‘Woordblind’ maar ook ‘notenblind’? · Academiejaar 2013-2014 Tweedekansexamenperiode...

74
Academiejaar 2013-2014 Tweedekansexamenperiode ‘Woordblind’, maar ook ‘notenblind’? Masterproef II neergelegd tot het behalen van de graad van Master of Science in de Psychologie, afstudeerrichting Klinische Psychologie Promotor: Prof. Dr. Wouter Duyck Begeleiding: Louisa Bogaerts 00903363 Jana Decuypere

Transcript of ‘Woordblind’ maar ook ‘notenblind’? · Academiejaar 2013-2014 Tweedekansexamenperiode...

Page 1: ‘Woordblind’ maar ook ‘notenblind’? · Academiejaar 2013-2014 Tweedekansexamenperiode ‘Woordblind’, maar ook ‘notenblind’? Masterproef II neergelegd tot het behalen

Academiejaar 2013-2014

Tweedekansexamenperiode

‘Woordblind’, maar ook ‘notenblind’?

Masterproef II neergelegd tot het behalen van de graad van

Master of Science in de Psychologie, afstudeerrichting Klinische Psychologie

Promotor: Prof. Dr. Wouter Duyck

Begeleiding: Louisa Bogaerts

00903363

Jana Decuypere

Page 2: ‘Woordblind’ maar ook ‘notenblind’? · Academiejaar 2013-2014 Tweedekansexamenperiode ‘Woordblind’, maar ook ‘notenblind’? Masterproef II neergelegd tot het behalen

Dankwoord

In dit dankwoord wil ik mij eerst richten tot mijn promotor, Prof. Dr. Wouter

Duyck. Reeds in de eerste bachelor wekte hij mijn interesse voor de onderwerpen taal,

lezen en dyslexie. Ik wil hem en ook mijn begeleidster, Louisa Bogaerts, bedanken voor

het aanbieden van het idee van deze masterproef, de ondersteuning, de nuttige tips en de

constructieve feedback.

Charlotte De Langhe van vzw Cursief wil ik bijzonder bedanken voor de hulp bij

het zoeken naar proefpersonen met dyslexie. Zonder haar inzet en meerdere oproepen

via mail had deze masterproef deze omvang niet kunnen bereiken.

Hierbij aansluitend wil ik alle deelnemers aan het experiment heel graag

bedanken voor hun tijd en inzet.

Martin Gobyn en Eva Stijnen wil ik in het bijzonder danken, omdat ze met een

precisie waaraan geen computerprogramma kan tippen, de muziekfragmenten scoorden.

Ook een woord van dank voor mijn neef Anthony om mij wegwijs te maken in

de wereld van MIDI-opnames en -bestanden.

Ten slotte wil ik mijn familie en vrienden ook heel erg bedanken: mijn vader

voor alle hulp bij computerproblemen, mijn moeder en Elisa voor het nalezen van de

tekst. Mama, papa, Fien, Ine, Hannes, Katrien, Martin en Amedeo heel erg bedankt voor

al jullie hulp, voor het helpen dragen van de stress die een masterproef schrijven met

zich meebrengt en voor het tijdig zorgen voor ontspanning!

Page 3: ‘Woordblind’ maar ook ‘notenblind’? · Academiejaar 2013-2014 Tweedekansexamenperiode ‘Woordblind’, maar ook ‘notenblind’? Masterproef II neergelegd tot het behalen

Abstract

Recent onderzoek aan de Universiteit Gent schoof een nieuwe hypothese ter verklaring

van dyslexie naar voor (Szmalec, Loncke, Page, & Duyck, 2011). Er werd gesteld dat

zowel de taalproblemen die karakteristiek zijn voor dyslexie, als de met dyslexie

geassocieerde cognitieve moeilijkheden grotendeels verklaard kunnen worden door een

onderliggend deficit in het leren van seriële orde-informatie. De voorspelling dat

mensen met dyslexie niet alleen slechter presteren op talige taken, maar ook op alle

andere taken die het leren en automatiseren van volgorde (i.e. sequensen van informatie)

meten, werd in deze masterproef verder onderzocht met meer naturalistisch valide en

non-verbaal stimulusmateriaal, namelijk met muzikale taken. Deze voorspelling werd

empirisch getoetst aan de hand van twee muziekherkenningstaken (een itemtaak en een

ordetaak) en vier muziekproductietaken (twee sequensen en twee liedjes) bij een

steekproef van twintig studenten met dyslexie en twintig gematchte

controleproefpersonen. Ten eerste werd het verwachte interactie-effect in de

muziekherkenningstaken niet gevonden. Vervolgens waren in de ene

muziekproductietaken, de sequenstaken, enkele maar niet alle groepseffecten significant.

De personen met dyslexie vertoonden wel degelijk een deficit in het leren van

volgordetaken, maar konden mits voldoende oefening een ‘inhaalbeweging’ maken en

uiteindelijk toch hetzelfde resultaat behalen als de controlepersonen. Ten slotte werden

in de andere muziekproductietaken, de liedjestaken, geen groepseffecten gevonden. In

de discussie worden mogelijke redenen van deze beperkte groepsverschillen besproken

en worden suggesties gedaan voor toekomstig onderzoek.

Page 4: ‘Woordblind’ maar ook ‘notenblind’? · Academiejaar 2013-2014 Tweedekansexamenperiode ‘Woordblind’, maar ook ‘notenblind’? Masterproef II neergelegd tot het behalen

Inhoudsopgave

Dyslexie Definiëren ...................................................................................................... 1

Erfelijkheid en Neurobiologie ...................................................................................... 3

Verklaringsmodellen Voor Dyslexie ............................................................................ 4

Onderzoek Naar Dyslexie en Muziek ........................................................................... 7

Dyslexie en bepaalde aspecten van muziek. ............................................................. 9

Muziek als therapeutische interventie. ................................................................... 12

Uitgangspunt Huidig Onderzoek ................................................................................ 15

Onderzoeksvragen en Hypothesen .............................................................................. 15

Methode .......................................................................................................................... 17

Steekproef ................................................................................................................... 17

Procedure en Materiaal ............................................................................................... 18

Muziekherkenning: itemtaak. ................................................................................. 19

Muziekherkenning: ordetaak. ................................................................................. 20

Muziekproductie: pianotaak sequens...................................................................... 21

Sequens zonder ritme.......................................................................................... 21

Sequens met ritme. ............................................................................................. 22

Muziekproductie: pianotaak liedje. ........................................................................ 23

Liedje met klank. ................................................................................................ 23

Liedje zonder klank. ........................................................................................... 24

Advanced Progressive Matrices (APM) (Raven, Raven, & Court, 1998). ............. 24

Eén-Minuut-Test (EMT) (Brus & Voeten, 1973). .................................................. 25

De Klepel (Van den Bos, lutje Spelberg, Scheepsma, & de Vries, 1994). ............. 25

Resultaten ....................................................................................................................... 27

Muziekherkenning: Item- en Ordetaak ....................................................................... 27

Page 5: ‘Woordblind’ maar ook ‘notenblind’? · Academiejaar 2013-2014 Tweedekansexamenperiode ‘Woordblind’, maar ook ‘notenblind’? Masterproef II neergelegd tot het behalen

Muziekproductie: Pianotaak Sequens ......................................................................... 28

Toonhoogte. ............................................................................................................ 29

Sequenstaak 1. .................................................................................................... 29

Sequenstaak 2. .................................................................................................... 31

Ritme. ..................................................................................................................... 33

Sequenstaak 1. .................................................................................................... 33

Sequenstaak 2. .................................................................................................... 34

Sequenstaak 1 vs. sequenstaak 2. ........................................................................... 34

Muziekproductie: Pianotaak Liedje ............................................................................ 36

Liedjestaak 1. .......................................................................................................... 36

Liedjestaak 2. .......................................................................................................... 38

Discussie ......................................................................................................................... 40

Referenties ...................................................................................................................... 47

Bijlagen ........................................................................................................................... 62

Page 6: ‘Woordblind’ maar ook ‘notenblind’? · Academiejaar 2013-2014 Tweedekansexamenperiode ‘Woordblind’, maar ook ‘notenblind’? Masterproef II neergelegd tot het behalen

1

Dyslexie werd vroeger ook soms – ten onrechte – woordblindheid genoemd.

Hoewel sommige verklarende theorieën voor dyslexie inderdaad rekening houden met

problemen in het visuele domein (Livingstone, Rosen, Drislane, & Galaburda, 1991;

Lovegrove, Bowling, Badcock, & Blackwood, 1980), zijn de problemen niet van die

aard dat men van blindheid kan spreken.

In deze inleiding wordt eerst een algemeen beeld geschetst van dyslexie. Deze

leerstoornis wordt gedefinieerd, er volgt een kort overzicht van de neurobiologische

onderzoeksbevindingen, van de verklaringsmodellen en van de literatuur met betrekking

tot dyslexie en muziek. Tot besluit van deze inleiding worden het uitgangspunt van deze

masterproef en de uitgevoerde studie verduidelijkt.

Dyslexie Definiëren

In de literatuur is geen eenduidige definitie van dyslexie voorhanden (in het

Engels wordt vaak de term ‘developmental dyslexia’ gebruikt, cf. ICD-10, WHO, 1992).

Men hanteert verschillende definities die – in meer of mindere mate – beschrijvend of

verklarend zijn. De werkdefinitie van Blomert (2006) in het Nederlandse Protocol

Dyslexie Diagnostiek en Behandeling, luidt als volgt:

Dyslexie is een specifieke lees- en spellingstoornis met een neurobiologische

basis, die wordt veroorzaakt door cognitieve verwerkingsstoornissen op het

raakvlak van fonologische en orthografische taalverwerking. Deze specifieke

taalverwerkingsproblemen wijken proportioneel af van het overige cognitieve,

en m.n. taalverwerkingsprofiel en leiden tot een ernstig probleem met het lezen

en spellen van woorden ondanks regelmatig onderwijs. Dit specifieke lees- en

spellingprobleem beperkt in ernstige mate een normale educatieve ontwikkeling,

die op grond van de overige cognitieve vaardigheden geïndiceerd zou zijn. (p. 5)

De Stichting Dyslexie Nederland (SDN) hanteert een meer beschrijvende

definitie: “Dyslexie is een stoornis die gekenmerkt wordt door een hardnekkig probleem

met het aanleren en/of vlot toepassen van het lezen en/of het spellen op woordniveau”

(Kleijnen et al., 2008, p. 11). In de internationale literatuur wordt vaak verwezen naar

het werk van Lyon, Shaywitz en Shaywitz (2003) waarin dyslexie wordt beschreven als

Page 7: ‘Woordblind’ maar ook ‘notenblind’? · Academiejaar 2013-2014 Tweedekansexamenperiode ‘Woordblind’, maar ook ‘notenblind’? Masterproef II neergelegd tot het behalen

2

een leerstoornis met een neurobiologische oorsprong die gekenmerkt wordt door

moeilijkheden met accurate of vlotte woordherkenning en door zwakke spelling- en

decodeervaardigheden. Deze leerstoornis komt voor bij mensen met een gemiddelde of

bovengemiddelde intelligentie en de moeilijkheden kunnen niet toegeschreven worden

aan een andere oorzaak zoals visuele of auditieve problemen, lage sociaal-economische

status (SES), een gebrek aan motivatie of aan inadequaat onderwijs.

In deze definities en ook in de Diagnostical and Statistical Manual of Mental

Disorders (DSM, APA, 2013) kan men de drie criteria van een beschrijvende diagnose

van een leerstoornis onderscheiden: het criterium van de achterstand, het criterium van

de hardnekkigheid of didactische resistentie en het exclusiecriterium (de Graeve et al.,

2006; Desoete, Andries, & Ghesquière, 2009; Fletcher et al., 2002; Kleijnen et al.,

2008). Om te kunnen spreken van dyslexie moet vooreerst voldaan zijn aan het

criterium van de achterstand. Er moet een ernstig probleem zijn in vergelijking met een

relevante referentiegroep (leeftijds- en opleidingsgenoten). Mensen met dyslexie

behalen een klinische score (lager dan percentiel tien) op valide, betrouwbare en

genormeerde toetsen (Desoete et al., 2009; Fletcher et al., 2002; Kleijnen et al., 2008).

Ten tweede zijn deze problemen niet van voorbijgaande aard. Het criterium van de

hardnekkigheid of didactische resistentie (i.e. 'response to instruction'; Vaughn,

Thompson, & Hickman, 2003) betekent dat de achterstand niet kan weggewerkt worden

na adequate instructie en oefening (Desoete et al., 2009; Fletcher et al., 2002; Kleijnen

et al., 2008). Het exclusiecriterium ten slotte betekent dat de problemen niet louter het

gevolg zijn van en niet volledig verklaard kunnen worden door inadequaat onderwijs,

lage intelligentie, zintuiglijke beperkingen, culturele, sociale of economische nadelen of

ontwikkelings-, emotionele of gedragsstoornissen (Desoete et al., 2009; Fletcher et al.,

2002).

De prevalentie van dyslexie verschilt van taal tot taal en is afhankelijk van de

orthografische consistentie, i.e. de mate van overeenkomst tussen letters en hun

uitspraak (Seymour et al., 2003; Ziegler & Goswami, 2005). De schattingen voor het

prevalentiecijfer variëren tussen vijf en vijftien procent (Chan, Ho, Tsang, Lee, &

Chung, 2007; Katusic, Colligan, Barbaresi, Schaid, & Jacobsen, 2001; Shaywitz,

Shaywitz, Fletcher, & Escobar, 1990). Voor Nederland worden prevalentiecijfers

gerapporteerd tussen de vijf en tien procent (Hellinckx & Ghesquière, 2005), maar ook

Page 8: ‘Woordblind’ maar ook ‘notenblind’? · Academiejaar 2013-2014 Tweedekansexamenperiode ‘Woordblind’, maar ook ‘notenblind’? Masterproef II neergelegd tot het behalen

3

van vier procent (Blomert, 2005). Voor Vlaanderen zijn geen prevalentiecijfers bekend.

De verhouding jongens-meisjes ligt tussen 1,5 en 3 op 1 (Chan et al., 2007; Katusic et

al., 2001; Rutter et al., 2004).

Erfelijkheid en Neurobiologie

Tweelingstudies toonden aan dat dyslexie een hoge overervingsgraad heeft

(Gayan & Olson, 2001; Hensler, Schatschneider, Taylor, & Wagner, 2010; Willcutt,

Pennington, Olson, & DeFries, 2007). Tot vijftig procent van de variantie in

groepsverschillen in leesvaardigheden kan verklaard worden door genetische factoren

(Gayan & Olson, 2001). Eerstegraadsverwanten van personen met dyslexie hebben een

vier tot acht keer hogere kans om dyslexie te ontwikkelen (Willcutt et al., 2010). De

overerving verloopt polygenetisch, complex en niet exclusief (Habib, 2000; Pennington

et al., 1991) en in interactie met omgevingsfactoren (zoals leeservaring, SES, onderwijs,

geletterdheid van de ouders, e.d.) (Kovas, Haworth, Dale, & Plomin, 2007; Snowling,

Muter, & Carroll, 2007; Torppa, Eklund, van Bergen, & Lyytinen, 2011).

Het aandeel van verschillende hersenregio’s bij dyslexie werd onderzocht. Er

werden structurele hersenafwijkingen gevonden in onder meer het planum temporale

(Galaburda, Sherman, Rosen, Aboitiz, & Geschwind, 1985; Klingberg et al., 2000;

Larsen, Hoien, Lundberg, & Odegaard, 1990), het corpus callosum (Hynd et al., 1995;

Robichon & Habib, 1998; Rumsey et al., 1996), het gebied van Broca (Clark & Plante,

1998; Robichon, Levrier, Farnarier, & Habib, 2000) en het cerebellum (Finch, Nicolson,

& Fawcett, 2002; Leonard et al., 2001). Onderzoek toonde verder ook functionele

verschillen in hersenactivatie (bij het uitvoeren van een taak onder de fMRI-scanner).

De belangrijkste hersengebieden betrokken bij lezen, zijn het gebied van Broca

(anterieur in de linker inferieure frontale lob) dat gerelateerd wordt aan articulatie en

woordanalyse en twee posterieure gebieden: (1) het dorsale, linker temporo-pariëtaal

systeem (angulaire gyrus en supramarginale gyrus) – dit wordt ook de perisylvische

zone genoemd – dat gelinkt wordt aan het analytisch lezen van (pseudo)woorden en (2)

het ventrale, linker occipito-temporaal systeem – dit wordt ook de visual word form area

genoemd (McCandliss, Cohen, & Dehaene, 2003) – dat gerelateerd wordt aan het vlot

en herkennend lezen (Blomert, 2005; Demonet, Taylor, & Chaix, 2004; Shaywitz &

Shaywitz, 2008; Vellutino, Fletcher, Snowling, & Scanlon, 2004). Bij mensen met

Page 9: ‘Woordblind’ maar ook ‘notenblind’? · Academiejaar 2013-2014 Tweedekansexamenperiode ‘Woordblind’, maar ook ‘notenblind’? Masterproef II neergelegd tot het behalen

4

dyslexie werd in het frontale gebied een verhoogde activiteit en in de posterieure

gebieden (dorsaal en ventraal) een verlaagde activiteit gevonden in vergelijking met

mensen zonder dyslexie (Brunswick, McCrory, Price, Frith, & Frith, 1999; Pugh, Mencl,

Jenner, et al., 2000; Shaywitz et al., 2002; Shaywitz & Shaywitz, 2008). Deze resultaten

moeten met enige voorzichtigheid geïnterpreteerd worden, want ze zijn “neighter simple

nor straightforward” (Grigorenko, 2001, p. 104). In de angulaire gyrus, bijvoorbeeld,

werd zowel een verhoogde als een verlaagde hersenactiviteit gevonden, afhankelijk van

de taak (Pugh, Mencl, Shaywitz, et al., 2000). Het is (voorlopig) nog niet helemaal

duidelijk hoe het verband tussen het genetische substraat, de neurobiologische

afwijkingen en het lees- en schrijfgedrag precies in elkaar zit (van Borsel, 2010).

Verklaringsmodellen Voor Dyslexie

De onderliggende oorzaak van dyslexie blijft tot op vandaag het onderwerp van

een levendig wetenschappelijk debat. Er bestaan verschillende verklaringsmodellen

voor deze leerstoornis. De meest invloedrijke causale theorie is de ‘phonological deficit

theory’ (Ramus, 2003; Snowling, 2000; Stanovich, 1988). Volgens deze theorie is een

fonologisch deficit onderliggend aan dyslexie. Dit werd ook omschreven als een

‘fonologisch bewustzijnsprobleem’ (Blomert, 2005). Fonologisch bewustzijn is “het

bewustzijn van de klankstructuur van de taal en het kunnen manipuleren van klanken

(o.a. rijmen, in lettergrepen verdelen, spoonerismtaken)” (Zink & Breuls, 2012, p. 237).

Naast fonologisch bewustzijn werden ook andere fonologische problemen

gevonden bij mensen met dyslexie, meer bepaald problemen met het verbale

kortetermijngeheugen en het serieel benoemen (rapid automatized naming) (Denckla &

Rudel, 1976; Geudens et al., 2011; Wagner & Torgesen, 1987). Vanuit deze

onderzoeksbevindingen werd de ‘double deficit theory’ geponeerd (Wolf & Bowers,

1999). Volgens deze theorie zijn de problemen met fonologisch bewustzijn en met

vloeiendheid in serieel benoemen onafhankelijk van elkaar en kunnen ze beiden (elk

apart of samen) dyslexie veroorzaken.

Sommige studies vonden echter niet bij alle mensen met dyslexie een

fonologisch deficit (Paulesu et al., 2001; Wimmer, Mayringer, & Landerl, 2000).

Bovendien kan de fonologische theorie andere problemen die mensen met dyslexie

ervaren, vooral in niet-talige domeinen, zoals impliciet leren of motoriek (Howard,

Page 10: ‘Woordblind’ maar ook ‘notenblind’? · Academiejaar 2013-2014 Tweedekansexamenperiode ‘Woordblind’, maar ook ‘notenblind’? Masterproef II neergelegd tot het behalen

5

Howard, Japikse, & Eden, 2006; Vicari, Marotta, Menghini, Molinari, & Petrosini,

2003), niet verklaren. Daarom werden andere verklaringsmodellen voorgesteld.

De ‘rapid (auditory) processing theory’ (Tallal, 1980) stelt dat de fonologische

problemen het gevolg zijn van een meer fundamenteel probleem met het verwerken van

temporele informatie, meer bepaald bij de perceptie en verwerking van snel

veranderende of opeenvolgende stimuli (Farmer & Klein, 1995). Aanvankelijk werd

voornamelijk onderzoek gedaan naar de verwerking van auditieve stimuli. Maar uit later

onderzoek bleek dat er bij mensen met dyslexie ook problemen werden vastgesteld met

visuele stimuli. De ‘rise time hypothese’ (Goswami et al., 2002, zie infra) die stelt dat

mensen met dyslexie het moeilijk hebben met het waarnemen van snel veranderende

amplitudes in het auditieve signaal, past in dit plaatje.

Een andere theorie, de ‘automaticity/cerebellar theory’ (Nicolson & Fawcett,

1990; Nicolson, Fawcett, & Dean, 2001), poneert dat een afwijking aan het cerebellum

dat een rol speelt bij de automatisatie van vaardigheden, aan de basis ligt van dyslexie.

De ‘general magnocellular theory’ (Stein & Walsh, 1997) beperkte zich

oorspronkelijk tot het visuele domein (Livingstone et al., 1991; Lovegrove et al., 1980),

maar werd later uitgebreid tot een integratieve theorie die alle bovenstaande

bevindingen probeert te integreren (Ramus, 2003). Volgens dit verklaringsmodel is er

een neurologische disfunctie aan de magnocellulaire cellen van alle zintuigen (visueel,

auditief en tastzin) die instaan voor de snelle verwerking van sensorische informatie

(Geudens et al., 2011; Ramus, 2003). Ook het cerebellum dat de informatie van alle

zintuigen ontvangt, krijgt een plaats in deze theorie (Stein, 2001).

Recent werden nog enkele nieuwe verklaringsmodellen voor dyslexie

voorgesteld. De ‘anchoring hypothese’ (Ahissar, 2007) poneert dat mensen met dyslexie

zich niet even snel en automatisch afstemmen op binnenkomende prikkels als mensen

zonder deze leerstoornis. Er wordt geen ‘anker’ gevormd; daardoor worden zich

herhalende stimuli niet sneller en accurater verwerkt.

Aan de Universiteit Gent (Szmalec et al., 2011) werd ook een nieuwe

verklarende hypothese voor dyslexie onderzocht. Deze poogt een integratief beeld te

schetsen waarbinnen verschillende experimentele bevindingen met betrekking tot

dyslexie geïntegreerd kunnen worden: het verwisselen van letters tijdens het lezen

(Whitney & Cornelissen, 2005), problemen met de sensorische verwerking van visuele

Page 11: ‘Woordblind’ maar ook ‘notenblind’? · Academiejaar 2013-2014 Tweedekansexamenperiode ‘Woordblind’, maar ook ‘notenblind’? Masterproef II neergelegd tot het behalen

6

en auditieve stimuli (general magnocellular theory, Stein & Walsh, 1997), het

werkgeheugen (Smith-Spark & Fisk, 2007), het automatiseren van vaardigheden

(automaticity/cerebellar theory, Nicolson & Fawcett, 1990) en het snel serieel

benoemen (Denckla & Rudel, 1976; Wolf & Bowers, 1999). In tegenstelling tot de

andere verklaringsmodellen voor dyslexie werd hier niet gefocust op welk soort

stimulusmateriaal (verbaal, auditief, motorisch) verwerkt wordt of hoe dit materiaal

verwerkt wordt, maar wel op de manier waarop het geleerd wordt.

De onderzoekers vonden in de literatuur, bijvoorbeeld bij onderzoek naar

impliciete leertaken (Howard et al., 2006) of werkgeheugenonderzoek (Smith-Spark &

Fisk, 2007), dat de experimentele taken waarmee mensen met dyslexie het moeilijk

hebben, heel vaak volgorde betreffen. Mensen met dyslexie zouden geen problemen

hebben wanneer de stimuli simultaan of geïsoleerd worden aangeboden (Ramus &

Szenkovits, 2008).

Het leren van seriële informatie kan experimenteel onderzocht worden aan de

hand van de leerprocedure van Hebb (1961). Deze procedure bestaat uit een

onmiddellijke herkenningstaak. In elke trial moet de aangeboden sequens in de correcte

volgorde gereproduceerd worden. Tijdens het experiment wordt één bepaalde sequens

(Hebb sequens) meerdere keren herhaald tussen andere, steeds verschillende sequensen

(filler sequensen). De reproductie van de herhaalde sequens verbetert doorheen het

experiment in vergelijking met de niet-herhaalde fillersequensen. Dit wordt het Hebb

repetition effect genoemd en is dus het leren van volgorde waarbij informatie vanuit het

kortetermijngeheugen geleidelijk aan een stabiel geheugenspoor vormt in het

langetermijngeheugen. In eerder onderzoek (Page & Norris, 2008, 2009; Szmalec,

Duyck, Vandierendonck, Mata, & Page, 2009) werd aangetoond dat het Hebb repetition

effect analoog is aan woordleren.

De resultaten van de studie van (Szmalec et al., 2011) lieten zien dat het Hebb

repetition effect bij mensen met dyslexie veel kleiner was. Dit werd aangetoond met

verschillende soorten stimulusmateriaal: verbale stimuli (eenvoudige syllaben bestaande

uit een consonant en een vocaal) die visueel gepresenteerd werden, verbaal materiaal

(idem) dat auditief gepresenteerd werd en visuo-spatiële stimuli (bolletjes op een

scherm). Veertien van de 16 participanten met dyslexie vertoonden een verminderd

Page 12: ‘Woordblind’ maar ook ‘notenblind’? · Academiejaar 2013-2014 Tweedekansexamenperiode ‘Woordblind’, maar ook ‘notenblind’? Masterproef II neergelegd tot het behalen

7

Hebb leren in minstens één van de drie condities, de helft van de deelnemers in alle drie

de condities.

Reeds in de jaren ’70 werd onderzoek gedaan naar het verband tussen dyslexie

en volgordeleren (Bryden, 1972; Corkin, 1974). Daaruit bleek dat mensen met dyslexie

in het kortetermijngeheugen problemen hebben met seriële orde-informatie. Recent

onderzoek bevestigde dit verband bij kinderen en volwassenen met dyslexie (Hachmann

et al., 2014; Martinez Perez, Majerus, Mahot, & Poncelet, 2012; Martinez Perez,

Majerus, & Poncelet, 2013). Aan de hand van zowel verbaal (objecttekeningen en

cijfers) als non-verbaal (nonsenstekeningen) stimulusmateriaal toonden Hachmann et al.

(2014) aan dat mensen met dyslexie het minder goed deden dan controles in

decisietaken waarin beslist moest worden of de volgorde van de stimuli al dan niet

veranderd was, maar even goed in decisietaken waarin beslist moest worden of het item

al dan niet in een reeks voorkwam.

Onderzoek Naar Dyslexie en Muziek

Muziek en taal hebben heel wat eigenschappen gemeen: het gaat om de

perceptie en productie van auditieve prikkels die hiërarchisch georganiseerd worden

volgens een bepaald regelsysteem en die ook neergeschreven worden (Jackendoff,

2009). Neurologische beeldvormingsstudies vonden een aantal hersenregio’s die zowel

geactiveerd worden bij de verwerking van de taalstructuur als bij de verwerking van de

muziekstructuur, waaronder het gebied van Broca (Brown, Martinez, & Parsons, 2006;

Koelsch et al., 2002; Maess, Koelsch, Gunter, & Friederici, 2001; Patel, Gibson, Ratner,

Besson, & Holcomb, 1998). Dit zou kunnen wijzen op gedeelde cognitieve

verwerkingsprocessen bij taal en muziek (Patel, 2012).

Muziek bestaat uit verschillende componenten. De twee hoofdcomponenten van

muziek die het duidelijkst te onderscheiden zijn, zijn melodie en ritme. Beide aspecten

werden in de literatuur in verband gebracht met leesvaardigheden. De relatie tussen

muziekperceptie, fonologisch bewustzijn (de vaardigheid om woorden te splitsen in

klanken en deze te linken aan hun woordbeeld) en leesvaardigheid werd onderzocht

door Anvari, Trainor, Woodside en Levy (2002) bij honderd 4- en 5-jarige kinderen. De

muziektaken bestonden uit discriminatietaken met betrekking tot ritme, melodie en

akkoorden. De scores op de verschillende muziektaken waren significant gecorreleerd

Page 13: ‘Woordblind’ maar ook ‘notenblind’? · Academiejaar 2013-2014 Tweedekansexamenperiode ‘Woordblind’, maar ook ‘notenblind’? Masterproef II neergelegd tot het behalen

8

met zowel fonologisch bewustzijn als leesvaardigheid. Muziekperceptie verklaarde

unieke variantie in het voorspellen van leesvaardigheid na controle voor fonologisch

bewustzijn en andere cognitieve vaardigheden, zoals werkgeheugen. Alle muziektaken

werden hier op basis van factoranalyse samengenomen in één factor. Er werd met

andere woorden geen onderscheid gemaakt tussen de ritme- of melodietaken.

Specifiek naar de link tussen ritme en leesvaardigheid deden David, Wade-

Woolley, Kirby en Smithrim (2007) onderzoek. In een longitudinale studie volgden ze

53 kinderen gedurende de eerste vijf jaar van hun schoolloopbaan. Men vond dat

ritmeproductie (gemeten aan de hand van de Rhythmic Competency Analysis test,

Weikart, 1989) significant gecorreleerd was met zowel fonologisch bewustzijn als

benoemsnelheid. Ritmeproductie kon een significant deel van de variantie in

leesvaardigheden voorspellen in elk leerjaar. Maar na controle voor fonologisch

bewustzijn en benoemingssnelheid bleek deze link iets minder sterk.

Loui, Kroog, Zuk, Winner en Schlaug (2011) toonden dan weer aan dat er een

link is tussen toonhoogteperceptie en fonologische vaardigheden. Ze lieten 32 kinderen

tussen de zeven en negen jaar een toonhoogtetaak uitvoeren waarbij zowel de productie

als perceptie van toonhoogte gemeten werd. Op elke trial werd eerst een toon van 500

Hz aangeboden en daarna een toon die kon variëren tussen de 267 Hz en 750 Hz. De

kinderen moesten eerst deze tweede toon neuriën (productie) en daarna aangeven of

deze hoger of lager was dan de eerste (perceptie). Omdat men in eerdere studies vond

dat de overeenkomst tussen toonhoogteperceptie en -productie laag is (Loui, Guenther,

Mathys, & Schlaug, 2008), nam men deze scores samen in één maat. Deze index voor

toonhoogteperceptie en -productie was gecorreleerd met fonologisch bewustzijn, ook na

controle voor leeftijd, non-verbale intelligentie, SES en muzikale ervaring. Het verband

tussen toonhoogteperceptie en leesvaardigheden (fonologische vaardigheden en

woordidentificatie) werd ook door Tsang and Conrad (2011) geobserveerd bij kinderen

die muzieklessen volgden. Ze vonden echter geen verband bij de kinderen zonder

muziekeducatie.

Bovenstaande studies tonen aan dat er bij kinderen in het algemeen wel degelijk

een verband bestaat tussen muziek en leesvaardigheden. Ook in taalonderzoek, zowel

met zeer jonge kinderen als met volwassenen, bleek het herkennen van cues met

betrekking tot toonhoogte en ritme belangrijk voor fonologische vaardigheden, zoals het

Page 14: ‘Woordblind’ maar ook ‘notenblind’? · Academiejaar 2013-2014 Tweedekansexamenperiode ‘Woordblind’, maar ook ‘notenblind’? Masterproef II neergelegd tot het behalen

9

splitsen van de woordstroom in lettergrepen (Jusczyk et al., 1992; Smith, Cutler,

Butterfield, & Nimmo-Smith, 1989). De steekproefpopulaties in deze studies zijn echter

geen mensen met dyslexie. De literatuur betreffende het verband tussen dyslexie en

muziek is betrekkelijk schaars. Daarenboven betreft het reeds uitgevoerde onderzoek

vaak pilootstudies met een beperkt aantal deelnemers. Het onderzoek naar de link tussen

dyslexie en muziek kan opgesplitst worden in twee onderzoeksdomeinen. Ten eerste is

er onderzoek naar de link tussen dyslexie en bepaalde aspecten van muziek: ritme en/of

toonhoogte. Daarnaast onderzoekt men ook de therapeutische werking van muziek om

leesproblemen te verminderen.

Dyslexie en bepaalde aspecten van muziek. De link tussen dyslexie en beide

belangrijke componenten van muziek – ritme en toonhoogte – werd onderzocht door

Forgeard et al. (2008). Men ging uit van de hypothese dat het fonologisch probleem bij

dyslexie te maken heeft met een probleem met het snel verwerken van auditieve stimuli

(rapid auditory processing theory, zie supra). Er werden twee studies uitgevoerd bij

kinderen zonder leesproblemen. In de eerste studie vond men een relatie tussen

toonhoogte en fonologische vaardigheden en in de tweede studie tussen auditieve

muzikale vaardigheden (zowel ritme als toonhoogte) en leesvaardigheden. Deze relaties

waren sterker bij kinderen met muzikale ervaring. Daarna voerde men twee studies uit

bij kinderen met dyslexie. In de eerste vond men geen verband tussen muzikale

vaardigheden (gemeten aan de hand van ritmische en melodische discriminatietaken) en

leesvaardigheden. Maar in dit onderzoek voldeden niet alle participanten aan de criteria

van dyslexie. In de tweede studie vergeleek men kinderen met en kinderen zonder

dyslexie. Men vond een significant verschil tussen beide groepen in het onderscheiden

van tonen en ritmes. Daarbij moet vermeld worden dat deze laatste resultaten gebaseerd

zijn op een zeer kleine steekproef: slechts vijf kinderen met dyslexie en tien controles.

De onderzoekers concludeerden dat kinderen met dyslexie problemen hebben met het

verwerken van zowel toonhoogte als ritme.

Specifiek betreffende het verband tussen dyslexie en ritme werkte de

onderzoeksgroep rond Usha Goswami een hypothese uit: het ‘temporal sampling

framework’ (Goswami, 2011). Vanuit enkele observaties in hun onderzoek werkten ze

een theoretische verklaring uit voor het verband tussen ritme en dyslexie. Een eerste

Page 15: ‘Woordblind’ maar ook ‘notenblind’? · Academiejaar 2013-2014 Tweedekansexamenperiode ‘Woordblind’, maar ook ‘notenblind’? Masterproef II neergelegd tot het behalen

10

observatie was dat kinderen met dyslexie minder goed verschillen in rise time

detecteren dan kinderen zonder dyslexie (Goswami et al., 2002). De rise time is de

snelheid waarmee de amplitude van de onset van een geluidssignaal stijgt (Thomson,

Leong, & Goswami, 2013). Men onderzocht 101 kinderen, waarvan 24 met dyslexie. De

kinderen kregen een categorisatietaak waarbij de amplitude van de tonen gemanipuleerd

werd. Ze moesten beslissen of de tonen een beat (i.e. korte rise time) hadden of niet

(lange rise time). Kinderen met dyslexie presteerden significant minder goed op deze

taak dan hun leeftijdsgenoten. De prestatie op deze taak voorspelde, na controle voor

leeftijd en non-verbale intelligentie, tot vijfentwintig procent van de variantie in

leesvaardigheden.

Een andere observatie was dat studenten met dyslexie een taak waarbij men het

ritme van een metronoom met de vinger moest meetikken, minder goed deden dan de

controleproefpersonen (Thomson, Fryer, Maltby, & Goswami, 2006). Gedurende

twintig seconden hoorden de proefpersonen het ritme van de metronoom. Ondertussen

tikten ze mee. Daarna werd de metronoom gedurende twintig seconden uitgeschakeld.

Tijdens die stilte moesten ze het ritme verder blijven tikken. Gewoonlijk vindt men in

dergelijk onderzoek dat de tik van mensen twintig tot tachtig milliseconden voor het

signaal komt. Bij de studenten met dyslexie was de inter-tap interval (ITI) variabiliteit

beduidend groter dan bij de controleproefpersonen. Deze variabiliteit in ITI tijdens het

meetikken met de metronoom was geassocieerd met lees- en spellingsmaten,

fonologisch bewustzijn en rise time perceptie. Het verband tussen de variabiliteit in ITI

tijdens de perioden van stilte en deze maten was minder duidelijk.

Deze bevindingen werden daarna ook gerepliceerd bij een steekproef van

tienjarige kinderen (Thomson & Goswami, 2008). Kinderen met dyslexie deden het

beduidend minder goed dan de controles op discriminatietaken met betrekking tot rise

time, maar even goed op discriminatietaken met betrekking tot volume. Het verband

tussen ITI variabiliteit en fonologische en taalvaardigheden was sterker in de steekproef

van kinderen dan in de steekproef van studenten. Deze resultaten wijzen dus op een link

tussen ritmeperceptie en -productie en taalvaardigheden. Deze link is sterker tijdens de

kindertijd, maar de ritmische moeilijkheden bij mensen met dyslexie blijven voortduren

in de volwassenheid. De hersenen van kinderen met dyslexie zijn “in tune but out of

time” (Huss, Verney, Fosker, Mead, & Goswami, 2011, p. 675).

Page 16: ‘Woordblind’ maar ook ‘notenblind’? · Academiejaar 2013-2014 Tweedekansexamenperiode ‘Woordblind’, maar ook ‘notenblind’? Masterproef II neergelegd tot het behalen

11

Overy, Nicolson, Fawcett en Clarke (2003) vonden in een beperkte steekproef

hetzelfde patroon: de kinderen met dyslexie scoorden minder goed op ritmetaken en

beter op toonhoogtetaken dan de controlegroep. Hoewel de verschillen in dit onderzoek

niet allemaal significant waren, was er toch steeds een trend in die richting.

Deze moeilijkheden met de perceptie van ritme werden niet alleen

teruggevonden in het Engels, maar ook in het Frans (Muneaux, Ziegler, Truc, Thomson,

& Goswami, 2004). Deze onderzoekers concluderen dat “deficits in the perception of

cues important for speech rhythm may be universal in developmental dyslexia” (p.

1259).

De theoretische verklaring die Usha Goswami en collega’s voor deze

moeilijkheden met ritme en timing gaven, werd het ‘temporal sampling framework’ of

de ‘rise time hypothesis’ genoemd. Men stelt dat de ontwikkeling van talige, ritmische

en motorische vaardigheden aan elkaar gelinkt zijn. Bij de verwerking van de auditieve

input, zowel bij muziek als bij taal, moeten patronen van sterke/beklemtoonde en

zwakke/onbeklemtoonde ritmische cues herkend en verwerkt worden. Het ritmisch

patroon in een taal wordt gevormd door het afwisselen van beklemtoonde en

onbeklemtoonde syllaben (Goswami, Huss, Mead, Fosker, & Verney, 2013). In de

woordenstroom wordt ongeveer om de vijfhonderd milliseconden een lettergreep

beklemtoond. Op basis van deze ritmische patronen in de taal vormen kleine kinderen al

snel verwachtingen over wanneer de volgende beklemtoonde syllabe zal optreden

(Goswami et al., 2013). Het brabbelen van baby’s volgt reeds hetzelfde patroon van

ritme, timing en klemtonen van de taal (Vihman & Croft, 2007). De eerste woorden die

kinderen leren, vormen meestal een combinatie van een beklemtoonde lettergreep

gevolgd door een onbeklemtoonde lettergreep (bv. mama, papa, auto) (Thomson et al.,

2013). De amplitudefluctuaties over tijd, meer specifiek de rise time, bevatten

belangrijke cues met betrekking tot ritmische patronen in de taal (Thomson et al., 2013).

Deze worden gebruikt om het continue spraaksignaal op te splitsen in woorden en

lettergrepen (Kuhl, 2004). Mensen met dyslexie zijn minder gevoelig voor timingcues,

zoals de rise time, zowel in muziek als in taal. Dit kan hun moeilijkheden met

fonologische verwerking en met ritmetaken verklaren (Thomson & Goswami, 2008).

Zoals deze onderzoeksresultaten hierboven werden samengevat, lijken ze zeer

robuust. Er zou een duidelijk verband bestaan tussen problemen met ritmeperceptie en

Page 17: ‘Woordblind’ maar ook ‘notenblind’? · Academiejaar 2013-2014 Tweedekansexamenperiode ‘Woordblind’, maar ook ‘notenblind’? Masterproef II neergelegd tot het behalen

12

dyslexie. De hypothese dat mensen met dyslexie enkel problemen zouden ervaren met

ritme en niet met toonhoogte is echter niet zo eenduidig, want er is ook onderzoek dat

aantoont dat mensen met dyslexie wél problemen hebben met toonhoogte, zoals reeds

uit het onderzoek van Forgeard et al. (2008) bleek. Ook Ziegler, Pech-Georgel, George

en Foxton (2012) onderzochten het verband tussen toonhoogteperceptie en dyslexie.

Men maakte een onderscheid tussen globale en lokale verwerking van toonhoogte. De

globale verwerking van toonhoogte is parallel en holistisch (betreft de gehele sequens),

de lokale verwerking van toonhoogte sequentieel en analytisch (betreft één welbepaald

toonhoogte-interval tussen twee noten). De taak bestond uit twee reeksen van vier tonen;

de participanten moesten oordelen of de reeksen identiek waren of niet. In de helft van

de niet-identieke reeksen bleef het algemene patroon van stijgen en dalen hetzelfde

(lokale verandering), in de andere helft veranderde het algemene patroon (globale

verandering). De kinderen met dyslexie deden het even goed als de controlegroep in de

globale conditie, maar significant minder goed in de lokale conditie. De onderzoekers

voerden vervolgens een eenvoudige toonhoogtetaak uit waarbij men moest beslissen of

de tweede toon hoger of lager was dan de eerste (lokale toonhoogte perceptie). Ook in

deze taak deden kinderen met dyslexie het beduidend minder goed dan de controles. In

tegenstelling tot hierboven beschreven onderzoek blijken kinderen met dyslexie dus ook

problemen te hebben met toonhoogteperceptie, maar niet in alle taken.

Muziek als therapeutische interventie. Een tweede onderzoekslijn met

betrekking tot dyslexie en muziek betreft muziek als therapeutische interventie om

leesproblemen te verminderen. Een overzichtswerk (Moreno, 2009) vat het positieve

effect van muziek op verschillende domeinen samen. Muzikale ervaring heeft een

gunstige invloed op taal, wiskunde, symbolisch, spatiaal en temporeel redeneren,

verbaal geheugen en zelfs algemene intelligentie. Muziekonderricht zou zelfs

veranderingen in het brein teweeg brengen, zowel functioneel als structureel. Alle

studies die in deze review beschreven worden, betreffen echter correlationeel onderzoek.

Tot nu toe werd nog geen duidelijk causaal verband aangetoond tussen muziekervaring

of -training en andere domeinen van het functioneren.

In een recente review planden Cogo-Moreira et al. (2012) een onderzoek naar de

rol van muziekonderricht ter verbetering van de problemen die kinderen en

Page 18: ‘Woordblind’ maar ook ‘notenblind’? · Academiejaar 2013-2014 Tweedekansexamenperiode ‘Woordblind’, maar ook ‘notenblind’? Masterproef II neergelegd tot het behalen

13

adolescenten met dyslexie ervaren. Na een grondige zoektocht in de literatuur vond men

geen enkele studie die aan de inclusiecriteria voldeed. Hoewel verschillende auteurs de

rol van muziek als therapeutische interventie voor dyslexie suggereerden (zie de studies

hieronder en ook Besson, Schon, Moreno, Santos, & Magne, 2007; Overy, 2003;

Ziegler et al., 2012), werd nog geen randomised controlled trial (RCT) onderzoek

uitgevoerd. Alle studies moesten vanwege het gebrek aan een adequate controlegroep of

uitkomstmaten of vanwege een heterogene steekproef uit de review geweerd worden.

Toch is er enige preliminaire evidentie voor het gunstige effect van muziek op

leesvaardigheden. Moreno, Friesen en Bialystok (2011) bijvoorbeeld wezen zestig

kinderen tussen de vier en zes jaar random toe aan een muziekprogramma of een

beeldende kunstprogramma voor twintig dagen. Voor en na de interventie werd het

fonologisch bewustzijn en het omzetten van visuele symbolen in woorden gemeten.

Beide groepen verbeterden evenveel wat betreft fonologisch bewustzijn, maar de

muziekgroep verbeterde duidelijk meer op de visueel-auditieve uitkomstmaat dan de

kunstgroep. De auteurs zien dit als preliminaire evidentie dat muziekeducatie bepaalde

vaardigheden die nodig zijn om vlot te kunnen lezen, verbetert.

Gromko (2005) deed gedurende vier maanden een muziekinterventie (wekelijks

dertig minuten) in vier kleuterklassen. Na de interventie presteerden de kinderen uit de

muziekconditie significant beter dan de controlegroep op een foneemsegmentatietaak.

De theoretische verklaring die de onderzoeker hiervoor gaf, was de ‘near-transfer

hypothesis’: de relatie tussen muziekonderricht en leesvaardigheden zou verklaard

kunnen worden door fonologisch bewustzijn, het inzicht dat een gesproken woord

bestaat uit individuele fonemen.

In een derde onderzoek vergeleek men de effecten van een muziekinterventie en

van een training in fonologische vaardigheden op het fonologisch bewustzijn (Dege &

Schwarzer, 2011). Eenenveertig kleuters werden random toegewezen aan deze twee

interventies of aan de controlegroep (een sporttraining). De interventie bestond uit een

dagelijkse oefening van tien minuten gedurende twintig weken. Zowel in de

fonologische trainingsgroep als in de muziekgroep vond men een significante stijging in

fonologisch bewustzijn van pre- naar posttest. De kinderen in de sportgroep vertoonden

deze stijging niet.

Page 19: ‘Woordblind’ maar ook ‘notenblind’? · Academiejaar 2013-2014 Tweedekansexamenperiode ‘Woordblind’, maar ook ‘notenblind’? Masterproef II neergelegd tot het behalen

14

Deze drie onderzoeken werden uitgevoerd bij kleuters om de algemene

leesvaardigheden te verbeteren en waren dus niet gericht op het verbeteren van

vaardigheden bij kinderen met dyslexie. Register, Darrow, Standley en Swedberg (2007)

onderzochten de effectiviteit van een intensieve, kortdurende muziekinterventie die

enerzijds geïmplementeerd werd in een klas in het tweede leerjaar en anderzijds bij acht

kinderen met specific learning disability (SLD, deze term wordt vaak gebruikt om te

verwijzen naar dyslexie). Aan de hand van een pretest-posttestdesign werd aangetoond

dat kinderen met SLD significant verbeterden op de drie uitkomstmaten: woordlezen,

woordkennis en begrijpend lezen. De klas waar de interventie werd geïmplementeerd,

vertoonde geen significante verbetering op de posttest, maar maakte wel een grotere

stijging door op deze drie maten dan een controlegroep die geen interventie kreeg.

Vanuit het hierboven beschreven ‘temporal sampeling framework’ ten slotte

werd onderzoek gedaan naar een interventie specifiek gericht op de perceptie van rise

time, van ritme in niet-talig materiaal en van ritmische patronen in spraak (Thomson et

al., 2013). Dit gebeurde aan de hand van wekelijkse sessies van dertig minuten

gedurende zes weken. De sessies bestonden uit een opwarmingsspel op djembé’s en een

aantal computergestuurde taken. Deze interventie werd vergeleken met een reeds

bestaande interventie gebaseerd op foneemperceptie. Beide interventies leidden tot een

significante stijging in fonologisch bewustzijn, met gemiddelde tot grote effect sizes. In

de ritme-interventie werd daarenboven een significante stijging gevonden in rise time

perceptie (medium effect size). Gezien de kleine steekproef is verder onderzoek nodig.

Bovendien moet de specifieke werking van de verschillende componenten van deze

interventie verder uitgediept worden.

Samengevat is er in het onderzoeksgebied rond dyslexie en muziek voorlopig

weinig consensus over welke facetten van muziek nu precies gelinkt zijn aan dyslexie

(toonhoogte en/of ritme). Men gaat ervan uit dat muziekinterventies een therapeutische

werking kunnen hebben bij dyslexie, maar de evidentie hiervoor is nog beperkt.

Page 20: ‘Woordblind’ maar ook ‘notenblind’? · Academiejaar 2013-2014 Tweedekansexamenperiode ‘Woordblind’, maar ook ‘notenblind’? Masterproef II neergelegd tot het behalen

15

Uitgangspunt Huidig Onderzoek

Het uitgangspunt voor deze masterproef is de hierboven reeds beschreven

nieuwe verklarende hypothese voor dyslexie die recent onderzocht werd aan de

Universiteit Gent (Szmalec et al., 2011). Aan de hand van de leerprocedure van Hebb

(1961) toonden de onderzoekers aan dat volwassenen met dyslexie een deficit vertonen

in het leren van volgorde-informatie. De hypothese stelt dat zowel de taalproblemen die

karakteristiek zijn voor dyslexie, als de met dyslexie geassocieerde cognitieve

moeilijkheden grotendeels verklaard kunnen worden door een onderliggend deficit in

het leren van seriële orde-informatie. De resultaten lieten zien dat het Hebb repetition

effect bij mensen met dyslexie veel kleiner of zelfs afwezig was. Dit werd aangetoond

met verschillende soorten stimulusmateriaal. Aangezien proefpersonen met dyslexie

niet alleen slechter presteerden op de talige taken, maar ook op de visuo-spatiële taak,

kan verondersteld worden dat het onderliggend probleem bij dyslexie mogelijk te

maken heeft met het leren van volgorde-informatie, ongeacht de aard van het materiaal

(echter zie ook Gould & Glencross, 1990). Ander onderzoek toonde aan dat volgorde op

een abstract niveau wordt gerepresenteerd (Depoorter & Vandierendonck, 2009; Jensen

& Lisman, 2005). Hierbij aansluitend vond recent onderzoek dat kinderen met dyslexie

minder snel motorische sequensen leerden dan leeftijdsgenoten, maar in een motorische

leertaak die geen volgorde inhield, even goed leerden (Hsu & Bishop, 2014). Vanuit

deze bevindingen werd dus voorspeld dat mensen met dyslexie niet alleen slechter

presteren op talige taken, maar ook op alle andere taken die het leren en automatiseren

van volgorde (i.e. sequensen van informatie) meten. Deze masterproef wil deze

voorspelling empirisch verder ondersteunen en tegelijk uitbreiden aan de hand van non-

verbaal en meer ecologisch valide stimulusmateriaal, namelijk met muzikale taken. Dit

wordt getest met sequensen van enkele noten en ook met een kort liedje.

Onderzoeksvragen en Hypothesen

Aangezien muziek ook volgordeleren of het leren van sequensen van informatie

impliceert, werd voorspeld dat mensen met dyslexie op muziektaken slechter zouden

presteren dan controleproefpersonen. Het experiment waarmee deze hypothese

onderzocht werd, bestond uit twee muziekherkenningstaken en vier

muziekproductietaken (eerst twee sequensen, daarna twee liedjes). Vanuit de

Page 21: ‘Woordblind’ maar ook ‘notenblind’? · Academiejaar 2013-2014 Tweedekansexamenperiode ‘Woordblind’, maar ook ‘notenblind’? Masterproef II neergelegd tot het behalen

16

veronderstelling dat mensen met dyslexie moeite hebben met alle taken die het leren

van volgorde vereisen en niet enkel met perceptie van volgorde of het uitvoeren van

motorische responsen, werden er zowel herkenningstaken als productietaken in het

experiment opgenomen.

De herkenningstaken waren auditieve beslissingstaken waarbij geen motorische

responsen vereist waren. Het format werd gebaseerd op de taken zoals in het onderzoek

van Hachmann et al. (2014). Er waren twee condities van deze taak. Enerzijds een

itemtaak waarbij de deelnemers eerst een reeks van vier noten te horen kregen en daarna

één noot. Ze moesten beslissen of deze laatste noot in de reeks van vier voorkwam.

Anderzijds een ordetaak waarbij ze eveneens een reeks van vier (later van zes, zie infra)

noten te horen kregen, gevolgd door opnieuw een reeks van vier (zes) noten. In deze

conditie beslisten ze of de twee reeksen gelijk waren of niet. Er werd een interactie-

effect verwacht, namelijk dat de personen met dyslexie het even goed zouden doen als

de controleproefpersonen op de itemtaak, maar minder goed op de ordetaak.

De muziekproductietaken bestonden uit vier pianotaken waarbij het leerproces

van de deelnemers in kaart werd gebracht. De eerste twee taken waren meer

gecontroleerde, experimentele taken en bestonden uit een sequens van acht noten. De

volgende twee taken waren meer naturalistisch valide taken, want ze bestonden uit een

kort liedje. De participanten kregen een filmpje te zien waarin de sequens of het liedje

op een piano werd voorgespeeld. Dit probeerden ze dan zo goed mogelijk na te spelen.

Ze kregen de instructie om zowel op de toonhoogte als op de lengte van de noten (het

ritme) te letten. Dit filmpje werd een aantal keer herhaald (de sequens tien keer, het

liedje vijftien keer). De sequenstaak bestond uit twee condities: één zonder ritme en één

met ritme. Ook de liedjestaak had twee condities: één met klank en één zonder klank.

Op die manier werd ook een zuiver motorische conditie in het experiment opgenomen.

De verwachting was dat de personen met dyslexie slechter zouden presteren op alle

muziekproductietaken, aangezien ze allen het leren van volgorde impliceerden.

Verdergaande hypothesen met betrekking tot ritme- of toonhoogteproductie werden niet

gemaakt, aangezien de onderzoeksevidentie hiervoor vooral muziekperceptie betreft en

bovendien niet eenduidig is.

Page 22: ‘Woordblind’ maar ook ‘notenblind’? · Academiejaar 2013-2014 Tweedekansexamenperiode ‘Woordblind’, maar ook ‘notenblind’? Masterproef II neergelegd tot het behalen

17

Methode

Steekproef

Twintig personen met dyslexie (16 vrouwen) en twintig controleproefpersonen

(16 vrouwen) tussen 18 en 30 jaar namen aan het onderzoek deel. Ze volgden allen les

in het hoger onderwijs: de meesten aan de Universiteit Gent, vijf proefpersonen met

dyslexie en één controleproefpersoon aan de hogeschool. Alle deelnemers hadden

Nederlands als moedertaal. Drie participanten waren gebalanceerd tweetalig: één

deelnemer met dyslexie sprak, naast Nederlands, ook Turks, een tweede Italiaans en één

controleproefpersoon sprak ook Russisch. Twee personen met dyslexie rapporteerden

een comorbide stoornis: de ene ADD, de andere dysorthografie.

Een belangrijk inclusiecriterium om deel te nemen aan het experiment was dat

de deelnemers geen muzikale voorkennis hadden. Ze mochten geen muziekles gevolgd

hebben buiten de schooluren, piano kunnen spelen of noten kunnen lezen. De reden

hiervoor was dat het zeer moeilijk zou zijn om muzikanten te matchen wat betreft hun

muzikale ervaring. Er zijn namelijk veel verschillende vormen van muziekonderwijs

(deeltijds kunstonderwijs, jeugdmuziekschool, privéles, enz.) met evenveel

verschillende vormen van evaluatie. Het was wel zo dat sommige deelnemers tijdens de

lessen muzikale opvoeding iets meer muzikale ervaring hadden opgedaan dan anderen.

Sommigen leerden bijvoorbeeld noten lezen en/of blokfluit spelen, anderen niet.

Sommigen volgden in de lagere school één jaar notenleer. Maar iedereen gaf aan dat ze

op het moment van de afname geen noten (meer) konden lezen.

Op basis van een eenwegsvariantie-analyse bleek dat de dyslexiegroep en de

controlegroep enkel verschilden voor de twee leestesten (Eén-Minuut-Test (EMT) en

Klepel, zie infra) en niet voor leeftijd en intelligentiescore (zie tabel 1).

Page 23: ‘Woordblind’ maar ook ‘notenblind’? · Academiejaar 2013-2014 Tweedekansexamenperiode ‘Woordblind’, maar ook ‘notenblind’? Masterproef II neergelegd tot het behalen

18

Tabel 1

Steekproefkarakteristieken: gemiddelden (M) en standaarddeviaties (SD) per groep

(APM = Advanced Progressive Matrices, EMT = Eén-Minuut-Test)

Dyslexiegroep

(n = 20)

Controlegroep

(n = 20) Groepsverschil

M SD M SD F(1,30) p

Leeftijd (jaren) 21.32 1.60 21.93 2.88 .67 .42

APM (aantal

correcte items) 23.45 4.77 24.45 4.17 .50 .48

EMT (aantal

woorden/min) 76.80 11.19 92.35 14.38 14.57 < .001

De Klepel (aantal

woorden/2 min) 58.90 23.70 96.65 14.09 70.80 < .001

Procedure en Materiaal

De proefpersonen met dyslexie werden gecontacteerd via de vzw Cursief die

studenten met een functiebeperking in het hoger onderwijs in Gent bijstaat. Op deze

manier hadden de proefpersonen met dyslexie met zekerheid een geldig attest en

voldeden ze aan de drie criteria voor de beschrijvende diagnose voor dyslexie

(achterstandscriterium, hardnekkigheidscriterium en exclusiecriterium, zie supra). De

studenten met dyslexie werden via mail gecontacteerd en konden reageren wanneer ze

interesse hadden om deel te nemen aan het onderzoek. De controlegroep werd

samengesteld met behulp van Experimetrix, de online tool waarop studenten aan de

Universiteit Gent zich kunnen registreren om deel te nemen aan experimenten.

Nadat de deelnemers zich ingeschreven hadden, kregen ze via e-mail een

vragenlijst toegestuurd waarin hun personalia en de mate van muziekkennis bevraagd

werden (bijlage A). Het eigenlijke experiment duurde ongeveer twee uur. De

deelnemers kregen hiervoor een vergoeding van twintig euro. Alle onderzoeken werden

uitgevoerd door dezelfde proefleider. Er werd begonnen met de voorstelling van het

experiment en het invullen van het informed consent waarbij anonimiteit en het recht

om op elk moment het onderzoek stop te zetten, verzekerd werden. Het experiment

bestond uit twee computertaken voor muziekherkenning (item- en ordetaak), vier

Page 24: ‘Woordblind’ maar ook ‘notenblind’? · Academiejaar 2013-2014 Tweedekansexamenperiode ‘Woordblind’, maar ook ‘notenblind’? Masterproef II neergelegd tot het behalen

19

pianotaken (eerst twee sequensen, daarna twee liedjes) voor muziekproductie, een

intelligentietest en twee korte gestandaardiseerde leestests. De pianotaken en de

muziekherkenningstaken werden gecontrabalanceerd over de deelnemers en gematcht

tussen de dyslexie- en controlegroep. De item- en ordetaak werden ook

gecontrabalanceerd om volgorde-effecten uit te sluiten. Wat de pianotaken betreft,

kwamen de sequenstaken steeds voor de liedjestaken, omdat in de sequenstaken slechts

één vinger gebruikt mocht worden en men bij de liedjes beide handen moest gebruiken.

Het door elkaar gebruiken van deze twee handelingen zou bij de deelnemers verwarring

kunnen creëren (i.e. differentiële overdracht). Van elke pianotaak werden vier versies

gemaakt: de twee sequensen (figuur 1 en 2), elk met en zonder ritme en de twee liedjes,

elk met en zonder klank (bijlage B). Het gebruik van deze twee versies werd eveneens

gecontrabalanceerd over de participanten om volgorde-effecten te vermijden. De

instructies voor de herkenningstaken en voor de pianotaken werden op het

computerscherm getoond. Het onderzoek werd afgesloten met de intelligentietest en de

twee leestests waarvoor de mondelinge instructies op voorhand gestandaardiseerd

werden.

Muziekherkenning: itemtaak. Met behulp van het programma E-Studio

werden twee herkenningstaken zoals in het experiment van Hachmann et al. (2014)

geprogrammeerd. De pianotaken (zie infra) impliceerden naast het leren van een

volgorde van noten en ritme ook steeds het leren van motorische sequensen. De

muziekherkenningstaken vereisten geen motorische respons; het waren zuiver auditieve

beslissingstaken. Een tweede verschil was dat de herkenningstaken eerder

kortetermijngeheugenprocessen vereisten, de productietaken daarentegen herhaling en

langetermijngeheugenprocessen. Om de kwaliteit van de tonen te verbeteren, kregen de

proefpersonen deze te horen doorheen een koptelefoon.

In de itemtaak kreeg de proefpersoon bij elke trial een reeks van vier tonen te

horen die elk twee seconden duurden. Deze tonen werden geselecteerd uit een reeks van

acht noten met een toonafstand van één hele toon tussen elke noot (lage la, lage si, do#,

re#, fa, sol, la en si). Na het verschijnen van een fixatiekruis op het scherm, kreeg de

participant nog één toon te horen. Vervolgens moest men aangeven of deze laatste toon

in de eerste reeks te horen was of niet door respectievelijk groen/links of rood/rechts te

Page 25: ‘Woordblind’ maar ook ‘notenblind’? · Academiejaar 2013-2014 Tweedekansexamenperiode ‘Woordblind’, maar ook ‘notenblind’? Masterproef II neergelegd tot het behalen

20

drukken. Om vertrouwd te raken met de procedure waren er eerst vier oefentrials.

Daarna begon het eigenlijke experiment dat bestond uit 18 trials. Er werd geen feedback

gegeven over de juistheid van het antwoord.

Muziekherkenning: ordetaak. In deze taak kregen de deelnemers bij elke trial

eveneens een reeks van vier tonen van twee seconden te horen. Nu werden de tonen

geselecteerd uit een reeks van vier noten met een toonafstand van twee hele tonen

tussen elke noot (lage la, do#, fa en la). Nadat een fixatiekruis op het scherm verscheen,

kreeg de participant opnieuw een reeks van vier noten te horen. Deze reeks was ofwel

volledig identiek aan de eerste ofwel waren twee tonen van plaats verwisseld. In dit

geval gebeurde de permutatie tussen twee vlak naast elkaar liggende tonen. Positie 1 en

2, positie 2 en 3 of positie 3 en 4 werden verwisseld. De andere tonen uit de reeks

bleven gelijk. De proefpersoon werd gevraagd om aan te geven of de twee reeksen

gelijk waren of niet door respectievelijk groen/links of rood/rechts te drukken. Net zoals

in de itemtaak werden eerst vier proeftrials aangeboden. Het eigenlijke experiment

bestond uit 18 trials en er werd geen feedback gegeven over de juistheid van het

antwoord.

Na de afnames in het eerste masterjaar (20 controleproefpersonen en 12

personen met dyslexie), bleek uit een one-way repeated measures ANOVA met taak als

binnensubjectfactor en groep als tussensubjectfactor dat er een significant hoofdeffect

was van taak, F(1, 30) = 39.29, p < .001, η² = .57 (Greenhouse-Geisser correctie). Het

gemiddeld percentage correct beantwoorde items was groter in de ordetaak (M = 87%,

SD = 10%) dan in de itemtaak (M = 75%, SD = 11%). De ordetaak was dus

gemakkelijker dan de itemtaak. Het verwachte interactie-effect tussen groep en taak was

niet significant, F < 1. Het resultaat lag wel in de lijn van de voorspelling: de personen

met dyslexie deden het iets beter op de itemtaak (al was dit niet significant) en ze

hadden dit voordeel niet bij de ordetaak. Daarom werd deze taak voor de verdere testing

in het tweede masterjaar moeilijker gemaakt. Er moesten dan twee reeksen van zes

noten vergeleken worden. De aangepaste ordetaak werd enkel bij de laatste acht

proefpersonen met dyslexie gebruikt. Het verschil tussen de gemiddelden van de

itemtaak (M = 68%, SD = 17%) en de ordetaak (M = 58%, SD = 15%) was nu niet meer

significant volgens een t-toets, t(7) = 1,67, p = .14.

Page 26: ‘Woordblind’ maar ook ‘notenblind’? · Academiejaar 2013-2014 Tweedekansexamenperiode ‘Woordblind’, maar ook ‘notenblind’? Masterproef II neergelegd tot het behalen

21

Muziekproductie: pianotaak sequens. De vier pianotaken bestonden telkens

uit een filmpje vanuit bovenaanzicht van een notensequens of van een liedje,

voorgespeeld op een piano. De deelnemers kregen dit filmpje een aantal keren te zien en

bij elke herhaalbeurt probeerden ze dit zo goed mogelijk na te spelen. Zo kon hun

leerproces over de verschillende herhalingen in kaart gebracht worden. De pianotaken

werden opgenomen met het gratis programma Anvil StudioTM

(2013). Dit is een

eenvoudig muziekprogramma om MIDI-bestanden op te nemen of te componeren. Om

op te nemen wat de participanten speelden, werd het keyboard (Korg SP170S) met de

usb-ingang van de laptop verbonden via een MIDI-interface kabel (ESI Midimate II).

Van deze opname in MIDI-formaat gaf het programma dan een zogenaamde event list

waarop alle informatie over dit bestand te vinden was: de noten die ingedrukt werden,

de lengte van de noten, de intensiteit waarmee de noot werd aangeslagen, enzovoort.

In de sequenstaak kregen de participanten een filmpje te zien waarin een reeks

van acht noten werd gespeeld op een piano. Er zijn twee (binnensubject)condities van

deze taak: een sequens zonder en een sequens met ritme.

Sequens zonder ritme. De acht noten werden op een toevallige wijze en zonder

teruglegging getrokken uit een set van tien aaneengrenzende noten (vanaf de re tot en

met de hoge fa). Enkel de witte toetsen van de piano werden gebruikt (geen kruisen of

mollen). Enkel deze tien noten waren tijdens het experiment op het klavier zichtbaar. De

andere noten werden afgedekt door middel van een karton (zoals in figuur 3). De lengte

van de noten werd met behulp van het programma Anvil StudioTM

(2013)

gemanipuleerd zodat één noot vijfhonderd milliseconden duurde. De noten werden

gespeeld aan een tempo van één per seconde of zestig tellen per minuut (beats per

minute, bpm). Figuur 1 toont een voorbeeld van een dergelijke sequens. De titel van

deze paragraaf ‘sequens zonder ritme’ is in die zin wat misleidend: elke noot heeft ritme,

namelijk de lengte van de noot. In deze conditie was er echter geen verschil in ritme,

alle noten duurden even lang. De deelnemers kregen de opdracht om het filmpje te

bekijken en de noten daarna zo goed mogelijk na te spelen op het keyboard. Er werden

tien herhalingen getoond; na elke herhaling probeerden ze de sequens na te spelen.

Verder werd de instructie gegeven om, net zoals in het filmpje, de noten met één vinger

Page 27: ‘Woordblind’ maar ook ‘notenblind’? · Academiejaar 2013-2014 Tweedekansexamenperiode ‘Woordblind’, maar ook ‘notenblind’? Masterproef II neergelegd tot het behalen

22

(de wijsvinger) in te drukken. Er werd gevraagd om zowel op de toonhoogte als op de

lengte van de noten te letten.

Figuur 1. Sequens van acht noten zonder ritme: fa, mi, hoge mi, do, la, re, sol, hoge re.

Sequens met ritme. Ook in deze sequenstaak werd een filmpje getoond met een

reeks van acht noten. De geluidsband werd eveneens gemanipuleerd, zodat het tempo

één tel per seconde bedroeg (60 bpm). Maar in deze sequens werd ook ritme

geïntroduceerd. Vijf van de acht noten in de sequens duurden nog steeds vijfhonderd

milliseconden. Maar de derde, zevende en achtste noot waren dubbel zo lang en hadden

dus een lengte van één seconde. Een voorbeeld van zo’n sequens wordt getoond in

figuur 2. De noten die niet opgevuld zijn, duren dubbel zo lang als de noten die wel

opgevuld zijn. De participanten kregen opnieuw dezelfde opdracht: ze bekeken het

filmpje tien keer en speelden het met één vinger na.

Figuur 2. Sequens van acht noten met ritme: re, la, hoge fa (lang), hoge mi, mi, si, fa

(lang), hoge re (lang).

Zowel de toonhoogte als het ritme in de sequenstaken werden geanalyseerd.

Toonhoogte werd geoperationaliseerd als de juiste noot spelen. Dit werd op twee

manieren gescoord. Enerzijds werd een eerder conservatieve, absolute scoring gebruikt,

zoals in het artikel van Szmalec et al. (2011). Enkel de noten die op de juiste seriële

positie voorkwamen, werden als correct gescoord. Daarnaast werd ook een minder

strenge, relatieve scoring toegepast (McKelvie, 1987). Het aantal correcte items in deze

scoring was de som van (1) het aantal items op de correcte positie van links naar rechts

tot aan de eerste fout, (2) het aantal items op de correcte positie van rechts naar links tot

aan de eerste fout, (3) het aantal items tussen de eerste fout van links en de eerste fout

Page 28: ‘Woordblind’ maar ook ‘notenblind’? · Academiejaar 2013-2014 Tweedekansexamenperiode ‘Woordblind’, maar ook ‘notenblind’? Masterproef II neergelegd tot het behalen

23

van rechts die een correcte sequens vormden en (4) alle andere items die op de juiste

positie voorkwamen. Per conditie (met of zonder ritme) werd dan het gemiddeld aantal

correcte noten over de tien herhalingen heen berekend. Voor elke conditie werd ook de

regressiecoëfficiënt berekend, als maat voor de leerprogressie. Voor het ritme werd het

percentage afwijking van de lengte van elke noot berekend. Een positieve afwijking

betekent dat de noot langer werd gespeeld, een negatieve afwijking dat de noot minder

lang duurde. Dit werd zowel voor de conditie zonder ritme als voor de conditie met

ritme uitgevoerd. Voor elk van de tien herhalingen werd het gemiddelde van de

afwijkingen berekend en ook het gemiddelde van de absolute waarde van de

afwijkingen. Ook de regressiecoëfficiënt werd opnieuw berekend.

Muziekproductie: pianotaak liedje. Bij deze taak kregen de participanten eerst

een foto te zien waarbij ze hun handen op de piano moesten plaatsen zodat elke vinger

op één toets lag (zoals in figuur 3). Er werd slechts één toets gebruikt voor de beide

duimen. Deze positie wordt in muziekscholen gebruikt bij het aanleren van piano. Ook

van deze taak waren er twee condities: een liedje met klank en één zonder klank.

Figuur 3. De positie van de vingers bij de pianotaken.

Liedje met klank. De deelnemers kregen een filmpje te zien van een kort liedje.

Dit liedje bestond uit vier maten in een vierkwartsmaat waarbij soms beide handen

tegelijk gebruikt werden. Zoals in de sequens met ritme, werd ook hier gebruik gemaakt

van twee lengtes van noten waarbij de ene dubbel zo lang duurde als de andere. Het

liedje werd gespeeld aan een tempo van 88 bpm. Een liedje van dit niveau kunnen

kinderen spelen na ongeveer drie maanden pianoles. Bij deze taak werd de geluidsband

Page 29: ‘Woordblind’ maar ook ‘notenblind’? · Academiejaar 2013-2014 Tweedekansexamenperiode ‘Woordblind’, maar ook ‘notenblind’? Masterproef II neergelegd tot het behalen

24

niet gemanipuleerd omwille van de ecologische validiteit. De participanten kegen dit

filmpje vijftien keer te zien en probeerden het telkens zo goed mogelijk na te spelen. De

computer werd bediend door de proefleider. Op het signaal van de participant toonde de

proefleider het volgende filmpje. Zo konden de deelnemers hun handen op het klavier

laten staan (zoals in figuur 3).

Liedje zonder klank. Deze liedjestaak was in alle opzichten identiek aan de

vorige, maar er was nu geen klank te horen, noch op het filmpje noch uit het keyboard.

De liedjestaken met en zonder klank werden gescoord op een 7-puntslikertschaal

door twee onafhankelijke beoordelaars. Ze hebben beiden een degelijke

muziekopleiding genoten (aan het stedelijk conservatorium Brugge en aan het

conservatorium van Brussel) en hebben zelf meer dan vijftien jaar ervaring als

leerkracht in het muziekonderwijs. Ze waren blind voor welke proefpersonen wel of

geen dyslexie hadden. De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid bedroeg .84. Voor de

analyses werd het gemiddelde van hun scores gebruikt. Opnieuw werden het

gemiddelde en de regressiecoëfficiënt over de vijftien herhalingen heen berekend.

Advanced Progressive Matrices (APM) (Raven, Raven, & Court, 1998). Om

de deelnemers te kunnen vergelijken wat betreft hun intelligentie werd de APM

afgenomen. Deze test meet één van de hoofdcomponenten van Spearmans general

intelligence (g): inductief redeneren, i.e. het zien van patronen in non-verbaal materiaal.

De APM werd bij deze steekproef verkozen boven de Standard Progressive Matrices,

omdat die eerste differentieert tussen mensen met een bovengemiddelde intelligentie,

zoals studenten in het hoger onderwijs. Volgens Jensen (1998) zijn matrixtests een

goede indicator voor algemene intelligentie. De APM kan zowel met als zonder

tijdslimiet afgenomen worden. In dit onderzoek werd gebruik gemaakt van een

tijdslimiet van veertig minuten. Op deze manier meet de APM ook intellectuele

efficiëntie. De APM bestaat uit twee sets. De eerste twee items uit set I werden gebruikt

als voorbeeld, om de deelnemers vertrouwd te maken met de aard van de vragen.

Vervolgens werd set II afgenomen om een (ruwe) inschatting te kunnen maken van de

algemene intelligentie.

Page 30: ‘Woordblind’ maar ook ‘notenblind’? · Academiejaar 2013-2014 Tweedekansexamenperiode ‘Woordblind’, maar ook ‘notenblind’? Masterproef II neergelegd tot het behalen

25

In de handleiding wordt een test-hertestbetrouwbaarheid van .91 gerapporteerd

bij een steekproef van 243 studenten bij wie de test werd afgenomen met een tijdslimiet

van veertig minuten. De interne consistentie (split-half betrouwbaarheid) van set II

varieert over verschillende studies tussen de .83 en .87.

Eén-Minuut-Test (EMT) (Brus & Voeten, 1973). Er werden daarnaast nog

twee Nederlandstalige diagnostische leestests voor dyslexie afgenomen. De EMT

beoogt technische leesvaardigheid te meten. Dit is de snelheid waarmee iemand

gedrukte tekst kan ‘ontsleutelen’. Proefpersonen moeten in één minuut tijd zo veel

mogelijk woorden correct luidop lezen. Er zijn twee lijsten beschikbaar (vorm A en B)

met telkens 116 losse, onder elkaar geplaatste, niet-samenhangende woorden die in

moeilijkheidsgraad oplopen. In dit onderzoek werd gebruik gemaakt van vorm B,

aangezien bij veel proefpersonen met dyslexie naar alle waarschijnlijkheid vorm A

reeds werd afgenomen bij de attestering. De test is eigenlijk bedoeld voor kinderen in

het basisonderwijs (groep 3 tot groep 8). Voor deze doelgroep is de test ook genormeerd.

Voor volwassenen zijn geen normen beschikbaar. Aangezien er momenteel geen korte

diagnostische test voor volwassenen voorhanden is, werd voor dit onderzoek toch de

EMT gebruikt. De ruwe scores (het aantal correct gelezen woorden in één minuut)

worden gerapporteerd. Ook betrouwbaarheidsgegevens voor volwassenen zijn niet

voorhanden. Bij kinderen ligt de paralleltestbetrouwbaarheid tussen .76 en .96. De

COTAN beoordeelt alle psychometrische kwaliteiten van deze test als goed

(criteriumvaliditeit is niet van toepassing, aangezien de test geen voorspellingen wil

doen).

De Klepel (Van den Bos, lutje Spelberg, Scheepsma, & de Vries, 1994). De

tweede leestest was de Klepel. Deze meet eveneens de technische leesvaardigheid, maar

van pseudowoorden (i.e. uitspreekbare nonsenswoorden). Men moet zo veel mogelijk

pseudowoorden lezen binnen twee minuten. De EMT en de Klepel zijn complementaire

tests; ze zijn gebaseerd op de ‘dual route’ leestheorie van technisch lezen (Coltheart,

1978, 1980). Volgens deze theorie zijn twee routes of procedures van belang bij het

technisch lezen. De eerste is de fonologische (indirecte of spellende) procedure. Letters

en kleine lettergroepjes worden omgezet in klanken en vervolgens verbonden tot een

Page 31: ‘Woordblind’ maar ook ‘notenblind’? · Academiejaar 2013-2014 Tweedekansexamenperiode ‘Woordblind’, maar ook ‘notenblind’? Masterproef II neergelegd tot het behalen

26

woord. De tweede procedure is de lexicale (directe of herkennende) procedure. Hierbij

wordt het woord in één keer herkend en gelezen. Bij de beginnende lezer wordt vooral

gebruik gemaakt van de eerste strategie, maar na een tijd wordt overgeschakeld op de

tweede. Bij het lezen van nieuwe woorden grijpt men dan terug naar de eerste strategie.

De EMT meet de lexicale procedure, de Klepel de fonologische procedure. De

pseudowoorden hebben dezelfde lengte en structuur als de woorden van de EMT, maar

ze hebben geen betekenis. De Klepel bestaat eveneens in twee vormen. Omwille van de

hierboven vermelde reden werd opnieuw vorm B gebruikt. Normen en

betrouwbaarheidsgegevens zijn enkel beschikbaar voor kinderen uit het basisonderwijs

en niet voor volwassenen. De paralleltestbetrouwbaarheid varieert tussen .89 en .95. De

test wordt door de COTAN als goed beoordeeld wat betreft de uitgangspunten en de

kwaliteit van het testmateriaal en de handleiding. De normen, betrouwbaarheid en

begripsvaliditeit krijgen een voldoende. Criteriumvaliditeit is opnieuw niet van

toepassing.

Page 32: ‘Woordblind’ maar ook ‘notenblind’? · Academiejaar 2013-2014 Tweedekansexamenperiode ‘Woordblind’, maar ook ‘notenblind’? Masterproef II neergelegd tot het behalen

27

Resultaten

Om de data te analyseren werden univariate en repeated measures ANOVA-

analyses uitgevoerd met behulp van SPSS (versie 22). Wanneer bij een repeated

measures ANOVA Mauchly's test wees op het schenden van de assumptie van sfericiteit

type II, wordt de Greenhouse-Geisser correctie gerapporteerd. Een overzicht van de

statistische toetsen (tabel 2) werd bijgevoegd in bijlage C. Alle relevante hoofd- en

interactie-effecten en ook de significante niet-voorspelde interactie-effecten worden

vermeld.

Wegens technische problemen waren er een aantal missing data. Door

problemen met het opnamemateriaal ontbreken bij vijf proefpersonen met dyslexie en

bij één deelnemer uit de controlegroep één of meerdere herhalingen. Aan de hand van

de video-opname konden de noten die de deelnemers speelden, gereconstrueerd worden,

zodat er in de analyses voor toonhoogte geen data ontbreken. De afwijking van het

ritme kon echter niet gereconstrueerd worden. Ook voor de liedjestaken waren er enkele

ontbrekende data: bij drie proefpersonen met dyslexie en één controleproefpersoon

ontbreken één of twee herhalingen. De analyses werden uitgevoerd zonder deze data.

De gemiddelden en regressiecoëfficiënten werden individueel, i.e. per proefpersoon

afzonderlijk, berekend over het aantal beschikbare herhalingen.

Muziekherkenning: Item- en Ordetaak

Alle twintig controleproefpersonen en twaalf deelnemers met dyslexie voerden

de ordetaak met vier items uit. Het percentage correcte antwoorden werd geanalyseerd

door middel van een repeated measures ANOVA met taak (item vs. orde) als

tussensubjectfactor en groep (dyslexie vs. controle) als binnensubjectfactor. Het

hoofdeffect van taak was significant, F(1, 30) = 39.29, p < .001, η² = .57 (Greenhouse-

Geisser correctie). Het gemiddeld percentage correct beantwoorde items was groter in

de ordetaak (M = 87%, SD = 10%) dan in de itemtaak (M = 75%, SD = 11%). Het effect

van groep en het verwachte interactie-effect tussen groep en taak waren niet significant,

beide F < 1 (zie figuur 4).

Omdat de scores in de ordetaak in beide groepen hoog lagen, is mogelijk sprake

van een plafondeffect. Daarom werd na de afnames in het eerste masterjaar beslist om

de ordetaak aan te passen van vier naar zes items per trial. Acht proefpersonen met

Page 33: ‘Woordblind’ maar ook ‘notenblind’? · Academiejaar 2013-2014 Tweedekansexamenperiode ‘Woordblind’, maar ook ‘notenblind’? Masterproef II neergelegd tot het behalen

28

dyslexie voerden deze nieuwe ordetaak uit. Het verschil tussen de gemiddelden van de

itemtaak (M = 68%, SD = 17%) en de ordetaak (M = 58%, SD = 15%) was dan niet

significant, t(7) = 1,67, p = .14. Deze vernieuwde ordetaak leek beter geschikt in termen

van moeilijkheidsgraad. Zij werd echter niet meer afgenomen bij de

controleproefpersonen, waardoor het niet mogelijk is om de scores van de deelnemers

met dyslexie te vergelijken met die van de personen zonder dyslexie en om een

eventueel interactie-effect te berekenen.

Figuur 4. Percentage correcte responsen voor de item- en ordetaak (20 controlepersonen

en 12 personen met dyslexie).

Muziekproductie: Pianotaak Sequens

In wat volgt worden eerst de resultaten voor toonhoogte gerapporteerd,

vervolgens de resultaten voor ritme. Voor de sequenstaak werden twee reeksen gemaakt,

elk met en zonder ritme. De participanten kregen de ene reeks met ritme en de andere

reeks zonder ritme. De volgorde van de taken werd gecontrabalanceerd over de

deelnemers en gematcht tussen de twee groepen. Eerst worden de resultaten voor de

sequenstaak die de deelnemers eerst uitvoerden, weergegeven, daarna die voor de

tweede sequenstaak. De categorische variabelen ritme (met vs. zonder ritme) en reeks

(reeks A vs. reeks B) werden in de ANOVA-analyses als factoren opgenomen. Wanneer

de effecten met betrekking tot de factor reeks niet significant waren – er wordt immers

Page 34: ‘Woordblind’ maar ook ‘notenblind’? · Academiejaar 2013-2014 Tweedekansexamenperiode ‘Woordblind’, maar ook ‘notenblind’? Masterproef II neergelegd tot het behalen

29

verwacht dat de twee reeksen vergelijkbaar waren – worden de resultaten van de

analyses zonder deze factor gerapporteerd. Dit maakt de interpretatie van de hoofd- en

interactie-effecten eenvoudiger.

Toonhoogte. Toonhoogte werd geoperationaliseerd als het spelen van de

correcte noot. Dit werd op twee manieren gescoord: enerzijds een conservatieve,

absolute scoring, anderzijds een minder strenge, relatieve scoring (McKelvie, 1987).

Voor elke herhaling werd dus het percentage correcte noten in de absolute en in de

relatieve scoring berekend. Ook het gemiddeld aantal correcte noten over de tien

herhalingen heen en de regressiecoëfficiënt, als maat voor de snelheid van leren, werden

berekend. Voor het onderzoeken van de verwachte groeps- en eventueel andere

verschillen bij het gemiddeld percentage correcte noten en bij de regressiecoëfficiënt

werd een univariate ANOVA uitgevoerd met groep (dyslexie vs. controle), ritme (met

vs. zonder ritme) en reeks (reeks A vs. reeks B) als factoren. Om het percentage correcte

noten in de tien herhalingen te analyseren werd een repeated measures ANOVA

gebruikt met herhaling als binnensubjectfactor en groep, ritme en reeks als

tussensubjectfactoren.

Sequenstaak 1. Uit een univariate ANOVA met het gemiddeld percentage

correcte noten in de absolute scoring als afhankelijke variabele en groep, ritme en reeks

als factoren bleek dat de factor reeks niet kon weglaten worden, want het interactie-

effect ritme * reeks was significant, F(1, 32) = 5.98, p = .02, η² = .16. De hoofdeffecten

van groep en van ritme waren niet significant, respectievelijk F(1, 32) = 2.19, p = .15 en

F(1, 32) = 1.07, p = .31. Ook andere effecten waren niet significant.

Dezelfde analyse voor de relatieve scoring leverden hetzelfde resultaat op: een

significant interactie-effect ritme * reeks, F(1, 32) = 4.65, p = .04, η² = .13 en verder

geen significante effecten (groep en ritme F < 1).

Een univariate ANOVA met de regressiecoëfficiënt in de absolute scoring als

afhankelijke variabele leverde geen enkel significant hoofd- of interactie-effect op

(groep: F(1, 32) = 1.16, p = .29; ritme: F(1, 32) = 2.09, p = .16).

In dezelfde analyse voor de relatieve scoring was het hoofdeffect van groep

randsignificant, F(1, 32) = 2.94, p = .10, η² = .08. De regressielijn was steiler in de

Page 35: ‘Woordblind’ maar ook ‘notenblind’? · Academiejaar 2013-2014 Tweedekansexamenperiode ‘Woordblind’, maar ook ‘notenblind’? Masterproef II neergelegd tot het behalen

30

dyslexiegroep (M = .055, SD = .022) dan in de controlegroep (M = .045, SD = .017).

Verder waren er geen significante effecten (ritme: F(1, 32) = .66, p = .42).

In een repeated measures ANOVA met herhaling als binnensubjectfactor en

groep, ritme en reeks als tussensubjectfactoren en het percentage correcte noten in de

absolute scoring als afhankelijke variabele kon de factor reeks niet weggelaten worden,

want de interactie-effecten herhaling * reeks en ritme * reeks waren significant,

respectievelijk F(6, 199) = 2.18, p = .04, η² = .06 (Greenhouse-Geisser correctie) en

F(1, 32) = 5.98, p = .02, η² = .16. Het hoofdeffect van herhaling was eveneens

significant, F(6, 199) = 32.80, p < .001, η² = .50 (Greenhouse-Geisser correctie). De

hoofdeffecten van groep en ritme niet, respectievelijk F(1, 32) = 2.20, p = .15 en

F(1, 32) = 1.07, p = .31. Verder waren er geen significante hoofd- of interactie-effecten.

Dezelfde analyse bij de relatieve scoring leverde, zoals verwacht, geen

significante hoofd- of interactie-effecten op voor de factor reeks. De resultaten van de

analyses zonder deze factor toonden enkel een significant hoofdeffect van herhaling,

F(6, 220) = 43.42, p < .001, η² = .55 (Greenhouse-Geisser correctie). De hoofdeffecten

van groep en ritme waren opnieuw niet significant, beide F < 1. Er waren geen andere

significante hoofd- of interactie-effecten. Het percentage correcte noten in de tien

herhalingen wordt voorgesteld in figuur 5 voor de absolute scoring (a) en de relatieve

scoring (b).

(a) (b)

Figuur 5. Percentage correcte noten en best fit regressielijn per groep in sequenstaak 1

in de absolute scoring (a) en in de relatieve scoring (b).

Page 36: ‘Woordblind’ maar ook ‘notenblind’? · Academiejaar 2013-2014 Tweedekansexamenperiode ‘Woordblind’, maar ook ‘notenblind’? Masterproef II neergelegd tot het behalen

31

Geplande vergelijkingen toonden aan dat voor de vijfde herhaling zowel in de

absolute scoring als in de relatieve scoring het gemiddelde van de dyslexiegroep

(Mabs = 66%, SD = 26%; Mrel = 69%, SD = 25%) significant lager lag dan het

gemiddelde van de controlegroep (Mabs = 82%, SD = 19%; Mrel = 85%, SD = 17%). Dit

verschil was significant volgens een t-toets, t(38) = 2.27, p = .03, d = .74 en t(33) = 2.37,

p = .02, d = .83. Op figuur 5 is te zien dat de dyslexiegroep het even goed deed in de

eerste en laatste herhalingen, maar op de middelste herhaling significant lager scoorde

dan de controlegroep. Aangezien de deelnemers met dyslexie op het einde wel hetzelfde

resultaat behaalden, is de regressiecoëfficiënt voor de relatieve scoring bij de

dyslexiegroep steiler dan die van de controlegroep.

Sequenstaak 2. Voor de tweede sequenstaak werden dezelfde analyses

uitgevoerd als voor de eerste sequenstaak. In een univariate ANOVA met het gemiddeld

percentage correcte noten in de absolute scoring als afhankelijke variabele was het

hoofdeffect van groep randsignificant, F(1, 32) = 3.44, p = .07, η² = .10. Het gemiddeld

percentage correct gespeelde noten was kleiner in de dyslexiegroep (M = 69%, SD =

14%) dan in de controlegroep (M = 77%, SD = 14%). Er waren geen andere significante

effecten (ritme: F(1, 32) = 1.29, p = .27). De univariate ANOVA met het gemiddeld

percentage correcte noten in de relatieve scoring leverde geen significante effecten op

(groep: F(1, 32) = 2.08, p = .16; ritme: F < 1).

Een univariate ANOVA met de regressiecoëfficiënt in de absolute scoring als

afhankelijke variabele leverde een significant hoofdeffect van groep op, F(1, 32) =

12.81, p = .001, η² = .29. De regressielijn is opnieuw steiler in de dyslexiegroep

(M = .072, SD = .026) dan in de controlegroep (M = .049, SD = .016). Dit was het enige

significante effect (ritme: F(1, 32) = .21, p = .65). In dezelfde analyse met de

regressiecoëfficiënt in de relatieve scoring was het hoofdeffect van groep eveneens

significant, F(1, 32) = 19.47, p < .001, η² = .38. De regressielijn was opnieuw steiler in

de dyslexiegroep (M = .069, SD = .026) dan in de controlegroep (M = .047, SD = .020).

Ook het interactie-effect groep * ritme * reeks was significant, F(1, 32) = 4.14, p = .05,

η² = .11. Het hoofdeffect van ritme was opnieuw niet significant, F < 1.

In een repeated measures ANOVA met herhaling als binnensubjectfactor en

groep, ritme en reeks als tussensubjectfactoren en het percentage correcte noten in de

Page 37: ‘Woordblind’ maar ook ‘notenblind’? · Academiejaar 2013-2014 Tweedekansexamenperiode ‘Woordblind’, maar ook ‘notenblind’? Masterproef II neergelegd tot het behalen

32

absolute scoring als afhankelijke variabele werden, zoals verwacht, geen significante

hoofd- of interactie-effecten gevonden van de factor reeks. De resultaten van de analyse

zonder deze factor toonden een significant hoofdeffect van herhaling, F(6, 216) = 39.93,

p < .001, η² = .54 (Greenhouse-Geisser correctie). Daarnaast waren het hoofdeffect van

groep en het interactie-effect herhaling * groep randsignificant, respectievelijk F(1, 34)

= 3.34, p = .08, η² = .09 en F(6, 216) = 1.88, p = .08, η² = .05 (Greenhouse-Geisser

correctie). Het hoofdeffect van ritme, F(1, 34) = 1.38, p = .26, en ook andere effecten

waren niet significant. Hetzelfde design bij de relatieve scoring leverde ook geen

significante hoofd- of interactie-effecten op voor de factor reeks. De resultaten van de

analyses zonder deze factor toonden een significant hoofdeffect van herhaling en een

significant interactie-effect herhaling * groep, respectievelijk F(9, 306) = 69.00,

p < .001, η² = .67 en F(9, 306) = 2.60, p = .007, η² = .07 (Greenhouse-Geisser correctie).

Er was geen significant hoofdeffect van groep, F(1, 34) = 2.04, p = .16, noch van ritme,

F < 1. Het percentage correcte noten in de tien herhalingen wordt voorgesteld in figuur

6 voor de absolute scoring (a) en de relatieve scoring (b).

(a) (b)

Figuur 6. Percentage correcte noten en best fit regressielijn per groep in sequenstaak 2

in de absolute scoring (a) en in de relatieve scoring (b).

Geplande vergelijkingen in de absolute scoring wezen op een significant lager

gemiddelde in de dyslexiegroep dan in de controlegroep op de eerste (M = 24%, SD =

15% vs. M = 38%, SD = 16%), tweede (M = 42%, SD = 22% vs. M = 56%, SD = 20%),

Page 38: ‘Woordblind’ maar ook ‘notenblind’? · Academiejaar 2013-2014 Tweedekansexamenperiode ‘Woordblind’, maar ook ‘notenblind’? Masterproef II neergelegd tot het behalen

33

derde (M = 53%, SD = 25% vs. M = 69%, SD = 28%) en vijfde herhaling (M = 68%, SD

= 31% vs. M = 86%, SD = 21%) volgens een t-toets, respectievelijk t(38) = 2.71, p = .01,

d = .88; t(38) = 2.16, p = .04, d = .70; t(38) = 2.02, p = .05, d = .66 en t(33) = 2.11,

p = .04, d = .73. In de relatieve scoring was het verschil tussen de controle- (M = 75%,

SD = 23%) en dyslexiegroep (M = 58%, SD = 23%) enkel significant voor de 3e

herhaling, t(38) = 2.32, p = .03, d = .75. Op figuur 6 is te zien dat de dyslexiegroep het

tot aan de middelste herhalingen minder goed deed dan de controlegroep, maar in de

laatste herhalingen verdween dit verschil. Dit kan opnieuw gelinkt worden aan de

steilere regressielijn bij de dyslexiegroep dan bij de controlegroep.

Ritme. Voor het ritme werd het percentage afwijking van de lengte van elke

noot berekend. Een positieve afwijking betekent dat de noot langer werd gespeeld, een

negatieve afwijking dat de noot minder lang duurde. Voor elk van de tien herhalingen

werd het gemiddelde van deze afwijkingen berekend en ook het gemiddelde van de

absolute waarde van de afwijkingen. Eveneens werd de regressiecoëfficiënt over de tien

herhalingen berekend. Voor de analyse van het gemiddeld percentage afwijking en het

gemiddelde van de absolute waarde van afwijking werd opnieuw een univariate

ANOVA uitgevoerd met groep (dyslexie vs. controle), ritme (met vs. zonder ritme) en

reeks (reeks A vs. reeks B) als factoren. Om het percentage afwijking in de tien

herhalingen te analyseren werd een repeated measures ANOVA gebruikt met herhaling

als binnensubjectfactor en groep, ritme en reeks als tussensubjectfactoren.

Sequenstaak 1. Een univariate ANOVA met als afhankelijke variabele het

gemiddeld percentage afwijking leverde geen significante effecten op (groep: F(1, 32) =

1.47, p = .23; ritme: F < 1). Dit resultaat werd ook bekomen bij dezelfde analyse met

het gemiddelde van de absolute waarde van de afwijkingen als afhankelijke variabele

(groep en ritme: F < 1). De regressiecoëfficiënt over de tien herhalingen lag tussen -.08

en .03. Ook hier leverde een univariate ANOVA geen significante effecten op (groep:

F(1, 32) < .001, p = .99; ritme: F(1, 32) = 2.26, p = .14). Een repeated measures

ANOVA met herhaling als binnensubjectfactor en groep, ritme en reeks als

tussensubjectfactoren en het percentage afwijking als afhankelijke variabele toonde

enkel een significant interactie-effect herhaling * reeks, F(3, 101) = 3.56, p = .01,

Page 39: ‘Woordblind’ maar ook ‘notenblind’? · Academiejaar 2013-2014 Tweedekansexamenperiode ‘Woordblind’, maar ook ‘notenblind’? Masterproef II neergelegd tot het behalen

34

η² = .11 (Greenhouse-Geisser correctie). Verder waren er geen significante effecten

(herhaling: F(3, 101) = 1.99, p = .11; groep: F(1, 30) = 2.59, p = .12; ritme: F(1, 30)

= .05, p = .83).

Sequenstaak 2. Dezelfde analyses werden uitgevoerd voor de tweede

sequenstaak. Er waren geen significante effecten in een univariate ANOVA voor

gemiddeld percentage afwijking (groep: F(1, 32) = 2.07, p = .16; ritme: F < 1) en geen

significante effecten in dezelfde analyse voor het gemiddelde van de absolute waarden

van afwijking (groep en ritme: F < 1). De regressiecoëfficiënt over alle herhalingen lag

tussen -.07 en .07. Een univariate ANOVA voor de regressiecoëfficiënt leverde hier wel

een significant hoofdeffect van groep op, F(1, 32) = 4.53, p = .04, η² = .12. De

gemiddelde regressiecoëfficiënt in de dyslexiegroep (M = -.02, SD = .01) is negatief en

groter in waarde dan die in de controlegroep (M = .0003, SD = .01). Een repeated

measures ANOVA met herhaling als binnensubjectfactor en groep, ritme en reeks als

tussensubjectfactoren en het percentage afwijking als afhankelijke variabele toonde

enkel een significant interactie-effect herhaling * ritme * reeks, F(5, 149) = 2.26,

p = .05, η² = .08. De hoofdeffecten van herhaling, groep en ritme en ook andere effecten

waren niet significant, respectievelijk F(5, 149) = 1.51, p = .19; F(1, 28) = 2.34, p = .14

en F < 1.

Sequenstaak 1 vs. sequenstaak 2. Om overhevelingseffecten te onderzoeken,

werd vervolgens een repeated measures ANOVA met taak (eerst uitgevoerde vs. tweede

sequesntaak) als binnensubjectvariabele en groep (controle vs. dyslexie) als

tussensubjectvariabele uitgevoerd. Deze analyse met het gemiddeld percentage correcte

noten in de absolute scoring als afhankelijke variabele leverde een significant

hoofdeffect op van taak, F(1, 38) = 3.00, p = .09, η² = .07, en groep, F(1, 38) = 3.50, p

= .07, η² = .08. Het gemiddeld percentage correcte noten is lager in de eerste

sequenstaak dan in de tweede (i.e. een overhevelingseffect) en de dyslexiegroep behaalt

lagere scores dan de controlegroep (zie figuur 7a). Het interactie-effect was niet

significant, F < 1. Dezelfde analyse voor de relatieve scoring leverde geen enkel

significant resultaat op (taak: F(1, 38) = 2.37, p = .13; groep: F(1, 38) = 1.53, p = .22;

groep * taak: F < 1) (zie figuur 7b).

Page 40: ‘Woordblind’ maar ook ‘notenblind’? · Academiejaar 2013-2014 Tweedekansexamenperiode ‘Woordblind’, maar ook ‘notenblind’? Masterproef II neergelegd tot het behalen

35

(a) (b)

Figuur 7. Percentage correcte noten in de eerste en in de tweede sequenstaak in de

absolute scoring (a) en de relatieve scoring (b).

(a) (b)

Figuur 8. Regressiecoëfficiënt in de eerste en in de tweede sequenstaak in de absolute

scoring (a) en in de relatieve scoring (b).

Ook voor de regressiecoëfficiënt werd deze repeated measures ANOVA

uitgevoerd. In de absolute scoring was enkel het hoofdeffect van groep significant,

F(1, 38) = 8.66, p = .006, η² = .19. Het hoofdeffect van taak en het interactie-effect taak

* groep waren niet significant, respectievelijk F(1, 38) = 2.34, p = .14 en F(1, 38) =

2.50, p = .12. De regressiecoëfficiënt in de dyslexiegroep is steiler dan die in de

Page 41: ‘Woordblind’ maar ook ‘notenblind’? · Academiejaar 2013-2014 Tweedekansexamenperiode ‘Woordblind’, maar ook ‘notenblind’? Masterproef II neergelegd tot het behalen

36

controlegroep (zie figuur 8a). In de relatieve scoring wees diezelfde analyse op een

significant hoofdeffect van taak en groep, respectievelijk F(1, 38) = 4.33, p = .04,

η² = .10 en F(1, 38) = 13.82, p = .001, η² = .27. De regressielijn was opnieuw steiler in

de dyslexiegroep dan in de controlegroep. Er was ook een overhevelingseffect: de

leercurve was steiler in de tweede taak dan in de eerste taak. In de tweede taak werd dus

sneller geleerd. Het interactie-effect was niet significant, F(1, 38) = 2.45, p = .13. Er

was wel een trend in die richting. In figuur 8 is te zien dat het overhevelingseffect groter

is voor de controles dan voor de personen met dyslexie.

Muziekproductie: Pianotaak Liedje

De liedjestaken werden door twee onafhankelijke beoordelaars op een 7-

puntslikertschaal gescoord. Het gemiddelde van de twee beoordelingen vormt de score

voor het subject in de vijftien herhalingen. Over de vijftien herhalingen heen werd het

gemiddelde en de regressiecoëfficiënt berekend. Er waren twee condities van de

liedjestaak: één met ritme en één zonder ritme. Er werden twee liedjes of melodieën

gebruikt. De deelnemers kregen het ene met en het andere zonder klank. De volgorde

van de taken werd gecontrabalanceerd over de deelnemers en gematcht tussen de twee

groepen. Om groepsverschillen en het effect van de zuiver motorische conditie in

vergelijking met de conditie met klank na te gaan werd opnieuw gebruik gemaakt van

univariate en repeated measures ANOVA-analyses. De categorische variabelen klank

(met vs. zonder klank) en melodie (melodie A vs. melodie B) werden als factoren

opgenomen.

Liedjestaak 1. Een univariate ANOVA met de gemiddelde score als

afhankelijke variabele en groep, klank en melodie als factoren wees op significante

hoofdeffecten van klank en melodie, respectievelijk F(1, 32) = 7.47, p = .01, η² = .19 en

F(1, 32) = 5.57, p = .03, η² = .15. De gemiddelde score in de conditie zonder klank

(M = 2.49, SD = 1.04) was lager dan die in de conditie met klank (M = 3.53, SD = 1.19).

De gemiddelde score in de ene melodie (M = 2.54, SD = 1.02) was lager dan die in de

andere melodie (M = 3.48, SD = 1.25). Ook het interactie-effect klank * melodie was

significant, F(1, 32) = 6.47, p = .02, η² = .17 (zie figuur 9). Het verwachte groepseffect

was niet significant, F < 1. Verder waren er geen significante interactie-effecten.

Page 42: ‘Woordblind’ maar ook ‘notenblind’? · Academiejaar 2013-2014 Tweedekansexamenperiode ‘Woordblind’, maar ook ‘notenblind’? Masterproef II neergelegd tot het behalen

37

Figuur 9. Score op een 7-puntslikertschaal in de condities met en zonder klank voor de

twee melodieën in liedjestaak 1.

Een univariate ANOVA met dezelfde factoren en de regressiecoëfficiënt als

afhankelijke variabele leverde enkel een significant hoofdeffect van melodie op, F(1, 32)

= 5.37, p = .03, η² = .14. In de conditie met klank was de regressiecoëfficiënt steiler

(M = .22, SD = .11 vs. M = .14, SD = .09). De gemiddelde score was in deze conditie

ook hoger. Andere effecten waren niet significant (groep en klank: F < 1).

In een repeated measures ANOVA met herhaling als binnensubjectfactor en

groep, klank en melodie als tussensubjectvariabelen waren de hoofdeffecten van

herhaling, klank en melodie significant, respectievelijk F(3, 102) = 57.66, p < .001,

η² = .64; F(1, 32) = 7.47, p = .01, η² = .19 en F(1, 32) = 5.57, p = .03, η² = .15. Ook de

interactie-effecten herhaling * melodie en klank * melodie waren significant,

respectievelijk F(3, 102) = 2.97, p = .03, η² = .09 en F(1, 32) = 6.47, p = .02, η² = .17.

De richting van deze effecten is te zien in figuur 10: de scores in de conditie met klank

(a) lagen hoger dan die in de conditie zonder klank (b) en de scores in melodie A (c)

lagen hoger dan die in melodie B (d). Het verwachte hoofdeffect van groep was niet

significant, F < 1, ook andere effecten waren niet significant.

Page 43: ‘Woordblind’ maar ook ‘notenblind’? · Academiejaar 2013-2014 Tweedekansexamenperiode ‘Woordblind’, maar ook ‘notenblind’? Masterproef II neergelegd tot het behalen

38

(a) (b)

(c) (d)

Figuur 10. Score op een 7-puntslikertschaal en best fit regressielijn per groep in

liedjestaak 1 in de conditie met klank (a) en in de conditie zonder klank (b), voor

melodie A (c) en voor melodie B (d).

Liedjestaak 2. Een univariate ANOVA met de gemiddelde score als

afhankelijke variabele leverde een significant hoofdeffect van klank en melodie op,

respectievelijk F(1, 32) = 6.29, p = .02, η² = .16 en F(1, 32) = 31.60, p < .001, η² = .50.

De verschillen lagen in dezelfde richting en waren van dezelfde grootteorde als in

liedjestaak 1. Het hoofdeffect van groep, F(1, 32) = 1.13, p = .30, noch andere effecten

waren significant. In dezelfde analyse voor de regressiecoëfficiënt was enkel het

hoofdeffect van melodie randsignificant, F(1, 32) = 3.20, p = .08, η² = .09. Andere

effecten waren niet significant (groep: F(1, 32) = 1.70, p = .20; klank: F(1, 32) = 1.00,

Page 44: ‘Woordblind’ maar ook ‘notenblind’? · Academiejaar 2013-2014 Tweedekansexamenperiode ‘Woordblind’, maar ook ‘notenblind’? Masterproef II neergelegd tot het behalen

39

p = .33). Een repeated measures ANOVA, zoals hierboven, leverde significante

hoofdeffecten op voor herhaling, F(3, 97) = 67.19, p < .001, η² = .71, klank, F(1, 32) =

5.39, p = .03, η² = .16, en melodie, F(1, 32) = 23.29, p < .001, η² = .45, en een

significant interactie-effect herhaling * melodie, F(3,97) = 3.70, p = .01, η² = .12. De

richting van deze effecten is te zien in figuur 11: de scores in de conditie met klank (a)

lagen hoger dan die in de conditie zonder klank (b) en de scores voor melodie A (c)

waren hoger dan die voor melodie B (d). Het effect van groep, F(1, 28) = 1.03, p = .32,

en ook de andere effecten waren niet significant.

(a) (b)

(c) (d)

Figuur 11. Score op een 7-puntslikertschaal en best fit regressielijn per groep in

liedjestaak 2 in de conditie met klank (a) en in de conditie zonder klank (b), voor

melodie A (c) en voor melodie B (d).

Page 45: ‘Woordblind’ maar ook ‘notenblind’? · Academiejaar 2013-2014 Tweedekansexamenperiode ‘Woordblind’, maar ook ‘notenblind’? Masterproef II neergelegd tot het behalen

40

Discussie

Het uitgangspunt voor dit onderzoek was een nieuwe verklarende hypothese

voor dyslexie, namelijk dat de problemen met zowel talige als niet-talige stimuli die

mensen met dyslexie ondervinden, te wijten zouden zijn aan een probleem met het leren

van volgorde-informatie. De hypothese dat mensen met dyslexie niet alleen slechter

presteren op talige taken, maar ook op alle andere taken die het leren en automatiseren

van volgorde (i.e. sequensen van informatie) inhouden, werd getoetst aan de hand van

een experiment met non-verbale en meer naturalistisch valide muzikale taken: twee

muziekherkenningstaken en vier muziekproductietaken (twee sequenstaken en twee

liedjestaken).

Het luik herkenning enerzijds bestond uit een orde- en een itemtaak. Er werd

verwacht dat de personen met dyslexie het in de itemtaak even goed zouden doen als de

controleproefpersonen, omdat deze taak geen volgordeleren impliceert, maar dat ze

minder goed zouden presteren in de ordetaak. Het verwachte interactie-effect werd

echter niet gevonden. Er was wel een significant effect van taak. De ordetaak bleek

makkelijker dan de itemtaak. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat er in de ordetaak

een plafondeffect gespeeld heeft.

Het luik productie anderzijds bestond uit twee sequenstaken en twee liedjestaken.

Er waren twee condities van de sequenstaak: één zonder ritme (alle noten duurden even

lang) en één met ritme (sommige noten duurden dubbel zo lang als andere). De analyses

voor toonhoogte (het gemiddeld percentage correcte noten) leverden enkel in één van de

vier gevallen (namelijk in de absolute scoring in de tweede sequenstaak) een

randsignificant hoofdeffect van groep op. De dyslexiegroep behaalde in deze conditie

gemiddeld lagere scores dan de controlegroep. In de absolute scoring in de eerste

sequenstaak en in de relatieve scoring in beide sequenstaken werd dit verwachte

groepsverschil echter niet gevonden (de numerieke resultaten lagen wel in dezelfde lijn).

In de analyses voor de regressiecoëfficiënt werd in drie van de vier gevallen wel een

(rand)significant hoofdeffect van groep gevonden. De leercurve was steiler voor de

dyslexiegroep dan voor de controlegroep. Over de tien herhalingen heen was er steeds

een significant effect van herhaling, wat ook op een leereffect wijst. Geplande

vergelijkingen wezen erop dat de dyslexiegroep lager scoorde dan de controlegroep in

de eerste en/of middelste herhaling(en). De verwachte groepsverschillen waren met

Page 46: ‘Woordblind’ maar ook ‘notenblind’? · Academiejaar 2013-2014 Tweedekansexamenperiode ‘Woordblind’, maar ook ‘notenblind’? Masterproef II neergelegd tot het behalen

41

andere woorden niet zo duidelijk aanwezig. Maar er valt wel op te merken dat de

proefpersonen met dyslexie eerst trager leerden dan de controles, maar dan een

‘inhaalbeweging’ maakten en zo uiteindelijk in de laatste herhalingen hetzelfde resultaat

behaalden. Vandaar de steilere regressielijn en ook de beperkte groepsverschillen.

Wanneer beide sequenstaken (de eerst uitgevoerde en de tweede) in een

geplande vergelijking in beschouwing werden genomen, was er wel een duidelijk

hoofdeffect van groep. De dyslexiegroep scoorde slechter dan de controlegroep. Deze

bevinding sluit aan bij eerder onderzoek waarin ook verschillen werden gevonden in

toonhoogtetaken tussen personen met en zonder dyslexie (Forgeard et al., 2008; Ziegler

et al., 2012). In deze onderzoeken ging het om toonhoogteperceptie. Het huidige

onderzoek breidt deze bevindingen dus uit met toonhoogteproductie. Binnen de

hypothese van het ‘temporal sampling framework’ (Goswami, 2011; Huss et al., 2011),

namelijk dat mensen met dyslexie enkel problemen hebben met ritme en niet met

toonhoogte, lijken deze resultaten moeilijk te begrijpen. In de huidige studie werden wel

problemen gevonden met het leren van toonhoogte. Een nuance hierbij is dat mensen

met dyslexie het minder goed deden dan de controlepersonen op de eerste en/of

middelste herhalingen, maar ze behaalden op de laatste herhalingen wel hetzelfde

resultaat als de controleproefpersonen.

In de geplande vergelijking was er ook een significant effect van de factor taak.

De scores in de eerst uitgevoerde sequenstaak lagen lager dan die in de tweede en de

regressielijn was steiler in de tweede sequenstaak dan in de eerste. Er werd met andere

woorden sneller geleerd in de tweede dan in de eerst uitgevoerde sequenstaak. Er was

dus sprake van een overhevelingseffect.

De conditie met ritme verschilde zo goed als niet van de conditie zonder ritme.

De afwijkingen van de nootlengte waren zeer klein (gemiddeld rond de 5%, i.e. rond de

25-50 milliseconden). Personen met dyslexie hadden de neiging de noten eerder te kort

te spelen, controles eerder te lang. Maar dit groepsverschil was niet significant. Ook

deze bevindingen zijn moeilijk verenigbaar met de bevindingen van het ‘temporal

sampling framework’ (Goswami, 2011). Daar werden wel verschillen gevonden voor

zowel ritmeperceptie als ritmeproductie tussen mensen (zowel kinderen als volwassenen)

met en zonder dyslexie. In de analyses van het ritme werd ook geen leereffect gevonden;

het effect van herhaling was nooit significant en de regressiecoëfficiënten waren klein.

Page 47: ‘Woordblind’ maar ook ‘notenblind’? · Academiejaar 2013-2014 Tweedekansexamenperiode ‘Woordblind’, maar ook ‘notenblind’? Masterproef II neergelegd tot het behalen

42

Hiervoor kunnen drie verklaringen zijn. Ten eerste was de ritmeconditie misschien te

gemakkelijk. Er waren namelijk maar twee verschillende lengtes van noten, de ene

dubbel zo lang als de andere. Dit was voor de deelnemers mogelijk snel te leren en

makkelijk te reproduceren. Aan de andere kant is het ook mogelijk dat de deelnemers

minder aandacht hechtten aan de lengte van de noten, omdat de condities met en zonder

ritme steeds voorkwamen in combinatie met toonhoogte en dat ze zich daarom

misschien minder concentreerden op het ritme. Een derde verklaring voor de beperkte

groepsverschillen in de ritmetaken is dat het onderzoek uitgevoerd werd met studenten.

In vorig onderzoek bleek immers dat de link tussen ritmeperceptie/productie en

leesvaardigheden sterker was bij kinderen dan bij volwassenen (Thomson & Goswami,

2008).

Ook de liedjestaak kende twee condities: één met klank en één zonder klank. De

conditie zonder klank was dus een zuiver motorische productietaak. In geen enkele

analyse werden de verwachte groepsverschillen gevonden. In de figuren 10 en 11 is

zelfs te zien dat de personen met dyslexie iets hogere scores behaalden dan de

controleproefpersonen (al is dit niet significant). Er waren wel significante hoofd- en

interactie-effecten van de factoren klank en melodie. De score in de taken zonder klank

(de motorische taken) was lager dan in de taken met klank. Auditieve controle bij wat er

op de piano gespeeld werd, bleek dus voor beide groepen een voordeel bij het leren. De

ene melodie was ook moeilijker te leren dan de andere.

De hypothese dat mensen met dyslexie het moeilijker hebben met volgordeleren

in muzikale taken werd met andere woorden slechts ten dele bevestigd. Hiervoor zijn

verschillende verklaringen mogelijk. Een eerste verklaring zou kunnen zijn dat personen

met dyslexie inderdaad moeite hebben met het leren van volgorde en daardoor trager

deze sequentiële informatie leren, maar dat ze – mits voldoende oefening – uiteindelijk

wel hetzelfde niveau kunnen behalen als personen zonder dyslexie. In de sequenstaken

leerden de participanten met dyslexie inderdaad trager in de eerste en/of middelste

herhalingen, maar ze behaalden op de laatste herhalingen dezelfde scores als de

controlepersonen. Dit is ook wat gevonden werd in een pilootstudie naar het aanleren

van muzieknotatie aan vijf kinderen met en vier kinderen zonder dyslexie. In een eerste

posttest maakten de kinderen met dyslexie meer fouten en antwoordden ze trager, in een

tweede posttest waren de verschillen minimaal (Jaarsma, Ruijssenaars, & Van den

Page 48: ‘Woordblind’ maar ook ‘notenblind’? · Academiejaar 2013-2014 Tweedekansexamenperiode ‘Woordblind’, maar ook ‘notenblind’? Masterproef II neergelegd tot het behalen

43

Broeck, 1998). Dit patroon werd echter niet gevonden in de twee liedjestaken. In geen

enkele analyse waren groepsverschillen significant; de personen met dyslexie behaalden

zelfs iets hogere scores. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat mensen met dyslexie

minder moeite hebben met het leren van volgorde-informatie in een meer naturalistisch

valide taak, bijvoorbeeld een liedje, dan in een eerder experimentele taak. Ze profiteren

misschien van de contextinformatie, zoals de herkenbaarheid van een gemakkelijke

melodie. Dit is echter niet in overeenstemming met de ‘anchoring-deficit hypothesis’

(Ahissar, 2007) die claimt dat personen met dyslexie door perceptieproblemen net

moeilijker behulpzame informatie uit de context oppikken. Ze vormen moeilijker

‘ankers’ die helpen om een taak vlotter uit te voeren.

Andere verklaringen voor de beperkte groepsverschillen betreffen de steekproef.

Het aantal deelnemers in deze studie was vrij beperkt. Over het algemeen is het in

onderzoek naar dyslexie niet gemakkelijk om grote steekproeven te rekruteren. De

steekproef beperkte zich ook tot studenten hoger onderwijs. Resultaten bij

studentensteekproeven zijn niet altijd te generaliseren, want vaak lezen studenten met

dyslexie beduidend minder goed dan hun collega-studenten, maar toch nog in de range

van de normale populatie (Howard et al., 2006). Daarbij aansluitend was er in dit

onderzoek mogelijk sprake van een selectie-effect vanwege twee verschillende

manieren van steekproefselectie. Het vroeg meer engagement van de deelnemers met

dyslexie om te reageren op een vrijblijvende uitnodiging per mail dan voor de

controleproefpersonen om zich in te schrijven voor de deelname aan het experiment via

Experimetrix, de online agenda voor experimenten aan de Universiteit Gent. Ook

informele gesprekken met de deelnemers bevestigden dat de motivatie om deel te

nemen aan het onderzoek verschillend was in beide groepen. De deelnemers met

dyslexie wilden vooral een bijdrage leveren aan het onderzoek naar dyslexie om andere

mensen met dezelfde leerstoornis te helpen; de controlepersonen daarentegen wilden in

de eerste plaats wat bijverdienen.

Naast deze beperkingen in de steekproef kunnen nog een aantal andere zwaktes

van dit onderzoek aangegeven worden. Ten eerste zijn er een aantal problemen met de

taken in het onderzoek. Zoals hierboven reeds aangestipt, bleek bij de

muziekherkenningstaken de ordetaak gemakkelijker dan de itemtaak. Dit zou kunnen

wijzen op een plafondeffect. Bij acht personen met dyslexie werd een aangepaste

Page 49: ‘Woordblind’ maar ook ‘notenblind’? · Academiejaar 2013-2014 Tweedekansexamenperiode ‘Woordblind’, maar ook ‘notenblind’? Masterproef II neergelegd tot het behalen

44

ordetaak gebruikt met zes in plaats van vier items per trial. Op die manier verdween dat

plafondeffect. De ordetaak met zes items werd echter niet meer afgenomen bij de

controleproefpersonen, waardoor dit onderzoek als een pilootstudie moet beschouwd

worden. Ook in de muziekproductietaken bleken de twee sequensen en de twee

melodieën niet helemaal vergelijkbaar. In de sequenstaken werden een paar significante

interactie-effecten met de factor reeks gevonden. In de liedjestaken was het probleem

manifester aanwezig. Daar werd in elke analyse een significant hoofdeffect van de

factor melodie gevonden. Hoewel de twee melodieën twee opeenvolgende liedjes uit

een pianocursus zijn, hoewel ze beide in de rechter- en linkerhand evenveel noten van

gelijke lengte tellen en beide dezelfde mate van herhaling bevatten, bleek de ene

melodie toch duidelijk moeilijker dan de andere. Ten tweede werd in het experiment

geen taak of conditie opgenomen waarin enkel (de volgorde van) ritme gemanipuleerd

werd. Ritme kwam dus steeds voor als een dubbeltaak in combinatie met toonhoogte.

Een laatste beperking betreft de scoring van de liedjestaken. Ondanks een intense

zoektocht naar software om MIDI-bestanden te analyseren (MIDItoolbox, MIDIator),

bleek geen enkel programma in staat om de MIDI-output van tweehandige liedjes met

elkaar te vergelijken. Professor G. Comeau van de universiteit van Ottawa zou de

software van de MIDIator deze zomer (2014) bijwerken. Maar voor deze studie kwam

de aanpassing aan dit programma helaas te laat. Daarom werden de liedjes door twee

professionele muzikanten gescoord op een likertschaal. Het zou nog accurater zijn om

de responsen van de participanten met en zonder dyslexie met een meer precieze

scoringsmethode te vergelijken.

Hierbij aansluitend nog enkele andere suggesties voor toekomstig onderzoek.

Ten eerste zou het interessant zijn om bij de proefpersonen uit deze studie de resultaten

van de muzikale ordetaken te vergelijken met talige of visuo-spatiële ordetaken. Op

deze manier zou nagegaan kunnen worden of er bij deze participanten ook beperkte

groepsverschillen gevonden worden in andere ordetaken. Anderzijds is er misschien

toch een verschil in het leren van verschillend stimulimateriaal. Ten tweede heeft

onderzoek bij personen met dyslexie gewezen op moeilijkheden met zowel het

langetermijngeheugen (Swanson, 1999; Szmalec et al., 2011; maar zie ook Hedenius,

Ullman, Alm, Jennische, & Persson, 2013), als het kortetermijngeheugen en het

werkgeheugen (Bishop & Snowling, 2004; Smith-Spark & Fisk, 2007; Swanson, Zheng,

Page 50: ‘Woordblind’ maar ook ‘notenblind’? · Academiejaar 2013-2014 Tweedekansexamenperiode ‘Woordblind’, maar ook ‘notenblind’? Masterproef II neergelegd tot het behalen

45

& Jerman, 2009; maar zie ook van der Sluis, van der Leij, & de Jong, 2005). Ook

onderzoek bij professionele muzikanten met en zonder dyslexie vond problemen in

werkgeheugentaken, hoewel er tussen beide groepen geen verschil was in toonhoogte-

en ritmetaken (Weiss, Granot, & Ahissar, 2014). Verder onderzoek is nodig om uit te

zoeken waar het deficit bij het leren van volgorde-informatie precies ligt. Gaat het om

een meer algemene moeilijkheid met de verwerking van en/of het leren van volgorde of

is het probleem meer specifiek? Het zou een meerwaarde kunnen betekenen om

onderzoek te kaderen binnen theoretische geheugenmodellen (e.g. het

werkgeheugenmodel van Baddeley en Hitch) en te onderzoeken in welke aspecten van

het geheugen een deficit aanwezig is. Sommige onderzoekers hebben dit reeds

geprobeerd (Berninger et al., 2006; Fischbach, Konen, Rietz, & Hasselhorn, 2014;

Kibby, Marks, Morgan, & Long, 2004; Schuchardt, Bockmann, Bornemann, & Maehler,

2013; Swanson, 1999; Wang & Gathercole, 2013). Deze onderzoeken vonden een

deficit in de phonological loop (articulatorische lus) en vaak ook in de central executive

(centrale verwerker). Een eerste beperking van deze studies is dat ze slechts bepaalde

aspecten van het werkgeheugenmodel in rekening brengen en de resultaten niet

eenduidig zijn (e.g. Schuchardt, Maehler, & Hasselhorn, 2008). Een tweede

moeilijkheid is dat de meeste taken die in het onderzoek naar geheugen gebruikt worden,

volgordeleren impliceren (cf. spantaken). Voor het testen van de volgordehypothese is

het echter van belang om voor alle geheugenaspecten taken die serieel leren inhouden

en taken die dat niet doen, met elkaar te vergelijken (e.g. Hachmann et al., 2014; Hsu &

Bishop, 2014). Hierbij aansluitend is het, zoals reeds aangegeven door Szmalec et al.

(2011), ook van belang de onderliggende neurologische processen van het deficit in

volgordeleren te onderzoeken. Het onderzoek naar dyslexie en muziek kan een

meerwaarde zijn in het onderzoek naar het leren van volgorde-informatie, omdat het

niet-talig en meer naturalistisch valide materiaal betreft. Het zou ook interessant zijn om

verder te kijken dan toonhoogte en ritme. Wat muziek muziek maakt, is niet alleen de

volgorde van de noten of de volgorde van het ritme, maar ook het timbre en de

klankkleur. Dit is, vanwege de beperkte software, natuurlijk nog moeilijker om

rigoureus te onderzoeken. Ten slotte moet onderzoek naar muziek als therapeutisch

middel om fonologische, lees- en/of schrijfvaardigheden bij mensen met dyslexie te

verbeteren eveneens ingebed worden in een theoretisch kader. Zoals in de “pragmatic-

Page 51: ‘Woordblind’ maar ook ‘notenblind’? · Academiejaar 2013-2014 Tweedekansexamenperiode ‘Woordblind’, maar ook ‘notenblind’? Masterproef II neergelegd tot het behalen

46

cluster RCT” (p. 1) van Cogo-Moreira, Brandao de Avila, Ploubidis en Mari Jde (2013)

vermeld, is er namelijk nog te weinig zicht op wat de werkzame elementen in een

muziekinterventie zijn en hoe deze bijdragen tot het verbeteren van de lees- en

spellingvaardigheden van mensen met dyslexie.

Leren mensen met dyslexie moeilijker muziek, i.e. een sequens van noten en

ritme? In deze masterproef werd dit onderzocht met de hypothese van een deficit in het

leren van volgorde-informatie als leidraad. Het onderzoek bij studenten met dyslexie

kon de voorspellingen niet volledig bevestigen. Een verklaring voor de beperkte

groepsverschillen is misschien deels te wijten aan enkele problemen met de

onderzoekstaken. Ook een andere verklaring is mogelijk: personen met dyslexie hebben

het moeilijker met het leren van taken die volgorde betreffen, maar kunnen mits

voldoende oefening een ‘inhaalbeweging’ maken en uiteindelijk toch hetzelfde resultaat

behalen als mensen zonder dyslexie. De hypothese met betrekking tot het leren van

volgorde-informatie blijft een waardevol perspectief om in de toekomst verder uit te

klaren in welke aspecten van het geheugen (korte- en/of langetermijngeheugen) het

deficit bij dyslexie zich bevindt en met welk stimulusmateriaal (verbale en/of non-

verbale taken; experimentele en/of naturalistisch valide taken) de beperkingen in serieel

leren al dan niet kunnen gevonden worden.

Page 52: ‘Woordblind’ maar ook ‘notenblind’? · Academiejaar 2013-2014 Tweedekansexamenperiode ‘Woordblind’, maar ook ‘notenblind’? Masterproef II neergelegd tot het behalen

47

Referenties

Ahissar, M. (2007). Dyslexia and the anchoring-deficit hypothesis. Trends in Cognitive

Sciences, 11(11), 458-465. doi: 10.1016/j.tics.2007.08.015

American Psychiatric Association. (2013). Diagnostic and statistical manual of mental

disorders (5e editie). Arlington, VA: American Psychiatric Publishing.

Anvari, S. H., Trainor, L. J., Woodside, J., & Levy, B. A. (2002). Relations among

musical skills, phonological processing, and early reading ability in preschool

children. Journal of Experimental Child Psychology, 83(2), 111-130. doi:

10.1016/S0022-0965(02)00124-8

Anvil StudioTM

Create songs with extensive MIDI and Audio editing capabilities.

(versie 2013.01.08). Retrieved from http://www.anvilstudio.com/

Berninger, V. W., Abbott, R. D., Thomson, J., Wagner, R., Swanson, H. L., Wijsman, E.

M., & Raskind, W. (2006). Modeling phonological core deficits within a

working memory architecture in children and adults with developmental

dyslexia. Scientific Studies of Reading, 10(2), 165-198. doi:

10.1207/s1532799xssr1002_3

Besson, M., Schon, D., Moreno, S., Santos, A., & Magne, C. (2007). Influence of

musical expertise and musical training on pitch processing in music and

language. Restorative Neurology and Neuroscience, 25(3-4), 399-410.

Bishop, D. V., & Snowling, M. J. (2004). Developmental dyslexia and specific

language impairment: same or different? Psychological Bulletin, 130(6), 858-

886. doi: 10.1037/0033-2909.130.6.858

Blomert, L. (2005). Dyslexie in Nederland. Amsterdam: Uitgeverij Nieuwezijds.

Blomert, L. (2006). Protocol Dyslexie Diagnostiek en Behandeling. Retrieved from

http://www.cvz.nl/binaries/live/cvzinternet/hst_content/nl/documenten/rapporten

/2007/rpt0703+protocol+dyslexie.pdf

Brown, S., Martinez, M. J., & Parsons, L. M. (2006). Music and language side by side

in the brain: a PET study of the generation of melodies and sentences. European

Journal of Neuroscience, 23(10), 2791-2803. doi: 10.1111/j.1460-

9568.2006.04785.x

Brunswick, N., McCrory, E., Price, C. J., Frith, C. D., & Frith, U. (1999). Explicit and

implicit processing of words and pseudowords by adult developmental dyslexics:

Page 53: ‘Woordblind’ maar ook ‘notenblind’? · Academiejaar 2013-2014 Tweedekansexamenperiode ‘Woordblind’, maar ook ‘notenblind’? Masterproef II neergelegd tot het behalen

48

A search for Wernicke's Wortschatz? Brain, 122(10), 1901-1917. doi:

10.1093/brain/122.10.1901

Brus, B. T., & Voeten, M. J. (1973). Een-Minuut-Test. Vorm A en B.

Schoolvorderingentest voor de technische leesvaardigheid, bestemd voor groep

4 tot en met 8 van het basisonderwijs. Verantwoording en Handleiding.

Nijmegen: Berkhout.

Bryden, M. P. (1972). Auditory-Visual and Sequential-Spatial Matching in Relation to

Reading Ability. Child Development, 43(3), 824-832. doi: 10.1111/j.1467-

8624.1972.tb02037.x

Chan, D. W., Ho, C. S. H., Tsang, S. M., Lee, S. H., & Chung, K. K. H. (2007).

Prevalence, gender ratio and gender differences in reading-related cognitive

abilities among Chinese children with dyslexia in Hong Kong. Educational

Studies, 33(2), 249-265. doi: 10.1080/03055690601068535

Clark, M. M., & Plante, E. (1998). Morphology of the inferior frontal gyrus in

developmentally language-disordered adults. Brain and Language, 61(2), 288-

303. doi: 10.1006/brln.1997.1864

Cogo-Moreira, H., Andriolo, R. B., Yazigi, L., Ploubidis, G. B., de Avila, C. R., & Mari,

J. J. (2012). Music education for improving reading skills in children and

adolescents with dyslexia. Cochrane Database of Systematic Reviews(8). doi:

10.1002/14651858.Cd009133.Pub2

Cogo-Moreira, H., Brandao de Avila, C. R., Ploubidis, G. B., & Mari Jde, J. (2013).

Effectiveness of music education for the improvement of reading skills and

academic achievement in young poor readers: a pragmatic cluster-randomized,

controlled clinical trial. PLoS One, 8(3), e59984. doi:

10.1371/journal.pone.0059984

Coltheart, M. (1978). Lexical access in simple reading tasks. In G. Underwood (Ed.),

Strategies of information processing (pp. 151-216). London: Academic Press.

Coltheart, M. (1980). Reading, phonological recoding, and deep dyslexia. In M.

Coltheart, K. Patterson and J. C. Marshall (Eds.), Deep dyslexia (pp. 197-226).

London: Routledge & Kegan Paul.

Corkin, S. (1974). Serial-Ordering Deficits in Inferior Readers. Neuropsychologia,

12(3), 347-354. doi: 10.1016/0028-3932(74)90050-5

Page 54: ‘Woordblind’ maar ook ‘notenblind’? · Academiejaar 2013-2014 Tweedekansexamenperiode ‘Woordblind’, maar ook ‘notenblind’? Masterproef II neergelegd tot het behalen

49

David, D., Wade-Woolley, L., Kirby, J. R., & Smithrim, K. (2007). Rhythm and reading

development in school-age children: a longitudinal study. Journal of Research in

Reading, 30(2), 169-183. doi: 10.1111/j.1467-9817.2006.00323.x

de Graeve, D., Deboutte, D., Roeyers, H., van Borsel, J., Content, A., Wetzburger, C.,

Bonnier, C., Schelstraete, M.-A., Goetry, V., Nossent, C., & Van Hecke, P.

(2006). Taalontwikkelings- en leerstoornissen. Retrieved from

http://www.inami.fgov.be/care/nl/revalidatie/general-

information/studies/study_language_learning/pdf/study.pdf

Dege, F., & Schwarzer, G. (2011). The effect of a music program on phonological

awareness in preschoolers. Frontiers in Psychology, 2, 124. doi:

10.3389/fpsyg.2011.00124

Demonet, J. F., Taylor, M. J., & Chaix, Y. (2004). Developmental dyslexia. Lancet,

363(9419), 1451-1460. doi: 10.1016/S0140-6736(04)16106-0

Denckla, M. B., & Rudel, R. G. (1976). Rapid Automatized Naming (Ran) - Dyslexia

Differentiated from Other Learning-Disabilities. Neuropsychologia, 14(4), 471-

479. doi: 10.1016/0028-3932(76)90075-0

Depoorter, A., & Vandierendonck, A. (2009). Evidence for modality-independent order

coding in working memory. Quarterly Journal of Experimental Psychology,

62(3), 531-549. doi: 10.1080/17470210801995002

Desoete, A., Andries, C., & Ghesquière, P. (2009). Leerproblemen evidence-based

voorspellen, onderkennen en aanpakken. Bijdragen uit onderzoek. Leuven:

ACCO.

Evers, A., Egberink, I. J., Braak, M. S., Frima, R. M., Vermeulen, C. S., & van Vliet-

Mulder, J. C. (2009-2012). COTAN Documentatie. Amsterdam: Boom

testuitgevers.

Farmer, M. E., & Klein, R. M. (1995). The evidence for a temporal processing deficit

linked to dyslexia: A review. Psychonomic Bulletin and Review, 2(4), 460-493.

doi: 10.3758/BF03210983

Finch, A. J., Nicolson, R. I., & Fawcett, A. J. (2002). Evidence for a neuroanatomical

difference within the olivo-cerebellar pathway of adults with dyslexia. Cortex,

38(4), 529-539. doi: 10.1016/S0010-9452(08)70021-2

Page 55: ‘Woordblind’ maar ook ‘notenblind’? · Academiejaar 2013-2014 Tweedekansexamenperiode ‘Woordblind’, maar ook ‘notenblind’? Masterproef II neergelegd tot het behalen

50

Fischbach, A., Konen, T., Rietz, C. S., & Hasselhorn, M. (2014). What is not working

in working memory of children with literacy disorders? Evidence from a three-

year-longitudinal study. Reading and Writing, 27(2), 267-286. doi:

10.1007/s11145-013-9444-5

Fletcher, J. M., Foorman, B. R., Boudousquie, A., Barnes, M. A., Schatschneider, C., &

Francis, D. J. (2002). Assessment of reading and learning disabilities - A

research-based intervention-oriented approach. Journal of School Psychology,

40(1), 27-63. doi: 10.1016/S0022-4405(01)00093-0

Forgeard, M., Schlaug, G., Norton, A., Rosam, C., Iyengar, U., & Winner, E. (2008).

The relation between music and phonological processing in normal-reading

children and children with dyslexia. Music Perception, 25(4), 383-390. doi:

10.1525/Mp.2008.25.4.383

Galaburda, A. M., Sherman, G. F., Rosen, G. D., Aboitiz, F., & Geschwind, N. (1985).

Developmental dyslexia: four consecutive patients with cortical anomalies.

Annals of Neurology, 18(2), 222-233. doi: 10.1002/ana.410180210

Gayan, J., & Olson, R. K. (2001). Genetic and environmental influences on

orthographic and phonological skills in children with reading disabilities.

Developmental Neuropsychology, 20(2), 483-507. doi:

10.1207/S15326942dn2002_3

Geudens, A., Baeyens, D., Schraeyens, K., Maetens, K., De Brauwer, J., & Loncke, M.

(2011). Jongvolwassenen met dyslexie. Diagnostiek en begeleiding in

wetenschap en praktijk. Leuven: ACCO.

Goswami, U. (2011). A temporal sampling framework for developmental dyslexia.

Trends in Cognitive Sciences, 15(1), 3-10. doi: 10.1016/j.tics.2010.10.001

Goswami, U., Huss, M., Mead, N., Fosker, T., & Verney, J. P. (2013). Perception of

patterns of musical beat distribution in phonological developmental dyslexia:

Significant longitudinal relations with word reading and reading comprehension.

Cortex, 49(5), 1363–1376. doi: 10.1016/j.cortex.2012.05.005

Goswami, U., Thomson, J., Richardson, U., Stainthorp, R., Hughes, D., Rosen, S., &

Scott, S. K. (2002). Amplitude envelope onsets and developmental dyslexia: A

new hypothesis. Proceedings of the National Academy of Sciences of the United

States of America, 99(16), 10911-10916. doi: 10.1073/pnas.122368599

Page 56: ‘Woordblind’ maar ook ‘notenblind’? · Academiejaar 2013-2014 Tweedekansexamenperiode ‘Woordblind’, maar ook ‘notenblind’? Masterproef II neergelegd tot het behalen

51

Gould, J. H., & Glencross, D. J. (1990). Do children with a specific reading disability

have a general serial-ordering deficit? Neuropsychologia, 28(3), 271-278. doi:

10.1016/0028-3932(90)90020-O

Grigorenko, E. L. (2001). Developmental dyslexia: an update on genes, brains, and

environments. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 42(1), 91-125. doi:

10.1111/1469-7610.00704

Gromko, J. E. (2005). The effect of music instruction on phonemic awareness in

beginning readers. Journal of Research in Music Education, 53(3), 199-209. doi:

10.2307/3598679

Habib, M. (2000). The neurological basis of developmental dyslexia: an overview and

working hypothesis. Brain, 123 Pt 12, 2373-2399. doi:

10.1093/brain/123.12.2373

Hachmann, W. M., Bogaerts, L., Szmalec, A., Woumans, E., Duyck, W., & Job, R.

(2014). Short-term memory for order but not for item information is impaired in

developmental dyslexia. Annals of Dyslexia, 64(2), 121-136. doi:

10.1007/s11881-013-0089-5

Hebb, D. (1961). Distinctive features of learning in the higher animal. In J. F.

Delafresnaye (Ed.), Brain Mechanisms and learning (pp. 37-46). Oxford, UK:

Blackwell.

Hedenius, M., Ullman, M. T., Alm, P., Jennische, M., & Persson, J. (2013). Enhanced

recognition memory after incidental encoding in children with developmental

dyslexia. PLoS One, 8(5), e63998. doi: 10.1371/journal.pone.0063998

Hellinckx, W., & Ghesquière, P. (2005). Als leren pijn doet... Opvoeden van kinderen

met een leerstoornis (4e druk). Leuven: ACCO.

Hensler, B. S., Schatschneider, C., Taylor, J., & Wagner, R. K. (2010). Behavioral

Genetic Approach to the Study of Dyslexia. Journal of Developmental and

Behavioral Pediatrics, 31(7), 525-532. doi: 10.1097/Dbp.0b013e3181ee4b70

Hervé, C., & Pouillard, J. (1996). Mijn eerste jaar piano. Parijs: Henry Lemoine.

Howard, J. H., Howard, D. V., Japikse, K. C., & Eden, G. F. (2006). Dyslexics are

impaired on implicit higher-order sequence learning, but not on implicit spatial

context learning. Neuropsychologia, 44(7), 1131-1144. doi:

10.1016/j.neuropsychologia.2005.10.015

Page 57: ‘Woordblind’ maar ook ‘notenblind’? · Academiejaar 2013-2014 Tweedekansexamenperiode ‘Woordblind’, maar ook ‘notenblind’? Masterproef II neergelegd tot het behalen

52

Hsu, H. J., & Bishop, D. V. (2014). Sequence-specific procedural learning deficits in

children with specific language impairment. Developmental Science, 17(3), 352-

365. doi: 10.1111/desc.12125

Huss, M., Verney, J. P., Fosker, T., Mead, N., & Goswami, U. (2011). Music, rhythm,

rise time perception and developmental dyslexia: Perception of musical meter

predicts reading and phonology. Cortex, 47(6), 674-689. doi:

10.1016/j.cortex.2010.07.010

Hynd, G. W., Hall, J., Novey, E. S., Eliopulos, D., Black, K., Gonzalez, J. J., Edmonds,

J. E., Riccio, C., & Cohen, M. (1995). Dyslexia and corpus callosum

morphology. Archives of Neurology, 52(1), 32-38. doi:

10.1001/archneur.1995.00540250036010

Jaarsma, B. S., Ruijssenaars, A. J., & Van den Broeck, W. (1998). Dyslexia and

learning musical notation: A pilot study. Annals of Dyslexia, 48, 137-154. doi:

10.1007/s11881-998-0007-4

Jackendoff, R. (2009). Parallels and Nonparallels between Language and Music. Music

Perception, 26(3), 195-204. doi: 10.1525/Mp.2009.26.3.195

Jensen, A. R. (1998). The g factor: The science of mental ability. Westport, CT: Praeger

Publishers.

Jensen, O., & Lisman, J. E. (2005). Hippocampal sequence-encoding driven by a

cortical multi-item working memory buffer. Trends in Neurosciences, 28(2), 67-

72. doi: 10.1016/j.tins.2004.12.001

Jusczyk, P. W., Hirsh-Pasek, K., Nelson, D. G., Kennedy, L. J., Woodward, A., &

Piwoz, J. (1992). Perception of acoustic correlates of major phrasal units by

young infants. Cognitive Psychology, 24(2), 252-293. doi: 10.1016/0010-

0285(92)90009-Q

Katusic, S. K., Colligan, R. C., Barbaresi, W. J., Schaid, D. J., & Jacobsen, S. J. (2001).

Incidence of reading disability in a population-based birth cohort, 1976-1982,

Rochester, Minn. Mayo Clinic Proceedings, 76(11), 1081-1092. doi:

10.4065/76.11.1081

Kibby, M. Y., Marks, W., Morgan, S., & Long, C. J. (2004). Specific impairment in

developmental reading disabilities: a working memory approach. Journal of

Learning Disabilities, 37(4), 349-363. doi: 10.1177/00222194040370040601

Page 58: ‘Woordblind’ maar ook ‘notenblind’? · Academiejaar 2013-2014 Tweedekansexamenperiode ‘Woordblind’, maar ook ‘notenblind’? Masterproef II neergelegd tot het behalen

53

Kleijnen, R., Bosman, A., de Jong, P., Henneman, K., Pasman, J., Paternotte, A.,

Ruijssenaars, A., Struiksma, A., van den Bos, K. P., van der Leij, A., Verhoeven,

L., & Wijnen, F. (2008). Diagnose en behandeling van dyslexie. Brochure van

de Stichting Dyslexie Nederland (SDN). Retrieved from

http://www.stichtingdyslexienederland.nl/media/183/sdnbrochure2008.pdf

Klingberg, T., Hedehus, M., Temple, E., Salz, T., Gabrieli, J. D., Moseley, M. E., &

Poldrack, R. A. (2000). Microstructure of temporo-parietal white matter as a

basis for reading ability: evidence from diffusion tensor magnetic resonance

imaging. Neuron, 25(2), 493-500. doi: 10.1016/S0924-9338(02)80215-2

Koelsch, S., Gunter, T. C., Cramon, D. Y., Zysset, S., Lohmann, G., & Friederici, A. D.

(2002). Bach speaks: a cortical "language-network" serves the processing of

music. Neuroimage, 17(2), 956-966. doi: 10.1006/nimg.2002.1154

Kovas, Y., Haworth, C. M. A., Dale, P. S., & Plomin, R. (2007). The genetic and

environmental origins of learning abilities and disabilities in the early school

years. Monographs of the Society for Research in Child Development,72(3), 1-

144.

Kuhl, P. K. (2004). Early language acquisition: Cracking the speech code. Nature

Reviews Neuroscience, 5(11), 831-843. doi: 10.1038/Nrn1533

Larsen, J. P., Hoien, T., Lundberg, I., & Odegaard, H. (1990). MRI evaluation of the

size and symmetry of the planum temporale in adolescents with developmental

dyslexia. Brain and Language, 39(2), 289-301. doi: 10.1016/0093-

934X(90)90015-9

Leonard, C. M., Eckert, M. A., Lombardino, L. J., Oakland, T., Kranzler, J., Mohr, C.

M., King, W. M., & Freeman, A. (2001). Anatomical risk factors for

phonological dyslexia. Cerebral Cortex, 11(2), 148-157. doi:

10.1093/cercor/11.2.148

Livingstone, M. S., Rosen, G. D., Drislane, F. W., & Galaburda, A. M. (1991).

Physiological and anatomical evidence for a magnocellular defect in

developmental dyslexia. Proceedings of the National Academy of Sciences of the

United States of America, 88(18), 7943-7947. doi: 10.1073/pnas.90.6.2556e

Page 59: ‘Woordblind’ maar ook ‘notenblind’? · Academiejaar 2013-2014 Tweedekansexamenperiode ‘Woordblind’, maar ook ‘notenblind’? Masterproef II neergelegd tot het behalen

54

Loui, P., Guenther, F. H., Mathys, C., & Schlaug, G. (2008). Action-perception

mismatch in tone-deafness. Current Biology, 18(8), 331-332. doi:

10.1016/j.cub.2008.02.045

Loui, P., Kroog, K., Zuk, J., Winner, E., & Schlaug, G. (2011). Relating pitch

awareness to phonemic awareness in children: implications for tone-deafness

and dyslexia. Frontiers in Psychology, 2(111), 1-5. doi:

10.3389/fpsyg.2011.00111

Lovegrove, W. J., Bowling, A., Badcock, D., & Blackwood, M. (1980). Specific

reading disability: differences in contrast sensitivity as a function of spatial

frequency. Science, 210(4468), 439-440. doi: 10.1126/science.7433985

Lyon, G. R., Shaywitz, S. E., & Shaywitz, B. A. (2003). A definition of dyslexia.

Annals of Dyslexia, 53, 1-14. doi: 10.1007/s11881-003-0001-9

Maess, B., Koelsch, S., Gunter, T. C., & Friederici, A. D. (2001). Musical syntax is

processed in Broca's area: an MEG study. Nature Neuroscience, 4(5), 540-545.

doi: 10.1038/87502

Martinez Perez, T., Majerus, S., Mahot, A., & Poncelet, M. (2012). Evidence for a

Specific Impairment of Serial Order Short-term Memory in Dyslexic Children.

Dyslexia, 18(2), 94-109. doi: 10.1002/Dys.1438

Martinez Perez, T., Majerus, S., & Poncelet, M. (2013). Impaired short-term memory

for order in adults with dyslexia. Research in Developmental Disabilities, 34(7),

2211-2223. doi: 10.1016/j.ridd.2013.04.005

McCandliss, B. D., Cohen, L., & Dehaene, S. (2003). The visual word form area:

expertise for reading in the fusiform gyrus. Trends in Cognitive Sciences, 7(7),

293-299. doi: 10.1016/S1364-6613(03)00134-7

McKelvie, S. J. (1987). Learning and Awareness in the Hebb Digits Task. Journal of

General Psychology, 114(1), 75-88. doi: 10.1080/00221309.1987.9711057

Moreno, S. (2009). Can Music Influence Language and Cognition? Contemporary

Music Review, 28(3), 329-345. doi: 10.1080/07494460903404410

Moreno, S., Friesen, D., & Bialystok, E. (2011). Effect of Music Training on Promoting

Preliteracy Skills: Preliminary Causal Evidence. Music Perception, 29(2), 165-

172. doi: 10.1525/Mp.2011.29.2.165

Page 60: ‘Woordblind’ maar ook ‘notenblind’? · Academiejaar 2013-2014 Tweedekansexamenperiode ‘Woordblind’, maar ook ‘notenblind’? Masterproef II neergelegd tot het behalen

55

Muneaux, M., Ziegler, J. C., Truc, C., Thomson, J., & Goswami, U. (2004). Deficits in

beat perception and dyslexia: evidence from French. Neuroreport, 15(8), 1255-

1259. doi: 10.1097/01.wnr.0000127459.31232.c4

Nicolson, R. I., & Fawcett, A. J. (1990). Automaticity: a new framework for dyslexia

research? Cognition, 35(2), 159-182. doi: 10.1016/0010-0277(90)90013-A

Nicolson, R. I., Fawcett, A. J., & Dean, P. (2001). Developmental dyslexia: the

cerebellar deficit hypothesis. Trends in Neurosciences, 24(9), 508-511. doi:

10.1016/S0166-2236(00)01896-8

Overy, K. (2003). Dyslexia and music - From timing deficits to musical intervention.

Neurosciences and Music, 999, 497-505. doi: 10.1196/annals.1284.060

Overy, K., Nicolson, R. I., Fawcett, A. J., & Clarke, E. F. (2003). Dyslexia and music:

Measuring musical timing skills. Dyslexia, 9(1), 18-36. doi: 10.1002/Dys.233

Page, M. P., & Norris, D. (2008). Is there a common mechanism underlying word-form

learning and the Hebb repetition effect? Experimental data and a modelling

framework. In A. Thorn & M. Page (Eds.), Interactions between short-term and

long-term memory in the verbal domain (pp. 136–156). Hove, UK: Psychology

Press.

Page, M. P., & Norris, D. (2009). A model linking immediate serial recall, the Hebb

repetition effect and the learning of phonological word forms. Philosophical

Transactions of the Royal Society B-Biological Sciences, 364(1536), 3737-3753.

doi: 10.1098/rstb.2009.0173

Patel, A. D. (2012). Language, music, and the brain: a resource-sharing framework. In P.

Rebuschat, M. Rohrmeier, J. Hawkins, & I. Cross (Eds.), Language and Music

as Cognitive Systems. Oxford: Oxford University Press.

Patel, A. D., Gibson, E., Ratner, J., Besson, M., & Holcomb, P. J. (1998). Processing

syntactic relations in language and music: an event-related potential study.

Journal of Cognitive Neuroscience, 10(6), 717-733. doi:

10.1162/089892998563121

Paulesu, E., Demonet, J. F., Fazio, F., McCrory, E., Chanoine, V., Brunswick, N.,

Cappa, S. F., Cossu, G., Habib, M., Frith, C. D., & Frith, U. (2001). Dyslexia:

cultural diversity and biological unity. Science, 291(5511), 2165-2167. doi:

10.1126/science.1057179

Page 61: ‘Woordblind’ maar ook ‘notenblind’? · Academiejaar 2013-2014 Tweedekansexamenperiode ‘Woordblind’, maar ook ‘notenblind’? Masterproef II neergelegd tot het behalen

56

Pennington, B. F., Gilger, J. W., Pauls, D., Smith, S. A., Smith, S. D., & DeFries, J. C.

(1991). Evidence for major gene transmission of developmental dyslexia.

Journal of the American Medical Association, 266(11), 1527-1534. doi:

10.1001/jama.1991.03470110073036

Pugh, K. R., Mencl, W. E., Jenner, A. R., Katz, L., Frost, S. J., Lee, J. R., Shaywitz, S.

E., & Shaywitz, B. A. (2000). Functional neuroimaging studies of reading and

reading disability (developmental dyslexia). Mental Retarddation and

Developmental Disabilities Research Reviews, 6(3), 207-213. doi:

10.1002/1098-2779(2000)6:3<207::AID-MRDD8>3.0.CO;2-P

Pugh, K. R., Mencl, W. E., Shaywitz, B. A., Shaywitz, S. E., Fulbright, R. K., Constable,

R. T., Skudlarski, P., Marchione, K. E., Jenner, A. R., Fletcher, J. M., Liberman,

A. M., Shankweiler, D. P., Katz, L., Lacadie, C., & Gore, J. C. (2000). The

angular gyrus in developmental dyslexia: task-specific differences in functional

connectivity within posterior cortex. Psychological Science, 11(1), 51-56. doi:

10.1111/1467-9280.00214

Ramus, F. (2003). Developmental dyslexia: specific phonological deficit or general

sensorimotor dysfunction? Current Opinion in Neurobiology, 13(2), 212-218.

doi: 10.1016/S0959-4388(03)00035-7

Ramus, F., & Szenkovits, G. (2008). What phonological deficit? Quarterly Journal of

Experimental Psychology, 61(1), 129-141. doi: 10.1080/17470210701508822

Raven, J., Raven, J. C., & Court, J. H. (1998). Manual for Raven's Progressive Matrices

and Vocabulary Scales Section 4: Advanced Progressive Matrices Sets I & II.

Oxford: Oxford Psychologists Press.

Register, D., Darrow, A. A., Standley, J., & Swedberg, O. (2007). The use of music to

enhance reading skills of second grade students and students with reading

disabilities. Journal of Music Therapy, 44(1), 23-37. doi: 10.1093/jmt/44.1.23

Robichon, F., & Habib, M. (1998). Abnormal callosal morphology in male adult

dyslexics: relationships to handedness and phonological abilities. Brain and

Language, 62(1), 127-146. doi: 10.1006/brln.1997.1891

Robichon, F., Levrier, O., Farnarier, P., & Habib, M. (2000). Developmental dyslexia:

atypical cortical asymmetries and functional significance. European Journal of

Neurology, 7(1), 35-46. doi: 10.1046/j.1468-1331.2000.00020.x

Page 62: ‘Woordblind’ maar ook ‘notenblind’? · Academiejaar 2013-2014 Tweedekansexamenperiode ‘Woordblind’, maar ook ‘notenblind’? Masterproef II neergelegd tot het behalen

57

Rumsey, J. M., Casanova, M., Mannheim, G. B., Patronas, N., De Vaughn, N.,

Hamburger, S. D., & Aquino, T. (1996). Corpus callosum morphology, as

measured with MRI, in dyslexic men. Biological Psychiatry, 39(9), 769-775. doi:

10.1016/0006-3223(95)00225-1

Rutter, M., Caspi, A., Fergusson, D., Horwood, L. J., Goodman, R., Maughan, B.,

Moffitt, T. E., Meltzer, H., & Carroll, J. (2004). Sex differences in

developmental reading disability - New findings from 4 epidemiological studies.

Journal of the American Medical Association, 291(16), 2007-2012. doi:

10.1001/jama.291.16.2007

Schuchardt, K., Bockmann, A. K., Bornemann, G., & Maehler, C. (2013). Working

Memory Functioning in Children With Learning Disorders and Specific

Language Impairment. Topics in Language Disorders, 33(4), 298-312. doi:

10.1097/01.Tld.0000437943.41140.36

Schuchardt, K., Maehler, C., & Hasselhorn, M. (2008). Working memory deficits in

children with specific learning disorders. Journal of Learning Disabilities, 41(6),

514-523. doi: 10.1177/0022219408317856

Seymour, P. H, Aro, M., & Erskine, J. M (2003). Foundation literacy acquisition in

European orthographies. British Journal of Psychology, 94, 143-174. doi:

10.1348/000712603321661859

Shaywitz, B. A., Shaywitz, S. E., Pugh, K. R., Mencl, W. E., Fulbright, R. K.,

Skudlarski, P., Constable, R. T., Marchione, K. E., Fletcher, J. M., Lyon, G. R.,

& Gore, J. C. (2002). Disruption of posterior brain systems for reading in

children with developmental dyslexia. Biological Psychiatry, 52(2), 101-110.

doi: 10.1016/S1053-8119(00)91048-6

Shaywitz, S. E., & Shaywitz, B. A. (2008). Paying attention to reading: the

neurobiology of reading and dyslexia. Developmental Psychopathology, 20(4),

1329-1349. doi: 10.1017/S0954579408000631

Shaywitz, S. E., Shaywitz, B. A., Fletcher, J. M., & Escobar, M. D. (1990). Prevalence

of Reading-Disability in Boys and Girls - Results of the Connecticut

Longitudinal-Study. Journal of the American Medical Association, 264(8), 998-

1002. doi: 10.1001/jama.264.8.998

Page 63: ‘Woordblind’ maar ook ‘notenblind’? · Academiejaar 2013-2014 Tweedekansexamenperiode ‘Woordblind’, maar ook ‘notenblind’? Masterproef II neergelegd tot het behalen

58

Smith-Spark, J. H., & Fisk, J. E. (2007). Working memory functioning in

developmental dyslexia. Memory, 15(1), 34-56. doi:

10.1080/09658210601043384

Smith, M. R., Cutler, A., Butterfield, S., & Nimmo-Smith, I. (1989). The perception of

rhythm and word boundaries in noise-masked speech. Journal of Speech and

Hearing Research, 32(4), 912-920. doi: 10.1044/jshr.3204.912

Snowling, M. J. (2000). Dyslexia (2nd ed.). Oxford: Blackwell.

Snowling, M. J., Muter, V., & Carroll, J. (2007). Children at family risk of dyslexia: a

follow-up in early adolescence. Journal of Child Psychology and Psychiatry,

48(6), 609-618. doi: 10.1111/j.1469-7610.2006.01725.x

Stanovich, K. E. (1988). Explaining the differences between the dyslexic and the

garden-variety poor reader: the phonological-core variable-difference model.

Journal of Learning Disabilities, 21(10), 590-604. doi:

10.1177/002221948802101003

Stein, J. (2001). The magnocellular theory of developmental dyslexia. Dyslexia, 7(1),

12-36. doi: 10.1002/dys.186

Stein, J., & Walsh, V. (1997). To see but not to read; The magnocellular theory of

dyslexia. Trends in Neurosciences, 20(4), 147-152. doi: 10.1016/S0166-

2236(96)01005-3

Swanson, H. L. (1999). Reading comprehension and working memory in learning-

disabled readers: Is the phonological loop more important than the executive

system? Journal of Experimental Child Psychology, 72(1), 1-31. doi:

10.1006/jecp.1998.2477

Swanson, H. L., Zheng, X. H., & Jerman, O. (2009). Working memory, short-term

memory, and reading disabilities: a selective meta-analysis of the literature.

Journal of Learning Disabilities, 42(3), 260-287. doi:

10.1177/0022219409331958

Szmalec, A., Duyck, W., Vandierendonck, A., Mata, A. B., & Page, M. P. A. (2009).

The Hebb repetition effect as a laboratory analogue of novel word learning.

Quarterly Journal of Experimental Psychology, 62(3), 435-443. doi:

10.1080/17470210802386375

Page 64: ‘Woordblind’ maar ook ‘notenblind’? · Academiejaar 2013-2014 Tweedekansexamenperiode ‘Woordblind’, maar ook ‘notenblind’? Masterproef II neergelegd tot het behalen

59

Szmalec, A., Loncke, M., Page, M. P. A., & Duyck, W. (2011). Order or dis-order?

Impaired Hebb learning in dyslexia. Journal of Experimental Psychology-

learning Memory and Cognition, 37(5), 1270–1279. doi: 10.1037/a0023820

Tallal, P. (1980). Auditory temporal perception, phonics, and reading disabilities in

children. Brain and Language, 9(2), 182-198. doi: 10.1016/0093-

934X(80)90139-X

Thomson, J. M., Fryer, B., Maltby, J., & Goswami, U. (2006). Auditory and motor

rhythm awareness in adults with dyslexia. Journal of Research in Reading, 29(3),

334-348. doi: 10.1111/j.1467-9817.2006.00312.x

Thomson, J. M., & Goswami, U. (2008). Rhythmic processing in children with

developmental dyslexia: Auditory and motor rhythms link to reading and

spelling. Journal of Physiology, 102(1-3), 120-129. doi:

10.1016/j.jphysparis.2008.03.007

Thomson, J. M., Leong, V., & Goswami, U. (2013). Auditory processing interventions

and developmental dyslexia: a comparison of phonemic and rhythmic

approaches. Reading and Writing, 26(2), 139-161. doi: 10.1007/s11145-012-

9359-6

Torppa, M., Eklund, K., van Bergen, E., & Lyytinen, H. (2011). Parental literacy

predicts children's literacy: a longitudinal family-risk study. Dyslexia, 17(4),

339-355. doi: 10.1002/dys.437

Tsang, C. D., & Conrad, N. J. (2011). Music Training and Reading Readiness. Music

Perception, 29(2), 157-163. doi: 10.1525/Mp.2011.29.2.157

van Borsel, J. (2010). Basisbegrippen logopedie Deel 2: Communicatiestoornissen.

Leuven: Acco.

Van den Bos, K. P., lutje Spelberg, H. C., Scheepsma, A. J., & de Vries, J. R. (1994).

De Klepel. Vorm A en B. Een test voor de leesvaardigheid van pseudowoorden.

Verantwoording Handleiding Diagnostiek en Behandeling. Nijmegen: Berkhout.

van der Sluis, S., van der Leij, A., & de Jong, P. F. (2005). Working memory in Dutch

children with reading- and arithmetic-related LD. Journal of Learning

Disabilities, 38(3), 207-221. doi: 10.1177/00222194050380030301

Page 65: ‘Woordblind’ maar ook ‘notenblind’? · Academiejaar 2013-2014 Tweedekansexamenperiode ‘Woordblind’, maar ook ‘notenblind’? Masterproef II neergelegd tot het behalen

60

Vaughn, S., Thompson, S. L., & Hickman, P. (2003). Response to instruction as a

means of identifying students with reading/learning disabilities. Exceptional

Children, 69(4), 391-409.

Vellutino, F. R., Fletcher, J. M., Snowling, M. J., & Scanlon, D. M. (2004). Specific

reading disability (dyslexia): what have we learned in the past four decades?

Journal of Child Psychology and Psychiatry, 45(1), 2-40. doi: 10.1046/j.0021-

9630.2003.00305.x

Vicari, S., Marotta, L., Menghini, D., Molinari, M., & Petrosini, L. (2003). Implicit

learning deficit in children with developmental dyslexia. Neuropsychologia,

41(1), 108-114. doi: 10.1016/S0028-3932(02)00082-9

Vihman, M., & Croft, W. (2007). Phonological development: toward a "radical"

templatic phonology. Linguistics, 45(4), 683-725. doi: 10.1515/Ling.2007.021

Wagner, R. K., & Torgesen, J. K. (1987). The Nature of Phonological Processing and

Its Causal Role in the Acquisition of Reading-Skills. Psychological Bulletin,

101(2), 192-212. doi: 10.1037//0033-2909.101.2.192

Wang, S., & Gathercole, S. E. (2013). Working memory deficits in children with

reading difficulties: memory span and dual task coordination. Journal of

Experimental Child Psychology, 115(1), 188-197. doi:

10.1016/j.jecp.2012.11.015

Weikart, P. (1989). Rhythmically moving, Vol. 1. Ypsilanti, MI: High/Scope

Educational Research Foundation.

Weiss, A. H., Granot, R. Y., & Ahissar, M. (2014). The enigma of dyslexic musicians.

Neuropsychologia, 54, 28-40. doi: 10.1016/j.neuropsychologia.2013.12.009

Whitney, C., & Cornelissen, P. (2005). Letter-position encoding and dyslexia. Journal

of Research in Reading, 28(3), 274-301. doi: 10.1111/j.1467-9817.2005.00270.x

Willcutt, E. G., Pennington, B. F., Duncan, L., Smith, S. D., Keenan, J. M., Wadsworth,

S., DeFries, J. C., Olson, R. K. (2010). Understanding the complex etiologies of

developmental disorders: behavioral and molecular genetic approaches. Journal

of Developmental Behavioral Pediatrics, 31(7), 533-544. doi:

10.1097/DBP.0b013e3181ef42a1

Willcutt, E. G., Pennington, B. F., Olson, R. K., & DeFries, J. C. (2007). Understanding

comorbidity: A twin study of reading disability and attention-

Page 66: ‘Woordblind’ maar ook ‘notenblind’? · Academiejaar 2013-2014 Tweedekansexamenperiode ‘Woordblind’, maar ook ‘notenblind’? Masterproef II neergelegd tot het behalen

61

deficit/hyperactivity disorder. American Journal of Medical Genetics Part B-

Neuropsychiatric Genetics, 144B(6), 709-714. doi: 10.1002/Ajmg.B.30310

Wimmer, H., Mayringer, H., & Landerl, K. (2000). The double-deficit hypothesis and

difficulties in learning to read a regular orthography. Journal of Educational

Psychology, 92(4), 668-680. doi: 10.1037//0022-0663.92.4.668

Wolf, M., & Bowers, P. G. (1999). The double-deficit hypothesis for the developmental

dyslexias. Journal of Educational Psychology, 91(3), 415-438. doi:

10.1037/0022-0663.91.3.415

World Health Organisation. (1992). ICD-10 Classifications of Mental and Behavioural

Disorder: Clinical Descriptions and Diagnostic Guidelines. Geneva: World

Health Organisation.

Ziegler, J. C., & Goswami, U. (2005). Reading acquisition, developmental dyslexia, and

skilled reading across languages: A psycholinguistic grain size theory.

Psychological Bulletin, 131(1), 3-29. doi: 10.1037/0033-2909.131.1.3

Ziegler, J. C., Pech-Georgel, C., George, F., & Foxton, J. M. (2012). Global and local

pitch perception in children with developmental dyslexia. Brain and Language,

120(3), 265-270. doi: 10.1016/j.bandl.2011.12.002

Zink, I., & Breuls, M. (2012). Ontwikkelingsdysfasie. Een stoornis die meer aandacht

dan namen verdient. Antwerpen: Garant.

Page 67: ‘Woordblind’ maar ook ‘notenblind’? · Academiejaar 2013-2014 Tweedekansexamenperiode ‘Woordblind’, maar ook ‘notenblind’? Masterproef II neergelegd tot het behalen

62

Bijlagen

Bijlage A

De personalia vragenlijst.

Voornaam? ………………………………………………………………………………..

Naam? …………………………………………………………………………………….

Datum van vandaag (XX/XX/XXXX)? ………………………………………………….

Geslacht?

O Man

O Vrouw

Geboortedatum (XX/XX/XXXX)? ……………………………………………………….

Moedertaal? ………………………………………………………………………………

Aan welke hogeschool of universiteit studeer je? ………………………………………..

Welke opleiding volg je? …………………………………………………………………

Studiejaar (1e, 2

e, 3

e bachelor/master)? …………………………………………………..

Heb je dyslexie?

O JA

O NEEN

Heb je nog een andere leerstoornis (bv. dyscalculie)?

O JA Zo ja, welke? ……………………………………………………...

O NEEN

Heb je nog een andere beperking (bv. motorisch, auditief, visueel, AD(H)D,…)?

O JA Zo ja, welke? ……………………………………………………...

O NEEN

Heb je ooit muzieklessen gevolgd buiten de schooluren?

O NEEN

O JA, in het deeltijds kunstonderwijs (muziekacademie)

O JA, in een jeugdmuziekschool

O JA, privéles

Zo ja; in welk leerjaar ben je daarmee begonnen en hoelang heb je deze lessen gevolgd?

……………………………………………………………………………………………

Page 68: ‘Woordblind’ maar ook ‘notenblind’? · Academiejaar 2013-2014 Tweedekansexamenperiode ‘Woordblind’, maar ook ‘notenblind’? Masterproef II neergelegd tot het behalen

63

Heb je ooit noten leren lezen?

O JA

O NEEN

Kun je nu nog noten lezen?

O JA

O NEEN

Heb je ooit een muziekinstrument bespeeld?

O JA Zo ja, welk(e)instrument(en)? …………………………………….

O NEEN

Kun je piano (of keyboard) spelen?

O JA

O NEEN

Hoe vaak luister je naar pianomuziek?

O Nooit

O Zelden

O Maandelijks

O Wekelijks

O Dagelijks

Speelt een gezinslid bij jou thuis een muziekinstrument?

O JA Zo ja, welk(e) instrument(en)? ……………………………………

O NEEN

Heb je een piano (of keyboard) thuis?

O JA

O NEEN

Page 69: ‘Woordblind’ maar ook ‘notenblind’? · Academiejaar 2013-2014 Tweedekansexamenperiode ‘Woordblind’, maar ook ‘notenblind’? Masterproef II neergelegd tot het behalen

64

Bijlage B

De twee liedjes die gebruikt werden in de pianotaken met en zonder klank (Hervé &

Pouillard, 1996).

Page 70: ‘Woordblind’ maar ook ‘notenblind’? · Academiejaar 2013-2014 Tweedekansexamenperiode ‘Woordblind’, maar ook ‘notenblind’? Masterproef II neergelegd tot het behalen

65

Bijlage C

Tabel 2

Overzicht van de statistische testen, (rand)significante effecten staan cursief

F-statistiek p η²

MUZIEKPERCEPTIE

2 (taak) x 2 (groep) repeated measures ANOVA met percentage correcte responsen (taak = item vs.

orde; groep = dyslexie vs. controle)

taak F(1, 30) = 39.29 < .001 .57

groep F(1, 30) = .106 .75 .004

taak * groep F(1, 30) = .60 .45 .02

MUZIEKPRODUCTIE: TOONHOOGTE IN DE SEQUENSTAKEN (groep = dyslexie vs. controle;

ritme = met ritme vs. zonder ritme; reeks = reeks A vs. reeks B)

ANOVA met gemiddeld percentage correcte noten in de absolute scoring in sequenstaak 1

groep F(1, 32) = 2.19 .15 .06

ritme F(1, 32) = 1.07 .31 .03

reeks F(1, 32) = 1.92 .18 .06

ritme * reeks F(1, 32) = 5.98 .02 .16

ANOVA met gemiddeld percentage correcte noten in de relatieve scoring in sequenstaak 1

groep F(1, 32) = 1.00 .32 .03

ritme F(1, 32) = .19 .67 .006

reeks F(1, 32) = .63 .43 .02

ritme * reeks F(1, 32) = 4.65 .04 .13

ANOVA met de regressiecoëfficiënt in de absolute scoring in sequenstaak 1

groep F(1, 32) = 1.16 .29 .04

ritme F(1, 32) = 2.09 .16 .06

reeks F(1, 32) = 1.53 .23 .05

ANOVA met de regressiecoëfficiënt in de relatieve scoring in sequenstaak 1

groep F(1, 32) = 2.94 .10 .08

ritme F(1, 32) = .66 .42 .02

reeks F(1, 32) = 2.39 .13 .07

10 (herhaling) x 2 (groep) x 2 (ritme) x 2 (reeks) repeated measures ANOVA met percentage

correcte noten in de absolute scoring in sequenstaak 1

herhaling F(6, 199) = 32.80 < .001 .50

groep F(1, 32) = 2.20 .15 .06

ritme F(1, 32) = 1.07 .31 .03

reeks F(1, 32) = 1.92 .18 .06

Page 71: ‘Woordblind’ maar ook ‘notenblind’? · Academiejaar 2013-2014 Tweedekansexamenperiode ‘Woordblind’, maar ook ‘notenblind’? Masterproef II neergelegd tot het behalen

66

herhaling * reeks F(6, 199) = 2.18 .04 .06

ritme * reeks F(1, 32) = 5.98 .02 .16

10 (herhaling) x 2 (groep) x 2 (ritme) repeated measures ANOVA met percentage correcte noten in

de relatieve scoring in sequenstaak 1

herhaling F(6, 220) = 43.42 < .001 .55

groep F(1, 36) = .92 .35 .03

ritme F(1, 36) = .17 .68 .005

ANOVA met gemiddeld percentage correcte noten in de absolute scoring in sequenstaak 2

groep F(1, 32) = 3.44 .07 .10

ritme F(1, 32) = 1.29 .27 .04

reeks F(1, 32) = 1.71 .20 .05

ANOVA met gemiddeld percentage correcte noten in de relatieve scoring in sequenstaak 2

groep F(1, 32) = 2.08 .16 .06

ritme F(1, 32) = .74 .40 .02

reeks F(1, 32) = .31 .58 .01

ANOVA met de regressiecoëfficiënt in de absolute scoring in sequenstaak 2

groep F(1, 32) = 12.81 .001 .29

ritme F(1, 32) = .21 .65 .007

reeks F(1, 32) = 1.24 .27 .04

ANOVA met de regressiecoëfficiënt in de relatieve scoring in sequenstaak 2

groep F(1, 32) = 19.47 < .001 .38

ritme F(1, 32) = .87 .36 .03

reeks F(1, 32) = .02 .88 .001

groep * ritme * reeks F(1, 32) = 4.14 .05 .11

10 (herhaling) x 2 (groep) x 2 (ritme) repeated measures ANOVA met percentage correcte noten in

de absolute scoring in sequenstaak 2

herhaling F(6, 216) = 39.93 < .001 .54

groep F(1, 34) = 3.34 .08 .09

ritme F(1, 34) = 1.38 .26 .04

herhaling * groep F(6, 216) = 1.88 .08 .05

10 (herhaling) x 2 (groep) x 2 (ritme) repeated measures ANOVA met percentage correcte noten in

de relatieve scoring in sequenstaak 2

herhaling F(9, 306) = 69.00 < .001 .67

groep F(1, 34) = 2.04 .16 .06

ritme F(1, 34) = .77 .39 .02

herhaling * groep F(9, 306) = 2.60 .007 .07

MUZIEKPROCUTIE: RITME IN DE SEQUENSTAKEN (groep = dyslexie vs. controle; ritme = met

ritme vs. zonder ritme; reeks = reeks A vs. reeks B)

Page 72: ‘Woordblind’ maar ook ‘notenblind’? · Academiejaar 2013-2014 Tweedekansexamenperiode ‘Woordblind’, maar ook ‘notenblind’? Masterproef II neergelegd tot het behalen

67

ANOVA met het gemiddeld percentage afwijking in sequenstaak 1

groep F(1, 32) = 1.47 .23 .04

ritme F(1, 32) = .33 .57 .01

reeks F(1, 32) = .54 .47 .02

ANOVA met het gemiddelde van de absolute waarden van de afwijking in sequenstaak 1

groep F(1, 32) = .001 .97 < .001

ritme F(1, 32) = .10 .76 .003

reeks F(1, 32) = 3.77 .06 .11

ANOVA met de regressiecoëfficiënt in sequenstaak 1

groep F(1, 32) < .001 .99 < .001

ritme F(1, 32) = 2.26 .14 .07

reeks F(1, 32) = 1.43 .24 .04

10 (herhaling) x 2 (groep) x 2 (ritme) x 2 (reeks) repeated measures ANOVA met het percentage

afwijking in sequenstaak 1

herhaling F(3, 101) = 1.99 .11 .06

groep F(1, 30) = 2.59 .12 .08

ritme F(1, 30) = .05 .83 .002

reeks F(1, 30) = .97 .33 .03

herhaling * reeks F(3, 101) = 3.56 .01 .11

ANOVA met het gemiddeld percentage afwijking in sequenstaak 2

groep F(1, 32) = 2.07 .16 .06

ritme F(1, 32) = .80 .38 .02

reeks F(1, 32) = .08 .77 .003

ANOVA met het gemiddelde van de absolute waarden van de afwijking in sequenstaak 2

groep F(1, 32) = .09 .77 .003

ritme F(1, 32) = .49 .49 .02

reeks F(1, 32) = 2.37 .13 .07

ANOVA met de regressiecoëfficiënt in sequenstaak 2

groep F(1, 32) = 4.53 .04 .12

ritme F(1, 32) = .34 .56 .01

reeks F(1, 32) = .81 .38 .03

10 (herhaling) x 2 (groep) x 2 (ritme) x 2 (reeks) repeated measures ANOVA met het percentage

afwijking in sequenstaak 2

herhaling F(5, 149) = 1.51 .19 .05

groep F(1, 28) = 2.34 .14 .08

ritme F(1, 28) = .33 .57 .01

reeks F(1, 28) = .32 .58 .01

herhaling * ritme * reeks F(5, 149) = 2.26 .05 .08

Page 73: ‘Woordblind’ maar ook ‘notenblind’? · Academiejaar 2013-2014 Tweedekansexamenperiode ‘Woordblind’, maar ook ‘notenblind’? Masterproef II neergelegd tot het behalen

68

GEPLANDE VERGELIJKINGEN (taak = sequenstaak 1 vs. sequenstaak 2); groep = dyslexie vs.

controle)

2 (taak) x 2 (groep) repeated measures ANOVA met gemiddeld percentage correcte noten in de

absolute scoring

taak F(1, 38) = 3.00 .09 .07

groep F(1, 38) = 3.50 .07 .08

taak * groep F(1, 38) = .14 .71 .004

2 (taak) x 2 (groep) repeated measures ANOVA met gemiddeld percentage correcte noten in de

relatieve scoring

taak F(1, 38) = 2.37 .13 .06

groep F(1, 38) = 1.53 .22 .04

taak * groep F(1, 38) = .01 .92 < .001

2 (taak) x 2 (groep) repeated measures ANOVA met de regressiecoëfficiënt in de absolute scoring

taak F(1, 38) = 2.34 .14 .06

groep F(1, 38) = 8.66 .006 .19

taak * groep F(1, 38) = 2.50 .12 .06

2 (taak) x 2 (groep) repeated measures ANOVA met de regressiecoëfficiënt in de relatieve scoring

taak F(1, 38) = 4.33 .04 .10

groep F(1, 38) = 13.82 .001 .27

taak * groep F(1, 38) = 2.45 .13 .06

MUZIEKPRODUCTIE: LIEDJESTAKEN (groep = dyslexie vs. controle; klank = met klank vs.

zonder klank; melodie = melodie A vs. melodie B)

ANOVA met de gemiddelde score in liedjestaak 1

groep F(1, 32) = .71 .41 .02

klank F(1, 32) = 7.47 .01 .19

melodie F(1, 32) = 5.57 .03 .15

klank * melodie F(1, 32) = 6.47 .02 .17

ANOVA met de regressiecoëfficiënt in liedjestaak 1

groep F(1, 32) = .61 .44 .02

klank F(1, 32) = .17 .68 .005

melodie F(1, 32) = 5.37 .03 .14

15 (herhaling) x 2 (groep) x 2 (klank) x 2 (melodie) repeated measures ANOVA met de scores in

liedjestaak 1

herhaling F(3, 102) = 57.66 < .001 .64

groep F(1,32) = .71 .41 .02

klank F(1, 32) = 7.47 .01 .19

melodie F(1, 32) = 5.57 .03 .15

herhaling * melodie F(3, 102) = 2.97 .03 .09

Page 74: ‘Woordblind’ maar ook ‘notenblind’? · Academiejaar 2013-2014 Tweedekansexamenperiode ‘Woordblind’, maar ook ‘notenblind’? Masterproef II neergelegd tot het behalen

69

klank * melodie F(1, 32) = 6.47 .02 .17

ANOVA met de gemiddelde score in liedjestaak 2

groep F(1, 32) = 1.13 .30 .03

klank F(1, 32) = 6.29 .02 .16

melodie F(1, 32) = 31.60 < .001 .50

ANOVA met de regressiecoëfficiënt in liedjestaak 2

groep F(1, 32) = 1.70 .20 .05

klank F(1, 32) = 1.00 .33 .03

melodie F(1, 32) = 3.20 .08 .09

15 (herhaling) x 2 (groep) x 2 (klank) x 2 (melodie) repeated measures ANOVA met de scores in

liedjestaak 2

herhaling F(3, 97) = 67.19 < .001 .71

groep F(1, 28) = 1.03 .32 .04

klank F(1, 32) = 5.39 .03 .16

melodie F(1, 32) = 23.29 < .001 .45

herhaling * melodie F(3, 97) = 3.70 .01 .12