Beide verschillen anatomisch en hebben dikwijls een
tegengesteld effect op een bepaald orgaan. De ortho-sympathicus heeft als voornaamste
effecten de vasoconstrictie van de arteriën en venen en de versnelling van het hartritme.
De effecten van de parasympathicus zijn ondermeer de stimulatie van traanklieren en
een hartritmeverlaging (Vander, et al., 2004). Een andere benaming voor deze
onderverdeling zijn de ergotropische en trophotropische symptomen (Gellhorn, 1970).
De lichamelijke gewaarwording is naast de afhankelijkheid van het autonoom
zenuwstelsel ook afhankelijk van de omgeving. Indien men echter een lage focus op
externe informatie heeft, zal men sterker gericht zijn op het eigen lichaam. Bijgevolg zal
men ook meerdere symptomen van het eigen lichaam kunnen percipiëren (Pennebaker
& Lightner, 1980).
Er werden reeds verschillende onderzoeken omtrent lichamelijke
gewaarwordingen uitgevoerd (Lewis & Haviland-Jones, 2000). Zo vond men dat
stijgende hartkloppingen het frequentst waren bij vrees, woede en vreugde (Scherer et
al., 1994). Voor de trophotropische symptomen werd gevonden dat maag symptomen
tegen de verwachting in niet samenhingen met vreugde, woede en schande (Scherer et
al., 1994). Een gelijkaardig onderzoek vinden we terug bij Matsumoto, Nezlek &
Koopmann (2007). Zij onderzoeken het verband tussen fysiologische sensaties en
emotionele intensiteit. Hier vindt men een positieve relatie tussen zowel de
ergotropische als de trophotropische symptomen met de zeven primaire emoties. Enkele
andere onderzoeksbevindingen zeggen dat boosheid, jaloersheid, gespannenheid en
blijdschap karakteriserende eigenschappen zijn van een specifieke set van
gerapporteerde sensaties en symptomen (Pennebaker, 1982). Daarnaast vinden Rimé,
Philippot & Cisamolo (1990) evidentie dat specifieke patronen van perifere
veranderingen voorkomen bij verschillende emoties. Een overzicht van specifieke
lichamelijke sensaties en de symptomen die daarbij gerapporteerd worden, wordt ons
gegeven door Breugelmans (2005). Hij associeert blijdschap met verandering in de
ademhaling, een snellere hartslag en een warm gevoel.
Lichamelijke gewaarwordingen lijken op het eerste zicht onschuldig. Wanneer
een emotie verschillende keren waargenomen wordt, gaat ook de lichamelijke sensatie
De betekenis van frustratie binnen de componentiële emotietheorie 8
herhaaldelijk plaats vinden. Dit kan leiden tot lichamelijke klachten en wel een
probleem vormen (Brown, 2004).
Motorische expressies
Als derde component van de componentiële emotietheorie bespreken we de
motorische expressies. Lichaamsbeweging, taal, gelaatsuitdrukkingen en vocalisatie zijn
diverse manieren waarop we onze emoties kunnen uitdrukken. Deze emoties worden
door ons gedrag aan de omgeving gekoppeld (Frijda, 1986). Doordat we onze emoties
uiten zijn we in staat om onze positie in de natuurlijke en sociale omgeving te
bevestigen. We kunnen daarnaast ook de toestand waarin we ons op een bepaald
moment bevinden communiceren naar anderen toe. Tenslotte stellen emoties ons ook in
staat om relaties vorm te geven en anderen te beïnvloeden door ons gedrag.
Actietendensen
Elke emotie heeft een eigen aangeboren actietendens (Lazarus, 1991). Lazarus
maakt daarom een categorisatie van de verschillende emoties en hun bijhorende
actietendensen. De secundaire inschatting kan deze actietendens evenwel nog
onderdrukken. Een andere mogelijkheid is dat deze actietendens vervangen wordt door
een copingstrategie. De nadruk werd eerder door Frijda (1986) gelegd op de
actietendensen. Deze motivationele component is zelfs het belangrijkste onderdeel van
het emotieproces. Actietendensen zijn uiterst belangrijk om te kunnen overleven, omdat
ze snelle reacties veroorzaken. De acties die aan de gang zijn, worden overstemd door
emotionele reacties en krijgen hierop voorrang. Bepaalde emotie gerelateerde
fysiologische processen bereiden het individu voor om een antwoord te bieden op
problemen of situaties die in sociale interacties tot stand komen (Oatley & Jenkins,
1992). Zo zorgt kwaadheid ervoor dat een gedeelte van het bloed uit de organen wordt
gehaald en naar de armen en handen wordt gebracht zodat de responsacties gevoelig
verhogen (Levenson, Ekman & Friesen, 1990).
Gevoelens
De laatste component die in het emotieproces een grote rol speelt, zijn de
subjectieve ervaringen. Emoties en gevoelens worden vaak als hetzelfde beschouwd.
De betekenis van frustratie binnen de componentiële emotietheorie 9
Gevoelens kan men niet vereenvoudigen tot enkel cognitieve inschattingen of
lichamelijke gewaarwordingen. Volgens Ekman (2003) zijn gevoelens de sensaties die
we ervaren en waarvan we ons vaak bewust zijn. Hedendaagse academici zijn het er
echter over eens dat de interafhankelijkheid tussen beide onjuist is. Lazarus (1991) heeft
de cognitief-motivationele-relationele theorie ontworpen, die zoals de naam het al laat
vermoeden zowel een cognitief, motivationeel als relationeel aspect bevat. Het model
vertrekt vanuit het relationele aspect, namelijk een bepaalde interactie tussen een
persoon en omgeving. Deze interactie ligt aan de basis van elke emotie die gevormd
wordt. Hierdoor heeft elke emotie een specifiek kernthema (Lazarus & Cohen, 2001).
GRID Studie
Deze GRID studie werd in het leven geroepen om de componentiële
emotietheorie te operationaliseren. Aangezien we in ons onderzoek van deze
componentiële emotietheorie gebruik maken, is het belangrijk deze GRID studie te
kaderen. In wat volgt beschrijven we de doelstellingen, achtergrond, onderzoeksfases en
resultaten van deze studie.
Een eerste doel van de studie was het ontwikkelen van een procedure die de
kwaliteit zou evalueren van de vertaling van emotiewoorden. Dit is relevant voor zowel
crosscultureel als voor westers emotie onderzoek. Een tweede doelstelling was om een
beeld te vormen van de structuur van emoties (Fontaine et al., 2007). Ons onderzoek zal
hier op voortbouwen, het is een onderzoek naar de structuur van de emotie frustratie.
De GRID benadering is een componentiële emotiebenadering omdat ze de
verschillende componenten waaruit emoties bestaan, synchroniseert. Dit zou betekenen
dat de betekenis van de emotiewoorden overeenstemt met de informatie over de
activiteiten in de verschillende componenten (Fontaine et al., 2007).
Er werden 24 emotietermen geselecteerd op basis van drie criteria. Ten eerste
gaat men de emoties selecteren die vaak gebruikt worden in wetenschappelijk
onderzoek. Zo worden de eerste 12 emoties geselecteerd. Een tweede criterium dat 8
extra emoties opbracht, waren emoties die met een bepaalde frequentie gerapporteerd
werden in grootschalig onderzoek, dat uitgevoerd werd in Zwitserland. Een derde
criterium dat gebruikt werd om nog eens 4 extra emoties te selecteren waren uitsluitend
interpersoonlijke emoties. Deze kwamen voort uit open antwoordvragen. Vervolgens
De betekenis van frustratie binnen de componentiële emotietheorie 10
gebeurde een selectie van componentiële emotiebenaderingen, dat in totaal 144 items
opleverde. Deze items bevragen 7 componenten: appraisals, lichamelijke
gewaarwordingen, motorische expressies, actietendensen, gevoelens, regulatie en een
restcategorie. In de studie rond frustratie maken we enkel gebruik van de vijf eerste
componenten, omdat deze componenten ook in het boek van Scherer staan. Voor elk
item kan men een antwoord kiezen op een negenpuntenschaal (van extreem waar = 1,
tot helemaal niet waar = 9).
In het GRID onderzoek werd evidentie gevonden voor vier onderliggende
factoren. De drie belangrijkste dimensies zijn evaluatie/aardigheid, kracht/controle en
activatie/arousal. Als vierde dimensie werd onvoorspelbaarheid gevonden. De
interbeoordelaarsbetrouwbaarheid van emotietermen over de items heen heeft een
Cronbach’s alpha tussen .90 en .98 (Fontaine et al., 2007).
FRUSTRATIE
Alvorens we dieper ingaan op frustratie en wat deze secundaire emotie precies
betekent binnen het kader van de componentiële emotietheorie, geven we eerst een
overzicht over wat in de literatuur reeds terug te vinden is.
Definitie
In de literatuur zijn verschillende definities over frustratie terug te vinden.
Omdat het onmogelijk is om hier een exhaustief overzicht van te geven, werden de
meest relevante theorieën geselecteerd. Ten eerste wordt gesteld dat er frustratie zal
optreden wanneer de activiteit die op dat moment aan de gang is, geblokkeerd wordt.
Zowel een persoon als de omstandigheden kunnen deze blokkering veroorzaken
(Roseman, 1984). Een tweede vaak voorkomende definitie zegt dat frustratie ontstaat
wanneer zich een situatie voordoet waarin een positieve situatie verwacht wordt maar
een negatieve uitkomst het resultaat is (Frijda, 1999). In deze studie zullen we deze
twee definities als uitgangspunt nemen. Beide sluiten nauw bij ons onderzoek aan. De
proefpersonen verwachten immers dat de opdracht zal slagen, wat een positieve situatie
is, maar dit blijkt uiteindelijk niet te lukken. Daarnaast wordt er een doel geblokkeerd.
Ondanks de motivatie om in de opdracht te slagen, zal dit niet lukken. De keuze van de
opdracht is namelijk zo moeilijk dat hij onoplosbaar is binnen de voorziene tijd. Er zal
De betekenis van frustratie binnen de componentiële emotietheorie 11
steeds een persoon aanwezig zijn die op voorhand over de oplossing op de hoogte
gebracht werd en bijgevolg wel zal slagen in de opdracht. De proefpersonen gaan voor
zichzelf een blokkering van het doel ervaren. Door een andere persoon in dezelfde
opdracht te zien slagen, zal de frustratie nog versterkt worden.
Oorzaken
Aan de oorsprong van frustratie ligt vaak een onbereikbaar doel (Roseman,
1984). Indien personen zich bevinden in een situatie waarbij men een gebrek aan macht
ervaart of volledig machteloos is hetzij op persoonlijk, hetzij op politiek vlak, gaan de
omstandigheden waarin ze zich op dat moment bevinden, als frustrerend beschouwd
worden (Bernard, 1973). Het aantal frustrerende situaties stijgt in situaties van angst, bij
emotionele spanning en bij mensen met een hypochondrische- of angstige depressieve
stoornis (Calderon & Tennstedt, 1998). Bij een studie op een populatie van studenten
aan de universiteit, besluit men dat een meerderheid (59%) van gerapporteerde
incidenten die irritatie opwekken, hoofdzakelijk te wijten zijn aan een onrechtvaardige
behandeling die bovendien vrijwillig veroorzaakt werd. In slechts 2% van de gevallen
denkt men dat een onvermijdelijke gebeurtenis of ongeval de oorzaak is. Een goede
12% zegt dat de oorzaak te situeren is bij een onvrijwillige en onrechtvaardige
behandeling (Averill, 1983).
Een andere belangrijke bron van frustratie vindt zijn oorsprong in de
werkcontext. Volgens Heinzen (1994) ervaren werknemers frustratie wanneer zij nieuwe
leidinggevenden of managers in de organisatie krijgen. Daarnaast brengt de
economische druk heel wat zorgen met zich mee voor al diegene die bij de organisatie
betrokken zijn. Werknemers ervaren frustratie indien de doelen die men dient te
bereiken niet duidelijk geformuleerd zijn. De werksector is een variabele die hier een
invloed op heeft. Zo rapporteert men meer vage doelstellingen in de publieke dan in de
private sector. Een vierde oorzaak zijn gewijzigde psychische behoeften in de carrière
van een bepaald individu. Ook kleine frustraties die zich een bepaald aantal keren
herhalen, maken dat de alledaagse realiteit als één grote brok frustratie beschouwd
wordt (Heinzen, 1994). Dat herhaalde frustraties een accumulerend effect kennen wordt
ook gevonden door Dollard, Doob, Miller, Mowrer & Sears (1939).
De betekenis van frustratie binnen de componentiële emotietheorie 12
Gevolgen
Indien personen frustratie ervaren, kan dit zich uiten op verschillende manieren,
die zowel positief als negatief kunnen zijn. Volgens Heinzen (1994) bestaat een eerste
manier om te anticiperen op frustratie uit de expressie van de emotie agressie. Met
agressie bedoelt men de intentie om kwaad te doen. Andere personen kiezen voor
“exit”. Dit staat gelijk met weggaan, zowel in de fysische als psychische betekenis. Een
derde mogelijke gevolg van frustratie is de aangeleerde hulpeloosheid. Bijgevolg gaat
men opgeven en stoppen het doel te proberen bereiken. Men gelooft dat de
inspanningen die men verricht geen zin meer hebben om veranderingen aan de uitkomst
teweeg te brengen. Deze reactie zet aan tot de ontwikkeling van depressie (Heinzen,
1994). Frustratie kan een oorzaak zijn van depressie. Deze depressie hangt samen met
slaapproblemen (Levecque, 2008). Dit betekent dat personen die gefrustreerd zijn
slaapproblemen kunnen ontwikkelen (Kahn-Greene, Lipizzi, Conrad, Kamimori &
Killgore, 2006).
In de organisatiecontext voorspelt frustratie, in de vorm van conflict over beleid
en stijl, het verloop bij managers. Uit onderzoek bleek men hiervoor evidentie terug te
vinden bij vrouwelijke werknemers (Whitaker & De Hoog, 1991). Naast het negatieve
gevolg van verloop kan frustratie in een organisatie ook positieve gevolgen met zich
meebrengen. Er zijn mensen die het fijn vinden om gefrustreerd te worden. Zo verklaart
men immers waarom mensen intellectuele puzzels willen oplossen. Bovendien
beschouwen sommige mensen frustratie als een persoonlijke uitdaging, waarbij men de
oorzaak strategisch gaat toeschrijven aan externe bronnen. Voor deze positieve gevolgen
is minder ondersteuning en dit omwille van twee mogelijke redenen. Positieve gevolgen
blijken cognitief minder beschikbaar te zijn. Daarnaast werd er gewoonweg minder
onderzoek naar deze positieve gevolgen gedaan (Heinzen, 1994).
Optimismevertekening waarbij men kort vlucht in een realiteit die er niet is, kan
tot positieve gevolgen leiden. Een andere oplossing is “voice”. Dit toont aan dat
betrokkenheid en actieve deelname adaptieve responsen op frustratie zijn (Hirschman,
1970). Sublimatie, het proces waarbij sociale onacceptabele cues drangmatige creatieve
expressies van sociaal acceptabele vorm worden is een laatste positief gevolg van
frustratie. Een voorbeeld hiervan is je toeleggen op muziek in plaats van je baas te
vermoorden (Heinzen, 1994).
De betekenis van frustratie binnen de componentiële emotietheorie 13
Frustratie binnen de componentiële emotietheorie
Appraisals
Roseman, Antoniou & Jose (1996) stellen dat frustratie ontstaat in een situatie
waarin een positieve situatie verwacht wordt maar een negatieve uitkomst het resultaat
is. De huidige situatie wordt gepercipieerd als veroorzaakt door omstandigheden die
inconsistent zijn met de gangbare motieven en resulteren in straf of afwezigheid van een
beloning (Roseman, 1996). Frustratie is geassocieerd met gemiddeld sterke appraisals
van zowel situationele controle, als van andere verantwoordelijkheden en controle
(Smith en Ellsworth, 1985, zoals geciteerd in Maheswaran & Chen, 2006). Een
expliciete beleving van frustratie ondervindt een persoon wanneer hij de huidige
toestand vergelijkt met de vorige en hierbij concludeert dat hij plotseling meer of
minder beloning krijgt (Amsel, 1962).
Lichamelijke gewaarwordingen
In het verleden werd veel onderzoek gedaan naar de relatie tussen emoties en
lichamelijke klachten. Daarom werd er niet veel gevonden over lichamelijke
gewaarwordingen op zich in relatie met frustratie. We vonden wel dat frustratie zwakke
effecten op de cardiovasculaire activiteit heeft (Buss, 1966).
Motorische expressies
In een experiment van Lewis (1993) wordt frustratie uitgelokt door het
belemmeren van hand- en voetbewegingen van baby’s. Vervolgens stelt men vast dat de
baby’s in dat geval meer boze gezichtsuitdrukkingen vertonen. Een onderzoek dat
hierbij aansluit is het volgende: indien men een actie of doel dwarsboomt, levert dit een
spoor tot kwaadheid op, dat niet aangeleerd werd. Nadat baby’s geconditioneerd waren
om na een armbeweging een glimlachend gezichtje te zien, werden ze onderworpen aan
een uitdovingsfase waarin de armbeweging geen effect meer had. Ook hier werden er
kwade gezichtsuitdrukkingen geobserveerd. Wanneer kinderen onvriendelijke
boodschappen te horen krijgen, neemt hun frustratie toe (Berkowitz, 1960). De
beheersing van het eigen handelen en bewegen wordt als belangrijk beschouwd (Amsel,
1962).
De betekenis van frustratie binnen de componentiële emotietheorie 14
Actietendensen
Frustratie is een reactie op bepaalde interacties met de omgeving, een reactie die
komt en gaat onder bepaalde voorwaarden (Lazarus, 1991). Individuen verschillen in de
hoeveelheid die ze nodig hebben om gefrustreerd te worden. Verder wordt frustratie
gedefinieerd als een uitstel van beloning veroorzaakt door het onderbreken of blokkeren
van vooruitgang tegenover het gewaardeerde doel (Strebel, O'Donnell & Myers, 2001).
Aansluitend hierbij wordt frustratie uitgelokt door zowel de interferentie bij het
bereiken van een doel als bij doelgeoriënteerde activiteiten (Spector, 1989, zoals
geciteerd in Tobin, 2001). Volgens de literatuur gaat frustratie met verschillende emoties
samen. Zo is er een sterke correlatie tussen frustratie, sabotage en agressie. Deze
bevinding is significant omdat telkens wanneer een individu gefrustreerd wordt,
opnieuw een escalatie en verschuiving naar geweld plaatsvindt, indien er ondertussen
geen actie ondernomen werd (Spector, 1975). Op maatschappelijk vlak komt frustratie
in die diverse domeinen tot uiting. Vanuit criminologische hoek is dit een niet te
verwaarlozen emotie. Onderzoek wees erop dat frustratie een belangrijke factor is die
aanzet tot moord, waardoor het een cruciale emotie is in het bestrijden van misdaad
(Garcia-Leon, del Paso, Robles & Vila, 2003). Net zoals bij andere emoties veroorzaakt
frustratie een onevenwichtige situatie waar individuen gemotiveerd worden om te
ontsnappen door gebruik te maken van copingstrategieën (Lazarus, 1991) en
actietendensen (Frijda et al., 1989).
Gevoelens
De vraag stelt zich of frustratie een soort van verrassing, angst, nieuwsgierigheid
of wanhoop is (Ziviani, Lennox, Allison, Lyons & Del Marc, 2004). In het verleden
werden reeds verschillende experimenten gedaan, waarin frustratie een rol speelde.
Onderzoek bij dieren toont aan dat het uitblijven van een beloning frustratie opwekt.
Indien de respons ongewenst is, belemmert dit het gedrag. Daarentegen, indien deze
gewenst is, bevordert dit het gedrag (Amsel, 1958). Dit frustratie-effect vinden we ook
terug bij mensen. De trainer van een voetbalploeg doet er goed aan zijn ploeg kwaad te
maken tegen de tegenstanders. Op deze manier worden er agressieve handelingen
uitgelokt, zoals schoppen en lopen, die gunstig zijn om de wedstrijd te winnen (Frijda,
1999). De meest voorkomende relatie is deze tussen agressie en frustratie. Reeds
De betekenis van frustratie binnen de componentiële emotietheorie 15
verschillende onderzoekers hebben deze combinatie aangehaald, er is zelfs sprake van
de frustratie- agressie hypothese. Volgens Dollard et al. (1939) is de menselijke agressie
een drive die voortkomt uit frustratie. Deze relatie tussen agressie en frustratie werd
verder besproken door Berkowitz (1989). Hij stelt vast dat alle agressie het resultaat is
van frustratie die eerder plaatsvond. Tevens vond hij dat alle frustratie leidt tot agressie
(Berkowitz, 1989; Dill & Anderson, 1995). De frustratie- agressie koppeling wordt nu
gezien als een speciaal geval van de aaneenschakeling tussen agressie en aversieve
stimuli (Berkowitz et al., 2004). Hierbij valt op te merken dat aversieve stimuli niet
gelijk te stellen zijn aan frustratie omdat ze verschillen op gebied van ontevredenheid
(Berkowitz, 1989). De drive theory van Bandura stelt dat frustratie algemene
emotionele arousal kan veroorzaken. De reactie hierop hangt af van de manier waarop
de persoon geleerd heeft hiermee om te gaan. Mensen vinden genoegen in het zoeken
naar spanning. Hierbij treedt frustratie op wanneer men er niet in slaagt de onderneming
tot een goed einde te brengen (Frijda, 1999). Volgens Buss (1966) gaat intense frustratie
samen met verlies van controle en hulpeloosheid eerder dan met woede. Spector (1975)
vond dat frustratie correleert met sabotage en agressie. Ander onderzoek wees dan weer
op een samenhang tussen frustratie en ontgoocheling, dit laatste wordt gedefinieerd als
het falen van de hoop of de verwachting (Van Dijk, Zeelenberg & Van der Pligt, 1999).
Nog ander onderzoek wijst aan dat frustratie en woede zouden samengaan (Frijda,
1999), wat dan weer in tegenspraak is met de bevindingen van andere onderzoekers. De
belangrijkste gevoelens tijdens intense frustratiesituaties zijn controleverlies en
hulpeloosheid, eerder dan kwaadheid (Buss, 1966). Een toename van gefrustreerde
situaties leidt tot zowel angst als emotionele spanning en een rigiditeit aan negatieve
emoties (Dollard et al., 1939).
In dit onderzoek gebruiken we de componentiële emotietheorie als kader. We
stellen vast dat in de literatuur veel informatie terug te vinden is over frustratie. Niet alle
componenten werden vooraf reeds even uitgebreid in de literatuur besproken, zo vinden
we weinig terug rond lichamelijke gewaarwordingen van frustratie. Andere
componenten zijn wel terug te vinden maar omdat dit beeld niet volledig is, willen we
dit onderzoeken binnen het volledige kader van de theorie.
De betekenis van frustratie binnen de componentiële emotietheorie 16
ALEXITHYMIE
Beschrijving van het begrip
Het concept alexithymie werd voor het eerst gebruikt door Sifneos (1973)
binnen het vakgebied van de psychoanalyse. Na verloop van tijd tonen andere
wetenschappelijke takken hier eveneens interesse in (De Gucht & Heiser, 2003). Vooral
de emotieliteratuur heeft veel bijgebracht om tot een duidelijke definitie en
operationalisering van alexithymie te komen. Uit onderzoek blijkt dat verschillende
psychische ziektes zich bij een individu kunnen ontwikkelen als gevolg van
alexithymie. Bovendien kan alexithymie invloed hebben op het ziektegedrag dat de
persoon vertoont (Lundh & Simsonnson-Sarnecki, 2001). Er is sprake van een deficit in
de emotionele huishouding van een persoon. Bijgevolg treedt er een verstoring op in de
emotionele intelligentie en in het begrijpen en het bewust worden van de emoties.
Volgens Taylor (2000) is alexithymie een verzamelnaam voor een aantal cognitieve en
affectieve kenmerken dat de volgende eigenschappen heeft: problemen met het
identificeren van gevoelens en het onderscheiden van lichamelijke sensaties en
emotionele arousal, moeilijkheden met het beschrijven van de gevoelens, verarmd
fantasieleven en een extern georiënteerde denkstijl.
De relatie tussen alexithymie en andere componenten van emoties
Alexithymie houdt verband met een cognitieve factor. Dit betekent dat
individuen met alexithymie moeilijkheden ervaren bij het zoeken naar de juiste woorden
om hun emoties en gevoelens op een verbale manier te uiten en om gevoelens te
differentiëren van lichamelijke sensaties en emotionele arousal. Personen met
alexithymie hebben weinig fantasie en denken op een heel utilitaire manier over hun
omgeving na (Nemiah, Freyerberger, Sinfneos, 1976; Taylor, 2000). Aangezien deze
personen het al moeilijk hebben met de eigen emoties is het niet verwonderlijk dat ze
eveneens moeite zullen hebben bij het inschatten van de emoties van andere personen.
Dit brengt als gevolg met zich mee dat ze heel inefficiënt zijn in persoonlijke
aangelegenheden. Dit uit zich in hun spreken, doordat ze eerder over details dan over
hun emoties zullen praten (Vonk, 2001; Haviland, Sonne & Kowert, 2004). Deze
personen hebben dan ook een verarmd emotie- en fantasieleven (Vonk, 2001). In
onderzoek werd eveneens gevonden dat men meer kans heeft om medische
De betekenis van frustratie binnen de componentiële emotietheorie 17
onverklaarbare fenomenen te ervaren indien een lichamelijke factor verband houdt met
alexithymie (Siphko, 1982, zoals geciteerd in Grabe, Rainermann, Spitzer, Gränsicke &
Freyerberger, 2000).
ONDERZOEKSVRAGEN
Het doel van dit onderzoek is te onderzoeken wat de betekenis van frustratie is
in het licht van de componentiële emotietheorie. Zoals eerder vermeld gaat het hier om
de analyse van een secundaire emotie. We vinden in de literatuur wel enige evidentie
terug voor appraisals, motorische expressie, actietendensen en subjectieve ervaring. We
vinden echter weinig literatuur terug met betrekking tot frustratie op gebied van
lichamelijke gewaarwordingen. Het doel is een zo exhaustief mogelijk beeld weer te
geven door frustratie uit te lokken zodat we al deze componenten kunnen onderzoeken.
Door middel van een frustratie uitlokkend spel gaan we na welke andere emoties
ervaren worden bij frustratie.
De eerste onderzoeksvraag gaat na welke emoties terug te vinden zijn in en
samenhangen met frustratie. Voortbouwend op de literatuur verifiëren we of we deze
emoties terugvinden: angst, ontgoocheling, kwaadheid, irritatie. Vervolgens gaan we de
studie generaliseren en nagaan of andere emoties hier ook mee gepaard gaan:
ongerustheid, gekwetstheid, medelijden, jaloezie, blijdschap, liefde, plezier, trots,
verdriet, schaamte, stress en verrassing. Frustratie is immers een secundaire emotie die
bestaat uit verschillende andere emoties, waarvan sommige onderling correleren.
Als tweede onderzoeksvraag gaan we na met welke appraisals frustratie zal
samengaan. Meer bepaald meten we door middel van zelfrapportage hoe vaak een
situatie voorkomt, de bekendheid, de voorspelbaarheid, de overeenstemming of
consistentie met de verwachtingen.
Naast de veronderstellingen die we hebben omtrent welke emoties samengaan
met frustratie, hebben we een aantal veronderstellingen gemaakt over lichamelijke
gewaarwordingen die ontstaan wanneer men gefrustreerd is. We delen de lichamelijke
gewaarwordingen op in groepen, zoals we ze in de literatuur terug vinden. Enerzijds
kijken we of er meer gewaarwordingen gerapporteerd worden die uitgelokt zijn door het
orthosympatisch zenuwstelsel in vergelijking met het parasymatisch zenuwstelsel.
Enkele voorbeelditems van lichamelijke gewaarwordingen zijn: brok in de keel,
De betekenis van frustratie binnen de componentiële emotietheorie 18
maagproblemen, spiersamentrekking en wijzigingen in de hartslag.
De vierde onderzoeksvraag gaat na welke motorische expressies samen gaan met
frustratie. In de literatuur hebben we hier geen voorspellingen over gevonden, waardoor
we deze onderzoeksvraag enkel met behulp van ons experiment gaan onderzoeken. De
vijfde en zesde onderzoeksvraag probeert een beeld te vormen van de actietendensen en
gevoelens die frustratie uitlokt.
In een laatste onderzoeksluik gaan we na of alexithymie een invloed heeft op het
rapporteren van de zes componenten (emoties, appraisals, lichamelijke
gewaarwordingen, motorische expressies, actietendensen en gevoelens). Alexithymie
wordt opgenomen als mediator zodat we kunnen onderzoeken of het effect van de
componenten verdwijnt wanneer alexithymie toegevoegd wordt.
De betekenis van frustratie binnen de componentiële emotietheorie 19
METHODE
Steekproef
De steekproef bestaan uit 224 respondenten tussen de 18 en 62 jaar. Binnen deze
steekproef bevinden zich 106 personen in de controleconditie en 118 in de
experimentele conditie. De controleconditie bestaat uit 46 mannen (44%) en 60
vrouwen (56%). 60% heeft een universitaire opleiding genoten of een opleiding hoger
onderwijs. Daarnaast heeft 25% een diploma van het Algemeen Secundair Onderwijs,
10% een diploma van het Technisch Secundair Onderwijs en 5% heeft een diploma van
het Beroeps Secundair Onderwijs. De gemiddelde leeftijd van deze respondenten is 28
jaar (SD = 11.37). Deze lage gemiddelde leeftijd is te wijten aan de samenstelling van
de steekproef: 48% studenten en 52% werknemers. De experimentele conditie bestaat
uit 118 personen en is samengesteld uit 49 mannen (42%) mannen en 69 vrouwen
(58%). 58% heeft een universitaire opleiding genoten of een opleiding hoger onderwijs.
Daarnaast heeft 27% een diploma van het Algemeen Secundair Onderwijs, 8% een
diploma van het Technisch Secundair Onderwijs en 4% heeft een diploma van het
Beroeps Secundair Onderwijs. De gemiddelde leeftijd van deze respondenten is 28 jaar
(SD = 11.47).
Wanneer men de steekproeven onderling met elkaar vergelijkt (zie Tabel 1) zien
we dat er geen significant verschil is voor geslacht χ² (1) = .08; p is n. s. met p = .77. en
geen significant verschil voor opleiding χ² (5) = 6.0; p is n. s. met p = .30. Voor leeftijd
wordt eveneens geen significant effect tussen de condities gevonden t(222) = .193; p is
n. s. met p = .58.
Tabel 1.
Beschrijving van de totale steekproef en de steekproeven voor beide condities.
Geslacht Leeftijd
Man (%) Vrouw (%) M SD Controleconditie 44 56 28.48 11.37 Experimentele conditie 42 58 28.18 11.47 Totaal 42 58 28.33 11.40
Noot: N = 224
De betekenis van frustratie binnen de componentiële emotietheorie 20
Opzet
De data van dit onderzoek werden verzameld aan de hand van een experiment,
dat bestaat uit een controleconditie en een experimentele conditie. Afhankelijk van de
conditie die de proefpersoon ad random wordt toegewezen, krijgt deze een
gemakkelijke taak (de controle conditie) of een moeilijke taak (de experimentele
conditie). Het experiment vindt plaats in groepjes van ongeveer 5 personen, telkens
onder gestandaardiseerde omstandigheden. Beide condities krijgen dezelfde mondelinge
instructies. Ten eerste is het mogelijk om deze taak tot een goed einde te brengen,
aangezien de taak mits een juiste techniek toe te passen, zeker oplosbaar is. Bovendien
is het enkel de bedoeling het spel uit elkaar te halen zonder het te beschadigen. Je mag
niet te veel kracht zetten op het spel. Wanneer je dit op een correcte manier oplost
glijden de onderdelen uit elkaar zonder je het stuk hoeft te maken. Een tweede instructie
is dat 80% van de proefpersonen in het vooronderzoek erin slaagden de opdracht op te
lossen. Deze instructie is echter fictief en fungeert als motivatie. Tenslotte wordt
meegedeeld dat er een materiële beloning is, die zal verdeeld worden onder de personen
die slagen in de opdracht. In onderzoek werd gevonden dat men de neiging heeft om
prat te gaan op succes en mislukkingen te ontwijken (Schlenker et al. 1982). De nadruk
ligt op het behalen van het doel binnen de tijd. Alle proefpersonen krijgen deze
instructies, onafhankelijk van de conditie waaraan ze toegewezen werden. Na deze
instructies krijgen ze tijd om het spel uit te voeren. Voor de afname van dit experiment
ondertekenen de proefpersonen een informed consent.
Om tussen de twee condities een duidelijk onderscheid te kunnen maken, werd
gekozen voor de reeks van Cast Puzzles. Deze puzzels werden ontworpen in Japan en
zijn vervaardigd uit metaal. Het gemakkelijkste niveau stemt overeen met niveau één.
Zo klimt de moeilijkheidsgraad verder op tot niveau zes, dat omschreven wordt als heel
moeilijk. De moeilijkheidsgraad verwijst naar de tijd die nodig is om de hele missie te
volbrengen, inclusief de tijd die nodig is om terug te keren naar de beginpositie (dit wil
zeggen dat de puzzel weer in elkaar gestoken wordt). Om het verschil tussen beide
condities zo klein mogelijk te houden werden twee spelen gekozen die elk uit twee
onderdelen bestonden die men uit elkaar moest trachten te halen. De deelnemers in de
groep van de controle conditie krijgen een gemakkelijk spel (met één ster). De
deelnemers aan de experimentele conditie krijgen een moeilijke versie met vier sterren.
De betekenis van frustratie binnen de componentiële emotietheorie 21
Het doel van het spel bestaat eruit de opdracht op te lossen binnen de aangegeven tijd.
De instructies zijn dezelfde voor beide condities. Wat de proefpersonen echter niet
weten, is dat er bij de experimentele conditie steeds een persoon aanwezig is die vooraf
op de hoogte is gebracht van de juiste oplossing. Het was de bedoeling dat er in een
groep van vijf personen, altijd iemand kon aantonen dat het spel oplosbaar was. Elke
groep werd ad random een conditie toegewezen. Dit spel wordt gekozen omdat het bij
de proefpersonen in de experimentele conditie frustratie uitlokt. Er zijn vier factoren
aanwezig die frustratie uitlokkend zijn. Ten eerste is er de tijdsdruk die in combinatie
met de moeilijkheidsgraad ervoor zorgt dat het doel geblokkeerd wordt (Dollard et al.,
1939). Er ontstaat een discrepantie tussen wat men initieel wil bereiken en wat men
uiteindelijk bereikt. Daarnaast zorgt de valse instructie van het slaagpercentage van 80%
ervoor, dat personen willen slagen. De “mol” die in elke groep vooraf gebrieft was,
vormde de derde factor. Tenslotte werd er een materiële beloning voorzien, die de
personen motiveert om tot de juiste oplossing te komen.
De tijd wordt gemeten door de proefleider met behulp van een stopwatch. Vijf
minuten voor het einde wordt de tijd nog eens meegedeeld en verder wordt de
stopwatch uit het zicht van de deelnemers gehouden. Enerzijds is het in de
controleconditie de bedoeling dat de proefpersonen erin slagen, elk voor zich de
oplossing van de taak te vinden, zodat er geen frustratie uitgelokt wordt. Anderzijds is
er een experimentele conditie waarbij de proefpersonen elk een onoplosbare puzzel
krijgen, zodat ze niet in de taak slagen en er bijgevolg wel frustratie uitgelokt wordt. De
proefpersonen zijn zoals eerder vermeld niet op de hoogte van het verschil tussen beide
condities. Op deze manier zijn de proefpersonen, op basis van de instructies, allemaal
even gemotiveerd om de taak tot een goed einde te brengen. Men kan echter niet
uitsluiten dat er individuele verschillen zijn in de motivatie bij de deelnemers. Bij
verwerking van de resultaten moet er gecontroleerd worden voor proefpersonen die er
niet in slagen om de gemakkelijke conditie op te lossen.
Na de uitvoering van het experiment vullen de deelnemers alle vragenlijsten in
die peilen naar hun emoties, appraisals, lichamelijke gewaarwordingen, actietendensen,
motorische expressies en gevoelens. Voor het invullen van de vragenlijst wordt er nog
een extra mondelinge instructie meegegeven: “Het is een psychologische vragenlijst dus
er bestaat niet zoiets als het juiste antwoord. Indien je twijfelt aan een vraag is je eerste
De betekenis van frustratie binnen de componentiële emotietheorie 22
idee meestal het beste. Wanneer er onduidelijkheden zijn omtrent de vragenlijst mag
men deze steeds aan de experimentator stellen.” Hierbij werd vermeld dat de
vragenlijsten anoniem zullen verwerkt worden. Alle 224 vragenlijsten werden volledig
ingevuld (responsegraad 100%). De hoge responsegraad is te verklaren door de
onmiddellijke invulling van de vragenlijst aansluitend op de afname van het experiment.
Twee personen hebben het experiment vroegtijdig stop gezet en geen vragenlijst
ingevuld.
Er werd gekozen om wel een directe debriefing te geven, voor de proefpersonen
die geïnteresseerd waren. Naast de volledige uitleg over het experiment, vroegen de
mensen met het onoplosbare spel meestal naar de juiste oplossing ervan. Omwille van
de eerlijkheid zal er een beloning verdeeld worden, op basis van toeval, onder de
deelnemers van zowel de experimentele conditie als de controle conditie. De winnaars
van de beloning worden later op de hoogte gebracht.
Instrumenten
GRID
De emotievragenlijst is een gedeelte uit de Nederlandstalige versie van het
GRID instrument (Fontaine et al., 2007). Het is opgebouwd uit 24 emotietermen. Aan
de hand van een negenpuntenschaal geven de respondenten een score op de vraag welke
emoties ze ervaren hebben en wat de frequentie was, waarmee ze deze emotie
waargenomen hebben. De schaal gaat van één, wat overeenstemt met nooit en bouwt
zich op tot negen, wat overeenstemt met voortdurend. In de vragenlijst staan zowel
primaire als secundaire emoties. Er zijn ten minste zes primaire emoties: geluk, angst,
verdriet, woede, verbazing en afkeer (Brehm, Kassin, Fein & Mervielde, 2006). Deze
zijn in de vragenlijst terug te vinden, soms met een andere term beschreven. Wij vonden
in dit onderzoek een interne consistentie van α = .70 voor emoties.
De tweede component uit de vragenlijst bevraagt 32 appraisals. De bevraging
gebeurt opnieuw via een negenpuntenschaal. De evaluatie van een bepaalde gebeurtenis
wordt gemeten. Bijvoorbeeld: zijn de gevolgen negatief voor jezelf of voor iemand
anders? Een volledig overzicht van de vragenlijst met de bevraagde appraisals wordt in
bijlage toegevoegd. Wij vonden een interne consistentie van α = .85.
Er worden 17 lichamelijke gewaarwordingen bevraagd die tijdens het
De betekenis van frustratie binnen de componentiële emotietheorie 23
experiment waargenomen worden. Het gaat hier specifiek over eigenschappen die de
lichamelijke gewaarwordingen in stand houden gedurende de emotionele status. Enkele
voorbeelditems zijn: zwakke ledematen hebben, bleek worden, een brok in de keel
hebben en maagproblemen ervaren. Opnieuw worden deze ingevuld op een
negenpuntenschaal. Het is belangrijk zich te realiseren dat emotiewoorden naar
verschillende zaken kunnen refereren. Ze kunnen zowel refereren naar de interpretatie
van de situatie die veroorzaakt wordt door een emotionele ervaring, de manier waarop
men wil reageren op de situatie, als naar hun actuele gevoelens of naar de manier
waarop ze hun emoties trachten te reguleren. Wij vonden een interne consistentie van α
= .85.
Motorische expressies vormen de vierde component, eveneens op een
negenpuntenschaal bevraagd met antwoordmogelijkheden van “nooit” tot
“voortdurend” ervaren. Er worden 26 motorische expressies bevraagd. Deze kunnen
onderverdeeld worden in drie categorieën: negen gelaatsexpressies, vijf
bewegingsexpressies en elf vocale expressies. Een voorbeeld hiervan is fronsen. Wij
vonden voor deze motorische expressies een interne consistentie van α = .81.
Een volgende component zijn de 27 actietendensen. Voorbeelditems hiervan zijn
onder andere willen bewegen en verder willen doen met wat men bezig is. Voor deze
actietendensen vonden we een interne consistentie van α = .88.
Tenslotte wordt door deze vragenlijst een laatste component bevraagd, namelijk
de gevoelens. Aan de hand van een negenpuntenschaal kan men voor 22 gevoelens
aangeven hoe frequent men dit ervaren heeft (1 = nooit en 9 = voortdurend). Voor de
gevoelens vonden we een interne consistentie van α = .76.
TAS-20
De Toronto Alexithymia Scale-20 is een zelfrapporteringinstrument waarvan is
aangetoond dat het een betrouwbare meting oplevert. Er wordt algemeen aangenomen
dat dit instrument de best gevalideerde meting is. Het werd ontwikkeld en ontworpen
door Bagby, Parker & Taylor (1994). De TAS-20 heeft een bewezen interne
consistentie, een goede test-hertest betrouwbaarheid, een stabiele factorstructuur en is
theoretisch congruent met het alexithymie construct (Bagby, Parker & Taylor, 1994;
Lundh & Simsonnson-Sarnecki, 2001; Picardi, Toni & Caroppo, 2005).
De betekenis van frustratie binnen de componentiële emotietheorie 24
De TAS-20 is een multi-dimensioneel instrument en heeft een drie-factoren
structuur dat de drie aparte, empirisch gerelateerde facetten van alexithymie bevat:
Difficulty Identifying Feelings (DIF), Difficulty Describing Feelings (DDF) en
Externally Oriented Thinking (EOT) (Bagby, Parker & Taylor, 1994; Lundh &
Simsonnson-Sarnecki, 2001). De stabiliteit en repliceerbaarheid van deze drie-factoren
structuur werd aangetoond in zowel een klinische als een niet-klinische populatie
(Bagby, Parker & Taylor, 1994). De factorstructuur is stabiel over culturen heen. Het
instrument werd in het Duits, Hindi, Italiaans, Koreaans, Litouws, Portugees, Spaans,
Zweeds en Nederlands vertaald en heeft hierbij zijn stabiele schaal behouden (Fontaine
et al., 2007). Daarnaast stellen ook Kooiman, Spinhoven en Trijsburg (2002) vast dat de
TAS-20 vertaald werd in verschillende Europese en Aziatische talen, wat aantoont dat
het instrument wereldwijd gebruikt wordt (Fukunishi, Nakagawa, Hikuchi & Takubo,
1997; Simonsson-Sarnecki et al., 2000). De Nederlandstalige versie van de TAS-20
komt heel goed overeen met de oorspronkelijke Engelstalige versie (De Gucht, Fontaine
en Fischler, 2004). De interne consistentie van de TAS-20 heeft een alphacoëfficiënt die
varieert tussen .73 en .84 (Parker, Taylor & Bagby, 1994). Wij vonden voor de TAS een
interne consistentie van α = .70.
Op elk item van de TAS-20 kan de respondent een score geven van 1 ( =
helemaal oneens) tot 5 ( = helemaal eens). Enkele voorbeelden van items hierbij zijn: ik
heb lichamelijke gewaarwordingen die zelfs artsen niet begrijpen en ik ben vaak in
verwarring over wat ik voel.
Sociodemografische variabelen
Aan de respondenten werd gevraagd naar leeftijd en geslacht (1 = Man, 2 =
Vrouw). Daarnaast gaven ze aan of ze student of werknemer waren (1 = Student, 2 =
Werknemer). Tenslotte vroegen we wat hun hoogst behaalde diploma was. Hiervoor
werd gevraagd om de juiste categorie aan te kruisen (1 = lager onderwijs,… 6 =
universitair onderwijs).
De betekenis van frustratie binnen de componentiële emotietheorie 25
Data-analyse
De eerste stap om de uitkomst van onze onderzoeksvragen na te gaan bestaat uit
een principal axis factoranalyse op alle componenten (emoties, appraisals, lichamelijke
gewaarwordingen, motorische expressies, actietendensen en gevoelens) samen. Deze
factoranalyse is varimax geroteerd. Aan de hand van de scree plot bekijken we hoeveel
factoren er onderliggend zijn. Vervolgens voeren we met het General Lineair Model een
MANOVA uit, met als onafhankelijke variabele de conditie en als afhankelijke variabele
de onderliggende factoren. Door het uitvoeren van de toets gaan we na of er een
significant effect is voor de onderliggende factoren.
In een tweede luik gaan we onze zes vooropgestelde onderzoeksvragen toetsen.
Dit gebeurt hier voor elke component afzonderlijk. Er wordt een factoranalyse
uitgevoerd op elke component apart. Per component wordt een MANOVA uitgevoerd
om de groepen te vergelijken. De onafhankelijke variabele wordt hier gevormd door de
controlegroep en de experimentele groep. De berekende schaalscores zijn de
afhankelijke variabele.
In een derde deel gaan we na of er al dan niet een invloed van alexithymie is.
Hiervoor gebruiken we de gegevens die ingezameld werden door de TAS-20. Omdat we
rekening dienen te houden met de omgekeerd items, gaan we eerst item 4, 5, 10, 18 en
19 spiegelen. We hernemen de bovenstaande analyses maar nemen deze keer de TAS als
mediator in de MANOVA op voor elke factor apart. Volgens Baron en Kenny (1986)
moet er aan drie voorwaarden voldaan zijn om van mediatie te kunnen spreken.
Toegepast op dit onderzoek betekent dit dat conditie een effect heeft op de afhankelijke
variabele. Daarnaast heeft conditie een effect op de TAS. Tenslotte heeft de TAS een
effect op de afhankelijke variabele. In dit onderzoek gaan we na of de TAS een mediator
effect heeft.
Leeftijd, geslacht en opleiding zullen bij alle analyses als controlevariabele
worden opgenomen.
De betekenis van frustratie binnen de componentiële emotietheorie 26
RESULTATEN
Vergelijking van de condities
Een factoranalyse wordt uitgevoerd op alle factoren samen. Uit de scree plot
kunnen we een duidelijke drie factorenstructuur afleiden. De eerste factor is een
stressfactor. De tweede factor is een schuld- en schaamtefactor. De derde factor tenslotte
is een positieve factor. In totaal verklaren deze drie factoren 27% van de variantie. In
wat volgt geven we een inhoudelijk overzicht van deze drie factoren. Tabel 3 geeft de
gemiddelden en standaarddeviaties weer van alle opgenomen componenten in dit
onderzoek.
De eerste factor laadt hoog op meerdere gevoelens. Inhoudelijk vertaalt dit zich
voornamelijk in je nerveus voelen en het gevoel krijgen het niet meer onder controle te
hebben. Op het gebied van lichamelijke gewaarwordingen laadt deze eerste factor op
het voelen opspannen van de spieren over het hele lichaam en je hartslag voelen
versnellen. De emoties die men ervaart zijn stress en irritatie. Daarnaast laadt deze
factor ook op de motorische expressies: het stemvolume doen toenemen en fronsen. Qua
actietendensen worden hoge ladingen behaald op controle over de situatie willen hebben
en om het even wat willen doen. Tenslotte zijn er hoge ladingen behaald voor de
appraisals dat de situatie op zichzelf onaangenaam was voor jezelf (onafhankelijk van
de mogelijke gevolgen) en een situatie waarvan de gevolgen waarschijnlijk negatief en
ongewenst zouden zijn voor jezelf. Kortom, deze eerste factor wordt gedefinieerd als de
stressfactor.
De tweede factor valt te definiëren als schuld- en schaamtefactor. Hoge ladingen
worden hier behaald voor zowel je uitgeput voelen als je zwak voelen. Daarnaast zijn er
hoge ladingen voor de emoties schaamte en schuld. De actietendensen zijn dingen op
afstand willen houden of wegduwen en je in jezelf willen terugtrekken. Tenslotte zijn er
hoge ladingen voor de appraisal een inbreuk betekenen op wetten of sociaal aanvaarde
normen. Opvallend voor deze tweede factor is de afwezigheid van rapportage van zowel
lichamelijke gewaarwordingen als motorische expressies, die beide geen hoge ladingen
behalen.
De derde factor valt te definiëren als de positieve factor. Deze laadt hoog op je
sterk voelen en je positief voelen. Bovendien worden er hoge ladingen behaald voor de
appraisals dat de situatie op zichzelf aangenaam is voor jou (onafhankelijk van de
De betekenis van frustratie binnen de componentiële emotietheorie 27
mogelijke gevolgen) en waarvan de gevolgen waarschijnlijk positief, gewenst zouden
zijn voor jezelf. De emoties die op deze derde factor laden zijn blijheid en gelukkigheid.
Wat betreft de actietendensen zijn er hoge scores voor teder, lief en vriendelijk willen
zijn en zorg willen dragen voor een andere persoon of zaak. Er wordt tevens een hoge
lading gerapporteerd voor de motorische expressie glimlachen. Tenslotte is er een hoge
lading voor de lichamelijke factor je spieren voelen ontspannen (over het hele lichaam).
Na deze factoranalyse voeren we een MANOVA uit op deze drie factoren samen
om het effect van de conditie te bepalen. Na de uitvoering van de analyse blijkt dat er
een significant effect van de conditie is, F(3,216) = 59.56; p < .001 en effect size .453.
De conditie is ook voor de drie factoren afzonderlijk significant. Voor de stressfactor
geldt dat F(1,218) = 16.18; p < .001 met effect size .07. Voor de schuld en
schaamtefactor is F(1,218) = 28.14; p < .001 en effect size .11. Tenslotte is de positieve
factor F(1,218) = 77.11; p < .001 en effect size .26. Wanneer we de richting van deze
significante effecten bekijken, betekent dit dat personen uit de frustratieconditie
significant hoger scoren op de stressfactor, significant hoger scoren op de schuld en
schaamtefactor en significant lager scoren op de positieve factor. Daarnaast wordt een
significant effect van geslacht gevonden F(3,216) = 7.42; p < .001 met effect size .09.
Wanneer we dit van naderbij bekijken is er enkel een significant effect voor factor 1.
Voor deze stressfactor vinden we F(3,216) = 19.45; p < .001. De controlevariabele
opleiding is niet significant. Dit in tegenstelling tot de controlevariabele leeftijd die wel
significant is F(3,216) = 4.96; p < .001 met effect size .06. Hierbij geldt dat wanneer de
leeftijd toeneemt, men minder stress, meer schuld en schaamte en minder positieve
emoties zal ervaren.
Tabel 2.
Het effect van frustratie op drie factoren.
F* df p ηp²
Factoren (Multivariaat) 59.56 (3,216) .00 .45
Stress 16.18 (1,218) .00 .48
Schuld en schaamte 198.14 (1,218) .00 .44
Positieve factor 33.43 (1,218) .00 .13 *F waarden gebaseerd op Wilk’s lambda
De betekenis van frustratie binnen de componentiële emotietheorie 28
Tabel 3.
De gemiddelden en standaarddeviaties van alle opgenomen componenten in het
onderzoek.
Component Factoren Controle Experimentele
M SD M SD
Positief 6.02 1.76 3.06 1.31
Schuld en schaamte 2.14 1.05 4.50 1.56
1. Emoties
Stress 1.35 .61 2.07 1.21
Positieve appraisals 3.83 1.51 2.89 1.37
Negatieve appraisals 4.30 1.56 4.20 1.54
Bedreiging 2.54 1.35 3.61 1.75
2. Appraisals
Voorspellend 1.42 .78 1.93 1.31
Parasympathisch 1.19 .56 1.40 .93
Warmte 1.98 1.21 2.57 2.00
Spanning 3.01 2.10 3.48 2.21
3. Lichamelijke
gewaarwordingen
Ontspanning 1.63 1.14 1.60 1.15
4. Motorische expressies
Gelaat Spanning 3.37 1.84 4.55 1.86
Verrassing 1.88 1.67 2.53 2.26
Verdriet 1.12 .46 1.39 .87
Beweging Beweging 2.03 1.20 2.50 1.51
Vocaal Vertraging 1.54 .98 1.70 1.08
Versnelling 2.49 1.81 2.87 2.06
Zekerheid 2.75 2.04 3.06 1.76
Activiteit 1.70 .91 2.29 1.56
Vriendelijkheid 2.06 1.22 3.55 1.73
Vernieling 4.98 1.84 5.02 1.76
Vluchten 2.71 1.72 2.34 1.47
5. Actietendensen
Stoppen 1.87 1.06 2.26 1.59
Vermoeidheid 2.38 1.22 3.58 1.85
Machtig 5.23 1.76 3.89 1.69
Positieve gevoelens 3.40 1.84 2.30 1.23
6. Gevoelens
Machteloosheid 1.79 1.45 2.24 1.81
De betekenis van frustratie binnen de componentiële emotietheorie 29
Emoties ~ Na de uitvoering van een varimax geroteerde factoranalyse vinden
we een positieve factor, een stressfactor en een schuld- en schaamtefactor. We
herkennen als het ware hetzelfde patroon als in de factoranalyse die uitgevoerd werd op
alle componenten samen. De positieve factor heeft de grootste ladingen voor blijheid en
geluk. De tweede factor laadt hoog op ontgoocheling en irritatie. De derde factor laadt
hoog op angst en walging. Vervolgens voeren we een MANOVA uit met deze drie
nieuwe emotiefactoren als afhankelijke variabelen en als onafhankelijke variabele de
condities. Uit de resultaten blijkt dat er een significant effect is1 voor de conditie
F(3,216) = 112.99; p <.001 met effect size .61. Verder blijken deze drie factoren
afzonderlijk significant te zijn. Voor de stressfactor is er een significant effect van
conditie met F(1,218) = 198.14; p < .001 en effect size .48. De schuld- en
schaamtefactor is eveneens significant met een waarde van F(1,218) = 172.13; p < .001
met effect size .44. De positieve factor is significant met F(1,218) = 33.43; p < .001 en
met een effect size van .13. Personen die frustratie ervaren gaan significant minder
positieve emoties rapporteren. Ze rapporteren wel significant meer stress en meer
schuld en schaamte in vergelijking met personen uit de controleconditie. Bovendien
blijken ook de controlevariabele leeftijd en geslacht significant te zijn met
respectievelijk F(3,216) = 2.69; p < .001 en effect size .61 en F(3,216) = 4.93; p < .001
met effect size .06. Mannen ervaren meer stress, minder schuld en schaamte en meer
positieve emoties in vergelijking met vrouwen. De rapportage van stress, positieve
emoties en schuld en schaamte komt minder tot uiting naarmate de leeftijd stijgt. De
controlevariabele opleiding heeft geen effect.
Tabel 4.
Het effect van frustratie op emoties.
F* df p ηp²
Emoties (Multivariaat) 112.99 (3,216) .00 .61
Positieve emoties 16.16 (1,218) .00 .48
Stress 28.14 (1,218) .00 .44
Schuld en schaamte 59.93 (1,218) .00 .13 *F waarden gebaseerd op Wilk’s lambda
1 Alle waarden zijn gebaseerd op Wilk’s lambda
De betekenis van frustratie binnen de componentiële emotietheorie 30
Appraisals ~ Na een nieuwe factoranalyse onderscheiden we voor appraisals
vier factoren: een positieve factor, een voorspelbaarheidfactor, een negatieve factor en
een bedreigingfactor. Voor de positieve factor worden er hoge ladingen gehaald op een
situatie die aangename en positieve gevolgen heeft en die een onmiddellijke reactie
vereist. De tweede factor is een voorspelbaarheidfactor. Hoge scores zijn er voor de
vertrouwdheid en voorspelbaarheid van de situatie en de aanvaardbaarheid qua normen.
De derde factor laadt vooral hoog op enkele negatieve componenten: de situatie is
onaangenaam voor de persoon zelf en de situatie is onaangenaam voor de ander. De
vierde factor is een factor van bedreiging. Deze scoort hoog op onrechtvaardig
behandeld worden en in gevaar verkeren. Na uitvoering van de MANOVA vinden we
een significant effect voor conditie F(4,215) = 20.35; p < .001 met effect size .28.
Concreet betekent dit dat er een significant effect is voor de positieve factor waarbij
F(1,218) = 23.70; p < .001 met effect size .09. Ook voor de negatieve appraisals is er
een significant effect F(1,218) = 23.01; p < .001 met effect size .09. Ook de
bedreigingfactor is significant F(1,218) = 13.14; p < .001 en effect size .06. Personen
die frustratie ervaren gaan minder positieve appraisals ervaren, de situatie als meer
bedreigend interpreteren en meer negatieve appraisals rapporteren. Een bedreigende
situatie is niet significant. Daarnaast is er hier opnieuw een effect van geslacht terug te
vinden F(4,215) = 3.45; p < .01 en effect is .06. Mannen rapporteren meer positieve en
negatieve en minder bedreigende appraisals dan vrouwen. Ook leeftijd is significant met
F(4,215) = 3.13; p < .05 en de effect size is .06. Hoe ouder men wordt, hoe minder
appraisals men gaat maken. Opleiding blijkt geen invloed te hebben op conditie.
Tabel 5.
Het effect van frustratie op appraisals.
F* df p ηp²
Appraisals (multivariaat) 20.35 (4,215) .00 .28
Positieve appraisals 23.70 (1,218) .00 .10
Negatieve appraisals 23.01 (1,218) .00 .10
Bedreiging 13.14 (1,218) .00 .06
Voorspellend .44 (1,218) .51 .00 *F waarden gebaseerd op Wilk’s lambda
De betekenis van frustratie binnen de componentiële emotietheorie 31
Lichamelijke gewaarwordingen ~ Een factoranalyse op 17 lichamelijke
gewaarwordingen wordt uitgevoerd. We bekomen vier onderliggende factoren. De
eerste factor is de parasympathische factor. Hierop laden onder andere de factoren zich
zwak voelen en een brok in de keel hebben. De tweede factor is de warmte factor. Deze
heeft hoge scores op de items zich heet voelen en zweten. De derde factor is een
spanning factor die hoge ladingen heeft op het opspannen van de spieren en de hartslag
die versnelt. De laatste factor laadt hoog op de ontspanning factor omdat er hoge
ladingen gehaald worden voor het ontspannen van de spieren en de harstslag die
vertraagt. Na het uitvoeren van de MANOVA blijkt dat conditie hier geen significante
invloed heeft F(4,215) = 2.06; p = n. s. met p = .09. Bijgevolg is het van geen belang
dat we de onderliggende items bestuderen. Leeftijd en geslacht zijn daarentegen wel
significant voor deze lichamelijke gewaarwordingen, met als waarden respectievelijk
F(4,215) = 2.59; p < .05 een effect size van .04 en wat betreft leeftijd is F(4,215) =
3.95; p < .01 met effect size .07. Dit betekent dat mannen minder parasympatische en
spanningselementen ervaren. Ze rapporteren wel meer warmte en ontspanning in
vergelijking met vrouwen. Bovendien geldt dat hoe ouder men wordt, hoe minder
lichamelijke gewaarwordingen men rapporteert. Opleiding heeft hier geen effect.
Gevoelens ~ Na het uitvoeren van de factoranalyse worden er vier onderliggende
factoren gevonden. We vinden een machteloosheidfactor, een positieve factor, een
machtfactor en een vermoeidheidfactor. De machteloosheidfactor omvat de gevoelens
onderdanigheid en het gevoel hebben de controle te verliezen. De positieve factor heeft
hoge ladingen op een goed gevoel hebben en je op je gemak voelen. De machtfactor
scoort hoog voor je machtig voelen en je dominant voelen. Hoge ladingen voor je moe
voelen en je uitgeput voelen definiëren de vermoeidheidfactor. Na het uitvoeren van de
MANOVA vinden we dat er een significant effect voor conditie is F(4,215) = 23.39; p <
.001 en effect size .30. Bovendien zijn alle factoren afzonderlijk significant. Voor
vermoeidheid vinden we dat F(1,218) = 4.90; p < .05 met effect size .02. Voor de
machtfactor vinden we dat F(1,215) = 29.26; p < .001 met effect size .12. De positieve
factor van gevoelens heeft als waarde F(1,218) = 31.53; p < .001 met effect size .13.
Tenslotte wordt voor de machteloosheidfactor volgende waarde gevonden: F(1,218) =
31.43; p < .001 met een effect size van .17. Specifiek gaan mensen die frustratie ervaren
meer machteloosheid voelen, minder positieve gevoelens rapporteren, minder macht
De betekenis van frustratie binnen de componentiële emotietheorie 32
ervaren en meer vermoeidheid rapporteren in vergelijking met personen uit de
controleconditie. De controlevariabelen leeftijd en geslacht zijn significant waarbij
F(4,215) = 6.18; p < .001 met effect size .10 voor geslacht en F(4,215) = 4.57; p < .001
met effect size .08. Opleiding is niet significant.
Tabel 6.
Het effect van frustratie op gevoelens.
F* df p ηp²
Gevoelens (multivariaat) 23.39 (4,215) .00 . 30
Vermoeidheid 4.90 (1,218) .03 .02
Machtig 29.26 (1,218) .00 .12
Positieve gevoelens 31.53 (1,218) .00 .13
Machteloosheid 31.43 (1,218) .00 .17 *F waarden gebaseerd op Wilk’s lambda
Actietendensen ~ Opnieuw wordt een factoranalyse uitgevoerd, waaruit vijf
duidelijk te onderscheiden factoren worden gevonden: de vluchtfactor, stopfactor,
activiteitfactor, sociale factor en de vernielingfactor. De vluchtfactor laadt hoog op
willen verdwijnen en zich in zichzelf willen terugtrekken. De tweede factor is een factor
met hoge ladingen voor willen stoppen en andere personen laten verder doen. Dit valt te
definiëren als een soort van vermijdingfactor. De derde factor kunnen we definiëren als
de activiteitfactor. Men wil hierbij de situatie aanpakken, controle hebben en actief zijn.
De vierde factor is de sociale factor waarbij men wil zorg dragen voor personen,
vriendelijk wil zijn en dicht bij elkaar wil zijn. De vijfde factor is de vernielingfactor.
Hier worden hoge ladingen gehaald op het aanbrengen van schade en iets willen kapot
maken. Na uitvoering van een MANOVA blijkt dat conditie een significant effect heeft
op appraisals met F(5,214) = 11.95; p < .001 en effect size .22. Van deze vijf factoren
zijn er drie significant. De activiteitfactor F(1,218) = .06; p is n. s. en p = .89 en de
sociale factor F(1,218) = 2.56; p is n. s. met p = .11 hebben geen effect op conditie. De
vernielingfactor is significant met F(1,218) = 4.29; p < .05 en met effect size .02.
Daarnaast is ook de vluchtfactor significant met F(1,218) = 11.52; p < .001 met effect
size .05. De derde en laatste significante factor is de stopfactor met F(1,218) = 50.20; p
< .001 met effect size .19. Een persoon die gefrustreerd is zal meer de neiging hebben
De betekenis van frustratie binnen de componentiële emotietheorie 33
om te vluchten. Bovendien vertoont men meer vermijdingsgedrag en heeft men meer de
neiging om vernieling te zaaien. Gefrustreerde personen willen significant meer dat de
situatie stop gezet wordt. Er wordt eveneens een significant effect gevonden voor
leeftijd met F(1, 218) = 2.29; p < .05 en een effect size van eveneens .05 en eveneens
een significant effect van geslacht met F(1,218) = 3.31; p < .01 met effect size .07. Hoe
ouder men wordt, hoe minder actietendensen men gaat rapporteren. Vrouwen
rapporteren meer actietendensen in vergelijking met mannen. Opleiding heeft echter
geen significant effect.
Tabel 7.
Het effect van frustratie op actietendensen.
F* df p ηp²
Actietendensen (multivariaat) 11.95 (4,215) .00 .22
Activiteit .06 (1,218) .89 .00
Sociaal 2.56 (1,218) .11 .01
Vernieling 4.29 (1,218) .04 .02
Vluchten 11.52 (1,218) .00 .19
Stoppen 50.20 (1,218) .00 .05 *F waarden gebaseerd op Wilk’s lambda
Motorische expressies ~ De motorische expressies gaan we opsplitsen in drie
categorieën: gelaatsexpressies, beweging en vocale expressies. In wat volgt bespreken
we achtereenvolgens de factoranalyse die we op deze drie categorieën uitvoeren.
Gelaatsexpressies bestaan uit drie onderliggende factoren: een spanningfactor, een
verrassingfactor en een verdrietfactor. De spanningfactor laadt hoog op fronsen en de
wenkbrauwen optrekken. De verrassingfactor haalt een hoge score voor de mond die
openvalt. Ogen sluiten en tranen tonen laden hoog voor de derde factor, die valt te
definiëren als de verdrietfactor. Na de uitvoering van de MANOVA vinden we een
significant effect voor conditie F(3,216) = 8.37; p < .001 met effect size .10. Er wordt
een significant effect gevonden voor alle factoren. Dit betekent dat gefrustreerde
personen meer motorische expressies gaan vertonen onder de vorm van spanning.
Verrassing heeft als resultaat F(1,218) = 5.19; p < .05 met effect size .02. Personen die
frustratie ervaren gaan meer verrassing vertonen als gelaatsexpressie. Voor spanning
geldt F(1,218) = 21.13; p < .001 met effect size .09. Personen die frustratie ervaren
De betekenis van frustratie binnen de componentiële emotietheorie 34
vertonen meer verrassing in hun expressies. Voor verdriet geldt dat F(1,218) = 7.96; p <
.001 met effect size .04. Kortom, personen met frustratie vertonen meer verdriet in hun
motorische gelaatsexpressies. De controlevariabele geslacht is significant met F(3,218)
= 3.99; p < .001 en effect size .10. Vrouwen vertonen meer gelaatsexpressies dan
mannen. Opleiding en leeftijd hebben echter geen effect.
Tabel 8.
Het effect van frustratie op gelaatsuitdrukkingen (motorische expressies).
F* df p ηp²
Gelaatsuitdrukkingen (multivariaat) 8.37 (3,216) .00 .10
Spanning 21.13 (1,218) .00 .09
Verrassing 20.53 (1,218) .02 .02
Verdriet 4.00 (1,218) .00 .04 *F waarden gebaseerd op Wilk’s lambda
Bij de bewegingfactor is er één factor onderliggend. Deze laadt vooral hoog op
je bewegen in de richting van mensen en bewegen tegen mensen of dingen in, kortom
een bewegingfactor. Na het uitvoeren van de ANOVA stellen we vast dat er een
significant effect is voor beweging met F(1,218) = 5.41; p < .05 met effect size .02.
Personen met frustratie vertonen significant meer beweging. Geslacht is opnieuw
significant met F(1,218) = 23.05; p < .001.Vrouwen vertonen meer
bewegingsexpressies dan mannen. De controlevariabelen leeftijd en opleiding zijn hier
niet significant.
Tenslotte bespreken we de vocale motorische expressies. Na een factoranalyse
stellen we vast dat er drie factoren onderliggend zijn. Deze factoren kunnen we
benoemen als de vertragingfactor, de versnellingfactor en de zelfzekerheidfactor. De
eerste factor heeft hoge ladingen op verstoringen in het spreken en trager praten. De
tweede factor laadt hoog op het stemvolume doen toenemen en sneller praten. De derde
factor laadt hoog op een zelfverzekerde stem hebben en een lange vocale uiting
voortbrengen. Na het uitvoeren van de MANOVA vinden we dat vocale expressies geen
significant effect hebben F(3,216) = .72; p is n. s. met p = .54. Hierbij aansluitend zijn
ook leeftijd en opleiding niet significant met F(3,216) = .51; p is n. s. met p = .68 voor
leeftijd en F(3,216) = .08; p is n. s. met p = .97 voor opleiding. De controlevariabele
De betekenis van frustratie binnen de componentiële emotietheorie 35
geslacht is wel significant met F(3,216) = 6.90; p < .001 met effect size .09. Vrouwen
vertonen significant meer vocale expressies in vergelijking met mannen.
Tabel 9.
Het effect van frustratie op vocale uitdrukkingen (motorische expressies).
F* df p ηp²
Vocaal (multivariaat) .72 (3,216) .54 .01
Vertraging 1.53 (1,218) .23 .01
Versnelling 5.71 (1,218) .21 .01
Zekerheid 3.14 (1,218) .35 .00 *F waarden gebaseerd op Wilk’s lambda
Invloed van alexithymie
Na het uitvoeren van een MANOVA met als onafhankelijke variabele de
conditie, als afhankelijke variabele de schaalscores en als mediator alexithymie, stellen
we een significant effect van alexithymie vast, waarbij F(3,218) = 3.17; p < .05 met een
effect size van .04. Een specifiek onderzoek naar de drie factoren die we vonden over
alle componenten heen toont aan dat enkel de tweede factor significant is. Concreet
betekent dit dat alexithymie geen invloed heeft op de stressfactor van frustratie, waarbij
F(1,220) = .00; p is n. s. en p = .96. Daarnaast heeft alexithymie geen invloed op de
positieve factor met F(1,218) = .09; p is n. s. en p = .76. De factor waar alexithymie wel
een invloed op heeft is deze van schuld en schaamte waarbij F(1,220) = 9.12; p < .01
met een effect size van .04. Na het toevoegen van alexithymie aan de analyse blijft ook
conditie significant F(3,218) = 3.17; p < .001 met effect size .46. Het toevoegen van
alexithymie verandert niets aan het effect van de conditie en heeft dus geen invloed.
Emoties ~ We voeren opnieuw een MANOVA uit en nemen alexithymie als
mediator in de analyse op. Er wordt geen significant effect van alexithymie gevonden
F(3,218) = .90; p is n. s. met p = .44. Dit betekent dat het al dan niet ervaren en
rapporteren van alexithymie geen invloed heeft op emoties. Het toevoegen van
alexithymie als mediator kan bijgevolg geen effect hebben.
Appraisals ~ Na het uitvoeren van de MANOVA met alexithymie als mediator
stellen we vast dat er een significant effect voor appraisals is met F(4,217) = 5.91; p <
.01 met effect size .09. Dit betekent dat alexithymie wel een invloed zal hebben op het
De betekenis van frustratie binnen de componentiële emotietheorie 36
rapporteren van appraisals. Er is een effect op de positieve evaluaties met F(1,224) =
25.28; p < .01 met effect size .04. Het gaat hier om een positief verband. Bij de factor
met negatieve evaluaties vindt men de waarde F(1,224) = 27.05; p < .001. Hier ligt
eveneens een positief verband aan de basis. Voor de voorspellende evaluaties vindt men
F(1,224) = .30; p is n. s. met p = .70. De bedreigingevaluaties hebben evenmin een
significant effect na opname van alexithymie met F(1,224) = 11.75; p is n. s. met p =
.06. Het effect van conditie blijft bestaan wanneer we alexithymie als mediator
toevoegen F(4,217) = 21.35; p < .001 met effect size .28.
Lichamelijke gewaarwordingen ~ Indien we alexithymie opnemen in de
analyse vinden we als resultaat dat er geen significant effect is, F(4,217) = .70; p is n. s.
met p = .60. Alexithymie heeft geen invloed op het rapporteren van lichamelijke
gewaarwordingen. De conditie is hier niet significant, waardoor we geen mediatie van
alexithymie kunnen testen.
Gevoelens ~ Er is geen significant effect op het rapporteren van gevoelens na het
toevoegen van alexithymie F(4,217) = 2.18; p is n. s. waarbij p = .07. De conditie blijft
wel significant, wat betekent dat het opnemen van alexithymie als mediator geen effect
heeft op het ervaren van frustratie, F(4,217) = 23.11; p < .001 met effect size .30.
Actietendensen ~ Alexithymie heeft geen effect wanneer we het in analyse
opnemen, F(5,216) = 1.13; p is n. s. met p = .35. Het toevoegen van alexithymie
verandert niets aan het effect van actietendensen op conditie. Alexithymie kan bijgevolg
geen effect als mediator hebben.
Motorische expressies ~ We bekijken hier het effect van alexithymie voor de
drie categorieën (vocaal, beweging en gelaatsuitdrukking) samen. Hieruit blijkt dat de
alexithymie wel een significant effect heeft F(6,215) = 2.84; p < .05 met effect size .07.
Hier is wel aan de voorwaarden voldaan om te onderzoeken of alexithymie een
mediator is. We vinden echter geen effect van alexithymie als mediator op conditie
F(6,215) = 5.42; p <.001 met effect size .13.
De betekenis van frustratie binnen de componentiële emotietheorie 37
DISCUSSIE
Bespreking van de resultaten
Het doel van deze studie was om de betekenis van frustratie te onderzoeken. De
resultaten na het uitvoeren van een factoranalyse tonen aan dat er drie onderliggende
factoren zijn, namelijk een stressfactor, schuld – en schaamte factor en een positieve
factor die verschillen tussen de experimentele en controleconditie. Bovendien werden
de zes componenten elk afzonderlijk onderzocht. In wat volgt geven we onze
bedenkingen over elk van de uitkomsten die gevonden werden voor onze
onderzoeksvragen.
Emoties ~ Hierbij werd onderzocht welke emoties met frustratie samenhangen.
De resultaten tonen aan dat personen die frustratie ervaren significant minder positieve
emoties rapporteren. Dit is in overeenstemming met wat we voorspeld hadden.
Voortbouwend op de literatuur stelden we vast dat frustratie zou samenhangen met
angst, ontgoocheling, kwaadheid en irritatie. Dit zijn stuk voor stuk emoties die
gesitueerd zijn aan de negatieve zijde van het emotiecontinuüm. Hierbij wordt de eerste
onderzoeksvraag ondersteund door onze voorafgaande bevindingen uit de literatuur.
Een volgend resultaat dat werd gevonden, suggereert dat frustratie meer stress met zich
meebrengt. Dit is een effect dat we verwacht hadden gezien de tijdsinstructie die de
proefpersonen tijdens het experiment kregen. Iedereen wou binnen de tijd zijn doel
bereiken. Wanneer een doel niet kan bereikt worden binnen de voorziene tijd
veroorzaakt dit stress en frustratie (Roseman, 1984). Een laatste effect van emoties is
dat personen uit de frustratieconditie significant meer schuld, schaamte en verdriet
ervaren in vergelijking met personen uit de controleconditie. Dit effect valt ook intuïtief
te begrijpen, aangezien frustratie een nogal negatieve emotie is. Bovendien zijn schuld
en schaamte interpersoonlijke negatieve emoties. Een proefpersoon die faalt in de
opdracht zal ten opzichte van de proefleider en de proefpersonen die wel slagen een
gevoel van schuld en schaamte hebben.
Appraisals ~ Voor appraisals blijkt dat personen die frustratie ervaren minder
positieve appraisals maken. Dit ligt in de lijn van wat er gevonden werd bij de emoties.
Men rapporteert hier meer negatieve appraisals. Dit kan eveneens verklaard worden
doordat frustratie meestal als een negatieve emotie wordt geïnterpreteerd. Tenslotte gaan
personen die frustratie ervaren de situatie als meer voorspelbaar interpreteren. Een
De betekenis van frustratie binnen de componentiële emotietheorie 38
mogelijke verklaring hiervoor is dat mensen in het algemeen vertekeningen van de
realiteit in acht nemen wanneer zij een uitkomst dienen te voorspellen. Na de instructies
kwamen er veel reacties van mensen die onmiddellijk dachten dat ze de opdracht niet
zouden kunnen uitvoeren. Mensen proberen te anticiperen op mogelijke mislukkingen
(Kolditz & Arkin, 1982). Een manier om dit te doen is door middel van
zelfhandicappering (Berglas & Jones, 1978). Dit betekent zoveel als gedrag stellen dat
bedoeld is om de eigen prestaties te ondermijnen en zichzelf op die manier een excuus
te bieden voor mislukking. Uit observaties bleek dat sommige personen de opdracht
vroegtijdig stopzetten omdat ze dachten dat ze toch niet zouden slagen. Door de
schijnbare onoplosbaarheid van het probleem in de frustratieconditie worden mensen
onzeker. Onderzoek toont aan dat er verschillende redenen zijn waarom mensen deze
zelfhandicappering gebruiken. Enerzijds gaan mensen met een lage zelfwaardering
zichzelf zelfhandicapperen om een defensief excuus te creëren, zodat ze hun gezicht
kunnen redden bij mislukking. Anderzijds gaan mensen met een hoge zelfwaardering
zelfhandicapperen om bij succes extra geprezen te worden (Tice, 1991). Deze
onderzoeksbevindingen werden later nog door andere onderzoekers bevestigd
(Rhodewalt, Morf, Hazlett & Fairield (1991); Wood, Lundgren, Ouellette, Busceme &
Blackstone, 1994). De evaluatie van de situatie kan mogelijks door deze vorm van
zelfhandicappering verklaard worden.
Lichamelijke gewaarwordingen ~ Tegen de verwachtingen in blijken
lichamelijke gewaarwordingen in deze studie geen significant effect op frustratie te
hebben. In tegenstelling tot de bevindingen is het bijna logisch dat frustratie wel
gepaard gaat met lichamelijke symptomen. Een mogelijke verklaring ligt misschien in
de afname van de vragenlijst. Zo vonden sommige proefpersonen dat, wanneer men aan
het onderdeel van lichamelijke gewaarwordingen kwamen, ze al vergeten waren welke
lichamelijke sensatie ze exact ervaren hadden. Na een vergelijking van de totale
schaalscores stellen we vast dat de component van lichamelijke gewaarwordingen in
zijn geheel het minste gerapporteerd werd. Dit biedt mogelijks een verklaring waarom
lichamelijke gewaarwordingen in dit onderzoek geen significant effect hebben. Indien
de proefpersonen bij het invullen van de vragenlijst reeds vergeten zijn welke
lichamelijke gewaarwordingen ze tijdens het experiment ervaren hebben, krijgt men een
foutieve rapportering. Sommige personen gaven aan dat het invullen gemakkelijker zou
De betekenis van frustratie binnen de componentiële emotietheorie 39
zijn geweest wanneer er video opnames gemaakt werden. Men kan lichamelijke
gewaarwordingen op een alternatieve manier gaan meten en onderzoeken. Dit kan
bijvoorbeeld aan de hand van fysiologische apparatuur in plaats van zelfrapportage. In
voorgaand onderzoek naar andere emoties werd EEG en ERP reeds gebruikt om
lichamelijke gewaarwordingen te meten (Pollatos, Kirsch & Schandry, 2005).
Toekomstig onderzoek aan de hand van deze apparatuur moet nagaan wat de
lichamelijke gewaarwordingen bij frustratie zijn.
Een tweede mogelijke verklaring is dat de niet gefrustreerde personen bij het
ervaren van hun neutrale emoties misschien gelijkaardige lichamelijke sensaties hadden.
Hierdoor wordt het effect in beide groepen geneutraliseerd.
Gevoelens ~ Uit de laatste onderzoeksvraag werd gevonden dat personen die
frustratie ervaren meer machteloosheid voelen. Dit is begrijpelijk aangezien de personen
er niet in slaagden hun doel te bereiken (Roseman, 1984). Tijdens de observatie was
vast te stellen dat men erg zijn best deed om in eerste instantie de opdracht te proberen
oplossen. Wanneer dit niet gaat zal er inderdaad een gevoel van machteloosheid
optreden. Deze machteloosheid gaat samen met aangeleerde hulpeloosheid. In deze
situatie heeft men het gevoel dat men geen controle meer heeft op de uitkomst van de
situatie. Mensen die zich in een toestand van aangeleerde hulpeloosheid bevinden
vertonen minder motivatie om zich aan hun omgeving aan te passen. Ze hebben
eveneens een behoefte aan controle over de omgeving (Bracke, 2000). Het gevoel van
machteloosheid dat optreedt bij frustratie valt dus te verklaren vanuit deze aangeleerde
hulpeloosheid.
Een tweede resultaat dat gevonden werd is dat er minder positieve gevoelens
gerapporteerd worden. Dit klopt met de resultaten die gevonden werden voor emoties.
Ook daar werden er bij gefrustreerde personen significant minder positieve emoties
gerapporteerd. Bovendien is deze bevinding in overeenstemming met de derde van onze
drie hoofdfactoren. Een derde bevinding is dat personen met frustratie minder macht
ervaren. Dit was inderdaad af te leiden uit het experiment en sluit aan bij het gevoel van
machteloosheid. Tenslotte geldt dat er meer vermoeidheid optreedt in vergelijking met
personen die zich in een niet gefrustreerde conditie bevinden. Een mogelijke verklaring
is dat personen in de frustratieconditie de volledige beschikbare tijd nodig hadden om te
proberen de opdracht op te lossen. De proefpersonen uit de controleconditie hadden hier
De betekenis van frustratie binnen de componentiële emotietheorie 40
minder tijd voor nodig. Dit kan een gedeelte van de vermoeidheid verklaren.
Actietendensen ~ Na onderzoek werd gevonden dat een persoon die
gefrustreerd is, meer de neiging heeft om weg te vluchten. Dit is te begrijpen omdat de
personen die niet slaagden liever wel geslaagd zouden zijn. Ondersteuning voor deze
verklaring komt uit de debriefing. Hierbij vroegen zowat alle personen naar de
oplossing van de opdracht. De meeste personen willen effectief leren hoe ze de opdracht
kunnen oplossen. Een tweede bevinding was dat personen in de frustratieconditie meer
vermijdingsgedrag vertoonden. Dit sluit aan bij de vorige bevinding van de wens om
weg te vluchten. Tenslotte werd gevonden dat gefrustreerde personen meer de neiging
vertoonden om vernieling te zaaien. Dit was bij enkele proefpersonen heel opvallend.
Enkele personen in de frustratieconditie reageerden door het spel te forceren. Indien dit
vastgesteld werd, moest de persoon herbeginnen met de opdracht. In de instructies werd
duidelijk meegegeven om het spel niet te forceren. De tweede keer lukte de opdracht
dan niet meer, meestal tot grote ergernis van deze personen. Het is misschien een
mogelijkheid om ook eens de rol van agressie of opvliegendheid na te gaan. Een
mogelijke verklaring voor deze agressie is terug te vinden in de frustratie -agressie
hypothese die jaren geleden reeds opgesteld werd (Dollard et al., 1939). De basisideeën
die hier naar voor geschoven worden omtrent frustratie en agressie zijn dat enerzijds
alle agressie het resultaat is van eerdere frustratie en anderzijds dat alle frustratie tot
agressie leidt (Berkowitz, 1989; Dill et al., 1995). Een kritiek op deze benadering werd
geformuleerd door Bandura (1973) die stelt dat dit te situeren valt binnen de drive
theory. In deze theorie zegt men dat frustratie enkel een algemene emotionele toestand
kan veroorzaken. De reactie hierop hangt af van hoe de persoon geleerd heeft hiermee
om te gaan. Hier moeten supplementaire factoren mee samengaan; blokkeren van het
doel is niet steeds een inductie tot agressie (Zillman, 1979).
Motorische expressies ~ In ons onderzoek deelden we deze expressies in
volgens drie categorieën: gelaatsexpressies, bewegingsexpressies en vocale expressies.
Voor gelaatsexpressies werd gevonden dat personen met frustratie meer verrassing
ervaren, meer spanning vertonen en meer verdriet uitdrukken in vergelijking met de
controlegroep. Dit ligt allemaal in de lijn van wat we konden verwachten wanneer we
de resultaten van de andere componenten hiermee vergelijken. Het confirmeert alle
vorige rapportages en onderzoeksbevindingen van dit experiment.
De betekenis van frustratie binnen de componentiële emotietheorie 41
Personen die gefrustreerd zijn gaan meer bewegingen vertonen dan niet
gefrustreerde personen. Dit valt te verklaren doordat personen die gefrustreerd zijn,
volgens de definitie hun doel niet kunnen bereiken (Roseman, 1984). Om dit te
proberen vermijden gaan ze blijven bewegingen maken om toch tot een oplossing van
het probleem te komen.
Als derde categorie onderzochten we de vocale motorische expressies. Er werd
hiervoor geen significant effect gevonden. Dit zal mede veroorzaakt zijn door het type
opdracht. Er werden nergens instructies gegeven in verband met de vocale
uitdrukkingen, vandaar dat verschillende groepen in stilte de opdracht afwerkten.
Alexithymie ~ De TAS heeft in het in het merendeel van de gevallen geen
invloed, enkel voor appraisals en voor motorische expressies. Alexithymie blijkt als
mediator geen invloed te hebben. Het effect van conditie wordt bij elk van de
componenten behouden zoals het was zonder dat alexithymie als mediator opgenomen
werd. Er is dus geen evidentie gevonden dat alexithymie de relatie kan mediëren. De
belangrijkste verklaring is dat het effect van de conditie zo sterk is, dat alexithymie er
niets aan verandert. Een eerste alternatieve verklaring is dat het experiment afgenomen
werd in de steekproef van een normale populatie. Daarom zijn er geen afwijkende
scores gerapporteerd op de TAS, waardoor dit geen effect heeft. Een volgende
alternatieve verklaring is dat de TAS een trekmeting is die gefocust is op lange termijn.
In dit experiment was er echter sprake van een momentopname. Dit verklaart mede
waarom de TAS hier geen grote invloed heeft. Bij dergelijke momentopnames maken de
metingen van de TAS niet veel uit.
Implicaties
In dit onderzoek hebben we resultaten gevonden die kunnen gebruikt worden
voor de ontwikkeling van een instrument. In Tabel 10 staat een overzicht van welke
aspecten we in rekening dienen te brengen indien we frustratie gaan meten. Deze
resultaten werden gevonden door beide condities in ons onderzoek met elkaar te
vergelijken.
De betekenis van frustratie binnen de componentiële emotietheorie 42
Tabel 10.
De aspecten om rekening mee te houden bij onderzoek naar frustratie.
Component Factoren Effect Conditie Effect Size
Emoties Positief - .48
Stress + .44
Schuld en schaamte + .13
Appraisals Positief - .10
Negatief + .10
Bedreiging + .06
Voorspellend 0 .00
Lichamelijke gewaarwordingen 0 .04
Gevoelens Vermoeidheid + .02
Machtig - .12
Positief - .13
Machteloos + .17
Actietendensen Activiteit 0 .00
Sociaal 0 .01
Vernieling + .02
Vluchten + .19
Stoppen + .05
Motorische expressies
Gelaatsuitdrukking Spanning + .09
Verrassing + .02
Verdriet + .04
Beweging Beweging + .02
Vocaal 0 .01 *+ :experimentele conditie is het grootst; - : controle conditie is het grootst; 0: geen effect
Een tweede implicatie van dit onderzoek leert ons hoe we frustratie bij personen
uit een normale populatie kunnen voorkomen of op welke aspecten we kunnen inspelen
om hier iets aan te doen. Voortbouwend op de definitie dat frustratie ontstaat door het
niet bereiken van onze doelen (Roseman, 1984) kan men inspelen op de doelen. De
Goal-Setting Theory (Locke, 1960, zoals geciteerd in Robbins, 2005) zegt dat personen
die de intentie hebben naar een bepaald doel toe te werken beter gaan presteren en zo
De betekenis van frustratie binnen de componentiële emotietheorie 43
inwerken op de motivatie. Wanneer we een gefrustreerde situatie willen vermijden
kunnen we in sommige gevallen iets aan de situatie veranderen. Zo kunnen we
bijvoorbeeld anticiperen op de appraisals en hierbij inspelen op positieve, negatieve en
bedreigende evaluaties. Het heeft geen effect om rekening te houden met voorpellende
evaluaties, zo blijkt uit het onderzoek.
Een laatste implicatie is de betrekking van frustratie tot coping. Reacties op
frustratie zijn vluchten en een gevoel van machteloosheid. Dit zijn vormen van
vermijdingsgerichte coping. Coping wordt gedefinieerd als de gedragsmatige processen
die nodig zijn om specifieke interne en/of externe eisen uit de omgeving aan te kunnen,
die de mogelijkheid van een persoon te boven gaan (Lazarus & Folkman, 1984).
Volgens deze auteurs kan coping opgesplitst worden. Enerzijds is er probleemgerichte
coping, die stelt dat het individu acties zal ondernemen om het probleem aan te pakken.
Anderzijds is er emotiegerichte coping die stelt dat het individu de emotionele reacties
elimineert die gepaard gaan met een stressvolle situatie. Dit is als het ware een vorm
van vermijdingsgedrag (Lazarus et al., 1984). Frustratie is een emotie die van persoon
tot persoon verschillend kan beleefd worden. Mensen kunnen met frustratie omgaan
door er zich niets van aan te trekken of er juist heel sterk op te reageren. Op het moment
van de ervaring van deze emoties is het voor het zelfbeeld beter om de situatie te
vermijden. In realiteit zijn er ook nog andere soorten coping. Het probleem bij deze
coping is dat het de kans vergroot op de vertekening van het geheugen. Naast deze
coping kunnen we ook trachten rekening te houden met psychopathie (het niet ervaren
van emoties) en neuroticisme (Declercq, 2008).
Bespreking en suggesties voor verder onderzoek
In deze studie werd frustratie enkel indirect onderzocht. We zijn er steeds vanuit
gegaan dat het niet slagen in de opdracht ervoor zorgde dat de proefpersoon frustratie
ervaren heeft. Mogelijks heeft dit niet op alle personen een even sterke invloed gehad.
Uit de reacties op de vragenlijst blijkt dat sommige mensen het slaagpercentage van
80% in vraag stellen en zeggen dat ze door de tijdsdruk stress ervaren. Bij deze groep
heeft het experiment duidelijk gemeten wat het diende te meten. Voor andere
proefpersonen werd de opdracht beschouwd als “maar een spel”. Ondanks de instructies
gingen zij niet in op de situatie. Het experiment zal niet bij elke proefpersoon in
De betekenis van frustratie binnen de componentiële emotietheorie 44
dezelfde mate frustratie uitgelokt hebben. Dit zou kunnen verholpen worden door op
een rechtstreekse manier frustratie te bevragen. Men zou letterlijk kunnen vragen om
zich een situatie voor de geest te halen, waarbij men frustratie voelt. Een mogelijks
tekort van dit onderzoek is dus dat frustratie niet bij elke persoon in dezelfde mate
uitgelokt werd, zelfs al bevond men zich in de frustratieconditie.
Een tweede beperking is dat personen elkaar beïnvloeden aangezien de afname
plaats vond in groep. Door in groep te werken ontstaat er bijvoorbeeld groepsdruk en
omwille van dit groepsgebeuren heeft men een aantal factoren minder onder controle.
Tijdens het invullen van de vragenlijst werd duidelijk dat verschillende personen
bepaalde vragen als te moeilijk bestempelden. Dit was vooral van toepassing bij het
gedeelte rond appraisals. Ondanks de verduidelijkingen bij aanvang van de vragenlijst
en het feit dat men de kans had om vragen te stellen wanneer men iets niet begreep,
waren er verschillende personen die het moeilijk hadden. Sommige personen hadden
zich ondanks de voorafgaande instructies aan totaal andere vragen verwacht. Doordat
sommige personen met een gemakkelijk spel in een korte tijdspanne de oplossing
hadden gevonden, gaven zij meermaals aan dat de vragen te diepgaand waren in
vergelijking met de duur van het spel. De antwoordcategorie was naar mening van
sommige proefpersonen niet altijd afgestemd op elke vraag. Bepaalde personen hadden
graag de optie “niet van toepassing” willen aanduiden. Er was ook een lichte vorm van
verwarring tussen de frequentie van de emotie en de intensiteit ervan. Bepaalde emoties
werden korter maar veel intenser waargenomen. Andere emoties werden gedurende
langere tijd ervaren maar waren niet zo sterk qua intensiteit. Dit werd niet opgenomen
in de antwoordcategorie.
Een laatste beperking is dat het experiment en het invullen van de vragenlijst een
momentopname was. Dit zou voor de stemming en persoonlijkheid voor confounding
kunnen zorgen. Om de stabiliteit van frustratie te meten, kan men eventueel een
longitudinaal onderzoek uitvoeren. In toekomstig onderzoek zouden we hiervoor
kunnen controleren door bijvoorbeeld per persoon meerdere experimenten die frustratie
uitlokken af te nemen.
In de toekomst kunnen we ook onderzoek doen naar andere emoties. De GRID
biedt immers een kader om andere emoties te onderzoeken. Daarnaast kunnen we
frustratie crosscultureel onderzoeken. Hierbij kunnen we nagaan hoe men frustratie
De betekenis van frustratie binnen de componentiële emotietheorie 45
toont in verschillende landen en of de hoeveelheid frustratie verschilt over de landen
heen. Naast dit onderzoek naar andere emoties kunnen we ook trachten rekening te
houden met psychopathie (het niet ervaren van emoties) en neuroticisme (Declercq,
2008).
Tot slot verwachten we dat de emotie frustratie de komende jaren niet aan
waarde zal verliezen, daarvoor is het een te belangrijke emotie. Huidig onderzoek vond
dat frustratie een emotie is die gepaard gaat met allerlei componenten. Wanneer we onze
omgeving observeren merken we dat frustratie vaak voorkomt en heel belangrijk is.
Verder onderzoek zal ons ook toelaten de praktijk te bekijken en de emotie aan de
situatie trachten te onttrekken. Op basis van deze studie kunnen we een definitie voor
frustratie opstellen. Frustratie gaat gepaard met emoties van stress, schuld en schaamte.
Bovendien bevat frustratie negatieve en bedreiging appraisals, gevoelens van
vermoeidheid en machteloosheid, actietendensen van vernieling, vluchten en stopzetten
van de situatie en motorische expressies van spanning, verrassing, verdriet en beweging.
Verder onderzoek naar frustratie is zeker aan te raden.
De betekenis van frustratie binnen de componentiële emotietheorie 46
REFERENTIES
Adriaenssens, P. (2008, 12 april). Hoe Leer ik Mijn Zoon om te Gaan met Verlies? Het
Nieuwsblad.
Amsel, A. (1958). The role of frustrative non reward in non-continuous reward
situations. Psychological Bulletin, 55, 102-119.
Amsel, A. (1962). Frustrative non reward in partial reinforcement and discrimination:
some recent history and theoretical extension. Psychological Review, 69, 306-
328.
Averill, J. R. (1983). Studies on anger and aggression: Implications for theories of
emotion. American Psychologist, 38, 1145–1160.
Bagby, R. M., Parker, J. D. A., & Taylor, G.. J. (1994). The 20-itmes Toronto
Alexithymia scale: convergent, discriminant, and concurrent validity. Journal of
Psychosomatic Research, 38, 33-40.
Bandura, A. (1973). Aggression: A Social Learning Analysis. Englewood Cliffs, NJ:
Prentice-Hall.
Bard, P. (1934). The neurohumoral basis of emotional reactions. In C.A. Murchison
(Ed.) Handbook of General Experimental Psychology. Worcester, MA: Clarke
University Press.
Baron, R. M., & Kenny, D. A. (1986). The moderator mediator variable distinction in
social psychological-research-conceptuel, strategic, and statistical
considerations. Journal of Personality and Social Psychology, 51, 1173-1182.
Berglas, S., & Jones, E. E. (1978). Drug choice as a self-handicapping strategy in
response to noncontingent success. Journal of Personality and Social
Psychology, 36, 405-417.
Berkowitz, L. (1960). Repeated frustrations and expectations in hostility arousal.
Journal of Abnormal and Social Psychology, 60, 422-429.
Berkowitz, L. (1989). Frustration-Aggression hypothesis: examination reformulation.
Psychological Bulletin, 106, 59-73.
Bracke, P. (2000). Over macht en depressiviteit: een sociaal-relationele visie. Tijdschrift
Voor Sociologie, 21, 5-30.
De betekenis van frustratie binnen de componentiële emotietheorie 47
Brehm, S. S., Kassin, S. M., Fein, S., Mervielde, I., & Van Hiel, A. (2006). Sociale
Psychologie. 2e editie. Gent: Academia Press
Breugelmans, S. M., Poortinga, Y. H., Ambadar, Z., Vaca, J. B., Widiyanto, P., &
Philippot, P. (2005). Body sensations associated with emotions in Rarámuri,
Indians, Rural Javanese, and three student samples. Emotion, 5, 166-174.
Brown, R. J. (2004). Psychological mechanisms of medically unexplained symptoms:
an integrative conceptual model. Psychological Bulletin, 130, 730-812.
Buss, A. H. (1966). Instrumentality of aggression, feedback, and frustration as
determinants of physical aggression. Journal of Personal Social Psychology, 3,
153–162.
Cannon, W. B. (1927). The James-Lange theory of emotions: A critical examination and
an alternative theory. American Journal of Psychology, 39, 106-124.
Cannon, W. B. (1929). Bodily Changes in Pain, Hunger, Fear and Rage. New York:
Appleton.
Calderon, V., & Tennstedt, S. L. (1998). Ethnic differences in the expression of
caregiver burden: Results of a qualitative study. Journal of Gerontological
Social Work, 30, 159-178.
Declercq, F. (2008). Seksuele, Geweld- en Levensdelicten. Psychopathologie van
Daders. Acco.
De Gucht, V., & Heiser, W. (2003). Alexithymia and Somatisation. A quantitative
review of the literature. Journal of Psychosomatic Research, 54, 245-434.
De Gucht, V., Fontaine, J.R. J., & Fischler, B. (2004). Temporal stability and differential
relationships with neuroticism and extraversion of the three subscales of the 20-
item Toronto Alexithymia Scale in clinical and nonclinical samples. Journal of
Psychosomatic Research, 57, 25-33.
Dill, J. C., & Anderson, C. A. (1995). Effects of frustration justification on hostile
aggression. Aggressive Behavior, 21, 359-369.
Dollard, J., Doob, L., Miller, N., Mowrer, O., & Sears, R. (1939). Frustration and
Aggression. New Haven, CT: Yale University Press.
Ekman, P. (1994). Strong evidence for universal facial expressions: A reply to Russell’s
mistaken critique. Psychological Bulletin, 115, 268-287.
De betekenis van frustratie binnen de componentiële emotietheorie 48
Ekman, P. (2003). Gegrepen door Emoties: Wat Gezichten Zeggen. Amsterdam:
Uitgeverij Nieuwezijds.
Fontaine, J. R. J., Scherer, K. R., Roesch, E. B., & Ellsworth, P. C. (2007). The world of
emotions is not two-dimensional. Psychological Science, 18, 1050-1057.
Frijda, N. H. (1986). The current status of emotion theory. Bulletin of the British
Psychological Society, 39, A75-A75.
Frijda, N. H., Kuipers, P., & Terschure, E. (1989). Relations among emotions, appraisal,
and emotional action readiness. Journal of Personality and Social Psychology,
57, 212-228.
Frijda, N. H. (1999). De Emoties. Amsterdam: Bakker.
Fukunishi, I., Nakagawa, T., Nakamura, H., Kikuchi, M., & Takubo, M. (1997). Is
alexithymia a culture-bound construct? Validity and reliability of the Japanese
versions of the 20-item Toronto alexithymia scale and modified Beth Israel
Hospital psychosomatic questionnaire. Psychological Reports, 80, 787-799.
Garcia-Leon, A., del Paso, G. A. R., Robles, H., & Vila, J. (2003). Relative effects of
harassment, frustration, and task characteristics on cardiovascular reactivity.
International Journal of Psychophysiology, 47, 159-173.
Gellhorn, E. (1970). The emotions and the ergotropic and trophotropic systems.
Psychological Research, 34, 48-94.
Glazer, R. (1993). Measuring the value of information: The information intensive
organisation. IBM Systems Journal, 32, 99-111.
Grabe, H. J., Rainermann, S., Spitzer, C., Gränsicke, M., & Freyerberger, H. J. (2000).
The relationship between dimensions of alexithymia and dissociation.
Psychotherapy and Psychosomatics, 69, 128-131.
Haviland, M., Sonne, J., & Kowert, P. (2004). Alexithymia and Psychopathy:
Comparison and Application of California Q-set Prototypes. Journal of
Personality Assessment, 82, 306-316.
Hirschman, A. C. (1970). Exit, Voice, Loyalty. Cambridge, M.: Harvard University
Press.
Heinzen, T. (1994). Everyday Frustration and Creativity in Government: A Personnel
Challenge to Public Administration. Ablex Publishing Corporation, Norwood,
New Jersey.
De betekenis van frustratie binnen de componentiële emotietheorie 49
Hohmann, G. W. (1966). Some effects of spinal cord lesions on experienced emotional
feelings. Psychophysiology, 3, 143-156.
James, W. (1884). What is an Emotion? Mind, 9, 188-205.
James, W. (1890). The Principles of Psychology. New York, Holt.
Kahn-Greene, E. T., Lipizzi, E. L., Conrad, A. K., Kamimori, G. H., & Killgore, W.
D. S. (2006). Sleep deprivation adversely affects interpersonal responses to
frustration. Personality and Individual Differences, 41, 1433-1443.
King, M. G. (2001). Emotions in the Workplace: Biological Correlates. Institute for
Behavioural Research in Health, Curtin University of Technology, Pert, Western
Australia.
Kolditz, T. A., & Arkin, R. M. (1982). An impression management interpretation of the
self-handicapping strategy. Journal of Personality and Social Psychology, 43,
492-502.
Kooiman, C. G., Spinhoven, P., & Trijsburg, R. W. (2002). The assessment of
alexithymia: a critical review of the literature and a psychometric study of
Toronto Alexithymia Scale-20. Journal of Psychosomatic Research, 53, 1083-
1090.
Kuppens, P., & Van Mechelen, I. (2007). Interactional appraisal models for the anger
appraisals of the threatened self-esteem, other-blame, and frustration.
Cognition and Emotion, 21, 56-77.
Lange, C. G. (1885). The Emotions: A Physiological Study. The Emotions, 33-90.
Lazarus, R. S. (1991). Emotion and Adaptation. New York: Oxford University Press
Lazarus, R. S., & Cohen-Charash, Y. (2001). Discrete Emotions in Organizational Life.
Emotions at Work. Edited by Payne, R. L. & Cooper, C. L., 45-81.
Lazarus, R. S., & Folkman, S. (1984). Stress. Appraisal and Coping. New York:
Springer-Verlag.
Levecque, K. (2008). Armoede en Depressie. Een (Niet) Evident Verband? Acco.
Levenson, R. W., Ekman, P., & Friesen, W. V. (1990). Voluntary facial action generates
emotion-specific autonomic nervous-system activity. Psychophysiology, 27,
363-384.
De betekenis van frustratie binnen de componentiële emotietheorie 50
Lewis, M. (1993). The development of anger and rage. In R. A. Glick & S. P. Roose
(Eds.), Rage, Power, and Aggression, 148–168. New Haven, CT: Yale
University Press.
Lewis, M., & Haviland-Jones, J. M. (2000). Handbook of Emotions. Second Edition.
The Guilford Press.
Lundh, L.-G., & Simsonsson-Sarnecki, M. (2001). Alexithymia, emotion and somatic
complaints. Journal of Personality, 69, 483-510.
Maheswaran, D., & Chen, C. Y. (2006). Nation equity: Incidental emotions in country-
of-origin effects. Journal of Consumer Research, 33, 370-376.
Matsumoto, D., Nezlek, J. B., & Koopmann, B. (2007). Evidence for universality in
phenomenological emotion response system coherence. Emotion, 7, 57-67.
Nemiah, J. C., Freyerberger, H., & Sifneos, P. E. (1976). Alexithymia: A view of the
psychosomatic process. In O. W. Hill (Ed.). Modern Trends in Psychosomatic
Medicine (Vol. 3, pp. 430-439). London: Butterworths.
Oatley, K., & Jenkins, J. M. (1992). Human emotions – function and dysfunction.
Annual Review of Psychology, 43, 55-85.
Picardi, A., Toni, A., & Caroppo, E. (2005). Stability of alexithymia and its relationships
with the 'big five' factors, temperament, character and attachment style.
Psychotherapy and Psychosomatics, 74, 371-378.
Pennebaker, J. W., & Lightner, J. M. (1980). Competition of internal and external
information in an exercise setting. Journal of Personality and Social Psychology,
39, 165-174.
Pennebaker, J. W. (1982). The Psychology of Physical Symptoms. New York: Springer-
Verlag.
Pollatos, O., Kirsch, W. & Schandry, R. (2005). Brain structures in interceptive
awareness and cardioafferent signal processing: A dipole source localization
study. Human Brain Mapping, 26, 54-64.
Rhodewalt, F., Morf, C., Hazlett, S., & Fairield, M. (1991). Self-handicapping: The role
of discounting and augmentation in the perservation of self-esteem. Journal of
Personality and Social Psychology, 61, 122-131.
Rimé, B., Philippot, P., & Cisamolo, D. (1990). Social schemata of peripheral changes
in emotion. Journal of Personality and Social Psychology, 59, 38-49.
De betekenis van frustratie binnen de componentiële emotietheorie 51
Robbins, S. P. (2005). Organizational Behavior. Pearson Education International.
Roediger, H. L., Capaldi, E. D., Paris, S. G., Polivy, J., Herman, C. P., & Brysbaert, M.
(2001). Psychologie, een Inleiding. Academia Press.
Roseman, I. J. (1984). Cognitive determinants of Emotions: A structural theory. In P.
Shaver (Ed.), Review of Personality and Social Psychology, 5, 11-36.
Beverly Hills, CA: Sage.
Roseman, I. J., Wiest, C., & Schwartz, T. S. (1994). Phenomenology, behaviors, and
goals differentiate discrete emotions. Journal of Personality and Social
Psychology, 67, 206-221.
Roseman, I. J., Antoniou, A. A., & Jose, P. E. (1996). Appraisal determinants of
emotions: Constructing a more accurate and comprehensive theory. Cognition
and Emotion, 10, 241-277.
Schachter, S., & Singer, J. E. (1962). Cognitive, Social and physiological determinants
of emotional state. Psychological Review, 69, 397-399.
Scherer, K. R. (1987). Toward a Dynamic Theory of Emotion: The Component Process
Model of affective states. Geneva Studies in Emotion and Communication, 1,
1-98.
Scherer, K. R., & Wallbott, H. G. (1994). Evidence for universality and cultural
variation of differential emotion response patterning. Journal of Personality and
Social Psychology, 66, 310-328.
Scherer, K. R. (2001). The nature and study of appraisal: a review of the issues. In
Scherer, K. R., Schorr, A., & Johnstone, T. (Eds.), Appraisal Processes in
Emotion: Theory, Methods, Research, 369-392. New York: Oxford
University Press.
Scherer, K. R. (2005). What are emotions and how can they be measured? Social
Science Information, 44, 695-729.
Sifneos, P. E. (1973). The prevalence of ‘alexithymic’ characteristics in psychosomatic
patients. Psychotherapy and Psychosomatics, 22, 255-262.
Simonsson-Sarnecki, M., Lundh, L. G.; Torestad, B., Bagby, R. M., Taylor, G. J., &
Parker, J. D. A. (2000). A Swedish translation of the 20-item Toronto
Alexithymia Scale: Cross-validation of the factor structure. Scandinavian
Journal of Psychology, 41, 25-30.
De betekenis van frustratie binnen de componentiële emotietheorie 52
Smith, C. A., & Lazarus, R. S. (1993). Appraisal components, core relational themes,
and the emotions. Cognition and Emotion, 7, 233-269.
Schlenker, B. R., Leary, M. R. (1982). Audiences reactions to self-enhancing, self-
denigrating and accurate self-presentations. Journal of Experimental Social
Psychology, 18, 89-104.
Spector, P. E. (1975). Relationships of organizational frustration with reported
behavioral reactions of employees. Journal of Applied Psychology, 60, 635–637.
Strebel, J., O'Donnell, K., & Myers, J. G. (2001). Exploring the connection between
frustration and consumer choice behavior in a dynamic decision environment.
Psychology & Marketing, 21, 1059-1076.
Taylor, G. J. (2000). Recent developments in alexithymia theory and research. Canadian
Journal of Psychiatry, 45, 134-142.
Tice, D. M. (1991). Esteem protection or enhancement? Self-handicapping motives and
attributions differ by trait self-esteem. Journal of Personality and Social
Psychology, 60, 711-725.
Tobin, T. J. (2001). Organizational determinants of violence in the workplace.
Aggression and Violent Behaviour, 6, 91-102.
Vander, A. J., Sherman, J. & Luciano, D. (2004). Human Physiology. The Mechanisms
of Body Function. Eight edition. The McGraw –Hill Companies.
Van Dijk, W. W., Zeelenberg, M., & Van der Pligt, J. (1999). Not having what you
want versus having what you do not want: The impact of type of negative
outcome on the experience of disappointment and related emotions. Cognition &
Emotion, 13, 129-148.
Vonk, R. (2001). Affect en cognitie. Cognitieve sociale psychologie. Psychologie van
het dagelijks denken en doen. (pp. 370-379). Tweede druk. Utrecht: Lemma
Whitaker, G. P., & De Hoog, B. H. (1991). City Managers under fire: How conflict leads
to turnover. Public Administration Review, 51, 156-165.
Weiss, H. M., & Cropanzano, R. (1996). Affective events theory: a theoretical
discussion of the structure, causes and consequences of affective experiences at
work. In R. I. Sutton & B. M. Staw. Research in Organizational Behavior (pp. 1-
74). Greenwich, CT: JAI Press.
De betekenis van frustratie binnen de componentiële emotietheorie 53
Wood, W., Lundgren, S., Ouellette, J. A., Busceme, S., & Blackstone, T. (1994).
Minority influence: A meta-analytic review of social influence processes.
Psychological Bulletin, 48, 63-71.
Zillmann, D. (1979). Hostility and Aggression. Hillsdale, NJ: Erlbaum.
Ziviani, J., Lennox, N., Allison, H., Lyons, M., & Del Marc, C. (2004). Meeting in
the middle: improving communication in primary health care consultations with
people with an intellectual Disability. Journal of Intellectual & Developmental
Disability, 29, 211-225.