B2MGZQ6-1 MGZ-Iijntoets (Semester 3, Q6) · B2MGZQ6-1 MGZ-Iijntoets (Semester 3, Q6) Datum 14...

30
B2MGZQ6-1 MGZ-Iijntoets (Semester 3, Q6) Datum 14 december 2018 Toetsafname 13:00- 15:00 uur Deze toetsset kunt u na afloop meenemen. Het gebruik van een standaardrekenmachine (type casio fx-82MS) is toegestaan. ALGEMENE AANWIJZINGEN EN INSTRUCTIE: Deze toets bestaat uit 80 meerkeuzevragen. De vragen 1- 50 gaan over Kwartaal 2 - 5. De vragen 5 1- 80 gaan over Kwartaal 6. De beschikbare tijd voor de gehele toets is 2 uur. Controleer of uw toetsset compleet is. Vermeld op het antwoordformulier duidelijk uw naam en studentnummer. Bij iedere vraag is slechts één alternatief het juiste of het beste. U geeft het naar uw mening juiste antwoord aan door het CIJFER voor het betreffende alternatief te omcirkelen in uw toetsset Wanneer u alle vragen heeft beantwoord dient u uw antwoorden zorgvuldig over te brengen op het antwoordformulier. Gebruik daarvoor een zwarte of blauwe pen. Corrigeer fouten door een kruisje door het foutieve antwoord te zetten. Als u een vraag open wilt laten vult u het hokje boven het vraagteken "?" in. De op het antwoordformulier ingevulde antwoorden worden beschouwd als uw definitieve antwoorden, ongeacht uw omcirkelingen in uw toetsset Meer dan één ingevuld antwoord per vraag wordt als blanco geïnterpreteerd. Schrijf niet buiten de invulvelden van het antwoordformulier. Het gebruik van andere audiovisuele en technische hulpmiddelen is niet toegestaan. Mocht u dergelijke apparatuur toch gebruiken, dan zal dit als fraude worden aangemerkt. Op uw tafel mogen uw studentenkaart en los schrijfmateriaal liggen. Etuis moeten van tafel. Als u uw antwoordformulier vlekt, vouwt, beschadigt of de invulinstructies negee kan de toets niet correct verwerkt worden. Vraag de surveillant in dergelijke gevallen om een nieuw blanco antwoordformulier. De vragen worden als volgt gescoord: antw d oor en: G d oe F t OU open 2 keuze-vraag 1 -1 0 Punten 3 keuze-vraag 1 - 1/2 0 Punten 4 keuze-vraag 1 - 1/3 0 Punten 5 keuze-vraag 1 - 1/4 0 Punten Lever na afloop het antwoordformulier in. Indien u commentaar heeft op de vragen, verwijzen we u naar de hyperlink die is opgenomen bij uw toetsindeling in uw webdossier t.b.v. het digitaal studentcommentaarformulier voor deze toets. LET OP: ZET EERST UW NAAM EN STUDENTNUMMER OP HET ANTWOORDFORMULIER! VEEL SUCCES! Commform. 2Î-} 1-2018

Transcript of B2MGZQ6-1 MGZ-Iijntoets (Semester 3, Q6) · B2MGZQ6-1 MGZ-Iijntoets (Semester 3, Q6) Datum 14...

B2MGZQ6-1 MGZ-Iijntoets (Semester 3, Q6)

Datum 14 december 2018

Toetsafname 13:00- 15:00 uur

Deze toetsset kunt u na afloop meenemen.

Het gebruik van een standaardrekenmachine (type casio fx-82MS) is toegestaan.

ALGEMENE AANWIJZINGEN EN INSTRUCTIE:

• Deze toets bestaat uit 80 meerkeuzevragen. • De vragen 1 - 50 gaan over Kwartaal 2 - 5. • De vragen 5 1 - 80 gaan over Kwartaal 6. • De beschikbare tijd voor de gehele toets is 2 uur. • Controleer of uw toetsset compleet is. • Vermeld op het antwoordformulier duidelijk uw naam en studentnummer. • Bij iedere vraag is slechts één alternatief het juiste of het beste. • U geeft het naar uw mening juiste antwoord aan door het CIJFER voor het betreffende alternatief te

omcirkelen in uw toetsset • Wanneer u alle vragen heeft beantwoord dient u uw antwoorden zorgvuldig over te brengen op

het antwoordformulier. Gebruik daarvoor een zwarte of blauwe pen. Corrigeer fouten door een kruisje door het foutieve antwoord te zetten.

• Als u een vraag open wilt laten vult u het hokje boven het vraagteken "?" in. • De op het antwoordformulier ingevulde antwoorden worden beschouwd als uw definitieve

antwoorden, ongeacht uw omcirkelingen in uw toetsset • Meer dan één ingevuld antwoord per vraag wordt als blanco geïnterpreteerd. • Schrijf niet buiten de invulvelden van het antwoordformulier. • Het gebruik van andere audiovisuele en technische hulpmiddelen is niet toegestaan. Mocht u

dergelijke apparatuur toch gebruiken, dan zal dit als fraude worden aangemerkt. • Op uw tafel mogen uw studentenkaart en los schrijfmateriaal liggen. Etuis moeten van tafel. • Als u uw antwoordformulier vlekt, vouwt, beschadigt of de invulinstructies negeert kan de toets

niet correct verwerkt worden. Vraag de surveillant in dergelijke gevallen om een nieuw blanco antwoordformulier.

De vragen worden als volgt gescoord:

an tw d oor en: G d oe F t OU open

2 keuze-vraag 1 - 1 0 Punten 3 keuze-vraag 1 - 1/2 0 Punten 4 keuze-vraag 1 - 1/3 0 Punten 5 keuze-vraag 1 - 1/4 0 Punten

Lever na afloop het antwoordformulier in. Indien u commentaar heeft op de vragen, verwijzen we u naar de hyperlink die is opgenomen bij uw toetsindeling in uw webdossier t.b.v. het digitaal studentcommentaarformulier voor deze toets.

LET OP: ZET EERST UW NAAM EN STUDENTNUMMER OP HET ANTWOORDFORMULIER!

VEEL SUCCES!

Commform. 2Î-} 1-2018

B2MGZQ6-1

Vraag 1

Bij de adequate productie van hormonen zijn een aantal mechanismen betrokken,

zoals signalering, productie en secretie. Bovenstaande afbeelding toont een

elektronenmicroscopische opname van een deel van een cel, waarbij het hormoon

EGF ('epidermal growth factor') is zichtbaar gemaakt met goudbolletjes (zwarte

bolletjes). In welk celorganel bevindt zich EGF voornamelijk?

1. Endeplasmatisch reticulum.

2. Golgi netwerk.

3. Kern.

Vraag 2

In de vriezer heb je een ampul met cellen gevonden waarvan het label niet meer

leesbaar is. Je vermoedt dat deze ampul óf embryonale stamcellen óf adulte

stamcellen bevat. Welk experiment geeft je uitsluitsel of de ampul embryonale

stamcellen bevat?

1. Je kweekt de cellen in vitro op en bestudeert het immunemodulerende effect van

deze stamcellen op T -cellen.

2. Je kweekt de cellen in vitro op en onderzoekt of ze kunnen differentiëren tot

botcellen, spiercellen en vetcellen.

3. Je spuit de cellen in een muis in en onderzoekt of er teratoma gevormd worden.

Pagina 1 van 29

B2MGZQ6-1

Vraag 3

De frequentie van SNP rs 1 801 1 33 in verschillende Afrikaanse populaties, afkomstig

uit de Cariben in Barbados (ACB), het zuidwesten van de Verenigde Staten (ASW),

Nigeria (ESN), Kenia (LWK), Gambia (MAG), Sierra Leone (MSL) en Nigeria (YRI) is

hieronder weergegeven (snapshot 1 OOOGenomes browser):

Population Genotype: frequency (count)

1 OOOGENOMES:phase_3:AFR I : 0.831 (549) 1/: 0. 159 ( 105) I : 0.0 11 (7)

1 OOOGENOMES:phase_3:ACB I : 0.802 (77) I : 0.167 (16) I . : 0.031 (3)

1 OOOGENOMES:phase_3:ASW I : 0.787 (48) I : 0.148(9) I : 0.066 (4)

1 OOOGENOMES:phase_3:ESN I : 0.838 (83) I : 0.162 ( 16) I : o (O)

1 OOOGENOMES:phase_3:LWK I : 0.859 (85) I : 0.141 ( 14) I: o (0)

1 OOOGENOMES:phase_3:MAG I : 0.876 (99) I : 0.124 ( 14) I : o (O)

1 OOOGENOMES:phase_3:MSL I : 0.847 (72) I : 0.153 ( 13) I : o (O)

1 OOOGENOMES:phase_3:YRI I : 0.787 (85) I : 0.213 (23) V: o (O)

Hieruit volgt dat de frequentie van allel A (afgerond op 3 decimalen) voor de YRI­

populatie moet zijn ...

1 . 0,062

2. 0,071

3. 0, 1 06

4. 0, 1 1 5

5. 0, 1 39

Vraag 4

Een 35-jarige man heeft last van oorsuizen, vooral als hij rustig in bed ligt. Welke van

onderstaande factoren speelt hierbij volgens het symptoomperceptiemodel een rol?

1 . Attributies.

2. Cognitieve dissonantie.

3. Negatieve zelf-effectiviteit.

4. Selectieve aandacht.

Pagina 2 van 29

B2MGZQ6-1

Vraag 5

Tijdens een responsiecollege over de gezondheidszorg betoogt een student dat

mensen die roken een hogere ziektekostenpremie zouden moeten betalen. Een

andere student gaat daar tegenin. Zij betoogt dat de meeste mensen beginnen met

roken tijdens de middelbare school en dat vooral groepsnormen hierbij bepalend zijn.

In deze discussie is sprake van een verschil in ...

1 . referentiekader.

2. rolgedrag.

3. sociale klasse.

4. sociaal netwerk.

Vraag 6

Het slagvolume van het hart wordt bepaald door preload, afterload en contractiliteit.

Tijdens een schrikreactie treedt een acute stijging van de afterload op. Hierdoor zal

het slagvolume ...

1 . dalen.

2. gelijk blijven.

3. stijgen.

Vraag 7

Een student zit bij het studentenorkest en speelt daar de trompet. Tijdens een van de

stukken moet de student langdurig (>1 0 sec) een luide toon aanhouden. Wat zal er

hoogstwaarschijnlijk gebeuren met de veneuze return van deze student tijdens het

aanhouden van deze toon?

1 . De veneuze return neemt toe.

2. De veneuze return neemt af.

3. De veneuze return blijft vrijwel gelijk.

Vraag 8

De wandcellen van de kliertjes van de maagmucosa produceren allerlei moleculen

die helpen bij de vertering, zoals zoutzuur. Wat produceren deze wandcellen nog

meer?

1 . Intrinsic factor.

2. Lipase.

3. Mucus.

4. Pepsinogeen.

Pagina 3 van 29

B2MGZQ6-1

Vraag 9

In de mucosa van de dunne darm worden de villi bedekt door epitheel dat elke week

wordt vervangen, omdat het beschadigd geraakt is. Dit epitheel bestaat uit

slijmbekercellen en . ..

1 . entera-endocriene cellen.

2. enterocyten.

3. halscellen.

Vraag 10

De afbraak en opbouw van glycogeen staat onder invloed van verschillende

hormonen. Welk van de onderstaande hormonen stimuleert de afbraak van

glycogeen?

1 . Cortisol.

2. Insuline.

3. Testosteron.

Vraag 11

Regeneratie van hartspieren na een hartaanval gaat gepaard met de activatie van

het enzym 'AMP-activated protein kinase'. Wat is het effect van de activatie van het

'AMP-activated protein kinase'?

1 . Inductie van apoptose.

2. Productie van mitochondria.

3. Stimulatie van autofagie.

Vraag 12

In de nier wordt het bloed gefilterd door de glomerulus. Dit filter bestaat uit drie

onderdelen. In welk onderdeel wordt er geselecteerd op grootte en op lading van

moleculen?

1 . De dikke versmolten lamina basalis.

2. Het diafragma in de filtratiespleetruimte tussen de pedikels van de podocyten.

3. Het gefenestreerd endotheel in de capillairwand.

Vraag 13

Voor de synthese van thyroxine is jodide onmisbaar. Een overmaat aan jodide, zoals

wordt gebruikt in de jodiumpil bij een kernramp, geeft een acute reactie in de

schildklier, het Wolff-Chaikoff-effect. Wat gebeurt er op dat moment met de

schildklierhormoonproductie?

1 . Deze neemt acuut af.

2. Deze neemt acuut toe.

Pagina 4 van 29

B2MGZQ6-1

Vraag 14

Eiwitten waaraan een radioactief atoom is toegevoegd, worden gebruikt in zowel

diagnostiek (zoals detecteren tumoren) als therapie (inwendige bestraling van

tumoren). In weefsel worden /3-deeltjes vrijwel allemaal binnen één cm gestopt. y­

deeltjes, daarentegen, hebben een gerede kans om 1 0 cm of meer af te leggen

zonder interactie.

Wat voor type radioactief atoom is het meest geschikt voor diagnostiek?

1 . f3 -straler.

2. y-straler.

Vraag 15

Vanwege hoge bloeddruk schrijft een huisarts een patiënt hydrochloorthiazide voor,

een thiazide diureticum. De arts volgt de '6-step' methodologie bij het voorschrijven

en besluit, wanneer ze de laatste stap doorloopt, de electrolytwaardes in het bloed te

controleren. De arts dient vooral bedacht te zijn op het optreden van een ...

1 . hyperkaliëmie.

2. hypernatriëmie.

3. hypokaliëmie.

4. hyponatriëmie.

Vraag 16

Cellen van het aangeboren immuunsysteem kunnen specialisaties tegen pathegenen

vertonen. Welke cellen spelen een belangrijke rol bij de afweer tegen parasieten en

de uitscheiding van cytokines tegen pathogenen?

1 . 8-lymfocyten.

2. Eosinofiele granulocyten.

3. Mestcellen.

4. NK-cellen.

Vraag 17

Het vinden van een klier van Virchow bij een patiënt kan het eerste teken zijn van

een maligniteit in het lichaam. Voor welk deel van het lichaam is een klier van

Virchow naar alle waarschijnlijkheid het eerste teken van een maligniteit?

1 . Buik.

2. Hals.

3. Hoofd.

Pagina 5 van 29

B2MGZQ6-1

Vraag 18

De T-helper (Th) subsets worden gekarakteriseerd door de productie van

verschillende cytokines. Antistoffen tegen cytokines kunnen worden gebruikt voor de

behandeling van diverse ziektes. Om een nieuwe therapie tegen astma te

ontwikkelen kan men zich het beste richten op antistoffen tegen cytokines die

geproduceerd worden door . . .

1 . Th1 -cellen.

2. Th2-cellen.

3. Folliculaire Th-cellen.

Vraag 19

Bij een orgaantransplantatie ontstaat in het getransplanteerde orgaan een

ontstekingsreactie door ischemie-reperfusieschade. Welke immuuncellen zullen in

eerste instantie het orgaan infiltreren?

1 . Macrofagen.

2. NK-cellen.

3. Neutrotiele granulocyten.

Vraag 20

Streptococcus pneumoniae is een extracellulaire pathogeen dat een van de

belangrijkste veroorzakers van longontsteking is. Welke component van het

immuunsysteem is het belangrijkste voor een effectieve immuunrespons tegen

extracellulaire pathogenen?

1 . Antilichamen.

2. COS T-cellen.

3. Eosinofielen.

4. NK-cellen.

Vraag 21

Het 'human immunodeficiency virus' (HIV) infecteert immuuncellen, wat onder

anderen leidt tot een verminderde activatie van fagocyten. Welke immuuncellen

worden door HIV geïnfecteerd?

1 . B-cellen.

2. CD4 Tcellen.

3. Macrofagen.

Pagina 6 van 29

B2MGZQ6-1

Vraag 22

Atrofie is een vorm van cellulaire adaptatie in reactie op een interne of externe

prikkel. Van welk type prikkel is er meestal sprake bij atrofie?

1 . Afsluiting van de bloedvoorziening.

2. Overdadige inname van nutriënten.

3. Verminderde functionele vraag.

Vraag 23

Het ontstaan van koorts gebeurt in verschillende stappen Wat is de eerste stap?

1 . Activatie van COX-enzymen.

2. Afgifte van leukotrienen.

3. Afgifte van plasmine.

4. Vrijkomen van pyrogenen.

Vraag 24

Een 37 -jarige vrouw wordt plotseling gestoken door een wesp. Zij is al vaker

gestoken maar heeft nu een enorm heftige reactie op de wespensteek. Ze wordtt met

spoed opgenomen in het ziekenhuis. Na een paar uren raakt de jonge vrouw in

shock. Welk type shock is hier het meest waarschijnlijk?

1 . Anafylactisch.

2. Hypovolemisch.

3. Septisch

Vraag 25

In de mond leven verschillende soorten micro-organismen. Een student maakt een

grampreparaat van een druppeltje speeksel. Welke micro-organismen zijn, naast

bacteriën, zichtbaar als hij het grampreparaat met 1 OOOx vergroting door een

lichtmicroscoop bekijkt?

1 . Gisten.

2. Protozoa.

3. Virussen.

Pagina 7 van 29

B2MGZQ6-1

Vraag 26

Het is tegenwoordig mogelijk om antiretrovirale middelen voor te schrijven aan HIV­

negatieve personen die een hoog risico lopen om met HIV geïnfecteerd te raken door

onveilige seks. Dit is een voorbeeld van . . .

1 . behandeling.

2. pre-expositie profylaxe.

3. post-expositie profylaxe.

4. vaccinatie.

Vraag 27

Ter preventie van salmonella-infectie bij mensen kunnen kippen gevaccineerd

worden tegen salmonella. Dit is een maatregel die . . .

1 . de transmissie onderbreekt.

2. de immuniteit van de gastheer verhoogt.

3. het reservoir van het pathogeen verkleint.

Vraag 28

Patiënten met psoriasis kunnen tegenwoordig goed behandeld worden met

lxecuzimab, een 'biologie' dat IL-1 7 remt. Wat is het meest waarschijnlijke

mechanisme van deze behandeling?

1 . Activatie van dendritische cellen.

2. Activatie van Th1 7-cellen.

3. Neutralisering van neutrotiele granulocyten.

4. Remming van regulatoire T -cellen.

Pagina 8 van 29

B2MGZQ6-1

Vraag 29

Pnm:ng and actNatlon

(APCs & T cellsi

Cant.&r ant1gen presentahon

(dendrilic cclls/ APCsl

Release of

cancer cell antrgens (ca neer eet! death)

Kanker-immuniteitscyclus (Mellman, 2013)

Traff;ckmg of T cells to tumors

(CTLs)

K11hng ot ca neer ccHs

(lrnmune and cancer ceHs)

lnfiltration of T ce lls

mtotumors

(CTLs. endothel!al cells)

Recogmt<on of cancer cells by T cells

(CTLs. cancer ce!1s)

De 'kanker-immuniteitscyclus' (zie bovenstaande figuur) bestaat uit verschillende

stappen, die doorlopen dienen te worden voor een adequate immuunrespons tegen

maligniteiten. Een mogelijke immunotherapie is behandeling met 'checkpoint

inhibitors', zoals bijvoorbeeld anti-PD1 antilichamen. Op welke plaats in de kanker­

immuniteitscyclus is anti-PD1 werkzaam? Dat is op plaats . . .

1 . 2.

2. 3.

3. 6.

4. 7.

Vraag 30

lpilimumab is een monoklonaal antilichaam gericht tegen CTLA4 dat wordt gebruikt

bij de behandeling van melanoom. CTLA4 komt tot expressie op . . .

1 . B-cellen.

2. dendritische cellen.

3. NK-cellen.

4. T-cellen.

5. tumorcellen.

Pagina 9 van 29

B2MGZQ6-1

Vraag 31

Het hormoon dat door het corpus luteum wordt geproduceerd is essentieel voor het

in stand houden van de zwangerschap tot de placenta deze functie overneemt. Deze

overgang wordt de luteoplacentaire shift genoemd. Welk hormoon wordt

geproduceerd in het corpus luteum?

1 . HCG.

2. Oestrogeen.

3. Progesteron.

Vraag 32

A

B

c

D

E

In de zwangerschap wordt de circulatie gekenmerkt door vaatverwijding, toegenomen

doorbloeding van de weefsels, toegenomen extracellulair vocht en een lichte

bloeddrukdaling. In bovenstaande figuur zijn deze veranderingen in beeld gebracht

en betreft lijn E . . .

1 . de bloeddruk.

2. de perifere vaatweerstand.

3. het hartminuutvolume.

4. het slagvolume.

Vraag 33

De groei van het kind is voor een groot gedeelte afhankelijk van de placentaire

functie en de maternale gezondheid. Een belangrijke risicofactor voor het ontstaan

van foetale groeirestrictie is maternale . . .

1 . hoge bloeddruk.

2. lage bloeddruk.

Pagina 10 van 29

82MGZQ6-1

Vraag 34

Een jongetje wordt geboren met een ontbrekende adenohypofyse. Daarom kunnen

een aantal hypofysaire hormonen niet goed aangemaakt worden.

Welk symptoom heeft dit jongetje?

1 . Dysmaturiteit.

2. Hypoglycemieën.

3. Microcefalie.

Vraag 35

Gedurende het leven van een vrouw zijn het lutheïniserende hormoon (LH) en het

follikelstimulerende hormoon (FSH) in wisselende concentraties actief. Dit is te zien

in de onderstaande figuur waarbij op de Y -as de hormoonconcentratie schematisch is

weergegeven en op de X-as de tijd in jaren over de verschillende levensfasen.

Welk hormoon wordt weergegeven met de onderbroken rode lijn?

1 . LH.

2. FSH.

Vraag 36

Verschillende hormonen hebben een verschillend effect op de groeischijven. Welk

hormoon heeft het meeste effect op de rijping in de groeischijven?

1 . groeihormoon.

2. schildklierhormoon.

3. testosteron.

Pagina 1 1 van 29

B2MGZQ6-1

Vraag 37

Volwassenen die geboren zijn met een intra-uteriene groeiachterstand hebben vaak

hypertensie. Wat is hiervoor de meest waarschijnlijke verklaring? Dat is een

verminderde groei van het aantal . . .

1 . capillairen.

2. hartspiercellen.

3. nefronen.

Vraag 38

Bij een 1 6-jarig meisje dat nog niet ongesteld is geworden, vindt de behandelend arts

bij lichamelijk onderzoek geen borstontwikkeling of oksel- en schaambeharing.

Echografisch onderzoek toont een normale uterus en eileiders en onduidelijke

gonaden. Haar karyotype blijkt 46, XY (DSD). Welk mechanisme veroorzaakt meest

waarschijnlijk de afwijkingen in haar geslachtsontwikkeling?

1 . Ongevoeligheid voor oestrogenen.

2. Ongevoeligheid voor testosteron.

3. Ontbreken van dihydrotestosteron.

4. Ontbreken van SRY-proteine.

Vraag 39

De cellen van de gonaden hebben niet allemaal dezelfde embryologische oorsprong.

Uit welk embryonaal weefsel ontwikkelt zich het weefsel dat de voortplantingscellen

maakt? Dat is uit de . . .

1 . mesonephros.

2. metanephros.

3. primordiale geslachtscellen.

4. pronephros.

Pagina 12 van 29

B2MGZQ6-1

Vraag 40

Hierboven zie je een sagittale MRI van het bekken van een vrouw, met in wit de

letters A tlm D. Het rectum is afgebeeld bij . . .

1 . letter A.

2. letter B.

3. letter C.

4. letter D.

Pagina 13 van 29

B2MGZQ6-1

VOORTPLANTING

Vraag 41

1 2 3 4

11

lil

IV

V

0 days 14 days 28 days

In onderdeel 11 van bovenstaande figuur wordt de temperatuur weergegeven. Waar

duidt dit op?

1 . De stijging van de temperatuur laat zien dat er sprake is van een anovulatoire

cyclus.

2. Onder invloed van progesteron stijgt de temperatuur.

3. Onder invloed van stijging van FSH stijgt de temperatuur.

Pagina 14 van 29

B2MGZQ6-1

Vraag 42

Bij een 22-jarige patiënte wordt bloedonderzoek verricht vanwege een cyclusstoornis

en een kinderwens. Er blijkt sprake van polycysteus ovariumsyndroom (PCOS). Hoe

zien de uitslagen van het laboratoriumonderzoek eruit?

1 . FSH normaal, oestradiol normaal.

2. FSH verhoogd, oestradiol verlaagd.

3. FSH verlaagd, oestradiol verlaagd.

Vraag 43

Een arts ziet op haar spreekuur een 30-jarige vrouw en haar 33-jarige partner. Ze

hebben een kinderwens en zijn nu ruim een jaar aan het proberen om zwanger te

worden. De vrouw heeft een blanco voorgeschiedenis en bij onderzoek blijkt sprake

van een regelmatige cyclus. De Chlamydia-antistoftiter is negatief. De man heeft ook

een blanco voorgeschiedenis en uit de semenanalyse blijkt een

oligoasthenozoospermie (OAT, met VCM 0,8 miljoen).

Wat is nu de meest logische volgende stap?

1 . Behandeling met IVFIICSI.

2. Behandeling met stimulaties van de ovaria en intra uteriene inseminaties.

3. Nog geen behandeling starten (expectatief beleid).

4. Partner verwijzen naar de uroloog.

5. Tubadiagnostiek verrichten.

Vraag 44

Verschillen in voorkomen van ziekte tussen mannen en vrouwen heeft te maken met

verschillen in anatomie en fysiologie, maar ook met verschillen in gedrag. Zo komt

het carpale tunnel syndroom vaker voor bij vrouwen dan bij mannen. Dit komt vooral

doordat . . .

1 . vrouwen vaker dan mannen activiteiten uitvoeren die de carpale tunnel

overbelasten.

2. zenuwenbanen bij vrouwen gevoeliger zijn dan bij mannen.

Vraag 45

Zuurstofradicalen worden constant gevormd tijdens fysiologische processen. Zo

ontstaat het superoxide anion onder andere tijdens de oxidatieve tostorylering in de

mitochondria. Bij welk ander proces wordt superoxide anion ook gevormd?

1 . Afbraak van langketige vetzuren.

2. Afgifte van zuurstof door hemoglobine.

3. Assimilatie van glycogeen.

Pagina 15 van 29

82MGZQ6-1

Vraag 46

Glycatie, de niet-enzymatische reactie van glucose met verschillende biomoleculen,

wordt gezien als een verouderingsproces dat onder andere leidt tot het ontstaan van

rimpels. Het hiervoor verantwoordelijk mechanisme is vooral . . .

1 . accumulatie van additieproducten in het DNA.

2. afname in de productie van ATP.

3. aggregatie van eiwitten.

Vraag 47

Vallen, verwardheid en incontinentie zijn veel vóórkomende geriatrische syndromen.

Deze symptomen worden geriatrische syndromen genoemd omdat ze het gevolg zijn

van . . .

1 . verouderingsmechanismen.

2. meerdere aandoeningen.

3. verminderde zelfredzaamheid.

Vraag 48

Een 83-jarige man komt bij de huisarts wegens kortademigheid en koorts en vertelt

dat hij ook enkele keren door zijn benen is gezakt. De huisarts denkt aan een

infectie. Welk symptoom past het meest bij een kwetsbare oudere patiënt?

1 . door de benen zakken.

2. koorts.

3. kortademigheid.

Vraag 49

Een te vroeg geboren baby ligt al weken in de couveuse. Vanuit de hechtingstheorie

kan dit vooral een negatief effect hebben op de . . .

1 . responsiviteit.

2. sensitiviteit.

Vraag 50

Als gevolg van cytokine- en chemokineproductie kunnen bij patiënten met kanker

paraneoplastische verschijnselen optreden. Deze worden in het geval van een

lymfoom ook wel klassieke B-symptomen genoemd.

Welk verschijnsel valt naast nachtzweten en gewichtsverlies onder de karakteristieke

B-symptomen?

1 . Huiduitslag.

2. Jeuk.

3. Koorts.

4. Lymfeadenopathie.

Pagina 16 van 29

B2MGZQ6-1

Vraag 51

� 0 c ID

ö 0.

ID

� -50 '-

.0

E -70 ID

:::2: -90

0 2 3 Ttme (ms)

4

extracellulair

5

intracel Iu I air

In bovenstaande linker afbeelding zijn de verschillende fases van de actiepotentiaal

met nummers aangeduid. De rechter afbeelding geeft de beweging van natriumionen

over de celmembraan weer. Bij welke fase van de actiepotentiaal hoort de rechter

afbeelding?

1 . Fase 1 .

2. Fase 4.

3. Fase 5.

Vraag 52

In veel zenuwcellen draagt de calciumstroom bij aan de mate van depolarisatie. Het

opioïde enkephaline remt die calciumstroom. Welk effect heeft deze remming op de

duur van de actiepotentiaal? De duur wordt . . .

1 . korter.

2. langer.

Pagina 17 van 29

B2MGZQ6-1

Vraag 53

Atrioventricular Node

Left Bundie Branch

Hierboven is het geleidingssysteem van het hart geschetst in een patiënt met een

rechterbundeltakblok (RBTB). De locatie van het blok is aangegeven met een blauwe

lijn. Wat is er bij dit hart anders in de activatie van de rechter vrije ventrikelwand ten

opzichte van gezonde harten? De rechter vrije wand . . .

1 . wordt niet geactiveerd.

2. wordt later geactiveerd.

Vraag 54

In het hart dat is weergegeven in de figuur hieronder is er sprake van een premature

ventricular contraction (PVC) waarvan het focus zich in de apex bevindt. In het figuur

is deel van het myocardium dat is geactiveerd kort na de start van de PVC

donkergekleurd.

Wat geldt op dat moment voor de uitslag van het ECG in afleiding V1 ? Die is . . .

1 . duidelijk negatief.

2. ongeveer nul.

3. duidelijk positief.

Pagina 18 van 29

B2MGZQ6-1

Vraag 55

hart

Het brein wordt door vier grote arteriën van bloed voorzien. Deze zijn zichtbaar in

bovenstaande tekening. Welke letter geeft de arteria carotis communis aan?

1. A

2. B.

3. C.

Vraag 56

Een 57 -jarige man heeft klinisch het beeld van een polyneuropathie. Er wordt een

EMG verricht om te achterhalen of er sprake is van een axonale of een

demyeliniserende polyneuropathie. Het EMG laat zien dat de latentietijd tot het

signaal verlengd is, de amplitude van het signaal is verlaagd met 20% en de duur

van het signaal is toegenomen.

Bij welke vorm van polyneuropathie past dit EMG-beeld het beste?

1 . Axonale polyneuropathie.

2. Demyeliniserende polyneuropathie.

Vraag 57

AADC (Aromatic 1-amino acid decarboxylase) is een enzym dat een belangrijke rol

speelt bij het dopamine-metabolisme. Op kinderleeftijd kan AADC-deficiëntie

optreden. Bij deze kinderen is de dopamine-concentratie in de hersenen ...

1 . verhoogd.

2. verlaagd.

Pagina 19 van 29

B2MGZQ6-1

Vraag 58

Hierboven zie je een angiogram met contrast van de arteriën van het brein. Het

betreft een AP opname, een vooraanzicht. Hoe heet het bloedvat aangeduid met de

witte pijl? Dit is de arteria ...

1 . carotis interna.

2. cerebri anterior.

3. cerebri media.

4. communicans posterior.

Vraag 59

Hierboven is een transversale CT-scan van het hoofd afgebeeld. Er is een

hyperdense afwijking zichtbaar.

De afwijking op deze scan zit in het stroomgebied van de ...

1 . arteria cerebri anterior.

2. arteria cerebri media.

3. arteria choroidea anterior.

4. lenticulostriatale vaten.

Pagina 20 van 29

B2MGZQ6-1

Vraag 60

Als gevolg van ischemie wordt een bepaalde neurotransmitter gesecreteerd die

aangrijpt op de NMDA-receptor. Welke neurotransmitter is dit?

1 . acetylcholine.

2. dopamine.

3. glutamaat.

4. serotonine.

Vraag 61

Een 56-jarige man krijgt tijdens het ontbijt op maandagochtend uitvalsverschijnselen

die duiden op het tekortschieten van de bloedvoorziening in de hersenen. Gedurende

de week en het volgende weekend verdwijnen de uitvalsverschijnselen langzaam. Bij

deze patiënt is meest waarschijnlijk sprake van een . . .

1 . hersenbloeding.

2. herseninfarct.

3. TIA.

Vraag 62

De hersenkwabben zijn niet alleen anatomisch te onderscheiden maar ze hebben

ook verschillende functies. In welke kwab ligt de primaire moto re cortex? Dat is de ...

1 . frontaalkwab.

2. pariëtaalkwab.

3. temporaalkwab.

Pagina 2 1 van 29

B2MGZQ6-1

Vraag 63

Hieronder is de situatie geschetst bij de meting van de stroomsnelheid in een arterie.

De rode pijlen geven de stroomrichting aan.

probe A probe B

ûhoid

arterie

Wat geldt er voor de doppierverschuivingen waargenomen door probe A en probe B?

Die is . . .

1 . groter bij probe A.

2. groter bij probe B.

3. bij beide probes even groot.

Vraag 64

De tabel hieronder geeft van een aantal weefsels de T1 ('overeindkom-tijd') en T2

('uitwaaiertijd').

weefsel Tl (ms) T2 (ms)

water 2000 1000

vet 200 80

nierstenen >104 <1

Waarom vallen nierstenen in een Ti-gewogen-opname meestal veel minder op dan

in een CT? Dat is omdat er in de omgeving van de niersteen ...

1 . meestal veel water zit.

2. meestal veel vet zit.

Pagina 22 van 29

B2MGZQ6-1

Vraag 65

In een MRI-beeld kunnen verschillende weefseltypen worden onderscheiden op

basis van intensiteit. Dat is de basis van de klinische toepasbaarheid van MRI. Welke

eigenschappen bepalen de intensiteit in een MRI-beeld?

1 . Echotijd en repetitietijd.

2. T1 ('overeindkom-tijd'), T2 ('uitwaaiertijd') en protondichtheid.

3. Uitsluitend protondichtheid.

4. Uitsluitend T1 ('overeindkom-tijd') en T2 ('uitwaaiertijd').

Vraag 66

Hieronder is een T2-gewogen MR-afbeelding te zien (dus met een gemiddelde

echotijd TE en een lange repetitietijd TR).

Wat gebeurt er met de intensiteit van hersenvloeistof indien de TE korter gemaakt

wordt en de TR gelijk blijft?

1 . deze neemt af.

2. deze blijft gelijk.

3. deze neemt toe.

Vraag 67

Een arts-onderzoeker zoekt voor de ontwikkeling van een diagnostische methode

een optimaal echobeeld van de pancreas, een diep gelegen orgaan. In een echo­

opname zijn diepere structuren te zien naarmate ....

1 . de frequentie van het ultrageluid lager is.

2. de golflengte van het ultrageluid kleiner is.

3. er meer overgangen in akoestische impedantie zijn.

Pagina 23 van 29

B2MGZQ6-1

Vraag 68

Een 22 -jarige studente geneeskunde bemerkt regelmatig hartkloppingen. Zij maakt

zich hierover ongerust. Als zij na een drukke dag rust neemt voelt zij haar hart

overslaan. Tijdens een practicum ECG-registratie wordt van haar de onderstaande

ritmestrook gemaakt.

U ziet hier een extra slag. Wat is de meest waarschijnlijke oorsprong van deze extra

hartslag?

1 . de atriaventriculaire knoop.

2. de bundel van His.

3. het atrium.

4. het ventrikel.

Vraag 69

Voor de interpretatie van een elektrocardiogram is de volgende 'regel' van belang:

Indien de depolarisatie van hartspiercellen verloopt in de richting van de positieve

pool, dan ontstaat een . ..

1 . iso-elektrische deflectie.

2. negatieve deflectie.

3. positieve deflectie.

Pagina 24 van 29

B2MGZQ6-1

Vraag 70

Op de eerste harthulp komt een 85-jarige man. De laatste keer op de polikliniek

meldde hij al episoden met bijna-syncope. Vandaag komt hij omdat hij, staande aan

het aanrecht, plotseling in elkaar gezakt is. Hij voelde dit niet aankomen. Toen hij op

de grond lag werd hij snel weer wakker en voelde hij zich goed. In de ambulance is

de volgende ritmestrook gemaakt. Deze laat zien dat er sprake is van . . .

1 . eerste-graads AV-block.

2. tweede-graads AV-block type Mobitz 1 (Wenckebach).

3. tweede-graads AV-block type Mobitz 2.

4. derde-graads AV-block.

Vraag 71

In onderstaande figuur is een Holter-registratie weergegeven van een 48-jarige

vrouw. Ze klaagt over nachtelijke hartkloppingen.

!80

150

'120 B· p 90! M

30

Trend I I

0 10 11 12 13 � 4 � 5 (-) î7 '8 19 20 22 23 0 1 2 3 4 6 de dag (resolutie van 30 seconde)

Op basis van de bovenstaande Holter-registratie is de meest waarschijnlijke

diagnose ...

1 . paroxismaal atriumfibrilleren.

2. paroxismaal atriumflutter met 2:1 AV-block.

3. paroxismaal AV-nodale re-entrytachycardie.

4. paroxismaal totaal AV-block.

Pagina 25 van 29

B2MGZQ6-1

Vraag 72

In onderstaande figuur wordt het Haldane effect weergegeven:

VV.fl-o;n � hi0:")(:: total-f.::;.() ,: r:c)nten1

CO; ..

10

Het Haldane effect speelt een belangrijke rol binnen gastransport. Op welk niveau is,

onder normale omstandigheden, de bindingscapaciteit van hemoglobine voor C02

het grootst?

1 . Arterieel niveau.

2. Veneus niveau.

3. Weefselniveau.

Pagina 26 van 29

B2MGZQ6-1

Vraag 73

In onderstaand figuur IS de zuurstofsaturatiecurve (=zuurstofdissociatiecurve)

weergegeven. 100

90 c E 80 0 ë7; 0 70 � -'=

0 60 c 2 50 � -ro :-JO (/)

eS 30 ë "' u

{i) 20 Cl.

10

80 100 RestH<g cell Alveoil

(mm Hg)

Een gezonde man van 25 jaar ondergaat tijdens zijn opleiding tot piloot een

vliegsimulatie waarbij de ingeademde lucht slechts 1 5% 02 bevat. Gevolg hiervan is

een Pa02 daling van 20% bij deze man.

Wat is nu het te verwachten effect op de saturatie van hemoglobine in de

longcapillairen?

1 . Deze blijft onveranderd.

2. Deze zal ongeveer 2 á 3 % dalen.

3. Deze zal ongeveer 20% dalen.

4. Deze zal meer dan 20% dalen.

Vraag 74

Een student gaat op weg naar een belangrijk tentamen. Tot zijn schrik komt hij er

buiten achter dat zijn fiets gestolen is. De student raakt in paniek omdat hij nu te laat

gaat komen. Hij krijgt tintelingen in zijn vingers en heeft het gevoel flauw te gaan

vallen, dit alles als gevolg van hyperventilatie.

Wat is de belangrijkste oorzaak van de tintelingen in zijn vingers en het gevoel flauw

te gaan vallen?

1 . Daling PaC02

2. Daling Pa02

3. Stijging PaC02

4. Stijging Pa02

Pagina 27 van 29

B2MGZQ6-1

Vraag 75

Door een auto-ongeval loopt iemand een hoge dwarslaesie op. Gevolg hiervan is dat

vanuit het ademcentrum de inspiratoire ademhalingsspieren niet goed meer

aangestuurd worden.

Welke primaire zuur-base verstoring is nu bij deze persoon het meest waarschijnlijk?

1 . Metabole acidose.

2. Metabole alkalose.

3. Respiratoire acidose.

4. Respiratoire alkalose.

Vraag 76

Een gezonde jongeman ondergaat een maximale inspanningstest op een

hometrainer. Welke variabele kan (percentueel gezien) het meeste toenemen om

een maximale inspanning te bereiken?

1 . Ademhalingsfrequentie.

2. Ademminuutvolume.

3. Hartslag frequentie.

4. Hartminuutvolume.

Vraag 77

De leerprincipes worden in onze maatschappij op verschillende manieren ingezet om

gedragsverandering te bereiken. Bij welk van onderstaande voorbeelden wordt

gebruik gemaakt van klassieke conditionering?

1 . Het verlagen van de premie voor de ziektekostenverzekering wanneer mensen

gezond leven.

2. Het uitzenden van een SIRE reclame waarin een tieneridool gezond gedrag

vertoont.

Vraag 78

De motivatie om gezonder te gaan eten zal het grootste zijn bij een 1 1 -jarig meisje

dat ...

1 . danseres wil worden.

2. gepest wordt.

3. thuis geconfronteerd wordt met ongezond voedsel.

Pagina 28 van 29

B2MGZQ6-1

Vraag 79

Bij de verschillende vormen van preventie speelt het beïnvloeden van leefstijl een

belangrijke rol. Een vorm van primaire preventie vanuit een sociologische invalshoek

IS ... 1 . het minder gaan roken binnen het gezin.

2. het verbieden van roken in de horeca.

Vraag 80

De Gezondheidsraad heeft in 201 7 een onderzoek gepubliceerd over de nieuwe

beweegnorm. De uitkomst hiervan is dat voldoende, intensieve beweging positieve

effecten heeft op gezondheid. Dit past bij de 'stages of change' in de fase van . . .

1 . contemplatie.

2. precontemplatie.

3. preparatie.

Pagina 29 van 29