B2MGZQ6-1 MGZ-Iijntoets (Semester 3, Q6)
Datum 14 december 2018
Toetsafname 13:00- 15:00 uur
Deze toetsset kunt u na afloop meenemen.
Het gebruik van een standaardrekenmachine (type casio fx-82MS) is toegestaan.
ALGEMENE AANWIJZINGEN EN INSTRUCTIE:
• Deze toets bestaat uit 80 meerkeuzevragen. • De vragen 1 - 50 gaan over Kwartaal 2 - 5. • De vragen 5 1 - 80 gaan over Kwartaal 6. • De beschikbare tijd voor de gehele toets is 2 uur. • Controleer of uw toetsset compleet is. • Vermeld op het antwoordformulier duidelijk uw naam en studentnummer. • Bij iedere vraag is slechts één alternatief het juiste of het beste. • U geeft het naar uw mening juiste antwoord aan door het CIJFER voor het betreffende alternatief te
omcirkelen in uw toetsset • Wanneer u alle vragen heeft beantwoord dient u uw antwoorden zorgvuldig over te brengen op
het antwoordformulier. Gebruik daarvoor een zwarte of blauwe pen. Corrigeer fouten door een kruisje door het foutieve antwoord te zetten.
• Als u een vraag open wilt laten vult u het hokje boven het vraagteken "?" in. • De op het antwoordformulier ingevulde antwoorden worden beschouwd als uw definitieve
antwoorden, ongeacht uw omcirkelingen in uw toetsset • Meer dan één ingevuld antwoord per vraag wordt als blanco geïnterpreteerd. • Schrijf niet buiten de invulvelden van het antwoordformulier. • Het gebruik van andere audiovisuele en technische hulpmiddelen is niet toegestaan. Mocht u
dergelijke apparatuur toch gebruiken, dan zal dit als fraude worden aangemerkt. • Op uw tafel mogen uw studentenkaart en los schrijfmateriaal liggen. Etuis moeten van tafel. • Als u uw antwoordformulier vlekt, vouwt, beschadigt of de invulinstructies negeert kan de toets
niet correct verwerkt worden. Vraag de surveillant in dergelijke gevallen om een nieuw blanco antwoordformulier.
De vragen worden als volgt gescoord:
an tw d oor en: G d oe F t OU open
2 keuze-vraag 1 - 1 0 Punten 3 keuze-vraag 1 - 1/2 0 Punten 4 keuze-vraag 1 - 1/3 0 Punten 5 keuze-vraag 1 - 1/4 0 Punten
Lever na afloop het antwoordformulier in. Indien u commentaar heeft op de vragen, verwijzen we u naar de hyperlink die is opgenomen bij uw toetsindeling in uw webdossier t.b.v. het digitaal studentcommentaarformulier voor deze toets.
LET OP: ZET EERST UW NAAM EN STUDENTNUMMER OP HET ANTWOORDFORMULIER!
VEEL SUCCES!
Commform. 2Î-} 1-2018
B2MGZQ6-1
Vraag 1
Bij de adequate productie van hormonen zijn een aantal mechanismen betrokken,
zoals signalering, productie en secretie. Bovenstaande afbeelding toont een
elektronenmicroscopische opname van een deel van een cel, waarbij het hormoon
EGF ('epidermal growth factor') is zichtbaar gemaakt met goudbolletjes (zwarte
bolletjes). In welk celorganel bevindt zich EGF voornamelijk?
1. Endeplasmatisch reticulum.
2. Golgi netwerk.
3. Kern.
Vraag 2
In de vriezer heb je een ampul met cellen gevonden waarvan het label niet meer
leesbaar is. Je vermoedt dat deze ampul óf embryonale stamcellen óf adulte
stamcellen bevat. Welk experiment geeft je uitsluitsel of de ampul embryonale
stamcellen bevat?
1. Je kweekt de cellen in vitro op en bestudeert het immunemodulerende effect van
deze stamcellen op T -cellen.
2. Je kweekt de cellen in vitro op en onderzoekt of ze kunnen differentiëren tot
botcellen, spiercellen en vetcellen.
3. Je spuit de cellen in een muis in en onderzoekt of er teratoma gevormd worden.
Pagina 1 van 29
B2MGZQ6-1
Vraag 3
De frequentie van SNP rs 1 801 1 33 in verschillende Afrikaanse populaties, afkomstig
uit de Cariben in Barbados (ACB), het zuidwesten van de Verenigde Staten (ASW),
Nigeria (ESN), Kenia (LWK), Gambia (MAG), Sierra Leone (MSL) en Nigeria (YRI) is
hieronder weergegeven (snapshot 1 OOOGenomes browser):
Population Genotype: frequency (count)
1 OOOGENOMES:phase_3:AFR I : 0.831 (549) 1/: 0. 159 ( 105) I : 0.0 11 (7)
1 OOOGENOMES:phase_3:ACB I : 0.802 (77) I : 0.167 (16) I . : 0.031 (3)
1 OOOGENOMES:phase_3:ASW I : 0.787 (48) I : 0.148(9) I : 0.066 (4)
1 OOOGENOMES:phase_3:ESN I : 0.838 (83) I : 0.162 ( 16) I : o (O)
1 OOOGENOMES:phase_3:LWK I : 0.859 (85) I : 0.141 ( 14) I: o (0)
1 OOOGENOMES:phase_3:MAG I : 0.876 (99) I : 0.124 ( 14) I : o (O)
1 OOOGENOMES:phase_3:MSL I : 0.847 (72) I : 0.153 ( 13) I : o (O)
1 OOOGENOMES:phase_3:YRI I : 0.787 (85) I : 0.213 (23) V: o (O)
Hieruit volgt dat de frequentie van allel A (afgerond op 3 decimalen) voor de YRI
populatie moet zijn ...
1 . 0,062
2. 0,071
3. 0, 1 06
4. 0, 1 1 5
5. 0, 1 39
Vraag 4
Een 35-jarige man heeft last van oorsuizen, vooral als hij rustig in bed ligt. Welke van
onderstaande factoren speelt hierbij volgens het symptoomperceptiemodel een rol?
1 . Attributies.
2. Cognitieve dissonantie.
3. Negatieve zelf-effectiviteit.
4. Selectieve aandacht.
Pagina 2 van 29
B2MGZQ6-1
Vraag 5
Tijdens een responsiecollege over de gezondheidszorg betoogt een student dat
mensen die roken een hogere ziektekostenpremie zouden moeten betalen. Een
andere student gaat daar tegenin. Zij betoogt dat de meeste mensen beginnen met
roken tijdens de middelbare school en dat vooral groepsnormen hierbij bepalend zijn.
In deze discussie is sprake van een verschil in ...
1 . referentiekader.
2. rolgedrag.
3. sociale klasse.
4. sociaal netwerk.
Vraag 6
Het slagvolume van het hart wordt bepaald door preload, afterload en contractiliteit.
Tijdens een schrikreactie treedt een acute stijging van de afterload op. Hierdoor zal
het slagvolume ...
1 . dalen.
2. gelijk blijven.
3. stijgen.
Vraag 7
Een student zit bij het studentenorkest en speelt daar de trompet. Tijdens een van de
stukken moet de student langdurig (>1 0 sec) een luide toon aanhouden. Wat zal er
hoogstwaarschijnlijk gebeuren met de veneuze return van deze student tijdens het
aanhouden van deze toon?
1 . De veneuze return neemt toe.
2. De veneuze return neemt af.
3. De veneuze return blijft vrijwel gelijk.
Vraag 8
De wandcellen van de kliertjes van de maagmucosa produceren allerlei moleculen
die helpen bij de vertering, zoals zoutzuur. Wat produceren deze wandcellen nog
meer?
1 . Intrinsic factor.
2. Lipase.
3. Mucus.
4. Pepsinogeen.
Pagina 3 van 29
B2MGZQ6-1
Vraag 9
In de mucosa van de dunne darm worden de villi bedekt door epitheel dat elke week
wordt vervangen, omdat het beschadigd geraakt is. Dit epitheel bestaat uit
slijmbekercellen en . ..
1 . entera-endocriene cellen.
2. enterocyten.
3. halscellen.
Vraag 10
De afbraak en opbouw van glycogeen staat onder invloed van verschillende
hormonen. Welk van de onderstaande hormonen stimuleert de afbraak van
glycogeen?
1 . Cortisol.
2. Insuline.
3. Testosteron.
Vraag 11
Regeneratie van hartspieren na een hartaanval gaat gepaard met de activatie van
het enzym 'AMP-activated protein kinase'. Wat is het effect van de activatie van het
'AMP-activated protein kinase'?
1 . Inductie van apoptose.
2. Productie van mitochondria.
3. Stimulatie van autofagie.
Vraag 12
In de nier wordt het bloed gefilterd door de glomerulus. Dit filter bestaat uit drie
onderdelen. In welk onderdeel wordt er geselecteerd op grootte en op lading van
moleculen?
1 . De dikke versmolten lamina basalis.
2. Het diafragma in de filtratiespleetruimte tussen de pedikels van de podocyten.
3. Het gefenestreerd endotheel in de capillairwand.
Vraag 13
Voor de synthese van thyroxine is jodide onmisbaar. Een overmaat aan jodide, zoals
wordt gebruikt in de jodiumpil bij een kernramp, geeft een acute reactie in de
schildklier, het Wolff-Chaikoff-effect. Wat gebeurt er op dat moment met de
schildklierhormoonproductie?
1 . Deze neemt acuut af.
2. Deze neemt acuut toe.
Pagina 4 van 29
B2MGZQ6-1
Vraag 14
Eiwitten waaraan een radioactief atoom is toegevoegd, worden gebruikt in zowel
diagnostiek (zoals detecteren tumoren) als therapie (inwendige bestraling van
tumoren). In weefsel worden /3-deeltjes vrijwel allemaal binnen één cm gestopt. y
deeltjes, daarentegen, hebben een gerede kans om 1 0 cm of meer af te leggen
zonder interactie.
Wat voor type radioactief atoom is het meest geschikt voor diagnostiek?
1 . f3 -straler.
2. y-straler.
Vraag 15
Vanwege hoge bloeddruk schrijft een huisarts een patiënt hydrochloorthiazide voor,
een thiazide diureticum. De arts volgt de '6-step' methodologie bij het voorschrijven
en besluit, wanneer ze de laatste stap doorloopt, de electrolytwaardes in het bloed te
controleren. De arts dient vooral bedacht te zijn op het optreden van een ...
1 . hyperkaliëmie.
2. hypernatriëmie.
3. hypokaliëmie.
4. hyponatriëmie.
Vraag 16
Cellen van het aangeboren immuunsysteem kunnen specialisaties tegen pathegenen
vertonen. Welke cellen spelen een belangrijke rol bij de afweer tegen parasieten en
de uitscheiding van cytokines tegen pathogenen?
1 . 8-lymfocyten.
2. Eosinofiele granulocyten.
3. Mestcellen.
4. NK-cellen.
Vraag 17
Het vinden van een klier van Virchow bij een patiënt kan het eerste teken zijn van
een maligniteit in het lichaam. Voor welk deel van het lichaam is een klier van
Virchow naar alle waarschijnlijkheid het eerste teken van een maligniteit?
1 . Buik.
2. Hals.
3. Hoofd.
Pagina 5 van 29
B2MGZQ6-1
Vraag 18
De T-helper (Th) subsets worden gekarakteriseerd door de productie van
verschillende cytokines. Antistoffen tegen cytokines kunnen worden gebruikt voor de
behandeling van diverse ziektes. Om een nieuwe therapie tegen astma te
ontwikkelen kan men zich het beste richten op antistoffen tegen cytokines die
geproduceerd worden door . . .
1 . Th1 -cellen.
2. Th2-cellen.
3. Folliculaire Th-cellen.
Vraag 19
Bij een orgaantransplantatie ontstaat in het getransplanteerde orgaan een
ontstekingsreactie door ischemie-reperfusieschade. Welke immuuncellen zullen in
eerste instantie het orgaan infiltreren?
1 . Macrofagen.
2. NK-cellen.
3. Neutrotiele granulocyten.
Vraag 20
Streptococcus pneumoniae is een extracellulaire pathogeen dat een van de
belangrijkste veroorzakers van longontsteking is. Welke component van het
immuunsysteem is het belangrijkste voor een effectieve immuunrespons tegen
extracellulaire pathogenen?
1 . Antilichamen.
2. COS T-cellen.
3. Eosinofielen.
4. NK-cellen.
Vraag 21
Het 'human immunodeficiency virus' (HIV) infecteert immuuncellen, wat onder
anderen leidt tot een verminderde activatie van fagocyten. Welke immuuncellen
worden door HIV geïnfecteerd?
1 . B-cellen.
2. CD4 Tcellen.
3. Macrofagen.
Pagina 6 van 29
B2MGZQ6-1
Vraag 22
Atrofie is een vorm van cellulaire adaptatie in reactie op een interne of externe
prikkel. Van welk type prikkel is er meestal sprake bij atrofie?
1 . Afsluiting van de bloedvoorziening.
2. Overdadige inname van nutriënten.
3. Verminderde functionele vraag.
Vraag 23
Het ontstaan van koorts gebeurt in verschillende stappen Wat is de eerste stap?
1 . Activatie van COX-enzymen.
2. Afgifte van leukotrienen.
3. Afgifte van plasmine.
4. Vrijkomen van pyrogenen.
Vraag 24
Een 37 -jarige vrouw wordt plotseling gestoken door een wesp. Zij is al vaker
gestoken maar heeft nu een enorm heftige reactie op de wespensteek. Ze wordtt met
spoed opgenomen in het ziekenhuis. Na een paar uren raakt de jonge vrouw in
shock. Welk type shock is hier het meest waarschijnlijk?
1 . Anafylactisch.
2. Hypovolemisch.
3. Septisch
Vraag 25
In de mond leven verschillende soorten micro-organismen. Een student maakt een
grampreparaat van een druppeltje speeksel. Welke micro-organismen zijn, naast
bacteriën, zichtbaar als hij het grampreparaat met 1 OOOx vergroting door een
lichtmicroscoop bekijkt?
1 . Gisten.
2. Protozoa.
3. Virussen.
Pagina 7 van 29
B2MGZQ6-1
Vraag 26
Het is tegenwoordig mogelijk om antiretrovirale middelen voor te schrijven aan HIV
negatieve personen die een hoog risico lopen om met HIV geïnfecteerd te raken door
onveilige seks. Dit is een voorbeeld van . . .
1 . behandeling.
2. pre-expositie profylaxe.
3. post-expositie profylaxe.
4. vaccinatie.
Vraag 27
Ter preventie van salmonella-infectie bij mensen kunnen kippen gevaccineerd
worden tegen salmonella. Dit is een maatregel die . . .
1 . de transmissie onderbreekt.
2. de immuniteit van de gastheer verhoogt.
3. het reservoir van het pathogeen verkleint.
Vraag 28
Patiënten met psoriasis kunnen tegenwoordig goed behandeld worden met
lxecuzimab, een 'biologie' dat IL-1 7 remt. Wat is het meest waarschijnlijke
mechanisme van deze behandeling?
1 . Activatie van dendritische cellen.
2. Activatie van Th1 7-cellen.
3. Neutralisering van neutrotiele granulocyten.
4. Remming van regulatoire T -cellen.
Pagina 8 van 29
B2MGZQ6-1
Vraag 29
Pnm:ng and actNatlon
(APCs & T cellsi
Cant.&r ant1gen presentahon
(dendrilic cclls/ APCsl
Release of
cancer cell antrgens (ca neer eet! death)
Kanker-immuniteitscyclus (Mellman, 2013)
Traff;ckmg of T cells to tumors
(CTLs)
K11hng ot ca neer ccHs
(lrnmune and cancer ceHs)
lnfiltration of T ce lls
mtotumors
(CTLs. endothel!al cells)
Recogmt<on of cancer cells by T cells
(CTLs. cancer ce!1s)
De 'kanker-immuniteitscyclus' (zie bovenstaande figuur) bestaat uit verschillende
stappen, die doorlopen dienen te worden voor een adequate immuunrespons tegen
maligniteiten. Een mogelijke immunotherapie is behandeling met 'checkpoint
inhibitors', zoals bijvoorbeeld anti-PD1 antilichamen. Op welke plaats in de kanker
immuniteitscyclus is anti-PD1 werkzaam? Dat is op plaats . . .
1 . 2.
2. 3.
3. 6.
4. 7.
Vraag 30
lpilimumab is een monoklonaal antilichaam gericht tegen CTLA4 dat wordt gebruikt
bij de behandeling van melanoom. CTLA4 komt tot expressie op . . .
1 . B-cellen.
2. dendritische cellen.
3. NK-cellen.
4. T-cellen.
5. tumorcellen.
Pagina 9 van 29
B2MGZQ6-1
Vraag 31
Het hormoon dat door het corpus luteum wordt geproduceerd is essentieel voor het
in stand houden van de zwangerschap tot de placenta deze functie overneemt. Deze
overgang wordt de luteoplacentaire shift genoemd. Welk hormoon wordt
geproduceerd in het corpus luteum?
1 . HCG.
2. Oestrogeen.
3. Progesteron.
Vraag 32
A
B
c
D
E
In de zwangerschap wordt de circulatie gekenmerkt door vaatverwijding, toegenomen
doorbloeding van de weefsels, toegenomen extracellulair vocht en een lichte
bloeddrukdaling. In bovenstaande figuur zijn deze veranderingen in beeld gebracht
en betreft lijn E . . .
1 . de bloeddruk.
2. de perifere vaatweerstand.
3. het hartminuutvolume.
4. het slagvolume.
Vraag 33
De groei van het kind is voor een groot gedeelte afhankelijk van de placentaire
functie en de maternale gezondheid. Een belangrijke risicofactor voor het ontstaan
van foetale groeirestrictie is maternale . . .
1 . hoge bloeddruk.
2. lage bloeddruk.
Pagina 10 van 29
82MGZQ6-1
Vraag 34
Een jongetje wordt geboren met een ontbrekende adenohypofyse. Daarom kunnen
een aantal hypofysaire hormonen niet goed aangemaakt worden.
Welk symptoom heeft dit jongetje?
1 . Dysmaturiteit.
2. Hypoglycemieën.
3. Microcefalie.
Vraag 35
Gedurende het leven van een vrouw zijn het lutheïniserende hormoon (LH) en het
follikelstimulerende hormoon (FSH) in wisselende concentraties actief. Dit is te zien
in de onderstaande figuur waarbij op de Y -as de hormoonconcentratie schematisch is
weergegeven en op de X-as de tijd in jaren over de verschillende levensfasen.
Welk hormoon wordt weergegeven met de onderbroken rode lijn?
1 . LH.
2. FSH.
Vraag 36
Verschillende hormonen hebben een verschillend effect op de groeischijven. Welk
hormoon heeft het meeste effect op de rijping in de groeischijven?
1 . groeihormoon.
2. schildklierhormoon.
3. testosteron.
Pagina 1 1 van 29
B2MGZQ6-1
Vraag 37
Volwassenen die geboren zijn met een intra-uteriene groeiachterstand hebben vaak
hypertensie. Wat is hiervoor de meest waarschijnlijke verklaring? Dat is een
verminderde groei van het aantal . . .
1 . capillairen.
2. hartspiercellen.
3. nefronen.
Vraag 38
Bij een 1 6-jarig meisje dat nog niet ongesteld is geworden, vindt de behandelend arts
bij lichamelijk onderzoek geen borstontwikkeling of oksel- en schaambeharing.
Echografisch onderzoek toont een normale uterus en eileiders en onduidelijke
gonaden. Haar karyotype blijkt 46, XY (DSD). Welk mechanisme veroorzaakt meest
waarschijnlijk de afwijkingen in haar geslachtsontwikkeling?
1 . Ongevoeligheid voor oestrogenen.
2. Ongevoeligheid voor testosteron.
3. Ontbreken van dihydrotestosteron.
4. Ontbreken van SRY-proteine.
Vraag 39
De cellen van de gonaden hebben niet allemaal dezelfde embryologische oorsprong.
Uit welk embryonaal weefsel ontwikkelt zich het weefsel dat de voortplantingscellen
maakt? Dat is uit de . . .
1 . mesonephros.
2. metanephros.
3. primordiale geslachtscellen.
4. pronephros.
Pagina 12 van 29
B2MGZQ6-1
Vraag 40
Hierboven zie je een sagittale MRI van het bekken van een vrouw, met in wit de
letters A tlm D. Het rectum is afgebeeld bij . . .
1 . letter A.
2. letter B.
3. letter C.
4. letter D.
Pagina 13 van 29
B2MGZQ6-1
VOORTPLANTING
Vraag 41
1 2 3 4
11
lil
IV
V
0 days 14 days 28 days
In onderdeel 11 van bovenstaande figuur wordt de temperatuur weergegeven. Waar
duidt dit op?
1 . De stijging van de temperatuur laat zien dat er sprake is van een anovulatoire
cyclus.
2. Onder invloed van progesteron stijgt de temperatuur.
3. Onder invloed van stijging van FSH stijgt de temperatuur.
Pagina 14 van 29
B2MGZQ6-1
Vraag 42
Bij een 22-jarige patiënte wordt bloedonderzoek verricht vanwege een cyclusstoornis
en een kinderwens. Er blijkt sprake van polycysteus ovariumsyndroom (PCOS). Hoe
zien de uitslagen van het laboratoriumonderzoek eruit?
1 . FSH normaal, oestradiol normaal.
2. FSH verhoogd, oestradiol verlaagd.
3. FSH verlaagd, oestradiol verlaagd.
Vraag 43
Een arts ziet op haar spreekuur een 30-jarige vrouw en haar 33-jarige partner. Ze
hebben een kinderwens en zijn nu ruim een jaar aan het proberen om zwanger te
worden. De vrouw heeft een blanco voorgeschiedenis en bij onderzoek blijkt sprake
van een regelmatige cyclus. De Chlamydia-antistoftiter is negatief. De man heeft ook
een blanco voorgeschiedenis en uit de semenanalyse blijkt een
oligoasthenozoospermie (OAT, met VCM 0,8 miljoen).
Wat is nu de meest logische volgende stap?
1 . Behandeling met IVFIICSI.
2. Behandeling met stimulaties van de ovaria en intra uteriene inseminaties.
3. Nog geen behandeling starten (expectatief beleid).
4. Partner verwijzen naar de uroloog.
5. Tubadiagnostiek verrichten.
Vraag 44
Verschillen in voorkomen van ziekte tussen mannen en vrouwen heeft te maken met
verschillen in anatomie en fysiologie, maar ook met verschillen in gedrag. Zo komt
het carpale tunnel syndroom vaker voor bij vrouwen dan bij mannen. Dit komt vooral
doordat . . .
1 . vrouwen vaker dan mannen activiteiten uitvoeren die de carpale tunnel
overbelasten.
2. zenuwenbanen bij vrouwen gevoeliger zijn dan bij mannen.
Vraag 45
Zuurstofradicalen worden constant gevormd tijdens fysiologische processen. Zo
ontstaat het superoxide anion onder andere tijdens de oxidatieve tostorylering in de
mitochondria. Bij welk ander proces wordt superoxide anion ook gevormd?
1 . Afbraak van langketige vetzuren.
2. Afgifte van zuurstof door hemoglobine.
3. Assimilatie van glycogeen.
Pagina 15 van 29
82MGZQ6-1
Vraag 46
Glycatie, de niet-enzymatische reactie van glucose met verschillende biomoleculen,
wordt gezien als een verouderingsproces dat onder andere leidt tot het ontstaan van
rimpels. Het hiervoor verantwoordelijk mechanisme is vooral . . .
1 . accumulatie van additieproducten in het DNA.
2. afname in de productie van ATP.
3. aggregatie van eiwitten.
Vraag 47
Vallen, verwardheid en incontinentie zijn veel vóórkomende geriatrische syndromen.
Deze symptomen worden geriatrische syndromen genoemd omdat ze het gevolg zijn
van . . .
1 . verouderingsmechanismen.
2. meerdere aandoeningen.
3. verminderde zelfredzaamheid.
Vraag 48
Een 83-jarige man komt bij de huisarts wegens kortademigheid en koorts en vertelt
dat hij ook enkele keren door zijn benen is gezakt. De huisarts denkt aan een
infectie. Welk symptoom past het meest bij een kwetsbare oudere patiënt?
1 . door de benen zakken.
2. koorts.
3. kortademigheid.
Vraag 49
Een te vroeg geboren baby ligt al weken in de couveuse. Vanuit de hechtingstheorie
kan dit vooral een negatief effect hebben op de . . .
1 . responsiviteit.
2. sensitiviteit.
Vraag 50
Als gevolg van cytokine- en chemokineproductie kunnen bij patiënten met kanker
paraneoplastische verschijnselen optreden. Deze worden in het geval van een
lymfoom ook wel klassieke B-symptomen genoemd.
Welk verschijnsel valt naast nachtzweten en gewichtsverlies onder de karakteristieke
B-symptomen?
1 . Huiduitslag.
2. Jeuk.
3. Koorts.
4. Lymfeadenopathie.
Pagina 16 van 29
B2MGZQ6-1
Vraag 51
� 0 c ID
ö 0.
ID
� -50 '-
.0
E -70 ID
:::2: -90
0 2 3 Ttme (ms)
4
extracellulair
5
intracel Iu I air
In bovenstaande linker afbeelding zijn de verschillende fases van de actiepotentiaal
met nummers aangeduid. De rechter afbeelding geeft de beweging van natriumionen
over de celmembraan weer. Bij welke fase van de actiepotentiaal hoort de rechter
afbeelding?
1 . Fase 1 .
2. Fase 4.
3. Fase 5.
Vraag 52
In veel zenuwcellen draagt de calciumstroom bij aan de mate van depolarisatie. Het
opioïde enkephaline remt die calciumstroom. Welk effect heeft deze remming op de
duur van de actiepotentiaal? De duur wordt . . .
1 . korter.
2. langer.
Pagina 17 van 29
B2MGZQ6-1
Vraag 53
Atrioventricular Node
Left Bundie Branch
Hierboven is het geleidingssysteem van het hart geschetst in een patiënt met een
rechterbundeltakblok (RBTB). De locatie van het blok is aangegeven met een blauwe
lijn. Wat is er bij dit hart anders in de activatie van de rechter vrije ventrikelwand ten
opzichte van gezonde harten? De rechter vrije wand . . .
1 . wordt niet geactiveerd.
2. wordt later geactiveerd.
Vraag 54
In het hart dat is weergegeven in de figuur hieronder is er sprake van een premature
ventricular contraction (PVC) waarvan het focus zich in de apex bevindt. In het figuur
is deel van het myocardium dat is geactiveerd kort na de start van de PVC
donkergekleurd.
Wat geldt op dat moment voor de uitslag van het ECG in afleiding V1 ? Die is . . .
1 . duidelijk negatief.
2. ongeveer nul.
3. duidelijk positief.
Pagina 18 van 29
B2MGZQ6-1
Vraag 55
hart
Het brein wordt door vier grote arteriën van bloed voorzien. Deze zijn zichtbaar in
bovenstaande tekening. Welke letter geeft de arteria carotis communis aan?
1. A
2. B.
3. C.
Vraag 56
Een 57 -jarige man heeft klinisch het beeld van een polyneuropathie. Er wordt een
EMG verricht om te achterhalen of er sprake is van een axonale of een
demyeliniserende polyneuropathie. Het EMG laat zien dat de latentietijd tot het
signaal verlengd is, de amplitude van het signaal is verlaagd met 20% en de duur
van het signaal is toegenomen.
Bij welke vorm van polyneuropathie past dit EMG-beeld het beste?
1 . Axonale polyneuropathie.
2. Demyeliniserende polyneuropathie.
Vraag 57
AADC (Aromatic 1-amino acid decarboxylase) is een enzym dat een belangrijke rol
speelt bij het dopamine-metabolisme. Op kinderleeftijd kan AADC-deficiëntie
optreden. Bij deze kinderen is de dopamine-concentratie in de hersenen ...
1 . verhoogd.
2. verlaagd.
Pagina 19 van 29
B2MGZQ6-1
Vraag 58
Hierboven zie je een angiogram met contrast van de arteriën van het brein. Het
betreft een AP opname, een vooraanzicht. Hoe heet het bloedvat aangeduid met de
witte pijl? Dit is de arteria ...
1 . carotis interna.
2. cerebri anterior.
3. cerebri media.
4. communicans posterior.
Vraag 59
Hierboven is een transversale CT-scan van het hoofd afgebeeld. Er is een
hyperdense afwijking zichtbaar.
De afwijking op deze scan zit in het stroomgebied van de ...
1 . arteria cerebri anterior.
2. arteria cerebri media.
3. arteria choroidea anterior.
4. lenticulostriatale vaten.
Pagina 20 van 29
B2MGZQ6-1
Vraag 60
Als gevolg van ischemie wordt een bepaalde neurotransmitter gesecreteerd die
aangrijpt op de NMDA-receptor. Welke neurotransmitter is dit?
1 . acetylcholine.
2. dopamine.
3. glutamaat.
4. serotonine.
Vraag 61
Een 56-jarige man krijgt tijdens het ontbijt op maandagochtend uitvalsverschijnselen
die duiden op het tekortschieten van de bloedvoorziening in de hersenen. Gedurende
de week en het volgende weekend verdwijnen de uitvalsverschijnselen langzaam. Bij
deze patiënt is meest waarschijnlijk sprake van een . . .
1 . hersenbloeding.
2. herseninfarct.
3. TIA.
Vraag 62
De hersenkwabben zijn niet alleen anatomisch te onderscheiden maar ze hebben
ook verschillende functies. In welke kwab ligt de primaire moto re cortex? Dat is de ...
1 . frontaalkwab.
2. pariëtaalkwab.
3. temporaalkwab.
Pagina 2 1 van 29
B2MGZQ6-1
Vraag 63
Hieronder is de situatie geschetst bij de meting van de stroomsnelheid in een arterie.
De rode pijlen geven de stroomrichting aan.
probe A probe B
ûhoid
arterie
Wat geldt er voor de doppierverschuivingen waargenomen door probe A en probe B?
Die is . . .
1 . groter bij probe A.
2. groter bij probe B.
3. bij beide probes even groot.
Vraag 64
De tabel hieronder geeft van een aantal weefsels de T1 ('overeindkom-tijd') en T2
('uitwaaiertijd').
weefsel Tl (ms) T2 (ms)
water 2000 1000
vet 200 80
nierstenen >104 <1
Waarom vallen nierstenen in een Ti-gewogen-opname meestal veel minder op dan
in een CT? Dat is omdat er in de omgeving van de niersteen ...
1 . meestal veel water zit.
2. meestal veel vet zit.
Pagina 22 van 29
B2MGZQ6-1
Vraag 65
In een MRI-beeld kunnen verschillende weefseltypen worden onderscheiden op
basis van intensiteit. Dat is de basis van de klinische toepasbaarheid van MRI. Welke
eigenschappen bepalen de intensiteit in een MRI-beeld?
1 . Echotijd en repetitietijd.
2. T1 ('overeindkom-tijd'), T2 ('uitwaaiertijd') en protondichtheid.
3. Uitsluitend protondichtheid.
4. Uitsluitend T1 ('overeindkom-tijd') en T2 ('uitwaaiertijd').
Vraag 66
Hieronder is een T2-gewogen MR-afbeelding te zien (dus met een gemiddelde
echotijd TE en een lange repetitietijd TR).
Wat gebeurt er met de intensiteit van hersenvloeistof indien de TE korter gemaakt
wordt en de TR gelijk blijft?
1 . deze neemt af.
2. deze blijft gelijk.
3. deze neemt toe.
Vraag 67
Een arts-onderzoeker zoekt voor de ontwikkeling van een diagnostische methode
een optimaal echobeeld van de pancreas, een diep gelegen orgaan. In een echo
opname zijn diepere structuren te zien naarmate ....
1 . de frequentie van het ultrageluid lager is.
2. de golflengte van het ultrageluid kleiner is.
3. er meer overgangen in akoestische impedantie zijn.
Pagina 23 van 29
B2MGZQ6-1
Vraag 68
Een 22 -jarige studente geneeskunde bemerkt regelmatig hartkloppingen. Zij maakt
zich hierover ongerust. Als zij na een drukke dag rust neemt voelt zij haar hart
overslaan. Tijdens een practicum ECG-registratie wordt van haar de onderstaande
ritmestrook gemaakt.
U ziet hier een extra slag. Wat is de meest waarschijnlijke oorsprong van deze extra
hartslag?
1 . de atriaventriculaire knoop.
2. de bundel van His.
3. het atrium.
4. het ventrikel.
Vraag 69
Voor de interpretatie van een elektrocardiogram is de volgende 'regel' van belang:
Indien de depolarisatie van hartspiercellen verloopt in de richting van de positieve
pool, dan ontstaat een . ..
1 . iso-elektrische deflectie.
2. negatieve deflectie.
3. positieve deflectie.
Pagina 24 van 29
B2MGZQ6-1
Vraag 70
Op de eerste harthulp komt een 85-jarige man. De laatste keer op de polikliniek
meldde hij al episoden met bijna-syncope. Vandaag komt hij omdat hij, staande aan
het aanrecht, plotseling in elkaar gezakt is. Hij voelde dit niet aankomen. Toen hij op
de grond lag werd hij snel weer wakker en voelde hij zich goed. In de ambulance is
de volgende ritmestrook gemaakt. Deze laat zien dat er sprake is van . . .
1 . eerste-graads AV-block.
2. tweede-graads AV-block type Mobitz 1 (Wenckebach).
3. tweede-graads AV-block type Mobitz 2.
4. derde-graads AV-block.
Vraag 71
In onderstaande figuur is een Holter-registratie weergegeven van een 48-jarige
vrouw. Ze klaagt over nachtelijke hartkloppingen.
!80
150
'120 B· p 90! M
30
Trend I I
0 10 11 12 13 � 4 � 5 (-) î7 '8 19 20 22 23 0 1 2 3 4 6 de dag (resolutie van 30 seconde)
Op basis van de bovenstaande Holter-registratie is de meest waarschijnlijke
diagnose ...
1 . paroxismaal atriumfibrilleren.
2. paroxismaal atriumflutter met 2:1 AV-block.
3. paroxismaal AV-nodale re-entrytachycardie.
4. paroxismaal totaal AV-block.
Pagina 25 van 29
B2MGZQ6-1
Vraag 72
In onderstaande figuur wordt het Haldane effect weergegeven:
VV.fl-o;n � hi0:")(:: total-f.::;.() ,: r:c)nten1
CO; ..
10
Het Haldane effect speelt een belangrijke rol binnen gastransport. Op welk niveau is,
onder normale omstandigheden, de bindingscapaciteit van hemoglobine voor C02
het grootst?
1 . Arterieel niveau.
2. Veneus niveau.
3. Weefselniveau.
Pagina 26 van 29
B2MGZQ6-1
Vraag 73
In onderstaand figuur IS de zuurstofsaturatiecurve (=zuurstofdissociatiecurve)
weergegeven. 100
90 c E 80 0 ë7; 0 70 � -'=
0 60 c 2 50 � -ro :-JO (/)
eS 30 ë "' u
{i) 20 Cl.
10
80 100 RestH<g cell Alveoil
(mm Hg)
Een gezonde man van 25 jaar ondergaat tijdens zijn opleiding tot piloot een
vliegsimulatie waarbij de ingeademde lucht slechts 1 5% 02 bevat. Gevolg hiervan is
een Pa02 daling van 20% bij deze man.
Wat is nu het te verwachten effect op de saturatie van hemoglobine in de
longcapillairen?
1 . Deze blijft onveranderd.
2. Deze zal ongeveer 2 á 3 % dalen.
3. Deze zal ongeveer 20% dalen.
4. Deze zal meer dan 20% dalen.
Vraag 74
Een student gaat op weg naar een belangrijk tentamen. Tot zijn schrik komt hij er
buiten achter dat zijn fiets gestolen is. De student raakt in paniek omdat hij nu te laat
gaat komen. Hij krijgt tintelingen in zijn vingers en heeft het gevoel flauw te gaan
vallen, dit alles als gevolg van hyperventilatie.
Wat is de belangrijkste oorzaak van de tintelingen in zijn vingers en het gevoel flauw
te gaan vallen?
1 . Daling PaC02
2. Daling Pa02
3. Stijging PaC02
4. Stijging Pa02
Pagina 27 van 29
B2MGZQ6-1
Vraag 75
Door een auto-ongeval loopt iemand een hoge dwarslaesie op. Gevolg hiervan is dat
vanuit het ademcentrum de inspiratoire ademhalingsspieren niet goed meer
aangestuurd worden.
Welke primaire zuur-base verstoring is nu bij deze persoon het meest waarschijnlijk?
1 . Metabole acidose.
2. Metabole alkalose.
3. Respiratoire acidose.
4. Respiratoire alkalose.
Vraag 76
Een gezonde jongeman ondergaat een maximale inspanningstest op een
hometrainer. Welke variabele kan (percentueel gezien) het meeste toenemen om
een maximale inspanning te bereiken?
1 . Ademhalingsfrequentie.
2. Ademminuutvolume.
3. Hartslag frequentie.
4. Hartminuutvolume.
Vraag 77
De leerprincipes worden in onze maatschappij op verschillende manieren ingezet om
gedragsverandering te bereiken. Bij welk van onderstaande voorbeelden wordt
gebruik gemaakt van klassieke conditionering?
1 . Het verlagen van de premie voor de ziektekostenverzekering wanneer mensen
gezond leven.
2. Het uitzenden van een SIRE reclame waarin een tieneridool gezond gedrag
vertoont.
Vraag 78
De motivatie om gezonder te gaan eten zal het grootste zijn bij een 1 1 -jarig meisje
dat ...
1 . danseres wil worden.
2. gepest wordt.
3. thuis geconfronteerd wordt met ongezond voedsel.
Pagina 28 van 29
B2MGZQ6-1
Vraag 79
Bij de verschillende vormen van preventie speelt het beïnvloeden van leefstijl een
belangrijke rol. Een vorm van primaire preventie vanuit een sociologische invalshoek
IS ... 1 . het minder gaan roken binnen het gezin.
2. het verbieden van roken in de horeca.
Vraag 80
De Gezondheidsraad heeft in 201 7 een onderzoek gepubliceerd over de nieuwe
beweegnorm. De uitkomst hiervan is dat voldoende, intensieve beweging positieve
effecten heeft op gezondheid. Dit past bij de 'stages of change' in de fase van . . .
1 . contemplatie.
2. precontemplatie.
3. preparatie.
Pagina 29 van 29
Top Related