BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van...

92

Transcript of BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van...

Page 1: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe
Page 2: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

2

BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

Hoofdredactie: Fernanda Oliveira Reis

Redactiecomité:

Voorzitter:Jean François Germe Conservatoire National des Arts et Métiers

(CNAM), Frankrijk

Matéo Alaluf Université Libre de Bruxelles (ULB), BelgiëTina Bertzeletou CEDEFOPKeith Drake Manchester University, Groot-BrittanniëJulio Sanchez Fierro Asociación de Mutuas de Trabajo, SpanjeGunnar Eliasson The Royal Institute of Technology (KTH), ZwedenPaolo Garonna Istituto nazionale di statistica (ISTAT), ItaliëEduardo Marçal Grilo Fundação Calouste Gulbenkian, PortugalAlain d’Iribarne Laboratoire d’Economie et de Sociologie du

Travail (LEST-CNRS), FrankrijkBernd Möhlmann CEDEFOPFernanda Oliveira Reis CEDEFOPArndt Sorge Humboldt-Universität Berlin, DuitslandEnrique Retuerto de la Torre CEDEFOPReinhard Zedler Institut der deutschen Wirtschaft Köln,

Duitsland

Vertegenwoordigster van de Raad van Bestuur:Anne-Françoise Theunissen Algemeen Christelijk Vakverbond (ACV), België

CEDEFOPEuropees Centrum

voor de Ontwikkelingvan de Beroepsopleiding

Marinou Antipa 12GR - 57001 Thessaloniki

(Thermi)

Tel.: 30-31+490 111Fax: 30-31+490 102

Onder verantwoordelijkheid van:Johan van Rens, directeurEnrique Retuerto de la Torre, adjunct-directeurStavros Stavrou, adjunct-directeur

Realisatie en coördinatie:Bernd MöhlmannBarbara de Souza

Verantwoordelijk voor de vertalingen:Agnes Heuer

Lay-out:Zühlke Scholz & PartnerWerbeagentur GmbH, Berlijn

Technische produktie DTP: Axel Hunstock, Berlijn

Sluitingsdatum kopij 16.02.1995

Overneming met bronvermelding toegestaan,behalve voor commerciële doeleinden.

Catalogus-nummer: HX-AA-95-001-NL-C

Printed inthe Federal Republic of Germany, 1995

De publikatie verschijnt drie maal per jaar in hetSpaans, Deens, Duits, Grieks, Engels, Frans,Italiaans, Nederlands en het Portugees

dat beoordeelt of wel of niet tot publikatiewordt overgegaan en de auteurs van debeslissing op de hoogte stelt. De manus-cripten van de artikelen worden nietgeretourneerd.

Het redactiecomité wil het inzenden vanart ikelen bevorderen. De art ikelen(5 à 10 bladzijden; 30 regels per bladzijde;60 aanslagen per regel) kunnen opge-stuurd worden naar het redactiecomité,

Uitnodiging tot het inzenden van artikelen

De meningen in dit tijdschrift komen voor rekening van de auteurs. Het Europees tijdschriftvoor de beroepsopleiding biedt een forum voor uiteenlopende en soms ook onderlingtegenstrijdige analyses en standpunten en wil zo een bijdrage leveren aan een fundamentele,kritische discussie over de toekomst van de beroepsopleiding in Europa.

Het CEDEFOP is een Europese or-ganisatie, die door de Raad vanMinisters van de Europese Unie inhet leven is geroepen (Verorde-ning [EEG] nr. 337/75 van de Raadvan 10 februari 1975). Ze wordtbestuurd door een Raad van Be-stuur waarin vier groepen verte-genwoordigd zijn, namelijk werk-nemersorganisaties, werkgevers-organisaties, de regeringen van delid-staten, en de Europese Com-missie.

Uit hoofde van artikel 2 van zijnoprichtingsverordening heeft hetCEDEFOP tot taak „de Commissiebij te staan ten einde de beroeps-opleiding en de voortgezette oplei-ding op communautair niveau tebevorderen en te ontwikkelen.“

In het kader van zijn werkzaam-heden met een wetenschappelijken meer technisch karakter dienthet CEDEFOP relevante, nauwkeu-rige en op de Gemeenschap toe-gesneden kenniselementen te pro-duceren, die van belang zijn voorde behandeling van de vraagstuk-ken uit het werkprogramma waar-aan door de Raad van Bestuurgoedkeuring is verleend.

Het werkprogramma van hetCEDEFOP is op twee belangrijkevraagstukken gericht, namelijk❏ ontwikkelingen op het gebiedvan de kwalificaties❏ ontwikkelingen in de beroeps-opleidingssystemen.

De uitvoering van het werk-programma vindt plaats via❏ studies en analyses❏ informatieverspreiding (in ver-schillende vormen en op verschil-lende gegevensdragers) en❏ schepping van mogelijkhedenvoor de uitwisseling en transfervan informatie.

Page 3: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

BEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

1

Van de redactieDit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe lidstaten vande Europese Unie. Van de Scandinavischelanden is Denemarken het langst lid, Fin-land en Zweden zijn onlangs toegetredenen Noorwegen en IJsland zijn buiten deUnie gebleven. Oostenrijk is eveneens lidgeworden, maar Zwitserland heeft de stapin de Unie niet gezet. In het statistischegedeelte van dit nummer vindt u infor-matie over de materiële situatie van denieuwe lidstaten en wordt een beeld ge-schetst van de demografische situatie, dewerkgelegenheid en het onderwijs. Er zijn- en dit zegt eigenlijk genoeg - geen ver-gelijkbare cijfers voorhanden over deberoepsopleidingen in de drie nieuwe lid-staten, maar wel over het door de over-heid gefinancierde lager, middelbaar enhoger onderwijs. Nationale cijfers over deberoepsopleidingen in ieder land apartzijn er wel. Maar uit het «Tableau de bordde la formation professionnelle continue»1,dat in het kader van het FORCE-Pro-gramma is opgesteld, weten we dat eengroot deel van de bestaande cijfers overde beroepsopleidingen in de lidstatenonderling niet vergeleken kan worden.Wanneer betrouwbare vergelijkbare gege-vens ontbreken en er pogingen wordengedaan om die te produceren, dan mondtdit vaak uit in uitkomsten die eerder mis-leidend dan informatief zijn.

Het warme onthaal dat de nieuwe lid-staten ten deel is gevallen, houdt verbandmet het feit dat Oostenrijk, Finland enZweden democratie en sociale solidari-teit hoog in het vaandel hebben staan endie waarden ook op het gebied van hetberoepsonderwijs en de beroepsgerichtescholing doorwerken. Finland en Zwedenhebben veel met de andere Scandina-vische landen gemeen. Lundborg staat inzijn artikel stil bij de ervaring die de vijfScandinavische landen in de afgelopenveertig jaar hebben opgedaan met hungemeenschappelijke arbeidsmarkt. Hijstelt dat de migratie door de naar elkaartoegroeiende inkomens in de lidstaten vande EU zal afnemen, zoals dat ook in Zwe-den en Finland in de jaren tachtig is ge-beurd. Hij voegt daaraan toe dat een toe-nemende vraag op de arbeidsmarkt in delidstaten die er goed voor staan alleen tot

migratiebewegingen leidt, als er wijzigin-gen in het beleid worden doorgevoerd ende hoogte van de werkloosheidsuitkerin-gen het zoeken naar een baan niet langerin de weg staat. Hij geeft een frisse kijkop de arbeidsmarktproblemen in Noord-Europa, waarover ook Eliasson (door eeninefficiënte allocatie op de arbeidsmarktkan zelfs het beste onderwijs- en scho-lingsstelsel niet effectief meer werken) enSkedinger (de voordelen van het actievearbeidsmarktbeleid in Zweden zijn waar-schijnlijk overschat) in een eerder num-mer (2/94) hun ongerustheid hebbengeuit.

De kenmerken en waarden van een poli-tiek systeem werken niet alleen door inde economische prestaties van een land,maar ook in de structuur en de prestatiesvan opleidingssystemen. Met 58% in 1992is de participatiegraad van vrouwen inOostenrijk bijna even hoog als in West-Duitsland. Finland met zijn participatie-graad van 71 % en Zweden met 79% lo-pen daarentegen meer in de pas met De-nemarken ( 79% in 1991) en Noorwegen(71%) en zetten scholing (en de werkge-legenheid in de overheidssector) gerichtin voor bepaalde doelgroepen. Door devele flexibele mogelijkheden in deze lan-den kunnen méér vrouwen werk en ge-zin met elkaar combineren. Doordat eenaantal Scandinavische landen gedurendevele jaren politiek stabiel waren, kondener afspraken worden gemaakt tussen desociale partners en de landelijke overheiden konden er ongebruikelijk ruime voor-zieningen tot stand worden gebracht voormensen in verafgelegen gebieden én insteden, voor mannen én vrouwen, vooroudere werknemers én voor jongeren diede arbeidsmarkt opgaan. Net als Zwedengaat ook Oostenrijk zeer corporatistischte werk bij de uitstippeling en uitvoeringvan het opleidingsbeleid. Het Oostenrijksecorporatisme is echter anders geaard encombineert een sterke sociaal-democrati-sche inslag met een model waarin socialemarkteconomie en economisch manage-ment hand in hand gaan.

Riemer wijst erop dat de toetreding totde Europese Unie voor Oostenrijk eenstimulans is geweest om tot realistische

1) Europese Commissie, FORCE, 1994,Tableau de bord de la formationprofessionnelle continue, Bureau voorofficiële publikaties der Europese Ge-meenschappen.

Page 4: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

BEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

2

en zelfkritische analyses over te gaan, menzich er open heeft gesteld voor nieuweoplossingen en er een visie op deEuropese integratie is ontstaan die nietbeperkt blijft tot economische kwesties,maar de opbouw van een “Europa vande burgers” tot doel heeft. Het Oosten-rijkse opleidingssysteem stoelt evenals hetDuitse en Zwitserse op het leerlingwezen.Ieder jaar behaalt 41 procent van deOostenrijkse jongeren een diploma vanhet leerlingwezen. De initiële beroeps-opleidingen zijn dan ook niet het drin-gendste probleem waarmee Oostenrijk tekampen heeft . Dat zi jn veeleer deberoepsgerichte vervolgopleidingen,waarvoor enorme inspanningen noodza-kelijk zijn. Net als Eliasson die in dit tijd-schrift (nr. 2/94) eerder een pleidooi hieldvoor institutionele hervormingen om in-vesteringen van mensen in zichzelf tebevorderen en eenvoudiger te maken,stelt ook Riemer dat er betere prikkelsmoeten komen voor investeringen inverdergaande scholing van zowel bedrij-ven als de mensen zelf.

Finland en Zweden hebben net als deoverige Scandinavische landen een hogeorganisatiegraad en ruimen in de cao-onderhandelingen veel plaats in voorscholing. De economische situatie is - datspreekt voor zich - in ieder land echterweer anders. Zo heeft de Noorse econo-mie door de olievoorraden veel mindersterk de effecten van de internationaleconcurrentie ondervonden dan Finland.En ook op het punt van de voorzienin-gen zijn er verschillen. Het leerlingwezen,bijvoorbeeld, speelt in alle Scandinavischelanden, met uitzondering van Denemar-ken, een marginale rol. Denemarken heeftde achteruitgang in het traditioneleleerlingwezen in de jaren zeventig metsucces weten op te vangen door de zo-genaamde “Erhvervsfaglig grunduddan-nelse” (beroepsgerichte basisopleidingen)op te zetten en die te integreren in detrajecten van het leerlingwezen. Finlanddaarentegen experimenteert met de over-dracht van bestuurlijke bevoegdheden aande gemeenten en stelt meer vertrouwenin nieuwe multisectorale polytechnischescholen, d.w.z in een nieuwe ontwikke-l ing van het beroepsonderwijs (zieKämäräinen).

Het spreekt voor zich dat Noordeuropeseauteurs de andere Scandinavische landen

als maatstaf gebruiken. Het bewustzijn datmen tot een aparte culturele entiteit be-hoort, maakt deel uit van het wezen vanFinland en Zweden. Culturen zijn net zobelangrijk als structuren. De oprichtersvan de Europese Unie waren zich daarnet zo bewust van als de beroemdeDeense filosoof Grundtvig, die schreef:“eerst voel ik en dan pas denk ik”. Deculturele banden van Finland en Zwedenmet hun Scandinavische buren buiten deEuropese Unie hoeven niet af te brokke-len als gevolg van hun toetreding tot eenaan de buitengrenzen opererende Euro-pese Unie. Een aantal oudere leden vande Unie - zoals Frankrijk, Spanje en hetVerenigd Koninkrijk - hebben hun sterkebanden met landen buiten de Unie im-mers ook weten te behouden.

Voor alle drie nieuwe lidstaten geldt dathun toetreding tot de Europese Unie deeluitmaakt van hun antwoord op de we-reldwijde druk om de eigen concurren-tiepositie te verbeteren. Aan het begin vande jaren negentig was in Zweden, bijvoor-beeld, min of meer het besef doorgedron-gen dat het onderwijs en de arbeidsmarktbeide dringend hervormd moesten wor-den (zie Ottersten). Het Zweedse modelheeft niet alleen tot een buitengewoonlage werkloosheid geleid, maar ook toteen in internationaal opzicht veel te ge-r inge f inancië le compensat ie voorscholingsinspanningen, een opgeblazenoverheidssector, enorme loonstijgingenbinnen bedrijven, en een verlies aanconcurrentievermogen bij de Zweedseproduktiesector. Door de nog steeds nietafgesloten hervorming van het Zweedsesysteem moeten de flexibiliteit van dearbeidsmarkt en het concurrentiever-mogen versterkt worden en moeten erméér prikkels komen voor mensen en hetbedrijfsleven om te investeren in de vaar-digheden waaraan de Zweedse economiebehoefte heeft. Ottersten wijst erop datdit dient te gebeuren binnen een EuropeseUnie, die geenszins vrij is van de institu-tionele barrières en arbeidsmarktmecha-nismen die in Zweden tot problemen heb-ben geleid.

Het streven naar versterking van hetconcurrentievermogen komt in Finlandonder andere tot uiting in pogingen omhet leerlingwezen voor volwassenen énjongeren nieuw leven in te blazen, hetaantal beroepen waarvoor een opleiding

Page 5: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

BEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

3

gevolgd kan worden uit te breiden en opcompetenties gebaseerde examens in tevoeren die losstaan van de manier waaropmen zich de vaardigheden eigen heeftgemaakt (zie Vartianen). Aangezien hetleerlingwezen echter slechts vijf procentvan het hele beroepsonderwijs uitmaakt,is het voor het in de pas lopen van deopleidingen met het bedrijfsleven veelcrucialer dat de decentralisatie van de fi-nanciering in de richting van meer markt-gericht werkende scholen voor beroeps-onderwijs slaagt (zie Kyrö). Kämäräinenbrengt naar voren dat de inspanningenom de kloof tussen algemeen vormendeen beroepsgerichte opleidingstrajecten teoverbruggen en de aansluiting tussen dein het onderwijs gegeven beroeps-opleidingen en het bedrijfsleven in deScandinavische landen - met uitzonderingvan Denemarken - nog niet erg veel heb-ben opgeleverd.

Zowel Zweden als Finland hebben op-nieuw oog gekregen voor de informatieveen stimulerende werking van de arbeids-markt. De buitengewoon sterk gecentra-liseerde en corporatistische structuur vande beroepsopleidingen is te ongevoeliggebleken voor de tekorten aan vaardig-heden en de nieuwe behoeften van deproduktiesector. Beide landen zijn nu opzoek naar een nieuw evenwicht tussenzichtbaar overheidsingrijpen en de on-zichtbare werking van de markt. De te-kortkomingen van het systeem hebben tothervormingen in het systeem geleid (zieOtters ten, Kyrö, Kämäräinen enGoetschy).

Met hun grote overheidssectoren en desterke rol van de overheid én de socialepartners hebben de Scandinavische lan-den in de afgelopen veertig jaar in grote

lijnen eenzelfde soort ontwikkeling door-gemaakt. Als sleutelelement van een ac-tief arbeidsmarktbeleid werd er van scho-ling verwacht dat het een van de meestcruciale doelstellingen zou helpen verwe-zenlijken waardoor mensen tot een een-heid kunnen worden gesmeed, namelijkvolledige werkgelegenheid. Maar toen deafspraken tussen de vakbonden, werkge-vers en de regeringen op de helling kwa-men te staan, brak ook het moment aanvoor een nieuwe koers van de opleidin-gen in de richting van een sterkerconcurrentievermogen, en voor een over-stap van herverdeling naar produktie. Inwerkelijkheid was dit evenwel geen echtekeuze. Finland, Oostenrijk en Zwedenzitten namelijk in hetzelfde schuitje alsde andere lidstaten. In dit verband stelthet Witboek terecht: “voor een vergrotingvan de werkgelegenheid in de Gemeen-schap is het noodzakelijk dat de Europeseondernemingen erin slagen op mondiaalniveau te concurreren op open en con-currerende wereldmarkten.”2

Goetschy toont aan dat de integratie inde Europese Unie voor Finland en Zwe-den een uitdaging is die bovenop de cri-sis van hun verzorgingsstaat komt, waar-mee ze nog steeds te kampen hebben.Door de internationalisering van hun eco-nomieën en de crisis in de overheids-financiën zijn hun voorzieningen, maarniet hun democratische en sociale waar-den onder druk komen te staan. Denieuwe koers en de andere inrichting vanhun opleidingssystemen moeten dan ookworden beschouwd als een onderdeel vaneen veel breder her i jk ings- enhervormingsproces.

Keith Drake

2) Groei, concurrentievermogen,werkgelegenheid - Naar de 21e eeuw:wegen en uitdagingen, Witboek, 1993,Brussel, Europese Commissie, blz.57.

Page 6: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

BEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

4

Page 7: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

BEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

5

De nieuwe lidstatenOostenrijk, Finlanden ZwedenDe ontwikkelingen in de Scandinavische sociale“modellen”

De complexe veranderingen in de sociale “modellen”van de Noordeuropese landen ............................................................................... 7Janine GoetschyDe auteur schetst de belangrijkste kenmerken van de sociale systemen in Noord-Europa en de ontwikkelingen van de afgelopen vijftien jaar.

De onderwijs- en scholingsstelsels

Het Zweedse opleidingsstelsel- verwachtingen van de Europese integratie ..................................................... 18Eugenia Kazamaki Ottersten“In dit artikel wordt ingegaan op het Zweedse opleidingsstelsel, de integratie metde andere opleidingsstelsels in de Europese Unie en de verwachtingen voor detoekomst.”

Kenmerken van het beroepsonderwijs in Finland .......................................... 24Matti Kyrö“Bij de huidige bestuurlijke hervorming in Finland staan vooral de afschaffingvan normatieve regelgeving en het delegeren van beslissingsbevoegdhedencentraal.”

Groei van het leerlingwezen in Finland ............................................................. 31Henry Vartiainen“Gezien moet worden dat het leren op het werk net zo’n goede methode is omcompetentie te verwerven en examens te doen als het leren in een instelling vooropenbaar beroepsonderwijs.”

Beroepsopleidingen in Oostenrijk ...................................................................... 38Gerhard RiemerStructuur van het Oostenrijkse systeem en verwachtingen van hetgemeenschappelijke onderwijs- en beroepsopleidingsbeleid.

Hervormingen in de beroepsopleidingsstelselsvan de Scandinavische landen ............................................................................. 43Pekka Kämäräinen“Recente ontwikkelingen wijzen er echter op dat de Scandinavische landen zichin een overgangsproces bevinden naar nieuwe verhoudingen tussenbeleidmaken, onderwijsbestuur en leerplanontwikkeling.”

Page 8: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

BEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

6

De Noordeuropese landen: één arbeidsmarkt

Ervaringen met de gezamenlijke arbeidsmarktvan de Scandinavische landen .............................................................................54Per Lundborg“De mobiliteit van de factor arbeid is momenteel in de meeste lidstaten zeergering en in dit opzicht kunnen de ervaringen met de gezamenlijkearbeidsmarkt van de Scandinavische landen wellicht van interesse zijn.”

De nieuwe lidstaten: enkele achtergrondgegevens

Statistische gegevens............................................................................................. 60

Literatuurgegevens ................................................................................................ 63

Nuttige adressen .................................................................................................... 65

Leesstof

Selectie uit de literatuur ........................................................................................69

Binnengekomen bij de redactie ........................................................................... 89

Page 9: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

BEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

7

JanineGoetschyonderzoeksmede-werkster bij hetCNRS, houdt zich be-zig met werk en mo-biliteit en is verbon-den aan de Univer-sité de Nanterre

Nu Zweden en Finland voortaan leden vande Europese Unie zijn en het Verdrag overde Europese Economische Ruimte in wer-king is getreden (1 januari 1994) lijkeneen evaluatie en onderlinge vergelijkingvan de Noordeuropese (Zweden, Noor-wegen, Finland, IJsland) “modellen” bij-zonder op hun plaats. Hoewel deze mo-dellen de kern vormen van sociaal-demo-cratieën en dank zij deze konden ont-staan, zijn ze ook tijdens liberale rege-ringscoalities intact gebleven. De belang-rijkste factoren die de totstandkoming vandeze modellen begunstigd hebben, zijnons inziens niet van economische, maarvan politieke en institutionele aard. Niet-temin blijken de drijfveren en doeleindenvan de Noordeuropese sociale modellenen met name van het stelsel van arbeids-verhoudingen bij uitstek economisch vanaard te zijn. De instituties van het socialestelsel hebben dan ook volstrekt oor-spronkelijke synergieën op economischen sociaal gebied teweeggebracht. Dit isvooral te danken aan het feit dat men debelangen van groepen particulieren en hetalgemeen belang in het kader van deoverlegeconomie met elkaar heeft wetente verzoenen. Tegelijkertijd bleken dezeinstituties in staat een tegenwicht te vor-men tegen de in sociaal opzicht rampza-lige gevolgen van de markteconomie.

Niettemin werden de sociale systemen vande Noordeuropese landen in de periode1980-1990 zwaar op de proef gesteld. Ditwas vooral het gevolg van de toenemendeinternationalisatie van de Noordeuropeseeconomieën, de druk van het liberalisme,veranderingen binnen de sociaal-demo-cratie, de diversificatie van de vakbewe-

De complexe verande-ringen in de sociale“modellen” van deNoordeuropese landen(Zweden, Noorwegen, Finland,IJsland)

ging en de stijging van de werkloosheid.Meer recentelijk heeft het perspectief vande Europese integratie voor een aanvul-lende uitdaging gezorgd.

Geconfronteerd met dit nieuwe gegevenzullen wij trachten de twee volgende vra-gen te beantwoorden. Ten eerste, opgrond van welke essentiële kenmerken eninnerlijke dynamiek hebben de Noord-europese sociale stelsels de benamingNoordeuropese sociale “modellen” gekre-gen? Ten tweede, door welke ontwikke-lingen zijn deze sociale stelsels, die vol-gens sommigen thans in een crisis verke-ren, in de afgelopen vijftien jaar aange-tast ?1

Oorsprong en karakteris-tieken van de Noordeuro-pese modellen

1. Historisch gezien werden de Noord-europese modellen met hun verschillendenationale varianten, en dus verschillendesoorten arbeidsverhoudingen, in eersteinstantie gegrondvest op compromissentussen werkgevers en vakbonden, die inde jaren dertig in Zweden, Noorwegenen IJsland en na de Tweede Wereldoor-log in Finland hun concrete beslag kre-gen in basisakkoorden. Deze compromis-sen, waaraan meestal verhitte onderhan-delingen vooraf waren gegaan, maakteneen eind aan ernstige conflictsituaties, diegepaard gingen met stakingen en uitslui-tingen. De rechten van de werkgevers metals tegenhanger bepaalde vakbonds-rechten en het collectief overleg werden

De sociale stelsels in Noord-Eu-ropa (Zweden, Noorwegen,Finland, IJsland) , dat wil zeg-gen de instellingen van de ver-zorgingsstaat en de arbeids-verhoudingen zijn in een cru-ciale fase van hun geschiede-nis beland. Dit artikel geeft eenvergelijkende beschrijving vande essentiële kenmerken vandeze sociale modellen en denieuwe uitdagingen waarmeezij sinds vijftien jaar wordengeconfronteerd. In een con-stellatie waarin volledige werk-gelegenheid gegarandeerdwerd en er tegelijkertijd eenmodernisering van de econo-mie plaatsvond, hebben eenactief werkgelegenheidsbeleid(toegesptitst op scholing)enerzijds en een macro-econo-misch beleid anderzijds (meteen uitbreiding van de pu-blieke sector en opeenvol-gende devaluaties) tot nu toeeen sleutelrol gespeeld. Doorde Europese Unie zijn deze tra-ditionele economische mecha-nismen gedeeltelijk ter discus-sie komen te staan en is hetreilen en zeilen van de verzor-gingsstaat in gevaar. De Noord-europese modellen hebbenons inziens echter vooral te lij-den van een financiële crisisvan hun verzorgingsstaat enveel minder van een crisis vanhun waarden of instellingen(representatieve, invloedrijkeen gedisciplineerde socialepartners staan tegenover over-heden die tot nationale ak-koorden willen komen), die dewezenlijke troeven blijvenvoor hun huidige of komendeintegratie in de Europese Unie.

Page 10: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

BEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

8

erdoor op duurzame wijze geïnstitutiona-liseerd.

2. Deze historische compromissen tussenkapitaal en arbeid werden mogelijk enkonden voor langere duur van kracht blij-ven door gunstige politieke omstandig-heden, dat wil zeggen door het bestaanvan politieke coalities, waarin de sociaal-democraten vanaf de jaren dertig voorlange tijd een vooraanstaande plaats in-namen. In Zweden, zowel als in Noor-wegen waren de sociaal-democraten al-leen aan de macht. De politieke situatiein Finland en IJsland was enigszins an-ders, doordat links verdeeld was. De so-ciaal-democratische aanwezigheid was erminder massief, maar had net zo’n blij-vend karkter.

Hieraan moet wel worden toegevoegd dater van oudsher niet alleen een kloof tus-sen de politieke belangen van links enrechts bestond, maar ook tussen die vanhet platteland, gebieden met kustvisserijen afgelegen gebieden enerzijds en desteden anderzijds. Met de huidige discus-sie over de internat ional isering eneuropeanisering van de Noordeuropeseeconomische systemen treedt deze twee-spalt tussen stads- en plattelandsbelangenweer in alle hevigheid naar voren.

De vestiging van een duurzame sociaal-democratische hegemonie in de eerstehelft van deze eeuw was op haar beurtweer het gevolg van het samengaan vanvier politieke factoren. Om te beginnenmoet in dit verband gewezen worden opde historische afwezigheid van een sterken verenigd politiek alternatief van rechts,waarop de kapitalistische stroming hadkunnen steunen. Afgezien van de redersbestond er in Noorwegen zelfs geen na-tionale kapitalistische klasse van enigbelang. Aan het begin van de eeuw werdde economie gedomineerd door buiten-landse investeringen, vooral in de pri-maire sector. Weliswaar zien we in Zwe-den tijdens de industrialisatieperiode eenindrukwekkend aantal Zweedse werkge-vers aan het hoofd van industriële con-cerns die eindprodukten exporteren, maardeze werkgevers zetten hun kaarten eer-der op de ontwikkeling van een machtig,centraal en autonoom ondernemers-verbond dan op rechtstreeks politiek in-grijpen. De situatie in Finland verschildeook in di t opzicht van de overige

Noordeuropese landen, aangezien deondernemersklasse tot aan de TweedeWereldoorlog nauwe banden had met derechtse partijen. De Finse industrie werdtot de jaren vijftig door de bosbouw ge-domineerd en in de jaren dertig warenhet dan ook vooral de ondernemers inde papierpapsector die de toon aangavenen aansluiting zochten bij de rechtse re-geringen om de vakbonden in toom tehouden.

In de tweede plaats heeft de sociaal-de-mocratische beweging in de vier Noord-europese landen in de twintigste eeuween machtspositie weten op te bouwen,doordat ze nuttige verbonden is aan-gegeaan met de zogenoemde landbouw-partijen, die de agrariërs, vissers en ar-beiders in de bosbouw vertegenwoordig-den.

Ten derde heeft het bestaan van een vak-beweging die al zeer vroeg een eenheidvormde en bevoorrechte en nauwe ban-den met de sociaal-democratische partijhad in ruime mate bijgedragen aan desociaal-democratische macht, althans inZweden en Noorwegen. In Finland enIJsland werden de banden tussen vak-bond en sociaal-democratie daarentegentot in de jaren zeventig vertroebeld doorachtereenvolgende politieke afsplitsingen,die de een na de ander hun voornaamstecentrale vakverbond dwarsboomden. Na1970 was men in die twee landen echtergetuige van een hereniging van de vak-beweging en een groeiende samenwer-king tussen de politieke krachten, waar-door er meer overeenkomsten met de si-tuatie in Noorwegen en in Zweden ont-stonden.

In de vierde plaats was het bovenal degeaardheid en de capaciteit tot vernieu-wing van de sociaal-democratie in de vierNoordeuropese landen die vorm gaf aanhet Scandinavische model met de verschil-lende nationale varianten. In ruil voor deaanvaarding van technologische vooruit-gang, rationaliseringen van ondernemin-gen, arbeidsmobiliteit en loonmatiging,bedoeld om de actieve economische groeien de prijsstabiliteit te bevorderen, boodhet hervormingsplan van de sociaal-de-mocratie - een resultaat van een maat-schappelijk compromis tussen vakbonden,werkgevers en overheid - volledige werk-gelegenheid, solidariteit op het punt van

“(...) werden de socialesystemen van de Noord-

europese landen in deperiode 1980 -1990 zwaar

op de proef gesteld (...)Meer recentelijk heeft hetperspectief van de Euro-pese integratie voor een

aanvullende uitdaginggezorgd.”

“Historisch gezien werdende Noordeuropese model-len met hun verschillende

nationale varianten, endus verschillende soorten

arbeidsverhoudingen, ineerste instantie gegrond-

vest op compromissentussen werkgevers en

vakbonden (…)”

“Hieraan moet (...) wor-den toegevoegd dat er (...)(ook) een kloof (bestond)tussen de politieke belan-

gen (...) van het platteland,gebieden met kustvisserij

en afgelegen gebiedenenerzijds en de steden

anderzijds. Met de huidigediscussie over de interna-

tionalisering en euro-peanisering van de Noord-

europese economischesystemen treedt deze

tweespalt tussen stads- enplattelandsbelangen weer

in alle hevigheid naarvoren.”

1) Dit artikel is voornamelijk geba-seerd op de conclusies van een bre-der vergelijkend onderzoek over deNoordeuropese landen, gefinancierddoor de Commissie van de EuropeseGemeenschappen. Het is gepubli-ceerd onder de volgende titel: Lesmodèles nordiques à l’épreuve del’Europe, La Documentation Fran-çaise, Parijs 1994, 147 blz.

Page 11: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

BEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

9

de inkomens en de voordelen van de ver-zorgingsstaat.

3. Afgezien van de politieke dimensievonden de Noordeuropese modellen, enhet sociaal akkoord dat deze modellenvereist, hun oorsprong in het feit dat ervanaf het begin van de eeuw centrale enmachtige gesprekspartners aan vakbonds-en ondernemerszijde waren. Het eerstevakverbond maakte in 1898 in Zwedenzijn entree (LO), in Noorwegen in 1899(LO), in Finland in 1907 (SAK) en in IJs-land in 1916 (FTI). De dreiging van sterkevakbewegingen bracht de werkgevers er-toe om zich zowel in Zweden (vormingvan SAF in 1902), als in Noorwegen (vor-ming NAF in 1902), Finland (STK in 1907)en IJsland (vorming van FEI in 1934) opdezelfde gecentraliseerde wijze als dewerknemersoragnisaties te organiseren.Hierbij moet wel worden aangetekend datde eigenlijke centralisatie van de onder-nemers in Finland pas in de jaren vijftigplaatsvond.

❏ De keuze die werknemers en werkge-vers maakten om zich in centrale verbon-den te organiseren, bood de mogelijkheidde leden aan een betrekkelijk strakke in-terne discipline te onderwerpen. Dit wasde voorwaarde waaraan de organisatiesbeslist moesten voldoen, wilden de fa-meuze Noordeuropese modellen - die menhoopte te ontwikkelen - functioneren. Eencentrale organisatievorm betekende ove-rigens geenszins dat het aan interne de-mocratie ontbrak. Het tegendeel is waar.Een van de karakteristieken die bij onder-zoeken naar de Noordeuropese vak-bewegingen vaak over het hoofd wordtgezien, is dat zij met redelijk succes bij deinterne besluitvorming centralisering endecentralisering met elkaar weten te ver-binden. De interne democratie van hetvakbewegingsapparaat functioneert perland natuurlijk verschillend. Als men devakbewegingen zou moeten indelen naarde mate van centralisering, door bijvoor-beeld de interne procedure voor de goed-keuring van het collectief overleg onderde loep te nemen, zou Zweden vooraanlopen, gevolgd door Noorwegen, dan Fin-land en tot slot IJsland. Sommige auteurszijn van mening dat het intern vakbonds-functioneren democratischer is in Noorwe-gen, Finland en IJsland waar een grotereverscheidenheid aan gezichtspunten naarvoren komt. Dit verklaart ook waarom de

overheid frequenter moet ingrijpen om totcentrale akkoorden te komen of via be-middeling of bindende arbitrage de ver-schillende belangen op een lijn moet ziente brengen.

Over het algemeen is de centralisering vande vakbonden zeer groot gebleven, watblijkt uit de heronderhandelingen over de«zogeheten basisakkoorden», die de maat-schappelijke spelregels voor een grootaantal vraagstukken vastleggen en uit deinvloed die op het gebied van het econo-misch beleid en de wetgeving op de re-gering en ook in publieke of semi-pu-bl ieke instant ies van tr ipart iete ofbipartiete aard wordt uitgeoefend.

❏ De Noordeuropese vakverbonden zijnmachtig door hun zeer grote en nog steedstoenemende representativiteit. De hogeorganisatiegraad is uniek in de wereld,op dit moment is die in IJsland ruim 85%,in Finland 85%, in Zweden 81%, en inNoorwegen 57%. In tegenstelling tot deandere Europese landen heeft Scandinaviëde afgelopen vijftien jaar strikt genomengeen sterke afname van het aantalvakbondsleden meegemaakt. Afgezienvan een aantal andere factoren die dehoge organisatiegraad verklaren, dientvooral op de volgende zaken te wordengewezen: het grote aantal vrouwelijkevakbondsleden, het feit dat men op hetmoment dat er een relatieve achteruitgangvan de industrie ten voordele van de dien-stensector plaatsvond, in die laatste sec-tor massaal lid werd van een vakbond,en ten slotte de kwaliteit van de vak-bondsacties zowel op maatschappelijk alsop ondernemingsgebied.

4. In het Noordeuropese model werd hetcollectief overleg meer centraal gestructu-reerd dan elders; dit was enerzijds vanvoordeel voor de centrale gesprekspart-ners aan werknemers- en ondernemers-zijde en anderzijds voor de sociaal-demo-cratische beleidsvoornemens die op eendynamische en interactieve regeling vanhet macro-economisch en sociaal beleidgericht waren. Wilden de belangrijke eco-nomische evenwichten en het beleid vaninkomenssolidariteit gehandhaafd blijven,dan vereiste dit centraal overleg.

Wat waren de specifiek Noordeuropesedoeleinden van het beleid dat solidariteitop het punt van de inkomens beoogde?

“In ruil voor de aanvaar-ding van technologischevooruitgang, rationalise-ringen van ondernemin-gen, arbeidsmobiliteit enloonmatiging (...) bood hethervormingsplan van desociaal-democratie (...)volledige werkgelegen-heid, solidariteit op hetpunt van de inkomens ende voordelen van deverzorgingsstaat.”

“Afgezien van de politiekedimensie vonden deNoordeuropese modellen,en het sociaal akkoorddat deze modellen vereist,hun oorsprong in het feitdat er vanaf het begin vande eeuw centrale enmachtige gesprekspart-ners aan vakbonds- enondernemerszijde waren.”

“Een van de karakteristie-ken die bij onderzoekennaar de Noordeuropesevakbewegingen vaak overhet hoofd wordt gezien, isdat zij met redelijk succesbij de interne besluitvor-ming centralisering endecentralisering metelkaar weten te verbin-den.”

“De hoge organisatie-graad is uniek in dewereld, op dit moment isdie in IJsland ruim 85%, inFinland 85%, in Zweden81%, en in Noorwegen57%.”

Page 12: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

BEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

10

Vier soorten motieven lagen eraan tengrondslag: a) Allereerst ging het erom eenloonstructuur tot stand te brengen, die nietgebaseerd was op de economische resul-taten van de verschillende sectoren ofondernemingen, maar op de aard en deeisen van de verrichte arbeid, zodat deverschillen konden worden verkleind tus-sen de inkomens in industriële sectorenmet hoge winstcijfers en die met zwakkewinstcijfers, tussen winstgevende en min-der winstgevende ondernemingen, tussengekwalificeerd en niet-gekwalificeerdwerk (dit laatste punt zou wat later aande orde komen in een beleid ten gunstevan de lage inkomens). b) Door middelvan centraal vastgestelde gemiddelde nor-men moest het solidariteitsbeleid loon-matigend werken, zodat de eisen in dewinstgevende en dynamische, op exportgerichte en daardoor aan de wisselvallig-heden van de internationale concurren-tie blootgestelde sectoren «in de handkonden worden gehouden». Deze secto-ren waren vaak van aanzienlijk belangvoor de economie van de Noordeuropeselanden. c) De voor meerdere bedrijfstak-ken vastgestelde gemiddelde norm moestertoe bijdragen dat inefficiënte bedrijvendie de daaraan verbonden loonkosten nietkonden opbrengen, zouden verdwijnen.Ondernemingen moesten al in een heelvroeg stadium tot rationalisatie van hunproduktie en management worden aan-gezet. d) Afgezien daarvan moest de normde arbeidsmobiliteit bevorderen. In eenloonstelsel met kleine verschillen tussensectoren en ondernemingen blijken deverliezen voor een werknemer die bij eenandere onderneming in dienst treedt im-mers kleiner te zijn. De geografische ensectorale mobiliteit was een van de pij-lers van de volledige werkgelegenheid.

We mogen natuurlijk geen al te simplis-tisch beeld schetsen van het collectiefoverleg in de Noordeuropese landen. Inwerkelijkheid vindt dit overleg op vierniveaus plaats: op ondernemingsniveau,op bedrijfstakniveau, op het niveau vanmeerdere bedrijfstakken tegelijk (bijvoor-beeld particuliere sector, publieke sector),en op nationaal bedrijfstakoverschrijdendniveau. Het specifieke karakter van deNoordeuropese modellen ligt in het feitdat men bereid is om de loononder-handelingen die zich ook op lagere ni-veaus kunnen afspelen, in te kaderen enin te dammen door middel van centraal,

bedrijfstakoverschrijdend overleg, waarinde globale ruimte voor salarisverhogingenstrikt wordt vastgelegd.

Het systeem van centraal collectief over-leg heeft in de jaren 1960-1970 goed ge-functioneerd. In de twee volgende decen-nia (1980 en 1990) heeft het onder de-centralisatie-invloeden, daarentegen eengroot aantal veranderingen ondergaan.

5. Bij de arbeidsverhoudingen in deNoordeuropese landen is paradoxaal ge-noeg zowel sprake van een grote auto-nomie van de sociale partners als van eenzeer nadrukkelijke inmenging van dezijde van de overheid.

De sociale partners hebben zich meestalop autonome wijze georganiseerd omoverheidsinmenging te voorkomen.Niettemin is de inmenging van de over-heid in de loononderhandelingen in devier landen tamelijk groot gebleken. Hetdoel daarvan was doorgaans een soberloonbeleid geaccepteerd te krijgen en daareen ruimere politieke tegenprestatie te-genover te stellen, waarover de overheidals enige een beslissing kan nemen (so-ciale overdrachten, aanpassingen in defiscale wetgeving, een beter volkshuis-vestingsbeleid, gegarandeerde prijs-beheersing, een beleid ter bevorderingvan de werkgelegenheid, enzovoort).Handhaving van de volledige werkgele-genheid en instandhouding van hetconcurrentievermogen van de economievormden de politieke en economischemotieven van dit bezuinigingsbeleid.

Gebleken is dat in landen met mindereenheidsvakbonden de overheid vakerheeft ingegrepen, zoals in Noorwegenwaar de witte-boorden-federaties minderhecht zijn en de organisatiegraad gerin-ger is – of in Finland, waar de vakbewe-ging meer volgens politieke criteria wasopgesplitst. Bovendien wordt de aanvan-kelijk meer interveniërende rol van deoverheid op industrieel en sociaal-econo-misch gebied in Noorwegen ook verklaarddoor de omvang van de buitenlandse in-vesteringen tijdens de industrialisatiefase,vooral in de exportsectoren (rederijen,bosbouw, halfprodukten, chemie). In dietwee landen werd herhaaldelijk een daad-werkelijk inkomensbeleid gevoerd. InZweden, waar de sociale partners er be-ter in bleken te slagen economische kwes-

“Het specifieke karaktervan de Noordeuropese

modellen ligt in het feit datmen bereid is om de

loononderhandelingen diezich ook op lagere ni-

veaus kunnen afspelen, inte kaderen en in te dam-

men door middel vancentraal, bedrijfstak-

overschrijdend overleg,waarin de globale ruimtevoor salarisverhogingenstrikt wordt vastgelegd.”

“Het systeem van centraalcollectief overleg heeft inde jaren 1960-1970 goed

gefunctioneerd. In de tweevolgende decennia (1980en 1990) heeft het onder

decentralisatie-invloeden,daarentegen een grootaantal veranderingen

ondergaan.”

“Bij de arbeidsverhou-dingen in de Noord-

europese landen is para-doxaal genoeg zowelsprake van een grote

autonomie van de socialepartners als van een zeernadrukkelijke inmengingvan de zijde van de over-

heid.”

“Gebleken is dat in landenmet minder eenheids-

vakbonden de overheidvaker heeft ingegrepen,

zoals in Noorwegen (...) enin Finland (...).”

Page 13: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

BEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

11

ties autonoom te regelen, is de overheids-inmenging vooral in de jaren tachtig opde voorgrond gekomen. Dit was het ge-volg van de verspl inter ing van dewerknemersbelangen en had tevens totdoel om tegengas te geven tegen degroeiende druk aan werkgeverszijde omde onderhandelingen te decentraliseren.De Zweedse werkgevers waren van me-ning dat de golf aan wetgeving in de ja-ren zeventig, die het gevolg was van deenorme invloed van de vakbonden op desociaal-democratische regering, een eindehad gemaakt aan de traditionele autono-mie van de sociale partners en dat dit eenwijziging in de strategie van ondernemers-zijde rechtvaardigde.

6. Welke rol hebben economische facto-r en bi j de tots tandkoming van deNoordeuropese modellen gespeeld? Wezien dat de economische uitgangspositieen het tempo van de industriële ontwik-keling zeer verschillend waren. Zwedenwerd al heel vroeg gekenmerkt door eenopen economie waarin voor de exportwerd gewerkt. Om concurrerend te blij-ven werd op een model gemikt dat geba-seerd was op loonmatiging, arbeids-mobiliteit en aanvaarding van technolo-gische veranderingen. In de drie anderelanden daarentegen was de context an-ders. In Noorwegen, Finland en IJslandwaren het vooral de afgeschermde eco-nomische sectoren, waardoor centrale ak-koorden tot stand konden komen.

7. Wanneer de totstandkoming en hetfunctioneren van het stelsel van arbeids-verhoudingen in elk der vier landen van-uit historisch oogpunt wordt bekeken,moeten Noorwegen en Zweden als eensoort eenheid worden beschouwd en Fin-land en IJsland als afzonderlijke gevallen.In de loop der jaren zijn er echter steedsmeer overeenkomsten tussen de vier lan-den bij gekomen.

Finland onderscheidt zich van de anderelanden door een industriële ontwikkelingdie later kwam, een sfeer van klassenstrijdnet na de Tweede Wereldoorlog, meerverdeeldheid onder de vakbondsonder-handelaars, een ingewikkelder politieklandschap en onenigheid in de sociaal-democratische partij. Voorts organiseerdende werkgevers er zich op een later tijd-stip en gingen de collectieve onderhan-delingen vertraagd van start. Vooral de

factoren die samenhangen met de klas-senstrijd en het politieke landschap ver-klaren waarom Finland van oudsher vande andere landen verschilt. Niettemin isFinland zich na de Tweede Wereldoorlogmeer en meer gaan richten naar hetZweedse en Noorse model. Dit was vooralhet gevolg van een veranderende houdingbij de werkgevers ten opzichte van hetcentraal overleg, een sinds 1969 tot standgekomen vakbondshereniging en eenvermindering van de spanningen bij links.

In IJsland werden de sociale verhoudin-gen aanvankelijk eveneens gekenmerktdoor een minder sterke sociaal-democra-tie en een minder ontwikkelde verzor-gingsstaat, maar vooral door informelereverhoudingen die samenhingen met degeringe omvang van de ondernemingen.Toch is IJsland ook steeds meer overeen-komsten met de andere Noordeuropeselanden gaan vertonen. Het eindpunt vandit aanpassingsproces werd bereikt metde befaamde centrale sociale akkoordenvan 1989 en 1990, waardoor men er voorde eerste keer in slaagde de economie testabiliseren, die door de aard van devisserijsector per definitie labiel was.

Het naar elkaar toegroeien van deNoordeuropese arbeidsverhoudingenheeft vanzelfsprekend te maken met debetrekkelijke homogeniteit van de insti-tutionele, politieke en culturele factorendie karakteristiek zijn voor de arbeids-markt. De intensieve samenwerking tus-sen regeringen en politieke en socialepartners binnen de landen speelt even-eens een rol . Daarnaast zi jn er denabootsingseffecten die alles te makenhebben met de ervaringen die opgedaanzijn met de onderlinge samenwerking, diesinds 1952 geïnstitutionaliseerd is in hetkader van de Noordse Raad.

Modellen in crisis?

1. Effecten van de internationaliseringvan economieën

De gemeenschappelijke trekken van deeconomieën van de vier landen zijn, ver-geleken met de andere landen van deOESO, de volgende. Allereerst heersen erscherpe tegenstellingen tussen enerzijdsexporterende sectoren die veel concurren-tievermogen in huis hebben en aan inter-

“Wanneer de totstandko-ming en het functionerenvan het stelsel van ar-beidsverhoudingen in elkder vier landen vanuithistorisch oogpunt wordtbekeken, moeten Noorwe-gen en Zweden als eensoort eenheid wordenbeschouwd en Finland enIJsland als afzonderlijkegevallen. In de loop derjaren zijn er echter steedsmeer overeenkomstentussen de vier landen bijgekomen.”

“Dit naar elkaar toe-groeien (...) heeft vanzelf-sprekend te maken met debetrekkelijke homogeniteitvan de institutionele,politieke en culturelefactoren die karakteris-tiek zijn voor de arbeids-markt. De intensievesamenwerking tussenregeringen en politieke ensociale partners binnen delanden speelt eveneens eenrol. Daarnaast zijn er denabootsingseffecten diealles te maken hebben metde ervaringen die opge-daan zijn met de onder-linge samenwerking, diesinds 1952 geïnstitutiona-liseerd is (...).”

“(...) is de publieke sectorin de vier landen vanaf hetmidden van de jarenzestig steeds blijvengroeien. Dit geldt vooralvoor Zweden en Noorwe-gen en in mindere matevoor Finland en IJsland.”

“De vier landen hebbeneind jaren tachtig en beginjaren negentig elk eenperiode van ernstigerecessie doorgemaakt.”

Page 14: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

BEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

12

nationale mededinging onderworpen zijn,en anderzijds een omvangrijke publiekesector en afgeschermde economische sec-toren (landbouw, huisvesting, transport,particuliere dienstverlening, bepaaldeindustrietakken), waarbij deze laatste sec-toren op sociaal gebied en op het puntvan de salarissen in een veel betere posi-tie zijn. Kenmerkend voor de Noordeuro-pese landen zijn open, op export gerichteeconomieën, waarin grondstoffen (aard-olie en gas in Noorwegen), bosbouw (Fin-land) en visserij (IJsland) nog een cru-ciale rol spelen. In Zweden daarentegenis de industrie die eindprodukten aflevertvan grotere betekenis. In Finland heefthet einde van de clearingovereenkomstenmet de voormalige Sovjet-Unie in 1990een gevoelige slag toegebracht aan detraditionele exporterende industrie vanmetaal- en textielprodukten. Noorwegen,Finland en IJsland zijn dan ook bijzondergevoelig voor de ontwikkeling van de koer-sen voor grondstoffen en de wisselvallig-heden in de visserijsector. Bovendien isde publieke sector in de vier landen vanafhet midden van de jaren zestig steeds blij-ven groeien. Dit geldt vooral voor Zwe-den en Noorwegen en in mindere matein Finland en IJsland.

De vier landen hebben eind jaren tachtigen begin jaren negentig elk een periodevan ernstige recessie doorgemaakt. Demeest alarmerende factor in de nieuweinternationaliseringsfase van de Noord-europese economieën is gelegen in deongekende stijging van de werkloosheids-cijfers tot respectievelijk 19,9% in Finland,10,4% in Zweden, 5,6% in Noorwegen(1994: statistieken van de Noordse Raad).In IJsland ligt dit cijfer op 3,1%, er is eenstijgende lijn en we moeten wel beden-ken dat de fluctuaties in de werkgelegen-heid daar in de twee hoofdsectoren - devisserij en de bouw - in de winter zeergroot zijn. Als gevolg van klimatologischeomstandigheden, het grondoppervlak enhet geografisch isolement hebben deNoordeuropese landen met zeer grote re-gionale verschillen op het gebied van dewerkloosheid te kampen, met record-cijfers in de verafgelegen gebieden.

Met het oog op deze situatie werd in delanden een ongekend sober beleid ge-voerd en dit was name het geval bij hetinkomensbeleid dat gebaseerd werd opspectaculaire centrale akkoorden. Voor

deze akkoorden was opnieuw een stevigberoep gedaan op de al eerder wakkergeschudde nationale solidariteit. Tegelij-kertijd werd door de regeringen een reeksnoodmaatregelen genomen om de werk-gelegenheid, met name voor langdurigwerklozen en jongeren, te bevorderen.

De vier landen hebben al in de jaren tach-tig, maar vooral in het begin van het daar-opvolgende decennium een beleid ingang gezet dat de liberalisering van demarkten en financiële instituties beoogt,en met uitzondering van IJsland hebbenzij hun nationale munt aangepast aan deecu. Hun financiële autonomie nam daar-door af, maar er kwam ook een eind aande opeenvolgende devaluaties, een nood-rem van de Noordeuropese landen waarde regeringen traditioneel naar grepen.Door de financiële crises van eind 1992moesten drie landen (Noorwegen, Fin-land, Zweden) desalniettemin hun muntdevalueren of laten zweven. In het alge-meen hebben de rechtse maar ook so-ciaal-democratische regeringen de afge-lopen tien jaar een economisch beleid meteen duidelijk liberale teneur gevoerd, daterop gericht was de krachten van de marktweer te activeren en de invoeging van denationale economieën in de internationaleen met name de Europese economie teversnellen.

In dezelfde periode zijn de kosten van deverzorgingsstaat in de vier landen sterk aanbanden gelegd en zijn er talrijke maatre-gelen genomen om een deel van de so-ciale dienstverlening te privatiseren, deconcurrentiemogelijkheden van de pu-blieke sector (overheid en gemeenten) teverbeteren, het personeelsbestand ervanin te krimpen, het totaal aan sociale voor-zieningen en sociale voorrechten terug tebrengen (bijvoorbeeld verlaging van deziekte-uitkeringen, vermindering van hetaantal vrije dagen, verlaging van de werk-loosheidsuitkeringen, verhoging van depensioenleeftijd, enzovoort…). Hervormin-gen in die richting zijn door het Bureauvoor de arbeidsvoorziening in respectie-velijk Zweden en Finland aangenomen.Vanaf het begin van de jaren negentig zijnvooral in die twee landen belangrijke be-zuinigingen op de begroting gerealiseerd.

De internationalisering van de Noord-europese economieën heeft naast het ver-lies aan monetaire autonomie en de nood-

“Als gevolg van klimato-logische omstandigheden,

het grondoppervlak en hetgeografisch isolement

hebben de Noordeuropeselanden met zeer grote

regionale verschillen ophet gebied van de werk-loosheid te kampen, met

recordcijfers in verafgele-gen gebieden.”

“In dezelfde periode[begin jaren negentig] zijn

de kosten van de verzor-gingsstaat in de vier

landen sterk aan bandengelegd en zijn er talrijke

maatregelen geno-men (…),” om ze te ver-

minderen .

“De destijds dominantepositie van de sociaal-

democraten in vooralNoorwegen en Zweden en

in mindere mate in Finlanden IJsland is in de jaren

tachtig en negentig duide-lijk verzwakt.”

“In de jaren tachtig ennegentig werd het collec-

tief overleg gekenmerktdoor een toenemende

inmenging van de zijdevan de overheid.”

Page 15: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

BEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

13

zakelijke verbetering van het concur-rentievermogen nog een derde probleemopgeleverd. De uitbreiding van de inter-nationale investeringen door de groteZweedse, maar ook Noorse en Finse con-cerns vormt een bedreiging voor de co-hesie van de nationale produktiesystemen,daar deze investeringen ten koste daar-van gaan. In Zweden bijvoorbeeld is deproduktie van Zweedse ondernemingenin het buitenland op dit moment groterdan de door diezelfde ondernemingengeëxporteerde produktie.

2. Einde van de sociaal-democratischehegemonie, politieke verschuivingenen coalities met soepel aanpassings-vermogen

De destijds dominante positie van de so-ciaal-democraten in vooral Noorwegen enZweden en in mindere mate in Finland enIJsland is in de jaren tachtig en negentigduidelijk verzwakt. Overal zijn partijen vanrechts en het centrum opgekomen, waarnaer coalitieregeringen met soepel aanpas-singsvermogen volgden. Thans hebbenNoorwegen en Zweden respectievelijkvanaf eind 1990 en eind 1994 een sociaal-democratische minderheidsregering. Sinds1991 is in IJsland een coalitie van sociaal-democraten en rechts aan de macht en inFinland een centrum-rechtse coalitie. Desociaal-democratische partijen zelf hebbenonder druk van liberale denkstromen ineigen kring veranderingen doorgevoerd.Verder moeten we hieraan toevoegen dater tegenover de klassieke tweedeling links-rechts nieuwe politieke richtingen (metname de groenen) zijn opgekomen. Sinds-dien is het politieke toneel gevarieerderen sterker versplinterd.

3. Overlevingskansen voor het cen-traal overleg?

In de jaren tachtig en negentig werd hetcollectief overleg gekenmerkt door eentoenemende inmenging van de zijde vande overheid. Daarvoor had de overheidin Noorwegen en Finland al op groteschaal in het overleg ingegrepen. Maarhet einde van de autonomie van de so-ciale partners en de toenemende rege-ringsbemoeienis waren vooral in Zwedenduidelijk merkbaar.

Welke gemeenschappelijke oorzaken wa-ren er voor dit steeds vaker voorkomende

regeringsingrijpen in de lonen? De toe-genomen wedijver tussen de vakbondenvan de witte boorden, de publieke sectoren de arbeiders (LO) en hevige spannin-gen tussen sectoren die aan scherpe con-currentie blootstonden en sectoren diedaar minder last van hadden, leidden toteen enorme toename van de loon-stijgingen, afbrokkeling van het centraaloverleg, het verschijnsel van afwijkendeloonafspraken en een toename van deconflictstof. De ondernemers die vóórdecentralisering waren, droegen sterk aandeze afbrokkeling bij. Geconfronteerd metde eisen van de groeiende internationali-sering deed de regering een poging omhet uiteenvallen van het centraal overlegin te dammen en een gevarieerderinkomensbeleid en met name een beleidvan vrij onderhandelde lonen in te voe-ren en frequent bemiddelaars of arbitersin te schakelen. Ze wilde zo een groterdeel van de loonruimte beschikbaar stel-len voor de verbetering van de winstenen het economisch evenwicht net als vroe-ger in de hand houden.

Wat zal er worden van het centraal over-leg dat zo typer end is voor de vierNoordeuropesese landen nu het gevangenraakt tussen centraliserende krachten aande ene kant en decentraliserende aan deandere? In allerijl gesloten overeenkom-sten tussen werkgevers en werknemersen akkoorden ter nationale redding (zo-als afgesloten aan het eind van de jarentachtig en het begin van de jaren negen-tig) waarmee het hoofd moet worden ge-boden aan hevige economische crisissi-tuaties werken alleen als het uitzonderin-gen blijven. De ervaring van de afgelo-pen tijd laat duidelijk zien dat men zichniet voortdurend kan blijven beroepen opde ernst van de recessie. Afgezien daar-van, naarmate de overheid steeds minderin staat is sociale tegenprestaties voor dematiging te bieden, de werkgevers in hetcentraal overleg niet meer de voordelenvan vroeger aantreffen (met name omdathet onmogelijk is om afwijkende loon-afspraken te voorkomen en zij meer va-riatie en soepelheid van het loonbeleidwensen) en de werknemersbelangensteeds versnipperder raken, lijkt het voort-bestaan van onder de overheid tot standgekomen overeenkomsten op nationaalniveau in gevaar. De regeringen zijn zichwel degelijk bewust van die moeilijkhe-den en in Finland en Zweden is ook al te

“Geconfronteerd met deeisen van de groeiendeinternationalisering deedde regering een poging omhet uiteenvallen van hetcentraal overleg in tedammen (...)”

“(…) in Finland en Zwedenis ook al te merken datmen de arbeidsverhou-dingen en dus het collec-tief overleg steeds verderlos wil maken van deverzorgingsstaat.”

“(…) zullen de ontwikke-lingen die in de richtingvan blokvorming gaan (...)een strategische sleutelrolgaan spelen. Soms zullendie ontwikkelingen ertoeleiden dat een grootaantal belanghebbendenop een lijn komen te staanen er centralisatie plaats-vindt, in andere gevallenzullen de onderhandelin-gen door de toename vanhet aantal blokken uiteen-vallen.”

Page 16: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

BEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

14

merken dat men de arbeidsverhoudingenen dus het collectief overleg steeds verderlos wil maken van de verzorgingsstaat. InZweden, waar het risico dat het Noord-europese model uiteenspat het grootst is,blijven de sociaal-democraten het centraaloverleg verdedigen, maar wel in die zindat er een belangrijkere plaats aan demarktkrachten wordt toegekend en be-paalde gebreken van de solidariteit opinkomensgebied worden opgeheven.

De herziening van het onderhandelings-systeem is erop gericht om tot nieuweevenwichten te komen bij de afstemmingtussen de akkoorden in de bedrijfstakkenen bij de onderlinge afstemming vanbedrijfstakakkoorden en bedrijfsinterneakkoorden in elk van de onderhavige sec-toren (welke mate aan afwijkende loon-afspraken is nog te aanvaarden?).

In die constellatie zullen de ontwikkelin-gen die in de richting van blokvorminggaan (federaties van verschillende vakbon-den die zich in blokken verenigen voorde onderhandelingen in een bepaalde sec-tor, bijvoorbeeld de publieke sector) eenstrategische sleutelrol gaan spelen. Somszullen die ontwikkelingen ertoe leiden dateen groot aantal belanghebbenden op eenlijn komen te staan en er centraliseringoptreedt, in andere gevallen zullen deonderhandelingen door de toename vanhet aantal blokken uiteenvallen.

Het collectief overleg van de Noord-europese landen wordt op dit momentmet het volgende dilemma geconfron-teerd. Aan de ene kant zal het onder-handelingsniveau steeds meer afhangenvan de manier waarop werknemers enwerkgevers zich onderling organiseren ennieuwe onderhandelingseenheden vor-men (blokken), die zij relevant en meerstrokend met hun belangen vinden. Aande andere kant zijn die aanpassingen juistbedoeld om een aantal ontsporingen vande Noordeuropese modellen (namelijk inelkaar gedrukte salarisschalen waardoorkwalificaties onvoldoende worden geho-noreerd, te weinig verschil in betalingtussen gekwalificeerde arbeiders en niet-gekwalificeerde werknemers…) recht tetrekken en wordt daarmee de richting vaneen grotere decentralisering ingeslagen.Deze aanpassingen moeten zo wordengerealiseerd dat het globale economischeevenwicht geen gevaar loopt.

4. Vakbonden en werkgevers: wijzigin-gen in apparaten, programma’s enstrategieën

Voor de vakbonden zowel als voor dewerkgevers waren de jaren tachtig ennegentig aanleiding tot interne reorgani-saties. Aan vakbondszijde waren dezeonvermijdelijk, doordat het systeem vanhet collectief overleg veranderde en despanning tussen de traditionele arbeiders-federaties en de witte-boorden-federatiessterk was toegenomen. In dit verbandmoeten we erop wijzen dat het vakbonds-landschap er in de Noordeuropese lan-den vrij eenvoudig uitziet en veel onder-linge overeenkomsten vertoont. Gewoon-lijk zijn er drie hoofdrolspelers: een fe-deratie die oorspronkelijk een federatievan arbeiders was, een federatie van ad-ministratief en technisch personeel en eenfederatie van werknemers met een aca-demische of vergelijkbare opleiding.Meestal is elk van die federaties zowelvoor de particuliere als de publieke sec-tor werkzaam.

Omdat twintig jaar lang hun ledenaantaltoenam, werden de witte-boorden-fede-raties (die van administratief personeel endie van academisch opgeleide werkne-mers) geleidelijk aan vrijwel even grootals de traditionele arbeidersfederaties enwerd de voorheen overheersende rol vandie laatste steeds zwakker. Binnen dearbeidersfederaties werd bovendien hetaandeel van de publieke sector zeer be-langrijk, en zelfs dominant, hetgeen aan-leiding was tot grote interne verdeeldheid.Ter voorbereiding op haar congres in 1993heeft de Noorse vakcentrale LO de meestvergaande reorganisatieplannen overwo-gen. Het ging erom een keuze te makentussen bedrijfstak, beroep of functie, ofde particuliere of publieke sector als uit-gangspunt voor de reorganisatie. In 1988was er echter al een fusie tot stand geko-men tussen vijf industriebonden uit departiculiere sector, die een tegenwichtmoest vormen tegen de invloed van defederaties uit de publieke en de dienst-verlenende sector. Ook tijdens het con-gres van de Zweedse LO in 1991 werdener fusies voorgesteld.

Ondanks deze spanningen zijn er in Zwe-den in het kader van een niet van con-flicten ontdane samenwerking tussen deLO (arbeiders) en de TCO steeds vaker

“Aan vakbondszijde waren(interne reorganisaties)onvermijdelijk, doordat

het systeem van hetcollectief overleg veran-

derde en de spanningtussen de traditionele

arbeidersfederaties en dewitte-boorden-federatiessterk was toegenomen.”

“In 1988 was er (…) al eenfusie tot stand gekomentussen vijf industriebon-

den uit de particulieresector die een tegenwicht

moest vormen tegen deinvloed van de federaties

uit de publieke en dedienstverlenende sector. ”

“Er kwam een hergroepe-ring tot stand tussen

sociaal gerichte en econo-misch verantwoordelijkewerkgeversverenigingen

(...) binnen bepaaldesectoren. Doel van dit

eenwordingsproces is deactiviteiten doeltreffenderen goedkoper te maken en

tot een gemeenschappe-lijke belangenbehartiging,

zeker op Europees niveau,te komen.”

“(...) de opzienbarendeommezwaai in de strate-gieën van de werkgevers.Zij begonnen zich vooral

te richten op decentralisa-tie van de onderhandelin-

gen, flexibelere arbeids-verhoudingen – vooral op

het gebied van lonen enarbeidsorganisatie –, een

minder strakke socialewetgeving en op een

gedeeltelijke herzieningvan de verzorgingsstaat.”

Page 17: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

BEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

15

uitwisselingen en samenwerkingsverban-den gerealiseerd, wat voor de andereNoordeuropese landen als voorbeeld zoukunnen dienen.

Aan werkgeverszijde werden in de ja-ren tachtig en negentig eveneens internereorganisaties doorgevoerd, met name inde particuliere sector. Er kwam een her-groepering tot stand tussen sociaal ge-richte en economisch verantwoordelijkewerkgeversverenigingen; in Finland enZweden gebeurde dit op nationaal ni-veau, in Noorwegen binnen bepaaldesectoren. Doel van dit eenwordingsprocesis de activiteiten doeltreffender en goed-koper te maken en tot een gemeenschap-pelijke belangenbehartiging, zeker opEuropees niveau, te komen. Naar voor-beeld van de activiteiten aan werknemers-zijde vinden er bovendien fusies tussenkleine werkgeversverenigingen plaats.Om zich aan te passen aan de steeds gro-ter wordende decentralisatie van het col-lectief overleg, proberen ook de grotefederaties - zoals die in de metaal-nijverheid - de rollen intern opnieuw teverdelen : voor haar leden zal die federa-tie steeds meer de rol van raadgever enminder die van rechtstreekse onderhan-delaar gaan vervullen.

In de jaren tachtig en begin jaren negen-tig kwamen de spanningen tussen dewerknemers en de werkgevers in de vierlanden vooral voort uit de opzienbarendeommezwaai in de strategieën van dewerkgevers. Zij begonnen zich vooral terichten op decentralisatie van de onder-handelingen, flexibelere arbeidsver-houdingen – vooral op het gebied vanlonen en arbeidsorganisatie –, een min-der strakke sociale wetgeving en op eengedeeltelijke herziening van de verzor-gingsstaat. Het liberale offensief van dewerkgevers was in Zweden het specta-culairst en ook het meest politiek getint.Na twintig jaar tevoren op gang te zijngekomen, bereikte het in 1992 zijn hoog-tepunt met de terugtrekking van de SAFuit tripartiete instanties.

De volgende punten waren kenmerkendvoor de conflicten van de afgelopen tienjaar in de vier landen: het principe vancentrale onderhandelingen, dat algemeenwerd voor alle vakverbonden, leidde er-toe dat er bij de onderhandelingen ver-gelijkingen tussen groepen en blokken

werden gemaakt, hetgeen uitliep op eenexplosie van conflicten. Bovendien namde stakingsbereidheid en strijdbaarheid bijwerknemers, en vooral bij vrouwen, inde publieke sector toe. Met name de lo-nen zijn aanleiding geweest om in sta-king te gaan. Vooral ten gevolge van re-organisaties zijn er in Noord-Europa eengroot aantal korte werkonderbrekingen teregistreren.

Vergeleken bij de jaren zeventig hebbende vakbondsprogramma’s van de Noord-europese landen in de jaren tachtig wei-nig grote vernieuwingen of originaliteitlaten zien. In dit verband moeten we eropwijzen dat de vakbondsvoorstellen in dejaren zeventig een spectaculaire vooruit-gang op het gebied van de sociale wet-geving mogelijk hebben gemaakt. Dit goldin het bijzonder voor de vier volgendeterreinen: veiligheid en arbeidsomstandig-heden, ontslagbescherming, medezeggen-schap, gelijke kansen en afschaffing vandiscriminatie tussen mannen en vrouwen.In de afgelopen tien jaar is de vooruit-gang op het gebied van de wetgevingbescheidener geworden.

Vergelijkt men de programma’s van deNoordeuropese vakbeweging met die vanandere vakbonden, dan valt op dat er inde Noordeuropese programma’s meer aan-dacht wordt geschonken aan maatschap-pelijke kwesties, zoals milieubeleid enconsumentenbescherming of aan concretevoorstellen tot hervorming van de verzor-gingsstaat. De internationale component isook belangrijker geworden: naast uitingenvan angst voor de gevolgen van deEuropese integratie, is er de duidelijkewens om te komen tot europeanisering eninternationalisering van de respectievevakbewegingen. Rond de topic informa-tie-consultatie van werknemers is er meersamenwerking tussen de federaties inNoordeuropa gekomen, hetgeen geleidheeft tot de oprichting van personeels-comités van Scandinavische concerns.

Overigens moet benadrukt worden dat deNoordeuropese vakbonden altijd steunhebben gegeven aan een economischbeleid dat op volledige werkgelegenheidgericht is. Met werkloosheidspercentagesdie sinds het begin van de jaren negentigverontrustende vormen aannemen, neemtde kwestie van de werkgelegenheid weereen centrale plaats in onder de vakbe-

“Vergelijkt men de pro-gramma’s van de Noordeuropese vakbewegingmet die van andere vak-bonden, dan valt op dat erin de Noordeuropeseprogramma’s meer aan-dacht wordt geschonkenaan maatschappelijkekwesties, zoals milieube-leid en consumenten-bescherming of aanconcrete voorstellen tothervorming van de verzor-gingsstaat.”

“(…) moet benadruktworden dat de Noord-europese vakbonden altijdsteun hebben gegeven aaneen economisch beleid datop volledige werkgelegen-heid gericht is.”

“(...) is scholing vanaf hetontstaan van de vakbewe-ging een vast punt in heteisenpakket geweest. (...)Het doel was de strategi-sche rol van bij- enomscholing in economischen individueel opzicht tevergroten en daardoor deomvang van de “passieve”uitgaven (werkloosheids-uitkeringen…) of compen-serende uitgaven (arbeidtot nut van het algemeen)te verminderen.”

Page 18: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

BEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

16

wegingsprioriteiten. De vakbonden zienweliswaar duidelijk de noodzaak in vaneen grotere flexibiliteit op het punt vande arbeidstijden in de ondernemingen,maar zij zijn er absoluut niet van over-tuigd dat arbeidstijdverkorting (of deel-tijdarbeid) een oplossing voor de werk-loosheid is. Hoewel zij arbeidstijdverkor-ting wel terecht vinden als het een ver-betering van de levenskwaliteit - zowelop als buiten het werk - oplevert, zien zijhet - anders dan de meeste vakbondenvan de Europese Unie - volstrekt niet alseen wondermiddel voor werkgelegen-heidsproblemen. Ze zijn weliswaar vanmening dat een actief arbeidsmarktbeleidertoe kan bijdragen dat de kwaliteit vanhet arbeidspotentieel in stand wordt ge-houden, maar in hun ogen moet het eco-nomische beleid er op de eerste plaatsvoor zorgen dat een hoog werkgelegen-heidsniveau wordt gegarandeerd.

Tegen deze achtergrond is scholing vanafhet ontstaan van de vakbeweging een vastpunt in het eisenpakket geweest. Het be-faamde Zweedse model dat in de jarenvijftig tot stand kwam en waarvan een vande pi j lers de bevorder ing van hetherstructureringsproces van het produk-tie-apparaat was, berustte met name opeen actief beleid dat de negatieve gevol-gen van rationaliseringen op de werkge-legenheid beoogde te verzachten. Er werddan ook een zeer intensief bi j - enomscholingssysteem ontwikkeld voorwerklozen, maar ook voor werknemersdie hun baan dreigden te verliezen. Hetdoel was de strategische rol van bij- enomscholing in economisch en individueelopzicht te vergroten en daardoor de om-vang van de “passieve” uitgaven (werk-loosheidsuitkeringen…) of compense-rende uitgaven (arbeid tot nut van hetalgemeen) te verminderen. Dit scholings-sbeleid is de vrucht van een nauwe sa-menwerking tussen vakbonden en sociaal-democratische partij. De vakbonden ston-den aan de wieg van dit beleid en zijnook, met name via het Arbeidsbureau, opnationaal, regionaal en plaatselijk niveauin hoge mate verantwoordelijk voor depraktijk en de sturing ervan.

5. Minder hechte banden tussen poli-tieke partijen en vakbonden

Hoe ontwikkelden de banden tussen vak-bonden en sociaal- democratische partijen

zich in de afgelopen jaren? Ze zijn enigs-zins losser geworden, in die zin dat er aanbeide kanten steeds meer naar autono-mie wordt gestreefd. Om te beginnenhebben de sociaal-democratische partijenin het algemeen geprobeerd om zich tedistantiëren van hun collega-vakbonden(in Zweden en Noorwegen de LO, in Fin-land de SAK, in IJsland FTI). De redenendaarvoor waren velerlei. De partijen wil-den meer vrijheid om overeenkomstenmet centrumrechtste partijen en anderevakbonden dan de LO te kunnen afslui-ten. Door de opkomst van een liberalestroming binnen de eigen gelederen be-oogde de sociaal-democratie voorts eenbeleid te voeren, waarin aan de invloe-den van de markt nieuwe prioriteit werdgegeven. De sociaal-democratische par-tijen moesten bovendien heel wat brederebelangen gaan vertegenwoordigen danalleen die van de leden van haar traditio-nele vakbondspartner.

Aan vakbondszijde maakte een aantalonderzoeken duidelijk dat een steeds gro-ter deel van de kiezers van de LO en SAK(Zweden, Noorwegen, Finland) op niet-socialistische partijen stemde, en vanuitde basis kwam ook de wens naar vorendat de vakbond meer afstand van haarnatuurlijke bondgenoot zou nemen. Ditop afstand gaan van de sociaal-democra-tische partij kreeg in Zweden symbolischgestalte toen het principe van het “col-lectieve lidmaatschap” (van de vakbonden de partij) officieel werd verlaten enhet in Noorwegen in onbruik raakte. Naar-mate de regerende sociaal-democratieminder alternatieven had te bieden voorhet economisch, fiscaal en sociaal beleid,werd de belangstelling van vakbondszijdevoor een hechte band trouwens ook min-der. In het licht van de liberalisering eninternationalisering van het economischbeleid waardoor de manoeuvreerruimtevan de landen beperkter werd en tegende achtergrond van de stijging van hetwerkloosheidspercentage hebben de vak-bonden er tot slot ook voordeel bij als zemeer autonomie terugwinnen.

6. Het einde van het beleid dat op vol-ledige werkgelegenheid gericht is?

Hoewel de werkloosheidspercentages inde Noordeuropese landen (afgezien vanFinland) nog steeds lager zijn dan gemid-deld in de Europese Unie (11% in 1994),

“(...) was het actievewerkgelegenheidsbeleid in1992 slechts voor 50% vande werklozen (in Zweden

en Noorwegen) succesvol -een dieptepunt sinds 1950

- terwijl dat beleid invroeger tijden voor 80%

van de werklozensucces had.”

“(…) kon de werkloosheid- meer dan elders - tot heteinde van de jaren tachtig

dank zij het macro-economisch beleid worden

opgevangen. (…) (Detraditionele economische

mechanismen) wordenthans door de regeringenen werkgevers ter discus-sie gesteld; in het huidigestadium van economische

internationalisering enintegratie in de EuropeseUnie worden zij niet meer

relevant gevonden.”

Page 19: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

BEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

17

wordt de plotselinge stijging onrustbarendgeacht, temeer daar de voorzieningenvoor omscholing, opleiding en het schep-pen van nieuwe banen - de zogenaamde“verborgen” werkgelegenheid - ongeveer3 tot 4% van de actieve beroepsbevolkingvan de straat houdt.

Het lage werkloosheidscijfer, dat tot heteinde van de jaren tachtig zo kenmerkendwas voor de Noordeuropese systemen, hingsamen met een groot aantal factoren.Door de centralisering van het collectiefoverleg slaagde men erin de loon-stijgingen te coördineren, een meer om-vattende visie te ontwikkelen en daardoorloonstijgingen te vermijden die de eco-nomische mogelijkheden te boven zou-den zijn gegaan, en kon een voor dewerkgelegenheid ongunstige inflatie-spiraal worden voorkomen. Anders danin de overige Europese landen, werd ereen “actief werkgelegenheidsbeleid” ge-voerd dat goed uitgewerkt en wel-doordacht was, of het nu om scholing(vooral omscholing) ging of om banen totnut van het algemeen. Hierdoor kon werk-loosheid worden voorkomen of kon sneleen overstap van werkloosheid naar werkgemaakt worden. De Noordeuropese re-geringen wilden meer geld uitgeven vooractieve omscholingsmaatregelen dan voorpassieve werkloosheidsuitkeringen. Des-ondanks was het actieve werkgelegen-

heidsbeleid in 1992 slechts voor 50% vande werklozen (in Zweden en Noorwegen)succesvol - een dieptepunt sinds 1950 -terwijl dat beleid in vroeger tijden voor80% van de werklozen succes had.

En last but not least kon de werkloos-heid - meer dan elders - tot het einde vande jaren tachtig dank zij het macro-eco-nomisch beleid worden opgevangen.Enerzijds werd de publieke sector uitge-breid, hetgeen het verlies aan werkgele-genheid als gevolg van de reorganisatiesin de industrie gedeeltelijk compenseerdeen anderzijds werden de wisselkoersenvoor de ondernemingen met behulp vanachtereenvolgende devaluaties verbeterd.Al deze traditionele economische mecha-nismen worden thans door de regeringenen werkgevers ter discussie gesteld; in hethuidige stadium van economische inter-nat ional iser ing en integrat ie in deEuropese Unie worden zij niet meer rele-vant gevonden. In Zweden beschuldigdende vakbonden LO en TCO de regering erin 1992 van de werkloosheid bewust tehebben gebruikt om prijsstijgingen de kopin te drukken en werd een nationaalbanenplan geëist. Voor zover de volledigewerkgelegenheid niet meer het voornaam-ste doel van het economische en socialebeleid is, kan men zich terecht afvragenof de Noordeuropese “modellen” zullenblijven voortbestaan.

veje?», in: D. Fleming, Industriell Democrati i Nor-den, Lund, Arkiv.

Hernes, G., (1990), «The Dilemmas of SocialDemocracies. The case of Norway and Sweden»,in: Schmitter (ed.), Experimenting with Scale,Cambridge University Press, Cambridge.

Kaupinnen, T., (1990), Labour Relations in Fin-land, Ministerie van Arbeid, Helsinki.

Nordic Council of Ministers, (1994), Working Lifein Norden: «Labour Market Policy - Is it worthanything at all?», vol. 8, nr. 3.

OESO, Economische studies over Zweden, Noorwe-gen, Finland en IJsland (jaarlijks).

Rehn, G., Vicklund, B., (1990), «Changes in theSwedish Model», in:Baglioni & Crouch, EuropeanIndustrial Relations. The Challenge of Flexibility,Londen, Sage.

Bruun, N., et al. (1992), The Nordic LabourRelations Model, Aldershot, Dartmouth Editor.

Dovick, J.E., Stokland, D., (1992), «The NorwegianModel in Transistion», in: Ferner, A and Hyman, R.,Industrial Relations in the New Europe, Oxford,Blackwell.

Ferner, A and Hyman R., (1992), IndustrialRelations in the New Europe, Oxford, Blackwell.

Goetschy, J., (1990), «Le confort suédois» et «Suèdea la recherche de la négociation perdue», in: Bibes,G., Mouriaux, R. Les syndicats européens à l’épreuve,Parijs, Fondation Nationale de Sciences Politiques.

Goetschy, J., (1994), Les modèles sociaux nordiquesà l’épreuve de l’Europe, La Documentation française,Parijs.

Gudmundsson, G. Fridriksson, T. , (1990) ,«Klassesamarbejde i Islan: underudvikling eller egne

Literatuur

Page 20: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

BEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

18

De meeste ontwikkelde industrielandenstaan voor het probleem dat het “vaar-digheidsniveau” van de beroepsbevolkingomhoog moet. Paradoxaal genoeg doetdit probleem zich juist voor nu het aantaljongeren dat doorleert bijna overal ter we-reld toeneemt. Het onderwijs loopt insommige gevallen zelfs vooruit op deverzwaring van de inhoud van functies.

Bij de problemen op het gebied van hethuman capital gaat het echter om méérdan alleen om een hoger opleidingsniveauen betere vaardigheden. Door de nieuwesituatie op de Zweedse arbeidsmarkt iseen verandering van het gehele oplei-dingsstelsel noodzakelijk. Mensen moe-ten al op school worden voorbereid ophet leren op de werkvloer (KazamakiOttersten 1994). Een middelbaar oplei-dingsniveau wordt dan ook steeds belang-rijker. Daarnaast moeten werknemers zichook voortdurend aanpassen aan verande-ringen op het werk. Opleidingen, scho-ling en bijscholing worden een investe-ring en bezigheid gedurende het helewerkende leven. Dergelijke doorlopendeinvesteringen in opleidingen wordenevenwel alleen gedaan als er sterke prik-kels zijn. Een verhoging van de salaris-sen voor goed opgeleide mensen is danook een eerste vereiste. Ondernemingenzijn verder steeds selectiever gewordenbij de werving van personeel en richtenzich vooral op mensen die goed kunnenleren en zich op hun werk constant kun-nen omschakelen. Op de arbeidsmarkt iseen goed opleidingsniveau vaak een sig-naal dat mensen “het vereiste leer-vermogen” in huis hebben.

Kan Zweden, naast alle andere proble-men die de integratie in de Europese Uniemet zich meebrengt, dergelijke verande-ringen wel aan? Zweden staat bekend om

zijn vele arbeidsmarktinstanties. In denieuwe Europese situatie kunnen die in-stanties de noodzakelijke aanpassingenvan de onderwijs- en scholingsstelsels aande arbeidsmarkt zowel stimuleren als be-lemmeren. Door de integratie in deEuropese Unie zal het Zweedse oplei-dingsstelsel nog meer onder druk komente staan. De vraag is of het Zweedse oplei-dingsstelsel over de juiste instrumentenbeschikt en flexibel genoeg is voor devereiste veranderingen. In dit artikel wordtingegaan op het Zweedse opleidings-stelsel, de integratie met de andere oplei-dingsstelsel in de Europese Unie en deverwachtingen voor de toekomst.

Enige achtergrond-informatie

In het Zweedse onderwijssysteem volgtmen negen jaar verplicht basisonderwijs,(van 6/7 jaar tot 16 jaar), waarna even-tueel middelbaar onderwijs gevolgdwordt, dat zowel een algemeen vormenderichting als een beroepsgerichte richtingheeft. In de meeste industrielanden geldtgewoonlijk een leerplicht van negen jaar.In sommige Europese landen is de leer-plicht zelfs nog langer, bijvoorbeeld tienjaar in België, Finland, Frankrijk en Duits-land, elf jaar in Nederland en twaalf jaarvoor bepaalde opleidingen in België enDuitsland. Internationaal is de trend datkinderen steeds vroeger naar school gaanen dat meer jongeren langer doorlerendan vroeger.

Bijna 90 procent van de leerlingen in alleleeftijdsgroepen gaat na het verplichtebasisonderwijs door naar het middelbaaronderwijs. Sinds de jaren tachtig is hetaantal leerlingen dat voor de voorberei-dend wetenschappelijke variant kiest aan

Het Zweedseopleidingsstelsel –verwachtingen van deEuropese integratie“Een degelijke opleiding is op zich al lonend” (het Amerikaanse Ministerie vanWerkgelegenheid 1991)

EugeniaKazamaki

OtterstenOnderzoeksmede-

werkster aan het In-stituut van het be-

drijfsleven voor eco-nomisch en sociaal onderzoek

te Stockholm

Lange tijd vervulde Zwedenvoor veel andere Europese lan-den een voorbeeldfunctie alshet om zijn arbeidsmarkt-systeem, zijn bekwame be-roepsbevolking en zijnberoepsopleidingen ging. Hetconstant lage werkloosheids-cijfer werd gezien als bewijsdat het Zweedse arbeidsmarkt-beleid doeltreffend was. Delaatste tijd is de Zweedse eco-nomie echter voor dezelfdeproblemen komen te staan alsde andere Europese landen, zo-als een hoge geregistreerdewerkloosheid en een verslech-tering van het vaardigheids-niveau van de beroepsbevol-king. Anders gezegd, de vaar-digheden die het onderwijs-stelsel en de scholingspro-gramma’s aanleveren voldoenniet aan de eisen van de werk-gevers. Dit is deels het gevolgvan de veranderingen die zichin de afgelopen tien jaar in deproduktieprocessen en op dearbeidsmarkt hebben voorge-daan. Bovendien zijn de nodigeaanpassingen in het onder-wijsstelsel uitgebleven. Hier-door zijn er bij de technologi-sche herstructurering van hetZweedse bedrijfsleven op hetpunt van het human capitalproblemen ontstaan. Zondergekwalificeerde werknemerszal de technologische herstruc-turering langzaam en moei-zaam verlopen. Wie in de toe-komst werk wil hebben, moetonderwijs hebben gehad en be-reid zijn zich voortdurend bijte scholen.

Page 21: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

BEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

19

Zwitserland heeft een vrij hoog percentagevan de beroepsbevolking een middelbareschoolopleiding afgerond.

Levenslange scholing

Het vroegere tayloristische produktie-model wordt geleidelijk aan vervangendoor organisatiemodellen die op hogeprestaties gericht zijn. Nieuwe bedrijvenen industrieën lopen bij deze ontwikke-ling voorop. Aangezien de door de ar-beidsmarkt te leveren prestaties én dewereld van het werk aan het veranderenzijn, “moeten de prestaties van de arbeids-markt en van het onderwijs in één con-text worden bezien” (Eliasson 1994). Ver-der moet het onderwijs mensen voorbe-reiden op de arbeidsmarkt, een taak dieabsolute prioriteit heeft (Eliasson 1992).

Aanvullende scholing is een heel normaalverschijnsel op de moderne werkplek ge-worden, en alleen werknemers die reedseen goed opleidingsniveau hebben, ko-men in aanmerking voor banen die der-gelijke scholing vergen. Bedrijven gaansteeds selectiever te werk bij de wervingvan personeel en de procedures wordengeleidelijk aan steeds zwaarder. Uit inter-views met een aantal bedrijven blijkt dathet vrijwel onmogelijk is om een baan ineen high-tech bedrijf te krijgen zonder eendiploma van het middelbaar onderwijs(Kazamaki Ottersten 1994). Verder beho-ren communicatieve vaardigheden in hetZweeds en andere talen, en kennis vanwiskunde vaak tot de minimumvereisten.Werknemers die “goed kunnen leren”,problemen kunnen oplossen en in team-verband kunnen werken (sociale vaardig-heden) staan hoog in aanzien bij werk-gevers. Dit brengt met zich mee dat menten minste een diploma van het middel-baar onderwijs moet hebben om zelfsmaar in aanmerking te komen voor eeneenvoudige baan in een fabriek. Om inde toekomst aan de slag te komen moetmen goed opgeleid zijn.

Kortom, scholing wordt steeds meer eenlevenslange aangelegenheid. Op verschil-lende momenten in iemands leven en opverschillende plaatsen vinden scholing enbijscholing plaats. Tegen deze achtergrondwordt er door de Europese integratie nogeen extra dimensie toegevoegd aan deopleidingen die in het onderwijsstelselworden gegeven. Er worden namelijk ho-

het dalen ten opzichte van de leerlingendie voor een beroepsopleiding kiezen.Deze ontwikkeling doet zich ook in veelandere landen voor, met uitzondering vande VS en Japan. Daarnaast wordt er, zo-wel in het kader van het arbeidsmarkt-beleid, maar ook via instellingen uit deoverheidssector en de particuliere sector,scholing in het bedrijfsleven gegeven.

Internationaal gezien liggen de Zweedseoverheidsuitgaven voor onderwijs bovenhet gemiddelde van de andere OESO-lan-den (OESO 1992). Zweden besteedt meeraan onderwijs dan Frankrijk, Duitsland enhet Verenigd Koninkrijk, maar minder danDenemarken, Noorwegen en Finland. Hetreguliere onderwijs wordt grotendeelsdoor de overheid gefinancierd. Scholingop de werkvloer is uiteraard een privateaangelegenheid, al ontvangen veel bedrij-ven een flinke overheidssubsidie als zeaan scholing doen of gaan doen, of an-dere competentiebevorderende maatrege-len nemen. Het Fonds voor het werkendebestaan verstrekt bedrijven grote bedra-gen voor scholing. Uit een nog in gangzijnde evaluatie zal blijken of deze steunook vruchten afwerpt (Lindh, Mellander,Kazamaki Ottersten 1994).

Verder is uit onderzoek gebleken dat hetZweedse basisonderwijs in de jaren tach-tig uitzonderlijk duur was. Internationaalgezien lagen de totale kosten per leerlingzo’n 23 tot 28 procent hoger dan in deandere Scandinavische landen.

Garandeert meer geld ook een betere kwa-liteit? Doordat Zweedse scholen “leraar-intensiever” zijn, met kleinere klassen danin andere landen, zou men betere presta-ties verwachten. Uit onderzoek is niet vol-doende gebleken dat kleinere klassen ooktot betere studieresultaten leiden. Uit in-ternationale vergelijkingen komt naar vo-ren dat Zweedse leerlingen goed zijn inlezen en vreemde talen, maar onvoldoendeschrijfvaardigheden hebben en ook maarmatig in wiskunde zijn (Fägerlind 1993).Zweedse leerlingen zijn geen uitblinkers.Dit is geen optimale situatie voor een eco-nomie die op de drempel van belangrijketechnologische herstructureringen staat.Het is wel zo dat de jongere generatie betergeschoold is dan de oudere generatie,hetgeen overigens voor de hele EuropeseGemeenschap geldt. In de Scandinavischelanden, Duitsland, Oostenrijk, Engeland en

“Door de nieuwe situatieop de Zweedse arbeids-markt is een veranderingvan het gehele opleidings-stelsel noodzakelijk.”

“Bijna 90 procent van deleerlingen in alle leeftijds-groepen gaat na hetverplichte basisonderwijsnaar het middelbaaronderwijs.”

“Internationaal gezienliggen de Zweedse over-heidsuitgaven voor onder-wijs boven het gemiddeldevan de andere OESO-landen (...)”

“(...) uit onderzoek (is)gebleken dat het Zweedsebasisonderwijs in de jarentachtig uitzonderlijk duurwas.”

“Aanvullende scholing iseen heel normaal ver-schijnsel op de modernewerkplek geworden, enalleen werknemers diereeds een goed opleidings-niveau hebben, komen inaanmerking voor banendie dergelijke scholingvergen.”

“(...) het vrijwel onmoge-lijk is om een baan in eenhigh-tech bedrijf te krij-gen zonder een diplomavan het middelbaaronderwijs (...)”

Page 22: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

BEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

20

gere eisen gesteld aan de talenkennis vanmensen en aan hun vermogen om inmulticulturele teams te werken, terwijl te-gelijkertijd ook de horizon en het perspec-tief van ieder mens afzonderlijk en vanhet onderwijsstelsel breder worden. Doorde integratie zal er meer vraag komen naarwerknemers uit landen met een hoogopleidings- en vaardigheidsniveau. Onderinvloed van de concurrentie zal hetopleidingsniveau, met andere woorden,in alle landen omhoog gaan. De arbeids-markt springt echter niet goed met com-petenties om (Eliasson 1994). Zeer com-petente werknemers worden doorgaansonderbetaald als men naar de waarde kijktdie hun werk voor de werkgever heeft,terwijl het omgekeerde geldt voor onge-schoolde werknemers (Eliasson 1992). Ditheeft effecten op de prikkel om zowelop school als op het werk te leren. Aan-gezien de ontwikkeling van iemands com-petentie een cumulatief proces is en opschool al de basis wordt gelegd voor ie-mands vermogen om later op het werkdoor te leren, kan het vooruitzicht vaneen laag salaris tot een slechte start lei-den. In een verenigd Europa zal dit ooknegatief uitwerken op de flexibiliteit vanmensen en hun vermogen om in een in-ternationale context te werken.

Is leren de moeite waard?

Men is alom van mening dat leren ietsmoet opleveren (Kazamaki Ottersten,Mellander, Meyerson, Nilsson 1994). InZweden levert leren in vergelijking metandere landen echter weinig op.

Na het onderzoek van Becker (1962),Mincer (1958, 1962 en 1974) en Schultz(1960 en 1961) is er veel discussie ge-weest over loonfuncties en human-capital-ramingen. Loonvergelijkingen zijn tegen-woordig een “klassiek” onderdeel van deeconomie en worden vaak empirisch be-naderd. Er is ook veel onderzoek gedaannaar de gebreken van vroegere loon-vergeli jkingen (Kazamaki Ottersten,Mellander, Meyersson en Nilson, 1994).

De relatieve loonstijging in verband metéén jaar extra scholing bedraagt in Zwe-den drie à vier procent. Dit cijfer is in deperiode tussen 1984 en 1991 vrijwel con-stant gebleven. Er staat een OESO-gemid-delde van tien à twaalf procent tegenover.

Hierbij moet echter wel worden aangete-kend dat, ondanks dit lage cijfer interna-tionaal gezien, de loonstijgingen in ver-band met scholing bij sommige werkne-mers, zoals ingenieurs, fors zijn geweest.Door deze stijging hebben ze echter pashet gemiddelde Zweedse niveau vanloonstijgingen voor scholing bereikt(Mellander 1994)!

Deze lage loonstijgingen na scholing kun-nen in een grote, geïntegreerde Europesemarkt tot brain-drain of verplaatsingenvan competenties leiden. Die brain-drainheeft ten dele waarschijnlijk al plaatsge-vonden. Mensen met een hoog oplei-dingsniveau vertrekken uiteraard heteerst. Zelfs wanneer dit maar mondjes-maat gebeurt, kan dit al negatieve gevol-gen hebben voor de concurrentiepositievan de Zweedse economie (Braunerhjelmen Eliasson 1994).

Nu er hoogontwikkelde arbeidsmarktenaan het ontstaan zijn, zal de vraag naarhoog opgeleide mensen uit het buiten-land toenemen. Om de kwestie van debrain-drain beter aan te kunnen pakken,zullen we echter eerst meer te weten ko-men over de vraag welk effect inkomenshebben op scholing en emigratie (Lund-borg 1991). Dit kan per land verschillen.Zullen die effecten er in de toekomst an-ders uitzien als gevolg van de Europeseintegratie? Welke factoren spelen een rolbij de emigratie van hoogopgeleide men-sen? Deze vraagstukken moeten eerst uit-gebreid onderzocht worden.

Institutionele hindernissen

De flexibiliteit van de arbeidsmarkt hangtin zeer sterke mate af van het opleidings-niveau en de arbeidsmarktinstanties. Doortal van die instanties, en met name doorinstanties die op markten opereren waaropde vakbonden een vaste greep hebben, isde arbeidsmarkt minder flexibel geworden.De arbeidswetgeving en vakbonds-activiteiten vertragen de allocatieprocessenop de arbeidsmarkt in Zweden soms nogsterker. Uit interviews met bedrijven blijktdat de gemiddelde leeftijd in Zweedseproduktiebedrijven vrij hoog is. Het iswaarschijnlijk zo dat de Zweedse arbeids-wetgeving hier ten dele debet aan is. Te-gelijkertijd weten we dat de jongere gene-ratie beter geschoold is, al staat daar te-

“In Zweden levert leren invergelijking met anderelanden (...) weinig op.”

“Deze lage loonstijgingenna scholing kunnen in een

grote, geïntegreerdeEuropese markt tot brain-

drain of verplaatsingenvan competenties leiden.”

“Door tal van die instan-ties, en met name door

instanties die op marktenopereren waarop devakbonden een vaste

greep hebben, is de ar-beidsmarkt minder flexi-

bel geworden.”

“(...) de gemiddeldeleeftijd in Zweedse pro-

duktiebedrijven vrij hoogis. Tegelijkertijd weten we

dat de jongere generatiebeter geschoold is, al staat

daar tegenover dat deoudere generatie meer

ervaring heeft op dearbeidsmarkt.”

Page 23: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

BEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

21

genover dat de oudere generatie meer er-varing heeft op de arbeidsmarkt.

De Wet op de werkgelegenheid, die geba-seerd is op het “first-in-last-out”-principe bijontslagen, zal op de lange termijn nega-tieve invloed hebben op de produktiviteitvan oude bedrijven, en met name op deproduktiviteit van bedrijven die op mark-ten opereren waar het slecht gaat en dieniet meer groeien (Kazamaki Ottersten1993). Doordat werknemers niet vaak vanarbeidsplaats en ook niet vaak van bedrijfwisselen en er dan ook weinig prikkels zijnom bij te leren, wordt dit negatieve effectop de produktiviteit nog versterkt. Het ge-volg is dat bedrijven geneigd zijn om min-der te investeren in human capital, omdatde werknemers relatief oud zijn en scho-ling dus minder rendabel is. Hoewel de jon-gere generatie beter geïnformeerd is enbeter geschoold is in nieuwe vaardigheden,is het toch moeilijk voor jongeren om toe-gang te krijgen tot de arbeidsmarkt. Dezenegatieve, indirecte effecten op dejeugdwerkloosheid, worden nog versterktals er te hoge beginsalarissen worden be-dongen door de bonden.

In een wereld waarin landen naar elkaartoegroeien moeten veel van die remmendeinstitutionele hindernissen uit de weg wor-den geruimd. Wanneer de arbeidsbemid-deling efficiënter wordt , zal een aantal vandie hindernissen vanzelf wegvallen. Het ismogelijk dat zich in een verenigd Europatot op zekere hoogte een betere en sterkergedereguleerde arbeidsmarkt ontwikkelt(zie Eliasson 1994). Als dat gebeurt, dankan het gevolg zijn dat het middelbaar on-derwijs beter wordt en er betere prikkelskomen om te “leren”. Op dit moment zor-gen institutionele hindernissen en de gangvan zaken op de arbeidsmarkt in deEuropese Gemeenschap echter nog voorproblemen. Het is dan ook te hopen dat dearbeidsmarkten in de toekomst steeds meergedereguleerd zullen worden, zodat Europakan concurreren met nieuwe markten in hetwesten en het oosten.

Het Zweedse opleidings-systeem in een Europeeslicht

Hoe moet scholing worden georganiseerd?En wie draait er voor de kosten op? Dat

zijn de vragen die een Europees oplei-dingsstelsel met zich brengt. Wat is toe-gestaan en waar liggen de grenzen? Hoekan een goed onderwijsstelsel worden ge-garandeerd? Wie is daarvoor verantwoor-delijk? Hoeveel onderwijs heeft iemandnodig? Moet iedereen een diploma mid-delbaar onderwijs hebben om zelfs maarin aanmerking te komen voor een baan?Ontstaat er een tweedeling op de arbeids-markt en in Europa tussen zeer laag-geschoolde en heel hoogopgeleide men-sen, die zich op twee aparte arbeidsmark-ten bewegen?

Door de snel veranderende industriëletechnologieën komen zowel de onderwijs-stelsels als de arbeidsmarkten in Europaonder druk te staan (Eliasson en KazamakiOttersten 1994). De Zweedse integratie inEuropa is reeds begonnen. Door hetERASMUS-programma en de interactie tus-sen hoger onderwijs en research is er bijdie integratie reeds vooruitgang geboekt.De Europese integratie van het Zweedseopleidingsstelsel heeft een goede kansvan slagen, aangezien er grote belangstel-ling is onder Zweedse studenten om inhet buitenland te studeren. Door de inte-gratie worden perspectieven breder enontstaan er nieuwe opleidingsmogelijk-heden.

Op een aantal problemen moeten we hierechter ook ingaan:

❏ In bedrijven blijkt steeds meer nadrukte worden gelegd op communicatievevaardigheden, en met name op verbaleen wiskundige vaardigheden. Wiskundewordt steeds belangrijker voor mensen opalle niveaus, niet in de laatste plaats voormensen op de werkvloer. Tegenwoordigkiezen echter minder leerlingen op demiddelbare school wiskunde en natuur-wetenschappen dan vroeger. Deze ten-dens doet zich in alle ontwikkeldegeïndustrialiseerde landen voor en kan inde toekomst tot ernstige problemen lei-den. Ook door de nieuwe wervings-methoden van het bedrijfsleven moet hetonderwijsstelsel veranderen, omdat hetanders niet kan voldoen aan de nieuweeisen en leerlingen geen goed betaaldebaan in het vooruitzicht kan stellen.

❏ Een andere vraag die grondig onder-zocht dient te worden en reeds in de aan-dacht staat, is of de Europese integratie

“(...) bedrijven geneigdzijn om minder te investe-ren in human capital,omdat de werknemersrelatief oud zijn en scho-ling dus minder rendabelis.”

“Hoewel de jongere gene-ratie beter geïnformeerdis en beter geschoold innieuwe vaardigheden, ishet toch moeilijk voorjongeren om toegang tekrijgen tot de arbeids-markt.”

“(...) zorgen institutionelehindernissen en de gangvan zaken op de arbeids-markt in de EuropeseGemeenschap echter voorproblemen.”

“Wiskunde wordt steedsbelangrijker voor mensenop alle niveaus, niet in delaatste plaats voor mensenop de werkvloer. Tegen-woordig kiezen echterminder leerlingen op demiddelbare school wis-kunde en natuurweten-schappen dan vroeger.”

Page 24: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

BEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

22

Het Zweedse onderwijsstelsel

❏ Voor niet-leerplichtige kinderen tussen de 0 en 6/7 jaar zijn er verschillende voorzieningen, zoals kinderdagverblijven, peuterspeelzalen enopenbare kleuterklassen.

❏ Sinds 1991 kunnen kinderen met zes jaar naar school gaan, als de ouders dat willen en als de gemeente daartoe passende voorzieningen heeft. Inhet schooljaar 1997/98 moet dit in alle gemeenten mogelijk zijn.

❏ Voor kinderen tussen de 6/7 en 16 jaar is er verplicht onderwijs. Het gaat hierbij om algemeen, coëducatief onderwijs voor de hele opgroeiendegeneratie. Bij de invoering van de negenjarige leerplicht in 1962 is er een onderverdeling gemaakt in drie niveaus van drie jaar elk: een laag,midden- en een hoog niveau. Met ingang van het schooljaar 1995/96 zal een nieuw landelijk leerplan worden ingevoerd voor de groepen 1 tot enmet 7, in 1996/97 voor groep 8, en in 1997/98 ten slotte voor groep 9.

❏ In de nieuwe tweede fase van het middelbaar onderwijs dat in 1992 is geïntroduceerd en dat aan het begin van het schooljaar 1995/96 volledig zalzijn ingevoerd, is het onderwijs al verdeeld in programma’s van drie jaar elk. Er zijn 16 landelijk vastgestelde programma’s, waarvan er 14 vooralberoepsgericht zijn en twee voornamelijk voorbereiden op een universitaire studie. Alle programma’s bevatten echter dezelfde acht basisvakken,te weten Zweeds, Engels, maatschappijleer, godsdienst, wiskunde, biologie, gymnastiek en gezondheidsleer, en kunstzinnige vorming. Daarnaastkiezen leerlingen vakken die aansluiten bij hun studierichting.

❏ Beroepsgerichte academische graden worden op universiteiten en colleges behaald na voltooiing van een studieprogramma dat in lengte kanvariëren van 2 tot 5,5 jaar. Deze studieprogramma’s leiden op tot een bepaald beroep, bijvoorbeeld het universitaire diploma medicijnen of hetdocentendiploma voor de tweede fase van het middelbaar onderwijs.

Grafiek: Rudolf J. Schmitt; technische uitvoering: Axel Hunstock, Berlijn; CEDEFOP-adviezen: Pekka Kämäräinen.

Hoger diploma eerste fase hoger onderwijs

Tweede fase hoger onderwijs

Universitaire graad

Lager diploma eerste fase hoger onderwijs

Propedeuse Post-secundaire vervolgopleidingen

Kwalificerende cursussen of avondonderwijs

Leer

plic

ht

Kleuteronderwijs

Hoger onderwijs

Basisonderwijs

Middelbaar onderwijs

1817

1615

1413

1211

109

87

65

43

in een aantal landen tot brain-drain zalleiden, terwijl andere landen er juisthuman capital bij krijgen. Landen met eensterk nivelleringsbeleid zullen dat beleidmoeten wijzigen. Per Lundborg gaat in zijnartikel op dit vraagstuk in.

❏ We mogen niet uit het oog verliezendat multilaterale afspraken in de praktijk

niet altijd gemakkelijk uitvoerbaar zijn,vooral niet wanneer een afspraak op eente hoog niveau tot stand is gekomen. Hetis niet wenselijk dat de Zweedse econo-mie met nog meer bureaucratie wordt op-gezadeld. Voor een soepele integratie isflexibiliteit nodig bij zowel de praktischeuitvoering als bij de totstandbrenging vanmultilaterale afspraken. Het zou goed zijn

Page 25: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

BEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

23

als een deel van de beslissingen op eenlager niveau zou worden genomen.

Wat kunnen we tegen de achtergrond vande geschetste problemen van de Europeseintegratie verwachten?

1. Idealiter kan worden verwacht dat deonderwijsmarkt zich sneller aanpast aangemeenschappelijke eisen en onderwijs-doelstellingen en er een ruimere keus ont-staat. Bovendien is te verwachten dat deonderzoeksmarkt een impuls krijgt.

2. Door meer interactie en concurrentietussen de arbeidsmarkten op Europeesniveau zal de status van het onderwijswaarschijnlijk omhoog gaan. Een hogerestatus van het onderwijs kan tot hogereopleidingsnormen op school en op hetwerk leiden. Dit verschijnsel zal zich inheel Europa voordoen. De lonen voormensen met een hogere opleiding zullenwaarschijnlijk ook stijgen.

3. Meer concurrentie zal ook de kostenonder druk zetten en tot kwaliteits-verbetering leiden. Dit kan vooral van be-lang zijn voor Zweden, waar de onderwijs-kosten relatief hoog zijn.

Over het geheel genomen zal het Zweedseopleidingsstelsel, ondanks de eerder ge-noemde problemen, baat hebben bij deEuropese integratie.

Conclusies

Door de Europese integratie zal hetonderwijsstelsel boeiender worden. Erkomt namelijk meer ruimte voor samen-werking op onderzoeksgebied en er ont-staan interessante terreinen voor nieuweontwikkelingen. Om de integratie succes-vol te laten verlopen moeten de arbeids-en scholingsmarkt goed functioneren enflexibel zijn. Integratie begint altijd opnationaal niveau. Het vraagstuk van eenmet succes opererende arbeids- enscholingsmarkt speelt niet alleen in Zwe-den. Verwacht wordt dat een sterke inte-gratie in Europa buitengewoon positieveeffecten zal hebben op de status van hetZweedse onderwijs en scholing uiteinde-lijk meer gaat opleveren. Er kleven ech-ter ook enkele nadelen aan die integra-tie. De problemen met multilaterale af-spraken op hoog niveau kunnen er noggecompliceerder door worden.

Literatuur

Becker, G.S., 1962, Investment in Human Capital:A Theoretical Analysis, Journal of Political Economy,Jrg. 70 Supplement, Deel 2, blz. S9-549.

Braunerhjelm, P., Eliasson, G., 1994, Finans-tidningen.

Eliasson, G., 1992, Arbetet - dess betydelse, dessinnehål, dess kwalitet och dess ersättning, (Werk -het belang, de inhoud, de kwaliteit en het rende-ment), IUI, Stockholm.

Eliasson, G., Doelmatig onderwijs en competentie-markten, Europees tijdschrift Beroepsopleiding, Nr.2/94.

Eliasson, G., Kazamaki Ottersten, E., 1994, Omförlängd skolgång (Verlengde schooltijd), IUI,Almqvist och Wiksell International, Stockholm.

Fagerlind, I., 1993, Utbildningen i Sverige och detmänskliga kapitalet. Nya villkor för ekonomin ochpolitiken. (Onderwijs in Zweden en het humancapital. Nieuwe voorwaarden voor de economie enhet beleid.) Rapport till Ekonomikommission.

Kazamaki Ottersten, E., 1993, Produktivitet ochAnställningsskydd (Produktiviteit en arbeids-wetgeving), IUI Working Paper Nr. 399.

Mincer, J., 1962, On-the-job Training: Costs, Re-turns and Some Implications, Journal of PoliticalEconomy, Jrg. 70, Deel 2, blz. S50-579.

Mincer, J., 1974, Schooling, Experience andEarnings, New York: Columbia University Press forthe National Bureau of Economic Research.

OESO, 1992, Educat ion at a Glance, OECDIndicators.

OESO, 1993, Industry Training in Australia, Swedenand the United States.

Schultz, T.W., 1960, Capi ta l Format ion byEducation, Journal of Political Economy, Jrg. 68, blz.571-583.

Schultz, T.W., 1961, Investement in Human Capital,American Economic Review, Jrg. 51, blz. 1-17.

US Department of Labor, 1991, What WorkRequires of Schools. Een rapport van SCANS voorAmerica 2000.

Kazamaki Ottersten, E., 1994, Trends in perso-neelswerving bij Zweedse bedrijven, Europees tijd-schrift Beroepsopleiding, Nr. 1/1994.

Kazamaki Ottersten, E. , Mellander, E. ,Meyerson, E., Nilsson, J., 1994, Pitfalls in theMeasurement of the Return to Education: AnAssessment Using Swedish Data, IUI Working PaperNr. 414.

Lindh, T., Mellander, E., Kazamaki Ottersten, E.,1994, Productivi ty and Cost Effects of Fir mSponsored Training: Evidence from PubliclySupported Training in Sweden 1989-1991, nog teverschijnen IUI Working Paper.

Lundborg, P., 1991, Determinants of Migration inthe Nordic Labor Market, The Scandinavian Journalof Economics, Jrg. 93, Nr. 3.

Mellander, E., 1994, Avkastningen på utbildning iSverige 1984-91: En känslighetsanalys, Mimeo IUI.

Mincer, J., 1985, Investment in Human Capital andPersonal Income Distribution, Journal of PoliticalEconomy, Jrg. 66, blz. 281-302.

“(...) multilaterale afspra-ken in de praktijk nietaltijd gemakkelijk uitvoer-baar zijn, vooral nietwanneer een afspraak opeen te hoog niveau totstand is gekomen.”

“Om de integratie succes-vol te laten verlopenmoeten de arbeids- enscholingsmarkt goedfunctioneren en flexibelzijn. Integratie begintaltijd op nationaal ni-veau.”

Page 26: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

BEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

24

Korte geschiedenis vanhet beroepsonderwijs

Het initiële beroepsonderwijs in Finlandis onder leiding van de overheid tot standgebracht en wordt voornamelijk verzorgddoor overheidsinstellingen. Het wordt,met andere woorden, grotendeels gefinan-cierd met overheidsgeld en het is aan deoverheid om ervoor te zorgen dat de al-gemene doelstellingen van het beroeps-onderwijs overal in het land verwezen-lijkt worden. In het Finse systeem, waarinhet onderwijs in schoolverband plaats-vindt, krijgen de leerlingen hun praktijk-opleiding vooral op school.

Het Finse beleid beoogt ieder gelijke kan-sen op onderwijs te bieden, onafhanke-lijk van woonplaats, economische statusof taal. In overeenstemming met deScandinavische democratische beginselenis de verwezenlijking van gelijke onder-wijskansen voor iedereen reeds aan heteind van de jaren zestig de belangrijkstedoelstelling van het beleid geworden.Onderwijs wordt van doorslaggevendbelang geacht voor de Finse concurrentie-kracht en welvaart.

Door de gecentraliseerde nationale plan-ning aan het eind van de jaren zeventigen tachtig is het aantal opleidingsplaatsenin het initiële beroepsonderwijs gegroeid.Tussen 1970 en 1994 was er sprake vaneen verdubbeling van het aantal oplei-dingsplaatsen. Tegelijkertijd daalde ech-ter het aantal 16- tot 19-jarigen van 85.000tot 65.000.

In Finland bestaan er qua opleidings-niveau aanzienlijke verschillen tussen deleeftijdsgroepen. In de leeftijdsgroep van25- tot 30-jarigen heeft ongeveer 80 % eendiploma van een beroepsopleiding of eenuniversitaire graad, terwijl dat percentage

in de leeftijdsgroep van 45- tot 50-jarigenminder dan 50% bedraagt.

Internationaal gezien neemt Finland netals Frankrijk een middenpositie in, als hetom de verdeling van leerlingen over hetalgemeen vormend en het beroeps-gerichte middelbaar onderwijs gaat.

Aan het eind van de jaren tachtig is erveel discussie geweest over de noodza-kelijke herziening van de onderwijs-doelstellingen. Er werd sterk benadruktdat individualisering en keuzemogelijk-heden noodzakelijk zijn om succes tekunnen boeken in de hevige economi-sche concurrentiestrijd. Aan deze puntenwerd hoge prioriteit toegekend. Ze kre-gen een plaats naast de voornaamste doel-stellingen van de voorgaande tien jaar,namelijk gelijke kansen en onderwijs datleerlingen een brede algemene ontwik-keling en humanistische idealen meegeeft.

In het kader van de nieuwe prioriteitengaat het streven vooral uit naar een mid-denschool voor alle jongeren, waar alge-meen vormend en beroepsgericht onder-wijs met elkaar gecombineerd kunnenworden of een keuze voor een van beideonderwijstypes kan worden gemaakt. Ver-der wil men het niveau van de post-secundaire beroepsopleidingen optrekkendoor de oprichting van instellingen voorhoger beroepsonderwijs van het type vande Duitse “Fachhochschule”, waar weten-schappelijk onderzoek naar de praktijk eenintegraal onderdeel van de werkzaamhe-den is. Jongeren krijgen zo hetzij via hetalgemeen vormend onderwijs, hetzij viaeen instelling voor hoger beroepsonder-wijs toegang tot de universiteit. In dezevoorstellen voor een nieuwe onderwijs-structuur worden nog steeds wijzigingenaangebracht. Experimenten die in de ge-noemde richting gaan, worden ten uitvoergebracht binnen het huidige leerplan.

Kenmerken van hetberoepsonderwijsin Finland

Matti KyröAls afdelingshoofd

verantwoordelijkvoor informatievoor-ziening, coördinatieop onderzoeksgebied

en kwantitatieveonderwijsgegevens bij de Na-tionale Onderwijsraad (cen-traal bureau voor de ontwik-

keling en evaluatie van hetonderwijs), Finland

“In Finland worden het al-gemeen vormend onderwijsen het beroepsonderwijs ende beroepsgerichte scho-ling momenteel los van el-kaar ontwikkeld, waarbij inhet ene geval de “vorming”en in het andere geval deaansluiting op de arbeids-markt vooropstaat. Een vande onderliggende beginse-len is echter het strevennaar op de markt georiën-teerd, service-gericht on-derwijs. De scholing die inhet kader van de arbeids-markt aan volwassenenwordt gegeven, wordt alvolledig afgestemd op devraag en de resultaten vanmarktonderzoeken (...).De afgelopen jaren is ersprake geweest van twee al-ternatieve trends, namelijkuitbreiding van het leerling-wezen en invoering van opcompetentie gebaseerdevakexamens, die vergelijk-baar zijn met de NVQ’s inhet Verenigd Koninkrijk.”

“(...) neemt Finland net alsFrankrijk een midden-

positie in, als het om deverdeling van leerlingen

over het algemeen vor-mend en het beroeps-gerichte middelbaar

onderwijs gaat.”

Page 27: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

BEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

25

Afbeelding 1. Percentage leerlingen in de tweede fase van het algemeen vormenden beroepsgericht middelbaar onderwijs in 1991 in de landen van de EU (gege-vens voor Griekenland en Luxemburg ontbreken).

Bron: Education at a glance, OECD

Recente veranderingen

In het veranderende Europa van het eindvan de jaren tachtig is Finland door debuitenlandse concurrentie onder grotedruk komen te staan. Het optrekken vanhet opleidingsniveau van de hele bevol-king is daardoor van nog groter belanggeworden. De Europese integratie, deeconomische veranderingen, de snelletechnologische ontwikkelingen en demo-grafische factoren waren hier debet aan.Tegen deze achtergrond is er intensiefgediscussieerd over permanente scholingen een daarmee in de pas lopende her-s t ructurer ing van het onderwi js -systeem.

In Finland is het initiële beroepsonder-wijs op jongeren gericht. Het beroepson-derwijs voor volwassenen - de scholingdie in het kader van de arbeidsmarktwordt gegeven en de personeelsop-leidingen buiten beschouwing gelaten -begon pas tegen het eind van de jarentachtig te groeien. Bij het onderwijs voorjongeren wordt ervan uitgegaan dat hetaanvangsniveau van alle jongeren onge-

veer gelijk ligt. Hierdoor konden oplei-dingstrajecten worden uitgezet, waarinalleen aandacht aan individuele verschil-len wordt besteed als er zich leer-problemen voordoen. Binnen de oplei-dingstrajecten bestaan nauwelijks moge-lijkheden om vakken te kiezen.

Het ligt in de lijn der verwachting dat hetaanbod aan arbeidskrachten in Finlandverder zal dalen. Werkenden blijken dearbeidsmarkt te verlaten om een oplei-ding te volgen en in de vut te gaan. Devraag naar opleidingen is ook door dehuidige recessie omhoog gegaan. Onder16- tot 20-jarigen komt er steeds meerbelangstelling voor opleidingen die invoorgaande jaren slechts met moeite leer-lingen konden werven.

Aan het eind van de jaren tachtig was hetaantal jongeren dat na de leerplicht door-leerde het laagst. De geringe groei die zichnu voordoet, zal in het midden van de ja-ren negentig weer afnemen. Dan zullenwe waarschijnlijk weer te maken krijgenmet een tekort aan geschoolde arbeids-krachten in een aantal belangrijke produk-tie- en dienstensectoren. De schommelin-

Duitsland

Oostenrijk

Zweden

Italië

Nederland

Denemarken

België

Finland

Frankrijk

Spanje

Ierland

Verenigd Koninkrijk

Portugal

Beroepsgericht

Algemeen vormend

100%90%80%70%60%50%40%30%20%10%0%

“Verder wil men hetniveau van de post-secundaire beroeps-opleidingen optrekkendoor de oprichting vaninstellingen voor hogerberoepsonderwijs van hettype van de Duitse“Fachhochschule”, waarwetenschappelijk onder-zoek naar de praktijk eenintegraal onderdeel van dewerkzaamheden is.”

“Het beroepsonderwijsvoor volwassenen - descholing die in het kadervan de arbeidsmarktwordt gegeven en depersoneelsopleidingenbuiten beschouwinggelaten - begon pas tegenhet eind van de jarentachtig te groeien.”

Page 28: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

BEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

26

Afbeelding 2. Gemiddeld jaarinkomen bij een opleiding op het niveau van hetniet-universitair hoger onderwijs (x100) naar leeftijd en geslacht in enkele lan-den van de EU.

gen in de jonge leeftijdsgroepen hebbenzeer veel invloed op de planning, omdatde overheid wettelijk verplicht is alleschoolverlaters na de leerplicht een plaatsvoor een verdere opleiding te bieden.

De huidige doelstellingen

Het Finse onderwijsbeleid heeft een twee-ledige doelstelling. Het onderwijs moetde huidige economische moeilijkheden enproblemen in de wereld van het werk toteen oplossing brengen en anderzijds moeter een onderwijsstelsel worden opgezetdat niet alleen nu, maar ook aan het eindvan dit decennium nog gekwalificeerdeen competente werknemers aflevert.

Wat het onderwijsbeleid verder compli-ceert, is dat er in de maatschappij uiteen-lopende en tot op zekere hoogte onge-specificeerde normen opgeld doen. Denormen die het Finse onderwijs nastreeften die in wetgeving zijn vertaald, zijn inde jaren zeventig vastgelegd, toen er prio-riteit werd gegeven aan het streven naargelijkheid en vooral aan de wens om de

zwakkeren in de samenleving te helpen.Na die tijd is het accent steeds meer ko-men te liggen op het individu, en metname het getalenteerde individu. Het isvan groot belang dat er met het oog opde opstelling van de leerplannen voor hetbasis- en voortgezet onderwijs over dezenormen gediscussieerd wordt.

De onderwijshervorming die in de jarenzeventig heeft plaatsgevonden, was hetresultaat van compromissen. De ontwik-keling van het algemeen vormend en hetberoepsgerichte onderwijs vond los vanelkaar plaats. Bij de toewijzing van gel-den en de vaststelling van het aantalopleidingsplaatsen in het beroepsonder-wijs werd uitgegaan van de geschattebehoefte aan geschoolde werknemers.

Het bestaan van parallelle schooltypenhad tot gevolg dat meer jongeren in debovenbouw van het middelbaar onderwijsvoor een algemeen vormende opleidingkozen dan de instellingen konden opne-men. De jongeren die niet geplaatst kon-den worden, moesten worden opgeno-men in het middelbaar beroepsonderwijs.

Denemarken Finland Nederland Portugal ZwedenBelgië0

20

40

60

80

100

120

140

160

Vrouwen, 25-34 Mannen, 25-34 Vrouwen, 45-64 Mannen, 45-64

Bron: Education at a Glance, OECD

“(...) in de jaren zeventig(...) (werd) er prioriteitgegeven aan het streven

naar gelijkheid en vooralaan de wens om de zwak-

keren in de samenleving tehelpen. Na die tijd is het

accent steeds meer komente liggen op het individu,

met name het getalen-teerde individu.”

“De onderwijshervormingdie in de jaren zeventig

heeft plaatsgevonden, washet resultaat van compro-

missen. De ontwikkelingvan het algemeen vormend

en het beroepsgerichteonderwijs vond los van

elkaar plaats. Bij detoewijzing van gelden en

de vaststelling van hetaantal opleidingsplaatsen

in het beroepsonderwijswerd uitgegaan van degeschatte behoefte aan

geschoolde werknemers.”

Page 29: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

BEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

27

Hierdoor werd men gedwongen om hetalgemeen vormend en het beroepsonder-wijs in de onderwijsstructuur dichter bijelkaar te brengen.

Omdat Finland over betrekkelijk weinignatuurlijke rijkdommen beschikt, heefthet altijd veel aandacht moeten beste-den aan zijn human resources. Het for-mele opleidingsniveau was en is een be-langrijk criterium bij beslissingen overaanstelling en salariëring. Dit blijkt alsmen de gemiddelde inkomens in ver-schillende landen naar opleidingsniveaumet elkaar vergelijkt. Vergeleken metandere landen van de Europese Unie zijnde inkomens in Finland betrekkelijkhoog. Bij de jongere leeftijdsgroepen zijnde verschillen echter kleiner, omdat hetalgemene opleidingsniveau duidelijk ge-stegen is.

In de jaren zeventig werd afgesproken dathet aantal opleidingsplaatsen zou wordenafgestemd op de behoefte aan geschooldewerknemers. Daardoor is de nadruk ko-men te liggen op een kwantitatieve plan-ning, die gedeeltelijk losstond van de in-houdelijke kant. Onderwijsvoorzieningdie op kwantitatieve planningen berust,brengt een grote mate aan centrale con-trole met zich mee. Het gevolg was datde instroom in de verschillende opleidin-gen en de regionale spreiding daarvan totin de kleinste bijzonderheden in plan-ningsprocessen voor de verschillende ni-veaus vastgelegd werden. De plannenwerden in laatste instantie goedgekeurddoor de regering.

Het Finse beroepsonderwijs staat op hetogenblik voor de taak de contacten tus-sen het onderwijs enerzijds en het bedrijfs-leven en de industrie anderzijds te inten-siveren en het beroepsonderwijs aantrek-kelijker te maken. Vooral in tijden vaneconomische expansie, als de vraag naararbeid het aanbod overtreft, wordt ditactueel. In het Finse systeem is voor hetbedrijfsleven en de industrie niet nood-zakelijkerwijze een belangrijke rol weg-gelegd bij initiële opleidingen en scho-ling. Doordat de overheid wettelijk ver-plicht is om alle schoolverlaters na de leer-plicht een plaats voor een verdere oplei-ding te bieden, hebben jongeren in hetonderwijs veel mogelijkheden. Hierdoorontstaan er populariteitsverschillen tussende verschillende opleidingen.

Vertegenwoordigers van het bedrijfslevenen de industrie hebben zitting in verschil-lende adviescommissies die zich bezighou-den met de ontwikkeling van het onder-wijs. In de Adviesraad voor onderwijs-planning, die zich voornamelijk bezighoudtmet de kwantitatieve aspecten van deonderwijsvoorziening, is het bedrijfslevenruim vertegenwoordigd. Zowel werkge-vers- als werknemersorganisaties zijn ver-tegenwoordigd in nationale onderwijs-commissies voor bepaalde sectoren en inlokale en institutionele commissies.

Door de huidige snelle technologischeveranderingen worden het institutioneleonderwijs en de institutionele scholingvoor grote problemen geplaatst. Dit geldtmet name voor Finland, waar het netwerkscholen zeer uitgebreid is. Er zijn zo’nvijfhonderd instellingen voor beroepson-derwijs die jaarlijks onderwijs verzorgenvoor 200.000 studenten. De instellingenvoor beroepsonderwijs lopen altijd ach-ter met de modernisering van hun uitrus-ting, omdat de meest vooruitstrevendewerkgevers veel eerder kunnen overgaantot vervanging van machines en appara-tuur. Het is dan ook noodzakelijk dat es-sentiële onderdelen van de praktijk-opleiding worden verplaatst naar vooruit-strevende ondernemingen.

Vooral in de jaren negentig is men on-derwijs steeds meer gaan zien als eenvorm van dienstverlening. De klant be-slist welke soort en welke kwaliteit on-derwijs hij/zij wenst en op deze wijzebepaalt de onderwijsvraag de ontwikke-ling en het aanbod van het onderwijs. DeFinse regering heeft reeds bepaald dat devraag een van de criteria moet zijn bijonder andere de vaststelling van het aan-tal opleidingsplaatsen.

In Finland worden het algemeen vormendonderwijs en het beroepsonderwijs en deberoepsgerichte scholing momenteel losvan elkaar ontwikkeld, waarbij in het enegeval de “vorming” en in het andere ge-val de aansluiting op de arbeidsmarktvoorop staat. Een van de onderliggendebeginselen is echter het streven naar opde markt georiënteerd, service-gerichtonderwijs. De scholing die in het kadervan de arbeidsmarkt aan volwassenenwordt gegeven, wordt al volledig afge-stemd op de vraag en de resultaten vanmarktonderzoeken.

“Het formele opleidings-niveau was en is eenbelangrijk criterium bijbeslissingen over aanstel-ling en salariëring.”

“Het Finse beroepsonder-wijs staat op het ogenblikvoor de taak de contactentussen het onderwijsenerzijds en het bedrijfsle-ven en de industrie ander-zijds te intensiveren en hetberoepsonderwijs aan-trekkelijker te maken.”

“Vooral in de jaren negen-tig is men onderwijssteeds meer gaan zien alseen vorm van dienstverle-ning. De klant beslistwelke soort en welkekwaliteit onderwijs hij/zijwenst en op deze wijzebepaalt de onderwijs-vraag de ontwikkeling enhet aanbod van hetonderwijs.”

“In de jaren negentig ishet aantal leer/arbeids-plaatsen met bijna 40%toegenomen van 7.200 tot10.000. Van al het beroeps-onderwijs en alle beroeps-gerichte scholing is ditnog steeds slechts 5%.”

Page 30: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

BEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

28

School en werkend bestaan

De problemen met een beroepsopleidingdie op school wordt gegeven liggen ophet vlak van de contacten met de wereldvan het werk en de veranderende eisendie daar gesteld worden. In het onder-wijsbeleid wordt veel belang gehecht aanhet dichter bij elkaar brengen van onder-wijs en praktijk. De laatste paar jaar is deomvang van de praktische component inhet theoretisch onderwijs aanzienlijk toe-genomen. Op dit moment is de crucialevraag hoe men een optimaal evenwichttussen en een goede integratie van lerenen werken kan bereiken.

Doordat in het onderwijsbeleid meer na-druk is komen te liggen op individuali-teit, flexibiliteit, keuzevrijheid en verant-woordelijkheid van de plaatselijke auto-riteiten is er ook meer aandacht gekomenvoor alternatieve vormen van beroepson-derwijs. De afgelopen jaren is er sprakegeweest van twee alternatieve trends,namelijk uitbreiding van het leerling-wezen en invoering van op competentiegebaseerde vakexamens, die vergelijkbaarzijn met de NVQ’s in het Verenigd Ko-ninkrijk.

De laatste paar jaar hebben zowel de werk-gevers- als de werknemersorganisaties deontwikkeling van het leerlingwezen gesti-muleerd. In de jaren negentig is het aantalleer/arbeidsplaatsen met bijna 40% toege-nomen van 7.200 tot 10.000. Van al hetberoepsonderwijs en alle beroepsgerichtescholing is dit nog steeds slechts 5%. Hetis niet eenvoudig het leerlingstelsel in tevoeren in nieuwe sectoren, aangezien hettraditie is dat het onderwijs in schoolver-band plaatsvindt. In veel sectoren ontbre-ken leerplannen voor het leerlingwezen enbovendien beschikken de bedrijven nietover goed opgeleide praktijkopleiders eninstructeurs.

Dit jaar is er een nieuwe wet over opcompetentie gebaseerde examens vankracht geworden. Tot nu toe zijn nog nietveel mensen voor deze examens geslaagd.Uit de eerste ervaringen blijkt dat van demensen die geen formeel onderwijs ofscholing hebben genoten, slechts zeerweinigen in staat zijn de nieuwe examenste halen. Met de vaardigheden die zij ineen werksituatie verworven hebben, kun-nen ze niet voldoen aan de exameneisen.

Kenmerkend voor het huidige Finse on-derwijs is dat de ontwikkeling van hetberoepsonderwijs voor jongeren en hetvolwassenenonderwijs los van elkaarplaatsvindt. De verscheidenheid in hetonderwijs en de scholing neemt toe, maartegelijkertijd treden er steeds meer niveau-verschillen op tussen verschillende scho-len en verschillende delen van het land.

Bestuurlijke hervormingen

De recente ontwikkelingen dwingen toteen ontmanteling van de huidige gecen-traliseerde bestuurlijke structuur. Daarbijspelen met name twee factoren een rol:de huidige neo-liberale ideeën over demaatschappij, waarin de nadruk ligt opde verantwoordelijkheid van de dienst-verlener, en de economische ontwikke-lingen. Nu de industriële produktie inzakt,neemt het aandeel van de overheidssectorin het bruto nationaal produkt toe.

Bij de huidige bestuurlijke hervorming inFinland staan vooral de afschaffing vannormatieve regelgeving en het delegerenvan beslissingsbevoegdheden centraal. Alsgevolg van de verslechterende economi-sche omstandigheden moet er personeelafvloeien. De daartoe strekkende beslui-ten zijn, ook daar waar het om het be-stuurlijke niveau gaat, al genomen.

In de Finse bestuursstructuur worden delokale activiteiten op drie verschillendeniveaus door overheidsinstanties ge-stuurd. Bijna alle ministeries kennen eencentraal nationaal bureau en een regio-nale (provinciale) instantie die daaraanondergeschikt is. Deze besluitvormings-en planningsstructuur met zijn vele ni-veaus is uitermate log gebleken. De ver-antwoordelijkheid voor het nemen vanbesluiten en het maken van plannenwordt momenteel gedelegeerd naar hetplaatselijke niveau. Het is de bedoelingom voor het onderwijs nationale raam-werken te creëren, waarbinnen deonderwijsinstellingen betrekkelijk vrij zijn,zodat ze hun onderwijsaanbod af kunnenstemmen op de plaatselijke behoeften.

Een grotere lokale autonomie is een we-zenlijk onderdeel van de hervorming vanhet onderwijsbestuur. Leerplannen omvat-ten facultatieve elementen waarover bin-nen het raamwerk van niet al te strikt

“Dit jaar is er een nieuwewet over op competentiegebaseerde examens vankracht geworden. Tot nu

toe zijn nog niet veelmensen voor deze exa-

mens geslaagd. Uit deeerste ervaringen blijkt

dat van de mensen diegeen formeel onderwijs of

scholing hebben genoten,slechts zeer weinigen in

staat zijn de nieuweexamens te halen. Met de

vaardigheden die zij ineen werksituatie verwor-

ven hebben, kunnen ze nietvoldoen aan de examen-

eisen.”

“Door de recente ontwik-kelingen is de druk om dehuidige gecentraliseerdebestuurlijke structuur te

ontmantelen, toegenomen.”

“Het is de bedoeling omvoor het onderwijs natio-

nale raamwerken tecreëren, waarbinnen de

onderwijsinstellingenbetrekkelijk vrij zijn,

zodat ze hun onderwijs-aanbod af kunnen stem-

men op de plaatselijkebehoeften.”

Page 31: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

BEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

29

geformuleerde doelstellingen plaatselijkbeslist kan worden. Hierdoor kan eenflexibel onderwijsaanbod worden ontwik-keld. Ook hoopt men dat een grotere lo-kale autonomie tot een verbetering vande doelmatigheid en efficiëntie van hetonderwijs leidt. Verschillende belangen-groepen zullen de activiteiten van de in-stellingen met meer belangstelling volgendan voorheen.

In dit stadium is nog niet duidelijk hoehet bestuur zich zal ontwikkelen. Som-migen vrezen dat het delegeren vanregeringsbevoegdheden en regelgevingnaar het lokale niveau ertoe zal leidendat de werkelijke besluitvorming ver-schuift naar de sociale partners. Het ge-vaar bestaat dat de raamwerken het pro-dukt worden van de Vakbond van lera-ren, dat invloed heeft op de nationale les-roosters, en van de werkgeversorgani-

saties, die invloed hebben op de natio-nale eindexamens.

Het is niet uitgesloten dat decentralisatieslechts tot bureaucratie op lokaal niveauleidt. De infrastructuur van het onderwijs-systeem is niet flexibel genoeg voor eenecht door de consument gestuurd systeem.In Finland dat de op vier na grootste op-pervlakte in Europa en een bevolking van5 miljoen inwoners heeft, is het netwerkvan onderwijsinstellingen opgebouwd omhet regionale beleid te ondersteunen.

Trends op het gebied vande financiering

In Finland zal de verplichting om voorberoepsonderwijs te zorgen geleidelijkaan de gemeenten worden overgedragen.

Grafiek: Rudolf J. Schmitt; Technische uitvoering: Axel Hunstock, Berlijn; CEDEFOP-adviezen: Pekka Kämäräinen

Het reguliere onderwijs in Finland

Kleuteronderwijs

Lager onderwijs

Onderbouw middelbaar onderwijs

Bovenbouw middelbaar onderwijs

Leer

plic

ht

Toelatingsexamen universiteit

Bovenbouw middelbaar onderwijs

Universiteiten /Wetenschappelijk gerichte hogescholen

Beroepsgerichte hogescholen

School voor hoger beroepsonderwijs

School voor beroepsonderwijs

Leerlingwezen

Avondonderwijs2de + 3de leerwegenbv. contract leerlingwezen

Academische kwalificatie

(ingenieurs, leraren)

Licentiaat

Technische school

1817

1615

1413

1211

109

87

65

43

“In Finland zal de ver-plichting om voor be-roepsonderwijs te zorgengeleidelijk aan de gemeen-ten worden overgedra-gen.(...) Ze ontvangenoverheidssubsidies aan dehand van hun uitgaven ende financiële status van debetrokken gemeente.”

Page 32: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

BEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

30

Op het ogenblik wordt de helft van deinstellingen voor beroepsonderwijs doorde gemeenten gerund. Ze ontvangenoverheidssubsidies aan de hand van hunuitgaven en de financiële status van debetrokken gemeente.

In de nabije toekomst zullen de invoe-ring van management by objectives in hetgehele overheidsapparaat en het huidigerationalisatie- en decentralisatieprocesertoe leiden dat de overheidsbijdragenworden toegekend op grond van eennieuw systeem. De instelling ontvangt eenlump sum, waarvan de hoogte afhangt vandrie factoren: het aantal lesuren, het aan-tal leerlingen en de omvang van de in-stelling. Dit bedrag kan de instelling naareigen inzicht besteden. De uitgaven zul-len niet langer worden verdeeld in uitga-ven die recht geven op een overheids-bijdrage en uitgaven waarvoor dat nietgeldt.

Gehoopt wordt dat het niveau van dedienstverlening in het onderwijs door ditnieuwe systeem zal stijgen en de instel-lingen beter in staat zullen zijn om in tespelen op de specifieke plaatselijke be-hoeften dan nu het geval is. Tegelijker-

tijd worden de gemeenten aangemoedigdhun dienstverlening kostendekkend temaken en hun bestuurlijk apparaat in tekrimpen.

Het parlement merkt in zijn reactie op hetrapport over het onderwijsbeleid van deregering op dat de hervorming van hetsysteem van overheidsbijdragen er niet toemag leiden dat de kosten van het onder-wijs anders over de centrale overheid ende gemeenten worden verdeeld. Als degemeenten nieuwe taken en verantwoor-delijkheden toegewezen krijgen, moetenzij ook kunnen beschikken over de mid-delen die daarvoor nodig zijn. Het parle-ment merkt ook op dat tijdens een reces-sie niet bezuinigd mag worden op onder-wijs. Aan onderwijs moet dan juist meersteun worden gegeven.

Onderwijs en scholing zijn altijd gezienals een recht van de burger. Om die re-den is de financiering van onderwijs enscholing in sterke mate afhankelijk vanoverheidsmiddelen. Omdat di t vanoudsher zo gegroeid is, valt er in de na-bije toekomst geen verandering te ver-wachten in de wijze waarop het onder-wijs gefinancierd wordt.

Kivinen, Osmo & Rinne, Risto & Ahola, Sakari:Kouulutuksen rajat ja rakenteet (Grenzen en struc-tuur van het onderwijs), Hanki ja jää, Helsinki, 1989.

Kyrö, Matti & Vasiljeff Miliza & Virtanen, Kirsi:Ammatillisen koulutuksen keehitys vuosina 1960-1987 (De ontwikkeling van het beroepsonderwijsin 1960-1987). Nationale raad voor het beroepson-derwijs, Departement planning en ontwikkeling,Verslagen 16/1988.

OECD: Education at a Glance. OECD indicators.Paris, 1993.

Volanen, Matti Vesa: Open social structures en theschool/-labour network. (Open sociale structurenen het school/werk-netwerk). In Kyrö, Matti (ed.)kvalifikationsforskning - som bas för utbildning?(Onderzoek naar kwalificaties als basis voor on-derwijs), Stockholm, 1989.

Volanen, Matti Vesa & Jalkanen, Hannu (ed.):Koulutuksen kuninkaat ja kulkurit (De koningenen vagebonden van het onderwijs). Instituut vooronderwijsonderzoek, Jyväskylä, Publikatieserie B,Theorie en Praktijk, 24/1988.

Ekola, Jorma (ed.): Ammatillisen kaskiasteenkoulunuudistus. Arviointeja koulunuudistuksentolmeenpanon toteutuksesta. (De hervorming vanhet post-secundair beroepsonderwijs. Beoordelingvan de implementatie van de onderwijshervor-mingen) Insti tuut voor onderwijsonderzoek.Jyväskylä, Publikatieserie B, Theorie en praktijk, 56/1991.

Ekola, Jorma & Kämäräinen, Pekka & Vuorinen,Pentti: Ammatillisen koulutuksen uudistaminen1980-luvulla (Hervorming van de beroepsopleidingin de jaren tachtig) Nationale raad voor beroeps-onderwijs, Verslagen 30/1991.

Helakorpi, Seppo & Aarnio, Helena & Kuisma,Raimo & Mäkinen, Armas & Torttila, Pekka: Työja ammattilaito (Werk en beroepsvaardigheden)School voor leraren voor het beroepsonderwijs inHämeenlinna, Onderzoeksverslagen 5/1988.

Kivinen, Osmo: Koulutuksen järjestelmäkehitys -Peruskoulutus ja val t iol l inen kouludoktr i iniSuomessa 1800- ja 1900 luvuilla (De ontwikkelingvan het onderwijssysteem - basiseducatie en deoverheidsdoctrine met betrekking tot onderwijs inFinland in de 19e en 20e eeuw). Universiteit vanTurku, Publikaties C67, 1988.

Literatuur:

“Het parlement merkt (...)op dat tijdens een recessie

niet bezuinigd mag wor-den op onderwijs. Aan

onderwijs moet dan juistmeer steun worden

gegeven.”

Page 33: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

BEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

31

Henry J.Vartiainenwerkzaam aan deUniversiteit van Hel-sinki, Finland. Daar-voor werkzaam bijhet Instituut voor

economisch onderzoek vande Finse nationale bank, hetsecretariaat van de OESO inParijs en de Conferentieraadin Brussel, de Bond van deFinse werkgevers en het be-drijfsleven, en het FinseManagementinstituut (LIFIM).

Toen de industrialisatie inde tweede helft van de ne-gentiende eeuw in Finlandop gang kwam, werd het be-roepsonderwijs voorname-lijk een overheidsaangele-genheid.Vanaf de jaren tachtig wordter veel nadruk gelegd op in-dividuele prestaties en hetbelang van keuzemogelijk-heden. Door de nieuwe wet-geving die in 1993 vankracht is geworden, zijn ervoor alle beroepen oplei-dingen in het leerlingwezengekomen en is ook aanvul-lende scholing binnen hetstelsel mogelijk geworden.De scholen hebben meervrijheid en verantwoorde-lijkheid gekregen bij de ont-wikkeling van opleidingenen modules. Bij examenswordt iemands competentiebeoordeeld, los van de ma-nier waarop hij of zij dieverkregen heeft (op school,in het leerlingwezen, in depraktijk). De verantwoorde-lijkheid voor de examensligt bij examencommissies,waarin sociale partners,scholen en lokale overheidmet elkaar samenwerken.De belangrijkste uitdagingwaarvoor men op dit mo-ment staat is dat de inte-resse van werkgevers moetworden gewekt en hun me-dewerking moet wordenverkregen.

Een opnieuw ontdekt tra-ject naar het werkende be-staan

Welke omvang de werkloosheid en welkereikwijdte de structurele veranderingenook mogen hebben, er is en blijft altijdvraag naar geschoolde en bekwame werk-nemers. In alle industrielanden heeft zichde afgelopen jaren een stijging van hetaantal hooggeschoolde en een daling vanhet aantal ongeschoolde werknemersvoorgedaan, en deze trend zal zich naaralle verwachting voortzetten. Veel routi-newerk zal geautomatiseerd worden. Ineen tijd waarin bepaalde vakken, ambach-ten, veel lopende-bandwerk en helebedrijfssectoren verdwijnen, wordenbasisvaardigheden als flexibiliteit, hetopenstaan voor (her)scholing, bereidheidom van beroep te veranderen en klant-gerichtheid voor een ieder en voor hetonderwijs steeds belangrijker. De inhoudvan functies verandert zo snel dat het vrij-wel onmogelijk is om de manpower plan-ning af te stemmen op de toekomstigeeisen.

Gekwalificeerde werknemers, die eengoede opleiding hebben en in staat zijnom zelfstandig en vernieuwend te den-ken en te handelen, zijn essentieel voorde concurrentiepositie in een vrije ensteeds groter wordende markt. In het lichtvan de bezuinigingen op de overheids-uitgaven en de hooggespannen verwach-tingen van mensen ten aanzien van hetnut van onderwijs is het een uitdagingvoor de samenleving om een goede aan-sluiting tussen de vraag naar en het aan-bod van vaardigheden te bereiken.

Nu de werkloosheid hoog is en zelfs nogsteeds stijgt, neemt de belangstelling vooronderwijs toe. In het arbeidsmarktbeleidzi jn dan ook meer onderwi js - enscholingsinitiatieven te vinden dan voor-heen. Nu de arbeidsmarkten diverser zijn

geworden en meer op diensten gericht,kunnen we de werkgelegenheid niet lan-ger veilig stellen door eenvoudigweg metbehulp van overheidsgeld de vraag tevergroten. In een land waar loonafsprakenvan oudsher een grote rol spelen, ligt hetpolitiek moeilijk om de werkloosheid metbehulp van het marktmechanisme terugte dringen door de lonen te verlagen. Eengeavanceerdere methode is de vaardig-heden van mensen te verbeteren, en decommunicat ie tussen bedr i jven enscholingsinstellingen te bevorderen, zo-dat leerlingen relevante vaardigheden ver-werven.

In Finland heeft men vrij laat oog gekre-gen voor een overduidelijk maar essen-tieel feit, namelijk dat bedrijven - de le-veranciers van goederen en diensten - eenuitstekende leerschool vormen, die nietvoor andere manieren van scholing on-derdoet en nog te weinig wordt benut.Wil een bedrijf succes hebben, dan moethet op de hoogte blijven van de ontwik-kelingen op technologisch en organisa-torisch gebied, afzetmarkten en de vraagvan de consument. Door scholing on-the-job kan efficiënt worden geleerd en kun-nen mensen direct kennismaken met debedrijfscultuur en het werkende bestaan.Het bedrijf is een geschikte leerplaats voormensen die de basisprincipes van eenberoep willen leren en voor mensen diezich willen bij- of herscholen.

De snelle overgang naareen industriële samenle-ving

De overgang van Finland van een voor-namelijk agrarische autarkie naar eenopen-markteconomie met een bloeiendeindustrie begon en voltrok zich groten-deels in de tweede helft van de negen-tiende eeuw. Finlands bosbouw, voorheenalleen houtleverancier voor huishoudelijk

Groei van het leerling-wezen in Finland

Page 34: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

BEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

32

0

2

4

6

8

10

71 75 80 85 90 93

Instroom in het leerlingwezen in Finlandtussen 1970 en 1994

totaal (1994: 10.000)nieuwe contracten (1993: 8.830)

1) De stroom immigranten was al veeleerder op gang gekomen als gevolgvan het verbod dat Napoleon had uit-gevaardigd op handel tussen de lan-den op het Europese vasteland enGroot-Brittannië of zijn koloniën.Goederen kon men tegenhouden,maar mensen niet. Deze vroegstevorm van internationalisering had dusdirect al positieve gevolgen voor Fin-land.

gebruik, veroverde een plaats op de in-ternationale markt dank zij ontwikkelin-gen in de houtverwerkingstechnologie enhet transport. Oude handels- en produk-tiebeperkingen werden vervangen dooreen soepelere wetgeving (in 1897 kwamer een einde aan de gildevorming). Finseproducenten kregen toegang tot degroeiende markten in het tsaristische Rus-land. Er kwamen geschoolde en vinding-rijke industriëlen uit het westen naar Fin-land met baanbrekende ideeën op hetgebied van pulp en papier, textiel en tech-niek1.

Het begon allemaal met de produktie vanpulp en papier, waarna al snel eensneeuwbaleffect ontstond. Er ontstondnamelijk een symbiotische relatie tussenproduktie, research en de bouw van debenodigde machines en apparatuur. Eenop de zeven papiermachines in de we-reld komt tegenwoordig uit Finland.

In de jaren dertig vormde de machine-bouw een kleine sector. De verplichteherstelbetalingen na de Tweede Wereld-oorlog aan de Sovjet-Unie waren ondanksde zware lasten een geluk bij een onge-luk, omdat ze hebben bijgedragen aan hetontstaan van een moderne machinebouw-sector, die onder andere houtverwerkendeen papiermachines, motoren en schepenproduceert.

Na de Tweede Wereldoorlog hebben zichduidelijke structurele veranderingen voor-gedaan in de samenleving. Het percen-tage mensen dat werkzaam is in de pri-maire sector (land- en bosbouw) is van36 % in 1960 gedaald naar 5% in 1994.De leeftijdsopbouw van de bevolking isook veranderd: het percentage mensenjonger dan 15, dat in 1960 nog bij 30%lag, was in 1994 gedaald naar 19%, ter-wijl het percentage in de leeftijdsgroeptussen de 15 en 65 jaar is gestegen van62% naar 67%. Uit de demografische ont-wikkeling blijkt dan ook hoe belangrijkvolwasseneneducatie is.

Het openbaar onderwijsheeft de overhand

Bedrijven zorgden in eerste instantie zelfvoor de noodzakelijke scholing van hunwerknemers. Maar al snel nam de over-heid de verantwoordelijkheid voor descholing over. Tussen 1840 en 1850 richttede overheid zondagsscholen op voor leer-lingen die een ambacht wilden leren. Inde grote steden werden ook technischescholen opgericht. Daar konden leerlin-gen vanaf twaalf jaar een vier jaar durendeopleiding volgen. Het lesprogramma be-stond uit algemene vakken en technischevakken voor zover relevant voor de in-dustrie en ambachten. Aan het idee datde beroepsopleiding een overheids-aangelegenheid was, zoals in heelScandinavië het geval was, werd niet ge-tornd. Na de onafhankelijkheid heeft hetberoepsonderwijs zich dan ook voorna-melijk in overheidsinstellingen en onderoverheidstoezicht ontwikkeld.

Omvang van bedrijfs-interne scholing

Het leerlingwezen is tientallen jaren langbescheiden van omvang geweest. In de ja-ren zeventig waren er slechts circa 4000leerlingen in het leerlingwezen per jaar.In de jaren tachtig steeg dit aantal naar8000, en in 1993 werd de grens van 10.000overschreden. In dat jaar verdrievoudigdehet aantal nieuwe contracten zich tot 8830,doordat er voor dezelfde vakken als in deandere onderwijstypen contracten kondenworden afgesloten. Het streefcijfer voor

“(...) bedrijven - de leve-ranciers van goederen endiensten - een uitstekende

leerschool vormen die nietvoor andere manieren vanscholing onderdoet en nog

te weinig wordt benut.”

“(...) heeft het beroepson-derwijs zich (…) voorna-

melijk in overheids-instellingen en onder

overheidstoezichtontwikkeld.”

Bron: Vartiainen Henry J., Het leerlingwezen (in het Fins), in: Taloustieto, augustus 1994

Page 35: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

BEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

33

1995 is 17.000 opleidingsplaatsen, waar-van ongeveer de helft voor volwassenenen aanvullende scholing bestemd is.

Deze 17.000 opleidingsplaatsen vormennog steeds slechts een fractie van het to-tale beroepsonderwijs met zijn 200.000leerlingen. Bedrijfsinterne scholing tref-fen we meestal aan bij beroepen waardergelijke scholing van oudsher gebrui-kelijk is en waarvoor het ook een ge-schikte vorm van scholing is (zoals bij degrafische vakken, bij kappers, brood-bakkers en banketbakkers). Andere goedevoorbeelden zijn de handel en admini-stratieve vakken, maar ook de elektro-techniek en maatschappelijk werk.

Een groot aantal factoren heeft ertoe bij-gedragen dat het aantal leerlingen laagbleef. Dit kwam niet alleen door de lagemaatschappelijke status van het leerling-wezen, ook de vakbonden stonden arg-wanend tegenover scholing on-the-job.De leercontracten hadden aanvankelijk devorm van een arbeidscontract en vielendus geheel onder de arbeidswetgeving,waaronder de wet op het minimumloon.De vele regels zetten een domper op ie-der enthousiasme van de kant van dewerkgevers. Veel kleermakers zijn om diereden verdwenen.

-----Grafik1-----

Een nieuwe denkwijze

In de jaren tachtig is er veel discussiegeweest over de doelstellingen van hetonderwijs. Hierbij lag het accent op indi-viduele behoeften en keuzemogelijk-heden. Dit in tegenstelling tot vroeger,toen het accent lag op gelijkheid, unifor-miteit en gestandaardiseerde normen, af-gestemd op de behoeften in de samenle-ving. Er werd wel gekeken naar de eco-nomische vraag, maar slechts op theore-tisch niveau. Gezien moet worden dat hetleren op het werk net zo’n goede methodeis om competentie te verwerven en exa-mens te doen als het leren in een instel-ling voor openbaar beroepsonderwijs.

Flexibiliteit is hierbij essentieel. De auto-riteiten trachten werkervaring en officiëleexamens beter op elkaar te laten aanslui-ten. Het onderscheid tussen theorie enpraktijkervaring wordt ook steeds vager.De geboekte vooruitgang op statistischgebied is hierbij ook nuttig. De verschil-

lende doelgroepen die behoefte hebbenaan scholing, kunnen namelijk makkelij-ker gesignaleerd worden met behulp vanhet verbeterde statististische materiaal bijhet Ministerie van werkgelegenheid. Groe-pen die behoefte hebben aan herscholingzijn voortijdige schoolverlaters zonderberoepsopleiding, vervroegde uittredersen werkloze jongeren.

Het bedrijfsleven is een groot voorstandervan het leerlingwezen en ziet het als eenmodern antwoord op de zo diverse ar-beidsmarkt. Het leerlingwezen heeft veelvoordelen. Er wordt opgeleid voor eenberoep zoals dat in de praktijk wordt uit-geoefend, er wordt rekening gehouden metde werksituatie, de opleiding kan op ie-der willekeurig tijdstip aanvangen en wordtsneller aangepast aan de stand van de tech-nologische ontwikkelingen (als algemeencriterium bij examens moet echter een re-delijk geachte gemiddelde norm wordengenomen, en niet de nieuwste technolo-gie). In dun bevolkte gebieden is dit vaakde enig mogelijke vorm van scholing.

Organisatorische hervor-ming

Deze nieuwe denkwijze heeft ook geleidtot nieuwe wetgeving. Nog niet zo langgeleden lag de verantwoordelijkheid voorscholing volledig bij de instellingen voorhet beroepsonderwijs. Dit was en is nogsteeds het opvallendste verschil met descholingssituatie in Duitsland. De instel-lingen regelden stages voor leerlingenonder schooltijd of zorgden voor bege-leide werktraining buiten schooltijd. Dewerkgevers kregen subsidie voor descholingscontracten die ze afsloten. In hetcontract zetten de school en de werkge-ver op papier wat voor werkervaring deleerling moest opdoen. De curricula wa-ren strikt volgens de richtlijnen van deNationale onderwijsraad.

In 1993 is er een nieuwe wet inzake hetleerlingwezen van kracht geworden die totdoel had de concurrentiepositie van dittype scholing ten opzichte van het ove-rige onderwijs te verbeteren. Vanaf datmoment konden er scholingscontractenworden gesloten voor dezelfde vakken enexamens als in het gewone beroepsonder-wijs. De instellingen voor het beroepson-derwijs kregen een grotere vrijheid. Zo

“Een groot aantal factorenheeft ertoe bijgedragendat het aantal leerlingenlaag bleef. Dit kwam nietalleen door de lage maat-schappelijke status vanhet leerlingwezen, ook devakbonden stonden argwa-nend tegenover scholingon-the-job.”

“De autoriteiten trachtenwerkervaring en officiëleexamens beter op elkaarte laten aansluiten.”

“In 1993 is er een nieuwewet inzake het leerling-wezen van kracht gewor-den die tot doel had deconcurrentiepositie vandit type scholing tenopzichte van het overigeonderwijs te verbeteren.”

“De hervormingen warenniet zo drastisch dat dehoofdverantwoordelijk-heid verschoven is. Erheeft echter wel eenzekere decentraliseringplaatsgevonden.”

Page 36: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

BEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

34

mochten ze zelf nieuwe opleidingen op-zetten en werden ze verantwoordelijk voorde samenstelling van afzonderlijke curri-cula. In deze nieuwe situatie is meer sa-menwerking tussen de lokale overheid ende scholen noodzakelijk. Volgens denieuwe wet is een contract in het leerling-wezen een bijzondere overeenkomst tus-sen een werkgever die zich bereid verklaartde in het contract genoemde scholing teverstrekken, en een leerling die in ruil voordie scholing verplicht is om te werken. Uitde naam scholingscontract blijkt dat hetaccent op het onderwijsaspect ligt.

De hervormingen waren niet zo drastischdat de hoofdverantwoordelijkheid verscho-ven is. Er heeft echter wel een zekeredecentralisering plaatsgevonden. De scho-len krijgen meer ruimte om zelf de studie-programma’s voor de leerlingen op te stel-len. De diploma’s worden nog steeds doorde overheid toegekend, maar dit gebeurtin samenspraak met de werkgever.

De verantwoordelijkheid voor de examensen de erkenning rust bij de lokale of lan-delijke examenraad, die bestaat uit verte-genwoordigers van de arbeidsmarkt, scho-len en de lokale overheid. Het organise-ren van een examen wordt gewoonlijk,binnen het brede raamwerk dat de natio-nale examenraad heeft vastgesteld, over-gelaten aan de school en lokale bedrijven.

De planning van de curricula en de ver-antwoordelijkheid voor de financiële kantzijn nu in dezelfde handen. Wanneer delokale overheid een theoretische oplei-ding wil opzetten, worden de desbetref-fende diensten ingekocht bij een schoolvoor beroepsonderwijs of een anderscholingscentrum, of bij een bedrijf. Dekeuze aan opleidingen is daardoor enormgegroeid. De instellingen voor beroeps-onderwijs mogen naar eigen inzicht op-leidingen en modules opzetten. Aange-zien het onderwijsstelsel voorheen sterkgecentraliseerd was, is dit een grote uit-daging voor de scholen. Actieve vernieu-wers krijgen nu ruim baan.

Bredere toepassings-gebieden

Sinds 1993 is het leerlingwezen het aan-gewezen traject voor mensen zonder eer-dere beroepsopleiding; mensen die hun

vaardigheden verder willen ontwikkelenen ook een diploma nodig hebben; werk-nemers van wie het werk nieuwe terrei-nen gaat beslaan; werknemers die eennieuwe taak krijgen; en mensen die er-kende kwalificaties nodig hebben. Het isook geschikt wanneer het personeel vaneen bedrijf moet worden bijgeschooldvoor nieuwe of meer gespecialiseerde ta-ken, of als er niemand op de arbeidsmarktte vinden is met de juiste kwalificaties.

De nieuwe wet inzake op competentiegebaseerde examens is in mei 1994 vankracht geworden. Daarmee is een eindgekomen aan het verband tussen de exa-mens, die nu uit een reeks duidelijk afge-bakende modules bestaan, en de manierwaarop de vereiste vaardigheden enknow-how zijn verkregen. Bij de hand-having van het niveau van de examensspelen een aantal criteria, zoals kwaliteit,een goede naam en effectiviteit een be-langrijke rol . Andere belangrijke indica-ties waarnaar wordt gekeken, zijn deplaats en de status op de arbeidsmarkt.

Ook voor volwassenen

Sinds 1993 biedt het leerlingwezen zowelvoltijdse opleidingen voor een periodevan 1 tot 4 jaar, als aanvullende scholinggedurende 4 maanden tot een jaar. Hetleerlingwezen is geen eindstation, maareen logische stap binnen het scholings-traject.

Het initiële beroepsonderwijs was in eer-ste instantie op jongeren gericht. Oplei-dingen voor volwassenen kwamen pasaan het eind van de jaren tachtig goedvan de grond. Naar schatting 35.000 vol-wassenen per jaar hebben behoefte aanaanvullend onderwijs en aanvullendescholing. Het leerlingwezen kan tege-moetkomen aan de individuele behoef-ten van leerlingen, maar ook als scholings-instrument dienen voor het gehele per-soneel van een bedrijf. Ongeveer de helftvan de nieuwe contracten wordt afgeslo-ten met leerlingen die al een initiële op-leiding hebben gevolgd. Er kunnen ookdeelexamens worden afgelegd in hetleerlingwezen.

Op de langere termijn kan de combinatievan volwasseneneducatie en het leerling-wezen leiden tot schaalvoordelen en tot

“De instellingen voorberoepsonderwijs mogennaar eigen inzicht oplei-

dingen en modulesopzetten.”

“De nieuwe wet inzake opcompetentie gebaseerdeexamens is in mei 1994

van kracht geworden.Daarmee is een eind

gekomen aan het verbandtussen de examens, die nu

bestaan uit een reeksduidelijk afgebakendemodules, en de manier

waarop de vereiste vaar-digheden en know-how

zijn verkregen.”

“Sinds 1993 biedt hetleerlingwezen zowel

voltijdse opleidingen vooreen periode van 1 tot 4

jaar, als aanvullendescholing gedurende 4

maanden tot een jaar.”

“Op de langere termijnkan de combinatie van

volwasseneneducatie enhet leerlingwezen leiden

tot schaalvoordelen en totefficiënter opgestelde

opleidingsmodules.”

Page 37: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

BEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

35

efficiënter opgestelde opleidingsmodules.Ook van de leerlingen wordt een grotereflexibiliteit vereist: zij moeten initiatieftonen en zelf stappen ondernemen voorde door hen gewenste scholing.

Kosten

De overheid stelt de hoogte vast van devergoedingen voor leerlingen die beroeps-gerichte en aanvullende beroepsgerichtescholing krijgen. Dit gebeurt aan de handvan de bestaande schaal voor overheids-subsidies aan het lokale bestuur.

Door de nieuwe financieringsmethodenverschuift de controlerende functie vande centrale naar de lokale overheid. Veelvan de voorheen toegepaste centrale nor-men worden terzijde geschoven. Het lo-kale bestuur mag het overheidsgeld naareigen inzicht besteden.

De financiering van de scholing in hetleerlingwezen is vrijwel onveranderd ge-bleven. Afgezien van een beperkt aantal,vaak tijdelijke vrijstellingen worden delonen van de leerlingen vastgesteld in lan-delijke afspraken en zijn ze in overeen-stemming met de arbeidswetgeving. Om-dat de kosten van de scholing bij het hui-dige loonniveau zo hoog uitvallen, krij-gen bedrijven subsidie van de overheid.Op dit moment variëren de vergoedingentussen de 1400 en de 2100 Finse mark inhet eerste jaar, en ongeveer de helft daar-van in de daaropvolgende jaren of in ge-val van aanvullende scholing. De over-heidssubsidie wordt per leerling gegevenen is niet afhankelijk van de prestaties.Lokale overheden keren soms wel pre-mies uit aan bedrijven die met een nieuweopleiding van start gaan. De stad Helsinkidoet dit bijvoorbeeld.

Het nadeel hiervan is dat de beschikbaremiddelen door bezuinigingen sterk kun-nen afnemen. Wanneer de overheid dehoogte van de subsidies verlaagt, zal datdemotiverend werken op werkgevers omopleidingsplaatsen te creëren.

Tot dusverre zijn er nog geen plannenvoor heffingen voor alle bedrijven, zoalsin Denemarken, waardoor de scholings-kosten gespreid worden over alle bedrij-ven, of ze nu daadwerkelijk aan scholingdoen of niet. De Franse methode, waar-

bij alle bedrijven verplicht worden aanscholing te doen, heeft in Finland geenbijval gevonden.

Opleiding van opleiders

In de Finse wetgeving staat niets vermeldover de kwalificaties waarover een prak-tijkopleider moet beschikken. Toch heeftdit nooit tot problemen geleid. Er is eendiscussie op gang aan het komen over debehoefte aan een opleidingsprogrammavoor professionele opleiders, op wiebedrijven een beroep kunnen doen alshun eigen opleidingscapaciteiten tekort-schieten.

Arbeidsmarktbeleid

De ongekend ernstige crisis en de struc-turele veranderingen als gevolg van desnelle technologische ontwikkelingenhebben tot een opvallend hoge werkloos-heid geleid: in de drie jaar tussen 1990en 1993 is de totale produktie met 15 pro-cent afgenomen, de bruto-investeringenzijn gehalveerd, en de werkloosheid is tenslotte gestegen tot ongeveer 500.000 men-sen, ofte wel 20 procent van de beroeps-bevolking. Onderwijs is een belangrijkarbeidsmarktinstrument geworden, terwijlde werklozen meer tijd aan verdere scho-ling zijn gaan besteden.

Er worden vele goed bedoelde adviezengegeven om banen te scheppen. Dejeugdwerkloosheid, die overigens vrijhoog is in landen waar het leerlingwezeneen onbeduidende rol speelt, is een grootprobleem voor de overheid. Vandaar dathet Ministerie van werkgelegenheid, naastandere arbeidsmarktmaatregelen, subsidiegeeft aan werkgevers die bereid zijn werk-lozen aan te nemen. Critici waarschuwendat die subsidies niet te hoog mogen zijnvergeleken met de subsidies voorscholing.

Er is discussie over een redelijke verde-ling van de mogelijkheden over jongerendie voor het eerst onderwijs volgen envolwassenen die een herscholingscursuskrijgen aangeboden door het Ministerievan werkgelegenheid, voor zover beidemet overheidsgeld worden gefinancierd.De samenwerking tussen de arbeidsvoor-

“Door de nieuwefinancieringsmethodenverschuift de controle-rende functie van decentrale naar de lokaleoverheid.”

“(...) zijn er nog geenplannen voor heffingenvoor alle bedrijven, zoalsin Denemarken (...). DeFranse methode, waarbijalle bedrijven verplichtworden aan scholing tedoen, heeft in Finland geenbijval gevonden.”

“De jeugdwerkloosheid,die (...) vrij hoog is inlanden waar het leerling-wezen een onbeduidenderol speelt (...)”

“De samenwerking tussende arbeidsvoorziening ende onderwijsautoriteitenis in het leerlingwezen (...)zeer goed.”

Page 38: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

BEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

36

ziening en de onderwijsautoriteiten is inhet leerlingwezen in het algemeen zeergoed. De eerste groep kent het bedrijfs-leven, terwijl de onderwijsmensen wetenwat de onderwijsinstellingen te biedenhebben.

Meningen van inspecteursen ander commentaar

Een groep die een vrij centrale rol in hetgeheel speelt, wordt gevormd door deinspecteurs, zo’n vijftig in getal. Ze wer-ken samen met de lokale adviesraden,zien erop toe dat de besluiten wordenuitgevoerd, stellen de contracten op, envoeren de onderhandelingen tussen leer-ling en opleider. Ze beslissen over de toe-wijzing van het geld, bijvoorbeeld overde compensatie voor de werkgever, deinkoop van theoretische opleidingen, toe-lagen voor leerlingen als tegemoetkomingin de kosten van levensonderhoud, enadministratiekosten.

In een recent onderzoek (Lapiolahti 1992)heeft men de inspecteurs gevraagd naarhun oordeel over de huidige gang vanzaken en hun mening over de ontwikke-lingen. Ze brachten naar voren dat er teweinig leer-arbeidsplaatsen beschikbaarzijn, met name in de medische sector enhet maatschappelijk werk, en in weinigvoorkomende beroepen als dat van degoudsmid. Andere problemen die ge-noemd werden, waren strakke produktie-schema’s die weinig ruimte overlietenvoor scholing, te weinig besef van hetbelang van scholing, en onervaren docen-ten. Maar er waren ook verwijten aan hetadres van de andere partijen: de leerlin-gen hadden weinig waardering voor hetleerlingwezen en het verzuim lag bijzon-der hoog. Op veel scholen wordt boven-dien de voorkeur gegeven aan normalelessen, hetgeen nadelig is voor jonge leer-lingen uit het leerlingwezen.

Een aantal barrières waren, volgens deinspecteurs, het gevolg van financiëlebeperkingen, waardoor niet altijd denoodzakelijke scholing kan worden ge-geven. Op de vraag of bestaande oplei-dingen in hun huidige vorm moeten blij-ven voortbestaan of dat er geld moetworden uitgetrokken voor de ontwikke-ling van nieuwe, experimentele cursus-sen, werd geen pasklaar antwoord gege-

ven. Voor de verdere ontwikkeling vanhet leerlingwezen was volgens de inspec-teurs bovenal een mentaliteitsveranderingnodig: deze opleidingsvorm moet de-zelfde status krijgen als andere scholings-vormen.

Er is tevens sprake van een vicieuze cir-kel wat betreft het verkrijgen van infor-matie: hoe minder scholing iemand heeft,hoe minder informatie bij hem of haaraankomt. Mensen met weinig of geenscholing zijn tevens de groep met de min-ste interesse in scholing. Het leerling-wezen is bovendien niet voor alle secto-ren even geschikt. Zo hebben kleine on-dernemers weinig tijd om iemand op teleiden, laat staan om zich bezig te hou-den met de papierwinkel eromheen. Hetfeit dat er slechts part-time wordt gewerktkan ook problemen opleveren. Idealiterzou de theoretische component in de vrijetijd kunnen plaatsvinden, maar dit blijktvaak niet haalbaar.

Alle ondervraagden meenden dat het eer-ste jaar beslissend was voor het eindre-sultaat. Ze waren het erover eens dat hetontbreken van bedrijfsinterne scholing ineen beperkt aantal gevallen gecompen-seerd kan worden met lessen op schoolof bezoeken aan bedrijven, zoals dat inDenemarken of Noorwegen gebeurt. Metandere woorden, het leerlingwezen moetflexibel zijn.

Uit een ander onderzoek (Järvenpää &Nuppola 1992) bleek dat scholing staatof valt bij de houding van de werkgever.De grootste problemen op dit punt wa-ren dat de produktie bij de werkgeversop de eerste plaats komt, er een gebrekaan waardering voor het leerlingwezen is,er onverschilligheid heerst en de verant-woordelijkheden niet duidelijk zijn. Daarstond tegenover dat werkgevers het be-langrijk vinden dat de professionele ho-rizon van de leerling wordt verbreed.

Uit een onderzoek onder directeuren vaninstellingen voor beroepsonderwijs (1994)kwam naar voren dat de meesten van hende samenwerking met de bedrijven nietals een probleem zagen, terwijl de inspec-teurs op dat gebied wel problemen za-gen. Zij noemden een aantal fundamen-tele problemen, zoals niet op elkaar af-gestemde leerplannen, een tekort aan lo-kalen, niet voldoende scholingsmiddelen,

De inspecteurs “(…)brachten naar voren dat

er te weinig leer-arbeids-plaatsen beschikbaar

zijn (...)”

“Op veel scholen wordt(...) de voorkeur gegeven

aan normale lessen,hetgeen nadelig is voorjonge leerlingen uit het

leerlingwezen.”

“(...) scholing staat of valtbij de houding van de

werkgever. De grootsteproblemen op dit punt

waren dat de produktiebij de werkgevers op de

eerste plaats komt, er eengebrek aan waardering

voor het leerlingwezen is,er onverschilligheid

heerst en de verantwoor-delijkheden niet duidelijk

zijn.”

Page 39: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

BEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

37

de tradities, onderlinge afgunst, de geï-soleerde positie ten aanzien van de we-reld van het werk, en de opsplitsing vande scholing in verschillende vakken.

Kleine ondernemingen willen dat er meerscholingskringen worden gevormd en kla-gen over het gebrek aan bereidheid bijde scholen voor beroepsonderwijs omhun opleidingen af te stemmen op debehoeften van de werkgever. Ze wijzener verder op dat het leerlingwezen wei-nig oplevert in verhouding tot anderearbeidsmarktmaatregelen: een werkgeverkrijgt soms meer subsidie als hij een baancreëert dan wanneer hij een opleidings-plaats creëert. Er wordt momenteel grotedruk vanuit de politiek uitgeoefend omde werkgevers vrij te stellen van socialelasten, maar voor de herfst van 1995 wordtdaarover geen beslissing verwacht omdater in het voorjaar parlementsverkiezingenworden gehouden.

Nu de wettelijke hervormingen van krachtzijn geworden, zal de aandacht uitgaannaar de uitvoering en de verdere ontwik-keling ervan. De hervormingen zijn nietheel drastisch, want de organisatie en definanciering zijn in grote lijnen hetzelfdegebleven, maar er is wel een trend in derichting van decentralisering van machten verantwoordelijkheden ingezet. Hier-door is het met name mogelijk:

❏ dat het leerlingwezen wordt uitge-breid,

❏ dat dit onderwijstraject op één lijnkomt te staan met de andere trajectenin de onderwijsstructuur. Een goedestap in deze richting is de loskoppelingvan de examens van de manier waaropde te beoordelen vaardigheden zijn ver-kregen.

❏ dat scholen doordrongen rakenvan het feit dat ze nu onderdeel zijngeworden van een actief en continuopleidingsstelsel dat goede contactenonderhoudt met het bedrijfsleven, endie nieuwe rol ook leren waarderen.Dit zal leiden tot nieuwe ideeën binnenscholen en onder onderwijsmedewerkers,en tot een grotere bereidheid om samente gaan werken met andere instellingenin Europa.

Op dit moment is het echter eerst zaakom de interesse van werkgevers te wek-ken en hun actieve medewerking te ver-krijgen. Op dit gebied liggen er nog veelmogelijkheden braak. Tegen deze achter-grond verklaarde Vilho Hirvi, de direc-teur-generaal van de Nationale onderwijs-raad, onlangs dat “het doen slagen vande campagne om het aantal scholings-plaatsen uit te breiden een nationale aan-gelegenheid is”.

Juhani Lapiolahti, Het leerlingwezen in de prak-tijk (in het Fins), Nationale onderwijsraad, 1992.

Järvenpää & Nuppola, Scholingsmethoden in dekoelapparatuursector (in het Fins), Universiteit vanTampere, Onderwijsinstituut, 1992.

Literatuur:

“Kleine ondernemingenwillen dat er meerscholingskringen wordengevormd en klagen overhet gebrek aan bereidheidbij de scholen voor be-roepsonderwijs om hunopleidingen af te stemmenop de behoeften van dewerkgever.”

“(…) is het echter eerstzaak om de interesse vanwerkgevers te wekken enhun actieve medewerkingte verkrijgen.”

Henri J. Vartiainen, Het leerlingwezen in een aan-tal landen (in het Fins), Nationale onderwijsraad,1994.

Page 40: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

BEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

38

GerhardRiemer

Hoofd van de afde-ling onderwijs en

maatschappelijk be-leid van de Indu-

striellenvereinigung,Wenen Een duidelijk ja

vóór Europa

Toen het Bestuur van de Industriellen-vereinigung (I.V.) - de grootste onafhan-kelijke werkgeversorganisatie van Oosten-rijk - in mei 1987 het standpunt formu-leerde dat Oostenrijk lid van de EG moestworden, was het niet zeker wanneer enof deze visie werkelijkheid zou worden.De eerste politieke stap in de richting vanEuropa was daarmee echter gezet. Aandeze standpuntbepaling lagen niet alleeneconomische overwegingen ten grondslag(twee derde van de im- en export komtuit, resp. gaat naar EG-landen). Ook hetontstaan van een “Europa van de burgers”speelde een belangrijke rol.

Het was van meet af aan duidelijk dat eengoed functionerende Economische Ruimteniet door voorschriften, wetten en richt-lijnen tot stand kan worden gebracht,maar dat een dergelijke Ruimte vooraldoor mensen gemaakt en gedragen moetworden. In het gedachtengoed van JeanMonnet vond de Industriellenvereinigungeen goede basis om zich intensief bezigte houden met de effecten van de toetre-ding tot de EU voor het onderwijs, dekwalificaties en het leerlingstelsel. En eris in de afgelopen decennia geen enkelevisie, noch gebeurtenis geweest die in hetOostenrijkse onderwijsstelsel tot zoveeldiscussie en hervormingen heeft geleidals de Europese integratie.

Toen een overweldigende en verrassendgrote meerderheid van de Oostenrijkers/Oostenrijksters (66,6 %) zich op 12 juni1994 - een datum van historische beteke-nis - in een referendum vóór toetredingtot de Europese Unie uitsprak, was dit eenongewoon duidelijk signaal dat Oosten-rijk bereid was om onbekende wegen inte slaan, niets moest hebben van onheils-profeten die waarschuwden voor buiten-landers en de gevolgen van de afschaf-fing van de neutraliteit, en men bovenalvertrouwen had in de politiek van het

land. Maar het was ook een gebeurtenisvan Europese betekenis, daar nooit eer-der een land met zo’n grote meerderheidvoor de Europese Unie ná Maastricht hadgestemd.

Het beroepsonderwijs inOostenrijk

Het grote aantal verschillende opleidings-wegen na de “schoolplichtige periode”1

(9 jaar) is zonder enige twijfel een van desterke punten van het Oostenri jkseonderwijssysteem. Van de vier trajectenna de “schoolplichtige periode” zijn er drieop beroepsopleidingen gericht, waaruitblijkt dat het beroepsonderwijs in Oos-tenrijk een belangrijke plaats inneemt. Deberoepsopleidingen hebben, zo is menalgemeen van mening, in belangrijke matebijgedragen tot de economische succes-sen van de afgelopen jaren.

Na de “schoolplichtige periode” kunnenjongeren uit de volgende mogelijkhedenkiezen:

❏ een opleiding van vier jaar in de bo-venbouw van de “AllgemeinbildendeHöhere Schule” (“Gymnasium”) (vgl.voorbereidend wetenschappelijk onder-wijs in NL), waarmee toegang wordt ver-kregen tot het hoger onderwijs;

❏ een volledige dagopleiding van vijfjaar aan de “Berufsbildende HöhereSchule”, die niet alleen beroepsoplei-dingen verzorgen, maar waarmee ooktoegang wordt verkregen tot het hogeronderwijs (bijvoorbeeld scholen voortechnisch en administratief/commercieelonderwijs);

❏ een volledige dagopleiding van drieof vier jaar aan de “BerufsbildendeMittlere Schule”, waarmee geen toegangwordt verkregen tot het hoger onderwijs;

❏ een in de regel drie tot drieëneenhalfjaar durende opleiding in het bedrijfsle-

De auteur schetst hetOostenrijkse onderwijs-systeem en onderstreeptdaarbij dat drie van de viertrajecten na de ‘school-plichtige periode’ op be-roepsopleidingen gerichtzijn. Hij gaat vervolgens inop de belangrijkste ver-wachtingen die het Oosten-rijkse bedrijfsleven van deEuropese integratie heeft enstelt dat (...) “er in de afge-lopen decennia geen enkelevisie, noch gebeurtenis (is)geweest die in het Oosten-rijkse onderwijsstelsel totzoveel discussie en hervor-mingen heeft geleid als deEuropese integratie.”

Beroepsopleidingen inOostenrijk

*) (nvdv) Oostenrijk kent in tegenstel-ling tot de Nederlandse “leerplicht”een “schoolplicht”.

Page 41: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

BEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

39

ven en aan scholen voor beroepsbegelei-dend onderwijs in het kader van hetleerlingstelsel.

16% van de jongeren (in % van de dien-overeenkomstige leeftijdsgroep; zie tabel1) haalt het diploma van een vijf jaar du-rende opleiding aan de “BerufsbildendeHöhere Schule”, 13% haalt het diplomavan de vier jaar durende opleiding aande “Allgemeinbildende Höhere Schule” ,en 8% haalt het diploma van de drie ofvier jaar durende “Berufsbildende MittlereSchule”. 41% van de jongeren haalt eendiploma in het kader van het leerling-stelsel.

------tabel 1------Hoewel - en dit wordt ook als een sterkpunt van het Oostenrijkse onderwijs ge-zien - slechts zo’n 2% van de jongeren nade “schoolplichtige periode” niet door-leert, is 21% van de jongeren nog niet eensin het bezit van een diploma van een drie-jarige opleiding aan een Fachschule. Voordit probleem zal nog een oplossing moe-ten worden gevonden.

De opleidingen in het kader van hetleerlingstelsel vormen het belangrijkstetraject als het om het afleveren van jongegeschoolde werknemers gaat. 46% van dejongeren in de dienovereenkomstige leef-tijdsgroep volgt deze weg.

Ultimo 1993 volgden 131359 leerling-werknemers in Oostenrijk een opleidingin het bedrijfsleven (zie tabel 2). De da-ling van het aantal leerling-werknemersis vooral te wijten aan de demografischeontwikkeling, maar heeft ook te makenmet de toenemende concurrentie tussende praktijkopleidingen in het bedrijfsle-ven enerzijds en de scholen waar doorkan worden geleerd anderzijds en een -zij het nog aarzelende - veranderendeopstelling in de industriële sector.

-----Tabel2-----

Wat wordt er van hetberoepsopleidingsbeleidvan de EU verwacht ?

Voordat we op een rijtje zetten wat er -vanuit het oogpunt van de Industriellen-vereinigung - van het Europese beroeps-opleidingsbeleid verwacht wordt, willenwe eerst een drietal kanttekeningen plaat-sen.

1. Vanaf 1 januari 1995, de datum van detoetreding, komt de informatievoorzieningover de EU en het winnen van mensenvoor de EU niet langer op de eerste plaats.Het komt er veeleer op aan dat er meewordt gewerkt aan het vormgevings- enbesluitvormingsproces en dat Oostenrijkmede verantwoordelijkheid draagt. Doordeel uit te maken van de Unie, zal van-zelf blijken in hoeverre politieke doelstel-lingen gerealiseerd kunnen worden.

2. Wanneer er in Oostenrijk zelf een groteen brede consensus bestaat over de terealiseren doelstellingen, zijn er ook meerkansen om ze te verwezenlijken.

In de Oostenrijkse politiek wordt momen-teel nog gedebatteerd over de gemeen-schappelijk te realiseren prioriteiten. Hetbedrijfsleven heeft zijn belangrijkste pun-ten al naar voren gebracht. Er wordt nuaan een “Oostenrijks Witboek” gewerkt,waarin de belangrijkste uitgangspuntenzullen worden neergelegd.

3. In een “groter geheel” zoals de EU zul-len de doelstellingen van een afzonder-lijk land vooral kans van slagen hebben,als ze in de pas lopen met de doelstellin-gen van andere landen. Voor het Oosten-rijkse beroepsopleidingsbeleid is hetdaarom van groot belang dat er te zamenmet collega’s en vrienden naar wegenwordt gezocht en er gemeenschappelijkaan een concrete invulling wordt gewerkt.

Hoe belangrijk de formele bevoegdhedenvan de Europese Unie uit hoofde van hetVerdrag van Maastricht op onderwijs-

“Hoewel (...) slechts zo’n2% van de jongeren na de‘schoolplichtige periode’niet doorleert, is 21% vande jongeren nog niet eensin het bezit van een di-ploma van een driejarigeopleiding.”

“De opleidingen in hetkader van het leerling-stelsel vormen het belang-rijkste traject als het omhet afleveren van jongegeschoolde werknemersgaat . 46% van de jongerenin de dienovereenkomstigeleeftijdsgroep volgt dezeweg.”

“Een grote verscheiden-heid impliceert dat er veelverschillende ervaringenzijn opgedaan. Het is danook van eminent belangdat er tussen de Europeselanden op het gebied vande beroepsopleidinguitwisseling van informa-tie en ervaringen plaats-vindt.”

Tabel 1: Opleidingsniveau van jongeren in 1991in % van de dienovereenkomstige leeftijdsgroep*

5 jaar Berufsbildende Höhere Schule 164 jaar Allgemeinbildende Höhere Schule 133 of 4 jaar Berufsbildende Mittlere Schule (1) 8Opleiding in het leerlingstelsel (1) 41“Schoolplichtige periode” (2) 21

In het totaal 99

* Gemiddelde van de 17- tot 19-jarigen (n = 104 920)(1) Met inbegrip van de leerlingen aan scholen voor land- en bosbouw(2) of onder het niveau van een driejarige FachschuleBron: BMUK; Östat; IBW-cijfers

Page 42: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

BEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

40

gebied ook mogen zijn, de autonomie vande lidstaten op het terrein van het onder-wijs- en cultureel beleid is van net zo’ngroot belang.

Voor de Industriellenvereinigung zien dezwaartepunten in een Europees beroeps-opleidingsbeleid er als volgt uit:

1. Een grote verscheidenheid impli-ceert dat er veel verschillende ervarin-gen zijn opgedaan. Het is dan ook vaneminent belang dat er tussen de Europeselanden op het gebied van de beroeps-opleiding uitwisseling van informatieen ervaringen plaatsvindt. Wij willenmeer te weten komen en van gedachtenwisselen over de ideeën, maatregelen ende gang van zaken in andere landen, zo-dat we meer zicht krijgen op onze eigenproblemen, onze sterke punten nog kun-nen versterken en onze zwakke puntenuit de weg kunnen ruimen.

Wij moeten allen meer te weten komenover de anderen en de anderen moetenmeer over ons te weten komen.

Met andere woorden, de uitwisselingvan ervaringen tussen mensen uit hetopleidingsveld, deskundigen, en praktijk-opleiders uit het bedrijfsleven moet wor-den geïntensiveerd. Daarbij zullen ook debijzondere kenmerken van het Oosten-rijkse beroepsonderwijs - de combinatievan algemeen vormende opleidingen,beroepsopleidingen en praktijkoplei-

“(...) moet het zwaarte-punt in een Europees

beroepsopleidingsbeleidniet alleen op de initiële

beroepsopleiding gerichtzijn, maar ook op de

verdere beroepsgerichtescholing.”

“Voor de opleidingen inhet leerlingstelsel bestaat

(...) naar ons idee geenalternatief.”

“In verband met (...) dehoge opleidings-

investeringen van hetbedrijfsleven in Oostenrijk

(...) kunnen ondernemin-gen absoluut geen nieuwe

lasten op zich nemen.”Daarom zal men de

belastingaftrek voorscholingsuitgaven (voor

de burger en de onderne-ming) moeten verhogen.

dingen voor 14- tot 19-jarigen, die voorOostenrijk zo vruchtbaar is gebleken - aanandere voorbeelden moeten worden ge-toetst.

2. Als in het jaar 2000 circa 80% van detechnologieën verouderd zal zijn en doornieuwe vervangen zullen zijn en 80% vande actieve beroepsbevolking van datmoment vandaag de dag ook al werkzaamis, dan moet het zwaartepunt in een Eu-ropees beroepsopleidingsbeleid niet al-leen op de initiële beroepsopleidinggericht zijn, maar ook op de verdereberoepsgerichte scholing. De helft vanalle leesprocessen zullen in onze maat-schappij namelijk na de school, resp. nade universiteit plaatsvinden.

Met andere woorden, een zwaartepuntin een Europees beroepsopleidingsbeleidzal op de verdere beroepsgerichte scho-ling moeten liggen en daarvoor zal eendiepgaande analyse en een Europese ver-gelijking moeten worden gemaakt van deverdere beroepsgerichte scholing in deafzonderlijke landen (bijvoorbeeld aanscholen, universiteiten en in bedrijven) enaan de hand daarvan zullen beleids-maatregelen moeten worden uitgewerkt(bijvoorbeeld verhoging van de belasting-aftrek voor opleidingsinvesteringen vanondernemingen).

3. Wanneer “cerebral skills” in moderneberoepen steeds meer de overhand krij-gen over “manual skills”, zullen de prak-tijkopleiders steeds sneller op nieuwe ei-sen moeten inspelen en zal het beroeps-opleidingsbeleid sneller bijgesteld moe-ten worden. Een Europees beroeps-opleidingsbeleid vergt dan ook - Oosten-rijk weet dit uit ervaring - meer onder-wijs- en kwalificatie-onderzoek overgrenzen heen. Innovaties op het gebiedvan het onderwijs en de beroeps-opleiding dienen, in samenwerking methet bedrijfsleven, gestimuleerd en onder-steund te worden.

4. De “nieuwe Europese dimensie”moet ook in de beroepsopleidingen meergestalte krijgen. Dit impliceert niet alleendat jongeren die een beroepsopleidingvolgen meer onderwijs in vreemde talenmoeten krijgen, maar ook dat de interna-tionale mobiliteit (niet alleen uitwisse-lingsprogramma’s voor middelbare scho-lieren en studenten, maar ook voor jon-

Tabel 2: Aantal leerling-werknemers naar economi-sche sector en demografisch potentieel aan leer-ling-werknemers

Sector 1980 1993aantal % aantal % ∆ %

MKB en ambacht 102.051 53 72.449 55 + 2Industrie 28.668 15 18.076 14 - 1Handel 40.536 21 22.251 17 - 4Toerisme en recreatie 16.232 8 11.562 9 + 1Verkeer 3.001 2 2.565 2 0Geld-, krediet- enverzekeringswezen 524 0 728 1 + 1Overige 3.077 2 3.728 3 + 1

In het totaal 194.089 101 131.359 101

Bron: Wirtschaftskammer Österreich

Page 43: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

BEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

41

In verband met de structuurverande-ringen, de internationale druk om totkostenverlagingen te komen, en de hogeopleidingsinvesteringen van het Oosten-rijkse bedrijfsleven (1% van het BNP)kunnen ondernemingen absoluut geennieuwe lasten op zich nemen. Aan deandere kant kunnen ondernemingen al-leen maar concurreren als ze over betergeschoolde werknemers beschikken. Ophet spanningsveld tussen die beide po-len zal een beleid van kleine stapjes voor-waarts moeten worden ontwikkeld en zalrekening moeten worden gehouden metde uiteenlopende situaties in de verschil-lende landen.

Met andere woorden, werknemers zul-len sterk moeten worden gemotiveerd omzich verder te scholen en hun vrije tijdaan scholing te besteden, ondernemingen

geren die een beroepsopleiding volgen)gestimuleerd moet worden en men jon-geren meer kennis moet bijbrengen overandere Europese culturen.

5. Voor de opleidingen in het leerling-stelsel bestaat - in Oostenrijk, Duitslanden Zwitserland - naar ons idee geen al-ternatief. Dit opleidingstraject zal zijnbetekenis alleen kunnen behouden, alsde opleidingen aantrekkelijker wordengemaakt en doorstromingsmogelijkhedennaar een hoger niveau bieden. Over ditpunt zal echter nog met andere landenkritisch van gedachten moeten wordengewisseld.

6. En last but not least verwachten wijdat er een nuchtere discussie wordt ge-voerd over opleidingsideeën, zoals hetgeëiste scholingsverlof.

“Om het beroeps-opleidingsbeleid in hetkader van de EuropeseUnie op verantwoordewijze mede gestalte tekunnen geven, zal (...) eenkritische, realistischeanalyse (moeten wordengemaakt ) van de eigensituatie en problemen, (zalmen) onbevooroordeeldopen moeten staan voorandere en wellicht nieuweoplossingen voor proble-men, en de moed en hetdoorzettingsvermogenmoeten hebben om, indiennodig, in een VerenigdEuropa ook nieuwe wegenin te slaan.”

Structuur van het onderwijs in Oostenrijk

Bron: ibw, Institut für Bildungsforschung der Wirtschaft, Das berufliche Bildungswesen in der Republik Österreich, Report for the European Centre for theDevelopment of Vocational Training, (CEDEFOP), Wenen, december 1991; Grafiek: Rudolf J. Schmitt; Technische uitvoering: Axel Hunstock, Berlijn

AHS

kurz

AHS

lang

SS

Kleuteronderwijs

Lager onderwijs

BHS* BMS PTL

(leerlingstelsel) Middelbaar onderwijs bovenbouw

Hoger onderwijs

Middelbaar onderwijs onderbouw

Hoger onderwijs

Kurzstudiengänge (hoger onderwijs van 2,5 à 3 jaar) Berufsbildende Akademien

(pedagogische academies, sociale academies, enz.)

Kollegs (hogere opleidingen van 2 à 3 jaar voor de administratieve/commerciële sector)

Speziallehrgänge (specialistische opleidingen voor werkenden)

Aufbaulehrgänge (op werkenden gerichte opleidingen voor het BHS-diploma)

(Werk-) Meisterschulen (opleidingen tot “Meister”)

Scho

olpl

icht

*

Lehre

Hauptschule (school voor voortgezet lager onderwijs)

1817

1615

1413

1211

109

87

65

43

LegendeAHS-lang: Allgemeinbild. höhere Schule (alg. vor-

mend middelbaar onderwijs -8 jaar)AHS-kurz: Allgemeinbild. höhere Schule (alg. vor-

mend middelbaar onderwijs - 4 jaar naHauptschule of onderbouw AHS)

BHS: Berufsbild. höhere Schule (lang middel-baar beroepsonderwijs)*m.i.v. de zgn. Höhere Lehranstalten (be-naming van scholen voor bepaalde sec-toren)I. Opleidingen kleuterleidsters, enz.

BMS: Berufsbild. mittl. Schule ( kort middelbaarberoepsonderwijs)

PTL: Polytechn. Lehrgang (polytechnisch jaarter vervulling van de “schoolplicht”)

SS: Sonderschule (Speciaal onderwijs)

Page 44: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

BEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

42

zullen meer moeten gaan investeren inopleidingen, en de belastingaftrek voorscholingsuitgaven (voor ieder afzonder-lijk en voor het bedrijfsleven) zal ver-hoogd moeten worden.

Conclusie

Tegen de achtergrond van de doelstellin-gen die in het Verdrag betreffende deEuropese Unie voor het Europese be-roepsopleidingsbeleid geformuleerd zijnverwacht Oostenrijk veel steun voor enaanvullingen op het eigen beleid. HetLEONARDO-Programma zal hierbij eenbelangrijke rol te vervullen hebben. Oos-tenrijk heeft hiervoor goede voorbereidin-

gen getroffen. Het Oostenrijkse bureau isal aan het werk en zal in samenwerkingmet de organisaties van het bedrijfslevenen ondernemingen programma’s initiëren,ondersteunen en begeleiden.

Om het beroepsopleidingsbeleid in hetkader van de Europese Unie op verant-woorde wijze mede gestalte te kunnengeven, zal Oostenrijk en zijn deskundi-gen een kritische, realistische analysemoeten maken van de eigen situatie enproblemen, onbevooroordeeld open moe-ten staan voor andere en wellicht nieuweoplossingen voor problemen, en de moeden het doorzettingsvermogen moeten heb-ben om, indien nodig, in een VerenigdEuropa ook nieuwe wegen in te slaan.

Page 45: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

BEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

43

Twee opmerkingen vooraf

Beroepsonderwijs en scholing in deScandinavische landen

De opkomst en uitbreiding van deberoepsopleidingsstelsels hangen in demeeste Scandinavische landen samen methet late industrialisatieproces. De over-heidsvoorzieningen voor beroepsoplei-dingen (in de vorm van scholen voor be-roepsonderwijs en middelbare technischescholen) werden opgezet en uitgebreidom de ontwikkeling van opkomende in-dustrieën in de beginfase te ondersteu-nen. De rol van het leerlingstelsel is nogsteeds marginaal of complementair. Devoornaamste uitzondering op deze regelis Denemarken, waar het traditioneleleerlingstelsel en een specifiek ‘alter-nerend scholingsmodel’ de belangrijksteinitiële beroepsopleidingsvormen zijn.

De voornaamste instellingen die initieelberoepsonderwijs verzorgen, zijn scholenvoor voltijds beroepsonderwijs en scho-len voor beroepskwalificaties van eenhoger niveau. Deze instellingen vormeneen integraal onderdeel van de openbareonderwijsstelsels (onder verantwoordelijk-heid van het Ministerie van Onderwijs).In de verschillende nationale terminolo-gieën verwijzen de algemene begrippenop het gebied van de beroepsopleidingenonmiskenbaar naar de context van hetonderwi jsbeleid (Zweden: yrkesut-bildning, Noorwegen: urkesutdanning,

Denemarken: erhvervsuddannelse, of Fin-land: ammatillinen koulutus) en op deeerste plaats naar bovengenoemde instel-lingen.

De voorzieningen voor verdere scholingzijn ofwel tot stand gekomen als antwoordop de vraag van de markt, ofwel als on-derdeel van het werkgelegenheidsbeleid.In de meeste Scandinavische landen werdin de jaren zestig of zeventig een infra-structuur ontwikkeld voor overheids-voorzieningen op het gebied van verderescholing. De programma’s voor scholingin het kader van de arbeidsmarkt en descholingscentra groeiden geleidelijk uit totoverheidscentra voor allerlei soorten ver-dere scholing. De oorspronkelijke bena-mingen voor deze voorzieningen bena-drukken dat hun voornaamste functie debevordering van werkgelegenheid is(Zweden: arbetsmarknadsutbildning,Noorwegen: arbeidsmarkedsopplaering,Denemarken: arbeidsmarkedsuddannelse,Finland: työllisyyskoulutus).

Hervormingsvelden in de initiëleberoepsopleidingsstelsels en de voor-zieningen voor verdere scholing

In de volgende paragrafen wordt het be-grip ‘hervormingsveld’ gebruikt als een sa-mengesteld begrip om conceptuele con-tinuïteit in oorspronkelijke hervormings-ideeën of conceptuele veranderingen enheroriëntat ies binnen hervormings-processen aan te geven. De volgende

Hervormingen in deberoepsopleidings-stelsels van de Scandi-navische landenOntwikkeling van hervor-mingsvelden en aanpassingenin hervormingsideeën

PekkaKämäräinenheeft onderzoek ver-richt aan de Univer-siteit van Tampere(Centrum voor on-derzoek naar werk)

in Finland. In juni 1994werd hij door de Finse rege-ring tijdelijk als deskundigebij het CEDEFOP gedeta-cheerd.

Het artikel bestudeert eentijdperk van hervormings-processen in de beroeps-opleidingsstelsels van deScandinavische landen(vanaf 1970 tot heden). Inhoofdzaak kunnen tweeverschillende benaderingenonderscheiden worden bijhervormingen op het ge-bied van de beroepsoplei-dingen:1) pogingen om de klooftussen ‘voorbereidend we-tenschappelijke’ en ‘be-roepsgerichte’ trajecten inde onderwijsstelsels te over-bruggen en2) pogingen om de samen-werking tussen openbare(op school gegeven) be-roepsopleidingen en de we-reld van het werk nieuw le-ven in te blazen.

Het artikel bestudeert de ef-fecten die deze benaderin-gen gehad hebben op denationale opvattingen overberoepsopleidingen (en inhoeverre ze daadwerkelijkten uitvoer gebracht zijn).In dit verband beschrijft hetartikel verder de nationaleverschillen in de strate-gieën voor leerplanontwik-keling. Er wordt hoofdzake-lijk gekeken naar de initiëleberoepsopleidingsstelsels,maar in een aanvullend ge-deelte worden ook de her-vormingstrends in de stel-sels voor verdere scholingonderzocht.

Page 46: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

BEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

44

onderscheiden. Deze worden gekenmerktdoor tegenstrijdigheden tussen veronder-stellingen in het beleid en de context vande eigenlijke implementatie.

De oorspronkelijkehervormingsmodellen ende ontwikkeling vanhervormingsvelden in dejaren zeventig

In de volgende paragrafen worden deoorspronkelijke hervormingsmodellenbeschreven, die ontworpen werden voorde initiële beroepsopleidingen en diedeels ten uitvoer werden gebracht in dejaren zeventig (of op zijn laatst in de ja-ren tachtig). De hervormingen in de ver-schillende landen worden in dezelfdevolgorde behandeld als de chronologischevolgorde van de respectieve hervormings-debatten. Hierbij moet worden opgemerktdat sommige nationale hervormingen alsvoorbeelden voor buurlanden hebbengefungeerd. Als gevolg hiervan zien we‘familiegelijkenissen’ en zijn de afzonder-lijke nationale hervormingen vaak varian-ten van één hervormingsmodel.

Zweden: samenvoeging van (de bo-venbouw van) het secundair onder-wijs als basismodel

Het oorspronkelijke hervormingsmodel(in 1970 ten uitvoer gebracht) voor debovenbouw van het secundair onderwijsin Zweden was de voorloper van structu-rele, op samenvoeging gerichte hervor-mingen in de Scandinavische landen. Bijdeze hervorming werden het vroegerevoorbereidend wetenschappelijk onder-wijs (gymnasium) en de voormalige scho-len voor volt i jds beroepsonderwijs(yrkesskola) en middelbare technischescholen (fackskola) samengevoegd in ééngeïntegreerde schoolvorm voor de totalebovenbouw van het secundair onderwijs(gymnasieskola). Met de hervorming werdeen nieuwe terminologie ingevoerd diede integrale structuren en de gelijke sta-tus van de verschillende richtingen bena-drukte (consequent gebruik van hetwoord ‘gymnasial’, dat verwijst naar allerichtingen). Tegelijkertijd werden uitdruk-kingen die verwezen naar het specifiek

punten zijn de belangrijkste criteria omonderscheid te maken tussen verschil-lende soorten hervormingsvelden:

1) De systeemcontext:

Er wordt onderscheid gemaakt tussen

a) hervormingen in de onderwijsstelsels,waarbij de rol van de beroepsopleidings-voorzieningen opnieuw wordt gedefi-nieerd en

b) geïsoleerde hervormingen, waarbij derol van de voorzieningen voor verderescholing opnieuw wordt gedefinieerd inhet kader van werkgelegenheidsbevor-derende maatregelen of als uitvloeisel vanhet arbeidsmarktbeleid.

2) Institutionele en conceptuele implica-ties:

Er wordt onderscheid gemaakt tussen

a) hervormingen gericht op structurelesamenvoeging, waarbij voorzieningenvoor initiële beroepsopleidingen onder-gebracht worden in alle richtingen bie-dende instellingen (of ontwikkelings-kaders) voor de bovenbouw van het se-cundair onderwijs en

b) hervormingen, waarbij verschillendesoorten voorzieningen voor init iëleberoepsopleidingen substructureel samen-komen.

3) De rol van de leerplanontwikkeling:

Er wordt onderscheid gemaakt tussen

a) ‘paradigmaverschuivingen’ binnen hetleerplan, die om een grondige her-oriëntatie van onderwijs-/leeromgevingenvragen en

b) beperkte leerplanaanpassingen of prag-matische overgangen naar nieuwe leer-planopzetten.

Binnen de nationale hervormingspro-cessen kunnen we onderscheid makentussen1) programmerings- of inleidende fasenen2) herzienings- of wijzigingsfasen. Doornationale omstandigheden kunnen we inde hervormingsprocessen ook tussenfasen

“De rol van het leerling-stelsel is nog steeds

marginaal of complemen-tair. De voornaamste

uitzondering op deze regelis Denemarken (...).”

“De voornaamste instellin-gen die initieel beroepson-

derwijs verzorgen, zijnscholen voor voltijdsberoepsonderwijs en

scholen voor beroeps-kwalificaties van een

hoger niveau.”

“Het oorspronkelijkehervormingsmodel (in

1970 ten uitvoer gebracht)voor de bovenbouw van

het secundair onderwijsin Zweden was de voorlo-

per van structurele, opsamenvoeging gerichte

hervormingen in deScandinavische landen.”

“De kerngedachte (...) wasdat het onderwijsstelsel

zou moeten wordenomgevormd tot één geheel

van alle richtingen bie-dende instellingen op

ieder niveau (...).”

Page 47: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

BEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

45

‘beroepsgerichte’ karakter van de voor-zieningen (‘yrkes-’) vermeden of tot eenminimum beperkt.

De kerngedachte hierachter was dat hetonderwijsstelsel zou moeten worden om-gevormd tot één geheel van alle richtin-gen biedende instellingen op ieder niveau(middenschool, samengevoegde boven-bouw van het secundair onderwijs, sa-mengevoegd hoger onderwijs). Men wildemet deze hervorming het aantal kwalifi-catieniveaus verminderen en status-verschillen veranderen in horizontale ver-schillen tussen gelijkwaardige richtingen(op hetzelfde niveau).

Het voornaamste streven van de hervor-ming was in de eerste fase niet een radi-cale integratie van de leerplannen voorvoorbereidend wetenschappelijk, tech-nisch en beroepsonderwijs te bewerkstel-ligen. Het ging slechts om een pragmati-sche overgang naar een lineaire structuurdie voorheen afzonderlijke voorzieningenvertaalde naar lineaire richtingen binneneen gemeenschappelijke raamwerk.

Aan het eind van de jaren zeventig werdgetracht om een ingrijpend hervormings-model te ontwikkelen waarmee de klooftussen ‘voorbereidend wetenschappelijke’en ‘beroepsgerichte’ opleidingen ver-kleind zou kunnen worden. Ook wildemen vanuit dit model voor het basisjaarvan de beroepsgerichte richtingen komentot een opzet gebaseerd op brede vakge-bieden. Toen de commissie echter devoorbereidingen voor deze hervorminghad voltooid, was de politieke en econo-mische situatie veranderd. Zowel de po-litieke bereidheid als de economischehaalbaarheid voor een dergelijke hervor-ming ontbraken.

Finland: compromis met een twee-sporenmodel met samengevoegderaamwerken voor het initiële beroeps-opleidingsstelsel

In Finland werd begin jaren zeventig eenvergelijkbaar model ontwikkeld voor desamenvoeging van onderwijsinstellingen.Het oorspronkelijke model bevatte even-eens een hervormingsconcept dat uitgingvan een brede basisfase (op basis vanberoepscategorieën) en een aansluitendespecialisatie. Ten gevolge van controver-

ses op politiek en onderwijsniveau werdhet model gewijzigd in een compromisdat gebaseerd was op een twee-sporen-stelsel (regeringsbesluit 1974, raamwerk-wetgeving 1978). Het voornaamste stre-ven van de hervorming werd toen om devoorzieningen voor beroepsgerichte entechnische opleidingen te bundelen in eencoherent subsysteem, dat de concurren-tie met voorbereidend wetenschappelijkeopleidingen aan zou kunnen en alterna-tieve doorstromingstrajecten naar het ho-ger onderwijs zou bieden.

Het hervormingsconcept stoelde op drieuitgangspunten:

1) samenvoeging van tot dan toe afzon-derlijke beroepsgerichte en technischeopleidingen in 25 basisrichtingen;

2) invoering van een gezamenlijke basis-fase met daarna differentiatie tussen ver-schillende kwalificatieniveaus (geschooldvakman/vakvrouw/technicus/ingenieur)en specialisaties;

3) vermindering van het aantal specia-lisatiemogelijkheden tot een beperkt aan-tal brede beroepsprofielen.

Het hervormingsconcept werd eind jarenzeventig en begin jaren tachtig ten uit-voer gebracht, echter wel met verschei-dene kleine wijzigingen. Het gezamenlijkebasisjaar werd niet ingevoerd in die ge-bieden waar scholen voor beroepsonder-wijs en middelbare technische scholen alsafzonderlijke instellingen bestonden. Bo-vendien werd al spoedig het idee van eenuitgestelde differentiatie of specialisatiena het basisjaar (na een korte experimen-tele periode) opgegeven.

Maar het concept voor de leerplan-hervorming had wel drie essentiële ge-volgen. Door de samenvoeging van deberoepsopleidingsvoorzieningen tot eenbeperkt aantal basisrichtingen werd dekeuze voor beroepsgericht en technischonderwijs doorzichtiger. In de basisfasewerd een groter aantal algemene vakkengeïntroduceerd om de doorstroming vanberoepsopleidingen naar hogere kwalifi-caties (of naar hoger onderwijs) te verge-makkelijken. Het voornaamste gevolg wasdat de beroepsprofielen na de basisfaseveranderd werden in brede samenge-voegde specialisaties.

In Finland werd toen “hetvoornaamste streven vande hervorming (...) om devoorzieningen voorberoepsgerichte en techni-sche opleidingen te bunde-len in een coherent sub-systeem dat de concurren-tie met voorbereidendwetenschappelijke oplei-dingen aan zou kunnen enalternatieve doorstro-mingstrajecten naar hethoger onderwijs zoubieden”.

“In Noorwegen werdhalverwege de jaren zestigeen hervormingsmodeluitgewerkt, dat gerichtwas op samenvoeging vande bovenbouw van hetsecundair onderwijs.”

Page 48: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

BEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

46

Noorwegen: samenvoeging van de bo-venbouw van het secundair onderwijsen een aanvullende hervorming bin-nen het leerlingstelsel

In Noorwegen werd halverwege de jarenzestig een hervormingsmodel uitgewerkt,dat gericht was op samenvoeging van debovenbouw van het secundair onderwijs.De nieuwe wetgeving werd in 1974 goed-gekeurd en in de tweede helft van de ja-ren zeventig ten uitvoer gebracht. Hethervormingsmodel was in beginsel ver-gelijkbaar met dat van Zweden. Het voor-malige voorbereidend wetenschappelijkonderwijs en het voltijds beroepsonder-wijs werden hierdoor geïntegreerd tot éénschoolvorm voor de bovenbouw van hetsecundair onderwijs (videregående skole).

Ten gevolge van een langdurige voor-bereidingsfase die gepaard ging met watexperimenten was de integratie meer eenorganisatorische herordening dan eenbelangrijke politieke maatregel. Er wasgeen sprake van een culturele herijkingvan de relatie tussen algemeen vormende(almenn utdanning) en beroepsgerichterichtingen (yrkesutdanning). Ook ging deNoorse hervorming niet gepaard met eengelijktijdige trend om al het post-secun-dair onderwijs samen te voegen (zoals inZweden het geval was), of om beroeps-gerichte en technische opleidingen te in-tegreren (zoals in Finland).

De leerplanopzet die in Noorwegen werdingevoerd, verschilde duidelijk van die inde buurlanden. Terwijl het bij de Zweedseen Finse hervormingen ging om ‘integraleleerplannen’, streefde de Noorse hervor-ming naar een structuur die op drie cycliberustte: de basiscyclus (grunnkurs) entwee opeenvolgende voortgezette cycli(videregående kurs I, II). Zo konden af-zonderlijke scholen hun aanbod beper-ken tot de eerste cyclus (of de eerste tweecycli). Bovendien konden de leerlingenhun keuze voor studierichtingen na ie-dere cyclus opnieuw overwegen.

Tijdens de voorbereidingen voor hetNoorse hervormingsmodel ging men er-van uit dat het leerlingstelsel geleidelijkvervangen zou worden door beroepson-derwijs op scholen. In plattelands-gebieden en in bepaalde sectoren had hetleerlingstelsel echter een noodzakelijkeaanvullende functie. Een tweede argu-

ment om het leerlingstelsel in stand tehouden en nieuw leven in te blazen wasde traditie van een apart eindexamen(svennepröv, fagpröv), dat erkend werddoor de arbeidsmarkt. Een opleiding viahet leerlingstelsel bleek de effectiefstemanier om de vereiste werkervaring nade schoolopleiding te garanderen.

De nieuwe wet op het leerlingstelsel van1980 (lov om fagopplaering) voorzag ineen leerplanharmonisatie van het beroeps-onderwijs op school en in het leerling-stelsel. Bovendien werd daarmee de weggeëffend voor een flexibele overgang vanhet beroepsonderwijs op school naar hetleerlingstelsel. De harmonisatie van hetberoepsonderwijs op school en in hetleerlingstelsel werd een wezenlijk kenmerkvan het Noorse hervormingsveld.

Denemarken: op zoek naar een be-leidskeuze tussen hervorming van hetleerlingstelsel en samenvoeging vanhet onderwijs

In Denemarken was het leerlingstelsel(mesterlaere) traditioneel de belangrijk-ste initiële beroepsopleidingsvorm. Detwee hoofdprincipes waren dat van zelf-bestuur van de bedri j fs tak (fagl igeselvstyre - gezamenlijk bestuur door desociale partners) en dat van een alter-nerende opleiding (vekselsuddannelse -afwisselend periodes op school en op dewerkplek). Het aanbod van opleidings-plaatsen voor het leerlingstelsel was ech-ter veel beperkter dan het aanbod vanvoorzieningen op scholen in de buurlan-den. Bovendien waren de leerplannengebaseerd op uiterst traditionele en nogalbeperkte beroepsprofielen. Na de scho-lengemeenschaphervorming was ersprake van een onmiskenbaar margina-lisatierisico.

Tegen deze achtergrond werd een expe-rimenteel leerplan ontworpen voor eenbasisfase van het beroepsonderwijs(erhvervsfaglige grunduddannelse - EFG).Het EFG-model werd eerst ten uitvoergebracht als proef en in 1972 officieelgemaakt door een experimentele wet. Integenstelling tot het traditionele leerling-stelsel werden in het EFG-model bredereberoepengroepen geïntroduceerd, en bin-nen de op school gegeven onderdelenwerden experimenten met geïntegreerde

“De harmonisatie van hetberoepsonderwijs op

scholen en in het leerling-stelsel werd een wezenlijk

kenmerk van het Noorsehervormingsveld.”

“In Denemarken was hetleerlingstelsel

(mesterlaere) traditioneelde belangrijkste initiële

beroepsopleidingsvorm.”

De Deense regering “deed(...) in 1978 een voorstel

tot hervorming van deinitiële beroeps-

opleidingen, dat voorna-melijk op het EFG-modelstoelde. (...) Het Deense

parlement wees het voor-stel echter af. Het EFG-

model werd daarentegenwel gehandhaafd als

nog voort te zettenexperiment.”

Page 49: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

BEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

47

onderwijs-/leervoorzieningen gestimu-leerd. Het EFG-model werd gebruikt alsintroductiefase binnen het leerlingstelselen als toelatingsprogramma voor voltijdstechnisch (of semi-beroepsgericht)-onderwijs (HTX, HHX).

Aangezien het EFG-model op grote schaalwerd ingevoerd en geschikt was voorverscheidene vakgebieden, deed deDeense regering in 1978 een voorstel tothervorming van de initiële beroeps-opleidingen, dat voornamelijk op hetEFG-model stoelde. Het werd gesteunddoor de sociale partners (die ook verte-genwoordigd waren in de commissies dietoezicht hielden op de EFG-experimen-ten). Het Deense parlement wees hetvoorstel echter af. Het EFG-model werddaarentegen wel gehandhaafd als nogvoort te zetten experiment. Dit besluitleidde tot een jarenlange stagnatie bij dehervorming van de gehele ini t ië leberoepsopleiding.

Gelijktijdig met de invoering van het EFG-model was er een debat gaande over hetbeleid op de lange termijn, namelijk overde vraag of Denemarken wel of niet een-zelfde koers moest volgen als de andereScandinavische landen en zou moetenstreven naar samenvoeging van de boven-bouw van het secundair onderwijs. Hetbelangrijkste document in dit debat werdopgesteld door een regeringscommissie(U90), die gevraagd was richtlijnen op testellen voor een nationaal onderwijsbe-leid voor de komende vijftien jaar.

De U90 (1978) noemde beleidsperspec-tieven voor jongerenonderwijs die ten uit-voer gebracht zouden moeten wordendoor verschillende instellingen en weldoor samenwerking tussen elkaar aanvul-lende voorzieningen en leerplannen. Indit opzicht presenteerde de commissie deverdere uitwerking van het EFG-model alsmogelijkheid om de kloof tussen tot nogtoe afzonderlijke onderwijs-/leerculturente overbruggen.

De afwijzing door het parlement van hethervormingsvoorstel op basis van het EFGhad voor de algemene onderwijshervor-mingen ernstigere gevolgen dan voor despecifieke hervorming van de initiëleberoepsopleidingen. De plannen op grondvan het EFG werden wel verder uitgewerkt,maar de beleidsplanning op de lange ter-

mijn verloor een van zijn wezenlijke hoek-stenen en raakte gestagneerd.

IJsland: op zoek naar een nationaalhervormingsmodel door kleinschaligeexperimenten

In de jaren zeventig gebeurde er in IJs-land weinig dat tot een nationale hervor-ming van de initiële beroepsopleidingenhad kunnen leiden. Gezien zijn beperktemiddelen keek IJsland vooral naar eenaantal proefprojecten in andere Scandi-navische landen en paste deze vervolgensaan de nationale situatie aan. Door debescheiden omvang van de nationaleberoepsopleidingsvoorzieningen en denationale arbeidsmarkten had IJsland nietzo overduidelijk behoefte aan algemeenstructurele oplossingen of nationalebeleidskeuzen als andere Scandinavischelanden.

De scholen voor beroepsonderwijs maak-ten gebruik van rechtstreekse contactenen trachtten het Deense EFG-model toete passen door schoolspecifieke leerplan-nen te ontwikkelen. In de regio Reykja-vík leidde het plaatselijke onderwijsbe-leid tot een organisatorische herstructu-rering, die gericht was op één bovenbouwvan het secundair onderwijs.

Veranderingen in het oor-spronkelijke nationalehervormingsveld

De volgende paragrafen gaan over deherziening en wijziging van de oorspron-kelijke hervormingsmodellen en over depogingen om na een periode van stagna-tie nieuwe hervormingsmodellen te intro-duceren.

Zweden: nieuwe nadruk op leren opde werkplek binnen de initiële be-roepsopleidingen

Het Zweedse op samenvoeging gerichtehervormingsmodel kwam in wezen neerop een hervorming van de schoolstruc-turen. De rol van de wereld van het werkbleef marginaal. Dit werd deels gerecht-vaardigd met het argument dat beroeps-onderwijs op school na de overgang naar

De scholen voor beroeps-onderwijs in IJsland“maakten gebruik vanrechtstreekse contacten entrachtten het Deense EFG-model toe te passen doorschoolspecifieke leerplan-nen te ontwikkelen”.

“Het Zweedse op samen-voeging gerichte hervor-mingsmodel kwam inwezen neer op een hervor-ming van de schoolstruc-turen. De rol van dewereld van het werk bleefmarginaal.”

“Midden jaren tachtigherzag een regerings-commissie de beroeps-gerichte richtingen binnende samengevoegde boven-bouw van het secundaironderwijs (...). Het desbe-treffende rapport sloot afmet twee belangrijkevoorstellen:a) samenvoeging van deleerplannen van hetberoepsonderwijs opbasis van arbeidsmarkt-sectoren en b) her-ordening van de leerplan-nen van het beroepsonder-wijs in driejarige pro-gramma’s, inclusief eenintegrale afrondingsfaseop de werkplek.”

Page 50: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

BEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

48

de praktijk afgesloten zou moeten wor-den met een afrondingsfase (färdig-utbildning). De beleidmakers op onder-wijsgebied verwachtten dat de socialepartners via algemene overeenkomsten devoorwaarden zouden creëren voor deafrondingsfase.

Gezien deze veronderstellingen en kosten-factoren werden de beroepsgerichte leer-plannen beperkt tot een duur van tweejaar, terwijl de leerplannen voor het voor-bereidend wetenschappelijk onderwijs driejaar duurden (en voor technisch onderwijsvier jaar). De sociale partners kwamenechter niet tot zulke algemene overeen-komsten. In plaats daarvan gingen debovenbouwen van het secundair onderwijsspecifieke plannen ontwikkelen voor deafrondingsfase (påbyggnadskurser). Dezewerden in eerste instantie ontwikkeld voorlokale en regionale doeleinden, maar leid-den uiteindelijk in de meeste sectoren toteen ondoorzichtig aanbod.

Midden jaren tachtig herzag een regerings-commissie de beroepsgerichte richtingenbinnen de samengevoegde bovenbouwvan het secundair onderwijs (Översynöver gymnasial yrkesutbildning - ÖGY).Het desbetreffende rapport sloot af mettwee belangrijke voorstellen: a) samen-voeging van de leerplannen van het be-roepsonderwijs op basis van arbeids-marktsectoren en b) herordening van deleerplannen van het beroepsonderwijs indriejarige programma’s, inclusief een in-tegrale afrondingsfase op de werkplek.

De voorstellen van de ÖGY werden ver-der uitgewerkt in twee parallel lopendeprocessen. Er werd een nationaal experi-menteel programma gestart, bestaande uiteen driejarige initiële beroepsopleidingmet een afrondingsjaar op de werkplek(1988-1992). Gelijktijdig met dit experi-ment werden een hervorming van deraamwetgeving en een nieuwe leerplan-structuur voorbereid.

De nieuwe wetgeving werd in 1991 goed-gekeurd en luidde een nieuwe fase vanleerplanherzieningen in. Deze leerplan-herzieningen zijn gericht op de tenuit-voerbrenging van nationale model-programma’s (gebaseerd op de aanpak inhet ÖGY-rapport, dat uitgaat van bedrijfs-takken) en een grotere autonomie voorregionale, lokale of individuele wijzigin-

gen. Bovendien is er in de nieuwe wet-geving een kern van algemene vakken (debelangrijkste voorwaarde voor doorstro-ming naar hoger onderwijs) geïntrodu-ceerd. De afrondingsfase op de werkplekis een integraal onderdeel van de beroeps-gerichte leerplannen geworden. Er zijnook plannen geïntroduceerd voor afron-ding op scholen (om leerlingen in het be-roepsonderwijs voor te bereiden op ho-ger onderwijs).

Finland: afschaffing van het basis-hervormingsmodel en opkomst vannieuwe experimenteergebieden

In Finland leidde de gedeeltelijke samen-voeging van het beroepsgericht en tech-nisch onderwijs niet tot een evenwicht tus-sen de voorbereidend wetenschappelijkeen beroepsgerichte opleidingen. De voor-bereidend wetenschappelijke richting werdsteeds omvangrijker en de vraag naar ho-ger onderwijs bleef toenemen. Door de‘overproduktie’ van schoolverlaters van hetvoorbereidend wetenschappelijk onderwijs(met een toelatingskwalificatie voor hogeronderwijs) gingen onderdelen van hetberoepsgericht en technisch onderwijskeuzemogelijkheden aanbieden voor dezegroep (met het baccalaureaat als toelatings-eis). Zo werden onderdelen van hetberoepsgericht en technisch onderwijsomgezet in post-secundaire voorzieningen,terwijl andere onderdelen ingezet werdenals aanvullende voorscholing voor herhoger onderwijs.

In 1990 spoorde het Finse Ministerie vanOnderwijs aan tot een nationaal debatover het resultaat van eerdere hervormin-gen en de behoefte aan herzieningen inde structurele raamwerken en raam-leerplannnen binnen het onderwijs na deleerplicht. Het debat resulteerde in eenontwerpversie van een nieuw hervor-mingsconcept (het ‘visie’-document).

Voor de structuren en het leerplan impli-ceerde dit voorstel dat de opzet met een‘basisrichting’ - zoals in het eerderehervormingsmodel - verdween. Er wer-den voorstellen gedaan om het niveau vanscholen of leerplannen voor ‘technischonderwijs’ op te trekken naar het niet-universitaire hoger onderwijs. De voor-bereidend wetenschappeli jke en deberoepsgerichte bovenbouw van het se-

“In Finland leidde degedeeltelijke samenvoe-

ging van het beroeps-gericht en technisch

onderwijs niet tot eenevenwicht tussen de

voorbereidend weten-schappelijke en beroeps-gerichte opleidingen. De

voorbereidend weten-schappelijke richting

werd steeds omvangrijkeren de vraag naar hoger

onderwijs bleef toenemen.”

“De hervorming van debovenbouw van het secun-

dair onderwijs heeftgeleid tot samenwerking

(en wederzijdse uitwisse-ling) op het gebied van

voorbereidend weten-schappelijke en beroeps-

gerichte leerplannen.Leerlingen van de

respectieve schoolvormenkunnen kiezen uit een

gecoördineerd pakket vanplaatselijk op elkaar

afgestemde modules, diein de pas lopen met de

leerplannen van derespectieve richtingen. Het

gaat erom dat de weggeëffend wordt voor

gecombineerde studie-profielen, die een

toelatingskwalificatievoor hoger onderwijs (of

voor ‘polytechnischescholen’) met initieel

beroepsonderwijs verbin-den. Het experiment zal in

de vorm van plaatselijkesamenwerkingsprojecten

voortgezet worden toteind 1996.”

Page 51: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

BEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

49

cundair onderwijs zouden op institutio-neel niveau en wat betreft hun leerplan-nen moeten worden samengevoegd (ver-gelijkbaar met de Zweedse ‘Gymnasie-skola’ of de Noorse ‘Videregående skole’).

Na een korte tijd van discussies en ver-dere voorbereiding werd een nieuwehervormingscyclus gestart op basis vaneen experimentele wet. De opwaarderingvan middelbare technische scholen gingvan start met 22 plaatselijke experimen-ten, die leidden tot ‘polytechnische scho-len’ met verscheidene afdelingen. Som-mige van deze experimentele ‘poly-technische scholen’ verwachten in 1995een officiële status te verkrijgen.

De hervorming van de bovenbouw vanhet secundair onderwijs heeft geleid totsamenwerking (en wederzijdse uitwisse-ling) op het gebied van voorbereidendwetenschappelijke en beroepsgerichteleerplannen. Leerlingen van de respec-tieve schoolvormen kunnen kiezen uit eengecoördineerd pakket van plaatselijk opelkaar afgestemde modules, die in de paslopen met de leerplannen van de respec-tieve richtingen. Het gaat erom dat de weggeëffend wordt voor gecombineerdestudieprofielen, die een toelatings-kwalificatie voor hoger onderwijs (of voor‘polytechnische scholen’) met initieel be-roepsonderwijs verbinden. Het experi-ment zal in de vorm van plaatselijkesamenwerkingsprojecten voortgezet wor-den tot eind 1996.

Noorwegen: de opkomst van de Noor-se versie van het ‘duale stelsel’ als eenbelangrijk hervormingsveld

In Noorwegen werd het op samenvoeginggerichte hervormingsmodel afgeslotenmet een hervorming van het leerling-stelsel . Aangezien er een f lexibeleovergangsregeling was, verwachtte mendat de twee vormen van initiële beroeps-opleidingen in voldoende opleidings-mogelijkheden en continuïteit zoudenvoorzien. In de jaren tachtig bleek echterdat er een permanent gebrek aan oplei-dingsplaatsen in het leerlingwezen was,dat niet gecompenseerd werd door voor-zieningen op scholen.

De kloof tussen de twee subsystemenvoor initiële beroepsopleidingen werd in

1989-91 behandeld door een regerings-commissie (Blegen-utvalg). In samenhangmet het werk van de commissie werdenverschillende empirische onderzoekenverricht naar de overgang van jongerenvan een initiële beroepsopleiding naar depraktijk (en naar het gebruik van keuze-mogelijkheden binnen de samengevoegdebovenbouw van het secundair onderwijs).De commissie boog zich over de vraag ofhet mogelijk was om nieuwe wetgevingte introduceren, die alle voorzieningenvoor initiële beroepsopleidingen zou be-helzen. In plaats van ingrijpende herzie-ningen van de wettelijke raamwerkenvoor te stellen, sprak de commissie haarvoorkeur uit voor beleidsmaatregelen dieeen volledige initiële beroepsopleidingzouden garanderen. Zij stelde derhalvevoor dat regionale autoriteiten de verant-woordelijkheid zouden krijgen om tenminste een driejarige initiële opleiding tegaranderen. Deze beroepsopleidingenzouden ofwel volledig op scholen wor-den gegeven, ofwel bestaan uit een com-binatie van onderwijs op school enleerlingstelsel. In beleidsdebatten werd demeeste voorkeur gegeven aan het modeldat een combinatie inhield van twee jaarberoepsonderwijs op school en twee jaarleerlingstelsel (de Noorse versie van hetduale stelsel).

In haar besluit combineert de commissiede implementatie van deze voorstellenmet een leerplanhervorming voor de sa-mengevoegde bovenbouw van het secun-dair onderwijs. Het hervormingsproces(Reform 94) is gepland voor 1994-96. Indeze periode zullen de nieuwe raam-leerplannen (waarvan de structuren ver-gelijkbaar zijn met die in Zweden) tenuitvoer gebracht worden. Gelijktijdig metde herziening van de leerplannen van descholen vindt er een mobilisatie op hetpunt van de stagemogelijkheden plaatsom een volledige ini t iële beroeps-opleiding te garanderen.

In het implementatieproces worden desociale partners actieve samenwerkings-partners in het openbare onderwijsstelsel.Daarnaast hebben de sociale partners ookbenadrukt dat de huidige beroeps-opleidingsvoorzieningen aangevuld zou-den moeten worden met maatregelen omte komen tot een doorstromingstraject inhet beroepsonderwijs, dat op werk geba-seerd is.

In Noorwegen bleek “in dejaren tachtig (...) dat ereen permanent gebrek aanopleidingsplaatsen in hetleerlingwezen was, datniet gecompenseerd werddoor voorzieningen opscholen.”

“De kloof tussen de tweesubsystemen voor initiëleberoepsopleidingen werdin 1989-91 behandeld dooreen regeringscommis-sie (...). De commissie (...)sprak (...) haar voorkeuruit voor beleids-maatregelen die eenvolledige initiële beroeps-opleiding zouden garan-deren. (...) Deze beroeps-opleidingen zouden ofwelvolledig op scholen wor-den gegeven, ofwel be-staan uit een combinatievan onderwijs op schoolen leerlingstelsel.”

In Denemarken combi-neerde “het nieuwehervormingsmodel(Erhvervsuddannelsereform- EUR) (...) de twee be-staande modellen tot tweeingangen naar een geïnte-greerde leerplan-structuur.”

“Het onderwijsbestuurwerd ingrijpend gewij-zigd. De regels met betrek-king tot wervingsgebiedenwerden afgeschaft en descholen voor beroepson-derwijs werden concur-renten op de nationalescholingsmarkt.”

Page 52: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

BEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

50

Denemarken: ontstaan van een nieuwhervormingsveld in de initiële be-roepsopleiding

In Denemarken werden de hervormings-debatten na een periode van stagnatieweer opgepakt in de tweede helft van dejaren tachtig. Een regeringscommissie(Nielsen-Nordskov udvalg) bereidde eennieuw model voor, dat de naast elkaarbestaande voorzieningen op het gebiedvan de initiële beroepsopleidingen tot ééngeheel moest samenvoegen (mesterlaere;EFG). De voorstellen van de commissievormden de grondslag voor de nieuwewetgeving die in 1989 goedgekeurd enin 1991 van kracht werd.

Het nieuwe hervormingsmodel (Erhvervs-uddannelsereform - EUR) combineerde detwee bestaande modellen tot twee ingan-gen naar een geïntegreerde leerplan-structuur. Het leerplan van het basisjaarin het EFG-model werd opgesplitst in tweeperiodes van onderwijs op school (waar-van de eerste niet verplicht is voor dege-nen die een leerovereenkomst hebben).Na de eerste schoolperiode volgen leer-lingen vergelijkbare leerplannen (onaf-hankelijk van de vraag of ze uit het be-roepsonderwijs komen of uit het leerling-stelsel). Tijdens de praktijkperiodes gaande leerlingen terug naar de bedrijvenwaarmee ze een leerovereenkomst heb-ben, terwijl de scholen verantwoordelijkzijn voor een praktijkplaats voor degenenzonder leerovereenkomst.

Het onderwijsbestuur werd ingrijpendgewijzigd. De regelgeving met betrekkingtot wervingsgebieden werd afgeschaft ende scholen voor beroepsonderwijs wer-den concurrenten op de nat ionaleopleidingsmarkt. De financiering van descholen voor beroepsonderwijs werd ookafhankelijk gemaakt van het succes datzij boekten bij het aantrekken van leer-lingen (de overgang naar het zogenaamdetaximeterprincipe).

Gedurende de implementatiefase werdduidelijk dat het aantal leerovereen-komsten niet groeide en dat de scholenvoor beroepsonderwijs moeite hadden omte voorzien in de noodzakelijke praktijk-plaatsen. Hierdoor ontstonden er vervan-gende voorzieningen voor de praktijk-opleiding in de vorm van simulatie-situaties. Deze zijn geleidelijk geaccep-

teerd als alternatieve mogelijkheid om depraktische opleidingsperiode te realiseren.

Een ander probleem is de doorstroming.Terwijl het EFG-model ook voorzag intoelating tot het ‘technisch onderwijs’, wasde basisfase van het nieuwe model nietopgezet met een vergelijkbare ‘poly-valente’ functie.

IJsland: overgang naar een samenge-voegde structuur met modulaire leer-plannen

In IJsland werden geleidelijk nieuwestructuren voor de bovenbouw van hetsecundair onderwijs ontwikkeld op grondvan plaatselijke besluiten in de regioReykjavík. In 1988 werd een nieuwe wetvoor de samenvoeging van de bovenbouwvan het secundair onderwijs (fram-haldsskola) goedgekeurd. In het IJslandsehervormingsmodel werd gekozen vooreen volledig modulaire opzet van de leer-plannen. Zo kon in plattelandsgebiedenoptimaal gebruik worden gemaakt van deweinige beschikbare docenten (concen-tratie op basismodules in beroepsgerichterichtingen en samenwerking tussen voor-zieningen voor voorbereidend weten-schappelijk en beroepsonderwijs).

Parallel aan de gelijktrekking van de leer-plannen werden de richtlijnen voor eind-examens voor beroepskwali f icat iesgestandaardiseerd (vergelijkbaar met deNoorse ‘svennepröv’).

De meest recente tendensen wijzen erechter op dat men bereid is om nieuwesectorspecifieke opleidingsmodellen tebestuderen (officieel binnen de geïnte-greerde raamwerken, maar in feite als af-geleide van de algemene ontwikkelingen).De twee belangrijkste initiatieven zijn depogingen om een duaal model te intro-duceren voor de grafische industrie en hetinitiatief om een apart scholingscentrumop te zetten voor de transportsector.

Hervormingen van de stel-sels voor verdere scholing

De hervormingsprocessen die in het voor-afgaande besproken zijn, hebben bijge-dragen aan nieuwe definities van de rolvan de initiële beroepsopleiding in de

In IJsland werd “in 1988(...)een nieuwe wet voorde samenvoeging van de

bovenbouw van het secun-dair onderwijs

(framhaldsskola) goedge-keurd. In het IJslandse

hervormingsmodel werdgekozen voor een volledig

modulaire opzet van deleerplannen.”

In de Scandinavischelanden worden

“hervormingsmodellenvoor” de voorzieningen

voor verdere scholing“vertaald in algemene

raamwerken voorleerplanontwikkeling ofvoor certificatie van bij-

en nascholings-voorzieningen.”

“Alle Scandinavischelanden ontwikkelen hun

beroepsopleidingsstelselsals integrale onderdelen

van het onderwijsstelsel.”

De op samenvoeginggerichte hervormings-modellen hebben “niet

geleid tot een conceptueleintegratie van of een

culturele convergentietussen ‘voorbereidendwetenschappelijke’ en

‘beroepsgerichte’richtingen.”

Page 53: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

BEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

51

onderwijsstelsels. De hervormingen in descholingsprogramma’s in het kader vande arbeidsmarkt werden opgezet als spe-cifieke maatregelen binnen het beleid terbevordering van de werkgelegenheid. Ge-leidelijk aan hebben de programma’s meerbetekenis gekregen als voorzieningenvoor verdere scholing. Hervormings-modellen voor deze voorzieningen wor-den derhalve vertaald in algemene raam-werken voor leerplanontwikkeling of voorcertificatie van bij- en nascholings-voorzieningen.

Bovendien hebben de scholingspro-gramma’s in het kader van de arbeids-markt in sommige landen gefungeerd alsproefprogramma’s voor leerplanver-nieuwing of voor overbruggende experi-menten. In verschillende landen werdende experimenten gebruikt om een brugte slaan tussen algemene scholings-voorzieningen en bedri j fsspecifiekescholings- en ontwikkelingsmaatregelen,of tussen schoolleerplannen en correspon-derende voorzieningen voor volwassenleerlingen. Ook werden ze benut omscholingsprogramma’s en toetsingen opbasis van competenties beter op elkaaraf te stemmen.

In Denemarken hebben de scholings-voorzieningen in het kader van de ar-beidsmarkt (AMU) een speciale status alsscholingsvoorzieningen voor de traditio-nele categorie halfgeschoolde arbeids-krachten (Specialarbeider). De voorzienin-gen dienden ook om het ijs te breken bijde ontwikkel ing van pedagogischesamenwerkingsafspraken, die tot doelhebben om scholingsvoorzieningen vande overheid (met een algemener perspec-tief) te combineren met bedrijfsspecifiekebehoeften aan voldoende gespeciali-seerde scholing. Bovendien fungeerdende voorzieningen ook als proefpro-gramma’s voor de ontwikkeling van pas-sende scholingsstrategieën voor volwas-sen leerlingen, die niet gewend zijn aanacademische vormen van onderwijzen enleren (de omgekeerde EFG-aanpak).

In Zweden werden de overbruggings-functies van de AMU-voorzieningen meertoegepast bij een integrale aanpak die deontwikkeling van modulaire vormen vanalgemene en beroepsgerichte onderwijs-voorzieningen voor volwassenen tot doelhad. In de recente leerplanhervorming

voor de samengevoegde bovenbouw vanhet secundair onderwijs werd met namenadruk gelegd op de behoefte aan eenoptimale harmonisering van de voorzie-ningen voor initiële beroepsopleidingenen de corresponderende voorzieningenbinnen het volwassenenonderwi js(KomVux en AMU).

In Noorwegen voorzag de wet op hetleerlingstelsel ook in de belangrijkstestructuren voor de omscholing van vol-wassenen, die van het ene vakgebied naarhet andere overschakelen. In de afgelo-pen jaren heeft de Noorse AMO echtermeer dan een bijrol gespeeld als alterna-tieve verzorger van initiële beroeps-opleidingen.

In Finland werden de scholingspro-gramma’s in het kader van de arbeids-markt opnieuw gedefinieerd als voorzie-ningen voor verdere scholing, die ookopen staan voor zelfstandig leren en vooronderwijs op contractbasis. Bovendienhebben deze scholingsvoorzieningendienst gedaan als proefterrein voor deintroductie van de Finse versie van toet-singen op basis van competenties.

Slotopmerkingen

De hervormingsvelden in de Scandi-navische beroepsopleidingsstelsels zijn indit artikel beschreven. Het accent lag opnationale hervormingsmodellen en denationale sturing van de hervormingen.Recente ontwikkelingen wijzen er echterop dat de Scandinavische landen zich ineen overgangsproces bevinden naarnieuwe verhoudingen tussen beleid-maken, onderwijsbestuur en leerplan-ontwikkeling.

Ook de grotere betrokkenheid van deScandinavische landen bij Europese sa-menwerking leidt tot veranderingen. Ditaspect wordt nu reeds zichtbaar in denationale belangstelling voor de vergelijk-baarheid van de nationale beroeps-opleidingsvoorzieningen en voor kwali-teitscontrole (of kwaliteitsbeheer) van deberoepsopleidingsstelsels.

Met het oog op deze veranderingen die-nen de volgende conclusies (die betrek-king hebben op een tijdperk van natio-nale hervormingen) gezien te worden als

“Modellen voor gedeelte-lijke hervormingen van deberoepsopleiding (geba-seerd op een combinatievan leren op school en inde praktijk) (...) stuittenop problemen als het omde garantie van voldoendescholingsmogelijkhedenop de werkplek of deflexibele continuïteit vanleerprocessen gaat.”

“In de meest recente fasenwerden leerplannenvertaald in programma-opzetten, die flexibeleaanpassingen of samen-werking tussen verschil-lende onderwijs-instellingen met betrekkingtot de leerplannen moge-lijk maken.”

“De overheids-voorzieningen voorverdere scholing (geba-seerd op plannen voorarbeidsmarktscholing)zijn van sporadischevoorzieningen uitgegroeidtot een zeer belangrijksubsysteem van beroeps-opleidingen.”

Page 54: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

BEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

52

voorlopige conclusies. Als lessen uit deScandinavische hervormingen kunnen zedesalniettemin een rol spelen in de bre-dere Europese discussie:

1. Alle Scandinavische landen ontwikke-len hun beroepsopleidingsstelsels als in-tegrale onderdelen van het onderwijs-stelsel. De rol van de planning op natio-naal niveau verandert echter ten gevolgevan de decentralisatie van het onderwijs-beleid. Plaatselijke instellingen zullendaarom een wezenlijke rol gaan spelen inbeslissingen over de aanpassing van mo-del-leerplannen (en over samenwerkingmet andere onderwijsinstellingen of metde wereld van het werk).

2. De op samenvoeging gerichte hervor-mingsmodellen zijn op weerstand gesto-ten of werden teruggebracht tot organi-satorische hervormingen. Ze hebben alszodanig niet geleid tot een conceptueleintegratie van of een culturele convergen-tie tussen ‘voorbereidend wetenschappe-lijke’ en ‘beroepsgerichte’ richtingen. Bo-vendien is het noodzakelijk geworden omdeze hervormingsmodellen zodanig aante vullen (of te wijzigen) dat er binnende leerplannen substructuren komen diestoelen op samenwerking met de wereldvan het werk.

3. Modellen voor gedeeltelijke hervormin-gen van de beroepsopleidingen (geba-seerd op een combinatie van leren opschool en in de praktijk) hebben geleidtot andere soorten implementatiepro-blemen. Deze modellen stuitten op pro-blemen als het om de garantie van vol-

doende scholingsmogelijkheden op dewerkplek of om flexibele continuïteit vande leerprocessen (ook in de praktijk) gaat.Bovendien was er bij deze modellen meerbehoefte aan mogelijkheden voor aantrek-kel i jke doors t romingstra jecten vanberoepsopleidingen naar het hoger on-derwijs (of naar een gelijkwaardig niveau).

4. De rol van de leerplanontwikkelingbinnen verschillende hervormingsfasen isveranderd. In de oorspronkelijke hervor-mingsmodellen hadden de leerplan-structuren een standaardopzet (lineair ofcyclisch of semi-modulair). In de meestrecente fasen werden de leerplannen ver-taald in programma-opzetten, die flexibeleaanpassingen of samenwerking tussenverschillende onderwijsinstellingen metbetrekking tot de leerplannen mogelijkmaken.

5. De overheidsvoorzieningen voor ver-dere scholing (gebaseerd op plannen voorarbeidsmarktscholing) zijn van sporadi-sche voorzieningen uitgegroeid tot eenzeer belangrijk subsysteem van beroeps-opleidingen. Dit subsysteem heeft ookgefungeerd als proefterrein voor samen-werking tussen overheidsvoorzieningenvoor beroepsopleidingen en bedrijfs-specifieke ontwikkelingsprojecten. Daar-naast was dit subsysteem ook het belang-rijkste experimenteerterrein voor demodularisering en voor de Scandinavischeversies van toetsingen op basis van com-petenties. In de meeste gevallen is er ech-ter behoefte aan een betere afstemmingvan de leerplannen voor initiële beroeps-opleidingen en verdere scholing.

Literatuur

(Onderstaande literatuurlijst is ingedeeld per landen geeft vervolgens een aantal titels van vergelij-kende studies over Scandinavië)

Zweden

Helgeson, Bo & Johansson, Jan 1992: Arbete ochyrkesutbildning. En studie över verkstadsindustrinsbehov av kvalificerd arbetskraft. In Halvorsen, Tor& Olsen, Ole Johnny 1992 (red.): Det kvalifisertesamfunn? Oslo.

Ministry of education and science 1993: TheSwedish way towards a learning society. A review.Stockholm.

Myrberg, Mats 1987: The organisation and con-tent of studies at the post-compulsory level. Coun-try study: Sweden. OECD. Parijs.

Öhmann-Nilsson, Birgitta 1992: Industriförlagdutbildning i den svenska gymnasieskolan. InHalvorsen, Tor & Olsen, Ole Johnny 1992 (red.):Det kvalifiserte samfunn? Oslo.

Page 55: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

BEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

53

Opper, Susan 1989: Sweden: the “integrated” uppersecondary school as main provider of vocationaleducation. European Journal of Education, Jrg. 24,Nr 2, 1989.

Regeringens proposition 1990/91:85. Växa medkunskaper - om gymnasieskolan och vuxenut-bildningen. Stockholm.

SOU 1989:90 (Statens offentliga utredningar):Utvärdering av försöksverksamhet med treårigyrkesinriktad utbildning i gymnasieskolan. Förstaåret. UGY Rapport 1. Stockholm.

Finland

Ekola, Jorma 1991: Miten onnistui ammatillisenkeskiasteen koulunuudistuksen toimeenpano. InEkola, Jorma et. al. 1991: Ammatillisen koulutuksenuudistaminen 1980-luvulla. Selvitys uudistuksentoteutumisesta ja toteutusympäristöstä. Helsinki.

Kyrö, Matti 1993: The changing role of vocationaland technical education and training in Finland. Areport to OECD. (Niet gepubliceerd) Helsinki.

Ministry of education 1992: Developments inEducation 1990-92. Finland. Reference Publications16. Helsinki.

Ministry of education 1990: Developments inEducation 1988-90. Finland. Reference Publications15. Helsinki.

Statsrådets utbildningspolitiska redogörelse tillriksdagen 22.5.1990. Utbildningssystemet i Finland,Utbildningens nivå och utveckling. Helsinki/Helsingfors (In het Zweeds).

Noorwegen

Halvorsen, Helge 1993: The changing role ofvocational and technical education and training inNorway. A report to OECD. (Niet gepubliceerd)Oslo.

Kirke-, utdannings- og forskningsdeparte-mentet 1992: Stortingsmelding nr. 33 (1991-92).Kunskap og kyndighet. Om visse sider vedvideregående oppläring. Oslo.

NOU 1991:4 (Norges offentlige utredninger): Veienvidere til studie- og yrkeskompetanse for alle.Oslo.Olsen, Ole Johnny 1989: Utvikklingstrekk vedyrkesutdanning og fagoppläring i Norge. AHS SerieB 1989-3. Universitetet i Bergen.

Olsen, Ole Johnny 1990: Neue Produktions-konzepte auf norwegisch? AHS Series B 1990-2.Universitetet i Bergen.

IJsland

Gudmundsson, Gestur 1993: The changing roleof vocational and technical education and traininginIceland. A report to OECD. (Niet gepubliceerd)Reykjavik.

OECD 1987: Reviews of National Policies forEducation. Iceland. OECD. Parijs.

Denemarken

Nielsen, Sören P. & Lausch, Bente 1993: A reporton continuing vocational training in Denmark. PartI (in English); Part II (in Danish). FORCE Article11.2. SEL, Kopenhagen.

Statens Erhvervspaedagogiske Laereruddan-nelse (SEL) 1993:Erhvervsuddannelsesreformensdokumentationsprojekt. Kopenhagen.

Sörensen, John Houman 1990: Fornyelsen aferhvervsuddannelserne i Danmark. (The Danishcontribution to PETRA research strand, theme 1:“Nat ional responses to changing needs forvocational skills”). Dansk Teknologisk Institut. HöjeTaastrup.

Sörensen, John Houman & Jensen, Grete 1988:The role of the social partners in youth and adultvocational training in Denmark. CEDEFOP Docu-ment. Berlin.

Sörensen, John Houman & Clematide, Bruno1992: Offentlig og virksomhedsintern efteruddan-nelse i lyset af de nye produktionskoncepter. inHalvorsen, Tor & Olsen, Ole Johnny 1992 (red.):Det kvalifiserte samfunn? Oslo.

U 90. Bind 1-2. 1978: Samlet uddannelsesplan-lägning frem til 90’erne. Undervisningsministeriet.Kopenhagen.

Vergelijkende studies

Koefoed, Else & Linde, Göran 1989: Erhvervs-laereruddannelse i Norden. NORD 1989: 62. Ko-penhagen.

Kämäräinen, Pekka 1991: Ammatillisen koulutuk-sen näköaloista eurooppalaisessa koulutuspolitii-kassa - kaksi tarkastelua. In Ekola, Jorma et. al. 1991:Ammatillisen koulutuksen uudistaminen 1980-luvulla. Selvitys uudistuksen toteutumisesta jatoteutusympäristöstä. Helsinki.

Lindbekk, Tore 1992: Systemforskjeller i yrkes-utdanning og utdanningspolitikk. Vesteuropeiskekontraster. In Halvorsen, Tor & Olsen, Ole Johnny1992 (red.): Det kvalifiserte samfunn? (“The qualifiedsociety?”) Oslo.

Kämäräinen, Pekka 1994: Identi f icat ion ofcooperation potentials in vocational education andtraining research in the Nordic countries. A reportto CEDEFOP (Niet gepubliceerd). Berlijn.

Myrberg, Mats 1986: Gymnasial yrkesutbildning iNorden - Utvecklingslinjer och problembilder. Rap-port; Nordisk konferens om yrkesutbildning förungdomar (ÖGY-eksamination). Lidingö 20.-21.5.1986

Page 56: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

BEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

54

Ervaringenmet de gezamenlijkearbeidsmarkt van deScandinavische landen

Per LundborgOnderzoeks-

medewerker aan hetInstituut van het be-drijfsleven voor eco-nomisch en sociaal

onderzoek, universi-tair docent economie, ver-

richt met name op deScandinavische arbeidsmarkt

theoretisch en empirisch on-derzoek naar internationale

migratiebewegingen.Inleiding

De aandacht voor de mobiliteit van defactor arbeid binnen de Europese Unieneemt toe. Een van de redenen daarvoorligt in de voorgestelde monetaire unie. Wilde monetaire unie namelijk tot goed wer-kende ruilvoeten leiden, dan is het vancruciale betekenis dat arbeidskrachtenzeer mobiel zijn en de lonen en prijzenflexibel. De mobiliteit van de factor ar-beid is momenteel in de meeste lidstatenechter zeer gering en in dit opzicht kun-nen de ervaringen met de gezamenlijkearbeidsmarkt van de Scandinavische lan-den wellicht van interesse zijn. In dit ar-tikel willen wij de belangrijkste ervarin-gen in kaart brengen en een aantalachtergrondgegevens over de Scandina-vische arbeidsmarkt verstrekken.

De Scandinavische landen hebben al eengroot aantal jaren ervaring met een geza-menlijke arbeidsmarkt. De Scandinavischearbeidsmarkt is formeel tot stand geko-men in 1954, toen Zweden, Denemarken,Noorwegen, Finland en IJsland een over-eenkomst ondertekenden waarin alle for-mele barrières voor werknemers om naareen ander Scandinavisch land te gaan,werden opgeheven. Vanaf dat momenthad een staatsburger van een Scandina-visch land geen vergunning meer nodigom in een ander Scandinavisch land tewonen en te werken. Op basis van deovereenkomst moesten de lokale autori-teiten de arbeidsbureaus in andereScandinavische landen bovendien op dehoogte brengen van vacatures en arbeids-voorwaarden. Daarnaast werden er ookverregaande afspraken gemaakt over degelijke behandeling van werknemers uiteigen land en het buitenland.

Migratie in deScandinavische landen

Toen de Scandinavische arbeidsmarkt totstand werd gebracht, had Zweden van alleScandinavische landen het hoogste inko-men per hoofd van de bevolking. De si-tuatie op de Zweedse arbeidsmarkt wasbovendien bijzonder goed. Gezien de ge-meenschappelijke grenzen met andereScandinavische landen was het dan ookniet verwonderlijk dat Zweden het belang-rijkste immigratieland werd. Daar het aan-tal immigranten uit de andere Scandina-vische landen in Zweden na 1954 bijnajaarlijks boven het aantal emigranten uit-kwam, ligt het voor de hand dat wij vooralnaar Zweden kijken.

Toen de overeenkomst in werking trad,kwam er niet meteen een enorme stroomvan arbeidskrachten naar Zweden opgang. De verklaring hiervoor was datZweden al voor 1954 een l iberaalimmigratiebeleid voerde, dat ten dele eenvoortzetting was van de Zweedse ver-plichting om oorlogsslachtoffers uit deandere Scandinavische landen op te van-gen. De grootste aantallen immigrantenkwamen daarentegen in de jaren zestignaar Zweden. Geleidelijk aan vestigdezich in Zweden een gemeenschap vanFinse immigranten. Onder invloed van deaanzienlijke loonverschillen tussen Zwe-den en Finland en de groeiende werkge-legenheid in Zweden werd het steedsnormaler voor Finse staatsburgers om inZweden te gaan werken. In 1969 en 1970toen het zeer goed in het Zweedse be-drijfsleven ging, kwam de bruto-immigra-tie vanuit Finland naar Zweden uit oprecordcijfers van zo’n 40 000 mensen perjaar. Daarna nam de immigratie af en inde jaren tachtig lagen de bruto-immigratie-cijfers op een aanzienlijk lager niveau.

“De Scandinavischearbeidsmarkt is formeel

tot stand gekomen in 1954,toen Zweden, Denemarken,

Noorwegen, Finland enIJsland een overeenkomst

ondertekenden waarin alleformele barrières voor

werknemers om naar eenander Scandinavisch land

te gaan werdenopgeheven.”

De ervaringen met de Scan-dinavische arbeidsmarktworden hier belicht tegende achtergrond van de inte-gratie op de Europese ar-beidsmarkt. Belangrijkemigratiebewegingen overgrenzen heen doen zich al-leen voor als er grote reëleinkomensverschillen zijnen er in het land met dehoge inkomens ook vacatu-res te vervullen zijn. Doorde naar elkaar toegroeiendeinkomens in Scandinaviëen recentelijk ook het ge-brek aan vacatures op deZweedse arbeidsmarkt is demigratie tussen de Scan-dinavische landen sterk te-ruggelopen. Naarmate deinkomensverschillen tus-sen de Zuideuropese landenen de andere lidstaten afne-men, zullen – zo is de ver-wachting – ook de Europesemigratiecijfers naar bene-den gaan.

Page 57: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

BEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

55

Grafiek 1: Immigratie vanuit Noorwegen, Denemar-ken en Finland naar Zweden in de periode 1968-1993.Inbegrepen zijn alléén de staatsburgers van de landen van herkomst in deleeftijd van 16 tot 65 jaar

“Daar het aantal immi-granten uit alle andereScandinavische landen inZweden na 1954 bijnajaarlijks boven het aantalemigranten uitkwam, ligthet voor de hand dat wijvooral naar Zwedenkijken.”

“(...) in de jaren zestig (...)werd het steeds normalervoor Finse staatsburgersom in Zweden te gaanwerken.”

“Door de mogelijkheid omin Zweden te werken werdde werkloosheids-problematiek voor Deensewerknemers tegen hetmidden van de jarenzeventig en voor Noorsewerknemers tegen het eindvan de jaren tachtig (...)minder nijpend.”

toe te schrijven was aan het gebrek aanvacatures in Zweden. De Finse migratie-cijfers naar Zweden zijn in feite laag enliggen op eenzelfde niveau als de cijfersvan Denemarken en Noorwegen.

De belangrijkste factorenvoor de migratie-bewegingen tussen deScandinavische landen

Er zijn vanzelfsprekend vele factoren dieertoe bijdragen dat er migratiebewegingenontstaan. Bij de verklaring voor de Finsemigratie naar Zweden kan men niet omhet feit heen dat de verschillen in reëelinkomen per hoofd van de bevolking tus-sen Finland en Zweden zeer groot zijngeweest (Lundborg, 1991). Bij dergelijkeverschillen maakt een werkende poten-tiële migrant een vergelijking tussen hetsalaris dat hij/zij verdient en het salarisdat in het land van bestemming verdiendzou kunnen worden. Inkomensverschillenspelen echter niet alleen een belangrijkerol als het om salarissen gaat. Ze zijn ookvan invloed bij werkloosheidsuitkeringen.

Voor Finse staatsburgers was Zweden hetimmigratieland bij uitstek. Slechts eenklein aantal Finnen heeft er de voorkeuraan gegeven om in Denemarken of Noor-wegen te gaan wonen en werken.

Het is moeilijk om migratiebewegingendie verband houden met werk en migra-tiebewegingen die verband houden metandere redenen, zoals studie, gezins-hereniging, enz. van elkaar te onderschei-den. Grafiek 1 geeft een beeld van deimmigratiestromen vanuit Finland, Noor-wegen en Denemarken naar Zweden. Degrafiek laat kinderen onder de 16 en oude-ren boven de 65 buiten beschouwing engeeft alleen het aantal mensen weer datstaatsburger van een van de drie landenis. De aangegeven aantallen migranten lig-gen onder de bruto-migratiecijfers, maarvergeleken met de totale bruto-migratiegeeft de grafiek hierdoor ook een juisterbeeld van de arbeidsmigratie onder destaatsburgers van de drie genoemde lan-den.

---------Grafiek 1: -----Het aantal mensen dat vanuit Noorwegenen Denemarken naar Zweden is gegaan,lag in het algemeen onder het aantal im-migranten uit Finland. Met uitzonderingvan 1974 en 1975 toen de werkloosheidin Denemarken dramatisch steeg en heteind van de jaren tachtig, is de migratievanuit Denemarken naar Zweden steedsgering geweest. Het ging daarbij slechtsom zo’n 1 000 mensen per jaar.

De migratie vanuit Noorwegen naar Zwe-den is eveneeens opmerkelijk stabiel ge-bleven en lag op ongeveer hetzelfde ni-veau als de migratie vanuit Denemarken.Toen de werkloosheid in Noorwegen in1989 en 1990 toenam, volgde er ook eenaanzienlijke groei van de immigratie naarZweden, waar op dat moment veel vraagwas naar werknemers. Door de mogelijk-heid om in Zweden te werken werd dewerkloosheidsproblematiek voor Deensewerknemers tegen het midden van de ja-ren zeventig en voor Noorse werknemerstegen het eind van de jaren tachtig dusminder nijpend.

Aan het begin van de jaren negentig werdde Finse economie geconfronteerd metmassale werkloosheid. Het werkloos-heidscijfer lag in 1993, bijvoorbeeld, op17,7%. De emigratie naar Zweden namdesalniettemin niet toe, wat in hoofdzaak

1968 1973 1978 1983 1988 1993

0

5000

10000

15000

20000

25000

30000

35000

Finland

Noorwegen

jaar

Denemarken

Aan

tal

imm

igra

nten

Page 58: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

BEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

56

“De migratiecijfers vanuitFinland naar Zweden zijn

(vandaag de dag door eengebrek aan vacatures in

Zweden) laag en liggen opeenzelfde niveau als de

cijfers van Denemarken enNoorwegen.”

“Inkomensverschillenspelen (...) niet alleen eenbelangrijke rol als het om

salarissen gaat. Ze zijnook van invloed bij werk-

loosheidsuitkeringen.”

“Uit empirisch onderzoekis gebleken dat het aantalvacatures en de aantallen

mensen die in dienstworden genomen en de

aantallen die aan de kantworden gezet meer ge-

wicht in de schaal leggendan het werkloosheids-

cijfer.”

“Overeenkomsten in decultuur en taal van de

betrokken landen kunneneveneens van invloed zijn

op migratiebewegingen.(...) Persoonsgebondenfactoren, zoals leeftijd,

sekse en opleiding spelenechter ook een rol (...)

beter opgeleiden(migreren) ook vaker dan

lager opgeleiden.”

Het ligt namelijk voor de hand dat eenwerkloze potentiële migrant het te ver-wachten salaris in het land van bestem-ming vergelijkt met de werkloosheidsuit-kering in het land van herkomst.

Een tweede serie verklarende factoren kanworden afgeleid van de arbeidsmarkt. Hetis heel logisch dat landen met volledigewerkgelegenheid meer aantrekkings-kracht op migranten uitoefenen dan lan-den met veel werkloosheid. Deze aantrek-kingskracht moet echter voor een grootdeel worden toegeschreven aan het feitdat er in landen met weinig werkloosheidmeer vacatures zijn dan in landen met veelwerkloosheid. Uit empirisch onderzoek isgebleken dat het aantal vacatures en deaantallen mensen die in dienst wordengenomen en de aantallen die aan de kantworden gezet meer gewicht in de schaalleggen dan het werkloosheidscijfer. DeScandinavische landen die hun aantal va-catures hebben zien toenemen, hebbendan ook aantrekkingskracht uitgeoefendop werknemers uit de andere Scandi-navische landen. Zo hebben de vacatu-res op de Zweedse arbeidsmarkt gedu-rende een groot aantal jaren Finse werk-nemers aangelokt. Maar in de jaren tach-tig zijn veel Finnen, ondanks het hogerewerkloosheidscijfer in hun eigen land,toch naar huis teruggekeerd. De redendaarvoor was dat het aantal vacatures inFinland zeer snel steeg.

Dit alles neemt natuurlijk niet weg datmensen in gebieden met veel werkloos-heid vaker emigreren dan mensen in ge-bieden met weinig werkloosheid. Maarhet is niet zo dat alleen werklozen be-sluiten om weg te gaan. Wanneer de werk-loosheid toeneemt of groot is en het ge-vaar bestaat dat men zijn baan kwijtraakt,zijn ook mensen met werk geneigd omweg te trekken. Maar of mensen nu werk-loos zijn of werk hebben, het is en blijfteen feit dat de werkloosheidsproble-matiek door emigratie in het gebied vanherkomst afneemt. Aan de vraag in hoe-verre de gezamenlijke arbeidsmarkt vande Scandinavische landen tot een vermin-dering van de werkloosheidsproblematiekheeft bijgedragen, is in onderzoeken totnu toe echter weinig aandacht besteed.

Een derde reeks verklarende factorenheeft te maken met de afstand en de ver-schillende kosten van de migratie. Het

spreekt vanzelf dat Deense immigrantenvooral in het zuiden van Zweden wonen.De geografische afstand die overbrugdmoet worden komt namelijk niet alleentot uiting in de verhuiskosten, maar leidtook tot psychologische kosten, doordatmensen ver van hun vrienden en familieaf wonen. Hoe groter de afstand, hoehoger ook de kosten van een terugkeernaar de plaats van herkomst. Van belangis eveneens dat de onzekerheid over deomstandigheden waarin men op de plaatsvan bestemming terechtkomt met de teoverbruggen afstand toeneemt. Zoals wijreeds eerder hebben gezegd, wisselen deScandinavische landen onderling echterveel informatie uit over de situatie diemigranten te wachten staat.

Het afremmende effect van de te over-bruggen afstand op migratiebewegingenwordt vaak opgeheven als ergens al im-migranten uit hetzelfde land van herkomstwoonachtig zijn. Het is bekend dat immi-granten de neiging hebben om naar eenbepaald land of naar bepaalde plaatsenin een land te gaan. Voor dit gedrag zijntal van verklaringen. De meest voor dehand liggende is dat bepaalde migratie-kosten omlaag gaan, als men bij elkaargaat zitten. Met name de psychologischekosten van het ver van huis zijn nemenhierdoor af. Landgenoten die ergens allanger wonen kunnen bovendien behulp-zaam zijn bij het inpassingsproces en decontacten met autoriteiten. De aanwezig-heid van eerder geëmigreerde landgeno-ten speelt een heel belangrijke rol op degezamenl i jke arbeidsmarkt van deScandinavische landen. Lundborg (1991)heeft aangetoond dat de presentie vaneerdere immigranten uit Denemarken,Noorwegen en Finland in Zweden eenzeer belangrijke factor is voor de toe-stroom van arbeidskrachten uit alle driede landen.

Overeenkomsten in de cultuur en taalvan de betrokken landen kunnen even-eens van invloed zi jn op migratie-bewegingen. Vanuit dit oogpunt zou menverwachten dat er meer mensen vanuitDenemarken en Noorwegen naar Zwe-den zouden emigreren dan vanuit Fin-land. Persoonsgebonden factoren, zoalsleeftijd, sekse en opleiding spelen ech-ter ook een rol. Zo zijn de migratiecijfersvan jonge arbeidskrachten in de Scan-dinavische landen net als overal elders

Page 59: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

BEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

57

“Op de Scandinavischearbeidsmarkt is de bereid-heid om te migreren bijlager opgeleiden (...)groter dan bij hogeropgeleiden.”

“Daar het leeuwedeel vande immigranten uit deScandinavische landen uit‘blue collar workers’bestond, is een van demogelijke effecten van detoename van het aantalongeschoolden geweestdat hun lonen lager zijnuitgevallen dan anders hetgeval zou zijn geweest.”

hoger dan die van oudere werknemers.Mannen zijn als gevolg van hun hogereparticipatiegraad over het algemeen ookeerder tot migratie geneigd dan vrouwen.En tot slot komt migratie ook vaker vooronder beter opgeleiden dan onder lageropgeleiden. Een verklaring die hiervoorvaak wordt gegeven, i s da t be teropgeleiden uit verschillende landen meermet elkaar gemeen hebben en zich danook makkelijker kunnen aanpassen aaneen nieuwe omgeving.

De migratie van beter opgeleiden heeftandere implicaties voor de welvaart dande migratie van lager opgeleiden. Hetleeuwedeel van het hoger onderwijswordt meestal door de overheid gefinan-cierd en wanneer mensen emigreren, danplukt een ander land de vruchten van deinvesteringen in het onderwijs (de zoge-naamde ‘brain drain’). De migratie vanbeter opgeleiden op de arbeidsmarkt vande Scandinavische landen is door Peder-sen (1994) geanalyseerd. Op de Scandi-navische arbeidsmarkt blijkt de bereidheidom te migreren bij lager opgeleiden gro-ter te zijn dan bij hoger opgeleiden. Dehoger opgeleiden gaan eerder naar niet-Scandinavische landen dan mensen meteen lagere opleiding. Dit beeld loopt inde pas met verscheidene andere studiesdie aantonen dat de afstand niet zo’n groterol speelt voor mensen met een hoogopleidingsniveau.

De gevolgen van de geza-menlijke arbeidsmarkt vande Scandinavische landenvoor de welvaart

Een van de standaardargumenten in hand-boeken is dat een vrije arbeidsmarkt toteen verhoging van de totale produktieleidt. Dit is een van de belangrijkste ar-gumenten die voor liberalisering naarvoren worden gebracht. Hoewel dit vraag-stuk door geen enkele onderzoeker totin detail geanalyseerd is, is er geen redenom vraagtekens bij deze theoretische ver-onderstelling te plaatsen. Dit betekentechter niet dat zowel het emigratie- alshet immigratieland beide van een vrijearbeidsmarkt profiteren en nog minder datalle verschillende categorieën werknemerser allemaal evenveel aan hebben.

Het is zonder meer duidelijk dat Zwedendoor de gezamenlijke arbeidsmarkt inScandinavië over meer arbeidskrachtenheeft kunnen beschikken dan het zonderdie arbeidsmarkt zou hebben gehad. Daarhet leeuwedeel van de immigranten uitde Scandinavische landen uit ‘blue collarworkers’ bestond, is een van de moge-lijke effecten van de toename van hetaantal ongeschoolden geweest dat hunlonen lager zijn uitgevallen dan andershet geval zou zijn geweest. Omgekeerdgeredeneerd zouden de lonen in Finlanddoor de emigratie hebben moeten stijgenen zou de gezamenlijke arbeidsmarkt totnaar elkaar toegroeiende lonen tussen debetrokken landen hebben moeten leiden.Dit is echter nog niet empirisch onder-zocht. Vaststaat wel dat we vanaf hetmoment dat de vrije arbeidsmarkt inScandinavië in werking is getreden ge-tuige zijn geweest van een proces waarinde netto-lonen in de Scandinavische lan-den, en met name in Zweden en Finlandsteeds meer met elkaar in de pas zijn gaanlopen. De ontwikkelingen in de lonenvertonen dan ook veel overeenkomstenmet dat wat we in een theoretisch modelvan de gevolgen van migratiebewegingenzouden zien.

Grafiek 2: Finse immigranten en vacatures in Zwedentussen 1965 en 1990 (1965 = 100)

19901965 1970 1975 1980 1985

0

20

40

60

80

100

120

140

160

180

200

Finse immigranten

Vacatures

jaar

Page 60: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

BEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

58

“(...) we vanaf het momentdat de vrije arbeidsmarktin Scandinavië in werking

is getreden getuige zijngeweest van een proces

waarin de netto-lonen inde Scandinavische landen,en met name in Zweden en

Finland steeds meer metelkaar in de pas zijn gaan

lopen.”

“Aan het begin van dejaren tachtig (...) (waren)

de reële inkomens-verschillen tussen Zweden

en Finland (...) zo kleingeworden dat het nietlanger lonend was om

naar Zweden te gaan endaar in vacatures te

voorzien.”

“Op de Scandinavischearbeidsmarkt zijn de

netto-lonen zo naar elkaartoegegroeid dat geen enkel

land met een groeiendaantal vacatures nog

langer kan verwachten dater immigranten komen om

in die vacatures tevoorzien.”

“Wanneer de inkomens-verschillen tussen de EU-

landen naar benedenblijven gaan, zal de migra-tie ongetwijfeld afnemen.”

Vacatures in het land van bestemming enreële inkomensverschillen tussen tweelanden zijn de belangrijkste drijfverenvoor internationale migratie. Dit wordtaangetoond in grafiek 2, die een beeldgeeft van de immigratie vanuit Finlandnaar Zweden in de periode 1965-1990. Delijn die het aantal vacatures in Zwedenaangeeft, loopt in de pas met de schom-melingen in het Zweedse bedrijfsleven.

We zien dat de immigratie vanuit Finlandnaar Zweden lange tijd in grote lijnen inovereenstemming is geweest met het aan-tal vacatures. Aan het begin van de jarentachtig wordt de correlatie tussen immi-gratie en vacatures echter verbroken. Debelangrijkste reden hiervoor was dat dereële inkomensverschillen tussen Zwedenen Finland tegen die tijd zo klein warengeworden dat het niet langer lonend wasom naar Zweden te gaan en daar in vaca-tures te voorzien.

De correlatie tussen de immigratie vanarbeidskrachten en het aantal vacaturestot 1982 is van grote betekenis voor deZweedse economie geweest. In 1969 en1970 toen het het Zweedse bedrijfslevenvoor de wind ging, kwamen er in het to-taal 80 000 immigranten naar Zweden,die daar in een groot aantal vacaturesvoorzagen. Was het voor deze immigran-ten niet mogelijk geweest om de Zweedsearbeidsmarkt op te gaan, dan zou deenorme vraag naar arbeidskrachten on-getwijfeld tot veel hogere lonen en daar-door tot inflatie hebben geleid. Toen hettegen het eind van de jaren tachtig op-nieuw goed ging, kwamen er niet zoveelarbeidskrachten naar Zweden en nam deinflatie door de grote vraag op de arbeids-markt toe. Een vrije arbeidsmarkt is, metandere woorden, niet alleen gunstig voorde efficiency van de economieën van debetrokken landen, maar brengt ook be-langrijke macro-economische effecten te-weeg en kan ertoe bijdragen dat de infla-tie in het land van bestemming en dewerkloosheid in het land van herkomstbeperkt blijven.

Het is en bli j f t echter een feit datinkomensverschillen tussen landen vangrote betekenis zijn. Op de Scandi-navische arbeidsmarkt zijn de netto-lonenzo naar elkaar toegegroeid dat geen en-kel land met een groeiend aantal vacatu-res nog langer kan verwachten dat er

immigranten komen om in die vacatureste voorzien. Heerst er in een ander landwerkloosheid, dan is de kans groter dater immigranten komen. Maar hiervoor ishet wel weer nodig dat de werkloosheids-uitkeringen niet zo hoog zijn dat het voorde werkloze geen zin heeft om temigreren.

Het is cruciaal voor de integratie van ar-beidsmarkten dat werklozen uit een landgeplaatst worden in landen waar vacatu-res zijn. Het is echter een feit dat dewerkloosheidsuitkeringen in sommigeScandinavische landen en EU-landen zohoog zijn dat de mobiliteit in het land zelfen over de grenzen heen afgeremd wordt1.Wil men ervoor zorgen dat de integratievan arbeidsmarkten daadwerkelijk tot eenverlaging van de werkloosheid en hetaantal openstaande vacatures leidt, dankan men niet om het niveau van de werk-loosheidsuitkeringen heen.

De andere effecten van de immigratiehebben te maken met belasting- enoverdrachtsbetalingen. Vanuit het oogpuntvan het gastland is de ideale immigrantiemand die veel belasting betaalt en wei-nig overdrachtsbetalingen ontvangt, zo-als bijvoorbeeld jongeren en mensen zon-der handicap. De participatiegraad van deimmigranten is voor een groot deel be-palend voor de vraag of er netto over-drachten naar de staatsburgers van hetgastland gaan. Ekberg (1983) heeft in eenvroeger onderzoek aangetoond dat Zwe-den er in 1970 door het totale aantal im-migranten netto op vooruit is gegaan.Vergeleken met de autochtone bevolkinglag de participatiegraad van de immigran-ten, waaronder de immigranten uitScandinavië, toen namelijk op een hoogniveau. In de huidige tijd zou een derge-lijke berekening ook voor de immigran-ten uit Scandinavië wel eens tot een ne-gatieve uitkomst kunnen leiden, daar departicipatiegraad van de autochtonen ho-ger is dan die van de immigranten.

Een paar lessen voor delidstaten van de EuropeseUnie

De reële inkomensverschillen tussen deZuideuropese lidstaten en de rijkere lan-den zijn in hoog tempo kleiner gewor-den. Een gevolg van het naar elkaar toe-

1) Zie Lundborg (1991) voor de ef-fecten van de werkloosheidsuitkerin-gen op de migratie in Scandinavië.

Page 61: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

BEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

59

“Wanneer de vraag naararbeidskrachten toeneemtin EU-landen die er goedvoor staan, dan kan hetgebeuren dat de migratie-cijfers weer naar bovengaan. De lidstaten van deEU moeten dan wel eenveel actieverwerkgelegenheidsbeleidvoeren dan tot nu toe ende werkloosheidsuitkerin-gen mogen ook niet zohoog zijn dat werklozenniet meer op zoek gaannaar een baan.”

groeien van de netto-lonen is dat de mi-gratie van arbeidskrachten afneemt, zo-als dat eerder is gebeurd met de Finseimmigratie naar Zweden. Wanneer deinkomensverschillen tussen de EU-landennaar beneden blijven gaan, zal de migra-tie ongetwijfeld afnemen. Taalbarrières enverschillen in cultuur en godsdienst staanmigratie waarschijnlijk ook in de weg,maar in onderzoeken heeft men tot nutoe nog niet veel oog voor deze aspectengehad. Pas op de lange termijn zullendeze obstakels verdwijnen.

De vraag naar arbeidskrachten speelt ech-ter ook een rol. Wanneer de vraag naararbeidskrachten toeneemt in EU-landendie er goed voor staan, dan kan het ge-beuren dat de migratiecijfers weer eenstijgende lijn gaan vertonen. De lidstatenvan de EU moeten dan wel een veel ac-tiever werkgelegenheidsbeleid voeren dantot nu toe en de werkloosheidsuitkerin-

gen mogen ook niet zo hoog zijn datwerklozen niet meer op zoek gaan naareen baan. In het programma van 1992 2

zijn deregulerende maatregelen opgeno-men, die de migratie moeten stimuleren.Cruciaal voor de migratie-vooruitzichtenzijn en blijven echter zowel binnen deEU als daarbuiten het naar elkaar toe-groeien van de inkomens en de aanwe-zigheid van vacatures. Een groei van demigratie zonder een toename van het aan-tal vacatures is nauwelijks voorstelbaar.

Hoge migratiecijfers zijn op zich nog geenindicatie voor een goed functionerendeeconomie. Er is slechts sprake van eeneconomisch probleem, als er weinig werk-lozen geplaatst kunnen worden en erweinig geschikte vacatures in andere lan-den voorhanden zijn. Lage migratiecijferskunnen er doodeenvoudig ook op dui-den dat economieën zich in hetzelfdetempo ontwikkelen.

Literatuur

Ekberg, J. (1983): “Inkomsteffekter av invandring”,Acta Wexionensia, serie 2

Lundborg, P. (1991): “Determinants of Migrationin the Nordic Labor market”, Scandinavian Journalof economics, Vol 93, nr. 3, blz 363-375

Pedersen, P. (ed.) (1994): “Scandinavian SkillMigration in Perspective of the Eur opeanIntegrationprocess”, Noord-Holland Elsevier (indruk)

2) Opm. van de redactie: bedoeld isde Verordening (EEG) over het vrijeverkeer van werknemers in de Ge-meenschap.

Page 62: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

BEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

60

Statistische gegevens

Gegevens uit OECD in Figures, supplement bij de OECD Observer nr. 188, juni/juli 1994

De nieuwe lidstaten: enkele achtergrondgegevens…

Bevolking Leeftijdsopbouw in % van de totale bevolking

Groeiin % per km2

19921992 1982 1992 1960 1992 1960 1992 19601992/91 1975/74

Totaleopper-vlakte

in1000 km2

x 1000 jonger dan 15 15-64 65 en ouder

Oostenrijk 83,9 7,884 7,571 94,0 0,8 -0,3 17,5 22,0 67,3 65,8 15,2 12,2 Oostenrijk

België 30,5 10,045 9,856 329,3 0,4 0,3 18,2e 23,5 66,5 64,5 15,3 12,0 België

Denemarken 43,1 5,170 5,119 120,0 0,3 0,3 17,0e 25,2 67,5e 64,2 15,5 10,6 Denemarken

Finland 338,0 5,042 4,827 14,9 0,3 0,4 19,2 30,4 67,1 62,3 13,7 7,3 Finland

Frankrijk 549,0 57,372 54,480 104,5 0,6 0,5 20,0 26,4 65,6 62,0 14,4 11,6 Frankrijk

Duitsland 248,6a 64,846b 61,638 260,8 1,2 -0,4 15,5 21,3 69,2 67,8 15,3 10,9 Duitsland

Griekenland 132,0 10,300 9,790 78,0 0,3 0,9 19,4f 26,1 66,8f 65,8 13,8f 8,1 Griekenland

Ierland 70,3 3,547 3,480 50,5 0,7 1,7 26,8e 30,5 61,8e 58,6 11,4e 10,9 Ierland

Italië 301,2 56,859 56,639 188,8 0,2 0,6 15,7 23,4 68,9 67,6 15,4 9,0 Italië

Luxemburg 2,6 390 366 150,0 2,1c 1,1 17,7e 21,4 68,8e 67,8 13,5e 10,8 Luxemburg

Nederland 40,8 15,184 14,313 372,2 0,8 0,9 18,3 30,0 68,7 61,0 13,0 9,0 Nederland

Portugal 92,4 9,858 9,877 106,7 0,0 1,0d 19,1 29,0 66,9 62,9 14,0 8,1 Portugal

Spanje 504,8 39,085 37,961 77,4 0,2 1,0 18,4 27,3 67,6 64,5 14,0 8,2 Spanje

Zweden 450,0 8,674 8,327 19,3 0,7 0,4 19,0 22,4 62,9 65,9 18,1 11,7 Zweden

Verenigd Koninkrijk244,8 57,848 56,335 236,3 0,3 0,0 19,2e 23,3 65,1e 65,0 15,7e 11,7 Verenigd Koninkrijk

Noten: a. 356,9 na de herenigingb. 80,569 na de herenigingc. 1991/90

Bron: Labour Force Statistics: 1972-1992, OESO,Parijs, 1994; Employment Outlook, OESO, Parijs,september 1992.

d. 1976/75e. 1991f. 1989

Bevolking

Werkgelegenheid I

Oostenrijk 3,679 11,4 58,0 50,2 3,546 11,2 7,1 35,6 57,4 Oostenrijk

België 4,237 2,8 54,1 48,3 3,724 5,3 2,6 27,7 69,7 België

Denemarken 2,912a 8,9b 78,9a 72,6 2,612a 10,3b 5,7a 27,7a 66,6a Denemarken

Finland 2,527 -0,6 70,7 72,4 2,163 -8,6 8,6 27,9 63,5 Finland

Frankrijk 25,109 5,8 58,7 54,7 22,032 3,7 5,2 28,9 65,9 Frankrijk

Duitsland 30,949 8,4 58,6 52,9 28,708 9,6 3,1 38,3 58,6 Duitsland

Griekenland 3,934a 6,9b 40,8a 36,4 3,634 2,9b 22,2a 27,5a 50,3a Griekenland

Ierland 1,384a 4,9 39,9a 37,6 1,113a -1,6b 13,8a 28,9a 57,3a Ierland

Italië 24,612 8,0 45,8a 39,8 21,271 7,0 8,2 32,2 59,6 Italië

Luxemburg 165a 3,1b 44,7a 41,3 162a 2,5b 3,3c 30,5c 66,2c Luxemburg

Nederland 7,133 .. 55,5 39,0 6,576 .. 4,0 24,6 71,4 Nederland

Portugal 4,764 10,0 61,9 54,4 4,498 .. 11,6 33,2 55,2 Portugal

Spanje 15,432 12,8 42,0 32,5 12,359 11,4 10,1 32,4 57,5 Spanje

Zweden 4,429 1,7 79,1 75,9 4,195 -0,6 3,3 26,5 70,2 Zweden

Verenigd Koninkrijk 28,149 5,5 65,0a 57,1 25,181 6,8 2,2 26,5 71,3 Verenigd Koninkrijk

1992 1982

Totale beroepsbevolking Totaal aantal werkenden in loondienst

x 10001992

stijging/daling vanaf

1982 in %

x 10001992

stijging/daling vanaf

1982 in %

industriein % 2

dienst-verlening

in % 2

Noten: .. geen cijfers beschikbaar1. vrouwelijke beroepsbevolking (alle

leeftijdsgroepen) gedeeld door vrouwelijkebevolking (tussen 15 en 64)

2. zie tevens blz. 26-27a. 1991b. 1991/81c. 1990

Bron: Labour Force Statistics: 1972-1992, OESO,Parijs, 1994.

landbouw,bosbouw

en visserijin % 2

participatiegraad vanvrouwen in % 1

Page 63: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

BEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

61

Oostenrijk 9,1 8,0 20,5 18,9 1,6 1,5 89,1 87,8 10,2 16,0 Oostenrijk

België 11,8a 6,4b 27,4a 16,3b 2,1a 1,3b 89,3a 86,2b 14,1a 13,7 België

Denemarken 23,1a 23,7b 37,8a 46,5b 10,5a 5,6b 75,5a 86,9b 9,1a 11,8b Denemarken

Finland 7,9 7,7 10,4 11,6 5,5 4,1 64,3 72,0 14,2 12,7 Finland

Frankrijk 12,7 9,2 24,5 18,9 3,6 2,5 83,7 83,9 12,6 16,4 Frankrijk

Duitsland 15,5a 12,0b 34,3a 28,9b 2,7a 1,6b 89,6a 91,9b 9,0 8,7 Duitsland

Griekenland 3,9a 3,3b 7,2a 6,6b 2,2a 1,8b 62,9a 62,4b 34,8f 38,9 Griekenland

Ierland 8,4a 6,6c 17,8a 15,5c 3,6a 2,7c 71,6a 71,6c 21,7a 20,8 Ierland

Italië 5,4 5,1b 10,5 10,1b 2,7 2,9b 67,9 61,4b 24,4a 23,6 Italië

Luxemburg 7,5a 6,3c 17,9a 17,0c 1,9a 1,0c 83,3a 88,9c 10,6a 12,4 Luxemburg

Nederland 1 32,8 18,7b 62,9 44,6b 13,4 6,9b 75,0 74,6b 9,6a 12,4 Nederland 1

Portugal 7,2 7,3d 11,0 14,7d 4,2 2,6d 67,4 77,9d 24,5 30,4 Portugal

Spanje 5,9 5,8e 13,7 13,9e 2,0 2,4e 76,8 71,5e 21,4 22,1 Spanje

Zweden 2 24,3 25,0 41,3 46,5 8,4 6,4 82,3 86,4 9,5 7,7 Zweden 2

Verenigd Koninkrijk 23,2 17,9b 44,6 40,0b 6,1 3,1b 85,4 89,6b 12,2 9,2 Verenigd Koninkrijk

Part-time werkendevrouwen in %

van het totale aantalpart-time werkendenMannen + Vrouwen Vrouwen Mannen

19821992

Part-timers in %van het totale aantal werkenden

Zelfstandigen in %van het totale aantal

werkenden

19821992 19821992 19821992 19821992

Noten: .. geen cijfers beschikbaar1. andere telling vanaf 19852. andere telling vanaf 1986a. 1991b. 1981

c. 1983d. 1980e. 1987f. 1990

Bron: Employment Outlook, OESO, Parijs, juli 1993;Employment Outlook, OESO, Parijs, december 1993;Labour Force Statistics: 1972-1992, OESO, Parijs, 1994.

Werkgelegenheid II

Werkloosheidscijfers 1 Werkloze jongeren (jonger dan 25) in %van het aantal jongeren in de

beroepsbevolking

Langdurigwerklozen (een

jaar of langer) in% van het totaleaantal werklozen

Mannen + Vrouwenin % van de totaleberoepsbevolking

Vrouwen in % van detotale vrouwelijkeberoepsbevolking

Mannen in % van detotale mannelijkeberoepsbevolking

Werkgelegenheid III

MannenVrouwen

19821992 19821992 19821992 19821992 19821992 19821992

Oostenrijk 3,6 3,5 3,8 4,8 3,5 2,8 .. .. .. .. .. .. Oostenrijk

België 9,3a 11,9 13,2a 17,0 6,5a 8,7 61,6a 66,3c .. .. .. .. België

Denemarken 9,1a 11,0 10,0a 11,2 8,3a 10,7 31,2a 33,0c .. .. .. .. Denemarken

Finland 13,0 5,3 10,5 5,2 15,1 5,4 9,1a 22,3c 21,4 10,2 25,1 9,6 Finland

Frankrijk 10,2 8,1 12,7 11,2 8,2 6,0 36,1a 42,1 26,1 25,3 16,6 13,8 Frankrijk

Duitsland 5,8 6,4 6,4 7,3 5,4 5,9 45,5a 39,3c 6,0b 9,6 5,4b 9,0 Duitsland

Griekenland 7,0b 5,8 11,7b 8,0 4,3b 4,7 47,0a 35,0c .. .. .. .. Griekenland

Ierland 15,7a 11,4 12,1a 9,7 17,3a 12,1 60,3a 36,9c 21,1a 16,6 25,0a 22,9 Ierland

Italië 11,4 8,4 17,2 13,9 7,9 5,6 67,1a 57,7c 38,1 33,3 28,1 23,8 Italië

Luxemburg 1,2a 1,2 2,0a 1,7 1,1a 1,0 .. .. .. .. .. .. Luxemburg

Nederland 7,0a 11,3 9,5a 11,3 5,3a 11,4 43,0a 50,5 9,5 17,0 10,8 20,2 Nederland

Portugal 4,1 7,3 4,9 12,1 3,5 4,0 38,3a 56,0d 11,5 23,8 7,8 8,0 Portugal

Spanje 18,1 15,6 25,3 18,5 14,0 14,4 47,4 48,5 40,5 39,5 29,6 31,8 Spanje

Zweden 5,3 3,1 4,1 3,4 6,3 2,9 8,1a 8,4 9,2 7,8 13,7 7,4 Zweden

Verenigd Koninkrijk 9,5 10,4 5,1 7,0 12,9 12,6 28,1a 47,0 9,9 19,7 19,7 25,9 Verenigd Koninkrijk

Noten: .. geen cijfers beschikbaar1. nationale definitiesa. 1991

b. 1990c. 1983d. 1986

Bron: Labour Force Statistics: 1971-1991, OESO, Parijs, 1993;Employment Outlook, OESO, Parijs, juli 1993.

Page 64: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

BEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

62

Onderwijs I1

Kleuter KleuterTotaal2 Lager Middelbaar Hoger Totaal3 Lager Middelbaar Hoger

Overheidsuitgaven voor onderwijs in % van het BNP Aantal leerlingen/studenten in voltijds onderwijs op 1000inwoners

Oostenrijk 5,4 0,3 1,0 2,6 1,1 198 25 47 95 31 Oostenrijk

België 5,4 0,5 0,9 2,4 0,9 217 38 75 80 25 België

Denemarken 6,1 .. .. .. 1,3 195 10 66 90 29 Denemarken

Finland 6,7 .. .. .. .. 209 7 78 89 35 Finland

Frankrijk 5,4 .. .. .. .. 252 45 72 101 30 Frankrijk

Duitsland 4,0 0,2 0,5 1,8 0,9 189 28 40 93 28 Duitsland

Griekenland .. .. .. .. .. .. .. .. .. .. Griekenland

Ierland 5,5 0,5 1,6 2,2 1,2 278 36 119 101 20 Ierland

Italië .. .. .. .. .. 200 27 54 94 25 Italië

Luxemburg .. .. .. .. .. .. .. .. .. .. Luxemburg

Nederland 5,6 0,3 1,3 2,2 1,7 208 24a 77 82 25 Nederland

Portugal 5,5 0,1 2,2 2,0 0,9 215 17 104 75 18 Portugal

Spanje 4,5 0,3 1,0 2,4 0,8 247 25 72 117 31 Spanje

Zweden 6,5 0,2 2,3 2,8 1,2 170 11 68 69 22 Zweden

Verenigd Koninkrijk 5,3 0,2 1,4 2,3 1,0 182 14b 79 76 13 Verenigd Koninkrijk

Noten: .. geen cijfers beschikbaar1. 1990-19912. uitgaven niet uitgesplitst naar onderwijsniveau3. m.i.v. kleuters die deeltijds onderwijs volgena. alle kleuters volgen deeltijds onderwijsb. een deel van de kleuters volgt deeltijds onderwijs

Bron: Education at a Glance, OESO, Parijs, 1993.

Oostenrijk 17,2 1,2 4,1 10,1 1,9 .. .. .. 866 277 Oostenrijk

België 21,3 x 7,7a 10,7 1,9 .. 81,6 21,8 .. 484 België

Denemarken 16,1 0,7 5,9 8,4 1,0 23,7 77,0 29,0 1.004 380 Denemarken

Finland 14,2 .. .. .. .. 14,9 .. .. 1.235 649 Finland

Frankrijk .. 1,6 3,1 7,2 .. 100,5 83,7 23,6 758 444 Frankrijk

Duitsland 11,4 1,2 2,0 5,7 2,6 75,4 82,9 27,8 1.173 445 Duitsland

Griekenland .. .. .. .. .. .. .. .. .. .. Griekenland

Ierland 13,4 1,3 4,5 5,9 1,6 65,0 67,9 .. 783 338 Ierland

Italië .. .. 4,8 10,1 0,8 .. .. .. 507 .. Italië

Luxemburg .. .. .. .. .. .. .. .. .. .. Luxemburg

Nederland 12,9 1,1 3,9 5,8 2,0 73,8 75,2 23,9 822 357 Nederland

Portugal 17,7 0,8 7,8 7,5 1,5 58,0 53,8 13,2 506 352 Portugal

Spanje 12,8 1,0 3,3 7,0 1,3 82,6 64,2 25,5 637 .. Spanje

Zweden .. .. 6,5 6,5 .. 23,1 68,5 14,0 802 492 Zweden

Verenigd Koninkrijk 11,9 0,5 3,7 6,1 1,3 81,9b 48,6 8,4 .. 277 Verenigd Koninkrijk

Noten: .. geen cijfers beschikbaarx is in een andere categorie opgenomen1. 1990-19912. op middelbaar niveau kunnen twee of meer kwalificaties worden behaald.a. m.i.v. het kleuteronderwijsb. een deel van de drie- tot zesjarigen volgt deeltijds onderwijs

Bron: Education at a Glance, OESO, Parijs, 1993.

dat eendiploma

middelbaaronderwijsbehaalt 2

Aantal onderwijzers/leraren (fte)op 1000 inwoners

Leerlingen/studenten in het voltijdsonderwijs in % van de betrokken

leeftijdsgroep

Aantal jongeren per 1000jongeren uit de

betrokken leeftijdsgroep

naar hethoger

onderwijsgaat

Totaal Lager Middelbaar Hoger 3-6 15-19 20-24 Kleuter

Onderwijs II1

Page 65: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

BEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

63

Literatuurgegevens

Oostenrijk

Unemployment and Labour marketflexibility: AustriaWalterskichen E.IAO (Internationale Arbeidsorganisatie)Genève, IAO, 1991, 134 blz.ISBN 92-2-107290-8

Das berufliche Bildungswesen in derRepublik ÖsterreichCEDEFOP (Europees Centrum voor deontwikkeling van de beroepsopleiding)Berlijn, 1994 (in druk)

The School Psychology-EducationalCounselling Service informs aboutEducation in AustriaWenen, Bundesministerium für Unterrichtund Kunst, informatiebrochure, 1994DE, EN, FR

Berufliche Bildung in ÖsterreichsUnternehmenWenen, Bundeswirtschaftskammer, 1988,31 blz.

Betriebliche Weiterbildung in Öster-reich. Strukturen und Entwicklungendes überbetrieblichen Weiterbildungs-marktes (Band II)Kailer N.Wenen, IBW (Insti tut für Bildungs-forschung der Wirtschaft), 1989, 240 blz.

Higher education and employment:the changing relationship. Recentdevelopments in continuing profes-sional education. Country report -AustriaOESO (Organisatie voor EconomischeSamenwerking en Ontwikkeling)Parijs, OESO, 1991, 20 blz.

Finland

Developments in education 1992 -1994. FinlandMinistry of EducationHelsinki, 1994, 98 blz.

Vocational Education in FinlandNational Board of EducationHelsinki, 1991, 45 blz.

Education in FinlandMinistry for Foreign AffairsHelsinki, brochure, 5 blz. 1991

Educational strategies in Finland inthe 1990sKivinen O.; Rinne R.Turku, University of Turku, 1992, 134 blz.

The Changing role of vocational andtechnical education and training inFinlandKyrö M. (ed.)National Board of Educationongepubliceerd (OESO-project: Thechanging role of vocational and technicaleducation and training), 1993, 76 blz. +bijlagen

Further education and training of theLabour Force. Country report - Fin-landOESO (Organisatie voor EconomischeSamenwerking en Ontwikkeling)Parijs, OESO, 1990, 40 blz.

Continuing vocational education andtraining in FinlandMinistry of EducationHelsinki, 1990, 27 blz.

Weiterbildung in Finnland, WenigerStaat mehr MarktWolbeck M.in: Grundlagen der Weiterbildung, 3(2),1992, Neuwied, blz. 96-99ISSN: 0937-2172

Higher Education Policy in FinlandMinistry of EducationHelsinki, 1994, 161 blz.ISBN 951-47-8305-0

Higher education and employment:the changing relationship. Recentdevelopments in continuing profes-sional education: Country report - Fin-landParjanen M.OESO (Organisatie voor EconomischeSamenwerking en Ontwikkeling)Parijs, OESO, 1991, 20 blz.

Page 66: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

BEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

64

An Introduction to Higher Educationin Finland. A brief Guide for ForeignStudentsMinistry of Education, Department forHigher Education and ResearchHelsinki, Ministry of Education,1990, 52 blz.ISBN 951-47-33-64-9

Study in Finland. International Pro-grammes in Finnish Universities 1992-1993Finnish Centre for International Mobilityand Exchange ProgrammesHelsinki, Ministry of Education,1992, 148 blz.ISSN 0788-5695

Higher Education and Research in Fin-landMinistry of EducationHelsinki, Ministry of Education,1988, 89 blz.ISBN 951-47-2071-7

Unemployment and labour marketflexibility: FinlandLilja R., Santamäki-Vuori T., Standing G.Internationale Arbeidsorganisatie (IAO)Genève, IAO, 1990, 222 blz.ISBN 92-2-107273-8

Finnish Polytechnics.An Experimental ReformMinistry of EducationHelsinki, 1993, 16 blz.

Zweden

Education in Sweden 1994Statistics SwedenÖrebro, 1994, 80 blz.

The Swedish schoolsystemSkolverketStockholm, 1994, losbladige informatie

Berufliche Bildung in Deutschlandund Schweden im VergleichPaland M.CDG (Carl Duisberg Gesellschaft)Keulen, 1992

La formation en Suède: de l’éducationpopulaire à la formation en entrepriseCentre InffoParis-la-Défense, in: Inffo Flash (Le Dos-sier), nr. 402, 23.02.1994, 4 blz.

Coherence between compulsery educ-ation, initial and continuing trainingand adult education in SwedenHjorth S.Swedish Ministry of Education and ScienceIn opdracht van het Europees Centrumvoor de ontwikkeling van de beroeps-opleiding (CEDEFOP)Stockholm, 1994, 48 blz.Verkrijgbaar bij het CEDEFOP

Adult education in the 1990’s:considerations and proposalsSwedish National Board of EducationStockholm, 1991, 50 blz.

Industry training in Australia, Swedenand the United StatesOESO (Organisatie voor EconomischeSamenwerking en Ontwikkeling)Parijs, OESO, 1993, 104 blz.ISBN 92-64-13905-2

The effectiveness of training boards inSwedenGranander S.IAO (Internationale Arbeidsorganisatie)Genève, IAO, Disussiestuk, nr. 108, 1993

The expanding learning enterprise inSwedenAbrahamsson K. ; Hul t inger E.S . ;Svenningsson L. (eds.)Ministry of Education and Cultural Affairs;National Board of EducationStockholm, NBE reports-planning. Follow-up and Evaluation 90/10, 1990, 101 blz.;bibl.: blz. 98-101

The Swedish Way. Towards a LearningSocietySwedish Ministry of Education and ScienceStockholm, 1993, 169 blz.ISBN 91-38-1375-0

Higher education and employment: thechanging relationship. Recent deve-lopments in continuing professionaleducation. Country study - SwedenOESO (Organisatie voor EconomischeSamenwerking en Ontwikkeling)Parijs, OESO, 1991, 25 blz.

Unemployment and labour marketflexibilty: SwedenStanding G.IAO (Internationale Arbeidsorganisatie)Genève, IAO, 1988, 150 blz.ISBN 92-2-106265-1

Page 67: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

BEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

65

Oostenrijk

❏ Overheidsinstellingen

Bundesministerium für Unterrichtund Kunst (BMUK)Afd. II/7Herrn Ministerialrat Mag. Peter KreimlHerrn Rat Mag. SchlickMinoritenplatz 5A-1014 WenenTel. 431+53120/4339Tel. 431+53120/4491Fax. 431+53120/4130

Bundesministerium fürwirtschaftliche AngelegenheitenStubenring 1A-1010 WenenTel. 431+71100/5223 (Mag.Jost)Fax. 431+7142718Fax. 431+7137995

Bundesministerium für Wissenschaftund ForschungRosengasse 2-6A-1014 WenenTel. 431+53120/5920Fax. 431+53120/6205

Bundeskammer der gewerblichenWirtschaftHerrn Dr. Georg PiskatyWiedner Hauptstrasse 63A-1045 WenenTel. 431+50105/4072Tel. 431+50105/4073Fax. 431+50206/261

Vereinigung österreichischerIndustriellerFrau Mag. Gerlinde PammerSchwarzenbergplatz 4A-1030 WenenTel. 431+71135/2365Fax. 431+71135/2922

Kammer für Arbeiter und AngestellteHerrn Mag. Ernst LöwePrinz-Eugen-Strasse 20-22A-1040 WenenTel. 431+50165/2473Fax. 431+50165/2230

Kammer für Arbeiter und AngestellteFrau Mag. Brigitte StierlPrinz-Eugen-Strasse 20-22A-1040 WenenTel. 431+50165/3132Fax. 431+50165/2230;Fax. 431+50165/3186

Österreichischer GewerkschaftsbundHerrn Sekretär Gerhard PragerHohenstaufengasse 10-12A-1010 WenenTel. 431+53444/466Fax. 431+53444204

❏ Onderzoeksinstellingen

Bundesministerium für Wissenschaftund ForschungHerrn Ministerialrat Dr. HeinzKasparovskyRosengasse 2-6A-1014 WenenTel. 431+53120/5920Fax. 431+53120/6205

Institut für Berufs- und Erwachsenen-bildungsforschung an der UniversitätLinz (IBE)Univ. Doz. Mag. Dr. W. BlumbergerRaimundstrasse 17A-4020 LinzTel. 4370+6511083Fax. 4370+609313/12

Institut für Bildungsforschung derWirtschaft (IBW)Herrn Dr. Klaus SchedlerRainergasse 38A-1050 WenenTel. 431+5451671/27Fax. 431+5451671/22

Österreichisches Institut fürBerufsbildungsforschung (ÖIBF)Frau Maria HofstätterKolingasse 15A-1090 WenenTel. 431+31033340Tel. 431+3197772Fax. 431+3197772

Nuttige adressen

Page 68: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

BEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

66

Institut für höhere StudienHerrn Dr. Lorenz LassnigStumpergasse 56A-1060 WenenTel. 431+599910

Industriewissenschaftliches InstitutMag. Alexander KohlerReisnerstrasse 40A-1030 WenenTel. 431+7153790

❏ Sociale partners

Werkgevers

Vereinigung ÖsterreichischerIndustrieller (VÖI)Haus der Industrie Scharzenbergplatz, 4A-1031 WenenIIITel. 431+711350Fax. 431+711352507

Werknemers

ÖGBHohenstaufengasse 10-12Postfach 155A-1011 WenenTel. 431+2253444Fax. 431+225344/4204

Finland

❏ Overheidsinstellingen

Ministry of LabourEteläesplanadi 4Box 524FIN-00101 HelsinkiTel. 3580+18561Fax 3580+1856427

National Board of EducationHakaniemenkatu 2FIN-00530 HelsinkiTel. 3580+7061Fax 3580+7062865

Further education centre for the vo-cational institutes and administrationLapinniemenranta 12FIN-33180 TampereTel. 35831+534400Fax 35831+534434

National Board of Education(Opetushallitus):Werkterrein: evaluaties, EURYDICE,CEDEFOP, INES, diplomavergelijking,koers van het onderwijsbeleid, algemeenbestuur van het onderwijsP.O. Box 380FIN-00531 HelsinkiTel. 3580+774775

Ministry of Education/Planning UnitSecretariat (Opetusministeriö/suunnittelusihteeristö)Werkterrein: planningsstrategieën voor hetonderwijsP.O. Box 293FIN-00171 HelsinkiTel. 3580+134171

❏ Onderzoeksinstellingen

The Research Institute (FISS)Swedish School of Social SciencePB 16 (Topeliusgatan 16)FIN-00014 University of Helsinki

University of Tampere: Work Re-search Centre (Tampereen yliopisto:Työelämän tutkimuskeskus) De verbanden tussen werk en onderwijs;gespecialiseerd onderzoek op het gebiedvan werk en de veranderingen in hetwerkP.O. Box 607FIN-33101 TampereTel. 35831+156111Fax 35831+157265

University of LapplandFaculty of Social ScienceUnit for Social WorkP.B. 122FIN-96101 RovaniemiTel. 35860+3241Fax 35860+32420

University of Jyväskylä: Institute forEducational Research (Jyväskylänyliopisto: kasvatustieteidentutkimuslaitos)Werkterrein: onderwijsresultaten IEAE,VOTEC; gespecialiseerd onderzoek ophet gebied van onderwijsP.O. Box 35FIN-40351 JyväskyläTel. 35841+601211

Page 69: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

BEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

67

University of Turku: Research Unit forthe Sociology of Education (Turunyliopisto, koulutussosiologian tutki-muskeskus)Sociologisch gericht onderwijsonderzoekHämeenkatu 1FIN-20500 TurkuTel. 35821+6335878

Government Institute for EconomicResearch (Valtion taloudellinentutkimuskeskus)Economisch onderwijsonderzoekHämeentie 3FIN-00530 HelsinkiTel. 3580+70371

The Research Institute of the FinnishEconomy (ETLA) (ElinkeinoelämänTutkimuslaitos)Lönnrothinkatu 4 BFIN-00120 HelsinkiTel. 3580+609900Fax. 3580+601753

National Research and DevelopmentCentre for Welfare and Health (STAKES)Sosiaali- ja terveysalan tutkimus- jakehittämiskeskusP.O. Box 220FIN-00531 HelsinkiTel. 3580+39671Fax. 3580+761307

❏ Sociale partners

Werknemers

Central Organization of FinnishTrade Unions (SAK)Siltasaarenkatu 3 AFIN-00530 HelsinkiTel. 3580+77211Fax 3580+7721447

Finnish Confederation of SalariedEmployees (STTK)Ponjoisranta 4 AP.B. 248FIN-00171 HelsinkiTel. 3580+131521Fax 3580+652367

Confederation of Unions for AcademicProfessionnals in Finland (AKAVA)Rautatieläisenkatu 6FIN-00520 HelsinkiTel. 3580+141822Fax 3580+142595

Werkgevers

Confederation of Finnish Industryand Employers (TT)Eteläranta 10; P.B. 30FIN-00131 HelsinkiTel. 3580+68681Fax 3580+68682316

Employers’ Confederation of ServiceIndustries in Finland (LTK)Eteläranta 10FIN-00130 HelsinkiTel. 3580+179831Fax 3580+655588

Commission for Local AuthorityEmployers (Kunnallinen Työmark-kinalaitos)2 linja 14, KuntataloFIN-00530 HelsinkiTel. 3580+7711Fax 3580-7012239

Zweden

❏ Overheidsinstellingen

National Employment-TrainingBoard (AMU-Gruppen)Box 1264; S-11119 StockholmTel. 468+7016500

UtbildningsdepartementetMinistry of Education and ScienceDrottninggatan 16S-10333 StockholmTel. 468+7631000Fax468+7231734

Skolverket-National Agency for edu-cationKungsgatan 53S-10620 StockolmTel. 468+7233200Fax 468+244420

ArbetsdepartementetMinistry of LabourDrottninggatan 21S-10333 StocholmTel. 468+7631000Fax 468+210842

Page 70: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

BEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

68

Arbetsmarknadsstyrelsen SwedishNational Labour Market BoardS-17199 SolnaTel. 468+7306000Fax 468+278368

Statistics SwedenDepartment of Labour and EducationalStatisticsS-70189 ÖrebroTel. 4619+176000

❏ Onderzoeksinstellingen

The Industrial Institute for Eco-nomic and Social Research(Industrins utrednings institut)Box 5501S-11485 StockholmTel. 468+7838000Fax 468+6617969

Stockholm Institute of EducationLärarhögskolan i StockholmBox 34103S-10026 Stockholm

The Council for Research into Uni-versities and University CollegesRädet för forskning om universitetoch högskolorBox 45501S-10430 StockholmTel. 468+7283802

Stockholms Universitet/Institutionerför internationell pedagogikStockholm University/Institute of In-ternational EducationS-10691 StockholmTel. 468+162000Fax 468+153133

❏ Sociale partners

Werkgevers

Svenska Arbetsgivareföreningen (SAF)Swedish Employers’ Confederation(SAF)S-10330 StockholmTel. 468+7626000Fax 468+7626290

Swedish engineeringemployers’assocation (VF)Box 5510Storgatan 5S-11485 StockholmTel. 468+7820800

Werknemers

The Swedish Trade Union Confedera-tion (LO)Bainhusgatan 1S-10553 StockholmTel. 468+7962500Fax 468+7962800

The Swedish Confederation ofProfessional Employees (TCO)S-11494 StockholmTel. 468+7829100Fax 468+7829108

Page 71: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

BEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

69

Leesstof

Europa - Internationaal

Sele

ctie

uit

de

lite

ratu

ur

Informatie, studies en ver-gelijkend onderzoek

De beroepsopleidingin België (FR, IT, NL)in Denemarken (DA, EN, ES, FR)in Duitsland

(DE, EN, ES, FR, GR, NL, PT)in Spanje (ES)in Frankrijk

(DA, DE, EN, ES, FR, IT, PT)in Griekenland (DE, EN, GR)in Italië (DE, FR, IT)in Ierland (EN, ES)in Luxemburg (EN, ES, FR, PT)in Nederland (DE, EN, FR, NL)in Portugal (PT)in het Verenigd Koninkrijk

(DE, EN, ES IT, PT)Europees centrum voor de ontwikkelingvan de beroepspopleiding (CEDEFOP)Luxemburg, Bureau voor officiële publi-katies der Europese Gemeenschappen,1993,1994

Na een uiteenzetting over de bestuurlijke,demografische en economische achter-grond en een korte historische terugblikgaan deze monografieën in op het func-tioneren van de beroepsopleidings- enscholingsstelsels, de verantwoordelijkeinstanties, de rol van de sociale partnersen de financiering. Vervolgens komen eenaantal trends en de huidige ontwikkelin-gen aan de orde.

Structures des systèmes d’enseigne-ment et de formation initiale dansl’Union européenne et les pays del’AELE/EEESamengesteld door het Informatienetwerkvoor onderwijs in de Europese Gemeen-schap (EURYDICE) en het Europees cen-trum voor de ontwikkeling van deberoepsopleiding (CEDEFOP)Europese Commissie, Directoraat-Gene-raal XXII - Menselijke hulpbronnen, on-derwijs, opleiding en jeugdzakenLuxemburg, Bureau voor officiële publi-katies der Europese GemeenschappenDE, EN, FRIn druk

Deze tweede druk is gebaseerd op gege-vens die de nationale EURYDICE-bureausaan het Europese EURYDICE-bureau ver-strekt hebben en is goedgekeurd door deverantwoordelijke instanties van de lid-staten. Om eventuele vergelijkingen tus-sen de landen mogelijk te maken, is bijalle landen eenzelfde soort opbouw ge-hanteerd. De hoofdstukken gaan in op deverantwoordelijkheid voor het onderwijsen het bestuur ervan en geven een be-schrijving van het kleuteronderwijs, hetlager onderwijs en het middelbaar onder-wijs tot het einde van de leerplicht. Hier-bij komen zowel het openbaar onderwijsals het particulier onderwijs aan de orde.

The determinants of transitions inyouth. Papers from the conference bythe ESF network on Transitions inYouth, CEDEFOP and GRET(Universitat Autónoma de Barcelona)Barcelona 20-21 september 1993Europees centrum voor de ontwikkelingvan de beroepsopleiding (CEDEFOP)BerlijnCEDEFOP Panorama, nr 43, 1994, 338 blz.ENGratis verkrijgbaar bij het CEDEFOP

De genoemde conferentie vormde de eer-ste internationale bijeenkomst van het“European Scientific Foundation Networkon Transitions in Youth”. Dit netwerkanalyseert periodiek en longitudinaal on-derzoek om de theoretische kennis overoverstapprocessen van jongeren, envooral over de relaties tussen onderwijs/beroepsopleidingen en arbeidsmarkt opde lange termijn te bevorderen. Tijdensde conferentie werd in vijf werkgroepengewerkt. Daarbij kwamen de volgendethema’s aan de orde: de systemen, instel-lingen en ontwikkelingen; de arbeids-markttrajecten van jongeren na het mid-delbaar onderwijs; de sociale en econo-mische dimensies van de overstap-processen van jongeren; onderwijs-differentiatie en de gevolgen daarvan; dearbeidsmarkttrajecten van jongeren na hethoger onderwijs. De papers van de werk-groepen zijn in de bundel opgenomen enmaken vergelijkingen mogelijk van de

CE

DE

FOP

CE

DE

FOP panorama

The Determinants of Transitions in Youth

Papers from the conference organized by the ESF Network on Transitions in Youth, CEDEFOP and GRET (Universitat Autònoma de Barcelona)

Barcelona20-21 September 1993

Conference papers

Deze rubriek wordt ver-zorgd door

Maryse Peschelen de documentatie-afde-ling van het CEDEFOP enkomt tot stand met mede-werking van de nationaleorganisaties in hetdocumentatienetwerk (ziede laatste bladzijde van derubriek).

Deze rubriek geeft een over-zicht van belangrijke recentepublikaties over ontwikkelin-gen in beroepsopleidingen enkwalificaties op Europees eninternationaal vlak. Vergelij-kende studies staan hier opde voorgrond, maar er wordtook aandacht besteed aannationale studies die in hetkader van Europese en inter-nationale programma’s totstand zijn gekomen, aananalyses over de effecten vande activiteiten van de Ge-meenschappen in de lid-sta-ten, en aan studies waarinhet een of andere land vanbuitenaf bekeken wordt. On-der het hoofdje “Uit de lid-staten” vindt u een keuze uitbelangrijke nationale publi-katies.

Page 72: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

BEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

70

benaderingen en beleidsmatige zwaarte-punten van de verschillende landen engeven een beeld van de complexe enmultidimensionale kenmerken van hetoverstapproces, waarin zeer veel econo-mische, sociale en persoonlijke factoreneen rol spelen.

Les professions du secteur touristique.Une analyse comparée dans neuf Étatsde la CommunautéGuerra D.; Peroni, G.Europees centrum voor de ontwikkelingvan de beroepsopleiding (CEDEFOP)Luxemburg, Bureau voor officiële publi-katies der Europese Gemeenschappen,1994, 576 blz.ISBN 92-826-8368-O (FR)EN, FR, IT

Deze studie over beroepen in de toeris-tische sector/de horeca maakt deel uit vanhet project “EG-register van beroeps-profielen”. Dit in 1990 van start geganeproject beoogt een methodologie uit tetesten, waarmee internationale vergelijkin-gen kunnen worden gemaakt van beroe-pen in de toeristische sector/de horeca,de elektronica-sector en de audiovisuelesector. Aan de hand van de werkzaamhe-den in negen landen (België, Denemar-ken, Duitsland, Spanje, Griekenland,Frankrijk, Italië, Portugal, Verenigd Ko-ninkrijk) geeft dit rapport een beschrij-ving van de gehanteerde methodologie,een analyse van de toeristische sector inde verschillende landen én een set be-schrijvingen van 27 geselecteerde be-roepsprofielen. Deze set bestaat uit éénvergelijkende beschrijving per beroep,waarna de negen nationale beschrijvin-gen van het beroep volgen. Deze beschrij-vingen schetsen de functies waarin menwerkzaam kan zijn, de te verrichten werk-zaamheden, de vereiste kennis en kunde,een karakteristiek opleidingstraject, deduur van de opleidingen en de diploma’s.

In 1992 is een eerste CEDEFOP-rapportover deze thematiek verschenen. Het is tekoop bij het Bureau voor officiële publi-katies der Europese Gemeenschappen. Detitel is “Répertoire communautaire desprofils professionnels. Les profes-sions du secteur tourisme-hôtelleriedans la Communauté. Une analysecomparée” ISBN 92-826-2987-2 (FR)

Trends in the structure of qualifica-tions for occupations relating to com-puter networksEuropees centrum voor de ontwikkelingvan de beroepsopleiding (CEDEFOP)Berlijn, CEDEFOP Panorama, nr 47, 1994,38 blz.EN, FRGratis verkrijgbaar bij het CEDEFOP

Dit rapport is een eerste studie over dekwalificatiestructuren in Duitsland, Frank-rijk, Italië, Nederland, Portugal en hetVerenigd Koninkrijk. De studie vergelijktde ontwikkelingen in de kwalificaties voorberoepen die te maken hebben met deinstallatie, het beheer en het onderhoudvan lokale en internationale computer-netwerken. Op dit gebied zijn nieuwe,buitengewoon hoge kwalificaties vereistvoor onderzoek en planning - installatieen beheer - hulp aan gebruikers (helpdesk) of ondersteuning - en controle enonderhoud. Uit het landenonderzoekblijkt dat ondernemingen hiervoor men-sen zoeken die over zeer veel aanpas-singsvermogen beschikken en in staat zijnom zeer goed met anderen samen te wer-ken.Een samenvatting van de studie is versche-nen in CEDEFOP Flash 3/94 (DE, EN, FR)

Das Hochschulwesen in der euro-päischen Union. Zahlen und Faktenüber zehn JahreEuropese CommissieLuxemburg, Bureau voor officiële publi-katies der Europese Gemeenschappen,1994, 116 blz.ISBN 92-826-6831-0 (DE)DE, EN, FR

Dit rapport beschrijft de methodologischeaspecten van het onderzoek en geeft eenstatistische analyse van het hoger onder-wijs in de Europese Unie in de periode1980-1990. Het stelsel voor hoger onder-wijs, de studentenaantallen, de diploma’s,het onderwijzend personeel, de studie-duur, de werkloosheid onder afgestu-deerden, en de financiering worden perland behandeld. Een vergelijkende ana-lyse rondt het rapport af.

Page 73: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

BEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

71

Werkgelegenheid in Europa 1994Europese CommissieCOM (94) def. 14.09.1994, 190 blz.Luxemburg, Bureau voor officiële publi-katies der Europese GemeenschappenISBN 92-77-80667-2 (FR)ISSN 0354-1491 (FR)DA, DE, EN, ES, FR, GR, IT, NL, PT

Dit is het zesde jaarrapport in serie. Hetgeeft ondernemingen, vakbonden, rege-ringen en belangengroepen een actueeloverzicht van de werkgelegenheid in deEuropese Gemeeenschap. Het gaat in opeen groot aantal aspecten en bestaat uittwee delen. In het eerste deel wordt aan-dacht besteed aan de vooruitzichten opwerkgelegenheidsgebied in de Gemeen-schap. In het tweede deel wordt stilge-staan bij de vooruitgang die de lid-statenhebben geboekt bij de verwezenlijkingvan de werkzaamheden uit het Witboekover groei, concurrentievermogen enwerkgelegenheid. Een reeks grafiekenrondt het geheel af.

The European report on science andtechnology indicators 1994Europese CommissieLuxemburg, Bureau voor officiële publi-katies der Europese Gemeenschappen338 blz. en bijlage (studies 1)ISBN 92-826-9004-0ISSN 1018-5593EN

Dit eerste rapport beschrijft de prestatiesvan de twaalf lidstaten van de EU opwetenschappelijk en technologisch ge-bied. Daarnaast wordt er ook gedetail-leerde informatie verstrekt over de EVA-landen en een aantal landen in Midden-en Oost-Europa en worden vergelijkingengemaakt met andere landen in de werelddie een vooraanstaande rol op dit gebiedspelen. Het rapport bestaat uit de vol-gende zes delen: het budget voor weten-schappen en technologieën en de ontwik-kelingen daarin; research and develop-ment bij het bedrijfsleven én concurrentie-kracht; de kenmerken van de verschil-lende wetenschappelijke en technologi-sche stelsels in Europa; de samenwerkingin Europa op dit gebied; samenwerkings-akkoorden van de EU met andere landen/regio’s in de wereld; de houding van deverschillende Europese landen ten op-zichte van wetenschap en technologieën.

• Eurocounsel synthesis final report,phase 2. Counselling - a tool for theprevention and solution ofunemployment. Case study portfolio.Examples of innovative practice inlabour market counsellingEuropese Stichting tot verbetering van delevens- en arbeidsomstandighedenLuxemburg, Bureau voor officiële publi-katies der Europese Gemeenschappen,1994, 116 blz.ISBN 92-826-7868-7(EN)ISBN 92-826-6906-8(EN, case study)DE, EN, FR

Nu de werkloosheid in een groot aantaldelen van Europa stijgt, begint men steedsmeer oog te krijgen voor de rol dieadvisering, informatievoorziening en be-geleiding kunnen spelen bij het voorko-men en bestrijden ervan. In dit rapportworden de resultaten van de tweede fasevan het Eurocounsel-programma van deStichting samengevat. Het doel van hetprogramma is de kwaliteit en effectiviteitvan de begeleiding voor werklozen enmensen die het gevaar lopen werkloos teworden te verbeteren. In de tweede fasevan het programma stond grensover-schrijdende samenwerking centraal enwerden in het kader van een modelprojectstudiebezoeken voor mensen in het veldgerealiseerd. Daarnaast werd een aantalcase-study’s gemaakt van interessante envernieuwende experimenten in de zevendeelnemende landen. De resultaten vande tweede fase werpen een licht op deproblemen die verbonden zijn aan de toe-nemende werkloosheid, zoals de steedsgroter wordende druk op de financiën ende moeilijkheden van consulenten in ge-bieden waar de vraag op de arbeidsmarktlaag is. Aan het slot van het rapport wordteen aantal aanbevelingen gedaan over demanier waarop de begeleiding zou kun-nen worden verbeterd.

• A guide to good practice in labourmarket counsellingEuropese Stichting tot verbetering van delevens- en arbeidsomstandighedenLuxemburg, Bureau voor officiële publi-katies der Europese Gemeenschappen,1994, 20 blz.ISBN 92-826-8851-8EN

Dit boekje beschrijft de belangrijkste ele-menten van goede arbeidsmarktadviezen.

Page 74: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

BEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

72

Het stoelt op de resultaten van hetEurocounsel-programma van de Stichtingen op de kennis en ervaringen van on-derzoekers, beleidmakers en mensen uitde praktijk. Het geeft een samenvattingvan goede praktijkvoorbeelden uit Europaen dient als geheugensteuntje voor dege-nen die met het oog op de voorkomingen bestrijding van langdurige werkloos-heid aan een verbeter ing van deadvisering werken.

De veranderende rol van beroep-opleiding en scholing

❏ Vocational Education and trainingfor youth: towards coherent policyand practiceOrganisatie voor Economische Samenwer-king en Ontwikkeling (OESO)Parijs, OESO, 1994, 180 blz.ISBN 92-64-14285-1EN, FR

Dit werk gaat in op de vraag welke wegtot effectieve beroepsopleidingen en scho-ling leidt. Hierbij worden de volgende vierthema’s behandeld: onderwijstrajecten,opleidingsstrategieën waarin theorie enpraktijk met elkaar gecombineerd worden,de rol van de sociale partners en de coör-dinatie van het beleid.

❏ Vocational training in Germany:Modernisation and responsivenessOrganisatie voor Economische Samenwer-king en Ontwikkeling (OESO)Parijs, OESO, 1994, 134 blz.ISBN 92-64-14301-7EN, FR

Deze publikatie bestudeert de historischecontext van het Duitse duale systeem ende uitdagingen waarmee het na de Wetop de beroepsopleiding van 1969 gecon-fronteerd is. Er wordt aandacht besteedaan het vermogen van twee bedrijfstak-ken, namelijk de metaalverwerkende in-dustrie en de bouw om in te spelen opsociale en economische ontwikkelingenen de daarmee samenhangende vraagnaar nieuwe en betere vaardigheden. Destudie onderstreept het grote belang vanonderhandelingen en samenwerking tus-sen de regering (Bondsregering en rege-ringen van de deelstaten), de sociale part-

ners en onderzoeksinstellingen bij alleaspecten van het besluitvormingsproces,van de uitstippeling van het opleidings-beleid tot de beschikbaarstelling van leer/arbeidsplaatsen en de kwaliteitsbewakingtoe. Door deze complexe vorm van sa-menwerking, die teruggaat op een langetraditie, heeft men de opleidingsstructurenen -processen weten te moderniserenvoor de uitdagingen van de jaren zeven-tig en tachtig. De toekomst van het dualestelsel hangt af van de vraag of het aan-trekkelijk zal blijven voor bekwame enambitieuze jongeren en het zich verderaan zal kunnen passen aan de ontwikke-lingen op het gebied van het werk.

❏ Vocational training in theNetherlands: Reform and innovationOrganisatie voor Economische Samenwer-king en Ontwikkeling (OESO)Parijs, OESO, 1994, 220 blz.ISBN 92-64-14298-3EN, FR

In Nederland staat de verkleining van dekloof tussen algemeen vormend onder-wijs en beroepsonderwijs sinds enige tijdhoog op de agenda. Het beroepsgerichteelement in de studieprogramma’s van deuniversiteiten wordt versterkt en er komtsteeds meer erkenning voor het feit dathet beroepsonderwijs programma’s enkwalificaties biedt die gelijkwaardig zijnaan die van de universiteiten. Na een al-gemeen overzicht van de desbetreffendehervormingen en vernieuwingen in hetbeleid besteedt deze publikatie aandachtaan de ontwikkelingen in de toeristischesector, de grafische industrie, de instal-latietechniek, en de CNC-gestuurde pro-duktie en flexibele produktie-automatise-ring, die van invloed zijn geweest op debehoefte aan en de vraag naar kennis enkunde. Uit het onderzoek naar deze deel-terreinen blijkt dat de ontwikkelingen ophet gebied van beroepsonderwijs en scho-ling in de pas lopen met de ontwikkelin-gen in het bedrijfsleven. De nationale ensectorale kwalificatiestructuur, waaraanmomenteel gewerkt wordt, zal tot eenbetere onder l inge afs temming vanopleidingswegen in het onderwijs en hetbedrijfsleven en daardoor tot een betereaansluiting tussen de opleidingen en devraag leiden.

Page 75: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

BEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

73

The OECD jobs study - Evidence andexplanations. Part I: Labour markettrends and underlying forces ofchange. Part II: The adjustmentpotentiel of the labour marketOrganisatie voor Economische Samenwer-king en Ontwikkeling (OESO)Parijs, OESO, 1994, 170 blz. (deel I); 300blz. (deel II)ISBN 92-64-14241-X (En)EN, FR

Dit boek sluit aan op een voorgaandoverzichtsrapport met de titel “The OECDJobs Study: Facts, Analysis, Strategies”.Dit rapport gaat in op de feiten die be-palend zijn voor de huidige werkloos-heid, geeft een analyse van de belang-rijkste factoren die werkloosheid veroor-zaken, en beveelt een aantal strategieënaan waarmee nieuwe banen kunnenworden geschapen en mensen kunnenworden voorbereid op ander werk. In hethier genoemde begeleidende werk vindtmen een gedetailleerde empirische enanalytische onderbouwing van het sa-menvattende rapport. Het boek neemt dearbeidsmarkten onder de loep en analy-seert wat voor invloed bepaalde facto-ren op de werkloosheid hebben, zoalshet macro-economisch beleid, de concur-rentie van de lage-lonenlanden, de snelletechnologische ontwikkelingen en het tetrage aanpassingsproces aan nieuwe ba-nen en vaardigheden. In deel I wordtstilgestaan bij de conclusie dat een grootdeel van de werkloosheid veroorzaaktwordt door het onvermogen van samen-levingen om zich aan te passen aan derazendsnelle veranderingen in de werelden de groeiende concurrentie op wereld-schaal. Door regels en regulering, depraktische gang van zaken en het beleid,en door instellingen die op vroeger tij-den toegsneden zijn, zijn er arbeidsmark-ten ontstaan die veel te onflexibel zijnvoor de wereld van vandaag de dag. Hetwerk gaat in op de vraag hoe de politiektot een beter loonbeleid kan komen, opeen actieve (en geen passieve) aanpakom mensen weer aan het werk te hel-pen, op de verbetering van vaardighe-den en competentieniveau, de structuuren opzet van de systemen voor werk-loosheidsuitkeringen, en het belasting-stelsel. In deel II wordt beschreven hoede OESO-landen te werk gaan en watvoor behoefte er is aan beleid. In eenaantal nog uit te geven delen in deze

serie zullen de ervaringen van de afzon-derlijke landen aan de orde komen.

New directions in labour marketpolicy: a territorial approach in thenordic countriesParijs, OESO, 1994, 12 blz. (Innovation &Emploi, Nr. 16)EN, FROCDE - Programme Leed,Paul Paradis, 2, rue André Pascal,F-75775 Paris Cedex 16

Het Scandinavische model staat voor eenactief overheidsbeleid ter stimulering vande werkgelegenheid en voorkoming vanwerkloosheid en armoede. Met de ont-wikkelingen in de samenleving verandertook de inhoudelijke kant en de rol vanhet Scandinavische model. Dit nummeranalyseert een aantal belangrijke wijzigin-gen in het Scandinavische arbeidsmarkt-beleid en de verbanden met lokale enregionale ontwikkelingen. Het besteedtaandacht aan de samenwerkingsverban-den tussen verschillende hoofdrolspelersuit de overheidssector en de particulieresector. De ‘actieve maatregelen’, waaropde overheid zich zal blijven richten, vor-men het sleutelbegrip in dit geheel. Hetbegrip heeft door de nieuwe ontwikke-lingen echter een andere dimensie gekre-gen. Er wordt namelijk gestreefd naar eennieuwe en meer rechtsreekse vorm vansamenwerking die mensen de mogelijk-heid geeft om meer eigen verantwoorde-lijkheid te nemen. Deze nieuwe koersvergt tevens een hervorming van dedienstverlenende instanties op lokaal ni-veau, die veel meer ruimte moeten gaaninruimen voor contracten en adviseringen als katalysator zullen moeten gaan fun-geren voor de ontwikkeling van iedermens afzonderlijk en het plaatselijke ni-veau.

Financement et régulation de laformation professionnelle: une ana-lyse comparée(Studie in het kader van het programmavan het Insti tut inter national deplanification de l’éducation met de titel“Développement des ressources humaines- Nouvelles tendances dans l’enseignementtechnique et professionnel”)

Page 76: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

BEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

74

Atchoarena D.Parijs, UNESCO, IIPE, 1994, 105 blz.FRIIPE,7-9 rue Eugène-Delacroix,F-75116 Paris

Beroepsopleiding en scholing wordengefinancierd tegen de achtergrond vaneen algemene financiële crisis in het on-derwijs. In deze situatie gaan de ontwik-kelingen in de richting van een herver-deling van verantwoordelijkheden en las-ten over de verschillende hoofdrolspelers(overheid, bedrijfsleven, huishoudens,werknemers). Dit werk tracht een analysete geven van de uitgangspunten en me-chanismen die bepalend zijn bij de finan-ciering van beroepsopleidingen. In eentweede deel wordt uiteengezet hoe be-reikt wordt dat er bij het financierings-beleid niet alleen het nodige geld wordtvrijgemaakt, maar de verschillende hoofd-rolspelers er door middel van prikkels ensancties ook toe worden gebracht om aaneen beter functioneren van het opleidings-stelsel te werken. In een vergelijkendgedeelte worden niet alleen een aantalbijzondere constructies voor het voetlichtgebracht, maar ook belangrijke ontwik-kelingen die in een en dezelfde richtinggaan. Aan het slot van het werk volgt eenuiteenzetting over de verbanden tussenfinanciering en kwaliteit van opleidingen.De kwest ie van de f inancier ing isonvermijdelijkerwijs verbonden met de rolvan de overheid op het gebied van plan-ning en regelgeving en maakt duidelijkhoe belangrijk de diverse vormen vanbetrokkenheid van de andere hoofdrol-spelers, en met name de sociale partnerszijn.

Unevoc InfoUnited Nations Educational Scientific andCultural Organization (UNESCO)Parijs, UNESCO, september 1994, 8 blz.(Unevoc Info Nr. 1)ISSN 120-2544 (FR)FR, EN

Dit driemaandelijkse bulletin van deUNESCO wordt uitgegeven in het kadervan het Internationale Project voor hetberoepsonderwijs (UNEVOC). UNEVOCheeft tot doel het beroepsonderwijs in debij de UNESCO aangesloten landen ver-der te ontwikkelen en te verbeteren. Het

project richt zich op de uitwisseling vaninformatie, de vorming van netwerken enandere methodes om tot internationalesamenwerking te komen. Het bulletinverstrekt informatie over de werkzaam-heden in het kader van UNEVOC (bijeen-komsten van werkgroepen, case-study’s,vergelijkende studies en plannen voorsamenwerking) en bevat tevens gegevensover vernieuwingen in het beroepsonder-wijs die uit andere bronnen komen. Inhet eerste nummer worden de grote lij-nen van de eerste fase van het UNEVOC-project beschreven. Daarbij wordt aan-dacht besteed aan het ontstaan van hetproject, de manier waarop te werk wordtgegaan, de structuur en de verschillendeonderdelen van het project. Voorts wordteen beschrijving gegeven van de werk-zaamheden in de periode 1992-1993 envan de werkzaamheden in de komendetijd.

Des politiques publiques d’incitationà la formation professionnelle con-tinue. Propositions pour une dé-marche d’analyseZygmunt C.; Rose J.Internationale Arbeidsorganisatie:afdeling: opleidingsbeleid en programma-ontwikkelingGenève, IAO, 1994, 55 blz. (Formation:Etudes de politique, 14)ISBN 92-2-209307-0FR

In het eerste deel van deze studie wordthet overheidsbeleid bestudeerd dat men-sen in de OESO-landen tot verdere scho-ling moet bewegen. Waarom wordt eendergelijk beleid gevoerd? Heeft dit beleideen theoretische onderbouwing? In hettweede deel wordt het beleid beschrevenen worden aan de hand van de belang-rijkste beleidsonderdelen typologieën uit-gewerkt. Hoe ziet een dergelijk aan-sporingsbeleid eruit? Wat zijn de doelstel-lingen? Welke methoden worden er ge-bruikt? In het derde deel wordt aandachtbesteed aan een centraal punt in het ge-heel, namelijk de evaluaties. Gezien desommen geld die met het beleid gemoeidzijn en de politieke doelstellingen kanmen niet om een evaluatie heen. Het rap-port eindigt met een literatuurlijst, over-zichten, en een set beschrijvingen van demaatregelen die het volgen van verderescholing bevorderen.

Page 77: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

BEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

75

Decentralization of vocationaltraining in ItalyBulgarelli, A.; Giovine M.Internationale Arbeidsorganisatie:afdeling: opleidingsbeleid en programma-ontwikkelingGenève, IAO, 1994, 16 blz. (TrainingPolicy Studies, 10)ISBN 92-2-109347-6EN

Na een korte uiteenzetting over de struc-tuur en het functioneren van de beroeps-opleidingen in Italië analyseert dit rap-port hoe er door de regio’s ingespeeld isop de behoefte aan beroepsopleidingen.Uit de studie blijkt dat de regio’s, die uithoofde van de Italiaanse grondwet ver-antwoordelijk zijn voor de beroeps-opleidingen, allemaal hun eigen systeemin het leven hebben geroepen en eenhervorming van de structuren en instel-lingen daarom noodzakelijk is. Hoewelhet positief is dat iedere regio zijn eigensysteem heeft, is het met het oog op deeffectiviteit van de opleidingen toch nood-zakelijk dat er een coördinerend beleidkomt.

Scholing voor volwassenen:

❏ Retraining adults in GermanyJohanson, R.Internationale Arbeidsorganisatie:afdeling: opleidingsbeleid en programma-ontwikkelingGenève, IAO, 1994, 29 blz. (TrainingPolicy Studies, 4)ISBN 92-2-109310-7EN

❏ Ireland: Adult training andretrainingJohanson, R.Internationale Arbeidsorganisatie:afdeling: opleidingsbeleid en programma-ontwikkelingGenève, IAO, 1994, 33 blz. (TrainingPolicy Studies, 2)ISBN 92-2-109317-4EN

❏ Retraining adult workers inSwedenAlfthan, T.; Jonzon, B.Internationale Arbeidsorganisatie:afdeling: opleidingsbeleid en programma-ontwikkeling

Genève, IAO, 1994, 25 blz. (TrainingPolicy Studies, 3)ISBN 92-2-109308-5EN

Deze serie rapporten geeft een overzichtvan het (om)scholingssysteem voor vol-wassenen in Ierland, Zweden en Duits-land. Het zwaartepunt ligt daarbij op deomscholing van volwassenen die als ge-volg van economische herstructureringenander werk moeten gaan doen. De rap-porten beogen conclusies en lessen naarvoren te brengen die van belang zoudenkunnen zijn voor andere landen die metsoortgelijke herstructureringen geconfron-teerd worden en een nieuw (om)scho-lingssysteem voor volwassenen moetenopbouwen. Aan het eind van elk rapportvindt men een korte literatuurlijst en sta-tistieken.

Introduction to public employmentservicesRicca, S.Internationale ArbeidsorganisatieGenève, IAO, 1994, 150 blz.ISBN 92-2-107106-5(EN)EN, FR

In dit werk komen de volgende thema’saan de orde: de verschillende stadia inde ontstaansgeschiedenis van de arbeids-bureaus tegen de achtergrond van IAO-conventies van na 1919; het grote aantaltraditionele of nieuwe technische werk-zaamheden die de arbeidsbureaus van-daag de dag verrichten; het statuut en destructuur van de arbeidsbureaus; de rolvan de werknemersorganisaties en de pro-blemen die aan hun participatie verbon-den zijn; het interne bestuur van de ar-beidsbureaus.

La politique économique et l’emploidans les économies en transitiond’Europe centrale et orientale: pre-miers enseignementsJackman, R.Internationale ArbeidsorganisatieGenève, in: Revue Internationale duTravail, 3 (133), 1994, blz.361-382ISSN 0378-5599 (FR)EN, FR

Aan de hand van een uiteenzetting overde macro-economische ontwikkeling en

Page 78: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

BEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

76

de herstructurering van de economie ende arbeidsmarkt na de val van het com-munisme brengt de auteur naar voren datde inzinking in de produktie zijn oorzaakvindt in de schokken aan de kant van hetaanbod en niet in het def lat ie- ofherstructureringsbeleid. De werkloosheid,en met name de langdurige werkloosheidis in een groot aantal landen dramatischgestegen. Het bedrijfsleven zoekt zijnmensen niet meer in het leger werklozen,maar haalt ze direct weg bij de overheids-sector. De omvang van de herstructure-ringen moet dan ook niet worden gerela-teerd aan de werkgelegenheid, maar aande veranderingen in de bijdrage van deverschillende bedrijfstakken aan de pro-duktie. De auteur bekijkt verschillendeformules voor het loonbeleid en beveeltvervolgens aan de staatsbedrijven met hunveel te grote personeelsbestanden gelei-delijk aan te rationaliseren, de aanwervingvan personeel door het bedrijfsleven ende start van nieuwe ondernemingen testimuleren, en een beleid te voeren datde mobiliteit en in het verlengde daarvande werkgelegenheid bevordert.

Europahandbuch Weiterbildung/European Manual of ContinuingEducation/ Manuel Européen de laFormation ContinueKaiser, A.; Feuchthofen, J.E.; Güttler R.Neuwied; Kriftel;Berlijn, Luchterhand, 1994, losbladigISBN 3-472-00569-6DE

Dit handboek beoogt de ontwikkeling vancontacten en samenwerkingsverbandenop het gebied van beroepsgerichtevervolgopleidingen, zoals die tot standzijn gekomen bij het Europese integratie-proces, te bevorderen. Het bestaat uitlosse bladen, waardoor het regelmatig opde nieuwste stand kan worden gebracht.Er wordt informatie verschaft over destand van zaken en de recente ontwikke-lingen in alle Europese landen. Het hand-boek geeft verder een beschrijving vanorganisaties die reeds grensoverschrijdendbezig zijn en fungeert als nuttige adressen-lijst voor degenen die belangstelling heb-ben voor samenwerking met organisatiesvoor beroepsgerichte vervolgopleidingen.

Vers l’harmonisation ou le maintiendes spécificités. Enseignementsupérieur hors université en Belgiqueet formations équivalentes en EuropeFédération Nationale de l’EnseignementSuperieur Catholique (FNESUC); ComitéEuropéen pour l’Enseignement Catholique(CEEC)Brussel, FNESUC, 1993, 145 blz. + bijla-genFRFNESUC, rue Guimard 1,B-1040 Bruxelles

De belangrijste bijdragen in dit congres-verslag over de Europese dimensie in hethoger onderwijs trachten uit het groteaantal uiteenlopende onderwijssituatieseen Europese dimensie af te leiden, diein de pas loopt met de verwachtingen enbehoeften van het bedrijfsleven en toe-gesneden is op kwaliteitsnormen. In debijlagen vindt men een beschrijving vanhet hoger onderwijs in Europa en van destappen die bij voorrang zouden moetenworden gezet.

Training for work, funding pilot study: International comparisonsGreen, A.; Mace, J.; Steedman, H.Londen, National Institute of Economicand Social Research (NIESR), 1994,ongepagineerdENNIESR,2 Dean Trench Street,Smith Square,UK-London SW1P 3HE

Dit rapport neemt vijf landen onder deloep, namelijk de Verenigde Staten, hetVerenigd Koninkrijk, Frankrijk, het Duits-land van vóór de hereniging en Zweden.Er wordt met name aandacht besteed aande structuur en financiering van door deoverheid verzorgde scholing, werk-ervaring en arbeidsbemiddeling; de matewaarin en de methoden waarmee de over-heid contracten afsluit met instellingen diescholing geven; de koppeling tussen fi-nanciering en output; de structuur vanprestatiegerichte financieringssystemen;de output en het succes van deze vormvan financiering bij de verwezenlijkingvan doelstellingen.

Page 79: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

BEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

77

L’Europe de l’emploi ou comment fontles autresBernard Brunhes ConsultantsParijs, Les Editions d’Organisation, 1994,296 blz.ISBN 2-7081-1681-9FR

Dit boek is het resultaat van een uitge-breid onderzoek bij zo’n zestig onderne-mingen, vakbonden, beroepsorganisatiesen onderzoeksbureaus in zes landen vande Europese Unie. Welke vooruitzichtenhebben grote ondernemingen? Blijven zemensen aannemen en hoe gaan ze daar-bij te werk? Welke lokaties kiezen ze? Watvoor beleid voeren ze als het om de com-petent ie van hun medewerkers enloopbaanontwikkeling gaat? Tegen deachtergrond van de internat ionaleconcurrentiestrijd, de technologische ont-wikkelingen en de veranderingen in hetconsumptiepatroon zijn een aantal onder-nemingen en een aantal landen op zoeknaar nieuwe oplossingen. Er wordt daar-bij gedacht aan flexibilisering en veelzij-dig inzetbare werknemers, maar ook aanandere arbeidstijden en een andere ver-deling van het werk. De manier waaroptegen werk wordt aangekeken, is door dehuidige crisis aan het veranderen. Er zijnnieuwe modellen en andere verhoudin-gen aan het ontstaan, of het nu in Duits-land, Italië, Frankrijk, Groot-Brittannië,Frankrijk of Nederland is. Dit boek bevateen nieuwe analyse van de werkgelegen-heid in Europa en schetst de situatie ende discussie over de werkgelegenheid inelk van de twaalf landen. Twaalf case-study’s ronden het geheel af.

Productivité, qualité et compétences,une comparaison européenneMason, G.; ARK, B.V.; Wagner, K.Centre d’Etudes et de Recherches sur lesQualifications (CEREQ)Parijs, in: Formation emploi, 47, LaDocumentation française, 1994,blz. 3-21ISSN 0759-6340FR

Dit artikel beschrijft een onderzoek naarde prestaties van koekjesfabrieken in vierEuropese landen. Uit het onderzoek isgebleken dat er grote verschillen tussende landen bestaan, die niet toe te schrij-ven zijn aan de moderniseringsgraad of

het gebruik van machines, maar aan hetvaardigheidsniveau van de produktie-medewerkers. Dit niveau hangt op zijnbeurt weer samen met de produktie-strategie. De auteurs komen tot de con-clusie dat de vaardigheden op middelbaarniveau in Groot-Brittannië verder moetenworden uitgebouwd.

Europe’s next step: Organisationalinnovation, competition andemploymentAndreasen, L. E.; Coriat, B., Den Hertog,F.; et al.Essex, Frank Cass and Company Limited,1995, 332 blz.ISBN 0-7146-4151-0 (paperback)ISBN 0-7146-4630-X (hardback)EN

De Europese economie bevindt zich ineen crisissituatie. Aan de ene kant is erde immense druk van de concurrentie.Europa wordt vermalen tussen de lage-lonenlanden in Azië, het enorme innova-tievermogen en de hoge produktiviteit vanJapan en de Verenigde Staten, en de rij-zende ster van de nieuwe industrielandenin Azië. Aan de andere kant is de nood-zaak van een produktiviteitsstijging doorde toenemende werkloosheid en de nogniet bevredigde behoeften hoog op depolitieke agenda komen te staan. Hoe-wel de nieuwe informatie- en commu-nicatietechnologieën een belangrijke rolkunnen spelen bij de versterking van deconcurrentiekracht, blijkt uit internatio-nale ervaringen dat deze technologieënalleen maar effect hebben als er andereorganisatievormen worden gehanteerd.Dit heeft belangrijke consequenties voorde produktie-organisatie, het onderzoeks-en ontwikkelingswerk en het humanresources development van zowel deproduktiesector als de dienstverlenendesector. Ook de relatie tussen ondernemin-gen onderling en tussen de produktie-sector enerzijds en de wetenschap, detechnologie en het onderwijs anderzijdswordt er anders door. Overal wordt veelnadruk op integratie gelegd. In dit boekkomen de ervaringen van 13 Europeseondernemingen uit de produktiesector, dedienstverlening en de gezondheidszorgaan de orde, die een grote voorsprongop technologisch gebied hebben. Het or-ganisatorische aspect blijkt de sleutel vanhun produktiviteitsstijgingen te zijn.

Page 80: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

BEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

78

Voorts blijkt dat, hoewel Europa nog veelvan Japan en de Verenigde Staten kanleren, er óók een Europese benaderingvan organisatievraagstukken bestaat. Ditwerkt niet alleen sterk door in het beleidvan de betrokken ondernemingen zelf,maar heeft ook implicaties voor nationaleen lokale beleidmakers. De case-study’stonen aan dat Europa op dit punt veelkennis in huis heeft, die de groei van deproduktie ten goede kan komen.

Berufliche Bildung in der SchweizWettstein E.Deutschschweizerische Berufsbildungs-ämter-Konferenz (DBK)Luzern, DBK, 1994, 53 blz.ISBN 3-905406-05-5DE, EN, FR, ES, IT

Deze informatiebrochure beschrijft hetonderwijs, de initiële beroepsopleidingenen beroepsgerichte vervolgopleidingen inZwitserland. Een lijst nuttige adressencompleteert het geheel.

Europese Unie: beleid,programma’s, hoofdrol-spelers

Voorstel voor een besluit van het Eu-ropees Parlement en de Raad betref-fende een Europees Jaar voor onder-wijs en opleiding tijdens de geheleloop van het leven (1996)Europese CommissieLuxemburg, in: Publikatieblad van deEuropese Gemeenschappen, C 287,7.09.1994, blz. 18-20ISSN 0378-6986 (EN)DA, DE, EN, ES, FR, GR, IT, NL, PT

Dit voorstel sluit aan op het Witboek overgroei, concurrentievermogen en werkge-legenheid. Doel van de voorgestelde ac-tiviteiten is a) het besef te versterken datlevenslang leren een sleutelfactor voorwerkgelegenheidsgroei is, b) de samen-werking tussen onderwijs- en scholings-voorzieningen en ondernemingen, en metname kleine en middelgrote ondernemin-gen, te verbeteren, c) een Europese di-mensie aan het onderwijs en de scholingtoe te voegen, d) het belang te onder-

strepen van onderwijs en scholing voorde gelijke kansen van mannen en vrou-wen.

Mededeling van de Commissie aan deRaad en het Europees Parlement overde coördinatie tussen de Gemeen-schap en de lid-staten met betrekkingtot onderwijs- en scholingsacties in deontwikkelingslandenEuropese CommissieCOM (94) 399 def., 26.09.1994, 25 blz.Luxemburg, Bureau voor officiële publi-katies der Europese GemeenschappenISBN 92-77-80687-7 (NL)ISSN 0254-1413 (NL)DA, DE, EN, ES, FR, GR, IT, NL, PT

Deze mededeling geeft een uitstekendoverzicht van de onderwijs- en scholings-stelsels in de Derde Wereld. De rol vanhet onderwijs voor de ontwikkeling vande mensheid wordt in de mededelingduidelijk voor het voetlicht gebracht. Demededeling gaat in het bijzonder in ophet basisonderwijs en de absolute voor-rang die daaraan moet worden gegeven,de grote betekenis van lange-termijnhulpvoor het onderwijs in de ontwikkelings-landen, en de noodzakelijke steun op hetgebied van onderwijsplanning, -bestuuren -hervormingen. Daarnaast komen ooknog de volgende punten aan de orde:informatie-uitwiseling tussen de landen,regelmatige bijeenkomsten van deskun-digen, een jaar l i jks ui t te brengenvoortgangsrapport, en een betere afstem-ming met andere belangrijke donors oponderwijs- en scholingsgebied.

Competitiveness, growth and jobcreation - what contribution caneducation and training make? Reportsfrom the 1993 Cumberland Lodge Con-ferenceEuropese Commissie, Directoraat-Gene-raal XXII - Onderwijs, Opleiding en Jeugd-zaken (DG XXII)Brussel, Europese Commissie: DG XXII,1994, 89 blz.EN/ FR (tweetalig)Europese Commissie, DG XXII,Wetstraat 200, B-1049 Brussel

Deze conferentie vormt het jaarlijksehoogtepunt van de activiteiten die gerichtzijn op de observatie van de Europese

Page 81: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

BEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

79

behoefte aan vaardigheden (EuropeanSkills Needs Project Monitoring). De ob-servaties gingen in 1990 van start nadathet Europees Parlement om een uitwis-seling van informatie over tekorten aanvaardigheden en toekomstige vaardig-heidseisen in Europa had verzocht. In derapporten komen de volgende punten aanbod: de uitdaging die het human resou-rces development voor de jaren negentigmet zich meebrengt; de produktie vanvaardigheden waaraan de EU behoefteheeft; scholings- en omscholingsbeleid ende effecten daarvan op de verwerving vanvaardigheden; behoefte aan vaardighedenals gevolg van herstructureringen in deproduktiesector; vaardigheden en kwali-ficaties ter bestrijding van de werkloos-heid; sociale en economische uitsluitings-processen; heldere arbeidsmarktprog-noses ter vereenvoudiging van oplei-dingskeuzen. De conferentie van 1993onderstreepte dat anticiperen in een we-reld van razendsnelle veranderingennoodzakelijk is en gaf aan hoe dit antici-peren zou kunnen geschieden. Op deconferentie van 1994 werd gediscussieerdover de rol die de human resources zou-den kunnen spelen in een Europeesontwikkelingsmodel, dat in de pas looptmet de Europese cultuur, tradities en be-ginselen en dat tevens een bijdrage le-vert aan het welzijn van de burgers en desamenhang op sociaal en economischvlak.

Cooperation in education in theEuropean Union. 1976-1994Europese Commissie, Directoraat-Gene-raal XXII - Onderwijs, Opleiding en Jeugd-zaken (DG XXII)Luxemburg, Studies nr. 5, Bureau voorofficiële publikaties der Europese Ge-meenschappen, 1994, 84 blz.ISBN 92-826-6005-20 (EN)EN, FREuropese Commissie, DG XXII,Wetstraat 200,B-1049 Brussel

Dit rapport maakt de balans op van bijnatwintig jaar samenwerking tussen de lid-staten en de instellingen van de Gemeen-schap op onderwijsgebied. Het geeft eenoverzicht van belangrijke gebeurtenissenuit het verleden en inventariseert hoe diesamenwerking er vandaag de dag - na devele jaren van intensieve werkzaamheden

en acties - uitziet. In de bijlage zijn debelangrijkste wetsteksten en documentenopgenomen die vanaf 1976 de grondslagvormden voor de activiteiten en program-ma’s van de Gemeenschap op het gebiedvan onderwijs, beroepsopleiding en jon-geren.

How to improve the possibilities ofinvolving all young people in workingand social life. EU Conference 17-19November 1993, Snekkersten, Den-markKopenhagen, The Danish Ministry ofEducation, 1994, Volume 1: ConferenceReport, 54 blz., Volume 2: Country Pa-pers, 51 blz.ISBN 87-603-0440-5 (Volume 1)ISBN 87-603-0442-1 (Volume 2)EN

Van 17 tot 19 november 1993 vond inDenemarken een EU-conferentie plaatsover de vraag hoe aan jongeren beteremogelijkheden voor hun overstap naar hetwerkende bestaan en maatschappij kun-nen worden gegeven. De achtergrond vande conferentie werd gevormd door hetfeit dat een derde van de twintig miljoenwerklozen in de EU jonger is dan vijfen-twintig jaar. Doel van de conferentie wasom naast de uitwisseling van informatieover de ervaringen van de lidstaten con-creet op papier te zetten wat het onder-wijs alléén en te zamen met andere sec-toren zou kunnen doen om alle jongerenaan een plaats in het werkende bestaanen de maatschappij te helpen. De confe-rentie werd bijgewoond door deskundi-gen uit de lidstaten, de OESO, de Raadvan Europa en de Europese Commissie.In een separaat deel zijn korte beschrij-vingen van de situatie van jongeren inverschillende lidstaten opgenomen.

Towards a European curriculumEmployment DepartmentSheffield, Employment Department, 1994,ongepagineerdENTe verkrijgen bij:Accrington and Rosendale College,Sandy Lane, UK-Accrington BB5 2AW

Dit werk gaat in op de vraagstukken dieverband houden met de ontwikkeling vaneen meer op Europa toegesneden leer-

Page 82: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

BEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

80

Besluit van de Raad van 6 december1994 tot vaststelling van een actie-programma voor de ontwikkeling vaneen beleid van de Europese Gemeen-schap inzake beroepsopleidingLuxemburg, in: Publikatieblad van deEuropese Gemeenschappen, L 340,29.12.1994, blz. 8-24ISSN 0378-7060 (FR)DA, DE, EN, ES, FR, GR, IT, NL, PT

Proposals 1995 - 1999. Socrates,Leonardo, Youth for Europe IIIEuropese Commissie: Directoraat-Gene-raal XXII - Onderwijs, Opleiding en Jeugd-zaken (DG XXII)Brussel, Europese Commissie: DG XXII,1994, 13 blz.DE, EN, FREuropese Commissie, DG XXII,Wetstraat 200, B-1049 Brussel

Deze gids bevat een korte beschrijvingvan de drie EG-programma’s die deEuropese Commissie in de periode 1995- 1999 ten uitvoer wil brengen, te weten“SOCRATES”, JEUGD VOOR EUROPA III”en “LEONARDO”. Het eerste programmais een vervolg op het ERASMUS-Pro-gramma en het LINGUA-Programma metdit verschil dat er voor het eerst gemeen-schappelijke activiteiten worden ontwik-keld voor álle onderwijsniveaus. In hetvoorstel voor JEUGD VOOR EUROPA IIIworden alle activiteiten voor jongeren dietot nu toe afzonderlijk ten uitvoer wer-den gebracht in één programma gebun-deld. Dit geldt voor JEUGD VOOR EU-ROPA II, de jongereninitiatieven uit hetPETRA-programma, de jongeren-activiteiten uit het TEMPUS-Programma ende prioritaire acties uit het jongeren-programma. Het voors te l voor hetLEONARDO-Programma beoogt de EG-activiteiten op het gebied van de beroeps-opleiding te rationaliseren en verder teontwikkelen. Daarbij wordt angesloten opde activiteiten die tot nu toe ontplooidwerden in het kader van het PETRA-Pro-gramma, het FORCE-Programma, hetEUROTECNET-Programma en hetCOMETT-Programma.

plan. Het uitgangspunt daarbij is dat men-sen steeds mobieler op de arbeidsmarktzullen moeten worden en daarom weetmoeten hebben van andere culturen.

A curriculum for EuropeFurther Education Unit (FEU)Londen, FEU, 1994, ongepagineerdISBN 1-85338-355-4EN

Dit rapport bekijkt welke invloed de hui-dige en verwachte ontwikkelingen in deEU zouden moeten hebben op de inhoudvan de leerplannen. Daarbij worden eenaantal belangrijke thema’s aangesnedendie te maken hebben met kwalificaties,keuzebegeleiding, uitwisselingen en op-leidingen in het buitenland, talen-onderwijs en gelijke kansen. Het belang-rijkste van het rapport is dat het defini-eert waar de lerende Europeaan aan-spraak op moet kunnen maken en in ditverband een antwoord geeft op de vraag:wat heeft een lerende Europeaan in hetleerplan nodig en hoe moet dit wordenaangeboden?

The UK approach. Competitivenessand employmentEmployment Department GroupSheff ie ld, Employment DepartmentGroup, 1994, 16 blz.EN, FREmployment Department,Moorfoot,UK-Sheffield S1 4PQ

In 1993 werd op de economische Top vande G7 in Tokio door de regeringsleidersbesloten om een aparte conferentie tewijden aan de verschillende manierenwaarop de immense werkloosheid bestre-den zou kunnen worden. In dit boekjeworden de denkbeelden van het VerenigdKoninkrijk voor deze conferentie op eenrijtje gezet en wordt een overzicht gege-ven van de werkzaamheden die in aan-sluiting op het Witboek over groei,concurrentievermogen en werkgelegen-heid verricht zijn.

Page 83: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

BEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

81

Nieuwe communautaire initiatieven

❏ Adapt and Employment - twoCommunity initiatives for thedevelopment of human resourcesEuropese Commissie: Directoraat-Gene-raal Werkgelegenheid, arbeids-verhoudingen en sociale zaken (DG V)Brussel, Europese Commissie: DG V, 1994,15 blz. (Initiatives nr. 1)DE, EN, FREuropese Commissie, DG V, Eenheid V/B4van het Europees Sociaal Fonds,Communautaire Initiatieven,Wetstraat 200, B-1049 Brussel

De gids beschrijft twee nieuwe initiatie-ven van de Europese Commissie die tenuitvoer worden gebracht in het kader vande Structuurfondsen.

• ADAPT is een nieuw communautairinitiatief dat werknemers hulp moet bie-den bij hun aanpassing aan de verande-rende vraag op de arbeidsmarkt. De viermet elkaar samenhangende doelstellingenvan ADAPT zijn: 1) ervoor zorgen dat ar-beidskrachten zich sneller aanpassen aande ontwikkelingen in het bedrijfsleven,2) het concurrentievrmogen van de indus-trie, de dienstverlenende sector en dehandel versterken, 3) werkloosheid voor-komen door arbeidskrachten betere kwa-lificaties mee te geven en hen flexibeleren mobieler te maken, 4) anticiperen ophet ontstaan van nieuwe banen en nieuweactiviteiten, met name in het MKB, en zorgdragen voor een snellere ontwikkelingdaarvan.

• EMPLOYMENT (employment andhuman resources development) is eennieuw communautair initiatief voor groe-pen die het bijzonder moeilijk hebben opde arbeidsmarkt. Het initiatief bestaat uitdrie met elkaar samenhangende onder-delen, namelijk Employment-NOW enEmployment-HORIZON die in de vorigeprogrammafase van de Structuurfondsen(1991-1994) nog twee afzonderlijke ini-tiatieven waren, én een nieuw initiatiefmet de naam Employment-YOUTHSTART.

•Employment-NOW beoogt de gelijkekansen van vrouwen op de arbeidsmarktte bevorderen door middel van vernieu-wende en grensoverschrijdende model-projecten die ook elders zouden kunnenworden toegepast.

•Employment-HORIZON, dat eveneenseen vervolg is op een initiatief uit de voor-gaande programmafase, beoogt gehandi-capten en andere kansarme groepen diezouden kunnen werken uitzicht te bie-den op een vaste baan.

•Employment-YOUTHSTART beoogt jon-geren onder de 20, en met name jonge-ren die over geen enkele basiskwalificatieof opleiding beschikken, aan een baan tehelpen.

❏ Initiative communautaire ADAPT.Guide pratique du candidat à l’usagedes chefs de projetsEuropese Commissie: Directoraat-Gene-raal Werkgelegenheid, arbeids-verhoudingen en sociale zaken (DG V)Brussel, Europese Commissie: DG V, 1994,16 blz.DE, EN, ES, FR, PTEuropese Commissie, DG V, Eenheid V/B4van het Europees Sociaal Fonds,Communautaire Initiatieven,Wetstraat 200, B-1049 Brussel

❏ Initiative communautaire EMLPOI.Guide pratique du candidat à l’usagedes chefs de projetsEuropese Commissie: Directoraat-Gene-raal Werkgelegenheid, arbeids-verhoudingen en sociale zaken (DG V)Brussel, Europese Commissie: DG V, 1994,24 blz.DE, EN, ES, FR, PTEuropese Commissie, DG V, Eenheid V/B4van het Europees Sociaal Fonds,Communautaire Initiatieven,Wetstraat 200, B-1049 Brussel

Quality in educational trainingVan den Berghe, W.Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap:Departement OnderwijsWetteren, Tilkon, 1994, 50 blz.ENTilkon Consultancy, Kerkwegel 12a,B-9230 Wetteren

Doel van dit rapport is een overzicht tegeven van de internationale ervaringendie zijn opgedaan met de invoering vankwaliteitsconcepten in het onderwijs ende beroepsopleidingen. Het overzichtheeft zowel betrekking op de initiële

Page 84: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

BEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

82

beroepsopleidingen als op de beroeps-gerichte vervolgopleidingen. Het beschrijftwelke voorzieningen en normen er in deverschillende opleidingssystemen op hetgebied van de kwaliteitsbewaking be-staan. Het rapport dient tevens als basisvoor de werkzaamheden in het kader vanhet Europese COMETT-Programma.

Jahresbericht 1993 - DeutscheKoordinierungsstelle EUROTECNETNationale Koordinierungsstelle (NADU)EUROTECNET im Bundesinstitut fürBerufsbildung (BIBB)Bonn; Berlin, BIBB, 1994, 202 blz.DEBIBB, Fehrbelliner Platz 3,D-10707 Berlin

Doel van het EUROTECNET-Programmais het bevorderen van vernieuwingen ininitiële beroepsopleidingen en beroeps-gerichte vervolgopleidingen, die aanslui-ten op de technologische ontwikkelingenen de effecten daarvan op de werkgele-genheid en het werk en op de noodzake-lijke innovaties in het bedrijfsleven. Hetgenoemde jaarverslag geeft aan in hoe-verre de Bondsrepubliek bij dit pro-gramma betrokken is. Alle 34 officiëleprojecten worden beschreven. Daarnaastwordt ook informatie verstrekt over an-dere activiteiten die in de Bondsrepubliekmet medewerking van de nationalecoördinatiedienst in 1993/1994 ten uitvoerzijn gebracht.

Tussentijds verslag over het FORCE-Programma - Actieprogramma voor deontwikkeling van de voortgezettteberoepsopleiding in de Europese Ge-meenschapEuropese CommissieCOM (94) 418 def., 13.10.1994, 23 blz.Luxemburg, Bureau voor officiële publi-katies der Europese GemeenschappenISBN 92-77-80869-1 (NL)ISSN 0254-1513 (NL)DA, DE, EN, ES, FR, GR, IT, NL, PT

Dit rapport bestaat uit twee delen. In heteerste deel wordt verslag uitgebracht overde geboekte vooruitgang bij de activitei-ten die in het besluit tot uitvoering vanhet FORCE-Programma gepland waren.Het tweede deel bevat een aantal belang-rijke conclusies en aanbevelingen uit de

extern gemaakte interim-evaluatie van hetFORCE-Programma. Hierbij moet wordenaangetekend dat bij deze evaluatie dederde oproep tot het indienen van voor-stellen in het kader van het FORCE-Pro-gramma, de statistische rapportage en derapporten over de verwezenlijking van hetgemeenschappelijk kader van richtsnoe-ren buiten beschouwing zijn gebleven.

FORCE. Catalogue des produits/Catalog of products/ Produktkatalog.1991-1994Europese Commissie, Directoraat-Gene-raal XXII - Onderwijs, Opleiding en Jeugd-zaken (DG XXII)Luxemburg, Bureau voor officiële publi-katies der Europese Gemeenschappen,1994, ongepagineerdISBN 92-826-8051-7meertalig DE/EN/FR

Deze catalogus geeft een beeld van deresultaten van de modelprojecten enopleidingsprojecten, waarvan de contrac-ten in 1991 tot stand kwamen en die tenuitvoer werden gebracht in het kader vande transnationale partnerships uit hetFORCE-Programma. De verschillende pro-dukten, zoals opleidingsinstrumenten encursussen, rapporten van projecten enstudie- en onderzoeksmateriaal wordengepresenteerd in de vorm van afzonder-lijke beschrijvingen.

FORCE. Tableau de bord de laformation professionnelle continueEuropese Commissie, Directoraat-Gene-raal XXII - Onderwijs, Opleiding en Jeugd-zaken (DG XXII)Luxemburg, Bureau voor officiële publi-katies der Europese Gemeenschappen,1994, 176 blz.ISBN 92-826-8713-9FR

Dit overzichtsrapport, deze analyse ensynthese in het kader van het FORCE-pro-gramma, is het produkt van een aan hetbegin van de jaren negentig in de EG aan-gelegde gegevensverzamel ing overberoepsgerichte vervolgopleidingen voorwerknemers. Het rapport komt tot de con-clusie dat de bestaande gegevens-verzamelingen moeten worden verbeterd,er een gelijkgericht raster voor de inter-

Page 85: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

BEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

83

pretatie van de gegevens moet wordenontwikkeld, de nationale gegevens-systemen beter op elkaar moeten wordenafgestemd en er een gemeenschappelijkestructuur moet worden ontwikkeld voorde verzameling en analyse van de gege-vens, zodat de samenwerking tussen delidstaten kan worden verbeterd.

De rol van de sociale partners in devoortgezette beroepsopleiding vanwerknemers. Brussel, 29 - 30 novem-ber 1993De Vlaamse regering, Administratie Ex-terne Betrekkingen van de Vlaamse Ge-meenschap; Ministerie van de VlaamseGemeenschap, Administratie Tewerk-stelling; Vlaamse Dienst voor Arbeids-bemiddeling en BeroepsopleidingBrussel, VDAB, 1994, 53 blz.DE, EN, FR, NLVDAB, Keizerslaan 11, B-1000 Brussel

Dit conferentieverslag in het kader vanhet FORCE-Programma gaat in op de roldie de sociale partners op nationaal ni-veau en op Europees niveau bij beroeps-gerichte vervolgopleidingen voor werk-nemers spelen. Deze rol wordt beschre-ven aan de hand van een evaluatie vaneen aantal opleidingsprojecten waaraande sociale partners hebben meegewerkt.Daarnaast worden ook de activiteiten vande sociale partners in andere landen be-schreven.

FORCE: De voortgezette beroeps-opleiding in BelgiëVan de Poele, L.; Oosterlinck, L.Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddelingen Beroepsopleiding (VDAB); FORCE-agentschap; Rijks Universiteit Gent (RUG)Brussel, VDAB, 1993, 151 blz.NLVDAB, Keizerslaan 11, B-1000 Brussel

Dit rapport over beroepsgerichte vervolg-opleidingen in Vlaanderen, dat in op-dracht van de Europese Gemeenschapwerd geschreven, bestaat uit twee delen.Het eerste deel beschrijft de beroeps-gerichte vervolgopleidingen in Vlaande-ren, het wettelijke en financiële kaderervan, het aanbod aan opleidingen en deopleidinggevenden. In het tweede deelwordt stilgestaan bij de maatregelen diein Vlaanderen genomen zijn in aanslui-

ting op de prioriteiten uit het EuropeseFORCE-Programma.

Berufliche Weiterbildung in Deutsch-land, Strukturen und EntwicklungenAlt, C.; Sauter, E.; Tillmann, H.Bundesinstitut für Berufsbildung (BIBB)Berlin; Bonn, BIBB, 1994, 222 blz.ISBN 3-7639-0513-8DE

Uit hoofde van het besluit van de Raadvan de EG ten aanzien van het FORCE-Programma zal er voor het eerst een Eu-ropees rapport over de stand van zakenen de vooruitzichten op het gebied vande beroepsgerichte vervolgopleidingenvoor werknemers worden opgesteld.Naast de rapporten uit de lidstaten vande EU, die allemaal dezelfde strucuurzullen hebben, zal er ook een Europesesamenvatting worden gemaakt. Het hiergenoemde werk bevat de Duitse bijdrageaan de in de toekomst regelmatig te pu-bliceren rapporten over de beroeps-gerichte vervolgopleidingen in Europa. DeBondsrepubliek kan op dit punt haar er-varingen met het nationele ‘Berufs-bildungsbericht’ van de afgelopen zestienjaar inbrengen. Dit rapport over deberoepsopleidingen heeft zijn nut als uit-gangspunt voor de planning door over-heid en sociale partners bewezen.

Berufliche Weiterbildung in Unterneh-menBechthold S.; Grünewald U.Bonn; Berlin, Bundesinstitut für Berufs-bildung (BIBB), 1994, 8 blz.DEBIBB, Fehrbelliner Platz 3,D-10707 Berlin

De Europese Commissie wil met haarFORCE-Programma (Formation continueen Europe) ondernemingen hulp biedenbij hun pogingen om meer en betere scho-ling te bieden. Efficiënte hulpmaatregelenvergen betrouwbare gegevens over hetscholingsgedrag van ondernemingen.Daar deze gegevens er nog niet zijn, wor-den in alle landen van de EU vraagge-sprekken met ondernemingen gevoerd. InDuitsland wordt dit gedaan door hetStatistisches Bundesamt, dat hiertoe sa-menwerkt met het Bundesinstitut fürBerufsbildung. De hier genoemde bro-

Page 86: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

BEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

84

voor vrouwen; een seminar over part-nerships en onderlinge studiebezoekenvoor deelnemers in het IRIS-netwerk.

PETRA. Ausbildung für Europa 2002Tagungsreader, Biehler-Baudisch (Ed.)Bundesinstitut für Berufsbildung (BIBB)Berlin, BIBB, 1994, 86 blz.ISBN 3-88555-569-7 (DE)DE, EN

In het kader van het PETRA-Programmawordt samengewerkt door projecten ophet gebied van de beroepsgerichte milieu-educatie uit Denemarken, Duitsland,Groot-Brittannië en Luxemburg. Vertegen-woordigers van deze projecten warenaanwezig op een conferentie die in maart1994 in de Europäische Umweltakademiete Borken plaatsvond. Het ging daarbij omaspecten en perspectieven op het gebiedvan de beroepsgerichte milieu-educatie.De brochure verschaft informatie over deervaringen die in de projecten zijn opge-daan bij de overstap van de ontwik-kelings- naar de verspreidingsfase. Daar-naast worden de afzonderlijke projectenbeschreven, de referaten weergegeven ende uitkomsten van de discussies in dewerkgroepen op een rijtje gezet. In debi j lage komt de opleidingsmodule‘elektrotechnicus en milieu’ uitvoerig aande orde.

Handbook for Guidance CouncellorsEuropese Commissie, Directoraat-Gene-raal XXII - Onderwijs, Opleiding en Jeugd-zaken (DG XXII) - PETRALuxemburg, Bureau voor officiële publi-katies der Europese Gemeenschappen,1994, 409 blz.ISBN 92-826-7990-X (EN)EN (in de andere talen van de EU in druk)

Dit handboek is bestemd voor allen diejongeren bij hun beroepskeuze van ad-vies dienen en geeft een korte beschrij-ving van de initiële beroepsopleidingen(beroepsonderwijs en leerlingwezen) envan de wereld van het werk in de afzon-derlijke lidstaten. Het geeft een overzichtvan informatiebronnen en gegevens-banken op EG-niveau, van de begelei-dingsdiensten en -instellingen, en van debelangrijkste handleidingen voor studie-en beroepskeuze.

chure verstrekt informatie over de uitkom-sten van de schriftelijke enquête die eind1993 aan de vraaggesprekken vooraf isgegaan. Deze enquête moest eerste ge-gevens opleveren over de soort en om-vang van de scholingsinspanningen vanDuitse ondernemingen. De hier gepresen-teerde uitkomsten stoelen op de antwoor-den van zo’n 9300 ondernemingen mettien of meer werknemers uit de produktie-sector, de handel, de horeca en de bank-en verzekeringssector.

HORIZON. Eine Gemeinschaftsini-tiative zur beruflichen Integration vonBehinderten, Benachteiligten undMigrantenBonn, 1994, ongepagineerdMeertalig DE/EN/FRNationale Koordinierungsstelle HORIZONim Europabüro des paritätischen Wohl-fahrtsverbandes,Endenicher Str. 125,D-53115 Bonn

Dit dossier bundelt de bijdragen van deverschillende sprekers tijdens de confe-rentie over het HORIZON-initiatief. Ditcommunautaire initiatief beoogt de op-name van gehandicapten, kansarmen enmigranten in het werkende bestaan tebevorderen. In de discussies stonden zo-wel de grensoverschrijdende samenwer-king als het beleid met het oog op deintegratie in het werkende bestaan en desamenleving centraal.

IRIS annual report 1993Europese CommissieBrussel, CREW, 1994, 32 blz.EN, FRIRIS Unit, CREW,Torekenstraat 21,B-1040 Brussel

Dit rapport geeft een overzicht van deontwikkelingen in 1993, die het eindeinluidden van de eerste fase en het start-punt vormden voor de voorbereidingenvan de tweede fase van IRIS, het Europesenetwerk van opleidingsprojecten voorvrouwen (1994-1998). De belangrijkstefeiten in 1993 waren: de goedkeuring vaneen resolutie over IRIS door het EuropeesParlement; een bijeenkomst met de so-ciale partners; een discussie met hogeEuropese ambtenaren over opleidingen

Page 87: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

BEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

85

Catalogue of national guidanceresource centresEuropese Commissie, Directoraat-Gene-raal XXII - Onderwijs, Opleiding en Jeugd-zaken (DG XXII)Brussel, Commissie van de Europese Ge-meenschappen: DG XXII, 1994, 101 blz.DE, EN, FREuropese Commissie, DG XXII,Wetstraat 200, B-1049 Brussel

Dit rapport staat stil bij de oprichting vannationale centra voor infomateriaal op hetgebied van de beroepskeuzebegeleiding.Deze centra zijn tot stand gekomen in hetkader van Actieterrein III van het PETRA-Programma, een actieterrein dat specifiekop de beroepskeuzebegeleiding gericht is.De nationale centra zijn per land gegroe-peerd en worden allemaal afzonderlijkbeschreven. Daarbij komen de volgendepunten aan de orde: de structuur van decentra, de thema’s waarover de centrainformatie verstrekken, de verspreidings-kanalen voor de informatie, de bestaandegrensoverschrijdende samenwerking enhet werkprogramma 1993/1994.

Durchführung von EC-Bildungspro-grammen in DeutschlandBundesministerium für Bildung undWissenschaft (BMBW)Bad Honnef, K.H. Bock Verlag, 1994, 166blz. + bijlage (Studien Bildung Wissen-schaft, Band 120)ISBN 3-87066-731-1DE

Deze studie tracht een beeld te geven vanhet grote aantal uiteenlopende program-ma’s en organisatorische structuren, diedoor de Europese Unie in het leven ge-roepen zijn en financiële steun krijgen.De Bondsrepubliek beschikt over eengoed functionerende structuur voor derealisatie van programma’s op het gebiedvan het algemeen vormend onderwijs ende beroepsopleidingen. De centrale over-heid en de overheid van de deelstatenstellen te zamen alles in het werk om er-voor te zorgen dat Duitse instanties deelkunnen nemen aan de activiteiten van deEuropese Unie en daarvan zoveel moge-lijk profijt hebben. De studie toont aandat er door de samenwerking bij de reali-satie en voorbereiding van maatregelenvan de Europese Unie niet alleen nieuwepartnerships ontstaan tussen de deelsta-

ten, de centrale overheid en de EuropeseUnie, maar ook tussen opleidings-instellingen en uitvoerende instanties opnationaal en Europees niveau.

Evaluation of the EuroqualificationProgrammeHoms O.Centre d’Iniciatives i Recerques Europeesa la Meditarrania (CIREM)Barcelona, CIREM, 1993, 31 blz.ENCIREM, c/Bruc, 114, Ir, 2aE-08009 Barcelona

Dit rapport gaat in op de leiding en ex-terne samenhang van het EUROQUALI-FICATION-Programme, een gezamenlijkinitiatief van 13 nationale organisatiesvoor volwassenenscholing en kwalifica-ties in de lidstaten van de EU. Het bevateen diepgaande evaluatie van de ge-boekte vooruitgang en van het verloopvan het programma in Spanje en Portu-gal. Het rapport stoelt op een analyse vantot nu toe verschenen documenten en opvraaggesprekken met verantwoordelijkeprogramma-deskundigen en andere be-trokken organisaties.

Les entreprises face à l’Europe.EurotechniciensDupeyron A.Réseau d’Appui et de Capitalisation deInnovations Européennes (RACINE)Parijs, Racine éditions, La documentationfrançaise, 1994, 124 blz.FRRACINE, 18, rue Friant, F-75014 Paris

EUROCOPTER, een internationale holdingleidt in een alternerende vorm zoge-naamde Eurotechniciens op, die met hunkennis en kunde in Duitsland, Frankrijken Portugal kunnen werken. Na een be-schrijving van de onderneming en zijnbeleid gaat de hier genoemde studie inop het scholingsbeleid en de scholings-plannen van EUROCOPTER. Daarbij wordtmet name een analyse gemaakt van hetEurotechniciens-project, de dimensie inhet project waardoor mobiliteit in Europamogelijk wordt, de pedagogische struc-tuur, de flankerende voorzieningen en dediploma’s. Ook de steun van Europeseprogramma’s en de transnationale samen-werking komen aan de orde. Daarnaast

Page 88: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

BEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

86

worden ook de resultaten van het projecten de effecten van de samenwerking be-schreven.

Rencontres européennes del’éducation en entreprise. CharlevillleMézières, 5-6 Mai 1994Stages Européens en Alternance dans lesMétiers (SESAM)Parijs, SESAM, 1994, 18 blz. + bijlageDE, EN, FRSESAM, 6, rue de Braque, F-75003 Paris

Dit Europese colloquium werd georgani-seerd door SESAM (Stages Européens en

Alternance dans les Métiers). SESAM is in1989 in het leven geroepen door hetFranse Ministerie van Handel en Ambachtom jonge Europese ambachtslieden aanhet werk te helpen en hen daarbij voorte bereiden op de ontwikkelingen in ver-band met de voltooiing van de InterneMarkt. Dit verslag bevat een samenvat-ting van de belangrijkste discussies overde bevordering van opleidingen in hetleerlingstelsel en de mobiliteit in hetEuropese ambacht en het midden- enkleinbedrijf. Daarnaast wordt ook rapportuitgebracht over de discussie tussen part-ners uit het onderwijs en het ambacht inde Europese Unie.

Page 89: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

BEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

87

technologische onderwijsvoorzieningenvan dit moment en de vooruitzichten voorde komende tien jaar. Aan het slot vanhet rapport wordt onderstreept datleerprocessen met behulp van nieuwetechnologieën aanpassingen in de interneorganisatie van onderwijsinstellingen,nieuwe structuren voor samenwerking enlast but not least een andere pedagogi-sche aanpak vergen.

Regional policy and innovation:A French-style dual system?

Bertrand O.; Durand Drouhin, M.;Romani, C.Centre d’Etudes et de Recherches surl’Emploi et les Qualifications (CEREQ)Marseille, in: Training and Employment,17, 1994, blz. 1-4ISSN 1156-2366EN

Voor sommigen is het duale stelsel eenmodel. Voor anderen is het iets wat spe-cifiek bij de Duitse samenleving hoort.Maar wat men er ook van moge denken,het is en blijft een feit dat de alternerendeopleiding op school en in het bedrijfsle-ven door het Duitse voorbeeld in Frank-rijk in het middelpunt van de discussieover de relatie tussen opleidingen en ar-beidsmarkt is komen te staan. Tegen deachtergrond van het decentralisatieprocesheeft de regio Rhône-Alpes in 1988 eennieuw beleid ter stimulering van alter-nerende opleidingen ingevoerd. Dit be-leid stoelt op samenwerking tussen debedrijfstakken en het nationale onderwijs-systeem. Hoewel de kwantitatieve effec-ten van dit ‘leerlingstelsel op basis vansamenwerking’ nog beperkt zijn, blijkttoch dat hierdoor een nieuwe aanpak vande relatie tussen opleidingen en werkmogelijk is. Het feit dat er nog geen dui-delijke regels zijn voor de verschillendepartners staat een duurzame uitbreidingvan het stelsel echter nog in de weg.

New directions for vocationaleducation in France?Centre d’Etudes et de Recherches surl’Emploi et les Qualifications (CEREQ)

Institutionen-HandbuchArbeitsmarkt und Beruf

Gaworek-Behringer, M.Institut für Arbeitsmarkt- und Berufs-forschung der Bundesanstalt für Arbeit(InstDokAB)Neurenberg, InstDokAB, 1994, meerbladigDEInstitut für Arbeitsmarkt- und Berufs-forschung der Bundesanstalt für Arbeit(IAB), Regensburger Straße 104,D-90327 Nürnberg

Alle Duitse instanties in dit handboek zijnwerkzaam op het gebied van arbeids-markt- en beroepenonderzoek. Er zijnpolitieke instanties, wetenschappelijkeinstellingen, onderzoeksbureaus, be-stuursorganen en beroepsorganisaties,ministeries en vakbonden, enz. bij. Bijelke ingang wordt informatie gegevenover het type organisatie, de werkzaam-heden, samenwerkingsverbanden, perso-neel, jaar van oprichting, naam van dedirecteur/directieleden. Daarnaast staanook het adres, het telefoonnummer en fax-nummer vermeld.

Technology-supportedLearning (Distance

Learning) Report No. 1252Kopenhagen, The Danish Ministry ofEducation, 1994, 156 blz.ISBN 87-603-0415-4ENUndervisningsministeries forlag,Frederiksholms Kanal 25F,DK-1220 Kobenhaven K

In 1992 riep het Deense Ministerie vanOnderwijs een commissie van deskundi-gen in het leven, die de invloed moestgaan bestuderen van de nieuwe techno-logieën op het onderwijssysteem en deorganisatie van opleidingen. Het belang-rijkste gedeelte van het witboek, dat decommissie in juli 1993 het licht heeft doenzien, is nu in het Engels vertaald. In hetwitboek worden een aantal modellen be-schreven voor onderwijsplanning en -voorziening met behulp van technolo-gieën. Er wordt ingegaan op de econo-mische aspecten van de traditionele en

Uit de lidstaten

D

DK

F

Page 90: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

BEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

88

Marseille, in: Training and Employment,15, 1994, blz. 1-4ISSN 1156-2366EN

Vanuit het buitenland bezien roept hetFranse beroepsonderwijs een aantal vra-gen op. Deze vragen houden vooral ver-band met het verwarrende en onlogischegebruik van de termen ‘technique’,‘technologique’ en ‘professionnel’, deenorme betekenis van diploma’s, hoeweldie in de bedrijfstakken nog niet eens al-tijd erkend worden en de enorme groeivan het aantal instellingen dat zich metjeugdwerkloosheid bezighoudt en hetwoud van maatregelen op dit gebied. Alsdeze vraagstukken bestudeerd wordentegen de achtergrond van de beleids-keuzen die in de afgelopen jaren gemaaktzijn, blijkt dat het allemaal binnen een enhetzelfde systeem past.

Les métiers de la formation, contri-bution de la recherche, état despratiques et étude bibliographiqueCentre pour le développement del’INFormation sur la FOrmation perma-nente (Centre INFFO); ConservatoireNational des Arts et Métiers (CNAM);Université Lille III Charles de GaulleParijs, La Documentation française, 1994,319 blz.ISBN 2-11-003096-8FR

Dit werk maakt een inventarisatie van dediscussies over en de praktische gang vanzaken in beroepen op opleidingsgebiedvanaf 1971 en bespreekt de belangrijksteliteratuur. Het werk bestaat uit een grootaantal bijdragen, die ondergebracht zijnin vijf delen. Het eerste deel schetst decontext waarin de beroepen ontstaan zijn.Het tweede deel analyseert de uitbouwen de ontwikkeling van de opleidings-beroepen. In het derde deel wordt aan-dacht besteed aan de aanpak, methodesen instrumenten waarvan opleiders ge-bruik kunnen maken. In het vierde deelwordt een categorale en institutionelebenadering gepresenteerd. En in het laat-

ste deel worden een aantal trajecten uit-gezet die opleiders in Europees kaderzouden kunnen volgen.

De la compétence: essai sur unattracteur étrangeLe Boterf, G.Parijs, Editions d’Organisation,1994, 176 blz.ISBN 2-7081-1753-XFR

Het begrip‘competentie’ oefent eenvreemde aantrekkingskracht uit. Met hetgebruik van het begrip nemen ook deproblemen met de definitie ervan toe. Ditwerk biedt een verhandeling over hetbegrip, dat nog in de maak is en in hetbedrijfsleven toch al overal gebruiktwordt. In zijn theoretische uiteenzettinggaat de auteur in op de volgende vragen:wat is competentie? is competentie hetweten te handelen in tegenstelling tot deknow-how die daarvoor nodig is? heeftcompetentie een geheel eigen cognitievedynamiek? welke rol speelt het denkenbij de totstandkoming van competentie?wat is collectieve competentie? bestaat ereen ergonomie voor de toepassing vancompetenties? door wie en hoe kan com-petentie erkend worden?

Vocational qualificationin England, Wales and

Northern IrelandNat ional Counci l for Vocat ionalQualifications (NCVQ)Londen, NCVQ, 1994, 13 blz.DE, EN, FRNCVQ Communications Division222 Euston Road, UK-London NW1 2BZ

Dit informatiedossier over de hervormingvan het kwalificatiesysteem in Engeland,Wales en Noord-Ierland is uitgebrachtdoor de National Council for VocationalQualifications (NCVQ). Het dossier be-schrijft de recente hervormingen in deNational Vocational Qualifications (NVQ)en de General Nat ional Vocat ionalQualifications (GNVQ).

UK

Page 91: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

BEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

89

Bilan de Competences: efficacitépersonnelle. 20 tests d’auto-évaluationet conseils personalisésCouchaere, M.-J.Edi t ions L ia isons (EL) , Col lect ionEXOTHEQUERueil-Malmaison, Editions Liaisons (EL),Collection EXOTHEQUE, 1994, 176 blz.ISBN 2-87880-107-5ISSN 1159-6910FR

Strategic alliances and processredesign. Effective management andrestructuring of cooperative projectsand networksGerybadze, A.Berlijn; New York, Walter de Gruyter,1995, 314 blz.ISBN 3-11-013989-8EN

Bin

nen

geko

men

bij

de

reda

ctie

Développer et intégrer la formationen entrepriseSonntag, M.Rueil-Malmaison, Editions Liaisons (EL),1994, 224 blz.ISBN 2-87880-106-7ISSN 1158-470XFR

L’enseignement professionnel. Quelavenir pour les jeunes?Agulhon C.Pari js , Les Edit ions de l ’Atelier/LesEditions Ouvrières, 1994, 272 blz.ISBN 2-7082-3113-8FR

Page 92: BEROEPSOPLEIDING NO 4 EUROPEES TIJDSCHRIFTBEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT CEDEFOP 1 Van de redactie Dit nummer staat in het teken van de toe-treding van de drie nieuwe

BEROEPSOPLEIDING NR. 4 EUROPEES TIJDSCHRIFT

CEDEFOP

90

FCentre INFFO (Centre pour le dévelop-pement de l’information sur laformation permanente)Christine MerlliéTour Europe Cedex 07F-92049 Paris la DéfenseTel. 331+41252222Fax 331+47737420

GROEEK (Organization for VocationalEducation and Training)Catherine Georgopoulou1, Ilioupoleos Street17236 YmittosGR-AthensTel. 301+925 05 93Fax 301+925 44 84

IISFOL (Istituto per lo sviluppo dellaformazione professionale dei lavoratori)Alfredo TamborliniColombo ContiVia Morgagni 33, I-00161 RomaTel. 396+445901Fax 396+8845883

IRLFAS - The Training and EmploymentAuthorityMargaret CareyP.O. Box 45627-33, Upper Baggot StreetIRL-Dublin 4Tel. 3531+6685777; Fax 3531+6609093

C E N T R E I N F F OBVDAB (Vlaamse Dienst voor Arbeids-bemiddeling en BeroepsopleidingICODOC (Intercommunautair Documen-tatiecentrum voor BeroepsopleidingFrédéric GeersFOREM (Office communautaire etrégional de la formation professionnelleet de l’emploi)CIDOC (Centre intercommunautaire dedocumentation pour la formationprofessionnelle)Jean-Pierre GrandjeanKeizerlaan 11, B-1000 BrusselTel. 322+502 50 01; Fax 322+502 54 74

DBIBB (Bundesinstitut für Berufsbildung)Referat K4Bernd ChristopherKlaus-Detlef R. BreuerFehrbelliner Platz 3, D-10702 BerlinTel. 4930+864 32 230 (B. Christopher)

4930+864 32 445 (K.-D. Breuer)Fax 4930+864 32 607

DKSEL (Statens ErhvervspædagogiskeLæreruddannelse)Søren NielsenMerete HeinsRigensgade 13, DK-1316 København KTel. 4533+144114 ext. 317/301Fax 4533+144214

EINEM (Instituto Nacional de Empleo)Ministerio de Trabajo y Seguridad SocialIsaías LargoMaría Luz de las CuevasCondesa de Venadito, 9E-28027 MadridTel. 341+585 95 80; Fax 341+377 58 87

LChambre des Métiers du G.-D. deLuxembourg2, Circuit de la Foire internationaleTed MathgenB.P. 1604 (Kirchberg)L-1016 LuxembourgTel. 352+4267671Fax 352+426787

NLC.I.B.B. (Centrum Innovatie Beroeps-onderwijs Bedrijfsleven)Gerry SpronkPostbus 1585NL-5200 BP ’s-HertogenboschTel. 3173+124011Fax 3173+123425

PSICT (Servico de Informação Cientifica eTécnica)Maria Odete Lopes dos SantosFatima HoraPraça de Londres, 2-1° AndarP-1091 Lisboa CodexTel. 3511+8496628,Fax 3511+806171

UKIPD (Institute of Personnel andDevelopment)Simon RexIPD House, Camp RoadUK-London SW19 4UXTel. 44181+946 91 00Fax 44181+947 25 70

SS

Partnerorganisaties in het documentatienetwerk van hetCEDEFOP