Correctiesleutels derde leerjaar

11 - 15 mei2020

Ter herinnering

1) Ik kijk mijn oefeningen na met de verbetersleutel:

Ik doorstreep de fouten met groen.

Ik zet een vinkje bij de juiste antwoorden.

2) Ik leg de correctiesleutel terug weg.

3) Ik maak de foute oefeningen opnieuw.

Misschien moet je even je Rakkertje of een

filmpje opnieuw bekijken.

4) Ik kijk de oefeningen opnieuw na met de

verbetersleutel.

Correctie taal ‘Bubbels in het water’

Allemaal water

De zeemeermin

Allemaal water

Vul deze tabel in over de teksten die je net las.

Waar kun je deze

tekst vinden?

Wat is de bedoeling van

deze tekst?

Voor wie is deze

tekst bedoeld?

Waarover gaat de tekst?

tekst 1 x in een krant

O in een weetboek

O in een woordenboek

O in een verhalenboek

O plezier beleven

O iets te weten komen

x de lezer iets laten doen

O voor volwassenen

x voor kinderen

activiteiten in het zwembad

tekst 2 O in een krant

O in een weetboek

x in een woordenboek

O in een verhalenboek

O plezier beleven

x iets te weten komen

O de lezer iets laten doen

O voor volwassenen

x voor kinderen

uitleg over woorden

tekst 3 x in een krant

O in een weetboek

O in een woordenboek

O in een verhalenboek

O plezier beleven

x iets te weten komen

O de lezer iets laten doen

x voor volwassenen

O voor kinderen

over spelen met water

tekst 4 O in een krant

O in een weetboek

O in een woordenboek

x in een verhalenboek

x plezier beleven

O iets te weten komen

O de lezer iets laten doen

O voor volwassenen

x voor kinderen

over een meisje dat in bad speelt

De zeemeermin

Wie is het hoofdpersonage?

Tim

Waar bevindt het hoofdpersonage zich?

aan het strand

Welke vijf delen herken je in het verhaal?

Kies uit: Tim bij de jongen – Tim bij het meisje met het zandkasteel – Tim bij

het koppeltje

1. Inleiding: legt uit waar het verhaal zich afspeelt, wie er meedoet…

2. Tim bij het meisje met het zandkasteel

3. Tim bij het koppeltje

4. Tim bij de jongen

5. Slot: rondt het verhaal mooi af

Probeer het verhaal na te vertellen. Gebruik deze woorden:

in, op, onder, tussen …

voor, na, eerst, dan, daarna, terwijl …

daarmee, met …

daarna, dan, nog, verder, en, daarnaast …

Correctie spelling

Woordpakket 27 (1)

Woordpakket 27 (1)

Schrijf de woorden correct over in de juiste kolom.

allerlei de boerderij het eindje de vijver de rijkste de kleintjes

de fijnste bijna het lijf hij verschijnt de schoolreis mijnheer

ze zeiden dichterbij de wedstrijd geheime ze smijten het paleis

de speeltijd hij lijkt

woorden met –ei woorden met -ij allerlei

het eindje

de kleintjes

de schoolreis

ze zeiden

geheime

het paleis

de boerderij

de vijver

de rijkste

de fijnste

bijna

het lijf

hij verschijnt

mijnheer

dichterbij

de wedstrijd

ze smijten

de speeltijd

hij lijkt

Zoek de woorden van het woordpakket in deze woordzoeker.

ALLERLEI BIJNA BOERDERIJ

DICHTERBIJ EINDJE FIJNSTE

GEHEIME KLEINTJES LIJF

LIJKT MIJNHEER PALEIS

RIJKSTE SCHOOLREIS SMIJTEN

SPEELTIJD VERSCHIJNT VIJVER

WEDSTRIJD ZEIDEN

Correctie rekenen

Target 6 les 5

Target 6 les 6

Target 6 les 9

Target 6 les 12

Meten les 12

meten les 12

Gewicht : schatten, meten en rekenen met kilogram en gram

Ken je dit nog?

= 1 kg = 1 g

1 kilogram = 1 000 gram

Hoekenwerk

Schat en meet na met de balansen en weegschalen.

ik schat ik meet

……………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………

Rekenen maar…

Waar of niet waar?

WAAR NIET WAAR

Mijn knuffel weegt meer dan 10 gram. X

Een zakje rijst weegt 100 gram. X

Een auto weegt ongeveer 1 kilogram. x

Vul aan met kg of g.

Een boekentas weegt ongeveer 5 kg . Ik weeg 35 kg .

Een pak koffie weegt 500 g . Een banaan weegt 100 g .

Lees en los op.

In de afdeling van de slagerij koopt mama 100 g salami, 250 g preparé, 200 g

vleessalade en 325 g garnaalsalade.

Hoeveel weegt dit allemaal samen?

100 g + 250 g + 200 g + 325 g = 875 g

Dit weegt allemaal samen 875 gram.

We hebben ook nog boter nodig. Eén pakje margarine weegt 200 g. We kopen 5 pakjes

boter.

Hoeveel gram hebben we gekocht?

5 x 200 g = 1000 g

We kochten 1000 g of 1 kg boter.

100 g 250 g 200 g 325 g

200 g 200 g 200 g 200 g 200 g

Correctie Mag-taken

Kruiswoordraadsel

Minipad water

Opdracht 1

Als we over onze planeet praten, zeggen we vaak “Moeder Aarde”.

V: Waarom is dat eigenlijk een foute naam?

A: Omdat er eigenlijk veel meer water dan aarde op de planeet is.

V: Hoeveel procent (%) van de aarde is bedekt met water?

A: 71 %

V: Welke 3 grote oceanen kennen we?

A:

• Atlantische oceaan

• Indische oceaan

• Grote oceaan

Bekijk de antwoordlink: ‘Ontstaan van de continenten’.

V: Vertel wat daar gebeurt.

A: Ongeveer 225 miljoen jaar geleden begonnen de continenten uit elkaar te

schuiven.

V: Hoe heette dat ‘oer-continent’?

A: Dat heette Pangea

Opdracht 2

Hieronder staat een verhaal. Sommige woorden zijn belangrijk. Ze zijn weggelaten en staan

boven de tekst. Schrijf die woorden bij de goede nummers naast het plaatje op de volgende

bladzijde.

Lees eerst de hele tekst een keer door, voordat je begint te schrijven. Als je gaat typen, haal

dan eerst het lijntje weg.

transpireren - zee - neerslag - zakt in de grond - wolk - grondwater - verdampen -

wind

wegspoelen - rivieren

De zon verwarmt het water van de zee . Als water warm wordt, gaan de waterdruppeltjes in

het water verdampen . De warme waterdamp stijgt omhoog.

Hoog in de lucht plakt de waterdamp weer aan elkaar. Dan krijg je een wolk.

De wind blaast de wolken boven het land. Daar plakt de waterdamp nog meer aan elkaar

en valt er regen en sneeuw uit de wolk. Dat noemen we neerslag_.

Een deel van het water zal direct over de grond wegspoelen . Een ander deel komt in de

rivieren terecht.

De rivieren stromen weer naar zee.

Ook zakt het in de grond. Via het grondwater komt dat water ook weer in de zee

terug.

Ook de bomen en struiken verdampen water. We noemen dat transpireren. Net zoals bij

mensen.Zo gaat het water steeds maar rond en rond. We noemen dat de ‘Kringloop van het

water’ .

Misschien hebben de dino’s vroeger wel hetzelfde water gedronken als jij nu doet. Grappig

hè?

1. zee

2. verdampen

3. wolk

4. wind

5. neerslag

6. wegspoelen

7. rivieren

8. zakt in de grond

9. grondwater

10. transpireren

Opdracht 3

Bekijk de antwoordlink en lees de teksten in de tekening aan de rechterkant:

‘Overal is water’ , ‘Water, ijs en waterdamp’ en ‘Zoet en zout water’.

Hieronder zie je vragen staat en op de volgende bladzijde de puzzel.

Beantwoord de vragen en schrijf de antwoorden in de hokjes.

Wat lees je onder de pijl?

1. Als je het te warm krijgt ga je …

2. Warmte is nodig om water te laten …

3. Hoeveel liter water heeft een mens per dag nodig?

4. Welk deel van ons lichaam bestaat uit water?

5. Het grootste deel van het vloeibare zoete water is …

6. Plaats waar je o.a. zoet water kunt vinden.

7. IJs is ………… dan water.

8. Water regelt de ……………. Van je lichaam.

9. Water meten we in graden ………….

10. Bij hoeveel graden gaat water verdampen als het op het gas staat?

11. Een andere woord voor damp is ……….

Onder de pijl lees je:

w

v

e

t e

a n e p m d

z n e

e r

e

t e

d r d

e

e w

r a o w g

e b

d n

k

r

l t

c

a

r h

u u t p e r

i s l e

h o

t s

s u

e t r

o o m

c

u

i

o

e e w t e

r m e t

d n r e d

1

2

4

3

5

6

7

9

8

10

11

Opdracht 4

Bekijk de antwoordlink. Klik aan de linkerkant op ‘Water door buizen.’

Bekijk daarna de plaat en de teksten aan de rechterkant.

Met het pijltje kun je de plaat ook nog wat verschuiven.

Beantwoord daarna de vragen hieronder.

V: Welk water gebruiken we voor het maken van drinkwater? Welk bedrijf doet dat?

A: Het drinkwaterbedrijf maakt drinkwater van rivierwater of grondwater.

V: In welke stad is voor het eerst waterleiding aangelegd? Wanneer was dat?

A: In Amsterdam

Het waterschap maakt het water in de rioolwaterzuiveringsinstallaties weer zó schoon dat

het terug de natuur in kan.

V: Wat voor soort water maakt het Waterschap er van?

A: drinkwater

Waterverbruik op de wereld is behoorlijk verschillend.

V: Hoeveel liter water gebruiken we hier in Nederland per persoon?

A: In Nederland gebruikt men 120 liter water per persoon per dag.

V: Noem eens een land waar het heel weinig is. Hoeveel water? Waar is het heel veel?

Hoeveel?

A: In Madagaskar gebruikt men maar 6 l water per persoon per dag. In

Amerika gebruikt men 300 liter per persoon per dag.

V: Schrijf de Top 3 op van de dingen waar we in Nederland het meeste water voor

gebruiken.

Schrijf er ook bij hoeveel water.

A: 1. Douche: 48,6 liter

2. Toilet: 33,7 liter

3. Kleren wassen: 14,3 liter

Regenwater is schoon water en wil men liever niet in het riool.

V: Wat legt men tegenwoordig in nieuwbouwwijken in de straat, berm of stoep aan, zodat

het regenwater in de grond kan zakken?

A: een wadi

V: Wat betekent dat Arabische woord?

A: droge rivierbedding

V: Noem 3 dingen die je beter niet kunt doen, zodat het afvalwater zo schoon mogelijk blijft.

A: 1. Geen etensresten wegspoelen

2. Geen chemische stoffen wegspoelen

3. Auto wassen in de wasstraat (=carwash)

V: Hoe heten de speciale fabrieken die van vuil rioolwater weer schoon water maken?

A: rioolwaterzuiveringsinstallaties