BIAXiaal - Biax Consult

8
BIAXiaal BIAXiaal BIAXiaal Onderzoeks- en Adviesbureau voor Biologische Archeologie en Landschapsreconstructie BIAX BIAX C o n s u l t 226 A Zaden uit een 16 e -eeuwse beerput uit de Weverstraat te Zevenaar K. Hänninen April 2005

Transcript of BIAXiaal - Biax Consult

Page 1: BIAXiaal - Biax Consult

BIAXiaalBIAXiaalBIAXiaal

Onderzoeks- en Adviesbureau voor Biologische Archeologie en Landschapsreconstructie

BIAXBIAXC o n s u l t

226

A Zaden uit een 16e-eeuwse beerput uit deWeverstraat te Zevenaar

K. Hänninen

April 2005

Page 2: BIAXiaal - Biax Consult

Colofon

Titel:BIAXiaal 226Zaden uit een 16e-eeuwse beerput uit de Weverstraat te Zevenaar

Auteur:K. Hänninen

Opdrachtgever:BAAC B.V.

ISSN: 1568-2285

©BIAX Consult, Zaandam, 2005

Correspondentie adres:BIAX ConsultHogendijk 1341506 AL Zaandamtel: 075 – 61 61 010fax: 075 – 61 49 980e-mail: [email protected]

Page 3: BIAXiaal - Biax Consult

1. Inleiding

In de stadskern van Zevenaar, aan de Weverstraat 9, is door BAAC onder leiding vanRené van der Mark een opgraving verricht.1 Het gaat om een perceel van 12 x 3 m. Denatuurlijke ondergrond bestaat uit zware kleiafzettingen van een crevassegeul van de Aa.

Uit een aangetroffen beerput gedateerd in de 16e eeuw is een monster genomen voorbotanisch onderzoek. De put hoort bij de oudste bewoningsfase van het perceel. Hetmonster is onderzocht met als doel informatie te verkrijgen over de voeding van devroegere bewoners van het perceel. Op verzoek van de opdrachtgever is daarnaast ookgekeken of er op grond van de soortensamenstelling een nadere datering is te geven aande eerste bewoningsfase. Theoretisch zou dit kunnen als er soorten waarvoor eenschriftelijke bron bestaat voor de datum van introductie worden aangetroffen. In anderegevallen kan op basis van het botanisch onderzoek alleen worden opgemerkt dat hetbijvoorbeeld om een vroege vondst van de soort gaat. Ook is gekeken of de zadenaanwijzingen geven over de bewoners en het gebruik van het perceel.2

2. Methode

Het monster met een volume van 5 liter is door BAAC gezeefd over een set zeven metmaaswijdtes van 2.0, 1.0, 0.5 en 0.25 mm. Vervolgens is het monster geanalyseerd ondereen opvallend-lichtmicroscoop met vergrotingen tot 50x. Grassen (Poaceae/Cerealia) enrussen (Juncus) zijn met een doorvallend-lichtmicroscoop met vergrotingen tot 500xgedetermineerd.

3. Resultaten

De resultaten van de analyse staan in bijlage 1. Bij de onderverdeling van de wildeplanten is uitgegaan van de Standaardlijst van de Nederlandse Flora.3 In dit systeemworden planten ingedeeld op basis van overeenkomsten in standplaats envegetatiestructuur. Het gaat hierbij echter wel om het recente voorkomen van de planten,waardoor het systeem niet zonder meer mag worden toegepast op vegetaties uit hetverleden. Vooral de vegetaties die sterk door de mens beïnvloed zijn, kunnen hier sterkvan verschillen, omdat deze bepaald worden door de aard en intensiteit van menselijkeactiviteiten. Te denken valt aan de groep akkervegetaties, waar de moderne akkers slechtseen beperkt aantal soorten onkruiden bevatten vanwege de grondige schoningsmethodenen het gebruik van kunstmest (zie 3.2).

De conservering van het materiaal is niet optimaal. Een groot deel van de harde pittenvan pruimen en kersen is sterk gefragmenteerd, de grassen zijn slechts in enkele gevallentot op soort te determineren, omdat de kenmerkende cellaag beschadigd is.

3.1 CULTUURGEWASSEN

Het monster bevat vrij grote hoeveelheden onverkoolde plantenresten, maar is voor eenbeerputmonster echter niet heel rijk. De matrix wordt gevormd door graanzemelen,waaronder rogge (Secale cereale) en mogelijk gerst (cf. Hordeum vulgare). Van rogge is

1De coördinaten van de vindplaats zijn 202.426/437.838.

2Hierbij zou het kunnen gaan om dure producten die een hoge status van de bewoners aangeven

of bijvoorbeeld om grote hoeveelheden verfplanten die aangeven dat het terrein is gebruikt alsververij.

3Tamis et al. 2004.

Page 4: BIAXiaal - Biax Consult

ook een aarspilfragment (internodium) gevonden. Dit geeft aan dat de rogge in de nabijeomgeving verbouwd moet zijn. Tijdens de eerste dorsronde wordt de aarspil namelijkgebroken, waardoor de korrels los komen en vervolgens van de aarspilfragmentengebroken worden. Uit etnografisch onderzoek blijkt dat dit in de buurt van deproductienederzetting plaatsvond. Indien nodig werd het graan ook in deze vormverhandeld.4

De enige andere aangetoonde meelleverancier is boekweit (Fagopyrum esculentum).Botanisch gezien behoort dit gewas niet tot de granen, maar tot de duizendknoopfamilie.Uit de naam boekweit kan echter worden afgeleid dat men het vroeger wel degelijk alseen graan gebruikte. Het middelnederlandse woord boeck betekent beuk (boekweit heeftop beukennootjes lijkende zaden) en weit betekent tarwe. Bij de aangetroffen resten gaathet om de vruchtkleppen, die normaal gesproken vóór de consumptie in de grutterij vande zaden worden verwijderd, maar waarvan altijd wel fragmenten in gedorste boekweitachterblijven.

Er zijn relatief veel soorten fruit in de beerput aangetroffen. Het gaat om vijg (Ficuscarica), appel (Malus domestica), zoete en zure kers (Prunus avium/cerasus), pruim(Prunus domestica), peer (Pyrus communis), aalbes (Ribes), braam (Rubus fruticosus),framboos (Rubus idaeus), bosbes (Vaccinium) en druif (Vitis vinifera).

De druivenpitten zijn waarschijnlijk grotendeels afkomstig van krenten en rozijnen.De Nederlandse druiventeelt was namelijk tijdens de Kleine IJstijd (ca. 1530-1700)grotendeels tot stilstand gekomen.5 De kans dat de druivenpitten van verse druivenafkomstig waren is dan ook niet groot, al is het natuurlijk altijd mogelijk dat op beschutteplaatsen nog druiventeelt mogelijk was. De krenten en/of rozijnen zullen zijngeïmporteerd uit het Middellandse-Zeegebied. We mogen ervan uitgaan dat ze zijngekocht in een regionaal handelscentrum met internationale contacten. Ook deaangetroffen vijgen, die vooral werden gegeten tijdens vastenperioden, zullen hier ingedroogde vorm zijn gekocht.

De overige fruitsoorten kunnen goed in het Nederlandse klimaat groeien. Van appels,peren, kersen en pruimen waren in de 16e eeuw meerdere variëteiten bekend. Zo zijn de inde beerput aangetroffen pruimenpitten te verdelen in een klein, rond en een wat groter,langgerekt type. Het aantal pitten is te klein om hier typeaanduidingen aan te koppelen,maar duidelijk is wel, dat het hier om twee verschillende variëteiten gaat.

Van aalbessen zijn vele tientallen pitten gevonden. Waarschijnlijk is dit geen inheemsefruitsoort. De 16e-eeuwse Zuid-Nederlandse botanicus Dodoens noemt het in zijnCruydeboek van 1554 besiekens van overzee, waarmee hij aangeeft dat het om een in dietijd vrij nieuw product moet gaan.6 Het zou dan ook kunnen dat het was in de 16e eeuwwerd geïntroduceerd.

Bramen, frambozen en bosbessen groeiden in het wild, waarbij de twee eerstgenoemdesoorten ook in tuinen konden worden gekweekt. Waarschijnlijk werden ze op marktenverhandeld.

Er zijn resten van twee oliehoudende zaden aangetroffen. Het gaat om raapzaad (Brassicarapa) en een kleinzadige maanzaadvariant (Papaver setigerum).

Olie van raapzaad, in de 16e eeuw raeptsmout genoemd, was vroeger een veelgebruiktproduct in de keuken. Vooral tijdens de vastenperioden wanneer dierlijke vetten verbodenwaren, werden de maaltijden met deze olie bereid. Raapolie was echter kant en klaar opde markt te koop. Het is daarom niet helemaal duidelijk hoe de vondst van de zaden in debeerputten verklaard moet worden. De cultuur van het gewas raapzaad zal echter

4Hillman 1984.

5Sangers 1952: 67; Slicher van Bath 1960: 160, 225; Lindemans 1952 deel II: 126; van Uytven

1973: 35.6

Dodoens 1554.

Page 5: BIAXiaal - Biax Consult

ongetwijfeld tot verwildering en opslag tussen andere cultuurgewassen hebben geleid. Dekans dat het raapzaad bijvoorbeeld met graan is meegeoogst, is dan ook behoorlijk groot.

Maanzaad werd vroeger veel verbouwd om de oliehoudende zaden, maar de vondstvan de zaden in de beerput betekent waarschijnlijk dat de zaden in de voeding of alsgeneesmiddel werden gebruikt. Er bestonden vele geneeskundige toepassingen van hetzaad of de olie die er uitgeperst kon worden. De zaden werden bijvoorbeeld wel gebruiktom een slaapdrank te maken.7

3.2 WILDE PLANTEN

Het overgrote deel van de zaden van wilde planten die in het beerputmonster zijnaangetroffen, zijn afkomstig van akkeronkruiden. Slechts drie soorten groeientegenwoordig in andere milieus. Het gaat om soorten van vochtige tot natte, voedselrijkestandplaatsen, zoals greppelrus (Juncus bufonius) en kruipende en/of scherpe boterbloem(Ranunculus acris/repens). Grote brandnetel (Urtica dioica) groeit op stikstofrijkeplaatsen. Het is goed mogelijk dat deze samen met de ‘echte’ akkeronkruiden tussen decultuurgewassen hebben gestaan.8 De vruchtbaarheid van de akkers en tuinen werdnamelijk op peil gehouden door natuurlijke meststoffen. Hierbij werd niet alleen stalmestgebruikt, maar ook slootbagger, bosstrooisel en dergelijke. Zo kwamen onkruidzaden uitverschillende milieus op de akkers terecht. Sommige soorten verdwenen vanzelf, anderekonden zich op de akkers handhaven en gingen deel uitmaken van de onkruidflora. Zewerden met het graan meegeoogst en kwamen zo in het voedsel en daarmee in de beerputterecht. Een andere mogelijkheid is dat ze op het erf groeiden en als afval in de beerputterecht zijn gekomen.

Veel van de aangetroffen onkruidsoorten komen tegenwoordig voor in matigvoedselarme akkers. Het gaat om gewone spurrie (Spergula arvensis), eenjarigehardbloem (Scleranthus annuus), valse kamille (Anthemis arvensis) en akkerviooltje(Viola arvensis). Ook schapenzuring (Rumex acetosella), een soort die tegenwoordig indroge graslanden groeit, kwam hier vroeger veel in voor. De genoemde soorten komentegenwoordig optimaal voor in zomer- en wintergraanakkers op basenarme, meestal zurezand- en leemgronden. De soortencombinatie is kenmerkend voor een onkruidvegetatiedie voorkwam op akkers waar jarenlang winterrogge op werd verbouwd.9

Opvallend is ook het voorkomen van grote hoeveelheden fragmenten van zaden vanbolderik (Agrostemma githago). Dit akkeronkruid heeft grote zaden, die moeilijk uit hetgraan te verwijderen zijn, waardoor ze vaak met het graan werden verwerkt en gegeten.De zaden zijn sterk giftig.10 De klachten die de consumptie ervan veroorzaakte zijn echterniet specifiek genoeg, waardoor het verband tussen het eten van het zaad en deziekteverschijnselen pas in de 19e eeuw werd ontdekt. Dodoens, die meestal erg goed opde hoogte is van de giftigheid van planten, noemt dit niet voor bolderik. Ook uit de oudenaam voor de plant, Corenroosen, blijkt niet dat het als een giftige soort werdbeschouwd.11

4. Conclusie

In de 16e-eeuwse beerput van de Weverstraat in Zevenaar is een groot aantalcultuurgewassen aangetroffen. Rogge, boekweit en mogelijk gerst werden gebruikt voorhet meel. Mogelijk zijn ook andere graansoorten gebruikt, maar vanwege de relatief

7Braekman 1963: 302.

8Van Haaster 2003.

9Schaminée et al. 1998; Behre 1993.

10Knörzer 1967.

11Dodoens 1554.

Page 6: BIAXiaal - Biax Consult

slechte conservering van de zemelen en het feit dat er slechts één monster onderzocht konworden, zijn deze niet aangetoond.

Daarnaast zijn vele fruitsoorten vijg, druif, appel, zoete en zure kers, pruim, peer,aalbes, braam, framboos en bosbes aangetroffen. Hiervan zullen de twee eerstgenoemdesoorten in gedroogde vorm zijn geïmporteerd uit het Middellandse-Zeegebied. Bosbes zalin het wild zijn verzameld en mogelijk op de markt zijn verhandeld. Ook braam enframboos kunnen zo bij de bewoners van de Weverstraat terecht zijn gekomen. Zekunnen echter ook, evenals de andere fruitsoorten, in tuinen zijn verbouwd.De aangetroffen wilde planten zullen afkomstig zijn van akkers en/of tuinen of eventueelvan het erf.

De gevonden soorten zijn algemeen in de 16e eeuw. Er zijn geen resten aangetroffen meteen daterende waarde. Evenmin geven de resten informatie over de bewoners of over deactiviteiten die op het perceel plaatsvonden.

5. Literatuur

Behre, K.-E., 1993: Die tausendjährige Geschichte des Teesdalio-Arnoseridetums,Phytocoenologia 23, 449-456.

Braekman, W.L., 1995: Een Antwerps kookboek voor ‘leckertongen’, Antwerpen.

Dodoens, R., 1554: Cruydeboeck, Antwerpen.

Haaster, H. van, 2003: Archeobotanica uit ’s-Hertogenbosch. Milieuomstandigheden,bewoningsgeschiedenis en agrarische ontwikkelingen in en rond een(post)middeleeuwse groeistad, thesis, Amsterdam.

Hillman, G., 1984: Interpretation of Archaeological Plant Remains: the Application ofEthnographic Models from Turkey, in: W. van Zeist & W.A. Casparie (eds.), Plantsand Ancient Man, Rotterdam, 1-41.

Knörzer, K.-H., 1967: Kornradensamen (Agrostemma githago L.) als giftige Beimischungin römerzeitlichen und mittelalterlichen Nahrungsresten, Archaeo-Physika 2, 100-107.

Lindemans, P., 1952: Geschiedenis van de landbouw in België, Antwerpen (twee delen).

Sangers, W.J., 1952: De ontwikkeling van de Nederlandse tuinbouw, Zwolle.

Slicher van Bath, B., 1960: De agrarische geschiedenis van West-Europa 500-1850,Utrecht etc.

Schaminée, J.H.J., E.J. Weeda & V. Westhoff 1998: De vegetatie van Nederland, IV:plantengemeenschappen van kust en binnenlandse pioniermilieu’s, Leiden etc.

Uytven, R. van, 1973: De drankcultuur in de Zuidelijke Nederlanden tot de XVIIIde eeuw,in: Drinken in het verleden, Leuven, 17-49.

Tamis, W.L.M., R. van der Meijden, J. Runhaar, R.M. Bekker, W.A. Ozinga, B. Odé &I. Hoste 2004: Standaardlijst van de Nederlandse flora 2003, Gorteria 30-4/5,101-195.

Page 7: BIAXiaal - Biax Consult

Bijlage 1 Zevenaar-Weverstraat, resultaten van de analyse. Met x = enkele, xx = tientallen, xxx = honderden,xxxx = duizenden resten, M = gemineraliseerd, cf. = gelijkend op.

Wetenschappelijke naam 32 Nederlandse naam

Gebruiksplanten

granen e.d.

Cerealia xxxx Granen

Fagopyrum esculentum x Boekweit

cf. Hordeum vulgare x Gerst?

Secale cereale x Rogge

Secale cereale, internodium x Rogge, aarspilfr.

Fruit

Ficus carica xx Vijg

Malus domestica, klokhuisfr. x Appel

Malus/Pyrus xxx Appel/Peer

Prunus avium/cerasus xx Zoete kers/Zure kers

Prunus domestica x Pruim

Pyrus communis xx Peer

Ribes xx Ribes

Ribes rubrum, kelk xx Aalbes

Rubus fruticosus xx Gewone braam

Rubus idaeus xx Framboos

Vaccinium xxx Bosbes

Vitis vinifera xx Druif/Krent/Rozijn

olieleveranciers

Brassica rapa x Raapzaad

Papaver somniferum ssp. setigerum x Maanzaad

Wilde planten

Akkeronkruiden

Agrostemma githago xxxx Bolderik

Anagallis arvensis x Guichelheil

Anthemis arvensis x Valse kamille

Atriplex patula/prostrata xx Uitstaande melde/Spiesmelde

Bromus xx Dravik

Capsella bursa-pastoris x Gewoon herderstasje

Centaurea cyanus xxx Korenbloem

Cerastium x Hoornbloem

Chenopodium album xx Melganzenvoet

Fallopia convolvulus xx Zwaluwtong

Papaver rhoeas x Grote klaproos

Polygonum aviculare x Gewoon varkensgras

Raphanus raphanistrum x Knopherik

Rumex acetosella x Schapenzuring

Scleranthus annuus x Eenjarige hardbloem

Silene latifolia subsp. alba/dioica x Avond-/Dagkoekoeksbloem

Solanum nigrum x Zwarte nachtschade

Sonchus arvensis x Akkermelkdistel s.l.

Sonchus asper xx Gekroesde melkdistel

Page 8: BIAXiaal - Biax Consult

32

Spergula arvensis xx Gewone spurrie

Stellaria media x Vogelmuur

Viola arvensis xx Akkerviooltje

overige standplaatsen

Juncus bufonius x Greppelrus

Ranunculus acris/repens x Scherpe-/Kruipende boterbloem

Urtica dioica x Grote brandnetel

niet nader in te delen planten

Juncus articulatus type x Zomprus-type

Juncus effusus type x Pitrus-type

Apiaceae M x Schermbloemenfamilie

Euphrasia/Odontites x Ogentroost/Helmogentroost

Rumex x Zuring