c Web viewHet document bevat adviezen en verwijzingen naar nuttige bronnen, ... Ook voor het...

39
Hoe schrijf ik een LiO- praktijkonderzoeksverslag? Voor de bacheloropleidingen van het cluster Talen (Hogeschool van Amsterdam) LiO-praktijkonderzoek <Naam student> Studentnummer: <…> Opleiding: <…> Begeleider(s): <…> Stageschool: <…> <Datum>

Transcript of c Web viewHet document bevat adviezen en verwijzingen naar nuttige bronnen, ... Ook voor het...

Hoe schrijf ik een LiO-praktijkonderzoeksverslag?

Voor de bacheloropleidingen van het cluster Talen (Hogeschool van Amsterdam)

LiO-praktijkonderzoek<Naam student>Studentnummer: <…>Opleiding: <…>Begeleider(s): <…>Stageschool: <…><Datum>

Voorwoord (optioneel onderdeel onderzoeksrapport)

In de afstudeerfase van de tweedegraadslerarenopleiding voer je een LiO-praktijkonderzoek (LPO) uit. Het LPO-traject bestaat uit twee fasen. In de eerste fase werk je een onderzoeksplan uit. Als je plan goedgekeurd is, volgt in fase twee het uitvoeren en rapporteren van je onderzoek. In dit document vind je aanwijzingen voor de opbouw van zowel je LPO-plan als je LPO-rapport. Het document bevat adviezen en verwijzingen naar nuttige bronnen, maar dient tegelijk als ‘skelet’ voor je eigen onderzoeksplan/-rapport; het bevat de onderdelen (bv. theoretisch kader, onderzoeksopzet) die in ieder onderzoeksplan/-rapport terug moeten komen met onder elke titel van zo’n onderdeel een korte uitleg van wat je in het desbetreffende deel moet beschrijven. Er wordt van je verwacht dat je de aanwijzingen in dit document zo precies mogelijk opvolgt. Werk bovendien al vanaf het eerste begin in dit sjabloon; stuur je begeleider alleen verzorgde, overzichtelijke teksten.

Je onderzoeksplan moet de volgende onderdelen bevatten: hoofdstuk 1 t/m 4 (probleemstelling, theoretisch kader, onderzoeksvragen en onderzoeksopzet), een planning en een literatuurlijst. In je onderzoeksrapport komen daar hoofdstuk 5 t/m 8 (resultaten, conclusie en discussie, aanbevelingen en reflectie), een voorwoord (optioneel) en een samenvatting bij (NB: de planning maakt uiteraard geen deel meer uit van je rapport). In de titel van elk hoofdstuk/onderdeel in dit sjabloon is aangegeven of het betreffende hoofdstuk/onderdeel deel uitmaakt van je onderzoeksplan en/of -rapport.

Essentieel voor een goed onderzoeksplan/-rapport is dat het een heldere structuur heeft en dat deze structuur duidelijk gemaakt wordt aan de lezer. Ook de rode draad in je rapport dient duidelijk herkenbaar te zijn. Geef daarom je hoofdstukken en paragrafen inhoudelijke titels die de lezer direct vertellen waarover het desbetreffende tekstdeel gaat (dus niet bijvoorbeeld ‘deelvraag 1’, ‘deelvraag 2’, etc., maar inhoudelijke omschrijvingen), maak veelvuldig gebruik van signaal- en verbindingswoorden om verbanden tussen tekstdelen te expliciteren en gebruik verbindende alinea’s waarin je het voorgaande kort samenvat (bv. aan het eind van ieder hoofdstuk) en/of vooruitblikt op wat gaat komen (bv. aan het begin van ieder hoofdstuk). Uiteraard heeft je onderzoeksplan/-rapport als geheel ook een titel (eventueel aangevuld met een ondertitel) waaruit direct blijkt wat het onderwerp van je onderzoek is.

In het schrijfproces ontvang je op gezette tijden inhoudelijke feedback van je begeleider. Je bent echter zelf verantwoordelijk voor het bewaken van de structuur, opmaak en (taal)verzorging in je (tussen)producten. Op deze aspecten krijg je dan ook geen feedback van je LPO-begeleider. Heb je toch ondersteuning nodig op deze vlakken, raadpleeg dan bijvoorbeeld www.taalwinkel.nl, www.taaladvies.net of meld je aan voor het taalspreekuur van Dienst Studentenzaken (www.hva.nl/onderwijs/praktisch/content/studiekiezers/hva-breed/studentenzaken/taalspreekuur-nederlands-en-engels/taalondersteuning.html). Ook voor de APA-aspecten van je rapport (literatuurlijst, verwijzingen in je tekst) ben je zelf verantwoordelijk. In Bijlage 7 vind je voorbeelden van ‘APA-proof’ referenties naar verschillende typen bronnen. Als je meer wilt weten over correct verwijzen naar bronnen, kun je stip.hva.nl raadplegen. Dit is een website van de HvA Bibliotheek die studenten ondersteuning biedt op het gebied van informatievaardigheden. Ook voor het zoeken van literatuur biedt de website bruikbare tips.

Catherine van Beuningen / september 2016 2

Ook zijn er uiteraard handige boeken over het schrijven van een onderzoeksrapport. Een erg bruikbaar boekje is Check je tekst van Tiggeler (2012). Het eerste deel van dit boekje gaat over het schrijfproces zelf, het indelen en structureren van je tekst, het argumenteren en de afwerking. Het tweede deel bespreekt hoe je je schrijfstijl, spelling en interpunctie kunt controleren en verbeteren. Handig is de uitgebreide checklijst achterin voor het controleren van de laatste versie van je tekst vóórdat je die inlevert. Ook in onderzoekshandboeken als Praktijkonderzoek in de school van Van der Donk en Van Lanen (2012) staan hoofdstukken over het schrijven van een onderzoeksrapport. Bovendien is het uitgebreide Handboek academisch schrijven van De Jong (2013) vermeldenswaard, evenals het handzame boekje van Kiewiet-Kester (2014).

Ten slotte laat dit document je ook zien hoe je handig gebruik kunt maken van de mogelijkheden die Word biedt voor bijvoorbeeld het structureren van je tekst, het automatisch nummeren van hoofdstukken en paragrafen, het genereren van een inhoudsopgave en het maken van een literatuurlijst. In de bijlagen staan aanvullende tips, handigheidjes en voorbeelden van veelgemaakte fouten. Doe hier je voordeel mee.

Wat hoort wel en wat hoort niet in een voorwoord?

Een voorwoord staat inhoudelijk los van je rapport. Het is een persoonlijke noot waarin je kunt schrijven over je persoonlijke ervaringen bij het opzetten en uitvoeren van je onderzoek. Ook is dit de plaats om mensen te bedanken die je geholpen hebben bij je onderzoek of bij het schrijven van je rapport. Een voorwoord is niet bedoeld om nader in te gaan op de achtergrond van je onderwerp, je probleemstelling of je school.

NB: Het opnemen van een voorwoord in je onderzoeksrapport is niet verplicht.

Catherine van Beuningen / september 2016 3

Samenvatting (onderdeel onderzoeksrapport)

Maximaal 500 woorden. De samenvatting krijgt geen hoofdstuknummer.

Een samenvatting is een essentieel onderdeel van een onderzoeksrapport. Veel lezers komen niet verder dan de samenvatting, omdat ze alleen de grote lijn willen kennen van je onderzoek. Een samenvatting moet om die reden zelfstandig te lezen zijn. Gebruik daarom geen begrippen die de lezer pas na het werk te hebben gelezen kan begrijpen. Alle onderdelen van je onderzoek komen kort aan bod, waarbij je wat meer aandacht mag besteden aan je conclusies en je aanbevelingen. Er mogen geen nieuwe elementen in staan. Een samenvatting is dus: begrijpelijk, kort en informatief.

Catherine van Beuningen / september 2016 4

Inhoud (onderdeel onderzoeksplan en –rapport)

Voorwoord (optioneel onderdeel onderzoeksrapport)...........................................................................2

Samenvatting (onderdeel onderzoeksrapport).......................................................................................4

Inhoud (onderdeel onderzoeksplan en –rapport)...................................................................................5

1 Probleemstelling (onderdeel onderzoeksplan en –rapport)............................................................6

1.1 Onderzoekscontext.................................................................................................................6

1.2 Aanleiding...............................................................................................................................6

1.3 Doelstelling.............................................................................................................................6

2 Theoretisch kader (onderdeel onderzoeksplan en –rapport)..........................................................8

3 Onderzoeksvragen (onderdeel onderzoeksplan en –rapport).........................................................9

4 Onderzoeksopzet (onderdeel onderzoeksplan en –rapport).........................................................10

4.1 Typering van het onderzoek.................................................................................................10

4.2 Deelnemers..........................................................................................................................10

4.3 Interventie (alleen van toepassing voor ontwerp-, monitor- of evaluatieonderzoek)...........10

4.3.1 Programma van eisen...................................................................................................10

4.3.2 Het ontwerpproces.......................................................................................................10

4.3.3 Opbouw en inhoud van de interventie.........................................................................11

4.3.4 Uitvoering van de interventie.......................................................................................11

4.4 Onderzoeksinstrumenten.....................................................................................................11

4.5 Dataverzameling, dataverwerking en data-analyse..............................................................11

4.6 Validiteit en betrouwbaarheid..............................................................................................11

5 Resultaten (onderdeel onderzoeksrapport)..................................................................................13

6 Conclusie en discussie (onderdeel onderzoeksrapport)................................................................14

7 Aanbevelingen (onderdeel onderzoeksrapport)............................................................................15

8 Reflectie (onderdeel onderzoeksrapport).....................................................................................16

Planning (onderdeel onderzoeksplan)..................................................................................................17

Literatuur (onderdeel onderzoeksplan en –rapport).............................................................................18

Bijlage 1 Automatische nummering en inhoudsopgave..................................................................19Bijlage 2 Automatisch nummeren van tabellen, figuren en bijlagen...............................................21Bijlage 3 Lijst met bijlagen onder je inhoudsopgave.......................................................................23Bijlage 4 Tips en trucs literatuur......................................................................................................24Bijlage 5 Veelvoorkomende fouten.................................................................................................25

Catherine van Beuningen / september 2016 5

Bijlage 6 Taal en spelling.................................................................................................................26Bijlage 7 Bronvermeldingen volgens APA-standaard: de belangrijkste regels in voorbeelden …....28

Catherine van Beuningen / september 2016 6

1 Probleemstelling (onderdeel onderzoeksplan en –rapport)

In het eerste echte hoofdstuk beschrijf je de context waarin je je onderzoek uitvoert, de aanleiding voor je onderzoek (de ‘kennisvraag’ of het ‘praktijkprobleem’) en de doelstelling van je onderzoek. Kondig in een inleidende alinea aan dat dit de onderdelen zijn die in dit hoofdstuk aan bod komen.

1.1 OnderzoekscontextJe voert je LiO-praktijkonderzoek uit in de context waarin je werkt, je school. Beschrijf dus kort je school, je sectie en je eigen positie daarin.

1.2 AanleidingBeschrijf vervolgens vanuit je dagelijkse praktijk(ervaring) wat het probleem is dat je nader wilt onderzoeken/welke kennisvraag je wilt beantwoorden. Je beschrijft waarom deze ervaring, waarneming of vraag problematisch/interessant is. Uit de beschrijving moet duidelijk worden dat het geen probleem is waar alleen jij tegenaan loopt of een vraag die alleen jij interessant vindt. Betrek daarom in je probleemverkenning niet alleen je eigen perspectief, maar ook het perspectief van andere betrokkenen (collega’s, leerlingen, ouders, etc.), de literatuur en/of de actualiteit. Besteed aandacht aan de relevantie van je onderzoek voor je eigen lespraktijk, je sectie en de school. Indien mogelijk en relevant kun je ook aandacht besteden aan de bredere relevantie van je onderzoek (door aan te geven wat het praktische/maatschappelijke belang is van je onderzoek).

1.3 DoelstellingIn het eerste hoofdstuk formuleer je ten slotte de doelstelling van je onderzoek; geef aan wat je met je onderzoek wilt bereiken, door concrete beoogde opbrengsten te benoemen voor je eigen praktijk (en eventueel die van je collega’s, de school, etc.). Benoem ook expliciet de plaats van je onderzoek in de interventiecyclus (Figuur 1.1).

Figuur 1.1 Interventiecyclus (Enthoven & Oostdam, 2014)

Catherine van Beuningen / september 2016 7

Het is prettig voor de lezers van je rapport om te weten wat zij kunnen verwachten. Besteed daarom de laatste alinea van hoofdstuk 1 aan de opbouw van je rapport. Sluit verder elk volgend hoofdstuk af met een samenvattende alinea en begin elk nieuw hoofdstuk met enkele inleidende zinnen waarin je aankondigt wat de inhoud is van het betreffende hoofdstuk. Zo zorg je dat de verschillende hoofdstukken expliciet met elkaar verbonden worden.

NB: Je probleemstelling bevat nog niet je echte onderzoeksvraag. Je kunt in dit eerste hoofdstuk eventueel wel een voorlopige onderzoeksvraag formuleren. Je uiteindelijke onderzoeksvraag volgt echter pas aan het eind van/na hoofdstuk 2 (theoretisch kader). Een onderzoeksvraag moet namelijk zowel aansluiten op je probleem- en doelstelling als volgen uit wat er al bekend is in de literatuur. Stel je een trechter voor (Figuur 1.2): je begint met een bre(e)d(e) ervaring/observatie/probleem/kennisvraag. Uitgaande van deze/dit bre(e)d(e) ervaring/observatie/probleem/kennisvraag zou je met je onderzoek verschillende doelen na kunnen streven, maar je kiest er één (doelstelling). Vervolgens ga je je verdiepen in wat er al geschreven/onderzocht is op het gebied dat je wilt onderzoeken. Pas als je dat weet, kun je bepalen waar en hoe jij kunt voortbouwen op/aansluiten bij wat er al bekend is en je uiteindelijke onderzoeksvraag formuleren.

Figuur 1.2 Trechteren naar de onderzoeksvraag

Catherine van Beuningen / september 2016 8

onderzoeks-vraag

doelstelling

probleemstelling/kennisvraag

2 Theoretisch kader (onderdeel onderzoeksplan en –rapport)

In het theoretisch kader bespreek en definieer je de kernbegrippen uit je onderzoek (die al in je probleemstelling terugkwamen en die je ook gebruikt in de formulering van je onderzoeksvragen) op basis van relevante literatuur. Bovendien maak je duidelijk hoe deze kernbegrippen met elkaar samenhangen. Ook kun je (beperkingen van) methodes die in eerder relevant onderzoek gebruikt zijn bespreken. Je theoretisch kader mondt ten slotte uit in een conclusie die richting geeft aan je onderzoek. Begin ook dit hoofdstuk met een inleidende alinea waarin je aangeeft aan welke kernbegrippen je achtereenvolgens aandacht besteedt.

In een theoretisch kader fundeer je al je uitspraken door duidelijk te maken op wiens gezag je deze uitspraken doet, door middel van referenties volgens de richtlijnen van de American Psychology Association (APA, zie Literatuur en Bijlage 7). Je moet ervan uitgaan dat jij zelf nog geen gezag hebt om uitspraken te kunnen doen en je dus baseert op wat anderen onderzocht en geschreven hebben. Veel bronnen aanhalen is dus geen teken van zwakte, maar juist van sterkte.

Het gebeurt nogal eens dat studenten gelezen werken stuk voor stuk samenvatten, zonder die bronnen duidelijk en op basis van eigen redeneringen met elkaar te verbinden. Er is dan geen duidelijke rode draad te herkennen. Vermijd dit ‘omgevallen-boekenkast-effect’; een goed theoretisch kader is meer dan een verzameling samenvattingen. In een goed theoretisch kader is er sprake van een duidelijke eigen redenering. Je zorgt ervoor dat je de verschillende bronnen op een heldere manier met elkaar verbindt, door bijvoorbeeld aan te geven welke aspecten, standpunten of bevindingen van verschillende auteurs met elkaar overeenkomen dan wel verschillen en/of door aan te geven welke aspecten nog ontbreken, niet eerder onderzocht zijn of verbetering behoeven.

Sluit je theoretisch kader af met een conclusie die richting geeft aan je onderzoek en waaruit/waarop je onderzoeksvraag (hoofdstuk 3) natuurlijk voortvloeit/aansluit.

NB1: In een theoretisch kader geef je géén informatie meer over je school, want dat heb je in hoofdstuk 1 al gedaan. Ook komt in dit hoofdstuk nog geen beschrijving van je onderzoeksopzet (die volgt in hoofdstuk 4).

NB2: In een theoretisch kader bespreek je alleen die zaken die direct relevant zijn voor jouw onderzoek. Sla geen onnodige zijwegen in.

Catherine van Beuningen / september 2016 9

3 Onderzoeksvragen (onderdeel onderzoeksplan en –rapport)

In hoofdstuk 3 formuleer je je (uiteindelijke) onderzoeksvra(a)g(en). Je onderzoeksvra(a)g(en) moet(en) aansluiten bij je probleem-/doelstelling (en dus passen bij het gekozen type onderzoek uit de interventiecyclus) en geformuleerd worden met kernbegrippen die in het theoretisch kader gedefinieerd zijn. Start wederom met een inleidende alinea waarin je je onderzoeksvragen en de context waarin je ze stelt kort toelicht.

Het is belangrijk dat de formulering van je onderzoeksvra(a)g(en) eenduidig is en dat de vra(a)g(en) helder afgebakend is/zijn. Bovendien benoem je in je onderzoeksvra(a)g(en) de specifieke context waarin jij jouw onderzoek uitvoert. (Je kunt dit laatste ook alleen in de inleidende alinea doen, zolang je de onderzoekscontext in dit hoofdstuk maar expliciet benoemt).

Je hoofdvraag kan uiteen vallen in een aantal deelvragen (maar dit hoeft niet!). Deelvragen moeten in zo’n geval samen de hoofdvraag dekken; ze bevragen ieder een aspect van de hoofdvraag en de antwoorden op de deelvragen leveren samen het antwoord op de hoofdvraag. Deelvragen mogen geen nieuwe aspecten bevragen (d.w.z. aspecten die niet in de hoofdvraag bevraagd worden).

Het kan ook zijn dat je in je onderzoek meerdere hoofdvragen wilt beantwoorden. Deze hoofdvragen moeten dan duidelijk aan elkaar gerelateerd zijn.

NB: Je kunt er ook voor kiezen om geen apart hoofdstuk aan je onderzoeksvragen te wijden, maar ze op te nemen aan het einde van hoofdstuk 2 (theoretisch kader).

Catherine van Beuningen / september 2016 10

4 Onderzoeksopzet (onderdeel onderzoeksplan en –rapport)

In het vierde hoofdstuk van je onderzoeksplan/-rapport beschrijf je zo precies en volledig mogelijk hoe je je onderzoek hebt opgezet. Je besteedt aandacht aan de deelnemers van je onderzoek, de instrumenten die je gebruikt om data te verzamelen, de manier waarop je je data verwerkt, etc. In principe zou een buitenstaander met jouw hoofdstuk 4 in handen in staat moeten zijn jouw onderzoek te repliceren. Behalve je opzet beschrijven, moet je in dit hoofdstuk je onderzoeksmethode ook verantwoorden. Leg uit waarom je juist deze deelnemers kiest, hoe de gekozen instrumenten je de data opleveren die je nodig hebt om je onderzoeksvra(a)g(en) te beantwoorden, op welke manier je streeft naar betrouwbaarheid van je onderzoek, etc. Uiteraard begint ook dit hoofdstuk met een inleidende alinea waarin je de lezer voorbereidt op wat hij te lezen krijgt.

NB: Denk eraan dat je dit hoofdstuk in je onderzoeksplan in de toekomende tijd schrijft en in je onderzoeksrapport in de verleden tijd (in dit sjabloon wordt voor het gemak steeds de verleden tijd gebruikt).

4.1 Typering van het onderzoekGeef een duidelijke en onderbouwde typering van je onderzoek. Welk type onderzoek voer je uit (interventiecyclus)? Verzamel je kwantitatieve of kwalitatieve gegevens, of beide? Etc.

4.2 DeelnemersBeschrijf je deelnemers (aantal, leerjaar, klassen, onderwijs-/taalniveau, geslacht, leeftijd, (taal)achtergrond, nationaliteit, etc.). Leg ook uit hoe je je deelnemers geselecteerd hebt. Besteed in deze paragraaf indien van toepassing ook aandacht aan de ethische aspecten van je onderzoek, zoals het waarborgen van de anonimiteit of het laten ondertekenen van een toestemmingsverklaring.

4.3 Interventie (alleen van toepassing voor ontwerp-, monitor- of evaluatieonderzoek)NB: Deze paragraaf (incl. subparagrafen) maakt alleen onderdeel uit van het onderzoeksplan/-rapport bij een ontwerp-, monitor- of evaluatieonderzoek, waarin je respectievelijk een interventie ontwerpt, de implementatie van een interventie volgt en evalueert of de effecten ervan toetst.

Beschrijf de interventie docentonafhankelijk, dat wil zeggen dat je het zó opschrijft dat een andere docent de interventie zelfstandig zou kunnen uitvoeren aan de hand van jouw beschrijving.

4.3.1 Programma van eisenHier beschrijf je aan welke eisen je interventie dient te voldoen. Deze eisen vloeien voort uit je theoretisch kader (hoofdstuk 2), aangevuld met eisen die jouw context aan het ontwerp stelt.

4.3.2 Het ontwerpprocesIn deze paragraaf beschrijf je hoe de interventie tot stand is gekomen. Wie waren erbij betrokken? Heb je bijvoorbeeld een zogenaamde walkthrough1 gedaan? Heb je het ontwerp in verschillende stadia voorgelegd aan collega’s/leerlingen/andere betrokkenen, bijvoorbeeld door het organiseren

1 Een walkthrough is het samen met collega’s en/of deskundigen stapsgewijs doorlopen van het ontwerp waarbij je met elkaar hardop nadenkt over de gewenste effecten van de onderdelen en de mogelijke valkuilen van je ontwerp.

Catherine van Beuningen / september 2016 11

van een focusgroepgesprek? Hoe heb je draagvlak gecreëerd voor je ontwerp in de school/je sectie/onder collega’s?

Indien je een ontwerponderzoek uitvoert, beschrijf je onder dit kopje ook hoeveel ontwerpcycli (loops) je hebt doorlopen. Geef ook aan wie er bij elke cyclus betrokken zullen waren en hoe er geëvalueerd is.

4.3.3 Opbouw en inhoud van de interventieHier beschrijf je de opbouw van het uiteindelijke ontwerp, met een uitwerking van elke les. Indien je onderzoek een ontwerponderzoek is, beschrijf je onder dit kopje het eerste prototype per les.

4.3.4 Uitvoering van de interventieHoe is de uitvoering van de interventie verlopen? Beschrijf globaal het proces, bijvoorbeeld met behulp van logboekaantekeningen. Maak duidelijk wat de verschillen zijn tussen de uiteindelijke uitvoering en het oorspronkelijke plan.

4.4 OnderzoeksinstrumentenGeef per instrument dat je gebruikt een beschrijving en geef duidelijk aan voor de beantwoording van welke (deel)vragen je elk instrument gebruikt hebt. Maak expliciet hoe je de kernbegrippen uit je theoretisch kader geoperationaliseerd (d.w.z. meetbaar gemaakt) hebt in je instrumenten. Geef daarbij ook ‘technische details’ over je instrumenten, zoals: aantal vragen/toets-items, voorbeelden van vragen/toets-items, vorm van antwoordschalen, te behalen scores, etc. Als je gebruik hebt gemaakt van een al bestaand instrument, licht dan toe welk instrument dat is, waarom je dat instrument hebt gekozen en welke aanpassingen je eventueel gedaan hebt. Zorg dat je kopieën van je instrumenten opneemt in de bijlagen. Houd ten behoeve van de overzichtelijkheid in de beschrijving zoveel mogelijk de volgorde van je deelvragen aan, ook bij de overige paragrafen.

4.5 Dataverzameling, dataverwerking en data-analyseBeschrijf hoe je je instrumenten precies gebruikt hebt om data te verzamelen, oftewel beschrijf de procedure(s) die je gebruikt hebt om je data te verzamelen (denk daarbij aan: hoe lang duurde de afname, wie hebben de gegevens verzameld, wanneer gebeurde dit, op welke plaats en in welke volgorde?).

Geef aan hoe de verzamelde gegevens verwerkt zijn en hoe je ze vervolgens geanalyseerd hebt. Bij een kwantitatief onderzoek beschrijf je bijvoorbeeld hoe je scores hebt berekend en welke (statistische) analysetechnieken je hebt gebruikt om tot beantwoording van je onderzoeksvraag te komen. Bij een kwalitatief onderzoek maak je bijvoorbeeld duidelijk welke vooraf gekozen coderingen/labels/categorieën je gebruikt hebt om je data te ordenen (deductieve aanpak) of welk proces je hebt gevolgd om vanuit je data te bepalen hoe er een ordening in aan te brengen is (inductieve aanpak) en hoe je op basis van deze ordening het antwoord op je onderzoeksvraag uit de data gedestilleerd hebt.

4.6 Validiteit en betrouwbaarheidBesteed hier aandacht aan de wijzen waarop je hebt geprobeerd de validiteit (= meting van wat je wil weten) en betrouwbaarheid (= meting die niet berust op toeval) van je onderzoek te waarborgen (bv. door het gebruik van bestaande instrumenten, door het betrekken van collega’s bij je onderzoek,

Catherine van Beuningen / september 2016 12

door te werken met meerdere beoordelaars, door het combineren van verschillende methoden of perspectieven (triangulatie)).

Catherine van Beuningen / september 2016 13

5 Resultaten (onderdeel onderzoeksrapport)

Begin ook dit hoofdstuk weer met een inleidende alinea waarin je aangeeft hoe je de resultaten gaat bespreken en wat de opbouw van het hoofdstuk is.

Presenteer in dit hoofdstuk alleen ‘droge’ (feitelijke) resultaten. De interpretatie van de resultaten volgt later in hoofdstuk 6. Dit betekent dus dat je in dit hoofdstuk alleen beschrijft en nog niet verklaart.

Het is belangrijk dat je resultaten overzichtelijk weergegeven worden en dat er sprake is van een goed te volgen redenering in het resultatenhoofdstuk. Tabellen en diagrammen zijn een handig middel om te zorgen voor overzichtelijkheid. Een goede manier om een heldere redenering in je resultatenhoofdstuk te realiseren, is door achtereenvolgens (in aparte paragrafen) expliciet je deelvragen te beantwoorden (indien van toepassing). Je hoofdvraag beantwoord je vervolgens pas in je conclusie, op basis van de gecombineerde antwoorden op je deelvragen. Het antwoord op je hoofdvraag volgt dus niet direct uit je data, maar is meer een ‘optelsom’.

Presenteer alleen de belangrijkste tabellen en figuren in je rapport zelf, de rest kan toegevoegd worden in de bijlagen. Zorg voor nummering (dat kan automatisch in Word; zie Bijlage 2) en duidelijke titels bij tabellen en figuren (grafieken, schema’s, afbeeldingen, etc.), zodat ze zelfstandig – dus zonder de begeleidende tekst te lezen – te begrijpen zijn. Herhaal niet in tekst wat al duidelijk is in een tabel of figuur; licht alleen de meest opvallende en/of belangrijkste resultaten uit tabellen en figuren toe in je lopende tekst (de lezer zit niet te wachten op dubbele informatie). Verwijs in de tekst naar de tabellen en figuren en zorg er ook voor dat alle tabellen en figuren in dezelfde stijl zijn opgemaakt.

In het geval van een kwalitatief onderzoek, verleen je de gerapporteerde resultaten bewijskracht door in elke paragraaf een of meer citaten van je respondenten op te nemen. Deze citaten vormen de empirische evidentie voor je verhaal. Zo nodig anonimiseer je de citaten, bijvoorbeeld door je deelnemers een nummer of een alias te geven.

Catherine van Beuningen / september 2016 14

6 Conclusie en discussie (onderdeel onderzoeksrapport)

In hoofdstuk 6 trek je conclusies op basis van je resultaten en bediscussieer je je bevindingen en onderzoeksopzet. Je kunt je conclusie en discussie in twee aparte paragrafen opnemen, maar je mag er ook één lopend geheel van maken. (Twee aparte hoofdstukken maken kan ook; een conclusiehoofdstuk en een discussiehoofdstuk.) Uiteraard begint ook dit hoofdstuk met een inleidende alinea.

In je conclusie interpreteer je je resultaten en beantwoord je vervolgens je onderzoeksvra(a)g(en). zorg ervoor dat je conclusie direct en logisch volgt uit je bevindingen. Je koppelt je conclusie vervolgens expliciet terug naar je probleemstelling en theoretisch kader.

In je discussie besteed je aandacht aan alternatieve verklaringen voor de gevonden resultaten, de methodologische beperkingen van je onderzoek en de generaliseerbaarheid van je bevindingen. Ook doe je suggesties voor vervolgonderzoek.

Hoofdstuk 6 sluit je het liefst af met een sterke laatste alinea, waarin je kort nog een keer duidelijk maakt wat je onderzoek, ondanks zijn beperkingen, aan inzichten heeft opgeleverd.

Catherine van Beuningen / september 2016 15

7 Aanbevelingen (onderdeel onderzoeksrapport)

In het vorige hoofdstuk heb je al aanbevelingen gedaan voor vervolgonderzoek. In dit hoofdstuk staan de praktische implicaties en aanbevelingen voor je eigen praktijk, en indien relevant die van collega’s, centraal. Wederom begint het hoofdstuk met een korte inleidende alinea.

Leg in dit hoofdstuk uit hoe je de inzichten die je door je onderzoek hebt opgedaan, kunt en gaat inzetten om je eigen praktijk verder te begrijpen en/of verbeteren/ontwikkelen. Zorg ervoor dat je aanbevelingen logisch volgen uit je resultaten en conclusies; doe geen aanbevelingen die los staan van je eigen onderzoek. Probeer je aanbevelingen te formuleren in concrete stappen die aansluiten bij de bestaande praktijk.

Catherine van Beuningen / september 2016 16

8 Reflectie (onderdeel onderzoeksrapport)

In het laatste hoofdstuk reflecteer je op wat je onderzoek je heeft opgeleverd in het kader van je eigen professionele ontwikkeling. Beschrijf wat je van het onderzoek hebt geleerd op het gebied van (vak)didactiek en/of pedagogiek en hoe het onderzoek heeft bijgedragen aan de ontwikkeling van je onderzoekskennis en –vaardigheden en je onderzoekende houding. Maak hierbij waar mogelijk gebruik van relevantie theorie.

Maak ook concreet hoe je de nieuwe inzichten gaat gebruiken of al gebruikt en hoe je je in de toekomst op de genoemde gebieden verder wilt ontwikkelen. Probeer te expliciteren welke persoonlijke waarden en normen een rol spelen bij jouw professionalisering middels praktijkonderzoek.

Catherine van Beuningen / september 2016 17

Planning (onderdeel onderzoeksplan)

Voeg aan je onderzoeksplan een haalbare en gedetailleerde planning toe waarin je aangeeft wanneer je je data zult verzamelen, verwerken en analyseren en wanneer je je rapport schrijft. Wees in je planning zo specifiek mogelijk. Als je bijvoorbeeld verschillende typen data gaat verzamelen voor je onderzoek, neem dan de verzameling van die verschillende datatypen op in je planning. Geef in je planning ook aan wanneer je (tussen)producten bij je begeleider inlevert.

Wat? Wanneer?

Indienen eerste volledige versie LPO-rapport bij begeleider 15 mei 2017

Indienen definitieve versie LPO-rapport bij begeleider 6 juni 2017

Catherine van Beuningen / september 2016 18

Literatuur (onderdeel onderzoeksplan en –rapport)

In je literatuurlijst neem je die bronnen op waarnaar je in je tekst verwijst en vice versa, dus: je literatuurlijst mag geen bronnen bevatten waarnaar je niet verwezen hebt in je onderzoeksplan/-rapport en alle bronnen waarnaar je verwijst, moeten ook terugkomen in de literatuurlijst.

Orden je literatuurlijst alfabetisch.

Je literatuurlijst en de literatuurverwijzingen in je tekst moeten voldoen aan de richtlijnen van de American Psychological Association (APA). Een korte samenvatting van deze richtlijnen met voorbeelden vind je in Bijlage 7. Ook kun je de STIP-website raadplegen (https://stip.hva.nl/verwerken/bronvermelding.html). Uiteraard is ook elders op internet veel bruikbare informatie over APA-richtlijnen te vinden.

Blok, H., Oostdam, R., Otter, M. & Overmaat, M. (2002). Computer-assisted instruction in support of beginning reading instruction: A review. Review of educational research, 72(1), 101-130.

Donk, C. van der & Lanen, B. van (2012). Praktijkonderzoek in de school. Bussum: Uitgeverij Coutinho.

Enthoven, M. & Oostam, R. (2014). De functie en zin van praktijkgericht onderzoek door studenten van educatieve hbo-opleidingen. Tijdschrift voor Lerarenopleiders, 35(3), 47-60.

Hogen, R. van & Rietstap, E. (2014). Basisvaardigheden Taal HBO. Groningen/Houten: Noordhoff Uitgevers bv.

Jong, J. de (2013). Handboek academisch schrijven. Bussum: Uitgeverij Coutinho.

Kiewiet-Kester, J. (2014). Van werkdocument tot eindverslag. Praktijkgericht onderzoek doen en beschrijven. Bussum: Uitgeverij Coutinho.

Tiggeler, E. (2013). Beter in Nederlands. Den Haag: Academic Service.

Tiggeler, E. (2013). Beter in spelling. Den Haag: Academic Service.

Catherine van Beuningen / september 2016 19

Bijlage 1 Automatische nummering en inhoudsopgave

Hoofdstukken en paragrafen

Hoofdstukken en paragrafen kun je automatisch nummeren door met kopstijlen te werken. Een bijkomend voordeel is dat je (vanaf Word2010) de structuur van je document tijdens het schrijven in beeld kunt hebben door in menu ‘Beeld’ een vinkje te zetten bij ‘Navigatievenster’.

Koppel de bijbehorende kopstijl aan je hoofdstuk- en paragraaftitels, zoals hieronder aangegeven.

Zorg dat je onder de knop ‘Lijst’ met meerdere niveaus, de juiste nummering selecteert:

Catherine van Beuningen / september 2016 20

Tip

Neem dit document als uitgangspunt voor je rapport, haal de platte tekst weg, maar laat de koppen staan en tik je eigen tekst eroverheen. Dan weet je alvast zeker dat je de kopstijlen goed gebruikt.

Genereren inhoudsopgave

Ga naar de plaats in je document waar de inhoudsopgave moet komen en kies dan in het menu:

Verwijzingen Inhoudsopgave Automatische inhoudsopgave 1.

Catherine van Beuningen / september 2016 21

Bijlage 2 Automatisch nummeren van tabellen, figuren en bijlagen

Kies in het menu: Verwijzingen Bijschrift invoegen

In de tekst kun je vervolgens automatisch verwijzen naar het juiste tabelnummer. Als je later ergens een nieuwe tabel invoegt, past de nummering van alle tabellen zich automatisch aan. Verwijzen naar een tabel in de tekst doe je met een ‘Kruisverwijzing’ (onder menu ‘Verwijzingen’). Het resultaat van onderstaand voorbeeld is: Tabel 1 (in Bijlage 6).

Bij een tabel staat het bijschrift altijd boven de tabel. Figuren, schema’s en grafieken krijgen juist een bijschrift onderaan.

Catherine van Beuningen / september 2016 22

Tip

Zet in je instellingen (menu: Bestand Opties) de weergave van velden op ‘Altijd’, dan kun je steeds zien waar de automatische velden in de tekst zitten, omdat ze dan grijs gearceerd zijn.

Catherine van Beuningen / september 2016 23

Bijlage 3 Lijst met bijlagen onder je inhoudsopgave

Nummer je bijlagen automatisch door boven elke bijlage een bijschrift in te voegen via het tabblad ‘Verwijzingen’, net zoals je dat doet om je tabellen en figuren automatisch te nummeren. Maak voor je bijlagen een nieuw label dat je ‘Bijlage’ noemt. Zie voor een voorbeeld onder de inhoudsopgave van dit document (p. 5).

Om een lijst met bijlagen (of tabellen of figuren, et cetera) onder je inhoudsopgave te genereren, klik je onder je inhoudsopgave op ‘Lijst met tabellen of figuren invoegen’ in het tabblad ‘Verwijzingen’.

Catherine van Beuningen / september 2016 24

Bijlage 4 Tips en trucs literatuur

Automatisch maken van een literatuurlijst in Word

Onder het tabblad ‘Verwijzingen’ vind je een sectie ‘Citaten en bibliografie’. Als je in je tekst naar een bron wilt verwijzen, kun je dat het handigst doen met behulp van ‘Citaat invoegen’. Je ziet daar een lijst van bronnen die je al eerder hebt ingevoerd en je kunt ook een nieuwe bron toevoegen.

Als je al je bronnen hebt ingevoerd via ‘Citaat invoegen’ (of met ‘Bronnen beheren’), kun je Word een automatische literatuurlijst laten maken van de bronnen in je tekst met ‘Bibliografie invoegen’. Dit bespaart enorm veel tijd. Kijk voor een voorbeeld naar de literatuurlijst in dit document en de bronnen waaruit die gegenereerd is (zie: Verwijzingen Bronnen beheren).

Kopiëren en plakken vanuit Google Scholar

In de resultatenlijst van http://scholar.google.nl/ zie je rechtsonder elk resultaat een link ‘Citeren’.

Computer-assisted instruction in support of beginning reading instruction: A review

H Blok, R Oostdam, ME Otter… - Review of educational …, 2002 - rer.sagepub.com

Abstract How effective are computer-assisted instruction (CAI) programs in supporting beginning readers? This article reviews 42 studies published from 1990 onward, comprising a total of 75 experimental comparisons. The corrected overall effect size estimate was d= ...

Geciteerd door 184 Verwante artikelen Alle 7 versies Citeren

Klikken op ‘Citeren’ leidt naar onderstaand pop-upvenster waaruit je de correcte titelbeschrijving volgens APA gemakkelijk kunt kopiëren om die vervolgens in de literatuurlijst van je rapport te plakken.

Catherine van Beuningen / september 2016 25

Catherine van Beuningen / september 2016 26

Bijlage 5 Veelvoorkomende fouten

1. Koppen. Titels en/of koppen die de lading niet (goed) dekken of paragrafen met een niet-inhoudelijke kop, bijvoorbeeld ‘Deelvraag 1’.

2. Structuur. Onduidelijke structuur van het geheel, maar ook binnen hoofdstukken en paragrafen; geen duidelijke rode draad. Zorg ervoor dat je de structuur aan de lezer expliciet duidelijk maakt (bv. door het veelvuldig gebruik van signaal- en verbindingswoorden en verbindende alinea’s).

3. Afkortingen. Vermijd afkortingen zoals ‘d.m.v.’, ‘o.a.’ in de lopende tekst. Schrijf dit soort afkortingen uit. Afkoringen van termen schrijf je de eerste keer in de tekst volledig uit, gevolgd door de afkorting, dus: ‘Europees Referentiekader (ERK)’. In het vervolg van het stuk kun je alleen de afkorting gebruiken.

4. Herhaling. Probeer niet te vaak hetzelfde woord te gebruiken in één zin of alinea, maar varieer in woordkeuze. Doe dit echter niet bij je kernbegrippen, want dat zorgt juist voor verwarring.

5. Jij, ik en wij. Vermijd het persoonlijk voornaamwoord ‘je’; in onderzoeksrapporten spreekt men de lezer niet rechtstreeks aan (in tegenstelling tot dit stuk met Tips en trucs). Je rapporteert je eigen onderzoek dat je in jouw praktijk hebt uitgevoerd, dus je mag ‘ik’ wel gebruiken, maar doe het met mate.

6. Alinea’s en verwijzingen. Overgangen tussen alinea’s en van de ene zin op de andere zin horen correct te zijn en het moet duidelijk zijn naar welk gedeelte/woord van de vorige zin wordt terugverwezen. Snijd geen nieuw onderwerp aan midden in een alinea zonder dat het verband met de rest van de alinea duidelijk is. Begin niet al na een of twee zinnen een nieuwe alinea. Gebruik alleen verwijswoorden als glashelder is waarnaar verwezen wordt.

7. Schrijfstijl en taalgebruik. Schrijf efficiënt en vermijd spreektaal en/of een stijl die gekenmerkt wordt door ‘en toen, en toen’. Voorbeelden: ‘Ik heb spss gevraagd om uit te rekenen…’ (spreektaal), ‘Eerst heb ik naar de gemiddelden gekeken en toen … en toen …’. Pas op met formuleringen als ‘In Tabel 1 is te zien dat het gemiddelde gelijk is aan 10…’, maar liever ‘Het gemiddelde is gelijk aan 10 (Tabel 1)’. De uitdrukkingen ‘Om te zien of…’, ‘In Tabel 3 zien we…’ duiden vaak op een gebrek aan argumentatie in de tekst. Er wordt van het ene onderwerp naar het andere gegaan en steeds is er weer ‘iets te zien’. De bedoeling is dat vragen beantwoord worden, problemen worden bestudeerd en opgelost.

8. Werkwoordstijden. Gebruik de verleden tijd voor resultaten en handelingen van onderzoekers. Gebruik de tegenwoordige tijd alleen voor algemene waarheden. Zorg dat je werkwoordstijden consequent gebruikt (dus niet de ene zin in tegenwoordige tijd en de volgende in verleden tijd).

9. Zinsbouw. Gebruik alleen volledige zinnen. Fout zijn zinnen zonder onderwerp of werkwoord of zinnen met een verwijzing naar iets wat eerder is genoemd, terwijl niet duidelijk is waarnaar precies verwezen wordt. Vermijd ook te lange zinnen.

10. Titels van tabellen en figuren. Titels van tabellen en figuren moeten zo uitgebreid zijn dat de lezer begrijpt wat erin staat zonder de begeleidende tekst te lezen. Het zijn min of meer zelfstandige eenheden.

Catherine van Beuningen / september 2016 27

Bijlage 6 Taal en spelling

Een aantal handige websites:www.onzetaal.nlwww.taalwinkel.nlwww.taaladvies.net www.nederlandsewoorden.nlwww.woordenlijst.orgwww.taaluniversum.nl

Je kunt je ook aanmelden voor het taalspreekuur van Dienst Studentenzaken (www.hva.nl/onderwijs/praktisch/content/studiekiezers/hva-breed/studentenzaken/taalspreekuur-nederlands-en-engels/taalondersteuning.html).

Een aanrader voor studenten die moeite hebben met taal en spelling zijn de boekjes van Tiggeler (2013), Beter in spelling en Beter in Nederlands. Het boek Basisvaardigheden Taal (Van Hogen & Rietstap, 2014) behandelt de belangrijkste taalproblemen in het schrijfwerk van hbo-studenten en bevat heel veel illustratieve voorbeelden van wat goed en fout is.

Let op met spellingcontroleprogramma’s!De spellingcontrole van Word laat veel spelfouten ongemoeid, bijvoorbeeld d/t-fouten. Het onderscheid tussen gebeurt en gebeurd hangt immers af van de grammaticale context en die wordt door de spellingcontrole van Word niet gedetecteerd.Ook komt het regelmatig voor dat de spellingcontrole ten onrechte aangeeft dat een woord fout gespeld is. Dit geldt bijvoorbeeld voor samenstellingen. In het Nederlands kun je nieuwe woorden samenstellen uit bestaande woorden en deze samenstellingen dienen aaneengeschreven te worden. Omdat Word dit soort samenstellingen vaak niet herkent, komt er een rode kringel onder te staan. Als je het woord vervolgens in tweeën splitst, is de rode kringel weg en denken veel mensen ten onrechte dat er dus wél een spatie tussen moet. Dit heet ook wel de ‘Engelse ziekte’, omdat samenstellingen in het Engels meestal juist níet aaneengeschreven worden. Zie ook www.spatiegebruik.nl.

Tabel 1 Veelgemaakte taal- en spelfouten

fout(categorieën) correctals hij zicht heeft in als hij inzicht heeft in, als hij zicht heeft opde data is verzameld de data zijn verzameldde leerlingen waarvan ik de antwoorden heb geanalyseerd

de leerlingen van wie ik de antwoorden heb geanalyseerd

de onderzoeksvraag die centraal staat luidt als volgt

de onderzoeksvraag die centraal staat, luidt als volgt (tussen twee persoonsvormen of twee werkwoorden die niet bij elkaar horen, hoort een komma)

echter, ik heb dat niet bekeken ik heb dat echter niet bekeken een van de onderwerpen die aan bod komt een van de onderwerpen die aan bod komener zijn twee mentoren bevraagd naar hun bevindingen

er is twee mentoren gevraagd naar hun bevindingen,

Catherine van Beuningen / september 2016 28

er zijn twee mentoren bevraagd over hun bevindingen

gebruik maken gebruikmaken, gebruikgemaaktgetallen losse getallen tot en met twintig worden

uitgeschrevenals er een maateenheid achter komt, dan schrijf je het getal met cijfers: 20%, 10cm, et cetera

het onderzoek wat ik heb uitgevoerd het onderzoek dat ik heb uitgevoerdkomma voor ‘en’ in het Nederlands hoort over het algemeen

geen komma voor het voegwoord ‘en’korte en lange termijn doelen korte- en langetermijndoelenonderwerp en persoonsvorm komen niet overeen in getal

onderwerp en persoonsvorm dienen beide hetzelfde getal te hebben (enkelvoud óf meervoud)

reageren over reageren opsuper goed, super visie supergoed, supervisietenminste of ten minste? er is ten minste één leerling

dat kunnen we tenminste opmaken uit…tenslotte of ten slotte? ten slotte komen de aanbevelingen aan bod

dat is tenslotte toch de bedoelingteveel of te veel? er zijn te veel verplichtingen

er is een teveel aan verplichtingenvalse spaties alle samenstellingen worden in het Nederlands

aaneengeschreven, zie voor voorbeelden de site van Onze Taal onder ‘samenstellingen’ en ‘aaneenschrijven’

verwijswoorden die nergens naar verwijzen:Er deden twintig leerlingen mee met het onderzoek. Maar de antwoorden zijn niet allemaal volledig en de resultaten daarvan zijn niet meegenomen.

een verwijswoord moet altijd een duidelijk antecedent hebben, dat wil zeggen het moet waterdicht verwijzen:Maar de antwoorden zijn niet allemaal volledig en de onvolledige antwoorden zijn niet in de analyse betrokken.

vorm gegeven, vorm geeft vormgegeven, vormgeeftniet toereikend genoeg niet toereikend

ofniet genoeg

Catherine van Beuningen / september 2016 29

Bijlage 7 Bronvermeldingen volgens APA-standaard: de belangrijkste regels in voorbeelden

1. Bronvermeldingen in literatuurlijst

Hieronder vind je voorbeelden van APA-proof titelbeschrijvingen voor verschillende typen bronnen.

Boek

Hajer, M., & Meestringa, T. (2004). Handboek taalgericht vakonderwijs. Bussum: Coutinho.

Hoofdstuk in een boek

Swain, M. (1985). Communicative competence: Some roles of comprehensible input andcomprehensible output in its development. In S. M. Gass & C. G. Madden (Eds.), Input insecond language acquisition (pp. 235 253). Rowley, MA: Newbury House.‐

Artikel in een tijdschrift

Ashwell, T. (2000). Patterns of teacher response to student writing in a multiple draft‐composition classroom: Is content feedback followed by form feedback the bestmethod? Journal of Second Language Writing 9(3), 227 258.‐

Artikel in een krant

Jong, S. de (2013, 23 november). Bij autofictie mag een lezer best weten om wie het gaat.NRC Weekend, Opinie & Debat, p. 11.

Website

Cito (z.j.). Monitoring and evaluation systems. Geraadpleegd op 29 november 2013, viahttp://www.cito.com/.

2. Citeren en parafraseren

Hieronder vind je een voorbeeld van een APA-proof parafrase en citaat.

ParafraseBijvoorbeeld: Volgens Hermans (2010) ondervinden veel mensen problemen als ze een tekstmoeten schrijven.

CitaatBijvoorbeeld: ‘Schrijven is een bezigheid die veel mensen de nodige problemen oplevert’ (Hermans, 2010, p. 15).

Catherine van Beuningen / september 2016 30

3. Verwijzen naar persoonlijke communicatie en indirecte verwijzingen

Persoonlijke communicatie

Informatie verkregen via persoonlijke communicatie (e-mails, (telefoon)gesprekken, privébrieven, etc.) kan door de lezer niet worden achterhaald/geraadpleegd en wordt daarom niet opgenomen in de literatuurlijst. In de tekst geef je wel je bron aan.

Bijvoorbeeld: “Volgens C. van Beuningen (persoonlijke communicatie, 29 november 2013) wordt het correct toepassen van APA-richtlijnen meegewogen in de beoordeling van het schrijfdossier.”

Indirecte verwijzingen

Indien mogelijk moet je een publicatie zelf raadplegen en daarnaar verwijzen. Soms heb je echter kennis genomen van het werk van een auteur via een andere bron en is het niet mogelijk om de oorspronkelijke publicatie te achterhalen. In dat geval mag je indirect verwijzen. Beperk indirecte verwijzingen echter tot een minimum!

Bijvoorbeeld: “Peskers (in Jones, 2002) vond significante verschillen …”

In de literatuurlijst neem je alleen de publicatie op die je zelf hebt geraadpleegd (in dit geval dus Jones).

Catherine van Beuningen / september 2016 31