Beginnende geletterdheid

4
Beginnende geletterdheid Beginnende geletterdheid is een begrip dat de begrippen Ontluikende geletterdheid (0-6 jaar) en Aanvankelijk lezen en -schrijven grotendeels omvat. Het Expertisecentrum Nederlands verstaat onder ontluikende geletterdheid de periode van 0 tot 4 jaar. Daarna start de fase van de beginnende geletterdheid , deze duurt van groep 1 tot en met groep 3. Als laatste fase is er de gevorderde geletterdheid van groep 4 tot en met groep 8. Bij beginnende geletterdheid gaat het er dus om interesse te hebben in geschreven taal , het verkennen van de functies van geschreven taal, het inzicht hebben in de relatie tussen gesproken en geschreven taal en te weten dat woorden uit klanken zijn opgebouwd. Zo worden de kleuters meer taalbewust, een voorwaarde om tot lezen en schrijven te komen. De tussendoelen voor Beginnende Geletterdheid groep 1 en 2 zijn: 1. Boekoriëntatie 1.1. Kinderen begrijpen dat illustraties en tekst samen een verhaal vertellen. 1.2. Ze weten dat boeken worden gelezen van voor naar achter, bladzijden van boven naar beneden en regels van links naar rechts. 1.3. Ze weten dat verhalen een opbouw hebben. 1.4. Ze kunnen aan de hand van de omslag van een boek de inhoud van het boek al enigszins voorspellen. 1.5. Kinderen weten dat je vragen over een boek kunt stellen. Deze vragen helpen je om goed naar het verhaal te luisteren en te letten op de illustraties. 2. Verhaalbegrip 2.1. Kinderen begrijpen de taal van voorleesboeken. Ze zijn in staat om conclusies te trekken naar aanleiding van een voorgelezen verhaal. Halverwege kunnen ze voorspellingen doen over het verdere verloop van het verhaal. 2.2. Kinderen weten dat de meeste verhalen zijn opgebouwd uit een situatieschets en een episode. Een situatieschets geeft informatie over de hoofdpersonen, de plaats en tijd van handeling. In een episode doet zich een bepaald probleem voor dat vervolgens wordt opgelost. 2.3. Kinderen kunnen een voorgelezen verhaal naspelen terwijl de leerkracht vertelt. 2.4. Kinderen kunnen een voorgelezen verhaal navertellen, aanvankelijk met steun van illustraties. 2.5. Kinderen kunnen een voorgelezen verhaal navertellen zonder gebruik te hoeven maken van illustraties. 3. Functies van geschreven taal 3.1. Kinderen weten dat geschreven taalproducten zoals briefjes, brieven, boeken en tijdschriften een communicatief doel hebben. 3.2. Kinderen weten dat symbolen zoals logo's en pictogrammen verwijzen naar taalhandelingen. 3.3. Kinderen zijn zich bewust van het permanente karakter van geschreven taal.

description

Dit geeft informatie over de beginnende geletterdheid. Bij beginnende geletterdheid gaat het er dus om interesse te hebben in geschreven taal , het verkennen van de functies van geschreven taal, het inzicht hebben in de relatie tussen gesproken en geschreven taal en te weten dat woorden uit klanken zijn opgebouwd. Zo worden de kleuters meer taalbewust, een voorwaarde om tot lezen en schrijven te komen.

Transcript of Beginnende geletterdheid

Page 1: Beginnende geletterdheid

Beginnende geletterdheid

Beginnende geletterdheid is een begrip dat de begrippen Ontluikende geletterdheid (0-6 jaar) en Aanvankelijk lezen en -schrijven grotendeels omvat. Het Expertisecentrum Nederlands verstaat onder ontluikende geletterdheid de periode van 0 tot 4 jaar. Daarna start de fase van de beginnende geletterdheid , deze duurt van groep 1 tot en met groep 3. Als laatste fase is er de gevorderde geletterdheid van groep 4 tot en met groep 8. Bij beginnende geletterdheid gaat het er dus om interesse te hebben in geschreven taal , het verkennen van de functies van geschreven taal, het inzicht hebben in de relatie tussen gesproken en geschreven taal en te weten dat woorden uit klanken zijn opgebouwd. Zo worden de kleuters meer taalbewust, een voorwaarde om tot lezen en schrijven te komen.

De tussendoelen voor Beginnende Geletterdheid groep 1 en 2 zijn: 1. Boekoriëntatie 1.1. Kinderen begrijpen dat illustraties en tekst samen een verhaal vertellen. 1.2. Ze weten dat boeken worden gelezen van voor naar achter, bladzijden van boven naar beneden en regels van links naar rechts. 1.3. Ze weten dat verhalen een opbouw hebben. 1.4. Ze kunnen aan de hand van de omslag van een boek de inhoud van het boek al enigszins voorspellen. 1.5. Kinderen weten dat je vragen over een boek kunt stellen. Deze vragen helpen je om goed naar het verhaal te luisteren en te letten op de illustraties.

2. Verhaalbegrip 2.1. Kinderen begrijpen de taal van voorleesboeken. Ze zijn in staat om conclusies te trekken naar aanleiding van een voorgelezen verhaal. Halverwege kunnen ze voorspellingen doen over het verdere verloop van het verhaal. 2.2. Kinderen weten dat de meeste verhalen zijn opgebouwd uit een situatieschets en een episode. Een situatieschets geeft informatie over de hoofdpersonen, de plaats en tijd van handeling. In een episode doet zich een bepaald probleem voor dat vervolgens wordt opgelost. 2.3. Kinderen kunnen een voorgelezen verhaal naspelen terwijl de leerkracht vertelt. 2.4. Kinderen kunnen een voorgelezen verhaal navertellen, aanvankelijk met steun van illustraties.

2.5. Kinderen kunnen een voorgelezen verhaal navertellen zonder gebruik te hoeven maken van illustraties.

3. Functies van geschreven taal 3.1. Kinderen weten dat geschreven taalproducten zoals briefjes, brieven, boeken en tijdschriften een communicatief doel hebben. 3.2. Kinderen weten dat symbolen zoals logo's en pictogrammen verwijzen naar taalhandelingen. 3.3. Kinderen zijn zich bewust van het permanente karakter van geschreven taal.

Page 2: Beginnende geletterdheid

3.4. Kinderen weten dat tekenen en tekens produceren mogelijkheden bieden tot communicatie. 3.5. Kinderen weten wanneer er sprake is van de taalhandelingen 'lezen' en 'schrijven'. Ze kennen het onderscheid tussen 'lezen' en 'schrijven'.

4. Relatie tussen gesproken en geschreven taal 4.1. Kinderen weten dat gesproken woorden kunnen worden vastgelegd, op papier en met audio/visuele middelen. 4.2. Kinderen weten dat geschreven woorden kunnen worden uitgesproken. 4.3. Kinderen kunnen woorden als globale eenheden lezen en schrijven. Voorbeelden: de eigen naam en namen van voor het kind belangrijke personen/dingen, logo's en merknamen.

5. Taalbewustzijn 5.1. Kinderen kunnen woorden in zinnen onderscheiden. 5.2. Kinderen kunnen onderscheid maken tussen de vorm en betekenis van woorden. 5.3. Kinderen kunnen woorden in klankgroepen verdelen zoals bij kin-der-wa-gen. 5.4. Kinderen kunnen reageren op en spelen met bepaalde klankpatronen in woorden; eerst door eindrijm („Pan rijmt op Jan”) en later met behulp van beginrijm („Kees en Kim beginnen allebei met k”). 5.5. Kinderen kunnen fonemen als de kleinste klankeenheden in woorden onderscheiden, zoals bij p-e-n.

6. Alfabetisch principe 6.1. Kinderen ontdekken dat woorden zijn opgebouwd uit klanken en dat letters met die klanken corresponderen en leggen de foneem-grafeemkoppeling. 6.2. Kinderen kunnen door de foneem-grafeemkoppeling woorden die ze nog niet eerder hebben gezien, lezen en schrijven.

7. Functioneel ‘schrijven’ en ‘lezen’ 7.1. Kinderen schrijven functionele teksten, zoals lijstjes, briefjes, opschriften en verhaaltjes. 7.2. Kinderen lezen zelfstandig prentenboeken en eigen en andermans teksten.

Het gebrekkig functioneren van bovenstaande vaardigheden kan wijzen op problemen bij het leren lezen in de toekomst. Een screening helpt de kinderen met veel risicofactoren op te sporen om zo gerichte aandacht en interventie te geven. De vaardigheden met grote voorspellende waarde zijn:

Fonemisch bewustzijn; de vaardigheid om binnen gesproken woorden klanken te onderscheiden, daarover na te denken en ze te manipuleren (bijvoorbeeld een klank weglaten, toevoegen of vervangen).

Page 3: Beginnende geletterdheid

Letterkennis; Nederlandse kinderen in januari groep 2 blijken gemiddeld al 9 letters te kennen. (C.Aarnoutse in Leesgoed nr.1, 2000)

Benoemsnelheid; Benoemsnelheidsproblemen kunnen samenhangen met leesproblemen. De kennis is wel aanwezig maar het kind kan het niet vlot oproepen/ verwoorden. Snel benoemen van kleuren(cijfers, symbolen) doet een beroep op dezelfde hersenfuncties als het snel herkennen van letters. (A.Smits, 1999)

In het protocol staan 5 toetsen beschreven die in januari groep 2 afgenomen en eventueel in juni herhaald moeten worden.

1. Kleurentoets voor kleuters, kleuren cirkels moeten zo snel mogelijk benoemd worden. 2. Auditieve analyse voor kleuters, de eerste klank van een woord moet benoemd worden 3. Auditieve synthese voor kleuters, een in klanken aangeboden woord moet in zijn geheel gezegd worden. 4. Letters benoemen voor kleuters, alle bekende letters moeten benoemd worden. 5. Invented spelling, een aantal woorden moet opgeschreven worden.

Met behulp van de observatielijst wordt gekeken naar specifieke risicofactoren en de bovenstaande tussendoelen beginnende geletterdheid. Specifieke risicofactoren: - dyslexie in de familie. - vertraagde spraak-/ taalontwikkeling. - thuis wordt niet veel (voor-)gelezen. - onvoldoende beheersing van het Nederlands als gevolg van meertaligheid. – hoorproblemen. - logopedie i.v.m. spraak-/ taalproblemen. - problemen met het leren en snel benoemen van kleuren. - voorziet de leerkracht problemen in de volgende groep? Zo ja, welke? Smits, A.E.H. (2002). Signalering ontwikkeling beginnende geletterdheid. Zwolle: Windesheim O.S.O.

Als er in januari groep 2 meerdere risico's gesignaleerd worden kan het van belang zij om alvast voorschot te geven op de komende leesontwikkeling, zodat het kind met meer kansen en zelfvertrouwen aan groep 3 kan beginnen. Met behulp van goed onderwijs aan kleuters kunnen we op deze manier zoveel mogelijk problemen voorkomen. (Braams en Bosman, 2000). Het tempo van werken aan de vaardigheden kan aangepast worden aan de aandachtspan en de mogelijkheden van het kind. Bij de voorschotbenadering (A. Smits,1999) wordt het foneem bewustzijn altijd gekoppeld aan letters. De speelse begeleiding vindt in kleine groepjes plaats en moet bijdragen aan positieve ervaringen. Er zijn drie fasen te onderscheiden die deels gebaseerd zijn op onderzoek van Murray (1998):

Page 4: Beginnende geletterdheid

Fase 1 identificatie van fonemen/letters

Beperkt aantal letters (6-10): letters die functioneel zijn voor het kind (eigen naam), letters groep 3, kun je er woordjes mee maken?

Fase 2 manipulatie van fonemen/letters

Letterboeken Presentatie van de letter op verschillende manieren Nog geen eisen stellen aan het benoemen Oefenen van analyse en synthese, ondersteund met letters Geschikt hiervoor:Drietal ( www.leeslijn.nl), Spreekbeeld

(www.ggdrivierenland.nl)

Fase 3 aanleren klank-tekenkoppeling

Alfabet en letterboeken Spreekbeeld Tekeningen en klankgebaren Klankie Activiteiten rond letters Lettermuur Lettertafel Letterboekjes Lettergroeiboek

De fasen voorkomen dat er te snel letters aangeleerd worden terwijl de kans van slagen nog klein is.