Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge...

126
Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2013-2014 Auteursrechten in de personenbelasting Masterproef van de opleiding ‘Master in de rechten’ Ingediend door Othilly De Wilde (studentennr. 905073) Promotor: Inge Van De Woesteyne Commissaris: Angie Clocheret

Transcript of Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge...

Page 1: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

 

 

Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent

Academiejaar 2013-2014

Auteursrechten in de personenbelasting

Masterproef van de opleiding ‘Master in de rechten’

Ingediend door

Othilly De Wilde

(studentennr. 905073)

Promotor: Inge Van De Woesteyne

Commissaris: Angie Clocheret

Page 2: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

I

DANKWOORD        Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van

dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid om onder haar hoede mijn masterproef uit te werken.

Ik wil ook graag Mevrouw Angie Clocheret bedanken voor de constante en deskundige begeleiding bij

het schrijven. Zij was altijd bereid om mijn talrijke vragen te beantwoorden en om mij feedback te

bezorgen.

Het schrijven van een masterproef is meer dan het beëindigen van het laatste academiejaar. Het

betekent namelijk spijtig genoeg ook het einde van de ‘mooiste tijd van je leven’, de studentenjaren.

Daarom zou ik bij deze ook een aantal personen willen bedanken die mij in de afgelopen vijf jaar

onvoorwaardelijk hebben gesteund in mijn studies en daarbuiten.

Dank aan mijn mama, stiefpapa en opa voor het altijd voor me klaarstaan. Dankzij hen heb ik de kans

gekregen om in het buitenland te studeren. Zij gaven mij ook zoveel mogelijk hun zelf vergaarde

kennis en wijsheid mee, waardoor ik veel sterker in mijn schoenen sta dan aan het begin van mijn

studies.

Bedankt ook aan alle vrienden en vriendinnen, in het bijzonder de TW, voor de leuke momenten de

afgelopen maanden en jaren en voor de welkome afwisseling tijdens het schrijven van de masterproef.

Gent, 14 mei 2014,

Othilly De Wilde.

Page 3: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

II

INHOUDSTAFEL

INLEIDING………………………………………………………………………………………………………………………………………………….1

DEEL I: Het fiscale regime van toepassing vóór de wet van 16 juli 2008…………………………………….........2

Afdeling 1. Situering van de begrippen “auteursrechten” en “naburige rechten”……………...…………..…………2

1.1. Auteursrechten……………………………………………………………………………..……………………………………………….………...3

1.2. Naburige rechten…………………………………………………………………………………………….………………………………………4

Afdeling 2. Kwalificatie van de inkomsten uit auteursrechten………………………………….……………………………….5

2.1. Probleemstelling: verschillende kwalificatiemogelijkheden………………………………………...…………………….5

2.2. Dominantie van kwalificatie als beroepsinkomen……………………………………………………………………………….7

2.2.1. Kwalificatie als roerend inkomen bestemd voor een professionele activiteit als variante………..9

2.3. Kwalificatie als divers inkomen………………………………………………………………………………...…………………………9

2.4. Kwalificatie als roerend inkomen…………………………………………………………………………………….………………...10

DEEL II: Het nieuwe fiscale regime ingevoerd door de wet van 16 juli 2008………………………...………12

Afdeling 1. Ratio legis van de hervorming van het fiscale regime………………………………………….………………12

1.1. Historiek…………………………………………………………………………………………………………………………………………....…..12

1.2. Doelstellingen van de hervorming van het fiscale regime……………………….……….…….........................................15

Afdeling 2. Het nieuwe fiscale regime ingevoerd door de wet van 16 juli 2008…………………………...…..15

2.1. De algemene principes……………………………………………………………………………………………………...………………….15

2.2. Situering…………………………………………………………………………………………………………………………………...……...……16

2.2.1. Temporeel toepassingsgebied……………………………………………………………………………….…...…………………16

2.2.2. Personeel toepassingsgebied………………………………………………………………………………………………….…….17

2.2.2.1. Natuurlijke personen…………………………………………………………………..…………………………………….17

2.2.2.2. Na de dood van de auteur: de erfgenamen……………………………………...………………………………18

2.2.2.3. Stichtingen en verenigingen………………………………………………………………………………………...…..19

2.3. Kwalificatie van de inkomsten als roerende inkomsten………………………………………………………..………….19

2.3.1. Nieuwe categorie roerende inkomsten……………………………………………….………………………………….…….19

2.3.2. Beperking aan het gunstregime via het gewijzigd artikel 37 WIB 92……………………………………....20

2.3.3. Kwalificatie van de inkomsten boven het grensbedrag………………………………………………...……………20

2.4. De auteursrechten en de naburige rechten bedoeld in de nieuwe categorie roerende inkomsten…22

2.4.1. Inkomsten uit de cessie of concessie van auteursrechten en naburige rechten…………………..…….22

Page 4: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

III

2.4.1.1. Afbakening door de noties “cessie” of “concessie” van auteursrechten en naburige

rechten…………………………………………………………………………………………………………………………………………......22

2.4.1.2. De “inkomsten” uit deze cessie of concessie……………………………………………………….…………24

2.4.1.2.1. Tweetrapsredenering………………………………………………………………………………….…….24

2.4.1.2.1.1. Kritische analyse………………………………………………………………………...…..26

2.4.1.2.2. Vereiste van een opdeling in de overeenkomst……………………………………….…....27

2.4.1.2.2.1. Kritische analyse………………………………………………………………………...…..30

2.4.1.2.2.2. Variante: een latere overeenkomst tot opdeling…………………...……...31

2.4.1.2.3. Kijken naar de BTW…………………………………………………………………………………….…31

2.4.1.2.3.1. Kritische analyse…………………………………………………………………...………..32

2.4.1.2.4. Specifieke situatie van de freelance journalist………………………………..…………….33

2.4.1.2.5. Huidige stand van zaken…………………………………………………………………….…………..34

2.4.2. Inkomsten uit de wettelijke en verplichte licenties van auteursrechten en naburige rechten….36

2.4.3. Software…………………………………………………………………………………………………………………………………………36

2.5. Inleiding tot de meer technische aspecten van de regeling…………………………………………...…………………..37

2.6. De belastbare grondslag…………………………………………...…………………………………………………………..………………38

2.6.1. Brutering van de inkomsten uit de cessie of concessie van auteursrechten en

naburige rechten?...........................................................................................................................................................................................38

2.6.2. Kostenaftrek…………………………………………………………………………………………………………………………………...39

2.6.2.1. Forfaitaire aftrek……………………………………………………..…………………………………………………...……41

2.6.2.1.1. Indexatie van de bedragen van het kostenforfait……………………………….…………..42

2.6.2.1.2. Kostenaftrek in de roerende voorheffing………………………………………………...……..43

2.6.2.1.3. Kostenforfait boven de schijf van 20 000 EUR mogelijk?...........................................43

2.6.2.1.4. Verschillende schuldenaren…………………………………………………………………...………..44

2.6.2.1.4.1. Te weinig roerende voorheffing verplicht te regulariseren via

aangifte?........................................................................................................................................................................45

2.6.2.2. Werkelijke kostenaftrek……………………………………………………………………...……………………………48

2.7. De roerende voorheffing………………………………………………………………………………………………………………….…..49

2.7.1. Algemene werking…………………………………………………………………………………………………………………...…….49

2.7.2. De inning van de roerende voorheffing…………………………………………....................................................…………..50

2.7.3. Tarief van de roerende voorheffing………………………………………………………………………………………….…...50

2.7.4. Schuldenaars van de roerende voorheffing…………………………………………………………….……………………51

2.7.4.1. Kritische analyse………………………………………………………………………………………....……………………52

2.7.5. Vrijstelling van de inning van de roerende voorheffing……………………………………………..………………53

2.7.5.1. Kritische analyse……………………………………………………………………………………………………….……...55

2.7.5.1.1. De vrijstelling voor de beheersvennootschappen…………………………………………..55

2.7.5.1.2. De vrijstelling voor de binnenlandse vennootschappen………………………..……....57

Page 5: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

IV

2.7.6. Verrekening en terugbetaling van de roerende voorheffing…………………………………………...…………..57

2.7.6.1. Volledige of gedeeltelijke recuperatie: auteursrechten belastingvrij tot 14 540 EUR...57

2.7.6.2. Optimalisering…………………………………………………………………………………………………………………..58

2.7.7. Een foutieve toepassing van de roerende voorheffing………………………………………………………………...59

2.8. Fiscale behandeling van de inkomsten boven het grensbedrag……………………………………………………...…60

2.9. Formaliteiten……………………………………………………………………………………………………………………………...…………61

2.9.1. Aangifte in de roerende voorheffing…………………………………………………………………...………………………..61

2.9.2. Individuele fiches…………………………………………………………………………………………………………………………...62

2.9.3. Aangifte in de personenbelasting…………………………………...……………………………………………………..………63

2.9.3.1. Algemeen…………………………………...……………………………………………………………………………………...63

2.9.3.1.1. Vroegere bevrijdende roerende voorheffing: wanneer toch aangifte?................65

2.9.3.2. Concrete aangifte……………………………………………………………………………………………….……………..66

2.9.3.2.1. De aangifte vóór de wet van 28 december 2011…………………………………………...66

2.9.3.2.2. De huidige aangifte in de personenbelasting……………………………………………...….67

2.9.3.2.2.1. Vak VII……………………….………………………………………………………………..….67

2.9.3.2.2.2. Vak IV……………………………………………………………………………………………...67

2.9.3.2.2.3.Vak XVI…………………………………………………………...………………………………67

2.9.3.2.2.4. Vak XIX…………………………………………………………….……………………………67

2.9.3.3. Gevolg: de aanvullende gemeentebelasting…………………………………………………………………..68

 

DEEL III: Gevolgen van de nieuwe fiscale regeling op vlak van de sociale zekerheid…………….…..70

I. Sociale bijdragen……………………………………………………………………………………………………………………………......…….70

Afdeling 1. Zelfstandigen……………………………………………………………………………………………………….………...………...70

1.1. Vergoedingen voor de exploitatie van auteursrechten………………………………………………………………...…….70

1.1.1. Cumul met een ander sociaal statuut…………………………………………………………………………………………….70

1.1.2. Cumul met andere zelfstandige inkomsten………………………………………………………………………..…………71

1.1.3. Geen ander sociaal statuut: enkel inkomsten uit auteursrechten……………………………………………...…72

1.2. Vergoedingen voor de exploitatie van naburige rechten…………………………………………………..……………….72

Afdeling 2. Werknemers………………………………………………………………………………………………………………………….….74

II. Werkloosheidsuitkeringen………….……………………………………………………………………………………..…………………....74

III. Pensioenen………………………………………………………………………………………………………………..……………………………75

Page 6: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

V

DEEL IV: Grondwettelijkheid van de nieuwe regeling…………………………………...…………………………………77

I. Het gelijkheidsbeginsel in het fiscaal recht en de toetsingsmogelijkheid van het Grondwettelijk

Hof………………………………………………………………………………………...…………………………………………….………………..……77 Afdeling 1. Het gelijkheidsbeginsel in het fiscaal recht………………………………………………………..……….…………77

Afdeling 2. Toetsingsmogelijkheid van het Grondwettelijk Hof…………………………………………………………......79

II. De wet van 16 juli 2008 getoetst aan de artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet……………………...…..79

Afdeling 1. Probleemstelling………………………………………………………………………………………………………………….…..79

Afdeling 2. Voorwaarden voorafgaand aan de eigenlijke toetsing van het gelijkheidsbeginsel………...…80

2.1. Daadwerkelijk verschil in behandeling in rechte……………………………………………………………………………….81

Afdeling 3. Concrete toetsing van de wet van 16 juli 2008 aan het grondwettelijk

gelijkheidsbeginsel…………………………………………………………………………………………………………………..83

3.1. Noodzakelijke vergelijkbaarheidstoets…………………………………………………………………………………….…………83

3.2. Onderzoek naar een objectieve en redelijke verantwoording voor het verschil in behandeling…….84

3.2.1. Het doel van de regeling……………………………………………………………………………………………………………..…84

3.2.2. Objectieve verantwoording voor het onderscheid……………………………………………………………………….86

3.2.3. Het onderscheidingscriterium is pertinent……………………………………………………………………………...…….86

3.2.4. De ‘rule of reason’……………………………………………………………………………………………………………………...….88

Afdeling 4. De lege ferenda……………………………………………………………………………………………………..…………………88

BESLUIT………………………………………………………………………………………………………………………..…………………………...90

BIJLAGE I. Illustratieve voorbeelden………………………………………………………..…………………………………………92

BIJLAGE II. Aangifte in de roerende voorheffing fiche nr. 273S………………………………………………….101

BIBLIOGRAFIE………………………………………………………………………………………………………………………………..……108

Page 7: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

1

INLEIDING

De inkomsten uit onder meer auteursrechten die een kunstenaar verwierf, maakten reeds jarenlang het

voorwerp uit van een eindeloze controverse tussen de fiscale administratie, de belastingplichtige en de

rechtspraak en rechtsleer. Op het gebied van het fiscaal recht was het immers niet gemakkelijk om ze

onder te brengen in een welbepaalde categorie, omwille van hun bijzonder karakter. Deze inkomsten

werden door een kunstenaar vaak verkregen in één belastbaar tijdperk, hoewel ze de facto gerelateerd

waren aan voorgaande jaren. Dit zorgde ervoor dat zij het slachtoffer werden van een zeer hoge

belasting in het jaar van de verwerving door toepassing van de progressieve tarieven. De Wet van 16

juli 2008 tracht hieraan tegemoet te komen. De inkomsten uit de cessie of concessie van

auteursrechten, naburige rechten en wettelijke en verplichte licenties worden vanaf 1 januari 2008

beschouwd als roerende inkomsten tot het grensbedrag van 37 500 EUR (jaarlijks te indexeren).

Daarenboven kunnen kunstenaars genieten van een belangrijk kostenforfait op het ontvangen

inkomen. Het netto saldo is onderworpen aan een roerende voorheffing van 15% die wordt

ingehouden door de schuldenaar van de welbepaalde inkomsten. Sinds een tweetal jaar moeten deze

inkomsten opnieuw worden aangegeven in de personenbelasting, waardoor hierop gemeentelijke

opcentiemen verschuldigd zijn. De Wet van 16 juli 2008 is echter niet zonder gebreken. In deze

masterproef wordt vooreerst het fiscaal regime ontleed dat van toepassing was vóór de

inwerkingtreding van de nieuwe regeling. Vervolgens zal deze nieuwe regeling nader toegelicht

worden, alsook alle moeilijkheden die hiermee gepaard gaan. In het derde hoofdstuk zal de invloed

van het nieuwe fiscale regime op de sociale zekerheid van de kunstenaar onderzocht worden en ter

afsluiting van deze masterscriptie komt de problematiek inzake de grondwettelijkheid van de Wet van

16 juli 2008 aan bod.

Page 8: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

2

DEEL I: Het fiscale regime van toepassing vóór de wet van 16 juli 2008.

Afdeling 1. Situering van de begrippen “auteursrechten” en “naburige rechten”.

1. Alvorens over te gaan tot de bespreking van het fiscale regime, is het van belang even stil te

staan bij het begrip “inkomsten uit auteursrechten en naburige rechten” en hun inhoud. Deze rechten

van intellectuele eigendom worden niet gedefinieerd door de fiscale wetgeving, maar door een

specifieke wet terzake, namelijk de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige

rechten.1

2. Auteursrechten en naburige rechten ontstaan krachtens de Auteursrechtenwet onder de

voorwaarde dat ze betrekking hebben op een werk van “letterkunde of kunst”. 2 Echter, de

Auteursrechtenwet, en meer algemeen de Belgische wetgeving, biedt nergens een definitie van dit

begrip. Men is aldus genoodzaakt zijn toevlucht te zoeken tot andere rechtsbronnen om te begrijpen

wat men dient te verstaan onder een “werk van letterkunde of kunst”.3 De Conventie van Bern van 9

september 1886 voor de bescherming van letterkundige werken en kunstwerken, die over rechtstreekse

werking beschikt in België, bevat in haar artikel 2.1 een uitgebreide en niet-exhaustieve lijst van

creaties die vatbaar zijn voor auteursrechtelijke bescherming. Eveneens kan de Franse wetgeving een

bron van inspiratie vormen, meer bepaald artikel 111-2 du Code de la Propriété Intellectuelle, dat

stipuleert dat “l’oeuvre est réputée créée, indépendamment de toute divulgation publique, du seul fait

de la réalisation, même inachevée, de la conception de l’auteur.” De verschillende types werken die

onder de bescherming van het auteursrecht kunnen vallen, zijn in werkelijkheid zeer uiteenlopend.4

Volgens de rechtsleer en rechtspraak, volstaat het dat het “werk van letterkunde of kunst” voldoet aan

twee cumulatieve voorwaarden opdat het als beschermingswaardig zou kunnen worden beschouwd.5

Vooreerst moet de creatie “gematerialiseerd zijn”, wat impliceert dat zij aan derden meegedeeld kan

worden. Een idee of een concept valt bijgevolg niet onder de bescherming van het auteursrechtrecht.

Ten tweede dient het om een “originele” creatie te gaan. Aan deze vereiste is volgens het Hof van

                                                                                                               1 Dit is een toepassing van een grondregel van het Belgisch fiscaal recht, namelijk dat het gemeen recht in 2 Art. 1 Wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten, BS 27 juli 1994, 19297. (Hierna de Auteursrechtenwet) 3 A. RAYET en C. KATZ, “Les droits d’auteur et les droits voisins dans l’article 17 du C.I.R. 1992”, RGCF 2009, afl. 5, 383. 4 In die zin stipuleert artikel 8, §1 Auteursrechtenwet dat onder “werken van letterkunde” begrepen worden: “de geschriften van welke aard ook alsmede lessen, voordrachten, redevoeringen, preken of ander mondelingen uitingen van de gedachte.” 5 De rechter onderzoekt deze beiden tegelijkertijd: A. BERENBOOM, Le nouveau droit d’auteur et les droits voisins, Brussel, Larcier, 2008, 57; Bevestigd door het Hof van Cassatie in zijn arrest van 11 maart 2005, A&M 2005, 396, noot F. DE VISSCHER.

Page 9: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

3

Cassatie voldaan indien het werk de persoonlijke stempel van de auteur draagt.6 Het auteursrecht komt

tot stand vanaf de creatie van het werk en blijft bestaan tot 70 jaar na de dood van de auteur.7

1.1. Auteursrechten.

3. Auteursrechten zijn de rechten verbonden aan de exploitatie, bijvoorbeeld door een uitgever of

een wetenschappelijke of culturele instelling, van een auteursrechtelijk beschermd werk, met als doel

de bescherming van de auteurs van dergelijke werken. Voor auteursrechtelijke bescherming is in

België geen formaliteit vereist. Auteursrechten zijn aldus automatisch beschermd zonder dat een

deponering of registratie noodzakelijk is.8

4. Traditioneel wordt een onderscheid gemaakt tussen twee categorieën van auteursrechten.9

Enerzijds, de vermogensrechten die de titularis toelaten de economische exploitatie van zijn werk te

controleren en er voordeel uit te halen en anderzijds de morele rechten die de titularissen ervan eerbied

met betrekking tot hun werk en reputatie garanderen. Deze laatste categorie zijn persoonlijke rechten

van de auteur en zijn daardoor onvervreemdbaar. Zij kunnen ten hoogste het voorwerp uitmaken van

een gedeeltelijke afstand door hun titularis. De vermogensrechten daarentegen kunnen wel het

voorwerp uitmaken van een overdracht, in de vorm van een cessie of een concessie.

De vermogensrechten zijn het reproductierecht, het recht van mededeling aan het publiek, het recht tot

verhuren en uitlenen, het distributierecht en het volgrecht van de beeldende kunstenaars.10 De eerste

twee subcategorieën zijn de belangrijkste. Zo vereist het reproductierecht de toestemming van de

houders van het auteursrecht op een werk om een identieke kopie van een werk te kunnen maken, wat

ook het medium is waarop deze reproductie wordt gemaakt. Alle vormen van kopie vallen onder het

reproductierecht, zoals de definitieve of tijdelijke kopieën, volledige of gedeeltelijke kopieën, etc.11

Als voorbeeld kan vanzelfsprekend de papieren kopie van een artikel worden vermeld. Het recht van

mededeling aan het publiek zorgt ervoor dat de toestemming van de auteur vereist is om te bekomen

dat een werk wordt medegedeeld aan het publiek. Onder dit recht vallen onder meer de “live”

                                                                                                               6 Cass. 27 april 1989, Pas. 908; Cass. 25 oktober 1989, Pas. 1990, I, 239. 7 Te rekenen vanaf 1 januari van het jaar dat volgt op het overlijden van de auteur; art. 2, §1 en §7 Auteursrechtenwet. 8 Dit in navolging van artikel 5.2 van de Conventie van Bern voor de bescherming van werken van letterkunde en kunst van 9 september 1886 (hierna de Conventie van Bern). 9 H. VANHEES, Auteursrecht in een notendop, Leuven, Garant Uitgevers, 1998, 28. 10 H. VANHEES, Auteursrecht in een notendop, Leuven, Garant Uitgevers, 1998, 28-35. 11 F. BRISON en H. VANHEES (eds.), Hommage à Jan Corbet: de Belgische auteurswet: artikelsgewijze commentaar, Brussel, Larcier, 2012, 10.

Page 10: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

4

uitvoeringen, zoals concerten of theateropvoeringen, of mededelingen aan het publiek via gebruik van

technische middelen zoals radio- en tv- uitzendingen.12

De morele rechten hebben als doel de persoonlijkheid van de auteur, zoals die in het werk tot uiting

komt, te beschermen. Omwille van het bestaan van die intrinsieke band tussen de persoon van de

auteur en zijn creatie kan de auteur zijn morele rechten niet afstaan aan derden. De morele rechten

omvatten het divulgatierecht, het vaderschapsrecht en het recht op eerbied.13

5. Ten slotte voorziet de Auteursrechtenwet in uitzonderingen op het auteursrecht, i.e. bepaalde

gevallen waarin gebruikers geen toestemming moeten vragen aan de houders van het auteursrecht om

beschermde werken te reproduceren of mee te delen aan het publiek.14

1.2. Naburige rechten.

6. Hoofdstuk II van de Auteursrechtenwet heeft betrekking op de naburige rechten. Deze rechten

omvatten drie verschillende categorieën van rechten. Vooreerst gaat het om de rechten van de

uitvoerende of vertolkende kunstenaars, zoals bijvoorbeeld zangers, musici, acteurs, toneelspelers

enz., op hun werken of prestaties.15 Deze rechten laten, net zoals de auteursrechten, de uitvoerende

kunstenaars toe om een controle uit te oefenen op de exploitatie van hun prestaties. De naburige

rechten van de uitvoerende kunstenaar moeten echter worden onderscheiden van de auteursrechten op

het uitgevoerde werk. Een zanger heeft bijvoorbeeld naburige rechten op de interpretatie die hij aan

een lied geeft, terwijl de componist en tekstschrijver auteursrechten hebben op het lied zelf. Men heeft

dan te maken met verschillende rechten die betrekking hebben op eenzelfde lied. Wanneer de

uitvoering dan nog eens door een producent wordt vastgelegd, zal er sprake zijn van een derde recht

dat betrekking heeft op deze vastlegging, nl. het naburig recht van de producent.

                                                                                                               12 F. BRISON en H. VANHEES (eds.), Hommage à Jan Corbet: de Belgische auteurswet: artikelsgewijze commentaar, Brussel, Larcier, 2012, 16. 13 F. BRISON en H. VANHEES (eds.), Hommage à Jan Corbet: de Belgische auteurswet: artikelsgewijze commentaar, Brussel, Larcier, 2012, 19-23. 14 Uitzonderingen voor onderwijs en/of wetenschappelijk onderzoek, uitzonderling voor bibliotheken, musea en archieven, uitzonderingen voor het gebruik van informatie en andere uitzonderingen; artikelen 21-22, 22bis, 23 en 23bis Auteursrechtenwet. 15 H. VANHEES, Auteursrecht in een notendop, Leuven, Garant Uitgevers, 1998, 87-90; als voorbeeld van een toepassingsgeval van de eerste categorie naburige rechten, kan de auteur die voorleest uit eigen werk worden gegeven.

Page 11: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

5

7. De tweede categorie naburige rechten betreft de rechten van de producenten van

“fonogrammen” of van de “eerste vastleggingen van films”.16 Een fonogram is de eerste vastlegging

van een klank. Hiermee wordt bedoeld de eerste opname van klanken zoals muziek, een lied, stemmen

of zelfs gewone geluiden. De eerste vastlegging van een film is de eerste opname van een serie

bewegende beelden. Het gaat dus om het eerste basisexemplaar van een cinematografisch werk, een

documentaire, een tekenfilm, maar ook van elke andere serie beelden. De Auteursrechtenwet kent

naburige rechten toe aan dergelijke producenten omdat zij de kosten dragen van de productie van een

film of een geluidswerk.

8. Ten slotte behelst de laatste categorie naburige rechten de rechten van de omroeporganisaties

voor de programma’s die zij uitzenden, ook indien zij zelf niet de producenten zijn van deze

uitzendingen. Deze naburige rechten hebben als doel de bescherming van de investering die vereist is

voor het uitzenden van het radio- of televisiesignaal.17

9. Voor wat betreft de naburige rechten wordt eveneens een onderscheid gemaakt tussen

vermogensrechten en morele rechten. Echter, daar waar alle titularissen van naburige rechten

vermogensrechten genieten, geniet enkel de vertolkende artiest morele rechten. Zoals het geval is bij

de auteursrechten, zijn dergelijke morele rechten onoverdraagbaar en enkel vatbaar voor een

gedeeltelijke afstand. De vermogensrechten daarentegen zijn vrij overdraagbaar en kunnen in licentie

gegeven worden.18

Afdeling 2. Kwalificatie van de inkomsten uit auteursrechten.

2.1. Probleemstelling: verschillende kwalificatiemogelijkheden.

10. Vóór de wet van 16 juli 2008 was het fiscale regime van toepassing op auteursrechten niet

eenvormig. Auteursrechten konden theoretisch gezien gekwalificeerd worden als beroepsinkomsten,

diverse inkomsten of roerende inkomsten, met elk een verschillend resultaat tot gevolg. Indien de

inkomsten overeenkomstig art. 23, §1 WIB92 en art. 27, eerste lid WIB92 als beroepsinkomsten

werden aangemerkt, werden zij geglobaliseerd in de personenbelasting en werden zij belast tegen een

                                                                                                               16 F. BRISON en H. VANHEES (eds.), Hommage à Jan Corbet: de Belgische auteurswet: artikelsgewijze commentaar, Brussel, Larcier, 2012, 254-256. 17 F. BRISON en H. VANHEES (eds.), Hommage à Jan Corbet: de Belgische auteurswet: artikelsgewijze commentaar, Brussel, Larcier, 2012, 275-277. 18 H. VANHEES, Auteursrecht in een notendop, Leuven, Garant Uitgevers, 1998, 88-89; H. VANHEES, Auteursrecht in een notendop, Leuven, Garant Uitgevers, 1998, 97; H. VANHEES, Auteursrecht in een notendop, Leuven, Garant Uitgevers, 1998, 99.

Page 12: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

6

progressief tarief dat kon oplopen tot 50% in de hoogste schijf.19 In het geval dat de inkomsten werden

ingedeeld onder de diverse inkomsten op grond van artikel 90, 1° WIB92, genoten deze inkomsten

meestal de afzonderlijke lagere tarieven.20 Wanneer dergelijke inkomsten beschouwd werden als

roerende inkomsten werden zij belast tegen het gunstige tarief van 15%.21 Er dient echter te worden

gepreciseerd dat de inkomsten uit auteursrechten en de naburige rechten zoals deze onder hoofdstuk 1

worden besproken, moeten worden onderscheiden van de inkomsten die een auteur verkrijgt voor de

creatie of de prestatie van zijn werk binnen het kader van een arbeidsovereenkomst of via een

onafhankelijke activiteit. Deze laatste soort inkomsten zullen worden belast als professionele

inkomsten op grond van artikel 37 WIB92.22

De kwalificatie werd op basis van de concrete feiten uitgemaakt, waarbij de standpunten van de

Administratie en de rechtspraak niet steeds gelijk liepen.23 De regeling, of beter het gebrek eraan, was

dan ook een bron van rechtsonzekerheid. Bovendien leidde het onzeker en wisselvallig karakter van de

specifieke situatie van auteurs en kunstenaars ertoe dat in bepaalde periodes geen inkomsten werden

verworven.24 Wanneer die auteurs en kunstenaars hun werken verkochten of exploiteerden, werden

alle inkomsten in één bepaald belastbaar tijdperk gerealiseerd, terwijl ze in werkelijkheid betrekking

hadden op voorgaande belastbare tijdperken. Omwille van het wisselende karakter van deze inkomsten

werden de kunstenaars en auteurs het slachtoffer van de combinatie van het annualiteitsbeginsel25 en

de onderwerping van de beroepsinkomsten aan de progressieve tarieven.26

Het belang van de bespreking van het oude fiscale regime bestaat erin dat deze fiscale discussie tot op

heden nog steeds geldt voor de gevallen waarin het wettelijk plafond van 37 500 EUR (te indexeren)

wordt overschreden.27

                                                                                                               19 Art. 130 Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992. (Hierna WIB92) 20 Art. 171 WIB92. 21 Art. 269 WIB92. 22 A. BROHEZ en G. PIERSON, “Statut fiscal, actuel et proposé, des artistes”, Revue trimestrielle de la fiscalité belge 2006, afl. 2, 7-8. 23 Zie infra, randnummers 11-19. 24 Bijvoorbeeld in het geval van een schilder of auteur die een zekere tijd investeert in de creatie van een nieuw werk. 25 Art. 171 GW; overeenkomstig dit beginsel wordt over de belastingen ten behoeve van de Staat, de gemeenschap en het gewest jaarlijks gestemd. De regelen die zij invoeren zijn slechts voor één jaar van kracht indien zij niet worden vernieuwd. Dit beginsel heeft gevolgen op het vlak van het ontstaan van de fiscale schuld. Zie hierover: S. VAN CROMBRUGGE, De grondregels van het Belgisch fiscaal recht, Antwerpen, Biblo, 2012, 38-39. 26 Art. 130 WIB92.  27 Voor het aanslagjaar 2014 bedraagt dit grensbedrag 56 450 EUR; zie hieromtrent randnummers 116-119.

Page 13: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

7

2.2. Dominantie van kwalificatie als beroepsinkomen.

11. Het oude fiscale regime is de voedingsbodem voor een gebrek aan overeenstemming tussen de

standpunten verdedigd door de rechtspraak, de belastingplichtige en de fiscale administratie. Deze

laatste was geneigd de inkomsten uit de auteursrechten en naburige rechten als beroepsinkomsten te

beschouwen en te belasten, terwijl de belastingplichtige en de meerderheid van de rechtspraak de

inkomsten bestempelden als roerend inkomen of divers inkomen.28

12. Artikel 23, §1 WIB92 omschrijft de beroepsinkomsten als inkomsten die rechtstreeks of

onrechtstreeks voortkomen uit werkzaamheden van alle aard, waaronder baten en bezoldigingen. Bij

toepassing van artikel 27 WIB92 zijn baten “alle inkomsten uit een vrij beroep, een ambt of post en

alle niet als winst of als bezoldiging aan te merken inkomsten uit een winstgevende bezigheid”.

Vermist de wetgever geen definitie geeft van een “beroepswerkzaamheid” of van een “winstgevende

bezigheid”, hanteerde de fiscale administratie een eigen definitie van deze begrippen en kon een zeer

ruime interpretatie worden ontwaard met als bedoeling zoveel mogelijk inkomsten onder het

beroepsinkomen van een auteur of kunstenaar te laten vallen. De fiscus kwalificeerde auteursrechten

in zijn administratieve commentaar als baten in de zin van art. 27 WIB92, i.e. beroepsinkomsten,

tenzij zij het gevolg waren van een toevallige of occasionele prestatie. In dat geval moesten zij belast

worden als diverse inkomsten op grond van art. 90,1° WIB.29 De fiscus stelde zijn visie deels bij door

te vereisen dat er slechts sprake kon zijn van een in art. 27 WIB92 bedoelde winstgevende bezigheid

“indien het om een geheel van verrichtingen gaat die voldoende talrijk en onderling verbonden zijn

om een gewone en voortgezette bezigheid uit te maken”.30 Echter, de inkomsten die een persoon (zoals

bijvoorbeeld een ambtenaar, magistraat, universiteitsprofessor, kaderlid van een financiële

instelling…) naast zijn bezoldigingen uit zijn gewone beroepsactiviteit, buiten het kader van een

arbeidsovereenkomst verkreeg uit een geregelde medewerking aan verrichtingen, zoals bijvoorbeeld

publicaties of studiedagen, waren baten en geen diverse inkomsten, wanneer de verrichtingen die

aanleiding gaven tot deze inkomsten nauw verband hielden met zijn normale dagtaak of met de tijdens

zijn normale beroepswerkzaamheid opgedane kennis en ervaring.31

13. In een aantal gevallen volgde de rechtspraak de voorkeur van de fiscus. Zo oordeelde

bijvoorbeeld het Hof van Beroep te Brussel van 30 april 1993, dat de vergoedingen, ontvangen voor

het co-auteurschap van een wetboek, waarvan bleek dat de samenwerking al jarenlang bestond en er

een geheel van vaak voortkomende verrichtingen was, niet werden beschouwd als een divers inkomen,

                                                                                                               28 Zie randnummer 17 en 18. 29 Comm. I.B. 1992, nr. 23/270. 30 Comm. I.B. 1992, nr. 23/35. 31 Circ. nr. Ci.RH.241/467.430, 8 augustus 2007; zie infra randnummer 15 dat handelt over de inkomsten uit nevenactiviteiten.

Page 14: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

8

maar wel als een bestendig beroepsinkomen.32 In dezelfde zin besloot ook het Hof van Beroep te Gent

dat de auteursrechten die een magistraat als coauteur van een losbladig wetboek ontving,

beroepsinkomsten waren. Zijn taak was immers het wetboek bij te werken met nieuwe commentaren

en rechtspraak en deze aan te passen aan de nieuwe wetgeving. Het Hof oordeelde dat deze

verrichtingen voldoende talrijk en onderling verboden waren en dermate “frequent” dat ze als een

doorlopende activiteit werden beschouwd.33 Uit deze rechtspraak bleek dat de hoven en rechtbanken

een aantal criteria ontwikkeld hadden op basis waarvan kon worden besloten of een door een

belastingplichtige uitgeoefende activiteit een beroepskarakter heeft. De voornaamste criteria waren de

frequentie van de handelingen en daarmee samenhangend het al dan niet doorlopend karakter van de

verrichte prestaties34, de onderlinge verbondenheid van de verrichtingen35 en de professionele aanpak

die blijkt uit de inzet van middelen en de organisatie.36 Echter, geen enkel criterium was op zichzelf

voldoende. De rechter moest de verschillende criteria toepassen op de concrete feiten om al dan niet te

besluiten tot een beroepswerkzaamheid.

14. Voor wat betreft de inkomsten uit een nevenactiviteit, gold dezelfde tendens. De fiscus

beschouwde deze inkomsten als deel uitmakend van de beroepswerkzaamheid wanneer zij nauw

verband hielden met of in het verlengde lagen van de beroepswerkzaamheid.37 De rechtspraak

daarentegen was minder geneigd om inkomsten uit een nevenactiviteit te kwalificeren als

beroepsinkomsten louter en alleen omdat zij nauw verbonden zijn met of in het verlengde liggen van

de beroepswerkzaamheid. In de gevallen waarin de auteursactiviteit in het verlengde lag van de

beroepswerkzaamheid onderzocht de rechtspraak meestal ook aan de hand van bovenvermelde criteria

of de nevenactiviteit in se een beroepswerkzaamheid is.38

15. De naburige rechten die een uitvoerende muzikant of acteur verkreeg, waren volgens de fiscus

en het Hof van Cassatie steeds beroepsinkomsten.39

                                                                                                               32 Brussel 30 april 1993, FJF 1996, 73-74. 33 Gent 4 december 2002, Fiscoloog 2003, afl. 876, 7. 34 Rb. Gent 18 september 2003, Fiscoloog 2003, afl. 908, 1; Rb. Brusssel 22 februari 2002, Fiscoloog 2002, afl. 851, 9. 35 Brussel 30 april 1993, FJF 1996, afl. 94/36, 73-74; Gent 8 februari 2011, Fisc. Act. 2011, afl. 29, 9. 36 Rb. Brussel 2 november 2002, TFR 2001, afl. 202, 527. 37 Comm.I.B. 1992, nr. 23/36; Circ. nr. Ci. RH. 241-467.430, 8 augustus 1997. 38 Gent 21 november 2000, A&M 2001, afl. 3, 411; Rb. Brussel, 22 februari 2002, Fiscoloog 2002, afl. 851, 9; Rb. Luik 22 april 2004, Fiscoloog 2004, afl. 937, 10. 39 Circ. nr. Ci. RH. 241/519.702, 14 maart 2001; Cassatie 15 september 1997, AR F.96.0128.F, Thomas/Belgische Staat, AFT 1998,84.

Page 15: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

9

2.2.1. Kwalificatie als roerend inkomen bestemd voor een professionele activiteit als variante.

16. Om ervoor te zorgen dat de inkomsten uit de auteursrechten gekwalificeerd zouden worden als

beroepsinkomsten, baseerde de fiscus zich eveneens op het specifieke artikel 37 WIB92, op grond

waarvan inkomsten van onroerende goederen en van roerende goederen en kapitalen als

beroepsinkomsten aangemerkt worden wanneer die goederen en kapitalen worden gebruikt voor het

uitoefenen van de beroepswerkzaamheid van de verkrijger van de inkomsten. Deze voorwaarde van

bestemming tot de beroepswerkzaamheid van de genieter van de inkomsten maakte het voorwerp uit

van talloze discussies in de rechtsleer.40 De rechtspraak over de kwalificatie van auteursrechten als

beroepsinkomsten, door toepassing van artikel 37 WIB92, is schaars.41 Als voorbeeld kan het vonnis

van de rechtbank van eerste aanleg te Brussel worden aangehaald waarin geoordeeld werd dat de

vergoedingen verworven door de regisseur van een film voor de concessie van zijn auteursrechten op

de literaire en artistieke verspreiding van zijn werk, op basis van art. 37 WIB92 als beroepsinkomsten

dienden te worden beschouwd.42 De rechtbank oordeelde dat de auteursrechten onafscheidelijk

verbonden waren met de beroepsactiviteit van de auteur. De toepassing van art. 37 WIB92 in

dergelijke context is echter betwijfelbaar. Art. 37 WIB92 impliceert immers dat de bron van de

roerende inkomsten geaffecteerd moet zijn aan de beroepsactiviteit om tot een herkwalificatie als

beroepsinkomsten te komen, wat wil zeggen dat het goed gebruikt dient te worden als productiemiddel

en niet louter geproduceerd mag worden door de beroepsactiviteit.43 Echter, de auteur gebruikt de

auteursrechten op zijn werk niet voor het uitoefenen van zijn beroepswerkzaamheid, maar zij ontstaan

enkel ingevolge het uitvoeren ervan. Het is de uitgever die de auteursrechten beroepsmatig exploiteert.

2.3. Kwalificatie als divers inkomen.

17. Vele belastingplichtigen beschouwden de inkomsten uit auteursrechten als diverse inkomsten

in hun fiscale aangifte, op basis van artikel 90, 1° WIB92, omwille van het lagere tarief.44 Diverse

inkomsten zijn volgens voormeld artikel winsten of baten die voortvloeien uit enige prestatie,

verrichting of speculatie of uit diensten bewezen aan derden, zelfs occasioneel of toevallig, buiten de

uitoefening van een beroepswerkzaamheid. De inkomsten die voortvloeien uit normale verrichtingen

                                                                                                               40 E. TRAVERSA en V. DECKERS, “La réforme de la fiscalité des droits d’auteur”, J.T. 2009, 335. 41 Rb. Leuven 20 februari 2004, Fiscoloog 2004, afl. 928, 2. 42 Rb. Brussel 18 april 2002, Fisc. Act. 2002, afl. 38, 5. 43 A. RAYET, “De inkomstenbelasting op de artistieke eigendom”, in R. BOONE, F. YOUNG, A. VON SIVERS, F-X. KERNKAMP, C. SEBRECHTS, A. RAYET, R. ROSOUX, S. CAPIAU, P-M. MENGER, E. BUYSSENS, M. PERRENOUD, B. VERSTRATEN, H. DE CNIJF, E. VANHEUSDEN, M. HERMIA en J. JUROWICZ, De kunstenaar aan het werk: een stand van zaken en de toekomstperspectieven, Brussel, Bruylant, s.d., 177. Deze auteur baseert zich op de voorbereidende werken van het oude artikel 19 van de gecoördineerde wetten van 1962: wetsontwerp houdende hervorming van de inkomstenbelastingen, Parl. St. Kamer 1961-62, nr. 264-1, 80. 44 art. 171, 1° WIB92.

Page 16: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

10

van beheer van een privé-vermogen, bestaande uit onroerende goederen, portefeuille-waarden en

roerende voorwerpen, zijn niet belastbaar als diverse inkomsten. Vermits auteursrechten echter geen

voorwerpen zijn, maar onlichamelijke rechten, kan de exceptie van het beheer van het privé-vermogen

niet worden ingeroepen.45

Auteursrechten werden aldus als diverse inkomsten belast indien zij niet voortkwamen uit een

beroepswerkzaamheid. Dit was afhankelijk van de concrete feitelijke beoordeling.

De fiscale administratie aanvaardde dergelijke kwalificatie slechts in welbepaalde gevallen, namelijk

wanneer de auteursrechten getuigden van een occasioneel karakter. 46 De rechtspraak bleek

makkelijker toe te geven aan de kwalificatie als divers inkomen.47 In een arrest van het Hof van

Beroep te Gent van 19 mei 1994 oordeelde het Hof dat de inkomsten die een bedrijfsrevisor ontving

voor het schrijven van boeken over materies waarmee hij professioneel bezig was niet kaderde in zijn

beroepswerkzaamheid als bedrijfsrevisor bij gebrek aan een directe band met deze

beroepswerkzaamheid, alsook gelet op het occasionele karakter van dergelijke activiteiten.48 In dit

kader kan ook het vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Brussel van 2 november 2000 worden

vermeld, waarin de auteursrechten bekomen door een advocaat voor een boek en 2 bijwerkingen 10

jaar later als diverse inkomsten werden beschouwd, vermits de verrichtingen zich niet vaak genoeg

hebben voorgedaan om van een bezigheid te spreken, dat deze activiteiten los staan van de eigenlijke

beroepsactiviteit van een advocaat en dat er geen specifieke infrastructuur was ingericht met het oog

op het verwezenlijken van winst. 49

2.4. Kwalificatie als roerend inkomen.

18. Artikel 17, §1, 3° WIB92 kwalificeert de opbrengsten van de verhuring, verpachting, het

gebruik en de concessie van roerende goederen als roerende inkomsten. Deze kwalificatie was zonder

twijfel fiscaal de meest voordelige.50 Bij toepassing van art. 3 van de Auteursrechtenwet zijn de

vermogensrechten van een auteur roerende rechten die vatbaar zijn voor gehele of gedeeltelijke

overdracht, volgens de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek. Zij kunnen onder meer worden

vervreemd of in een gewone of exclusieve licentie worden gegeven. De vermogensrechten van een

auteur vallen aldus onder de categorie van de roerende goederen.

                                                                                                               45 R. BLANPAIN (ed.), Auteurscontrachten voor educatieve en wetenschappelijke uitgaven, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2004, 64. 46 Circ. nr. Ci. RH.241/467.430, 8 augustus 1997. 47 Rb. Antwerpen 12 november 2003, FJF 2004, 188. 48 Gent 19 mei 1994, AFT 1994, 252, noot E. HAZARD. 49 Rb. Brussel 2 november 2000, TFR 2001, afl. 202, 527. 50 Er geldt een tarief van 15%.

Page 17: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

11

Volgens de fiscus vielen ook de “royalty’s ontvangen uit hoofde van de concessie van auteursrechten”

onder de categorie van inkomsten uit verhuring, verpachting, het gebruik en de concessie van roerende

goederen. In haar Administratieve commentaar omschreef de fiscus het begrip concessie als “een

overeenkomst die, zonder overdracht van eigendom te weeg te brengen, onder bezwarende titel het

recht verleent van een goed of een recht gebruik te maken”.51 Deze definitie getuigde van een

restrictieve interpretatie. Alsook sloot de fiscus de inkomsten voortvloeiend uit een uitgeverscontract

uit van het toepassingsgebied van art. 17, §1, 3° WIB92, daar het volgens haar geen

concessieovereenkomst was.52

19. Indien de auteursrechten en de naburige rechten voortvloeiden uit concessiecontracten

vormden ze aldus ongetwijfeld roerende inkomsten, zoals bedoeld door art. 17, §1, 3° WIB92. Ging

het daarentegen om contracten voor de cessie van rechten, dan gold art. 17 a priori niet. Anne RAYET

merkte op dat “deze interpretatie betwistbaar is, aangezien a priori het onderscheid tussen een cessie

of concessie niet resulteert uit de aard van het recht in casu - aangezien ieder recht het voorwerp kan

uitmaken van een cessie of concessie - maar voortvloeit uit de modaliteiten van de overeenkomst

tussen de oorspronkelijke titularis van het recht en de cessionaris of concessionaris.” 53 Alain

BERENBOOM voegde hieraan toe dat, om te bepalen of royalty’s roerende inkomsten uitmaken in de

zin van art. 17, §1, 3° WIB92, onderzocht moet worden of de overeenkomst voorziet in een definitieve

of slechts een tijdelijke overdracht van de auteursrechten en/of naburige rechten van de auteur.54 Deze

doctrine respecteert de “bronnentheorie”.55 Volgens deze theorie bestaan er in het WIB92 vier

categorieën inkomsten waarvan geen enkele primeert op de andere. Indien een inkomen het resultaat is

van een roerend goed in de zin van artikel 17 WIB92, dan heeft men te maken met een roerend

inkomen, belastbaar in dergelijke hoedanigheid en niet herkwalificeerbaar door het principe van de

typedwang56, met uitzondering van artikel 37 WIB92.

In een recent vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Brussel van 22 februari 2013 werd deze

bronnentheorie nogmaals bevestigd. De rechtbank oordeelde namelijk dat de inkomsten uit de

concessie of cessie van auteursrechten en naburige rechten moeten worden gekwalificeerd als roerende

inkomsten, hierin begrepen de inkomsten van vóór de wet van 16 juli 2008.57

                                                                                                               51 Comm. I.B. 1992, nr. 17/3. 52 Comm. I.B.1992, nr. 17/6 dat verwees naar Comm. I.B. 1992 nr. 23/270: de auteursrechten waarover een schrijver beschikt zijn baten tenzij ze het loutere gevolg zijn van een toevallige of occasionele kunstprestatie, dan moeten ze als diverse inkomsten worden belast. 53 A. RAYET, “Après le décès de l’auteur, “les droits d’auteur” sont-ils soumis à l’impot des personnes physiques?”, A&M 1998, 110. 54 A. BERENBOOM, Le nouveau droit d’auteur et les droits voisins, Brussel, Larcier, 2008, nr. 215. 55 E. BOURS, La notion de revenu taxable en matière d’impôts directs, Gembloux, Duculot, 1952, 2. 56 C. COUDRON, “De uitvoerende kunstenaar en de professionaliseringsregel”, TFR 2010, afl. 384, 602-603. 57 Brussel 22 februari 2013, onuitg.; E. ESTERZON, “Le statut fiscal des artistes résidents”, C&FP 2013, afl. 7, 6.

Page 18: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

12

DEEL II. Het nieuwe fiscale regime ingevoerd door de wet van 16 juli 2008.

Afdeling 1. Ratio legis van de hervorming van het fiscale regime.

1.1. Historiek.

20. De wet van 16 juli 2008 was het voorwerp van een wetsvoorstel ingediend op 19 januari 2006

door Philippe MONFILS bij de Kamer van Volksvertegenwoordigers.58 Dit voorstel vloeide voort uit

talrijke studies die reeds 15 jaar lang gevoerd werden in zowel België als in de Europese Unie. Deze

studies kwamen steevast tot de conclusie dat het nodig was een doeltreffendere verzekerbaarheid voor

kunstenaars te organiseren, maar ook een belasting van hun inkomsten die dichter aansloot bij hun

bijdragecapaciteit.59 Ook het Europees parlement had de lidstaten in een resolutie van 9 maart 1999

reeds aangespoord om “op het gebied van belastingheffing over te gaan tot een spreiding van de

inkomsten over meerdere jaren, gezien het onregelmatig karakter van de artistieke werkzaamheden”.60

Reeds in andere Europese landen werd hieraan gevolg gegeven en werden maatregelen getroffen om

rekening te houden met de financiële meerkosten die betrekking hebben op de inkomsten van

kunstenaars en voortvloeien uit de progressieve belastingheffing. In dit verband kan het fiscale regime

in Frankrijk worden vermeld waar kunstenaars kunnen vragen om belast te worden op basis van een

inkomen dat gelijk is aan het gemiddelde van de opbrengsten van het aanslagjaar en de twee of vier

voorgaande jaren. Die mogelijkheid wordt geboden voor de gages verminderd met de beroepskosten,

de auteursrechten en de naburige rechten afkomstig van literaire, wetenschappelijke of artistieke

productie, die onderworpen zijn aan het stelsel van gecontroleerde aangifte.61 Toen op 1 juli 2003 de

nieuwe wetsbepalingen betreffende het specifieke sociale statuut van de kunstenaar in werking

traden62, was de noodzaak aan een fiscaal statuut voor de inkomsten uit artistieke activiteiten des te

groter.

21. Het wetsvoorstel van MONFILS, ingediend bij de Kamer, strekte ertoe een nieuwe categorie

diverse inkomsten in het leven te roepen, die zouden worden onderworpen aan een afzonderlijke

heffing tegen een aanslagvoet van 15%. Dit zou de onrechtvaardige gevolgen voorkomen die de

                                                                                                               58 Wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en tot instelling van en forfaitaire belastingregeling inzake auteursrechten en naburige rechten, Parl.St. Kamer 2005-06, nr. 2216/001. 59 A. NAYER, X. PARENT en J. VAN LANGENDONCK, “Etude ayant pour objet une analyse de l’importance de l’activité artistique dans l’économie belge et les possibilités de l’augmenter par une réforme du statut social et fiscal des artistes” – Eindverslag voor de Belgische Staat, vertegenwoordigd door de minister van Economie en Wetenschappelijk onderzoek, april 2000, 342 p. 60 Res. Raad, 9 maart 1999 over de situatie en de rol van kunstenaars in de Europese Unie, PB.L. 21 juni 1999, afl. 175, 42. 61 Art. 84A en 100bis van de Code général des impôts. 62 Art. 170-184 Programmawet van 24 december 2002, BS 31 december 2002.

Page 19: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

13

progressieve belasting tot gevolg heeft op de van nature wisselvallige en onregelmatige inkomsten uit

auteursrechten en naburige rechten. Voor wat betreft de forfaitaire kostenaftrek zouden de artikelen 3

en 4 van het KB tot uitvoering van het WIB92 van toepassing blijven. Deze artikelen voorzien in een

forfaitaire kostenaftrek van 15 of 85% naar gelang het geval, behoudens de aftrek van de werkelijke

kosten. Ten slotte voorzag het wetsvoorstel in een onbeperkte bevrijdende roerende voorheffing van

15% voor de verkrijgers van de inkomsten.63 Het wetsvoorstel werd vervolgens bij de Senaat

ingediend op 26 juli 2007.64

22. Hierna werden drie amendementen ingediend in de Senaat. Het eerste amendement op het

wetsvoorstel kwam van Georges DALLEMAGNE, de andere twee gingen uit van MONFILS. 65 Concreet

stelden deze amendementen onder andere voor om de inkomsten verkregen uit de cessie of concessie

van auteursrechten en naburige rechten en de wettelijke en verplichte licenties vermeld in de wet van

30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten, als roerende inkomsten te

beschouwen. Hiervoor zou een nieuwe subcategorie in artikel 17 WIB92 worden gecreëerd.66 De wet

van 30 juni 1994 beschouwde de auteursrechten en naburige rechten reeds als roerende goederen en

deze kwalificatie als roerende inkomsten zou het fiscaal recht in overeenstemming brengen met de

bepalingen van het burgerlijk recht. Het is ook in deze amendementen dat men voor het

toepassingsgebied van de nieuwe fiscale regeling voor het eerst verwijst naar de begrippen uit de Wet

van 30 juni 1994 en niet naar de “exploitatie” van de intellectuele of artistieke productie van

belastingplichtige op zich. De reden hiervoor is dat de “exploitatie” een louter economisch begrip is,

en de “cessie” of “concessie” juridische begrippen zijn. Bovendien zou de verwijzing naar een

“exploitatie” ervoor kunnen zorgen dat een auteur die zijn rechten aan een derde heeft afgestaan, op

een ogenblik dat er nog geen enkele exploitatie heeft plaatsgehad, buiten het bijzondere fiscale stelsel

zou vallen.

Er werd door MONFILS ook voorgesteld om het bedrag van de forfaitaire kosten op een degressieve

manier vast te stellen volgens twee inkomensschijven. Zo wordt iemand die een laag inkomen heeft,

maar nog belastingplichtig is, slechts in geringe mate belast. Voor de inkomensschijf hoger dan de

grens van 20 000 euro per jaar, werden geen aftrekbare forfaitaire kosten vastgesteld.

                                                                                                               63 Deze bevrijdende roerende voorheffing werd recentelijk afgeschaft door de wet van 28 december 2011 (BS 30 december 2011, 81.644), met een inwerkingtreding vanaf aanslagjaar 2013. 64 Wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en tot instelling van een forfaitaire belastingregeling inzake auteursrechten en naburige rechten, Parl.St. Senaat (BZ) 2007, nr. 4-119/1. 65 Amendement (G. DALLEMAGNE) op het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en tot instelling van een forfaitaire belastingregeling inzake auteursrechten en naburige rechten, Parl. St. Senaat 2007-08, nr. 4-119/2; Amendement (P.MONFILS) op het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en tot instelling van een forfaitaire belastingregeling inzake auteursrechten en naburige rechten, Parl. St. Senaat 2007-08, nr. 4-119/3 en nr. 4-119/4.  66 Art. 17,§1, 5° WIB92  

Page 20: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

14

Vermits de benadering van de “roerende inkomsten” werd voorgesteld67, vergde deze ook een

aanpassing van artikel 37 WIB92, zo niet zou er geen einde komen aan de discussies over de

hoedanigheid van de inkomsten. De aanpassing bestaat erin dat onder de grens van 37 500 EUR geen

wijziging meer mogelijk is wat betreft de kwalificatie van de inkomsten en dat het steevast gaat om

roerende inkomsten.68

23. De Commissie voor financiën en voor de economisch aangelegenheden en de plenaire

vergadering in de Senaat namen vervolgens ongewijzigd de tekst aan en zonden deze over aan de

Kamer.69

24. De heer BROTCORNE diende nog een laatste amendement in op het wetsvoorstel.70 Hij stelde

voor een artikel 4/1 in te voegen dat zou stipuleren dat de roerende voorheffing door eenieder, die

inkomsten als bedoeld in artikel 17, §1, 5° WIB92 verschuldigd is, dient te worden ingehouden. Dit

ongeacht hun eigen aanslagstelsel. Voorts voorziet het amendement in een aantal vrijstellingen van

voorheffing, o.a. aan binnenlandse vennootschappen, beheersvennootschappen van rechten en

belastingplichtigen, inwoners of niet-inwoners die onderworpen zijn aan de rechtspersonenbelasting.71

In de Commissie voor de financiën en voor de economische aangelegenheden werd het amendement

dat artikel 4/1 invoegt, eenparig aangenomen.72 Ten slotte keurde ook de Senaat het geamendeerde

ontwerp goed.73

25. Zoals uit deze masterproef zal blijken, is de hervormde fiscale regeling niet feilloos. Eveneens

wezen enkele auteurs op een aantal mogelijke discriminaties van het grondwettelijk

gelijkheidsbeginsel.74

                                                                                                               67 De eerste benadering als “diverse inkomsten” vereist geen afwijking van artikel 37 WIB92. 68Amendement (P.MONFILS) op het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en tot instelling van een forfaitaire belastingregeling inzake auteursrechten en naburige rechten, Parl. St. Senaat 2007-08, nr. 4-119/4, 3-4.    69 Wetsontwerp tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en tot instelling van een forfaitaire belastingregeling inzake auteursrechten en naburige rechten, Parl. St. Senaat 2007-08, nr. 4-119/7; Wetsontwerp tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en tot instelling van een forfaitaire belastingregeling inzake auteursrechten en naburige rechten, Parl. St. Kamer 2007-08, nr. 52-1188/001. 70 Amendement (C. BROTCORNE c.s.) op het wetsontwerp tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en tot instelling van een forfaitaire belastingregeling inzake auteursrechten en naburige rechten, Parl. St. Kamer 2007-08, nr. 52-1188/002. 71 Zie randnummers 104-105. 72 Wetsontwerp tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en tot instelling van een forfaitaire belastingregeling inzake auteursrechten en naburige rechten, Parl. St. Senaat (Commissie voor de financiën en voor de economische aangelegenheden) 2007-08, nr. 4-119/9. 73 Wetsontwerp tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en tot instelling van een forfaitaire belastingregeling inzake auteursrechten en naburige rechten, Parl. St. Senaat 2007-08, nr. 4-119/10. 74 S. SCARNÀ, “Nouveau régime fical relatif aux droits d’auteur: la fin des controverses”, CFP 2008, afl. 8, 306; A. RAYET en C. KATZ, “Les droits d’auteur et les droits voisins dans l’article 17 du C.I.R. 1992”, RGCF 2009, afl. 5, 400.

Page 21: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

15

1.2. Doelstellingen van de hervorming van het fiscale regime.

26. Zoals hierboven uiteengezet leidde het oude fiscale regime van toepassing op de inkomsten uit

de auteursrechten en naburige rechten tot rechtsonzekerheid voor de belastingplichtigen. Ze konden

immers verschillende kwalificaties opgespeld krijgen, waarvan de fiscale uitkomst telkens anders was.

Het aanslagstelsel voor de vergoedingen van auteursrechten en naburige rechten varieerde afhankelijk

van verschillende parameters: naargelang het professionele parcours van de al dan niet professionele

verkrijger, naargelang het statuut waaronder die werkzaamheid werd uitgeoefend75 en naargelang de

burgerrechtelijke kwalificatie van de auteurs- of uitvoerderscontracten76 die de betrokkenen hadden

gesloten.77 De hervorming was ingegeven door twee doelstellingen.78

27. De eerste doelstelling was de verduidelijking en de vereenvoudiging van de regels van de

belastingheffing op deze inkomsten wat betreft de kwalificatie ervan, alsook op het vlak van de

aftrekbare kostenforfaits en ten slotte op het vlak van de voorafbetaling van de belasting via de

roerende voorheffing.

De tweede doelstelling bestond erin de vergoedingen van auteursrechten en naburige rechten te

belasten door de financiële meerkosten waaraan de auteurs blootstaan en die voortvloeien uit het

onregelmatige en wisselvallige karakter ervan te elimineren. Er werd gewezen op het feit dat hoewel

artistieke beroepen sterk gelijken op vrije beroepen en onderzoeksberoepen, zij blootstaan aan

specifieke risico’s en afhankelijkheden waarmee de andere beroepen niet te kampen hebben. Het

creativiteitsrisicio, het risico verbonden aan het prototypisch karakter eigen aan artistieke producten en

prestaties, alsmede het risico verbonden aan de wisselvalligheden van succes en de mode kunnen in dit

kader worden vermeld.

Afdeling 2. Het nieuwe fiscale regime ingevoerd door de wet van 16 juli 2008.

2.1. De algemene principes.

28. Kort geschetst worden de inkomsten uit de cessie of concessie van auteursrechten en naburige

rechten, evenals de inkomsten uit de wettelijke en verplichte licenties, door de nieuwe fiscale regeling

                                                                                                               75 Werknemers- of zelfstandigenstatuut. 76 Cessie of concessie van rechten. 77 Wetsontwerp tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en tot instelling van een forfaitaire belastingregeling inzake auteursrechten en naburige rechten, Parl. St. Senaat 2007-08, nr. 4-119/1. 78 Wetsontwerp tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en tot instelling van een forfaitaire belastingregeling inzake auteursrechten en naburige rechten, Parl. St. Kamer 2005-06, nr. 2216/001.

Page 22: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

16

onweerlegbaar vermoed het karakter te hebben van een roerend inkomen en worden zij dus nooit

geacht beroepsinkomen te zijn, zolang het bedrag ervan een bepaalde grens niet overschrijdt. Hiervoor

werd een nieuwe categorie roerende inkomsten toegevoegd aan artikel 17 WIB92.79 Ongeïndexeerd

bedraagt deze grens 37.500 EUR, na indexatie is zij voor het aanslagjaar 2014 gelijk aan 56.450

EUR.80 Zodra deze grens overschreden wordt, vervalt dit vermoeden en kan op het hogere gedeelte

opnieuw toepassing worden gemaakt van het zogenaamde “scharnierartikel” 37 WIB92 en is het

mogelijk dat dit hogere gedeelte belast wordt als een beroepsinkomen. Desondanks worden alle

inkomsten bedoeld in artikel 17, §1, 5° WIB 92 onderworpen aan een roerende voorheffing van 15%81,

na aftrek van de bijzondere degressieve forfaitaire aftrek: 50 % op de eerste schijf van (nog te

indexeren) 10 000 EUR en 25% op de schijf van (eveneens te indexeren) 10 000 EUR tot 20 000 EUR

en dit ongeacht of het hogere gedeelte al dan niet geherkwalificeerd wordt als beroepsinkomen.

Ingevolge de wet van 28 december 2011 werd het bevrijdend karakter van de roerende voorheffing

formeel afgeschaft. 82 Vanaf aanslagjaar 2013 moeten de roerende inkomsten terug worden

aangegeven, maar zij worden niet geglobaliseerd, enkel onderworpen aan afzonderlijke tarieven gelijk

aan de roerende voorheffing, waardoor de ingehouden roerende voorheffing verrekend wordt en men

uitkomt op een nuloperatie.83

2.2. Situering.

2.2.1. Temporeel toepassingsgebied.

29. De wet van 16 juli 2008 trad retroactief in werking vanaf het inkomstenjaar 2008. Het

inhouden van de roerende voorheffing was aldus een verplichting van toepassing op de inkomsten uit

de cessie of concessie van auteursrechten en naburige rechten die betaald werden vanaf 1 januari 2008.

Dergelijke inhouding was evident niet mogelijk voor heel 2008, gezien de laattijdige publicatie van de

wet. Bovendien bleek dat sommige schuldenaars van auteursrechten de roerende voorheffing van 15%

op bepaalde toekenningen hadden ingehouden en gestort en dat anderen de broninning van deze

voorheffing hadden verzaakt op grond van artikel 111, 1e lid KB/WIB, dat een dergelijke verzaking

toelaat wanneer de verkrijgers van inkomsten uit de concessie van onroerende goederen onder andere

rijksinwoners zijn die aan de personenbelasting of de belasting der niet-inwoners zijn onderworpen.

Eveneens kwam het voor dat, op het moment van de uitbetaling, de schuldenaar de toekenningen

                                                                                                               79 §1, 5° ingevoegd bij art. 2 Wet van 16 juli 2008, BS 30 juli 2008 80 art. 37, 2e lid WIB92. 81 art. 269, al. 1, 1° WIB92 82 Wet van 28 december 2011 houdende diverse bepalingen, BS 30 december 2011, 81.644; zie infra omtrent deze aangifteverplichting: randnummers 123-126 . 83 Art. 171, 2°bis WIB

Page 23: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

17

beschouwde als beroepsinkomen en ze zo behandelde door bij de uitbetaling de bedrijfsvoorheffing in

te houden. Echter, door de retroactieve werking van de wet werden al deze toekenningen ex tunc

geacht roerende inkomsten te zijn en diende een bevrijdende roerende voorheffing te worden

toegepast. De eerder ingehouden bedrijfsvoorheffing bleek met andere woorden onverschuldigd te zijn

geweest.84

30. Omwille van deze redenen werd door de Administratie voorzien in een de facto

overgangsregeling. Het inkomstenjaar 2008 werd beschouwd als een overgangsjaar en er gold een

soort administratieve tolerantie die erop neerkwam dat wie in 2008 niet aan de inhoudingsplicht

voldaan had, niet werd bestraft. 85 De inkomsten in 2008 vormden voor de begunstigde natuurlijke

persoon wel degelijk roerende inkomsten, maar aangezien ze eventueel in 2008 niet aan een

voorheffing werden onderworpen, konden ze het stelsel van de bevrijdende roerende voorheffing niet

genieten en bleven ze verplicht aan te geven voor datzelfde jaar. Hiervoor werd een specifieke rubriek

voorzien in de aangifte in de personenbelasting met betrekking tot het aanslagjaar 2009. Deze

inkomsten ondergingen vervolgens in de globalisatie een afzonderlijk tarief van 15%, te vermeerderen

met de gemeentelijke opcentiemen.

2.2.2. Personeel toepassingsgebied.

2.2.2.1. Natuurlijke personen.

31. De nieuwe regeling geldt voor de inkomsten ontvangen door natuurlijke personen. Auteurs en

kunstenaars die uitsluitend werken met een eigen vennootschap van waaruit alle prestaties verricht

worden voor de verschillende opdrachtgevers worden uitgesloten van de regeling. Alle inkomsten die

de kunstenaar ontvangt via zijn vennootschap zullen als winst beschouwd worden in hoofde van de

vennootschap en daarop is vennootschapsbelasting verschuldigd.86 Echter, de kosten noodzakelijk

voor de uitoefening van het beroep worden eveneens door de vennootschap gedragen en in mindering

gebracht van de behaalde winsten. 87 Indien de auteur of kunstenaar beroep doet op

beheersvennootschap dan geldt voor de uitbetaling van de inkomsten aan deze beheersvennootschap

een vrijstelling van inhouding van roerende voorheffing. Wanneer de beheersvennootschap op haar                                                                                                                84 W. PUTZEYS, “Nieuwe wet op auteursrechten lost problemen (niet) op”, Juristenkrant 2008, afl.178, 2. 85 Bericht aan de schuldenaars van auteursrechten en naburige rechten in de loop van het jaar 2008, BS 9 december 2008, 65.482-65.488. (Hierna “Bericht” genoemd.) 86 K. BERGHS, W. DE BUYSER, G. VANLERBERGHE, “Het sociale en fiscale statuut van de kunstenaar: een verkenning”, Or. 2004, 78; Dit omwille van het beginsel dat alle inkomsten van een vennootschap beroepsinkomsten zijn: S. VAN CROMBRUGGE, Beginselen van de vennootschapsbelasting, Kalmthout, Biblo, 1997, 26-27. 87 Art. 49 WIB92; S. VAN CROMBRUGGE, Beginselen van de vennootschapsbelasting, Kalmthout, Biblo, 1997, 85-95.

Page 24: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

18

beurt deze inkomsten doorstort aan de rechthebbende auteur of kunstenaar dan houdt zij hierop wel de

roerende voorheffing in.88

2.2.2.2. Na de dood van de auteur: de erfgenamen.

32. Het auteursrecht blijft gelden gedurende 70 jaar na het overlijden van de auteur89 en de

naburige rechten gedurende 50 jaar na het overlijden van de uitvoerende kunstenaar.90 Na het

overlijden worden deze rechten uitgeoefend door de erfgenamen of de legatarissen. Een onderscheid

dient te worden gemaakt tussen de situatie vóór de wet van 16 juli 2008 en de situatie erna.

33. Om te weten welk fiscaal stelsel gold voor deze rechten vóór de wet van 16 juli 2008 dient te

worden verwezen naar de hogervermelde bronnentheorie, volgens dewelke een inkomen pas

belastbaar is als het uitdrukkelijk past binnen een van de vier door de wet vastgelegde categorieën van

belastbare inkomsten. In tegenstelling tot wat het geval was voor de auteur zelf, ging het niet meer om

inkomsten verkregen door de concessie van een roerend goed. Het betroffen immers sommen die

werden vergaard door personen uitsluitend omdat ze de hoedanigheid van erfgenaam van een auteur of

uitvoerend kunstenaar bezaten. De bron van de inkomsten was dan niet meer de exploitatie van een

roerend goed, noch de uitoefening van een beroeps- of occasionele activiteit, maar de

Auteursrechtenwet zelf vormde de bron van deze inkomsten. Hierdoor konden deze sommen niet

onder een door de wet bepaalde categorie van belastbare inkomsten vallen en bleven deze

onbelastbaar.91 Deze redenering werd bevestigd door de rechtspraak.92

34. Wat betreft de fiscale behandeling van rechten van de erfgenamen na de wet 16 juli 2008, kan

een grote ommekeer opgemerkt worden. Uit zowel de motieven van het wetsvoorstel93, als uit het feit

dat voor het toepassingsgebied van de nieuwe fiscale regeling naar de Auteursrechtenwet wordt

verwezen, kan afgeleid worden dat men een einde trachtte te stellen aan de tendens van de

                                                                                                               88 Zie infra randnummers 102-103. 89 Art. 2, §3 van de Auteursrechtenwet. 90 Art. 38 van de Auteursrechtenwet. 91  A. RAYET, “De inkomstenbelasting op artistieke eigendom”, in R. BOONE, F. YOUNG, A. VON SIVERS, F-X. KERNKAMP, C. SEBRECHTS, A. RAYET, R. ROSOUX, S. CAPIAU, P-M. MENGER, E. BUYSSENS, M. PERRENOUD, B. VERSTRATEN, H. DE CNIJF, E. VANHEUSDEN, M. HERMIA en J. JUROWICZ, De kunstenaar aan het werk: een stand van zaken en de toekomstperspectieven, Brussel, Bruylant, s.d., 179.  92 Brussel 29 september 2000, Fiscoloog 2000, afl. 773, 4 (weergave); Rb. Brussel 18 september 2001, onuitg.; Deze arresten worden besproken in: A. RAYET, “De inkomstenbelasting op artistieke eigendom”, in R. BOONE, F. YOUNG, A. VON SIVERS, F-X. KERNKAMP, C. SEBRECHTS, A. RAYET, R. ROSOUX, S. CAPIAU, P-M. MENGER, E. BUYSSENS, M. PERRENOUD, B. VERSTRATEN, H. DE CNIJF, E. VANHEUSDEN, M. HERMIA en J. JUROWICZ, De kunstenaar aan het werk: een stand van zaken en de toekomstperspectieven, Brussel, Bruylant, s.d., 179; Brussel 8 december 2004, AR 2001/AR/2668, www.fiscalnet.be. 93  Wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en tot instelling van een forfaitaire belastingregeling inzake auteursrechten en naburige rechten, Parl.St. Senaat (BZ) 2007, nr. 4-119/1, 10.

Page 25: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

19

onbelastbaarheid van de door de erfenis vergaarde rechten. De erfgenamen die de auteursrechten

ontvangen, kunnen echter ook van de fiscaal voordelige regeling gebruik maken. Bovendien stelt

bepaalde rechtsleer dat de erfgenamen die de auteursrechten ontvangen, elk apart aanspraak maken op

de volledige forfaitaire kostenaftrek en dit op grond van art. 2 Auteursrechtenwet.94 Echter, de

belastbaarheid van deze rechten zou een dubbele belasting impliceren voor de erfgenamen vermits zij

reeds een belasting op de stopzettingsmeerwaarde van de intellectuele eigendom op het moment van

het overlijden van de auteur ondergaan hebben.95 Dergelijke implicatie is een jammer en bijzonder

onaangenaam gevolg voor de erfgenamen.

2.2.2.3. Verenigingen en stichtingen.

35. De inkomsten uit auteursrechten, naburige rechten en wettelijke en verplichte licenties kunnen

eveneens worden uitbetaald aan een vereniging zonder winstoogmerk (vzw) of stichting. Algemeen

wordt ervan uitgegaan dat ook zij genieten van de voordelen van het fiscaal gunstregime, doch dit

wordt nergens in de parlementaire voorbereidingen, noch in de circulaires of rulings van de fiscale

administratie, noch in het Bericht van de minister uitdrukkelijk bevestigd. Dit is aldus op zijn minst

gezegd merkwaardig.96

2.3. Kwalificatie van de inkomsten als roerende inkomsten.

2.3.1. Nieuwe categorie roerende inkomsten.

36. De wet van 16 juli 2008 wijzigt artikel 17 WIB92, dat de roerende inkomsten bepaalt, door er

een punt 5° aan toe te voegen. Zo worden de “inkomsten verkregen uit de cessie of concessie van

auteursrechten en naburige rechten, alsook van de wettelijke en verplichte licenties, bedoeld in de wet

van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten of in overeenkomstige

bepalingen in het buitenlands recht” voortaan als roerende inkomsten gekwalificeerd. In tegenstelling

tot het eerste wetsvoorstel97 neergelegd bij de Kamer, werd gekozen voor de kwalificatie als roerende

inkomsten en niet voor de kwalificatie als diverse inkomsten. De wetgever heeft hiermee getracht

                                                                                                               94 G. GOOSSENS, “Een nieuw fiscaal statuut voor auteursrechten: eindelijk op de goede weg?”, Fisc. Act. 2008, afl. 25, 3. 95 A. RAYET, “De nieuwe wet ter organisatie van een forfaitaire fiscaliteit van de auteursrechten en de naburige rechten”, in R. BOONE, F. YOUNG, A. VON SIVERS, F-X. KERNKAMP, C. SEBRECHTS, A. RAYET, R. ROSOUX, S. CAPIAU, P-M. MENGER, E. BUYSSENS, M. PERRENOUD, B. VERSTRATEN, H. DE CNIJF, E. VANHEUSDEN, M. HERMIA en J. JUROWICZ, De kunstenaar aan het werk: een stand van zaken en de toekomstperspectieven, Brussel, Bruylant, 2008, 191. 96 Zo bevestigt het Agentschap Ondernemen op zijn website dat de wet van 16 juli 2008 van toepassing is op de vzw’s en stichtingen: http://www.agentschapondernemen.be/maatregel/fiscale-regeling-inzake-auteursrechten-en-naburige-rechten.    97 Zie randnummer 21.

Page 26: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

20

tegemoet te komen aan het burgerlijk recht, waar de auteursrechten gekwalificeerd werden als

roerende goederen.98

2.3.2. Beperking aan het gunstregime via het gewijzigd artikel 37 WIB92.

37. Ter verwezenlijking van het nieuwe gunstregime was tevens een ingrijpende wijziging van

artikel 37 WIB92 vereist. De wet van 16 juli 2008 voegde een tweede paragraaf toe aan dit artikel dat

luidt als volgt: “in afwijking daarvan behouden de inkomsten van artikel 17, §1, 5°, hun hoedanigheid

van roerende inkomsten, behalve indien en in zover zij hoger liggen dan 37.500 EUR.” Deze

bijgevoegde paragraaf dient te worden beschouwd als een afwijking van de eerste paragraaf van artikel

37 WIB92 op grond waarvan de inkomsten van onroerende en roerende goederen en kapitalen als

beroepsinkomsten worden aangemerkt, wanneer die goederen en kapitalen worden aangewend voor

het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid van de verkrijger van de inkomsten. De mogelijkheid tot

kwalificatie van de inkomsten als roerend inkomen en de onmogelijkheid tot herkwalificatie van

dezelfde inkomsten als beroepsinkomsten is dus beperkt tot de auteursrechten en naburige rechten die

37 500 EUR (voor het aanslagjaar 2014 bedraagt dit grensbedrag 56 450 EUR) per jaar overstijgen.

Van zodra dit bedrag overschreden wordt, kan de herkwalificatie in beroepsinkomsten opnieuw

toepassing vinden, maar dit enkel in het geval waarin voldaan is aan de wettelijke voorwaarde van

artikel 37, lid 1 WIB92. De goederen en kapitalen moeten namelijk gebruikt worden voor het

uitoefenen van de beroepswerkzaamheid van de verkrijger van de inkomsten. Ter concretisering van

wat moet worden verstaan onder “het gebruik voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid van

de verkrijger van de inkomsten” dient men terug te grijpen naar de oude regeling. Uit de parlementaire

voorbereidingen van artikel 37 WIB92 blijkt dat hieronder moet worden verstaan dat een goed

gebruikt moet worden als productiefactor opdat voldaan zou zijn aan bovenstaande wettelijke

voorwaarde.99 Omtrent dergelijke inhoudelijke invulling bestaat echter geen eensgezindheid in het

fiscaalrechtelijk landschap en de kwalificatieproblemen die deze oude regeling typeerden, duiken in

dit kader dus opnieuw op voor wat betreft het hogere gedeelte van de inkomsten.100

2.3.3. Kwalificatie van de inkomsten boven het grensbedrag.

38. Vermits de nieuwe gunstige regeling slechts uitsluitend geldt voor de inkomsten onder het te

indexeren grensbedrag van 37.500 EUR, blijft de rechtsonzekerheid die heerste vóór de wet van 16

                                                                                                               98 Amendement (P.MONFILS) op het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en tot instelling van een forfaitaire belastingregeling inzake auteursrechten en naburige rechten, Parl. St. Senaat 2007-08, nr. 4-119/4, 1. 99 Het huidige artikel 37 WIB92 was oorspronkelijk het oude artikel 19 van de gecoördineerde wetten van 1962; Wetsontwerp houdende hervorming van de inkomstenbelastingen, Parl. St. Kamer 1961-62, nr. 264-1, 80. 100 Deze problemen worden nader toegelicht in de randnummers 10-19.

Page 27: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

21

juli 2008 het fiscale landschap kenmerken. De vroegere discussies over de juiste kwalificatie van

auteursrechten zijn met voormelde drempel immers niet volledig uit de wereld geholpen.

38. De kwalificatie van inkomsten uit auteursrechten en naburige rechten als divers inkomen, in

de zin van artikel 90, 1° WIB92, is volgens de meerderheid van de rechtsleer en rechtspraak niet

langer mogelijk onder de nieuwe regeling.101 Het nieuwe fiscale regime kwalificeert de inkomsten

immers als roerend inkomen en maakt een herkwalificatie van deze inkomsten enkel mogelijk vanaf

het grensbedrag in het geval zij beroepsinkomsten zijn.102

40. Boven het te indexeren grensbedrag van 37.500 EUR is het mogelijk voor de fiscale

administratie om de inkomsten als beroepsinkomsten te kwalificeren. Art. 37 WIB92 kan in dit geval

immers wel uitwerking krijgen indien de auteursrechten en de naburige rechten die aanleiding geven

tot deze inkomsten gebruikt worden voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid van de

verkrijger. Dergelijke herkwalificatie wordt ook de professionaliseringsregel genoemd.103 Opdat een

activiteit een beroepswerkzaamheid zou uitmaken, wordt algemeen vereist dat zij een geheel van

herhaalde, voldoende talrijke en onderling verbonden verrichtingen uitmaakt. Indien het slechts een

occasionele verrichting betreft, blijft er sprake van roerende inkomsten.

Uit de rechtspraak blijkt dat art. 37 WIB92 strikt dient te worden geïnterpreteerd en de

professionalisering van inkomsten van onroerende en roerende goederen slechts mogelijk is na

affectatie van de bewuste activa aan de beroepsactiviteit van de belastingplichtige.104 Het is aan de

fiscale administratie om het bewijs te leveren van dergelijke affectatie.105 Bij gebrek aan affectatie

blijven de roerende rechten onderdeel van het privévermogen van de belastingplichtige en kunnen de

inkomsten hiervan niet als beroepsinkomsten worden belast. Het juridisch criterium dat men dient te

hanteren om beroepsinkomsten van roerende inkomsten te onderscheiden is volgens deze rechtspraak,

dat de auteursrechten en naburige rechten effectief gebruikt worden voor het uitoefenen van de

beroepswerkzaamheid van de betrokken auteur.106 In navolging van Christophe COUDRON, moet

volgens mijns inziens dergelijke restrictieve interpretatie van art. 37 WIB92 worden bijgetreden,

vermits “art. 37 WIB92 een uitzondering vormt op de algemene indeling in het WIB tussen inkomsten

                                                                                                               101 C. COUDRON, “Grondslag van de belasting. Inkomen van roerende goederen” in A. TIBERGHIEN, Handboek voor Fiscaal Recht 2012-2013, Mechelen, Kluwer, 109; Rb. Leuven 10 september 2010. Dit arrest wordt besproken in J. VAN DYCK, “Inkomsten van naburige rechten: roerend tot bewijs van het tegendeel”, Fiscoloog 2010, afl. 1221, 3. 102 Art. 37, lid 2 WIB92. 103 C. COUDRON, “De uitvoerende kunstenaar en de professionalisering”, TFR 2010, afl. 384, 602. 104 Rb. Bergen 9 februari 2009, TFR 2010, afl. 5, 65, noot H. BRANDS en C.COUDRON; Gent 20 mei 2008, Fisc. Koer. 2008, afl. 8, 557. 105 Antwerpen 5 mei 2009 Fiscoloog 2009, afl. 1165, 10-12 (weergave). 106 Voor de fiscale administratie volstaat het echter dat de vergoeding voor deze rechten rechtstreeks of onrechtstreeks voortvloeit uit of zijn oorsprong vindt in de beroepswerkzaamheid: zie hierover J. VAN DYCK, “Wanneer zijn inkomsten van ‘naburige rechten’ niet beroepsmatig?”, Fiscoloog 2009, afl. 1165, 10-12.

Page 28: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

22

uit roerend en onroerend vermogen enerzijds en beroepsinkomsten anderzijds.” 107 Rechtsregels die

een uitzondering voorzien dienen altijd strikt te worden geïnterpreteerd.108 Bovendien moet aan de

toepassingsvoorwaarden van art. 37 WIB92109 voldaan zijn opdat de inkomsten zouden kunnen

worden belast als beroepsinkomen. Hiermee heeft de wetgever benadrukt dat een kwalificatie als

beroepsinkomsten niet automatisch plaatsvindt, maar enkel volgens de “brug” van art. 37 WIB92.

2.4. De auteursrechten en naburige rechten bedoeld in de nieuwe categorie roerende

inkomsten.

41. De nieuwe regeling viseert de “inkomsten verkregen uit de cessie of de concessie van

auteursrechten en naburige rechten, en van de wettelijke en verplichte licenties, vermeld in de wet van

30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten of overeenkomstige bepalingen in het

buitenlands recht”.110 Vooreerst worden de inkomsten uit de cessie of de concessie bestudeerd,

vervolgens de inkomsten uit de wettelijke en verplichte licenties en ten slotte wordt het vraagstuk

omtrent de software aangekaart.

2.4.1. Inkomsten uit de cessie of concessie van auteursrechten en naburige rechten.

2.4.1.1. Afbakening door de noties “cessie” of “concessie” van auteursrechten en

naburige rechten.

42. Ter afbakening van het nieuwe fiscale regime werd door de wetgever gekozen voor de noties

“cessie” en “concessie”. Echter, geen van beide begrippen is eigen aan de auteursrechten of naburige

rechten. In de gemeenrechtelijke betekenis onderscheidt de “cessie” zich van de “concessie” door

haar definitief en absoluut karakter: een goed dat namelijk werd gecedeerd verlaat volledig en

definitief het patrimonium van zijn eigenaar. De “concessie” daarentegen is een overeenkomst op

basis waarvan de titularis van een intellectueel recht (in casu het auteursrecht) aan een derde toelating

verleent om, al dan niet exclusief, zijn rechten geheel of gedeeltelijk te exploiteren volgens

overeengekomen voorwaarden en zonder dat de rechten het voorwerp uitmaken van een

vervreemding.111

                                                                                                               107 C. COUDRON, “De uitvoerende kunstenaar en de professionaliseringsregel”, TFR 2010, afl. 384, 605. 108 S. VAN CROMBRUGGE, De grondregels van het Belgisch fiscaal recht, Antwerpen, Biblo, 2012, 21-26. 109 Namelijk enerzijds dienen de tijdens een belastbaar tijdperk genoten rechten het grensbedrag van 37.500 EUR te overschrijden en anderzijds moeten deze rechten worden gebruikt voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid van de verkrijger. 110 Art. 17 §1, 5° WIB92. 111 E. DEBRUYNE, “Intellectuele rechten als roerende inkomsten” in X, Fiscaal Vermogensbeheer, Mechelen, Kluwer, losbl., Bijz., Deel I, Hfdst. IV, nr. 1420-1421.

Page 29: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

23

43. De Dienst Voorafgaande Beslissingen stelt dat de noties “cessie” en “concessie” in hun

gemeenrechtelijke betekenis dienen te worden begrepen. Verder in detail treedt de DVB niet.112 Door

te verwijzen naar de “gemeenrechtelijke betekenis” geeft de DVB waarschijnlijk aan dat hij niet

noodzakelijk enkel de voorgaande overdrachten beoogt, maar mogelijks ook andere impliciete

toekenningen van rechten, zoals bijvoorbeeld de vergoeding voor de gedeeltelijke verzaking aan

morele rechten.113

44. Voor de inwerkingtreding van de wet van 16 juli 2008 diende men, teneinde het fiscale stelsel

van de auteursrechten en naburige rechten te kunnen begrijpen, eerst hun juridische aard te analyseren

in burgerrechtelijke zin. 114 Deze auteursrechten en naburige rechten werden bepaald in de

Auteursrechtenwet. Ook na de wet van 16 juli 2008 dient beroep te worden gedaan op diezelfde

Auteursrechtenwet, vermits de wet van 16 juli 2008 er uitdrukkelijk naar verwijst voor wat betreft zijn

toepassingsgebied.115 De Auteursrechtenwet gebruikt echter nergens het begrip “concessie” en maakt

enkel gewag van de term “cessie”. Artikel 3 §1 Auteursrechtenwet stipuleert dat “de

vermogensrechten roerende rechten zijn die vatbaar zijn voor gehele of gedeeltelijke overdracht

volgens de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek” en voegt hieraan toe dat “zij onder meer kunnen

worden vervreemd of in een gewone of exclusieve licentie worden ondergebracht”. Uit de

parlementaire voorbereidingen blijkt dat de woordengroep “onder meer” veronderstelt dat er ook nog

andere vormen van exploitatie mogelijk zijn en dus niet enkel de “cessie” en de “licentie”. Aldus kan

worden aangenomen dat met dergelijke bewoordingen de “concessie” stilzwijgend maar zeker wordt

aanvaard in het kader van de Auteursrechtenwet.116 Bepaalde rechtsleer betoogt zelfs dat onder de

notie “cessie” ook deze van de “concessie” kan worden begrepen, aangezien in de praktijk vaak het

verschil tussen een cessie, concessie of licentie niet makkelijk te maken is. 117

Hoe dan ook is het onderlinge verschil tussen de “cessie” of “concessie” in het kader van artikel 17 §1,

5° WIB92 van weinig belang, aangezien het artikel zowel de inkomsten uit een cessie, concessie of

licentie van een auteursrecht of naburig recht omvat en over dezelfde kam scheert.

                                                                                                               112 Dienst Voorafgaande Beslissingen, 10 november 2009, nr. 900.052 en 900.053; Dienst Voorafgaande Beslissingen, 14 december 2010, nr. 2010.421. 113 B. SPRINGAEL, “Inkomsten uit auteursrechten: het langverwachte oordeel van de DVB”, Fiscoloog 2010, afl. 1194, 2. 114 A. RAYET, “De inkomstenbelasting op de artistieke eigendom” in R. BOONE, F. YOUNG, A. VON SIVERS, F-X. KERNKAMP, C. SEBRECHTS, A. RAYET, R. ROSOUX, S. CAPIAU, P-M. MENGER, E. BUYSSENS, M. PERRENOUD, B. VERSTRATEN, H. DE CNIJF, E. VANHEUSDEN, M. HERMIA en J. JUROWICZ, De kunstenaar aan het werk: een stand van zaken en de toekomstperspectieven, Brussel, Bruylant, s.d., 171. 115 Art. 17, §1, 5° WIB92. 116 Hand. Kamer (Commissie voor de justitie), 1993-1194, 17 maart 1994, nr. 473/33-91/92, 82. 117 A. BERENBOOM, Le nouveau droit d’auteur et les droits voisins, Brussel, Larcier, 2008, nr. 124; F. DE VISSCHER en B., MICHAUX, Précis du droit d’auteur et des droits voisins, Brussel, Bruylant, 2000, nr. 388.

Page 30: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

24

2.4.1.2. De “inkomsten” uit deze cessie of concessie.

45. Wat mag, of wat kan, in de praktijk beschouwd worden als een vergoeding voor de cessie of

concessie van auteursrechten? Normaal gezien zou dit geen problemen mogen opleveren. De fiscale

wetgeving verwijst immers naar het gemeen recht, namelijk dat wat voor de toepassing van de

Auteursrechtenwet een auteursrecht is, moet normaal gezien ook als zodanig voor de nieuwe fiscale

regeling in aanmerking kunnen komen. Echter, deze verwijzing bracht tot op heden geen eenduidig

antwoord met zich mee.

Als een gevolg van de verwijzing naar de Auteursrechtenwet, zijn er zeer veel werken die

auteursrechtelijke bescherming genieten. In de praktijk kan een auteursrechtelijke beschermd werk

talrijke verschillende gedaanten aannemen en zijn dergelijke werken niet beperkt tot de klassieke

voorbeelden van boeken, schilderijen, enz. Daarbij komt dat, bij de belastingplichtige de neiging

bestaan om de notie “auteursrechtelijke beschermde werken” zo breed mogelijk te interpreteren, gelet

op het voordelige fiscale regime, terwijl de belastingadministratie daarentegen het begrip zo beperkt

mogelijk invult. Omwille van deze vrees heeft de fiscale administratie via de antimisbruikbepaling uit

artikel 344,§1 WIB reeds getracht een overeenkomst met als voorwerp de cessie of concessie van

auteursrechten te negeren en haar overeenkomstig andere, minder fiscaal voordelige bepalingen, te

belasten, zoals bijvoorbeeld deze inzake het beroepsinkomen.

46. De vergoedingen die een auteur of kunstenaar krijgt voor de cessie of concessie van zijn

auteursrechten of naburige rechten op een beschermd werk, dienen te worden onderscheiden van de

vergoedingen die hij ontvangt voor de creatie of prestatie van dit werk. Deze laatste zijn ofwel te

beschouwen als bezoldigingen, in het geval zij worden genoten in het kader van een

arbeidsovereenkomst, ofwel als baten of winsten van een zelfstandige. Dit onderscheid brengt vele

afbakeningsmoeilijkheden met zich mee. In wat volgt, zal een overzicht gegeven worden van de

verschillende opvattingen die kunnen worden waargenomen met betrekking tot de inkomsten uit de

cessie of concessie van auteursrechten en naburige rechten.

2.4.1.2.1. Tweetrapsredenering.

47. Een eerste poging tot verduidelijking van wat dient te worden verstaan onder “inkomsten uit

de cessie of concessie van auteursrechten of naburige rechten” kwam van de minister van Financiën.

De minister liet eind 2008 een “bericht” in het Belgische Staatsblad publiceren, teneinde aan een

aantal interpretatiemoeilijkheden met betrekking tot de wet van 16 juli 2008 een einde te maken.

Page 31: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

25

Volgens het Bericht is een redenering in twee fasen nodig om te bepalen of de inkomsten die een

auteur of een kunstenaar worden toegekend in de nieuwe wet worden bedoeld: “1) Is het werk

waarmee hij inkomsten kon behalen een auteursrechtelijk beschermd werk?” en “2) Vloeien deze

inkomsten voort uit de cessie of concessie van zijn rechten op het werk?”.118

48. Het Bericht vermeldt vijf voorbeelden van wat géén auteursrechten en de inkomsten hieruit

zijn volgens de minister. Zo kan de bezoldiging die een werkgever aan zijn werknemer betaalt om

teksten op te stellen, zelfs niet gedeeltelijk, als een inkomen uit de cessie of concessie van

auteursrechten worden beschouwd. Enkel als de door een werknemer opgestelde teksten worden

gepubliceerd en die publicatie aanleiding geeft tot auteursrechten, zijn enkel de laatstgenoemde

rechten auteursrechten. Een ander voorbeeld betreft een freelance fotograaf. De vergoeding die een

freelancefotograaf krijgt om in opdracht van een krant een foto te maken, zou volgens de minister ook

niet, zelfs niet gedeeltelijk, de vergoeding voor de cessie of concessie van auteursrechten kunnen zijn.

Enkel wanneer de fotograaf het recht op verspreiding van deze foto in cessie of concessie geeft aan de

kracht, is er sprake van auteursrechten.

49. De minister voegde eraan toe dat het niet mogelijk is om “inkomsten die vandaag uit

bezoldigingen of baten uit vrije beroepen bestaan, morgen in auteursrechten om te zetten”. De minister

wou een herkwalificatie in auteursrechten op basis van de nieuwe wet verhinderen. Met die opvatting

sluit de minister aan bij de stelling die het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen van

Zelfstandigen (RSVZ) reeds jarenlang verdedigt in zijn administratieve commentaar, namelijk dat het

“cachet” van de auteur, dat wat hij verkrijgt om het werk te maken, niet als een vergoeding voor

auteursrechten kan worden aangemerkt.”119 Ook met betrekking tot het sociaal statuut van de

zelfstandige wordt aldus een fundamenteel onderscheid gemaakt tussen enerzijds het “cachet” van de

auteur, i.e. de vergoeding voor zijn prestatie, en anderzijds het eigenlijke auteursrecht, i.e. de

bijkomende vergoeding waarop de kunstenaar recht heeft zodra zijn creatie door de koper of een

andere derde geëxploiteerd wordt door reproductie, publieke uitvoering, adaptatie of vertaling.120

50. Blijkens het antwoord van de minister op een parlementaire vraag van Kamerlid GILKINET

zijn zowel de bewoordingen van de overeenkomst als de feitelijke elementen belangrijk om te weten

                                                                                                               118 Bericht aan de schuldenaars van auteursrechten en naburige rechten in de loop van het jaar 2008, BS 9 december 2008, 65.483. 119 Commentaar RSVZ, CS.26. 120 J. VAN DYCK, “Auteursrechten: “feitelijk” uitstel inhouding RV tot volgend jaar”, Fiscoloog 2008, afl. 1141, 2.

Page 32: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

26

of inkomsten de nieuwe regeling kunnen genieten. De toepassing van de nieuwe regeling moet dus

geval per geval worden beoordeeld.121

2.4.1.2.1.1. Kritische analyse.

51. Het Bericht roept echter nieuwe discussies in het leven, terwijl net het omgekeerde de

doelstelling ervan was. In wat volgt worden twee belangrijke pijnpunten aangekaart.

52. Tot aan de nieuwe regeling was er geen enkele reden om de vergoeding op te splitsen. Alle

onderdelen ondergingen toch dezelfde fiscale behandeling. Wat de minister aldus bedoelt met het

verbod van herkwalificatie blijft onduidelijk. Wil hij enkel verhinderen dat de “gehele vergoeding”

wordt geherkwalificeerd in auteursrechten? 122 Of wil de minister zich ook verzetten tegen de

herkwalificatie van een “gedeelte van de vergoeding”? De andere voorbeelden in het Bericht laten

evenmin toe deze vraag eenduidig te beantwoorden.123 In de rechtsleer wordt verdedigd dat die stelling

niet impliceert dat de inkomsten die vóór de inwerkingtreding van de nieuwe wet als

beroepsinkomsten werden belast, ipso iure niet in aanmerking komen om onder de nieuwe wet als

roerende inkomsten te worden belast.124 Indien het immers effectief gaat om inkomsten uit de cessie of

concessie van auteursrechten of naburige rechten, moeten deze inkomsten de nieuwe regeling kunnen

genieten, ook indien ze onder de oude regeling als beroepsinkomsten werden belast op grond van het

scharnierartikel 37 WIB92. Er anders over oordelen zou er op neerkomen dat een nieuwe wet niet kan

worden toegepast, enkel en alleen omdat het regime vóór de nieuwe wet verschillend was. Dit zou een

onlogische redenering zijn.

53. Vervolgens kan in dit kader een tweede twistpunt aangehaald worden. De wet van 16 juli 2008

verwijst naar de inkomsten die voortkomen uit de cessie of concessie van auteursrechten of naburige

rechten. Hierbij wordt geen onderscheid tussen beide gemaakt, noch worden daaraan voorwaarden

gekoppeld. In zijn Bericht lijkt de minister daarentegen enkel de inkomsten van de auteur te viseren in

de mate waarin zij voortkomen uit de exploitatie van de rechten op het werk door de verkrijger ervan.

In het voorbeeld van de werknemer is er volgens de minister namelijk enkel sprake van auteursrechten

wanneer de tekst die de werknemer heeft opgesteld, door de werkgever wordt gepubliceerd en deze

publicatie recht geeft op auteursrechten. Ook in het voorbeeld van de architect die plannen en een

maquette maakt voor een cliënt, stelt de minister dat er enkel sprake is van auteursrechten wanneer

                                                                                                               121 Hand. Kamer (Kamercommissie) 2008-09, 4 maart 2009, nr. 52-482, 19-20. Deze parlementaire vraag wordt besproken in Fisc.Act. 2009, afl. 19, 5. 122 De herkwalificatie van de volledige vergoeding is niet onlogisch in het geval van een freelance fotograaf. 123 Het betreft hier de volgende voorbeelden: de honoraria van een advocaat, de architect die op vraag van een cliënt plannen en een maquette ontwerpt en het voorbeeld van de zanger. 124 K. SPAGNOLI, “Nieuwe fiches 281.45 – Geen RV op auteursrechten aan vennootschappen”, Fisc. Act. 2009, afl. 19, 5.

Page 33: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

27

deze cliënt de plannen of maquette tentoonstelt. Kortom, de auteurs zouden de nieuwe regeling slechts

kunnen genieten voor zover hun werk door de verkrijger effectief wordt geëxploiteerd en dit enkel met

betrekking tot het variabele gedeelte van de vergoeding.125 Dit getuigt van een restrictieve interpretatie

van de Auteursrechtenwet door de minister. Echter, was dit de bedoeling van de minister om zulke

voorwaarden op te leggen bij de fiscale behandeling van de auteursrechten? Het risico van dergelijke

interpretatie is dat de auteur wordt uitgesloten van het fiscale stelsel wanneer hij zijn rechten aan een

derde afstaat op een ogenblik dat er nog bij de auteur geen enkele exploitatie heeft plaats gehad. Dit

was echter niet de bedoeling van de wetgever. Deze laatste wou de nieuwe regeling immers niet louter

koppelen aan de effectieve exploitatie.126

2.4.1.2.2. Vereiste van een opdeling in de overeenkomst.

54. De Rulingsdient van de FOD Financiën, oftewel de Dienst Voorafgaande Beslissingen in

fiscale zaken127 heeft via haar rulings ook een eigen interpretatie gegeven aan wat men dient te

verstaan onder de “inkomsten” uit de cessie of concessie van auteursrechten en naburige rechten. De

DVB redeneert in drie stappen om uit te maken of de inkomsten die aan een auteur of kunstenaar zijn

toegekend, geviseerd zijn door de wet van 16 juli 2008: 1) “Is het werk dat de auteur toeliet de

inkomsten te verwerven een beschermd werk, met andere woorden een werk geviseerd door de

Auteursrechtenwet?”, 2) “Zijn de vermogensrechten op het werk overgedragen of in concessie

gegeven?” en ten laatste 3) “Vloeien de inkomsten voort uit die overdracht of concessie van

vermogensrechten op het werk?”.

55. In dit kader is de derde stap in de redenering de meest relevante. De DVB stelt, net zoals de

minister, dat men bij het nagaan of bepaalde inkomsten voortvloeien uit de cessie of concessie van

auteursrechten op het werk, rekening moet houden met de juridische en feitelijke gegevens eigen aan

elk geval, wetende dat men een onderscheid zal moeten maken tussen enerzijds, de vergoeding voor

de prestatie van de auteur of kunstenaar, i.e. een vergoeding voor het creëren zelf van het werk, en

anderzijds de vergoeding voor het afstaan van de auteursrechten zodat het werk kan worden verspreid

onder het publiek. In dit opzicht vereist de DVB bovendien dat een opdeling wordt gemaakt tussen de

twee soorten vergoedingen. Alles hangt hierbij af van de bepalingen uit het contract aangezien de

ventilatie tussen de roerende inkomsten en de beroepsinkomsten moet worden gemaakt op grond van

de bepalingen van dit contract. Deze redenering van de DVB vloeit voort uit twee negatieve rulings

waarin telkens sprake was van een afwezigheid van (ventilatie in de) overeenkomst.

                                                                                                               125 B. SPRINGAEL en L. MASSON, “Wat verstaat de fiscus onder ‘Auteursrechten’?”, Fiscoloog 2009, afl. 1144, 4. 126  Amendement (P.MONFILS) op het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en tot instelling van een forfaitaire belastingregeling inzake auteursrechten en naburige rechten, Parl. St. Senaat 2007-08, nr. 4-119/3, 2; zie supra randnummer 22.  127 Hierna DVB genoemd.

Page 34: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

28

Deze eerste negatieve ruling is de ruling 900.053 van 10 november 2009. Het betrof een

samenwerkingsovereenkomst tussen een persfotografe en een opdrachtgever. In de bijlage stond dat de

vermogensrechten, in casu de auteursrechten, worden overgedragen aan de opdrachtgever met het oog

op publicatie, maar er werd ter zake geen opdeling vastgelegd. De aanvraag stuurde erop aan dat de

vergoedingen van de persfotografe zouden worden belast als roerende inkomsten in de zin van artikel

17, 5° WIB. De aanvraag werd echter geweigerd omdat in de samenwerkingsovereenkomst niet stond

welk gedeelte van de vergoeding betrekking heeft op de cessie van auteursrechten. De DVB besloot

dat wanneer er geen afspraken gemaakt zijn over dergelijke opdeling, de auteursrechten worden geacht

gratis te zijn overdragen. In casu betrof de vergoeding die de persfotografe kreeg aldus een vergoeding

uitsluitend voor arbeidsprestaties en maakte het 100% beroepsinkomen uit. De auteursrechten werden

immers geacht ten kosteloze titel te zijn overdagen.

De tweede negatieve ruling is de ruling 900.052 eveneens de dato 10 november 2009. Deze beslissing

betrof een zelfstandig journalist. De DVB weigerde ook hier de kwalificatie van zijn vergoedingen als

vergoedingen voor de cessie of concessie van auteursrechten op basis van het argument dat er geen

overeenkomst was opgemaakt die aangaf welk gedeelte van de vergoeding betrekking had op de cessie

de concessie van auteursrechten. De DVB besloot dus dat in het geval er géén contract is opgemaakt,

er helemaal geen sprake kan zijn van een vergoeding voor de overdracht van auteursrechten.

56. Toch leverde de DVB in deze materie ook positieve rulings af. Ruling 900.413 van 1

december 2009 betrof een freelance fotograaf, wiens klanten hoofdzakelijk uitgevers van tijdschriften

en boeken waren en in mindere mate organisaties en bedrijven, maar nooit particulieren. Hij maakte

foto’s en reportages in opdracht van een klant ofwel op eigen initiatief. Eenmaal de foto’s of

reportages gemaakt waren, verkocht hij het recht om die foto’s en/of reportages te publiceren, hetzij

eenmalig, hetzij meermaals. De freelance fotograaf ontving een forfaitaire vergoeding voor de foto’s

en reportages die effectief worden gepubliceerd, per foto ofwel per bladzijde. De DVB maakt in deze

ruling een onderscheid tussen werken die in opdracht gemaakt worden en werken die niet in opdracht

gemaakt worden.

In geval van overdracht voor eenmalige publicatie van de publicatierechten van de foto’s en reportages

die zijn gemaakt in opdracht van een klant, moet volgens de DVB een percentage van de voor die

overdracht ontvangen vergoeding als een beroepsinkomen in de zin van artikel 27 WIB worden

aangemerkt en de rest, namelijk 100 – dat percentage, dient als een roerend inkomen in de zin van

artikel 17, §1, 5° WIB te worden aangemerkt.

In geval van overdracht voor uitgebreidere publicatie van de vermogensrechten van de foto’s en

reportages die zijn gemaakt in opdracht van een klant, wordt de meerprijs die bovenop de vergoeding

Page 35: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

29

voor eenmalige publicatie moet worden betaald, volledig als roerend inkomen aangemerkt. Dit is

logisch want het gaat om een variabele vergoeding, in functie van het aantal publicaties dat wordt

toegestaan. De vergoeding die de auteur ontvangt voor de materiële prestaties hangt daarentegen niet

af van het aantal publicaties.

In geval van overdracht van de vermogensrechten voor een eenmalige of uitgebreidere publicatie van

foto’s en reportages die de fotograaf reeds “in stock” had, wordt volgens de DVB de volledige

vergoeding als roerend inkomen aangemerkt. In dit geval werden de foto’s en reportages niet in

opdracht van de klant gemaakt, waardoor het geheel van de vergoeding de compensatie voor

overdracht van auteursrechten uitmaakt en als roerend inkomen dient te worden belast.

57. Een andere positieve ruling is de ruling 900.415 van 22 december 2009. Een docent gaf zijn

handboeken en cursussen uit via zijn eigen vennootschap die hem daarvoor een vergoeding toekende.

De DVB oordeelde dat, vermits de auteursrechten marktconform waren, duidelijk geregeld waren in

een contract met zijn vennootschap en bovenop zijn inkomen als docent en zaakvoerder kwamen,

dergelijke vergoeding roerende inkomsten betrof.

58. De laatste ruling in dit kader die resulteerde in een positief antwoord dateert van 14 december

2010.128 Deze ruling betrof echter specifiek de inkomsten die werden verkregen uit de concessie van

de naburige rechten. Vooreerst bevestigde de DVB haar drietrapsredenering. Vervolgens werd

nogmaals benadrukt dat een cessie of concessie geacht wordt gratis te zijn verleend wanneer er geen

overeenkomst dienaangaande voorligt of wanneer er wel een overeenkomst is, maar waarin het

gedeelte van de vergoeding dat de cessie of concessie betreft niet wordt gespecificeerd. In casu

werden de vergoedingen voor de prestaties van diensten en de vergoedingen voor de concessie van de

naburige rechten afzonderlijk gefactureerd. De eerste categorie vergoedingen bestond uit een vast

bedrag, terwijl het bedrag van de tweede categorie telkens varieerde naar gelang de duur van de

concessie, het toepasselijke territorium en de frequentie van expositie aan het publiek. De DVB

besloot dat deze werkwijze, i.e. de afzonderlijke facturatie, aanvaard wordt als methode om het bedrag

van de inkomsten bedoeld in artikel 17, §1, 5° WIB92 te bepalen.

59. De fiscus heeft, ruim 4 jaar na de inwerkingtreding van het nieuwe fiscale regime inzake

auteursrechten, daarover een eerste circulaire gepubliceerd.129 Daarin benadrukte de fiscus dat de

“werknemer die auteursrechtelijk beschermde werken voortbrengt, alleen in aanmerking komt voor

dit regime als zijn arbeidscontract specifiek voorziet in een vergoeding voor de overdracht van

auteursrechten.” Deze circulaire sluit aan bij de ruling 900.053. Deze, weliswaar impliciete,

                                                                                                               128 Dienst Voorafgaande Beslissingen, 14 december 2010, nr. 2010.421. 129 Circ. nr. Ci. RH. 231/605.842, 21 mei 2012.

Page 36: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

30

verwijzing naar de ruling is eigenaardig, zeker in een circulaire die zegt geen antwoorden te willen

geven in specifieke gevallen, maar alleen tracht de principes te behandelen. Een verklaring voor het

streng optreden van de DVB kan gegeven worden door zijn taak om absolute rechtszekerheid te

bieden in een specifiek geval en enige twijfel uit te sluiten. Hierbij gebeurt het vaak dat de DVB

strenger is dan wat de letterlijke wettekst voorschrijft. Dit is hetgeen in casu gebeurd is. Door de

impliciete opneming van de ruling in de circulaire wordt het specifieke geval verheven tot een

algemeen principe en legt de DVB een bijkomende voorwaarde op, namelijk de vereiste van een

uitdrukkelijke opdeling van de vergoeding in een arbeidscontract, hoewel deze principieel niet vereist

wordt in artikel 17, §1, 5° WIB. Bovendien had de ruling betrekking op een zelfstandige en betrof het

in de circulaire een werknemer. Zo aanvaardt de fiscus aldus dat het specifieke regime voor

auteursrechten ook van toepassing is op werknemers.130 De wet sluit dat inderdaad niet uit.131 Ten

slotte merkt de fiscus in de circulaire op dat het niet aan de fiscus toekomt om te bepalen of een werk

al dan niet valt onder het toepassingsgebied van de Auteursrechtenwet, maar dat de toepassing van die

wet een strikte bevoegdheid is van de FOD Economie.

2.4.1.2.2.1. Kritische analyse.

60. Het standpunt van de DVB is ten zeerste betwistbaar. De vereiste van een geschrift is immers

een bewijsregel en geen geldigheidsvereiste voor het verlenen van de rechten. Het gevolg hiervan is

dat ook na de verlening van de rechten een “geschrift” kan worden opgesteld.132 Bepaalde rechtsleer

houdt voor dat deze overeenkomst geen formeel contract moet zijn, maar dat ook een factuur of

prijsofferte waarin de overdracht van de auteursrechten worden beschreven, kan volstaan.133 De

afwezigheid van een geschrift kan niet door een derde, zoals bijvoorbeeld de fiscus, worden

ingeroepen, aangezien het immers een louter beschermingsmechanisme is voor de auteur.134 Daarnaast

moet de auteur ook uitdrukkelijk aangeven wat de vergoeding is voor de cessie of concessie van de

auteursrechten. Deze specificeringsplicht die de DVB echter vereist, kan niet leiden, bij het ontbreken

ervan, tot de nietigheid van de overeenkomst. Daarnaast wordt in de rechtsleer het standpunt

verdedigd dat auteursrechten slechts kunnen worden geacht ten kosteloze titel te zijn overgedragen,

indien dit uitdrukkelijk in het auteurscontract is opgenomen.135

                                                                                                               130 Voorafgaandelijk aan de circulaire waren hieromtrent twijfels. Zie hiervoor: J. VAN DYCK, “Voordelige fiscale regeling auteursrechten: ook voor werknemers?”, Fiscoloog 2010, afl. 1195, 1- 4. 131 Artikel 3,§3 Auteursrechtenwet. 132 Zie randnummer 61. 133 H. VANHEES, “Artikelsgewijze commentaar: art. 3 auteurswet” in H. VANHEES en F. BRISON (eds.) Huldeboek Jan Corbet: de Belgische Auteurswet, Brussel, Larcier, 2008, 27. 134 Art. 3, §1 Auteursrechtenwet. 135 H. VANHEES, “Artikelsgewijze commentaar: art. 3 auteurswet” in H. VANHEES en F. BRISON (eds.) Huldeboek Jan Corbet: de Belgische Auteurswet, Brussel, Larcier, 2008, 28.

Page 37: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

31

2.4.1.2.2.2. Variante: een latere overeenkomst tot opdeling.

61. Een variante op de vereiste van een overeenkomst tot opdeling wordt in bepaalde rechtsleer

aangebracht.136 Anne RAYET en Claude KATZ onderstrepen, net zoals de DVB dit doet, de nood aan

een overeenkomst waaruit blijkt welk deel van de vergoedingen bedoeld is om de prestatie te dekken

en welk deel de cessie of concessie van auteursrechten of naburige rechten vergoedt. De eerste

categorie inkomsten zijn beroepsinkomsten, de tweede categorie roerende inkomsten. Echter, anders

dan de DVB die slechts kon vaststellen dat als er geen dergelijke overeenkomst voorhanden was er

ook geen roerende inkomsten waren, suggereren beide auteurs in dit geval een andere oplossing opdat

de nieuwe fiscale regeling toch van toepassing zou zijn. Deze oplossing bestaat erin de partijen alsnog

de mogelijkheid te geven een overeenkomst te sluiten waarin wordt gepreciseerd wat de vergoeding is

die slaat op de cessie of concessie van auteursrechten, ervan uitgaande dat er wel degelijk beschermde

auteursrechten in het spel zijn en dat er bovendien sprake is van een cessie of concessie van deze

rechten. Zoals hierboven werd vermeld, dient deze latere overeenkomst geen formeel contract te zijn,

maar zijn diverse vormen mogelijk.137

2.4.1.2.3. Kijken naar de BTW.

62. Jan VAN DYCK stelt een derde onderscheidingscriterium voor. Volgens hem kan de BTW een

belangrijke inspiratiebron vormen bij de afbakening van de inkomsten uit de cessie of concessie van

auteursrechten en naburige rechten. 138 De BTW-Administratie is een afdeling binnen de FOD

Financiën die al vele jaren vertrouwd is met het interpreteren van het begrip “auteursrechten”. De

“overdracht van auteursrechten” en het “verlenen van licenties inzake deze rechten” zijn diensten in de

zin van artikel 18, §1, 7° van het BTW-Wetboek. Voor deze diensten geldt een verlaagd tarief van

6%139 en er geldt zelfs een volledige vrijstelling van BTW indien het inkomsten betreffen die genoten

worden in het kader van een door de “auteur of toondichter gesloten contract voor uitgave van

letterkundige werken of van kunstwerken”.140 Opdat er sprake zou zijn van een contract voor uitgave

dient te zijn voldaan aan drie voorwaarden. Vooreerst dient de auteur of componist een natuurlijke

persoon te zijn. Wanneer de auteurs optreden onder de vorm van een rechtspersoon, zal de vrijstelling

niet van toepassing zijn. Ten tweede moet het contract gesloten zijn tussen enerzijds een auteur en

anderzijds een uitgever. Ten slotte veronderstelt het contract van uitgave het bestaan van een                                                                                                                136 A. RAYET en C. KATZ, “Les droits d’auteur et les droits voisins dans l’article 17 du CIR 1992”, RGCF 2009, afl. 5, 377-402. 137 Zie randnummer 60. 138 J. VAN DYCK, “Inkomsten uit auteursrechten: aangifteformulier RV gepubliceerd”, Fiscoloog 2009, afl. 1148, 3-5. 139 Tenzij het gaat om auteursrechten die betrekking hebben op computerprogramma’s, in welk geval de dienst getarifeerd wordt tegen 21%. Ook diensten met betrekking tot “reclame” zijn van het verlaagde tarief uitgesloten. 140 Art. 44, §3, 3° BTW-Wetboek.

Page 38: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

32

auteursrecht in hoofde van de auteur of kunstenaar op een literair of artistiek beschermd werk.141 Het

contract heeft de bedoeling het auteursrecht te gelde maken door een materiële vermenigvuldiging

ervan op een aantal duurzame exemplaren, zodat het ter beschikking kan worden gesteld van een groot

publiek. De auteur verleent, door het afsluiten van een contract tot uitgave, aldus zijn toestemming om

zijn werk te vermenigvuldigen en te verspreiden en de medecontractant neemt de verplichting tot

publicatie op zich.142

63. VAN DYCK benadrukt dat, na lezing van de administratieve beslissingen en commentaren rond

de toepassing van de BTW op auteursrechten, nergens wordt vereist dat de maker van een

auteursrechtelijk beschermd werk voor de toepassing van de BTW een onderscheid zou moeten maken

tussen het deel van de vergoeding dat zijn materiële prestaties dekt en het andere deel dat de eigenlijke

overdracht of licentie van de vermogensrechten betreft. Volgens VAN DYCK bestaat dus de indruk dat,

naar oordeel van de BTW-Administratie143, de vergoeding die de auteur verkrijgt op het ogenblik dat

hij zijn werk in licentie geeft of overdraagt voor publicatie of verdere exploitatie, in haar geheel als

een vergoeding voor de overdracht of licentie van zijn vermogensrechten op zijn auteursrechtelijk

beschermd werk kan worden aangemerkt.

De rechtbank van eerste aanleg te Leuven volgde deze zienswijze van de BTW-administratie in haar

vonnis van 9 januari 2009.144 In deze zaak betrof het eenpersoons-BVBA die camerawerk verrichte.

Deze vennootschap rekende aan de producenten van enkele TV-programma’s een vaste vergoeding

aan van 550 EUR per dag voor het camerawerk en op de factuur stond de vermelding “met overdracht

van auteursrechten”. De Administratie betwistte de toepassing van het verlaagd tarief, daar er niet

bewezen zou zijn dat de vennootschap auteursrechten overgedragen had. De rechtbank te Leuven wees

de argumentatie van de Administratie echter af en aanvaardde uitdrukkelijk dat de vergoeding die een

auteur, in casu de cameraman, verkrijgt bij de afgifte of de overdracht van zijn auteursrechtelijk

beschermd werk met het oog op de uitzending of de vertoning ervan, volledig als een vergoeding voor

de overdracht van een auteursrecht kan worden bestempeld.

2.4.1.2.3.1. Kritische analyse.

64. Hoewel het in dit vonnis de BTW betrof, kan een vergoeding voor de overdracht of licentie

van vermogensrechten ten aanzien van een auteursrechtelijk beschermd werk, voor de toepassing

                                                                                                               141 Voor een definitie van een “literair of artistiek beschermd werk” wordt ook door de BTW-administratie verwezen naar de Conventie van Bern van 9 september 1886: Dossier nr. E.T. 77.672/KS. 142 Beslissing nr. E.T. 21772 van 21 januari 1976. 143 Commentaar nr. 44/1211; Commentaar nr. 37/6.173 144 Rb. Leuven 9 januari 2009, Fiscoloog 2009, afl. 1148, 5 (weergave).

Page 39: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

33

ervan in het kader van de directe belastingen, niet anders zijn. Immers, zowel de BTW als de directe

belastingen, verwijzen uitdrukkelijk naar de Auteursrechtenwet.

65. Het verschil in benadering tussen enerzijds de BTW-Administratie en anderzijds de minister

van Financiën en de fiscale administratie inzake inkomstenbelasting schuilt in de interpretatie van wat

men dient te verstaan onder “inkomsten uit de overdracht of licentie van auteursrechten”. De BTW-

administratie kwalificeert de gehele vergoeding die de auteur verkrijgt op het ogenblik dat hij zijn

werk overdraagt voor publicatie of verdere exploitatie als een vergoeding voor de overdracht of

licentie van zijn vermogensrechten op zijn auteursrechtsrechtelijk beschermd werk. Dit impliceert een

“alles of niets”-politiek uitgaande van de BTW-Administratie, terwijl op het gebied van de

inkomstenbelastingen een opdeling vereist wordt in het contract tussen de materiële prestaties en de

vergoedingen voor de overdracht of licentie van een auteursrechtelijk werk. Het is bijgevolg aan de

minister om dringend duidelijkheid te scheppen omtrent dit verschil in behandeling en voornamelijk

omtrent de motieven ter verantwoording van dit verschil.

2.4.1.2.4. Specifieke situatie van de freelance journalist.

66. Sedert de invoering van het nieuwe fiscale regime inzake auteursrechten, maakten sommige

persuitgevers oneigenlijk gebruik van het belastingtarief van 15 procent door freelance journalisten

nog uitsluitend met auteursrechten te betalen. Op die manier konden zij hun eigen kosten, met name

de sociale bijdragen, terugdringen of tot nul herleiden. De fiscale administratie had het hier niet zo op

begrepen en eiste van sommige freelancejournalisten hoge bedragen. Bovendien stelde er zich nog een

ander probleem aangaande de belasting van journalisten die voor eenzelfde opdrachtgever schreven.

Afhankelijk van het controlekantoor van de fiscale administratie waaronder een journalist ressorteerde,

werd nu eens de volledige vergoeding als een inkomsten uit auteursrechten aanvaard, terwijl men op

andere plaatsen een regeling hanteerde waarbij 30% als roerend inkomen werd beschouwd en 70% als

niet-roerend inkomen en op nog andere plaatsen werd een 50/50%- regeling nagestreefd. Indien een

journalist in een ander fiscaal gebied woonde maar toch aan dezelfde voorwaarden voldeed inzake

fiches, facturatie en juridisch statuut, werd hij door de belastinginspectie toch op een andere manier

benaderd.

67. Teneinde het hoofd te bieden aan deze problemen, werd tussen de Vlaamse Vereniging van

Journalisten en de Vlaamse Dagbladpers een protocol gesloten betreffende de toepassing van de

nieuwe fiscale regeling inzake auteursrechten op freelance journalisten. Het protocol voorzag erin dat

wanneer het ging om freelance journalisten “in hoofdberoep” op forfaitaire wijze 30% van hun

honoraria zouden worden aangemerkt als vergoeding voor de cessie of concessie van hun

auteursrechten en dat wanneer het ging om freelance journalisten “in bijberoep” dat percentage zou

Page 40: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

34

worden opgetrokken naar 100%.145 Binnen de FOD Financiën werd het protocol echter tot op heden

niet goedgekeurd.146 Feit is evenwel dat in de uitgeverswereld vandaag nauwelijks nog vergoedingen

worden uitbetaald aan freelancers in bijberoep die niet volledig als tegenprestatie voor de cessie of

concessie van auteursrechten worden afgerekend. Recentelijk werd deze problematiek nogmaals

aangekaart in het parlement door Karel UYTTERSPROT. Hij stelde aan de minister van financiën de

vraag welk gedeelte van de door een journalist verkregen vergoeding kan worden beschouwd als de

beloning van zijn arbeidsprestatie of als het inkomen verkregen naar aanleiding van de cessie of de

concessie van auteursrechten, waarop de minister antwoordde dat hiervoor enkel kan worden gekeken

naar de feitelijke en juridische gegevens die eigen zijn aan het concrete geval en dat een “30-70-

regeling” waarin het Protocol voorziet, niet kan worden opgelegd aan de diverse taxatiediensten

zonder hiermee afbreuk te doen aan die feitelijke en juridische gegevens.147

2.4.1.2.5. Huidige stand van zaken.

68. Hoewel de belastingplichtige dit zou willen, kunnen de limieten van het taxatiestelsel van

auteursrechten niet naar believen worden uitgerekt. Weliswaar zijn de grenzen wazig. Er is in de eerste

plaats het probleem dat er zeer veel werken auteursrechtelijke bescherming genieten. Bovendien wordt

in de praktijk vaak vereist dat een vergoeding voor de cessie of concessie van auteursrechten het

voorwerp uitmaakt van een geschreven overeenkomst. Hoger werd deze vereiste weerlegd. De kern

van de meeste betwistingen betreft echter de omvang van de vergoeding die belastbaar kan zijn als

inkomen uit de cessie of concessie van auteursrechten. De huidige minister van Financiën Koen

GEENS sprak zich tot op heden niet uit over deze problematiek, hij beperkte er zich in twee recente

antwoorden op parlementaire vragen toe te herhalen dat “geval per geval moet worden uitgemaakt wat

de werkelijke aard is van de door de auteur verkregen vergoeding” en dat “in voorkomend geval een

onderscheid moet worden gemaakt tussen enerzijds de vergoedingen voor de prestatie als auteur naar

aanleiding van zijn beroepswerkzaamheid, die in principe belastbaar zijn als beroepsinkomen en

anderzijds de vergoeding die wordt verkregen naar aanleiding van de cessie of concessie van

auteursrechten.” De minister kondigt wel nog aan dat de bestaande richtlijnen verder verduidelijkt

zullen worden en dat hij bij zijn Administratie zal aandringen op een gelijke behandeling van alle

betrokkenen.148 Deze repliek levert weinig concrete antwoorden op.

                                                                                                               145 X, “Auteursrechten – Voorstel van ‘protocol’ voor ‘freelance’ journalisten”, Fiscoloog 2010, afl. 1210, 15. 146 X, “Roerende inkomsten – Voorstel van protocol freelance journalisten: nog altijd in onderzoek”, Fiscoloog 2011, afl. 1259, 15. 147 Vr. en Antw. Kamer, 8 juli 2013, nr. 418 (K. UYTTERSPROT). 148 Vr. en Antw. Kamer, 13 april 2013, nr. 16324 (Vr. V. WOUTERS);  Vr. en Antw. Kamer, 12 april 2013, nr. 40 (Vr. L. DIERICK).

Page 41: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

35

69. VAN DYCK wijst erop dat het uiteindelijk de hoven en rechtbanken zijn die het laatste woord

krijgen. Zij moeten beslissen of, en zo ja in welke mate, een verkregen vergoeding fiscaal geacht mag

worden de tegenprestatie voor de cessie of concessie van auteursrechten te zijn.149 Echter, noch zijzelf

noch de belastingplichtige beschikken over duidelijke criteria om de inkomsten uit de cessie of

concessie van auteursrechten te onderscheiden van prestatievergoedingen. Het gevolg hiervan is

vanzelfsprekend instabiliteit en rechtsonzekerheid voor de auteur. VAN DYCK stelt wel enkele

overwegingen voor die een bron van inspiratie zouden kunnen zijn voor de rechter. Als principe stelt

hij de grootst mogelijke vrijheid voor de partijen voorop, waardoor de fiscale administratie slechts kan

tussenkomen na een marginale toetsing van de overeengekomen vergoedingen. De vraag of een

bepaald werk al dan niet “in opdracht” is gemaakt kan tevens een nuttige indicator zijn ter afbakening

van het gedeelte van de vergoeding dat de tegenprestatie is van het materieel maken van een

auteursrechtelijk beschermd werk. Ook het gebruik van zogenaamde “benchmarks” kan volgens VAN

DYCK zinvol zijn. Deze “benchmarks” zijn bepaalde vergoedingen die een auteur ontvangt en

waarmee de fiscale administratie de andere vergoedingen die de auteur verkrijgt, vergelijkt. Zo werd

in de ruling nr. 900.413 de vergoeding voor de eenmalige publicatie als een “benchmark” beschouwd.

De meerprijs die bovenop de vergoeding voor deze eenmalige publicatie moest worden betaald aan de

auteur werd dan volledig als roerend inkomen aangemerkt.150 Ten slotte wijst VAN DYCK op de

verschillende vergoedingswijzen en hun implicaties. Zo zou een forfaitair tarief per gepubliceerde

regel of bladzijde niet wijzen op een vergoeding voor het materieel maken van een auteursrechtelijk

beschermd werk, terwijl een vergoeding per uur, zonder dat voorafgaand vaststaat dat het werk zal

gepubliceerd worden, hoogstwaarschijnlijk een vergoeding is voor het creëren van het werk. Bij

vergoeding per gepubliceerde regel of bladzijde is daarentegen het enige wat wordt vergoed de

publicatie van het werk, ongeacht de inspanningen van de auteur die hieraan voorafgaan.

70. Er kan besloten worden dat de nood aan een circulaire uitgaande van de minister van

Financiën ter verduidelijking van wat men dient te verstaan onder de “inkomsten uit de cessie of

concessie van auteursrechten en naburige rechten”, nooit zo hoog was als zij dezer dagen is. De

onzekerheid die bij vele auteurs overheerst, zeker wanneer zij de fiscale rekening voorgeschoteld

krijgen, neemt immers alsmaar toe en zorgt ervoor dat dit nieuwe fiscale regime niet de doelstellingen

bereikt die zij tracht te vervullen.

                                                                                                               149 J. VAN DYCK, “Beroeps-of roerend inkomen: staat de bom stilaan op barsten?”, Fiscoloog 2013, afl. 1330, 1-4. 150 Zie randnummer 57.

Page 42: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

36

2.4.2. Inkomsten uit de wettelijke en verplichte licenties van auteursrechten en naburige rechten.

71. Het begrip “wettelijke en verplichte licenties” komt als dusdanig niet voor in de

Auteursrechtenwet, maar de wetgever bedoelt hiermee de collectieve vergoedingssystemen ter

vergoeding voor het feit dat de kopie, de publieke mededeling of het gebruik van beschermde

auteursrechtelijke werken in bepaalde omstandigheden toegelaten is, zonder de toestemming van de

rechthebbenden. Dergelijke licenties beogen aldus aan de titularissen van auteursrechten of naburige

rechten een billijke vergoeding te garanderen in die situaties waarin de wet hen verbiedt zich te

verzetten tegen het gebruik van hun werken. Volgens de voorbereidende werkzaamheden betreft het

onder andere het kopiëren voor eigen gebruik, de reprografie 151 , de digitale kopie, de

intranetmededeling in het onderwijs en het openbaar leenrecht.152

2.4.3. Software.

72. Een specifieke situatie stelt zich met betrekking tot “software”. De auteursrechten met

betrekking tot software worden geregeld door een afzonderlijke wet, namelijk de wet van 30 juni 1994

betreffende de bescherming van computerprogramma’s. 153 De softwarewet bepaalt dat

computerprogramma’s auteursrechtelijk beschermd worden en gelijkgesteld worden met werken van

letterkunde.154 Er heerst op dit punt een opvallend verschil tussen het standpunt van de Minister van

Financiën en de Rulingcommissie.

73. Volgens de Rulingcommissie, geldt het specifieke fiscale regime voor de inkomsten uit

auteursrechten en naburige rechten in de zin van de Auteursrechtenwet niet voor de inkomsten uit de

cessie of de concessie van auteursrechten op computerprogramma’s, vermits artikel 17, §1, 5° WIB92,

die deze fiscale regeling instelt, voor haar toepassingsgebied enkel uitdrukkelijk verwijst naar de

Auteursrechtenwet en niet naar de Softwarewet.155

                                                                                                               151 De reprografie is een verzamelnaam voor fotokopiëren en aanverwante technieken. Het gaat om het geheel van mechanische technieken die de mogelijkheid bieden met weinig moeite kopieën van geschriften te maken. Vereist wordt wel dat die reproductie uitsluitend bestemd is voor privé-gebruik of voor didactisch gebruik en geen afbreuk doet aan de uitgave van het oorspronkelijk werk: art. 22, §1, 4° Auteursrechtenwet. Zie hieromtrent: J. CORBET, Auteursrecht, Brussel, Story-Scientia, 1997, 72. 152 Amendement (P.MONFILS) op het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en tot instelling van een forfaitaire belastingregeling inzake auteursrechten en naburige rechten, Parl. St. Senaat 2007-08, nr. 4-119/3, 2. 153 Wet van 30 juni 1994 houdende omzetting in Belgisch recht van de Europese richtlijn van 14 mei 1991 betreffende de rechtsbescherming van computerprogramma’s, BS 27 juli 1994, 19.315 (Hierna Softwarewet.) 154 Artikel 1 Softwarewet.    155 Jaarverslag 2010, Parl.St. Kamer 2011-2012, nr. 53-2213/001.

Page 43: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

37

74. De minister van Financiën daarentegen stelt dat de Softwarewet en de Auteursrechtenwet zich

tegenover elkaar verhouden als een lex specialis tegenover een lex generalis. Deze verhouding

impliceert dat de Auteursrechtenwet van toepassing is op de auteurs van computerprogramma’s,

behoudens de afwijkingen waarin de Softwarewet voorziet.156 Volgens de minister is voormelde

fiscale regeling dan ook van toepassing op de inkomsten uit de cessie of concessie van auteursrechten

op auteursrechtelijk beschermde computerprogramma’s.157 Een uitsluiting van die fiscale regeling zou

overigens onrechtvaardig en discriminerend zijn, aldus de minister.

2.5. Inleiding tot de meer technische aspecten van het regime.

75. In wat voorafging werden de belastbare inkomsten besproken. Dit zijn de inkomsten die een

auteur heeft verkregen uit de cessie of concessie van auteursrechten en naburige rechten, alsook van de

wettelijke en verplichte licenties, bedoeld in de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en

de naburige rechten of in overeenkomstige bepalingen in het buitenlands recht. Deze inkomsten

vormen een subcategorie van de roerende inkomsten uit art. 17 WIB92.158 Het betreft immers een

inkomen uit roerende goederen en kapitalen dat deel uitmaakt van het privévermogen van natuurlijke

personen. De inkomsten blijven roerend ten belope van het te indexeren grensbedrag van 37.500

EUR.159 Slechts het hogere gedeelte kan een beroepsinkomen uitmaken, in de zin van art. 37 WIB92.

De roerende inkomsten zijn onderworpen aan de inhouding van de roerende voorheffing tegen een

bepaald tarief. Deze voorheffing werd principieel voor de inkomsten uit auteursrechten en naburige

rechten retroactief ingevoerd vanaf 1 januari 2008, maar werd de facto door de minister van Financiën

verschoven naar 1 januari 2009.160 In de personenbelasting geldt ter compensatie hetzelfde tarief als

dat van de roerende voorheffing.161

In wat volgt wordt eerst onderzocht wat de belastbare grondslag is van de roerende inkomsten.

Vervolgens wordt de roerende voorheffing in al haar facetten besproken en wordt er nagegaan wat de

fiscale regeling is voor de inkomsten die het grensbedrag overstijgen. Ten slotte komen de

formaliteiten aan bod en wordt de invloed van het nieuwe fiscale regime op vlak van de sociale

zekerheid onderzocht.                                                                                                                156 H. VANHEES, “De wet van 30 juni 1994”, in X, Handels-en economisch recht. Commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Deurne, Kluwer, 1998, 217-218, nr. 4. 157 De minister van Financiën nam dit standpunt in, in zijn antwoord op de vraag van Senator Wouter Beke. Senaat, Vraag nr. 5-1265 dd. 9 februari 2011. 158 Art. 17, 5° WIB92. 159 Voor het aanslagjaar 2014 bedraagt dit grensbedrag 56 450 EUR. Voor het aanslagjaar 2015 bedraagt dit 57 080 EUR. 160 Bericht, 65.488. 161 Art. 171, 2°bis WIB92.

Page 44: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

38

2.6. De belastbare grondslag.

76. Zowel in de personenbelasting als voor de toepassing van de roerende voorheffing, is het

“netto-inkomen” belastbaar. 162 Voor wat betreft de roerende inkomsten is dit het brutobedrag

verminderd met de kosten die zijn gedragen om die inkomsten te verkrijgen of te behouden.163 Opdat

men het netto roerend inkomen zou kennen, dient te worden stilgestaan bij een aantal specifieke

kwesties, namelijk de brutering van dit saldo en de kostenaftrek.

2.6.1. Brutering van de inkomsten uit de cessie of concessie van auteursrechten en naburige

rechten?

77. De wet van 16 juli 2008 wijzigt in haar artikel 6 de afdeling III van het Uitvoeringsbesluit van

het WIB92. 164 Het opschrift van deze afdeling wordt vervangen door “Forfaitaire raming van de

kosten die aftrekbaar zijn van het bruto-inkomen uit verhuring, verpachting, gebruik, concessie van

roerende goederen en auteursrechten”. Met deze wijziging maakt de wetgever artikel 5 van het

KB/WIB92, dat ressorteert onder deze afdeling, van toepassing op de inkomsten uit auteursrechten en

naburige rechten.

Artikel 5 lid 1 van het KB/WIB92 bevat een bijzondere bepaling om het netto roerend inkomen uit

verhuring, verpachting, gebruik en concessie van roerende goederen en auteursrechten te bepalen. De

ontvangen inkomsten dienen namelijk te worden “gebruteerd” door toevoeging van de terugbetaalde

kosten die normaal ten laste van de genieter vallen, maar die door de schuldenaar van de inkomsten

gedragen worden. Dit impliceert dat de terugbetaalde kosten mee als roerende inkomsten worden

beschouwd. De forfaitaire kostenaftrek wordt vervolgens toegepast op deze “gebruteerde” grondslag.

In lid 2 van artikel 5 KB/WIB92 wordt deze brutering ten aanzien van distributie- en

vertoningslicenties van films gepreciseerd. Zij moeten namelijk worden verhoogd met bepaalde

kostenvergoedingen, zoals onder meer de kosten om de films naar het buitenland te transporteren,

tolgelden en belasting op roerende verhuring. Dergelijke kostenvergoedingen worden door het

KB/WIB92 aldus op dezelfde manier behandeld als de werkelijke vergoedingen voor de distributie- en

vertoningslicenties en ondergaan bijgevolg als roerende inkomsten de roerende voorheffing.

78. Ook met betrekking tot de auteursrechten kan dergelijke hypothese voorkomen. Een auteur

kan bijvoorbeeld een freelancer zijn die een forfaitaire vergoeding ontvangt voor onder andere

                                                                                                               162 Art. 6 WIB92. 163 Art. 22, §3 WIB92. 164 Hierna KB/WIB92.

Page 45: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

39

verplaatsingskosten, internet-en telefoonkosten enzovoort. Normaliter is het de auteur die deze kosten

moet dragen, waardoor ze op basis van de “bruteringsregel” dan ook aan de belastbare grondslag

moeten worden toegevoegd. SPRINGAEL vraagt zich af of dit wel de bedoeling is geweest van de

wetgever.165 Hij haalt ter zake de controverse aan omtrent het verschil in toepassingsgebied tussen

enerzijds het algemene “royalty” artikel166 en anderzijds het specifieke wetsartikel voor de inkomsten

uit auteursrechten.167 Het toepassingsgebied van de eerste categorie is zeer ruim gehouden, het betreft

namelijk “alle inkomsten van verhuring, verpachting, gebruik en concessie van roerende goederen”.

Hierdoor staat vast dat alle inkomsten en dus ook de kostenvergoedingen deel moeten uitmaken van de

vergoeding die men betaalt voor een concessie van een roerend goed. Het toepassingsgebied van de

tweede categorie is echter een stuk beperkter. Enkel de inkomsten uit de cessie en concessie van

auteursrechten, zoals bedoeld in de Auteursrechtenwet, worden beschouwd als roerende inkomsten en

als dusdanig belast. SPRINGAEL stelt zich dan ook de vraag of kostenvergoedingen kunnen

voortvloeien uit de overdracht van een auteursrecht. Tot op vandaag is er geen zekerheid omtrent deze

kwestie.

2.6.2. Kostenaftrek.

79. De roerende voorheffing wordt geheven op het netto roerend inkomen, i.e. na aftrek van de

kosten.168 Voor wat betreft de inkomsten uit roerende goederen is de kostenaftrek in de regel beperkt.

Principieel wordt enkel de aftrek van “innings-en bewaringskosten en andere soortgelijke kosten”

toegelaten en dit op voorwaarde dat de aangegeven belastbare roerende inkomsten onderworpen

worden aan de progressieve tarieven en niet aan een afzonderlijk en vast tarief overeenkomstig artikel

171 WIB92.169 De aftrek van interest op schulden aangegaan om roerende inkomsten te behalen of te

behouden wordt uitdrukkelijk uitgesloten in artikel 22, §2 WIB92. Echter, een ruimere

aftrekmogelijkheid wordt voorzien voor de “inkomsten van verhuring, verpachting, gebruik en

concessie van roerende goederen en auteursrechten”.170 Binnen deze categorie van roerende inkomsten

kunnen “alle kosten die zijn gedragen om die inkomsten te verkrijgen of te behouden” worden

afgetrokken, weliswaar uitgezonderd de interesten van schulden aangegaan om deze inkomsten te

verkrijgen of te behouden. De aftrekbare uitgaven en lasten zijn in principe de bewezen kosten en

lasten, maar bij gebrek aan bewijskrachtige gegevens worden de kosten forfaitair geraamd volgens de

percentages bepaald bij Koninklijk Besluit.

                                                                                                               165 B. SPRINGAEL, “Auteursrechten: dringende noodzaak aan update uitvoeringsbesluit”, Fiscoloog 2009, afl. 1146, 5. 166 Art. 17, §1, 3° WIB92. 167 Art. 17, §1, 5° WIB92. 168 Art. 6 WIB92 en art. 22, §3 WIB92. 169 Art. 22, §1 WIB92. 170 Art. 22, §3 WIB92.

Page 46: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

40

80. Artikel 22, §3 WIB92 bepaalt dat alleen de netto roerende inkomsten belastbaar zijn, i.e. het

brutobedrag verminderd met de kosten gemaakt om die inkomsten te verkrijgen of te behouden.

Artikel 3 van de wet van 16 juli 2008 voorzag in een wijziging van artikel 22, §3 WIB92, dat nu als

volgt luidt: “wordt onder netto-inkomen van verhuring, verpachting, gebruik en concessie van alle

roerende goederen en auteursrechten bedoeld in artikel 17, §1, 5°, het bruto bedrag verstaan,

verminderd met de kosten die zijn gedragen om die inkomsten te verkrijgen of te behouden…”. Deze

nieuwe formulering zaaide echter verwarring. Er ontstond snel onduidelijkheid omtrent de vraag in

welke mate de ruimere aftrekmogelijkheid voorzien door art. 22, §3 WIB92 van toepassing was op de

nieuwe inkomstencategorie van art. 17, 1§, 5° WIB92.

Vooreerst lijkt art. 22, §3 de indruk te geven niet van toepassing te zijn op de inkomsten uit de

“naburige rechten”. De voorbereidende werken van de wet van 16 juli 2008 geven hiervoor geen

afdoende verklaring. Er kan dus van worden uitgegaan dat het om een vergetelheid gaat tijdens het

opstellen van de wet, aangezien er in ieder geval geen rechtvaardiging voorhanden is voor dergelijk

onderscheid tussen auteursrechten en naburige rechten. Indien men er anders over zou oordelen, zou

dit onderscheid aldus indruisen tegen de artikels 10 en 11 van de Grondwet. 171 Vervolgens is er in art.

22, §3 WIB92 geen sprake van de inkomsten uit de cessie van auteursrechten. Enkel de inkomsten uit

de concessie van auteursrechten lijken te worden geviseerd in de Nederlandstalige versie van de

wettekst. Deze versie stipuleert dat een kostenforfait mogelijk is voor de inkomsten uit “verhuring,

verpachting, gebruik en concessie van roerende goederen en auteursrechten bedoeld in artikel 17, §1,

5° WIB92”. Door tweemaal het woordje “en” te gebruiken, lijkt het erop dat de wetgever enkel de

inkomsten die voortvloeien uit de concessie van auteursrechten bedoeld heeft bij de afbakening van

het toepassingsgebied van het kostenforfait en niet de inkomsten uit de cessie van auteursrechten.172

De manier waarop de Nederlandstalige versie is opgesteld laat slechts een beperkte interpretatie toe,

terwijl de Franstalige versie daarentegen een veel ruimere interpretatie kan genieten. In de Franstalige

versie van de wettekst wordt slechts eenmaal het woordje “en” gebruikt. Daar luidt het dat de regeling

inzake het kostenforfait geldt voor de inkomsten “de la location, de l’affermage, de l’usage, de la

concession de tous biens mobiliers et de droits d’auteur visés à l’article 17, §1, 5° WIB92”. Er staat

tussen “l’usage” en “de la concession” geen tweede “en”, waardoor het duidelijk is dat de regeling

inzake kostenforfait zowel van toepassing is op de inkomsten uit de concessie als uit de cessie van

                                                                                                               171 A. RAYET, “De nieuwe wet ter organisatie van een forfaitaire fiscaliteit van de auteursrechten en de naburige rechten”, in R. BOONE, F. YOUNG, A. VON SIVERS, F-X. KERNKAMP, C. SEBRECHTS, A. RAYET, R. ROSOUX, S. CAPIAU, P-M. MENGER, E. BUYSSENS, M. PERRENOUD, B. VERSTRATEN, H. DE CNIJF, E. VANHEUSDEN, M. HERMIA en J. JUROWICZ, De kunstenaar aan het werk: een stand van zaken en de toekomstperspectieven, Brussel, Bruylant, 2008,192.  172 J. VAN DYCK, “Kostenforfait: problemen met de communautaire ‘en’?”, Fiscoloog 2008, afl. 1136, 1.

Page 47: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

41

auteursrechten, vermits “la concession” grammaticaal alleen betrekking heeft op “tous biens

mobiliers” en niet op “droits d’auteurs”.173

VAN DYCK wijst er evenwel op dat de beperkte interpretatie zoals blijkt uit de Nederlandstalige versie

hoogstwaarschijnlijk niet de bedoeling geweest is van de wetgever.174 Hij verklaart dit door te

verwijzen naar het KB/WIB92. Daar heeft de wetgever de voor communautaire spanning zorgende

“en” weggelaten en de Nederlandstalige versie volledig in overeenstemming gebracht met de

Franstalige.175 VAN DYCK stelt ten slotte dat de kostenaftrek enkel van toepassing is op de inkomsten

uit auteursrechten, doch niet op de inkomsten uit de cessie of concessie van “naburige rechten”.176

81. Verduidelijking omtrent deze twee discussies kwam er vanuit ministeriële hoek. In zijn

Bericht aan de Schuldenaars heeft de minister van Financiën een duidelijk standpunt ingenomen door

te stellen dat de ruimere aftrekmogelijkheid geldt voor “alle” in art. 17, §1, 5° WIB92 bedoelde

inkomsten, namelijk zowel de inkomsten uit de cessie en concessie van auteursrechten als de

inkomsten uit de cessie en concessie van naburige rechten.177

2.6.2.1. Forfaitaire aftrek.

82. De aftrekbare uitgaven en lasten zijn in beginsel de werkelijke bewezen kosten en lasten.

Indien echter geen bewijskrachtige gegevens voorhanden zijn, worden de uitgaven en lasten forfaitair

geraamd.178 Overeenkomstig artikel 3 KB/WIB92 worden de kosten tot behoud of verkrijging van de

inkomsten uit verhuring, verpachting, gebruik en concessie van roerende goederen forfaitair

vastgesteld op 15 % van het brutobedrag. Artikel 4, 1° KB/WIB92 voorziet echter in een bijzonder

degressief kostenforfait voor de inkomsten uit auteursrechten: een kostenaftrek van 50% wordt

toegestaan op de eerste schijf van 10 000 EUR en 25% op de schijf van 10 000 tot 20 000 EUR.

Volgens bepaalde rechtsleer maken ook elk van de erfgenamen afzonderlijk, op grond van art. 2

Auteursrechtenwet, aanspraak op een volledige forfaitaire kostenaftrek en dit ongeacht het aantal

erfgenamen.179

                                                                                                               173 J. VAN DYCK, “Kostenforfait: problemen met de communautaire ‘en’?”, Fiscoloog 2008, afl. 1136, 2-3. 174 J. VAN DYCK, “Kostenforfait: problemen met de communautaire ‘en’?”, Fiscoloog 2008, afl. 1136, 3. 175 Zo benoemde de wetgever de relevante afdeling III met een nieuw opschrift, nl. “Forfaitaire raming van de kosten die aftrekbaar zijn van het bruto-inkomen uit verhuring, verpachting, gebruik, concessie van roerende goederen en auteursrechten”. Er werd maar eenmaal het woordje “en” gebruikt. 176 J. VAN DYCK, “Kostenforfait: problemen met de communautaire ‘en’?”, Fiscoloog 2008, afl. 1136, 3. 177 Bericht, 65.484. 178 Art. 22, §3 WIB92. 179 Zie randnummer 36.

Page 48: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

42

Volledigheidshalve kan in dit kader worden vermeld dat in sommige gevallen het kostenforfait nog

hoger ligt voor de concessie van bepaalde rechten. Zo geldt voor de concessie van het recht om

handelsgrammofoonplaten te persen, bioscoopfilms en gelijksoortige audiovisuele werken te

distribueren of te vertonen en radio- en televisieprogramma’s uit te zenden of gelijktijdig en onverkort

door te geven, een forfaitaire kostenaftrek van 85%.180

De forfaitaire kostenaftrek is echter, net zoals het materiële toepassingsgebied van de nieuwe regeling,

niet probleemloos. In wat volgt worden de voornaamste discussies omtrent dit forfait aangekaart.

2.6.2.1.1. Indexatie van de bedragen van het kostenforfait.

83. De huidige regeling wat betreft het kostenforfait werd ingevoerd bij wet, namelijk de wet van

16 juli 2008.181 Nochtans stipuleert artikel 22, §3, laatste zin WIB92 dat het aan de Koning toekomt

om bij gebrek aan bewijskrachtige gegevens het kostenforfait te ramen volgens percentages. Deze

controverse, namelijk dat de forfaitaire kostenregeling bij wet en niet bij KB werd ingesteld, heeft tot

gevolg dat er discussie gerezen is omtrent de vraag of de bedragen van het kostenforfait al dan niet

moesten worden geïndexeerd.182

De minister heeft in zijn Bericht deze kwestie uitgeklaard en bevestigd dat de indexatie van deze

bedragen, respectievelijk 10 000 en 20 000 EUR, mogelijk is, hoewel dit doorgaans niet het geval is

voor bedragen die in het KB/WIB92 voorkomen. De minister beroept zich op art. 178, §1 WIB92, dat

stipuleert dat “de bedragen die in deze titel en in de desbetreffende bijzondere wetsbepalingen zijn

uitgedrukt in euro, worden met betrekking tot inkomstengrenzen en – schijven, vrijstellingen,

verminderingen, aftrekken of begrenzingen ervan, jaarlijks en gelijktijdig worden aangepast aan het

indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk”. De grensbedragen van 10 000 en 20 000 EUR van

het kostenforfait worden in de bijzondere wetsbepalingen, in casu het KB/WIB92, vermeld en

bovendien in euro. Het is volgens de minister aldus de logica zelve dat beide bedragen geïndexeerd

worden.183 Het principe van de indexatie van de bedragen in het kostenforfait wordt herbevestigd in de

voetnoten op het aangifteformulier 273S184 en in de Administratieve circulaire nr. 28/609.136 van 4

april 2011.185

                                                                                                               180 Art. 4, 3°, b) en c) KB/WIB92. 181 Art. 6 Wet 16 juli 2008 tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en tot instelling van een forfaitaire belastingregeling inzake auteursrechten en naburige rechten, BS 30 juli 2008, 40199-40200. 182 J. VAN DYCK, “Roerende voorheffing op auteursrechten: uitstel tot 1 januari 2009”, Fiscoloog 2008, afl. 1135, 2. 183 Bericht, 65.484. 184 J. VAN DYCK, “Inkomsten uit auteursrechten: aangifteformulier RV gepubliceerd”, Fiscoloog 2009, afl. 1148, 1. 185 Circ. nr. Ci.D.28/609.136, 4 april 2011.

Page 49: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

43

Het geïndexeerde kostenforfait bedraagt voor het aanslagjaar 2014 50% op de eerste schijf van 0 EUR

tot 15 050 EUR en 25 % voor de tweede schijf van 15 050 EUR tot 30 110 EUR. Voor het aanslagjaar

2015 zijn de grensbedragen vastgesteld op 15 220 EUR voor de eerste schijf en 30 440 EUR voor de

twee schijf inkomsten.

2.6.2.1.2. Kostenaftrek in de roerende voorheffing.

84. De toepassing van de roerende voorheffing gebeurt op het netto roerend inkomen van een

auteur of kunstenaar, na de aftrek van de kosten tot behoud of verkrijging van deze inkomsten. De

minister van Financiën is van mening dat voor de toepassing van de roerende voorheffing enkel de

forfaitair bepaalde kosten kunnen worden afgetrokken van het bruto roerend inkomen en niet de

werkelijke kost. Hij stelt immers dat “de inkomsten uit auteursrechten die aan de roerende

voorheffing zijn onderworpen, voor hun toegekende of betaalbaar gestelde bedrag, verminderd met de

forfaitaire kosten zoals hierboven toegelicht”.186 Het aangifteformulier in de roerende voorheffing

273S vermeldt echter uitdrukkelijk dat de twee schijven van forfaitaire kosten enkel van toepassing

zijn wanneer er geen bewijs werd geleverd van de werkelijke kosten en dat indien men kiest voor de

aftrek van de werkelijke kosten, de aftrek van de forfaitaire kosten niet kan worden toegepast. Het is

volgens de Administratie dus ofwel de aftrek van de werkelijke ofwel de aftrek van de forfaitaire

kosten.187 Mijns inziens lijkt de interpretatie van de Administratie de meest wetsconforme.

2.6.2.1.3. Kostenforfait boven de schijf van 20 000 EUR mogelijk?

85. De forfaitaire kostenregeling voorziet in twee schijven kostenaftrek, namelijk een eerste schijf

van 50% van het bruto roerend inkomen tot een bedrag van 10 000 EUR (te indexeren) en een tweede

schijf van 25% van het bruto roerend inkomen van 10 000 EUR tot 20 000 EUR (eveneens beiden te

indexeren). De vraag stelt zich of en zo ja in welke mate een forfaitaire kostenaftrek mogelijk is voor

de inkomensschijf boven 20 000 EUR (te indexeren). De meningen hierover zijn echter verdeeld.

86. Een eerste tegenstrijdigheid vloeit voort uit een verschil tussen de Nederlandstalige tekst en de

Franstalige tekst van het KB/WIB92.188 In art. 4 KB/WIB92 van de Nederlandstalige versie wordt

gestipuleerd dat “het ‘forfait’ vermeld in art. 3 KB/WIB92 wordt gebracht op…”. Hiermee wordt met

andere woorden voorzien in een, in zijn geheel, afwijkend kostenforfait, dat berekend wordt op de

eerste twee inkomensschijven van 10 000 EUR. Voor de inkomsten boven 10 000 EUR geldt dus geen

kostenforfait meer. De Franstalige versie van art. 4 KB/WIB92 luidt daarentegen als volgt “le ‘taux’

                                                                                                               186 Bericht, 65.488. 187 Aangifteformulier 273S, voetnoot 4. 188 J. WELLENS, “Auteursrechten”, Module Personenbelasting, www.monkey.be.

Page 50: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

44

prévu à l’article 3) est porté à…”. In de Franstalige tekst wordt met andere woorden geen “geheel

afwijkend kostenforfait” vastgesteld, maar wordt enkel voorzien in een “tarief” dat afwijkt van het

basistarief van 15% voor de roerende inkomsten.189 Artikel 4 KB/WIB92 van de Franstalige versie legt

dus enkel een afwijkend kostenpercentage vast voor de eerste twee inkomensschijven 10 000 EUR,

waaruit afgeleid kan worden dat op de inkomensschijf boven 20 000 EUR het basispercentage van

15% moet worden toegepast.

87. De minister van Financiën liet in zijn Bericht weten dat hij de interpretatie volgens de

Nederlandstalige tekst volgde door te bevestigen dat er boven 20 000 EUR geen forfaitaire kost in

aftrek kan worden gebracht.190 Dergelijke zienswijze is bevestigd door de fiscale administratie in het

aangifteformulier 273S.191 Beiden beroepen zich ter argumentatie op de wetshistoriek en meer bepaald

op een amendement dat tijdens de parlementaire voorbereidingen werd ingediend. Dit amendement

voorzag uitsluitend in een forfaitaire kostenaftrek voor de twee eerste schijven van 10 000 EUR.192

Hoewel het amendement uiteindelijk niet werd aangenomen was het wel de bedoeling van de wetgever

geen kostenaftrek toe te passen op de inkomsten boven 20 000 EUR.193

De meerderheid van de rechtsleer is daarentegen van mening dat deze zienswijze moeilijk

verdedigbaar is.194 Zij verwijzen hiervoor expliciet naar de tekst van het KB/WIB92, waar nergens

wordt vermeld dat het tarief naar 0% moet worden gebracht voor de schijf boven 20 000 EUR. Het

gaat bijgevolg om een paradoxale leemte in de wet, tussen enerzijds de wil van de wetgever en

anderzijds de inhoud van de desbetreffende wettekst.

2.6.2.1.4. Verschillende schuldenaren.

88. De kern van de problematiek van het kostenforfait toegepast door verschillende debiteuren

situeert zich in de tijd vóór de inwerkingtreding van de wet van 28 december 2011 houdende diverse

bepalingen. Deze wet schafte het principe van de bevrijdende roerende voorheffing, voor wat betreft

de inkomsten bedoeld in artikel 17, §1, 5° WIB92, af waardoor de discussies tussen de minister van

                                                                                                               189 Art. 3 KB/WIB92. 190 Bericht, 65.484: “Boven 20 000 EUR is geen forfaitaire kost in aftrek gebracht”. 191 Aangifteformulier 273S, voetnoot 4. 192 Amendement (P.MONFILS) op het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en tot instelling van een forfaitaire belastingregeling inzake auteursrechten en naburige rechten, Parl. St. Senaat 2007-08, nr. 4-119/3, 2. 193Amendement (P.MONFILS) op het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en tot instelling van een forfaitaire belastingregeling inzake auteursrechten en naburige rechten, Parl. St. Senaat 2007-08, nr. 4-119/4, 3. 194 B. SPRINGAEL, “Auteursrechten: dringende noodzaak aan update uitvoeringsbesluit”, Fiscoloog 2009, afl. 1146, 5-6; S. SCARNÀ, “Nouveau régime fiscal relatif aux droits d’auteur: la fin des controverses?”, C&FP 2008, 308; E. TRAVERSA en D. DECKERS, “La réforme de la fiscalité des droits d’auteur, JT 2009, 339; J. VAN DYCK, “Roerende voorheffing op auteursrechten: uitstel tot 1 januari 2009”, Fiscoloog 2008, afl. 1135, 2-3.

Page 51: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

45

Financiën en diverse rechtsleer omtrent de al dan niet verplichte aangifte van de onbelaste roerende

inkomsten zonder voorwerp werden. Toch dient het debat hieromtrent volledigheidshalve te worden

besproken.

89. De roerende voorheffing van 15% wordt ingehouden op het netto belastbaar bedrag van de

auteursrechten. Dit wil zeggen na de toepassing van het degressieve kostenforfait.195 In de situatie dat

de auteursrechten echter uitbetaald worden door verschillende schuldenaren kan dit leiden tot

problemen. Iedere schuldenaar zal immers voor de toepassing van de roerende voorheffing de

forfaitaire kosten aftrekken, waardoor het kan voorkomen dat een teveel aan kostenforfait in

mindering wordt gebracht.

Deze specifieke situatie kan eenvoudig geïllustreerd worden aan de hand van een voorbeeld. In het

geval dat een schuldenaar A 10 000 EUR auteursrechten verschuldigd is aan een auteur of kunstenaar,

dan past hij hierop eerst het kostenforfait toe uit artikel 5 KB/WIB92. Er mag 50% kostenforfait

afgetrokken worden vermits men slechts ten belope van de eerste schijf inkomsten verschuldigd is. Op

5 000 EUR houdt de schuldenaar 15% roerende voorheffing in. De auteur of kunstenaar heeft echter

nog een tweede bron aan auteursrechten. Schuldenaar B is ook 10 000 EUR auteursrechten

verschuldigd en opnieuw wordt 15% roerende voorheffing ingehouden op 5 000 EUR, ook weer na

toepassing van het kostenforfait van 50%. Indien men nu alle inkomsten uit auteursrechten globaal

bekijkt dan merkt men dat er een te hoog kostenforfait werd toegepast. De auteur of kunstenaar heeft

immers 20 000 EUR bruto inkomsten uit auteursrechten ontvangen waarvan slechts de eerste schijf tot

10 000 EUR kan genieten van het kostenforfait van 50%. Op de tweede schijf tot 20 000 EUR mag

enkel een kostenforfait van 25% toegepast worden196, waardoor de belastbare grondslag voor de

roerende voorheffing ingehouden door schuldenaar B 7 500 EUR moet zijn en niet 5 000 EUR. Er

wordt dus op een bedrag van 2 500 EUR volstrekt geen roerende voorheffing ingehouden. De

discussie betrof het al dan niet verplicht aangeven in de personenbelasting van dit verschil.

2.6.2.1.4.1. Te weinig roerende voorheffing verplicht te regulariseren via

aangifte?

90. Wanneer er te weinig roerende voorheffing was ingehouden, moest deze fiscale situatie

worden geregulariseerd op het ogenblik van de aangifte en afrekening in de personenbelasting. De

vraag was echter of de belastingplichtige verplicht kon worden om het bedrag waarop volstrekt geen

roerende voorheffing ingehouden was, alsnog aan te geven, vermits op grond van het oude artikel 313

                                                                                                               195 Volgens de minister van Financiën de enigste kostenaftrek die mogelijk is in het kader van de roerende voorheffing. Zie randnummer 84. 196 J. VAN DYCK, “Auteursrechten: is de nieuwe regeling ‘probleemloos’?”, Fiscoloog 2008, afl. 1123, 2.

Page 52: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

46

WIB92 een roerende voorheffing bevrijdend werkte wanneer zij ingehouden was volgens de normale

regels.

91. Reeds in de parlementaire voorbereidingen werd opgemerkt dat de juridisch-technische

combinatie van een bevrijdende roerende voorheffing met een degressief kostenforfait in principe

onmogelijk was.197 De minister van Financiën zag hier echter geen graten in en stelde in zijn Bericht

dat “alhoewel de kritiek op het eerste gezicht gegrond lijkt, ze na de analyse niet overeind blijft”.198

Volgens de minister werkte de roerende voorheffing alleen bevrijdend wanneer het kostenforfait juist

werd toegepast. Hij steunde hiervoor op het oude artikel 313 WIB92 dat voorzag in een vrijstelling

van de aangifteverplichting voor de roerende inkomsten en bijgevolg in een bevrijdende roerende

voorheffing, slechts wanneer de werkelijk verschuldigde roerende voorheffing wel degelijk werd

geïnd. Tevens verwees hij naar de regeling van de inkomsten uit spaardeposito’s. Van zodra er

onvoldoende roerende voorheffing werd geïnd, moest de belastingplichtige zijn inkomsten uit

auteursrechten verplicht aangeven in de personenbelasting. Het gevolg van deze aangifte was dat er

aanvullende gemeentebelastingen betaald dienden te worden.199 De minister onderscheidde aldus twee

mogelijkheden die bestonden voor de belastingplichtige: ofwel deelde de belastingplichtige zijn

schuldenaars mee dat een ander percentage van het kostenforfait moest worden toegepast (in de

hypothese van het gegeven voorbeeld bedraagt dit percentage 25%) en stemde het bedrag van de

roerende voorheffing ingehouden door alle schuldenaren overeen met de werkelijk verschuldigde

roerende voorheffing, waardoor de belastingplichtige recht had op een vrijstelling van aangifte; ofwel

deelde de belastingplichtige niet mee aan zijn schuldenaars dat zij met meerdere waren en stemde de

aldus ingehouden roerende voorheffing niet overeen met de werkelijk verschuldigde roerende

voorheffing waardoor er geen sprake was van een vrijstelling van aangifte voor deze inkomsten.

Concreet betekende dit dat, naar mening van de minister, de inkomsten dienden, in geval van een

“dubbel” gebruik van de kostenaftrek door de belastingplichtige, te worden opgenomen in de

personenbelasting.

Na lezing van de toelichtingen bij de aangifte in de personenbelasting kan geconcludeerd worden dat

ook de fiscale administratie de mening van de minister van Financiën volgde. Er werd immers bij de

categorie “verplicht aan te geven inkomsten” in het vak van de inkomsten van kapitalen en roerende

goederen, rubriek D “betreffende de inkomsten uit de cessie of concessie van auteursrechten, naburige

rechten en wettelijke en verplichte licenties”, enkel plaats gelaten om het brutobedrag van de

inkomsten waarop nog geen roerende voorheffing ingehouden was, in te vullen.

                                                                                                               197  Wetsontwerp tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en tot instelling van een forfaitaire belastingregeling inzake auteursrechten en naburige rechten, Parl. St. Senaat (Commissie voor de financiën en voor de economische aangelegenheden) 2007-08, nr. 4-119/5, 10.  198 Bericht, 65.484. 199 Art. 466 WIB92.

Page 53: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

47

92. Dit standpunt werd echter niet door iedereen verdedigd. Verscheidene auteurs verdedigden de

stelling dat de roerende voorheffing ingehouden op de inkomsten van auteursrechten, op grond van

artikel 313 WIB92, wel bevrijdend werkte, ook al was er te weinig voorheffing ingehouden ten

gevolge van het “dubbel” gebruik van de kostenaftrek. Het volstond volgens hen immers dat “een”

roerende voorheffing was ingehouden en dit volgens de normale regels, ongeacht of deze al dan niet

voldoende was.200 Een aangifte in de personenbelasting die de roerende inkomsten niet vermeldde,

was dan ook een correcte aangifte. De Administratie kon bijgevolg niet overgaan tot een rechtzetting

vermits de aangifte formeel juist was, ook al was de belasting hoger dan uit de gegevens van de

aangifte bleek. Deze problematiek was reeds aan bod gekomen in verband met de belasting op

liquidatieboni die in 2002 waren uitgekeerd en die niet op het aangifteformulier moesten worden

vermeld, maar die weliswaar belastbaar waren.201 Sinds 2002 waren liquidatieboni onderworpen aan

een belasting van 10%. Hiervoor stelde de wetgever een stelsel in dat bestond uit een bevrijdende

roerende voorheffing van 10% en een in de personenbelasting afzonderlijke belasting van 10%.

Echter, het Grondwettelijk Hof had dit eerste onderdeel vernietigd voor wat betreft 2002, waardoor de

reeds ingehouden roerende voorheffing terugbetaald werd. Het tweede onderdeel werd behouden.202

De vraag was of de Administratie beroep kon doen op de driejarige aanslagtermijn van art. 354, lid 1

WIB92, teneinde voor het aanslagjaar 2003 alsnog personenbelasting, tegen 10%, te vorderen op de

liquidatieboni van 2002. Van deze termijn kan men enkel gebruik maken als de aangifte onjuist is. De

meningen in de rechtspraak omtrent het al dan niet juiste karakter van de aangifte van de

liquidatieboni waren verdeeld. De rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen, hierin gevolg door de

rechtbank te Brugge, stelde dat, in het geval de aangifte zelfs juist was, dit de Administratie niet kon

beletten om zich toch te beroepen op de driejarige aanslagtermijn, op voorwaarde dat de verschuldigde

belasting hoger was dan deze die uit de aangifte bleek.203 De rechtbank van eerste aanleg te Brussel

kwam daarentegen tot een ander besluit door te concluderen dat er op het ogenblik van de aangifte van

de in 2002 ontvangen liquidatieboni een bevrijdend karakter van de roerende voorheffing van

toepassing was, waardoor er geen aangifteplicht gold.204 Bovendien kon de Administratie zich enkel

beroepen op de driejarige aanslagtermijn van art. 354, lid 1 WIB92 wanneer de aangifte onjuist was.

93. De verwijzing in het Bericht van de minister naar de inkomsten uit spaardeposito’s werd door

deze rechtsleer ook weerlegd. De inkomsten met betrekking tot de spaardeposito’s kunnen geen

aangiftevrijstelling genieten en blijven aan een verplichte aangifte onderworpen als de werkelijk

                                                                                                               200 E. TRAVERSA en V. DECKERS, “La réforme de la fiscalité des droits d’auteur”, JT 2009, 339; S. SCARNÀ, “Nouveau régime fiscal relatif aux droits d’auteur: la fin des controverses?”, C&FP 2008, afl. 8, 306; J. VAN DYCK, “Auteursrechten: is de nieuwe regeling probleemloos?”, Fiscoloog 2008, afl. 1123, 2. 201 J. VAN DYCK, “Liquidatieboni 2002: toch geen driejarige aanslagtermijn?”, Fiscoloog 2008, afl. 1098, 7-8. 202 GwH 23 juni 2004, nr. 109/2004, BS 13 juli 2007, 55.185. 203 Rb. Antwerpen 18 juni 2007, Fiscoloog 2007, afl. 1090, 4-5 (weergave); Rb. Brugge 13 november 2007, Fiscoloog 2007, afl. 1093, 13-14 (weergave). 204 Rb. Brussel 21 november 2007, Fiscoloog 2008, afl. 1098, 7-8 (weergave).

Page 54: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

48

verschuldigde roerende voorheffing niet integraal is geïnd. Dergelijke regeling was een ideaal

argument voor de minister. De rechtsleer merkte hier echter een groot verschil op tussen beide soorten

inkomsten.205 Voor de inkomsten uit spaardeposito’s voorzag art. 313 WIB92 in een uitdrukkelijke

aangifteverplichting voor de inkomsten waarvan de ingehouden roerende voorheffing onvoldoende

was, maar voor wat betreft de inkomsten uit auteursrechten was geen dergelijke bepaling voorzien.

Een analoge redenering voor de inkomsten uit auteursrechten was dan ook uit den boze en veel te

delicaat in het fiscale recht. Enkel een aanpassing van de regeling inzake de bevrijdende roerende

voorheffing kon bijgevolg soelaas bieden.

94. De wetgever maakt met de wet van 28 december 2011 houdende diverse bepalingen een einde

aan deze discussies.206 De wet schafte het principe van de bevrijdende roerende voorheffing af,

waardoor alle roerende inkomsten weer moesten worden aangegeven in de personenbelasting,

inclusief de roerende inkomsten waarop reeds “een” roerende voorheffing was ingehouden. 207

Regularisatie via een aangifte in de personenbelasting is dus vanzelfsprekend mogelijk in het geval

meerdere schuldenaars aan één belastingplichtige het wettelijke kostenforfait toekennen voor de

bepaling van de in te houden roerende voorheffing. Het bedrag waarop, ten gevolge van een te hoog

toegepast kostenforfait, geen roerende voorheffing is geheven, wordt dan belast via de aangifte.

2.6.2.2. Werkelijke kostenaftrek.

95. In bepaalde gevallen kan het voorkomen dat een belastingplichtige hogere werkelijke kosten

kan bewijzen dan de forfaitaire kostenaftrek waarmee rekening werd gehouden bij de inhouding van

de roerende voorheffing. Reeds hoger werd erop gewezen dat de minister van Financiën voor de

toepassing van de roerende voorheffing ervan uitgaat dat alleen de forfaitaire kostenaftrek in

aanmerking kan genomen worden en niet de werkelijke kosten.208 Dit in tegenstelling tot de fiche

281.45 en het aangifteformulier 273S waaruit blijkt dat ook rekening mag gehouden worden met de

werkelijke kosten. Vermoedelijk heeft de minister enkel willen vermijden dat de hogere werkelijke

kosten afgetrokken zouden kunnen worden om de belastbare basis van de roerende voorheffing te

berekenen.209

                                                                                                               205 Zie hieromtrent o.a.: E. TRAVERSA en D. DECKERS, “La réforme de la fiscalité des droits d’auteur”, JT 2009, 339. 206 Wet van 28 december 2011 houdende diverse bepalingen, BS 30 december 2011. 207 De programmawet van 27 december 2012, BS 31 december 2013, stelde het principe van de bevrijdende roerende voorheffing opnieuw in, maar er werd een voorbehoud gemaakt voor de inkomsten zoals bedoeld in artikel 17, §1, 5° WIB92. 208 Bericht, 65.488 en zie hierover randnummer 84. 209 Bericht, 65.482: “Enkel de laatstgenoemde kosten (forfaitaire beroepskosten) kunnen een rol spelen bij  de  vaststelling van de grondslag voor de berekening van de roerende voorheffing”.

Page 55: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

49

In het geval een belastingplichtige zijn hogere werkelijke kosten in rekening wil brengen, kan hij dit

aldus enkel doen via een aangifte ervan in de personenbelasting.

2.7. De roerende voorheffing.

2.7.1. Algemene werking.

96. De roerende voorheffing is geen belasting zelf, maar een inningsmethode van de belasting

volgens art. 249 WIB92. Het gaat in principe om een voorschot op de globale belasting die later, op

het einde van elke belastbare periode, verschuldigd is door de belastingplichtige op het geheel van zijn

belastbaar roerend inkomen.210

De roerende voorheffing werkt in principe bevrijdend. Dit wil zeggen dat er geen afrekening van de

personenbelasting meer gebeurt en dat er zelfs geen aangifteplicht in de personenbelasting geldt voor

de roerende inkomsten die deze voorheffing ondergaan hebben.211 Tot en met het inkomstenjaar 2011

werden de auteursrechten ook onderworpen aan de inhouding van roerende voorheffing die bevrijdend

werkte. Echter, ingevolge de wet van 28 december 2011 werd dit bevrijdend karakter afgeschaft en

moeten de inkomsten vanaf het aanslagjaar 2013 (inkomstenjaar 2012) opnieuw in de aangifte van de

personenbelasting vermeld worden, ook als er reeds 15% aan de bron werd afgehouden.212 Toch

worden de roerende inkomsten niet geglobaliseerd, maar worden zij onderworpen aan afzonderlijke

tarieven in de personenbelasting, gelijk aan de roerende voorheffing. De verrekening van de roerende

voorheffing in de personenbelasting impliceert aldus een nuloperatie.

97. Aanvankelijk was het niet duidelijk vanaf welke datum een inhouding van de roerende

voorheffing aan de bron moest gebeuren voor wat betreft de inkomsten uit auteursrechten en naburige

rechten. De nieuwe fiscale regeling dateert immers van 16 juli 2008 en werd pas bekendgemaakt in het

Belgisch Staatsblad op 31 juli 2008. Bovendien kwalificeert de regeling de bedoelde inkomsten als

roerende inkomsten retroactief vanaf 1 januari 2008. De minister van Financiën voorzag in zijn

Bericht in een de facto overgangsregime waardoor de schuldenaars van auteursrechten die geen

roerende voorheffing inhielden ongestraft bleven.213 Voor het jaar 2008 moesten alle in dat jaar

toegekende inkomsten worden vermeld in de aangifte, waar zij het tarief van 15% ondergingen,

vermeerderd met de gemeentelijke opcentiemen. Voor de bedragen die worden uitbetaald vanaf 1

januari 2009 geldt het stelsel van de roerende voorheffing onvoorwaardelijk.

                                                                                                               210 A. TIBERGHIEN et al., Handboek voor Fiscaal Recht 2010-2011, Mechelen, Kluwer, 2010, 544. 211 A. TIBERGHIEN et al., Handboek voor Fiscaal Recht 2010-2011, Mechelen, Kluwer, 2010, 567. 212 Wet van 28 december 2011 houdende diverse bepalingen, BS 30 december 2011. 213 Bericht, 65.482.

Page 56: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

50

2.7.2. De inning van de roerende voorheffing.

98. Voor de roerende inkomsten die aan de roerende voorheffing onderworpen zijn, wordt het

belastbaar moment vastgesteld in artikel 204, 2° KB/WIB92. Dit is het ogenblik waarop zij zijn

betaald of toegekend.

De verschuldigde roerende voorheffing moet betaald worden aan de ontvanger der directe belastingen

binnen de vijftien dagen na de toekenning of de betaalbaarstelling van de belastbare inkomsten.214 De

termijn van vijftien dagen begint te lopen na de dag van toekenning of betaalbaarstelling.215 Er vindt

geen verlenging plaats als de 15de dag een zaterdag, zondag of wettelijke feestdag is.216

De roerende voorheffing wordt in euro gevestigd en wordt afgerond tot op de cent. De afronding

gebeurt tot op de tweede decimaal, d.w.z. op de lagere of hogere cent naargelang het derde cijfer na de

komma kleiner is dan 5, of groter is dan of gelijk aan 5.217 Wanneer het bedrag van de inkomsten in

een vreemde valuta is uitgedrukt, dan wordt het in euro omgezet naar de wisselkoers op het ogenblik

van de betaling of toekenning van die inkomsten.218

2.7.3. Tarief van de roerende voorheffing.

99. Oorspronkelijk bedroeg het tarief in de roerende voorheffing voor alle roerende inkomsten

15%. De wet van 28 december 2011 houdende diverse bepalingen had echter de fiscale regels voor

roerende inkomsten reeds behoorlijk ingrijpend gewijzigd. Het tarief van 15% dat van toepassing was

op interesten en op sommige dividenden werd verhoogd naar 21%, behalve voor de niet-vrijgestelde

interesten op spaarboekjes en de interesten van de Leterme-staatsbon. 219 De inkomsten uit

auteursrechten bleven ook buiten schot. Tijdens de begrotingsonderhandelingen voor 2013 werd

afgesproken om voor de meeste roerende inkomsten het tarief op te trekken tot 25%. Dit tarief van

25% is vanaf 1 januari 2013 het algemeen geldend tarief voor de roerende voorheffing.220 Er zijn

echter ook een aantal uitzonderingen waarvoor het tarief nog steeds 15% bedraagt. De belangrijkste

uitzondering zijn de inkomsten uit de cessie of concessie van auteursrechten beneden het te indexeren

grensbedrag van 37 500 EUR.221 Dit is hetzelfde grensbedrag dat wordt gebruikt om het gedeelte van

                                                                                                               214 Art. 412, lid 1 WIB92. 215 Art. 85, lid 1 KB/WIB92. 216 Comm. I.B. 1992, nr. 261/143. 217 Art. 83 KB/WIB92 en voetnoot 5 van fiche 273S. 218 Art. 17, §2 WIB92. 219 Art. 29 wet 28 december 2011 houdende diverse bepalingen. 220 Art. 84 programmawet 27 december 2012 en art. 269, 1° WIB92. 221 Art. 84 programmawet 27 december 2012 en art. 269, 4° WIB92.

Page 57: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

51

de inkomsten aan te geven dat men kan herkwalificeren in beroepsinkomsten.222 Voor wat betreft de

roerende voorheffing zal boven dit grensbedrag het “gewone” tarief worden toegepast van 25%.

2.7.4. Schuldenaars van de roerende voorheffing.

100. De roerende voorheffing wordt in het algemeen bij de bron geïnd. Dit impliceert dat diegenen

die de belastbare inkomsten betalen of toekennen en bepaalde tussenpersonen spontaan de roerende

voorheffing bij de ontvangers der directe belastingen moeten storten. Zij worden bijgevolg de

schuldenaars van de roerende voorheffing genoemd. 223 Op de schuldenaars van de roerende

voorheffing rusten twee verplichtingen. Ten eerste moeten zij verplicht de belastbare grondslagen

aangeven en ten tweede dienen zij de verschuldigde roerende voorheffing, die zij hebben ingehouden

bij iedere toekenning van de roerende inkomsten bedoeld in artikel 17, §1, 5° WIB92, te storten aan de

bevoegde ontvanger der directe belastingen.

101. Artikel 261 WIB92 somt de verschillende categorieën van schuldenaars van de roerende

voorheffing op. Oorspronkelijk werd in het door de Senaat goedgekeurde voorstel geen wijziging

voorgesteld van het voorheffingsstelsel, vermits de bepalingen in het WIB92 betreffende de roerende

voorheffing het reeds mogelijk maakten om roerende voorheffing af te houden bij de “schuldenaren

van de inkomsten uit roerende goederen”. De uitdrukking “inkomsten van roerende goederen en

kapitalen” uit artikel 261, 1e lid, 1° WIB92 omvatte immers alle inkomstencategorieën uit artikel 17

WIB92 en dus ook de inkomsten uit de auteursrechten en naburige rechten. Na de stemming in de

Senaat werd in de Kamer dan toch een amendement ingediend dat voorzag in een uitdrukkelijke

categorie in artikel 261 WIB92 voor de schuldenaren van de inkomsten bedoeld in het nieuwe artikel

17, §1, 5° WIB92.224 Deze schuldenaren worden nu expliciet vermeld in artikel 261, 1e lid, 4° WIB92.

102. De vraag is echter of deze vermelding niet nutteloos is?225 Artikel 261, 1e lid, 4° WIB92 legt

de verplichting tot inhouding van de roerende voorheffing op voor de inkomsten uit auteursrechten,

naburige rechten en wettelijke en verplichte licenties bedoeld in artikel 17, 5° WIB92, die uitbetaald

worden door rijksinwoners, binnenlandse vennootschappen, verenigingen, instellingen, inrichtingen en

lichamen, alsook aan de rechtspersonenbelasting onderworpen rechtspersonen en aan de belasting van

                                                                                                               222 Art. 37, lid 2 WIB92. 223 Bericht, 65.487. 224 Amendement (P. MONFILS) op het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en tot instelling van een forfaitaire belastingregeling inzake auteursrechten en naburige rechten, Parl.St. Senaat 2007-08, nr. 4-119/3. 225 A. RAYET, “De nieuwe wet ter organisatie van een forfaitaire fiscaliteit van de auteursrechten en de naburige rechten”, in R. BOONE, F. YOUNG, A. VON SIVERS, F-X. KERNKAMP, C. SEBRECHTS, A. RAYET, R. ROSOUX, S. CAPIAU, P-M. MENGER, E. BUYSSENS, M. PERRENOUD, B. VERSTRATEN, H. DE CNIJF, E. VANHEUSDEN, M. HERMIA en J. JUROWICZ, De kunstenaar aan het werk: een stand van zaken en de toekomstperspectieven, Brussel, Bruylant, 2008, 194.

Page 58: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

52

de niet-inwoners onderworpen belastingplichtigen. Het artikel herneemt grotendeels de bewoordingen

van art. 261, 1e lid, 1° WIB92 waardoor het op het eerste zicht zonder nut lijkt te zijn. Echter, de

relevantie van het nieuwe lid van art. 261 WIB92 zit in het zinsdeel “aan de belasting van de niet-

inwoners onderworpen belastingplichtigen”. Zij moeten krachtens art. 261, 1e lid, 1° WIB92 eveneens

de roerende voorheffing betalen op de inkomsten bedoeld in artikel 17, §1, 2° tot 4° WIB92. Op de

inkomsten zoals bedoeld in artikel 17, §1, 5° WIB92 moet bijgevolg door hen geen roerende

voorheffing worden ingehouden. Hier heeft artikel 261, 1e lid, 4° WIB92 verandering in gebracht. Dit

nieuwe artikel maakt het dan ook mogelijk om de niet-inwoners die auteursrechten of naburige rechten

verschuldigd zijn te onderwerpen voor wat betreft deze inkomsten aan de verplichting van de

inhouding van de roerende voorheffing.

Concluderend kan men stellen dat de wet zelf geen afwijkingen of vrijstellingen bevat van het principe

dat eenieder die de inkomsten bedoeld in artikel 17, §1, 5° WIB92 uitbetaalt, gehouden is tot de

inhouding van de roerende voorheffing op deze inkomsten. Dit ongeacht of de schuldenaar een fysieke

of morele persoon is en of hij ten persoonlijke of professionele titel handelt.

2.7.4.1. Kritische analyse.

103. In dit kader dient erop gewezen te worden dat de inhouding van de roerende voorheffing voor

een aantal problemen kan zorgen. Meer specifiek betreft het de situatie waarin een schuldenaar enkel

een forfaitair bedrag verschuldigd is aan een beheersvennootschap voor de exploitatie van

auteursrechten en naburige rechten. 226 Dergelijke situatie kan zich voordoen in twee gevallen.

Enerzijds in het kader van de zogenaamde ‘kadercontracten’ die een beheersvennootschap heeft

afgesloten met bepaalde grote gebruikers, zoals discotheken of radiozenders. Deze contracten laten

hen toe om gedurende een bepaalde periode en tegen de betaling van een forfaitair bedrag alle

auteursrechtelijk beschermde werken die in de catalogus van de beheersvennootschap zijn opgenomen,

te gebruiken.227 Anderzijds is de vergoeding voor de wettelijke en verplichte licenties voorzien door de

Auteursrechtenwet eveneens forfaitair vastgesteld.228

Dergelijke regeling is echter niet probleemloos. Indien men de schuldenaars van forfaitaire bedragen

ter vergoeding van de cessie of concessie van auteursrechten en naburige rechten aanwijst als diegenen

die de roerende voorheffing dienen in te houden, dan rijst de vraag hoe zij een correct kostenforfait

moeten toepassen, vermits zij niet weten wie de uiteindelijke genieters van dergelijke vergoedingen

                                                                                                               226  A. DAYEZ, “Précompte mobilier sur les droits d’auteur: à l’impossible le redevable ne peut être tenu”, RGF 2010, afl. 2, 26  227  F. DE VISSCHER en B. MICHAUX, Précis du droit d’auteur et des droits voisins, Brussel, Bruylant, 2000, 415.  228  F. DE VISSCHER en B. MICHAUX, Précis du droit d’auteur et des droits voisins, Brussel, Bruylant, 2000, 382.  

Page 59: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

53

zijn.229 Hieruit volgt dat de aangifte in de roerende voorheffing eveneens onmogelijk wordt.230 De

wetgever heeft bij de invoering van het nieuwe fiscale regime aan deze categorie schuldenaars niet

gedacht. Tot op heden bestaat er onzekerheid over hoe men dergelijke toepassing van het kostenforfait

en inhouding van de roerende voorheffing moet verwezenlijken.

2.7.5. Vrijstelling van de inning van de roerende voorheffing.

104. Tijdens de parlementaire voorbereidingen werd in hetzelfde amendement als dat met

betrekking tot artikel 261 WIB92, een vrijstelling van roerende voorheffing in het vooruitzicht gesteld

voor bepaalde verkrijgers van auteursrechten. 231 Het vigerende artikel 111 KB/WIB92 zou worden

aangevuld om een vrijstelling van voorheffing te verlenen aan (i) binnenlandse vennootschappen, (ii)

beheersvennootschappen van rechten en (iii) belastingplichtigen, inwoners of niet-inwoners, die

onderworpen waren aan de rechtspersonenbelasting. Wat de binnenlandse vennootschappen betrof,

zou aan de Koning voorgesteld worden om artikel 111 WIB92 uit te breiden tot de roerende inkomsten

uit concessies van rechten. De vrijstelling bestemd voor de beheersvennootschappen was ingegeven

door een dubbel doel. Vooreerst was het de bedoeling een dubbele belastingheffing te voorkomen232 en

ten tweede wou men de fiduciaire interventie van de beheersvennootschap bevestigen.233 Betreffende

de binnenlandse en niet-binnenlandse rechtspersonen zou met een vrijstelling van de voorheffing een

dubbele belastingheffing en een dubbele vrijstelling voorkomen worden.

105. Deze vrijstellingsregeling diende geconcretiseerd te worden in een Koninklijk Besluit. In

afwachting hiervan preciseerde staatssecretaris Bernard CLERFAYT in de Kamercommissie voor

Financiën en de Begroting, in zijn antwoord op de parlementaire vraag van Luk VAN BIESEN, de

gevallen waarin en de voorwaarden waaronder geen roerende voorheffing moet worden ingehouden op

auteursrechten.234 Er mag volgens hem verzaakt worden aan de inhouding van de roerende voorheffing

op de in artikel 17, §1, 5° WIB92 vermelde inkomsten, wanneer zij worden toegekend of toegewezen                                                                                                                229  A. DAYEZ, “Précompte mobilier sur les droits d’auteur: à l’impossible le redevable ne peut être tenu”, RGF 2010, afl. 2, 26.  230 Op de aangifte in de roerende voorheffing dient de schuldenaar van de inkomsten alle genieters aan wie hij een betaling heeft gedaan uitdrukkelijk te specificeren, zie infra randnummer 120. 231 Wetsontwerp tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en tot instelling van een forfaitaire belastingregeling inzake auteursrechten en naburige rechten- amendement, Parl.St. Kamer 2007-08, nr. 52-1188/002, 2; Amendement (P. MONFILS) op het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en tot instelling van een forfaitaire belastingregeling inzake auteursrechten en naburige rechten, Parl.St. Senaat 2007-08, nr. 4-119/3, 5.  232 De voorgestelde vrijstelling zou een dubbele voorheffing voorkomen van dezelfde auteursrechten of naburige rechten, enerzijds voor de beheersvennootschap op de rechten die ze int en anderzijds voor de auteur op de rechten die de beheersvennootschap aan hem stort; Verslag over het wetsontwerp tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en tot instelling van een forfaitaire belastingregeling inzake auteursrechten naburige rechten, Parl.St. Kamer 2007-08, nr. 52-1188/003, 4.  233 Overeenkomstig haar opdracht zoals bepaald bij de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten (artikelen 65 t.e.m. 78ter Auteursrechtenwet). 234  Hand. Kamer 2008-09 (Commissie voor de begroting en de financiën), 22 april 2009, nr. 52-531, 41-42.  

Page 60: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

54

aan 4 soorten verkrijgers. Vooreerst betreft het de verkrijgers met de hoedanigheid van binnenlandse

vennootschappen. CLERFAYT stelde dat het volgens de parlementaire stukken bij de wet van 16 juli

2008 in de bedoeling van de wetgever lag om bij de inhouding van de roerende voorheffing op de

inkomsten uit artikel 17, §1, 5° WIB92 voornamelijk de verkrijgers met de hoedanigheid van

natuurlijke personen, ongeacht inwoner of niet-inwoner, aan de bronheffing te onderwerpen. Een

verzaking van de roerende voorheffing op auteursrechten wanneer zij worden uitbetaald aan

vennootschappen, was dan ook een logisch gevolg. Vervolgens moet geen roerende voorheffing

ingehouden worden op de inkomsten toegekend of toegewezen aan beheersvennootschappen van

rechten. Deze verzaking is echter niet onvoorwaardelijk. Vereist wordt dat het gaat om een erkende

beheersvennootschap zoals bedoeld in artikel 65 en volgende van de Auteursrechtenwet. Er is sprake

van een erkende beheersvennootschap wanneer zij op regelmatige wijze is opgericht in een van de

landen van de Europese Unie, waar zij als vennootschap voor de inning of de verdeling van de rechten

werkzaam is. Tevens heeft deze tweede categorie ook betrekking op de Belgische vestiging van een in

de Europese Unie gevestigde beheersvennootschap die eveneens is erkend voor een dergelijke

activiteit op het Belgische grondgebied. Ten derde geldt er een verzaking van de roerende voorheffing

wanneer de verkrijgers internationale of supranationale instellingen zijn zoals vermeld in artikel 105,

2°, c) KB/WIB92. Deze verzaking is volledig en onvoorwaardelijk. Ten slotte dient er geen roerende

voorheffing te worden ingehouden op de inkomsten toegekend of toegewezen aan een in artikel 105,

6°, b) KB/WIB92 vermelde vennootschap van een lidstaat, andere dan een binnenlandse

vennootschap, op voorwaarde dat de schuldenaar en de gerechtigde verbonden vennootschappen zijn

in de zin van artikel 105, 6°, b) van het KB/WIB92. Dergelijke verzaking is onderworpen aan de

voorwaarde van artikel 117, §6bis KB/WIB92. Deze voorwaarde betreft het overhandigen door de

gerechtigde van een attest aan de schuldenaar van de inkomsten ter bevestiging van zijn hoedanigheid

van vennootschap in de zin van artikel 105, 6°, b) KB/WIB92.

De vrijstelling van inning van de roerende voorheffing wanneer de verkrijger ervan onderworpen is

aan de rechtspersonenbelasting lijkt door CLERFAYT niet te worden weerhouden. Dit

hoogstwaarschijnlijk met de bedoeling te vermijden dat deze inkomsten elke vorm van belasting

zouden kunnen ontlopen.235

In het parlement werd recentelijk nogmaals bevestigd dat, aangezien het KW/WIB92 tot op heden niet

werd aangepast, deze gevallen van verzaking, zoals geformuleerd door CLERFAYT, nog steeds van

toepassing zijn.236

                                                                                                               235 B. SPRINGAEL, “Auteursrechten: dringende noodzaak aan update uitvoeringsbesluit”, Fiscoloog 2009, afl. 1146, 6; J. VAN DYCK, “Roerende voorheffing op auteursrechten: uitstel tot 1 januari 2009”, Fiscoloog 2008, afl. 1135, 3. 236 Hand. Kamer 2012-13, 4 oktober 2013, nr. 2, 484-485.  

Page 61: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

55

106. In principe wordt de roerende voorheffing ingehouden ongeacht de verblijfplaats van de

belastingplichtige. Ook in het buitenland verblijvende auteurs zijn dus onderworpen aan de roerende

voorheffing, wanneer de schuldenaar van de roerende voorheffing beantwoordt aan de definitie van

artikel 261, 4° WIB92. De meeste dubbelbelastingverdragen voorzien echter in een vrijstelling van

bronbelasting voor ‘royalty’s’, vermits deze inkomsten doorgaans belastbaar zijn in de woonstaat.237

Opdat de niet-verblijfhoudende kunstenaar deze vrijstelling zou kunnen genieten dient het formulier

276R te worden ingevuld. De eventueel inhouden roerende voorheffing wordt dan op verzoek

terugbetaald. Onlangs werd in de Kamer een parlementaire vraag gesteld omtrent deze formaliteit, die

een administratieve rompslomp betekent voor de schuldenaars van de roerende voorheffing.

Parlementslid Olivier DESTREBECQ vroeg de minister van Financiën wat gedaan kon worden ter

vereenvoudiging.238

107. Hoewel de inkomsten uit artikel 17, §1, 5° WIB92 die toegekend worden aan deze 4

categorieën verkrijgers een verzaking aan de inning van de roerende voorheffing genieten, moeten zij

toch stelselmatig op de aangifte in de roerende voorheffing worden vermeld. Meer specifiek moeten

de schuldenaren van de inkomsten op het aangifteformulier 273S in vak II, onder subrubriek b), het

brutobedrag van de toegekende of betaalbaar gestelde inkomsten waarvoor wordt verzaakt aan de

inning van de roerende voorheffing, vermelden. Hieraan dient voorts een specifiek document te

worden toegevoegd.239 Deze aangifte in de roerende voorheffing en de betaling ervan dienen te

gebeuren binnen de 15 kalenderdagen bij het ontvangkantoor der directe belastingen na de toekenning

of betaalbaarstelling van de inkomsten.240

2.7.5.1. Kritische analyse.

2.7.5.1.1. De vrijstelling voor de beheersvennootschappen.

108. Staatssecretaris CLERFAYT preciseerde dat de vrijstelling van de inning van de roerende

voorheffing, toegekend aan de erkende beheersvennootschappen, ingegeven was door een vrees voor

dubbele inhouding van deze roerende voorheffing. Indien er ter zake geen vrijstelling zou gelden dan

zou de roerende voorheffing in de eerste plaats ingehouden worden door de schuldenaar van de

inkomsten uit artikel 17, §1,5° WIB92 bij betaling aan de beheersvennootschap en vervolgens zou een                                                                                                                237 Art. 12 OESO-modelverdrag voorziet hieromtrent: “Royalties arising in a Contracting State and beneficially owned by a resident of the other Contracting State shall be taxable only in that other State.” Dit is bijvoorbeeld het geval in het dubbelbelastingverdrag met Nederland en Frankrijk. 238 Hand. Kamer 2013-14, 16 december 2013, nr. 647, 359-362. 239 Voetnoot 2, fiche nr. 273S: “aan desbetreffende aangifte moet een document worden toegevoegd waarin een overzicht wordt gegeven van de elementen die zijn opgenomen in de identificatie-attesten die door de hiervoor vermelde verkrijgers werden afgeleverd met het oog op de verzaking aan de inning van de roerende voorheffing (volledige gegevens van de verkrijgers en het bedrag van de inkomsten dat aan elk van hen werd toegekend).”    240 Art. 85 KB/WIB92.

Page 62: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

56

tweede maal roerende voorheffing worden weerhouden door de beheersvennootschap wanneer zij de

rechten die ze int aan de rechthebbende auteur doorstort.

Bepaalde rechtsleer is echter van mening dat dergelijke redenering foutief is.241 Indien men de visie

van de staatssecretaris zou volgen, dan gaat men ervan uit dat de beheersvennootschappen de

werkelijke schuldenaren zijn van de auteursrechten en naburige rechten ten opzichte van de

titularissen van deze rechten, vermits zij gehouden zijn tot de inhouding van de roerende voorheffing

erop. Een onderzoek van de bepalingen van de Auteursrechtenwet leidt echter tot een andere

conclusie. Zo bepaalt artikel 66 van de Auteursrechtenwet uitdrukkelijk dat de overeenkomst tussen

een beheersvennootschap en een titularis van auteursrechten of naburige rechten het beheer van deze

rechten tot voorwerp heeft. Bovendien stipuleert artikel 65, 1e alinea Auteursrechtenwet dat de

beheersvennootschap de rechten int en beheert ‘voor rekening van verschillende rechthebbenden’.

Deze beheersvennootschappen zijn aldus louter te beschouwen als tussenschakels tussen enerzijds de

werkelijke schuldenaars van de inkomsten uit auteursrechten en naburige rechten en anderzijds de

rechthebbenden van deze rechten. Zij oefenen in dit kader een lastgeving uit, in naam en voor rekening

van de titularis.242 Wanneer men vervolgens de gemeenrechtelijke bepalingen inzake de lastgeving ter

hand neemt243, wordt duidelijk dat de lastgever, i.e. de titularis van de rechten, onmiddellijk de

inkomsten hieruit verkrijgt in zijn eigen naam en voor zijn eigen rekening, door middel van de

lasthebber, in casu de beheersvennootschap. Bij doorstorting door deze laatste aan de lastgever handelt

hij niet in de hoedanigheid van schuldenaar van deze inkomsten, maar enkel ter uitvoering van de

lastgevingsovereenkomst. Als men dergelijke gemeenrechtelijke principes benadert vanuit fiscaal

oogpunt, dan dient de titularis van de auteursrechten en naburige rechten in beginsel onmiddellijk

belastbaar te zijn op de inkomsten die door de beheersvennootschap worden ontvangen, ongeacht of

de beheersvennootschap dergelijke inkomsten reeds effectief geïnd heeft.244 De beheersvennootschap

wordt immers geacht een fiscaal onzichtbare schakel te zijn en kan hierdoor niet worden gelijkgesteld

met een schuldenaar van de inkomsten uit auteursrechten en naburige rechten.245 Het risico van de

‘dubbele inhouding van de roerende voorheffing’ is dan ook onterecht en bestaat in realiteit niet.

DAYEZ wijst erop dat de vrijstelling ingesteld door staatssecretaris CLERFAYT daarentegen een risico

inhoudt op het creëren van een situatie waarin volstrekt geen roerende voorheffing wordt ingehouden,

                                                                                                               241 A. DAYEZ, “Précompte mobilier sur les droits d’auteur: à l’impossible le redevable ne peut être tenu”, RGF 2010, afl. 2, 25. 242 F. DE VISSCHER en B. MICHAUX, Précis du droit d’auteur et des droits voisins, Brussel, Bruylant, 2000, 403-413. 243 Artikelen 1980-2010 Burgerlijk Wetboek. 244 A. DAYEZ, “Précompte mobilier sur les droits d’auteur: à l’impossible le redevable ne peut être tenu”, RGF 2010, afl. 2, 25. 245 Zie in deze zin: A. HAELTERMAN, Fiscale transparantie theorie en praktijk in België, Leuven, Biblo, 1992, 85-86.

Page 63: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

57

meer bepaald wanneer noch de schuldenaar van de inkomsten, noch de beheersvennootschap

gehouden zijn de roerende voorheffing in te houden.246

2.7.5.1.2. De vrijstelling voor de binnenlandse vennootschappen.

109. Bepaalde rechtsleer wijst er op dat de vrijstelling van inning van roerende voorheffing die

geldt wanneer de verkrijger van de inkomsten uit artikel 17, §1, 5° WIB92 een binnenlandse

vennootschap is, volkomen nutteloos is.247 In de hypothese dat een auteur werkt met een vennootschap

worden de inkomsten uit de auteursrechten en naburige rechten beschouwd als eigen inkomsten van de

vennootschap en maken deze deel uit van zijn belastbare grondslag. De roerende voorheffing, indien

ze werd ingehouden, zal overeenkomstig artikel 279 WIB92 verrekenbaar zijn met de

vennootschapsbelasting, maar blijft zonder gevolg voor de uiteindelijk verschuldigde belasting.

Wanneer deze inkomsten vervolgens aangewend worden ter uitbetaling van de auteur voor de cessie of

concessie van zijn rechten of voor het uitkeren van dividenden, dan ondergaan zij mogelijks een

dubbele belastingheffing, namelijk in de eerste plaats in de vennootschapsbelasting en vervolgens in

de personenbelasting van de auteur zelf. Concluderend kan gesteld worden dat een verzaking aan de

inning van een roerende voorheffing geen oplossing is voor dit probleem van een mogelijke dubbele

belastingheffing, vermits de vennootschap onderworpen blijft aan de vennootschapsbelasting,

ongeacht of er al dan niet roerende voorheffing werd ingehouden. Het is dan ook aan te raden dat een

auteur die met een vennootschap werkt om zo zijn inkomsten te innen, zich ontdoet van dergelijke

structuur teneinde in een directe relatie te staan tot zijn schuldenaar. Zo zal de auteur wel kunnen

genieten van het nieuwe fiscale gunstregime.248

2.7.6. Verrekening en terugbetaling van de roerende voorheffing.

2.7.6.1. Volledige of gedeeltelijke recuperatie: auteursrechten belastingvrij tot 14 540 EUR.

110. Een auteur of kunstenaar mag bruto 14 540 EUR ontvangen aan auteursrechten in het

inkomstenjaar 2013 om alle ingehouden roerende voorheffing te kunnen recupereren. Hij betaalt dan

geen enkele belasting op de auteursrechten, indien dit zijn enigste inkomsten zijn. Een verduidelijking

kan worden gegeven aan de hand van de volgende berekening. Op het brutobedrag van 14 540 EUR

wordt overeenkomstig artikel 4, 1° KB/WIB92 een degressief kostenforfait toegepast. Voor de eerste

                                                                                                               246 A. DAYEZ, “Précompte mobilier sur les droits d’auteur: à l’impossible le redevable ne peut être tenu”, RGF 2010, afl. 2, 26. 247 A. DAYEZ, “Précompte mobilier sur les droits d’auteur: à l’impossible le redevable ne peut être tenu”, RGF 2010, afl. 2, 26. 248  A. DAYEZ, “Précompte mobilier sur les droits d’auteur: à l’impossible le redevable ne peut être tenu”, RGF 2010, afl. 2, 26  

Page 64: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

58

schijf inkomsten tot 14 540 EUR kan een forfait van 50% genoten worden, wat een netto belastbaar

auteursrecht oplevert van 7 270 EUR (50% van 14 540 EUR). Dit bedrag is gelijk aan de verhoogde

belastingvrije som voor lage inkomens, wat impliceert dat de auteur geen belasting verschuldigd is.249

Op dit netto belastbaar bedrag wordt door de schuldenaar van de inkomsten een roerende voorheffing

van 15% ingehouden. Deze bedraagt 1 090, 50 EUR (7 270 EUR x 15%). De auteur ontvangt dus

13 449, 50 EUR (14 540 EUR – 1 090, 50 EUR).

Sinds het aanslagjaar 2013 moeten de inkomsten bedoeld in artikel 17, §1, 5° WIB92, die verkregen

worden vanaf 1 januari 2012, opnieuw verplicht worden aangegeven in de personenbelasting en is de

roerende voorheffing niet langer bevrijdend.250 De auteur heeft er in dit geval echter belang bij dat zijn

inkomen wordt aangegeven, vermits dit niet boven de belastingvrije som uitkomt en hij dus geen

belasting verschuldigd is. Hij zal het netto ontvangen bedrag van 13 449, 50 EUR in zijn aangifte in de

personenbelasting vermelden. De fiscus zal vervolgens zelf dit bedrag bruteren door de ingehouden

roerende voorheffing er opnieuw bij te tellen omdat deze van de belastbare grondslag deel uitmaakt.

Na aftrek van de forfaitaire kosten, of al dan niet de werkelijke kosten indien deze hoger liggen, zal

het resultaat van die berekening uitwijzen dat de auteur of kunstenaar in kwestie niet boven de

belastingvrije som van 7 270 EUR uitkomt en dus geen belasting verschuldigd is. De reeds

ingehouden roerende voorheffing van 1090, 50 EUR zal hem moeten worden terugbetaald.

111. Wie een inkomen ontvangt net boven 14 540 EUR en dus iets teveel verdient dan de

belastingvrije som, heeft nog steeds baat bij de aangifte in de personenbelasting. Zolang immers de

effectief verschuldigde belasting lager ligt dan de reeds ingehouden roerende voorheffing, zal het

verschil te recupereren zijn in de vorm van een gedeeltelijke terugbetaling van de roerende

voorheffing.

2.7.6.2. Optimalisering.

112. Door de kwalificatie van de inkomsten als afzonderlijk belastbare roerende inkomsten

genieten de belastingplichtigen met kinderen bovenop deze voordelige forfaitaire belastingregeling

ook nog desgevallend het belastingkrediet voor kinderen ten laste. Dit geeft mogelijks aanleiding tot

een extra belastingvoordeel van 430 EUR per kind ten laste.251

                                                                                                               249 Art. 131, 1e lid, 1° WIB92. 250 Dit geldt echter niet voor de andere roerende inkomsten, waarvoor de programmawet van 27 december 2012 het principe van de bevrijdende roerende voorheffing weer instelde. 251 Art. 134, §3, 2e lid WIB92.

Page 65: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

59

2.7.7. Een foutieve toepassing van de roerende voorheffing.

113. De vraag kan rijzen hoe een foutieve toepassing van de roerende voorheffing verholpen kan

worden. In dit kader moeten twee situaties onderscheiden worden. Vooreerst betreft het de hypothese

waarin de roerende voorheffing niet werd toegepast terwijl volgens de fiscale administratie deze wel

had moeten worden ingehouden. Ten tweede kan de situatie voorkomen waarin de roerende

voorheffing wel werd toegepast, maar zij achteraf onverschuldigd bleek te zijn.252

114. De schuldenaar kan ten onrechte van mening zijn dat er een vrijstelling gold bij de betaling of

toekenning van de inkomsten of hij kan er onterecht van uitgaan dat de inkomsten een andere

kwalificatie waren toegedaan. In beide gevallen kan de schuldenaar toch nog via inkohiering ertoe

worden verplicht de voorheffing te betalen.253 Alsook kan de niet-inhouding of de niet-aangifte leiden

tot belastingverhogingen, administratieve sancties en zelfs strafsancties. De schuldenaar die niet

akkoord gaat met deze inkohiering kan hiertegen bezwaar indienen. Een verder onderscheid dient te

worden gemaakt tussen een onterechte niet-inhouding en een loutere niet-inhouding van de roerende

voorheffing. Bij de onterechte niet-inhouding van de roerende voorheffing is het mogelijk het

uitbetaalde bedrag te beschouwen als een netto uitbetaald bedrag, waardoor deze uitgekeerde som

wordt gebruteerd voor de berekening van de roerende voorheffing. Uit een loutere niet-inhouding,

wanneer de schuldenaar bijvoorbeeld in de overtuiging was dat de roerende voorheffing niet

verschuldigd was, kan niet worden afgeleid dat de schuldenaar zich ertoe zou verbonden hebben om

de roerende voorheffing te betalen ter ontlasting van de verkrijger van de inkomsten.254

115. In de omgekeerde hypothese dat de roerende voorheffing wel werd toegepast, terwijl zij niet

moest worden ingehouden, kan de schuldenaar en in theorie ook de auteur, bezwaar indienen om de

onverschuldigde roerende voorheffing te recupereren.255 Dit komt voor wanneer achteraf blijkt dat

bijvoorbeeld te veel roerende voorheffing werd ingehouden ten aanzien van de uiteindelijk

verschuldigde belasting. De schuldenaar ontvangt deze onverschuldigde roerende voorheffing en kan

deze doorstorten aan de auteur.

                                                                                                               252 B. SPRINGAEL, “Auteursrechten: dringende noodzaak aan een update uitvoeringsbesluit”, Fiscoloog 2009, afl. 1164, 7. 253 De inkohiering van de roerende voorheffing gebeurt wanneer de schuldenaar zijn schuld niet betaalt. 254 Cass. 14 januari 1993, Bull. Bel. 1994, 1510; Cass. 26 mei 1994, Fiscoloog 1994, afl. 485, 6. 255 De roerende voorheffing die niet verrekend kan worden bij gebreke aan voldoende belastbare inkomsten, wordt terugbetaald: Antwerpen 19 maart 2002, TFR 2003, afl. 236, 181.

Page 66: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

60

2.8. Fiscale behandeling van de inkomsten boven het grensbedrag.

116. Zoals reeds besproken in randnummers 37 tot 40 vervalt het onweerlegbaar vermoeden dat de

inkomsten uit de cessie of concessie van auteursrechten roerende inkomsten zijn van zodra de te

indexeren grens van 37 500 EUR overschreden wordt. Op het hogere gedeelte kan opnieuw toepassing

gemaakt worden van het zogenaamde “scharnierartikel” 37 WIB92.

De inkomsten worden voor de toepassing van de roerende voorheffing nog steeds behandeld alsof het

roerende inkomsten zijn, maar zij worden onderworpen voor het gedeelte hoger dan het grensbedrag

aan een roerende voorheffing van 25%, ten gevolge van de wijziging van het tarief voor de roerende

voorheffing van roerende inkomsten.256 Het verschil situeert zich in de afrekening van de uiteindelijk

verschuldigde personenbelasting.

117. Indien de inkomsten worden gebruikt “voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid van

de verkrijger” en er dus sprake is van een beroepsmatige aanwending van de inkomsten, dan wordt het

gedeelte dat het grensbedrag overschrijdt als beroepsinkomen beschouwd en onderworpen aan de

progressieve tarieven die hierop van toepassing zijn. In de hypothese dat de belastingplichtige naast

deze inkomsten geen andere beroepsinkomsten heeft verworven, begint het progressief tarief met 25%

en zal de ingehouden roerende voorheffing overeenstemmen met de verschuldigde

personenbelasting.257 De reeds ingehouden roerende voorheffing op de inkomsten uit auteursrechten

die het grensbedrag overschrijden, wordt geregulariseerd, voor zover dat bedrag wordt belast als

beroepsinkomen. Van deze beroepsinkomsten kan men de kosten die de belastingplichtige in het

belastbare tijdperk heeft gedaan of gedragen om de belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden

aftrekken door ofwel de werkelijke kosten in mindering te brengen ofwel door gebruik te maken van

het kostenforfait dat geldt voor werknemers en bepaalde zelfstandigen, gaande van 28, 7% tot 3%.258

Er dient ter zake echter te worden verwezen naar de discussie omtrent het al dan niet bestaan van een

maximum kostenforfait.259

118. Vóór de wet van 28 december 2011 bestond er onenigheid over het feit of de inkomsten boven

het grensbedrag die geherkwalificeerd werden als beroepsinkomsten, ook onder de bevrijdende

roerende voorheffing vielen.260 Echter, een logische fiscale redenering leidde ertoe dat het bedoelde

deel dat geherkwalificeerd was niet onder de bevrijdende werking van de roerende voorheffing viel,

ook al was op dat deel roerende voorheffing ingehouden, aangezien de roerende voorheffing slechts

                                                                                                               256 Art. 84 programmawet 27 december 2012. 257 Art. 130, lid 1 WIB92. Het progressief tarief voor de beroepsinkomsten loopt van 25% tot 50%. 258 Art. 49-51 WIB92. Dit kostenforfait geldt echter enkel voor de werknemer, bedrijfsleider en vrije beroeper. 259 Zie randnummers 85-87. 260 J. VAN DYCK, “Auteursrechten: is de nieuwe regeling ‘probleemloos’?”, Fiscoloog 2008, afl. 1123, 3.

Page 67: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

61

bevrijdend kon werken voor inkomsten uit roerende goederen en kapitalen en niet voor inkomsten uit

beroepswerkzaamheden. Bijgevolg diende dit deel wel te worden aangegeven op het

aangifteformulier, zo niet had men te maken met een “foute” of “onjuiste” aangifte, die

geregulariseerd moest worden.261

119. Wanneer de inkomsten geen beroepsmatige aanwending hebben, dan wordt ook het hogere

gedeelte nog steeds beschouwd als roerend inkomen. Dit hogere gedeelte is eveneens onderworpen

aan een roerende voorheffing van 25%, maar blijft onveranderd belast tegen een afzonderlijk tarief

van 15% in de personenbelasting. Dit heeft tot gevolg dat de ingehouden roerende voorheffing hoger

zal zijn dan de uiteindelijk verschuldigde personenbelasting en dat dit teveel betaalde teruggestort zal

moeten worden. Volgens de minister en de fiscale administratie mag geen kostenforfait meer worden

afgetrokken van het brutobedrag van de inkomsten wanneer deze inkomsten het grensbedrag

overschrijden.262 Indien dit echter toch mogelijk zou zijn, dan dient art. 3 KB/WIB92 te worden

toegepast, dat voorziet in een algemeen kostenforfait van 15% voor de roerende inkomsten. De

belastingplichtige kan evenwel te allen tijde in de aangifte van de personenbelasting bewijzen dat zijn

werkelijk geleden kosten hoger uitvallen dan het kostenforfait. Via een regularisatie door middel van

een aangifte in de personenbelasting kan dit desgevallend leiden tot een eventuele terugstorting.

2.9. Formaliteiten.

2.9.1. Aangifte in de roerende voorheffing.

120. Met het oog op de toepassing van de regeling vaardigde de fiscale administratie een specifiek

formulier “Aangifte in de roerende voorheffing. Roerende inkomsten uit auteursrechten en naburige

rechten” uit. Dit is het formulier nr. 273S.263 De schuldenaren van de roerende voorheffing die 15%

hebben ingehouden op de aan de auteurs en kunstenaars toegekende inkomsten, dienen deze aangifte

273S in te vullen en in te dienen ter verantwoording. Opvallend is dat de aangifte een lijst bevat

waarop alle genieters van dergelijke inkomsten moeten worden vermeld.264 Alsook is een speciale

rubriek voorzien waar het brutobedrag van de toegekende of betaalbaar gestelde inkomsten waarvoor

werd verzaakt aan de inning van de roerende voorheffing moet worden vermeld.265 Hieraan dient een

document te worden toegevoegd met een overzicht van de elementen die zijn opgenomen in de

                                                                                                               261 Zie in deze zin ook J. VAN DYCK, “Auteursrechten: is de nieuwe regeling ‘probleemloos’?” Fiscoloog 2008, afl. 1123, 3. 262 Zie randnummers 85-87. 263 Zie bijlage 1. 264 Vak III Verkrijger(s) van de inkomsten. 265 Vak II Berekening van de te betalen voorheffing, subrubriek b).

Page 68: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

62

identificatie-attesten die door de genieters van de betrokken inkomsten werden afgeleverd met het oog

op de verzaking aan de inning van de roerende voorheffing.266 De aangifte in de roerende voorheffing

geldt enkel voor de inkomsten toegekend sinds 1 januari 2009. Deze maatregel strekt ertoe een

efficiënte controle van de toepassing van het nieuwe fiscale regime mogelijk te maken teneinde

eventueel misbruik ervan aan het licht te brengen.267

In 2013 werd een nieuwe versie van het aangifteformulier 273S ingevoerd, vermits de toepasselijke

aanslagvoet van de roerende voorheffing sinds 1 januari 2013 afhankelijk is van het bedrag van de

netto-inkomsten dat wordt verleend of toegekend aan de verkrijger.268 De nieuwere versie geeft de

mogelijkheid om de bedragen onderworpen aan een roerende voorheffing van 15% of 25% in één

gezamenlijke aangifte op te nemen.

2.9.2. Individuele fiches en samenvattende opgaven.

121. De minister van Financiën specificeerde dat het jaar 2008 beschouwd zou worden als een

overgangsjaar. In zijn Bericht aan de schuldenaars stelt hij hieromtrent het volgende: “De

controlemaatregelen en de toestand van de verkrijgers van de inkomsten. Zoals hierboven

aangegeven, is het jaar 2008 een bijzonder jaar en vereist het, zoals werd aangegeven tijdens de

werkzaamheden ter voorbereiding op de wet, de uitvoering van bijzondere controlemaatregelen.”269

Deze bijzondere controlemaatregelen bestonden erin dat men alle in 2008 toegekende inkomsten

diende op te nemen in een individuele fiche 281.45 en een samenvattende opgave 325. Dergelijke

verplichting rustte op alle schuldenaars van de inkomsten bedoeld in art. 17, §1, 5° WIB92. Met de

controlemaatregelen was het mogelijk alles in kaart te brengen, namelijk wie de inkomstenschuldenaar

en de verkrijger van de inkomsten waren, wat het toegekende bedrag was en hoeveel het bedrag van de

aangemerkte forfaitaire kosten bedroeg.

122. Opmerkelijk is dat de minister in zijn Bericht geen enkele rechtsgrond aanwijst op basis

waarvan men de schuldenaars van auteursrechten kon verplichten om individuele fiches en

samenvattende opgaven in te vullen en in te dienen. Fiche 281.45 stelt enkel dat het “een model is

vastgelegd ter uitvoering van het Bericht aan de schuldenaars van auteursrechten en naburige rechten

in de loop van het jaar 2008, Belgisch Staatsblad 9.12.2008, blz. 65482.” De vraag die zich aldus

stelde in dit kader was of de schuldenaars van auteursrechten wel degelijk juridisch verplicht waren

                                                                                                               266 Voetnoot 2, Aangifte 273S. 267 A. TIBERGHIEN et al., Handboek voor fiscaal recht 2013-2014, Mechelen, Kluwer, 2013, 121. 268 15 % op de eerste schijf van de netto-inkomsten t.e.m. (te indexeren) 37 500 EUR en 25 % op de netto-inkomsten die (te indexeren) 37 500 EUR te boven gaan. 269 Bericht, 65.488.

Page 69: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

63

om deze rapporteringsverplichting na te leven.270 Bovendien heeft het Bericht geen wettelijk karakter,

vermits het uitgaat van de Administratie voor Ondernemings-en Inkomensfiscaliteit.

Intussen heeft de Administratie laten weten dat ze het indienen van de fiches 281.45 niet langer als een

verplichting beschouwt.271 Het Bericht van de minister had enkel betrekking op de inkomsten van

2008. Voor de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 2009 is er bijgevolg geen enkele

wettelijke bepaling of ministeriële beslissing die het indienen van de individuele fiches en

samenvattende opgaven voor auteursrechten in de zin van artikel 17, §1, 5° WIB92 verplicht maakt.

Dit standpunt van de Administratie doet weliswaar geen afbreuk aan de verplichting om fiches 273S

op te maken voor de ingehouden roerende voorheffing.

2.9.3. Aangifte in de personenbelasting.

2.9.3.1. Algemeen.

123. Vanaf 1 januari 2009 wordt systematisch een roerende voorheffing afgehouden aan de bron

door de schuldenaar van de inkomsten uit auteursrechten en naburige rechten. De roerende

voorheffing had een bevrijdend karakter, wat betekende dat de roerende voorheffing voor de

belastingplichtige een eindbelasting was en dat de inkomsten niet hoefden worden aangegeven in de

personenbelasting. De wet van 28 december 2011 houdende diverse bepalingen272 heeft echter dit

bevrijdend karakter afgeschaft, waardoor de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari

2012 niet langer genieten van een bevrijdende roerende voorheffing. Vanaf het aanslagjaar 2013

dienen de inkomsten uit de cessie of concessie van auteursrechten en naburige rechten opnieuw in de

belastingaangifte te worden ingevuld. Dit ongeacht of de aan de bron ingehouden roerende

voorheffing wel of niet overeenstemt met de uiteindelijk verschuldigde personenbelasting. Deze

aangifteverplichting is ongetwijfeld een poging om een beter zicht te krijgen op de gevallen waarin

iemand inkomsten uit de cessie of concessie van auteursrechten en naburige rechten verkrijgt.

124. De nieuwe aangifteregeling gold voor alle roerende inkomsten, behalve de interesten en

dividenden die tegen het nieuwe tarief van 21% belastbaar zijn273 op voorwaarde dat deze zijn

onderworpen aan de inhouding aan de bron van de bijkomende heffing van 4%. Deze bijkomende

heffing van 4% op de roerende inkomsten voor sommige dividenden en interesten boven een bepaald

                                                                                                               270Zie hiervoor: J. VAN DYCK, “Auteursrechten: nieuwe individuele fiches en samenvattende opgaven”, Fiscoloog 2009, afl. 1160, 5. 271 X, “ Auteursrechten: fiches niet meer verplicht”, Fisc.Act. 2011, afl. 22, 10. 272 Wet van 28 december 2011 houdende diverse bepalingen, BS 30 december 2011, 81.644. 273 De interesten en dividenden bedoeld in artikel 171, 2°ter WIB92.

Page 70: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

64

grensbedrag274, was de zogenaamde “rijkentaks”. Met het oog op het vestigen van deze heffing, moest

de schuldenaar van de roerende voorheffing de bedoelde interesten en dividenden melden aan een

centraal aanspreekpunt, die op haar beurt deze informatie automatisch doorspeelde aan de lokale

belastingcontrole wanneer het grensbedrag was overschreden. De schuldenaar van de roerende

voorheffing hoefde daarentegen geen informatie door te geven aan het centraal aanspreekpunt wanneer

de belastingplichtige toestemming had gegeven om de bijkomende heffing van 4% af te houden.

Echter, de heffing was enkel van toepassing op bepaalde dividenden en interesten niet op de andere

roerende inkomsten, zoals de inkomsten uit de cessie of concessie van auteursrechten en naburige

rechten.

125. Deze wijzigingen van de wet van 28 december 2011 werden echter op veel kritiek onthaald en

de implementatie ervan verliep moeizaam. Zo was het centrale aanspreekpunt, dat was aangekondigd,

eind 2012 nog altijd niet opgericht. De programmawet van 27 december 2012275, de eerste wet die het

begrotingsakkoord voor 2013 uitvoerde, heeft de wijzigingen aan de fiscaliteit van de roerende

inkomsten die de wet van 28 december 2011 had ingevoerd, grotendeels teruggedraaid. De

bijkomende heffing op roerende inkomsten werd afgeschaft voor de inkomsten toegekend of

betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2013, zodat deze heffing uiteindelijk slechts één jaar van toepassing

is geweest.276 Ten gevolge van deze afschaffing had ook het centraal aanspreekpunt geen zin meer. De

programmawet maakt de roerende voorheffing in de regel opnieuw bevrijdend. De roerende inkomsten

waarop roerende voorheffing werd ingehouden, moeten dus in principe niet meer worden

aangegeven.277 Dit principe geldt echter niet voor de inkomsten uit de cessie of concessie van

auteursrechten en naburige rechten. Deze inkomsten blijven verplicht aan te geven, ook als er reeds

roerende voorheffing op is ingehouden.278

126. De inkomsten uit auteursrechten en naburige rechten worden in de personenbelasting niet

geglobaliseerd, maar zij maken het voorwerp uit van een afzonderlijke aanslag.279 Zij worden hierbij

belast tegen een aanslagvoet van 15%.280 Na een verrekening met de reeds ingehouden roerende

voorheffing impliceert dit aldus een nuloperatie.

                                                                                                               274 Dit bedrag bedroeg 20 020 EUR voor het inkomstenjaar 2012. 275 Programmawet 27 december 2012, BS 31 december 2012, 88.860. 276 Artikel 174/1 WIB92 en alle verwijzingen in andere artikels naar artikel 174/1 WIB92 werden afgeschaft. 277 Art. 313 WIB92. 278 Art. 88 Programmawet 27 december 2012. 279 Dit is een overblijfsel van de zogenaamde cedulaire inkomstenbelastingen. Dit waren aparte belastingen op welbepaalde categorieën van inkomsten zoals bijvoorbeeld de grondbelasting, de bedrijfsbelasting en de mobiliënbelasting; A. TIBERGHIEN et al., Handboek voor fiscaal recht 2008, Mechelen, Kluwer, 8-10. 280 Art. 171, 2°bis WIB92.

Page 71: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

65

2.9.3.1.1. Vroegere bevrijdende roerende voorheffing: wanneer toch aangifte?

127. Vóór de inwerkingtreding van de wet van 28 december 2011 gold als principe dat de

ingehouden roerende voorheffing bevrijdend werkte en dat een aangifte in de personenbelasting

overbodig was. Toch bestonden er verscheidene uitzonderingen op dit principe in welke gevallen wel

een aangifte in de personenbelasting vereist was. Een vijftal uitzonderingen kunnen worden

onderscheiden, de meeste werden hierboven terloops aangehaald.

128. Vooreerst diende het gedeelte van de inkomsten uit de auteursrechten en naburige rechten die

het grensbedrag uit artikel 37, 2e lid WIB92 overschreden en die op grond van datzelfde artikel

geherkwalificeerd werden als beroepsinkomsten, te worden aangegeven in de personenbelasting.281

Ten tweede was een aangifte in de personenbelasting vereist wanneer de belastingplichtige voor de

kostenaftrek hogere werkelijke kosten kon aantonen dan het forfait.282

Ten derde heerste er discussie tussen enerzijds de minister van Financiën en de fiscale administratie en

anderzijds bepaalde rechtsleer omtrent de kwestie van het tekort aan ingehouden roerende voorheffing

wanneer er meerdere uitbetalende instanties waren en bijgevolg de kostenaftrek te hoog uitviel. 283

Volgens deze eersten diende het brutobedrag waarop volstrekt nog geen roerende voorheffing

ingehouden was te worden aangegeven in de personenbelasting, terwijl het volgens deze laatsten

voldoende was dat ‘een’ roerende voorheffing was ingehouden, ook indien dit achteraf te weinig bleek

te zijn.

Vervolgens was een aangifte in de personenbelasting nuttig in het geval het inkomen van de

belastingplichtige lager uitviel dan de belastingvrije som. Zo kon hij immers de reeds ingehouden,

maar onverschuldigde roerende voorheffing recupereren.284

Al deze uitzonderingen kwamen zonder voorwerp te zijn door de wet van 28 december 2011 die de

aangifte in de personenbelasting opnieuw verplichtend maakte.

                                                                                                               281 J. VAN DYCK, “Auteursrechten: is de nieuwe regeling ‘probleemloos’?”, Fiscoloog 2008, afl. 1123, 3  282 Zie randnummer 95. 283 Zie randnummers 90-94. 284 Comm. I.B. 1992, nr. 313/9 stelt dat “de keuzemogelijkheid waarover de belastingplichtige beschikt, inhoudt dat het hem toegestaan is slechts een gedeelte van de beoogde inkomsten aan te geven; hij kan dus vrij kiezen om die inkomsten geheel, gedeeltelijk of helemaal niet aan te geven”.

Page 72: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

66

De laatste uitzondering op de bevrijdende roerende voorheffing is daarentegen nog steeds relevant.

Het betreft het geval waarin een auteur inkomsten verwerft in het buitenland.285 Ook auteurs die in het

buitenland verblijven zijn onderworpen aan de roerende voorheffing, maar de meeste

dubbelbelastingverdragen voorzien in een vrijstelling van bronbelasting, vermits hun inkomsten

doorgaans belastbaar worden in de woonstaat. Opdat de auteur aldus de ingehouden roerende

voorheffing zou kunnen terugvorderen, dient hij het formulier 276R aan te geven. Dit formulier moet

worden gebruikt door de uiteindelijk gerechtigde tot de door inwoners van België betaalde royalty’s

die een vermindering of een vrijstelling ingevolge de overeenkomst van de Belgische roerende

voorheffing van het interne recht wenst te bekomen.286

2.9.3.2. Concrete aangifte.

2.9.3.2.1. De aangifte vóór de wet van 28 december 2011.

129. Zoals hierboven werd uiteengezet, kon het voor de belastingplichtige in een aantal gevallen

nuttig of zelfs verplicht zijn om zijn inkomsten bedoeld in artikel 17, §1, 5° WIB92 aan te geven. Deel

2 – Vak XIV rubriek D van de aangifte in de personenbelasting, dat betrekking heeft op de inkomsten

van kapitalen en roerende goederen en meer bepaald op de inkomsten uit de cessie of concessie van

auteursrechten, naburige rechten en wettelijke en verplichte licenties, voorzag specifiek in een

onderscheid tussen de inkomsten die de roerende voorheffing aan de bron wél en deze die de roerende

voorheffing aan de bron niet ondergaan hadden.

130. De subrubriek ‘niet verplicht aan te geven inkomsten’ van vak XIV - rubriek D, betrof de

inkomsten waarvoor de verschuldigde roerende voorheffing werd gekweten en waarvan de aangifte

bijgevolg niet verplicht was, maar waarvan het toch voordeliger was om ze afzonderlijk of

gezamenlijk met de andere inkomsten te belasten. Meer specifiek betrof het de situatie waarin het

inkomen van de belastingplichtige de belastingvrije som niet oversteeg of wanneer de

belastingplichtige hogere werkelijke kosten wenste aan te tonen. In deze subrubriek diende de

belastingplichtige zijn bruto inkomsten aan te geven, de werkelijke of forfaitair berekende kosten te

vermelden en de reeds ingehouden roerende voorheffing in te vullen.

De subrubiek ‘verplicht aan te geven inkomsten’ was voorzien voor de inkomsten waarop de

verschuldigde roerende voorheffing niet ingehouden was. Ook hier moest de belastingplichtige het

brutobedrag van de inkomsten aangeven en de werkelijke of forfaitair berekende kosten vermelden.

                                                                                                               285 Zie randnummer 106. 286 Verklarende nota 276 R (Not.) – 2013, 1.

Page 73: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

67

2.9.3.2.2. De huidige aangifte in de personenbelasting.

2.9.3.2.2.1. Vak VII.

131. In Vak VII, rubriek D, dient men het brutobedrag aan te geven van de inkomsten verworven

ingevolge de cessie of concessie van auteursrechten, naburige rechten en wettelijke en verplichte

licenties, wanneer zij werden verkregen hetzij buiten de uitoefening van enigerlei

beroepswerkzaamheid, hetzij in het kader van de uitoefening van de beroepswerkzaamheid, maar in de

mate dat zij het grensbedrag van 56 450 EUR bruto287 niet overschrijden. Men dient in dit vak tevens

de kosten, werkelijke of forfaitaire, die men gedragen heeft om dergelijke inkomsten te verkrijgen of

te behouden, in te vullen. Ook de reeds ingehouden roerende voorheffing dient vermeld te worden.

2.9.3.2.2. Vak IV.

132. Zoals hierboven werd uiteengezet, kan artikel 37 WIB92 enkel spelen boven het grensbedrag

van 56 450 EUR. Het hogere gedeelte kan aldus gekwalificeerd worden als een beroepsinkomen.

Wanneer het gaat om een ‘wedde of loon’ moet het hogere gedeelte bij de gewone bezoldigingen in

rubriek A van Vak IV worden vermeld. In rubriek M kan vervolgens de roerende voorheffing

aangegeven worden die op dit bedrag zou zijn ingehouden.

2.8.3.2.3. Vak XVI.

133. Dit vak heeft betrekking op de bezoldigingen van bedrijfsleiders. In rubriek 18 kan eveneens

de roerende voorheffing aangegeven worden die zou zijn ingehouden op het hogere gedeelte van de

desbetreffende inkomsten, die geherkwalificeerd zijn als bedrijfsleidersbezoldigingen.

2.9.3.2.4. Vak XIX.

134. Ook met betrekking tot de winsten en baten van zelfstandigen is een mogelijkheid voorzien

om de verrekenbare roerende voorheffing aan te gegeven. Deze voorheffing dient betrekking te

hebben op de inkomsten bedoeld in artikel 17, §1, 5° WIB92, voor zover zij het grensbedrag van 56

450 EUR overschrijden. Rubriek 1, vak XIX voorziet hiervoor een plaats.

                                                                                                               287 Dit is het grensbedrag voor het aanslagjaar 2014.

Page 74: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

68

2.9.3.3. Gevolg: de aanvullende gemeentebelasting

135. Door de verplichte aangifte in de personenbelasting, rijst de vraag of de roerende inkomsten

die voortaan op het aangifteformulier worden vermeld, al dan niet onderworpen zijn aan de

aanvullende gemeentebelasting op de personenbelasting. In de huidige regeling geldt dat de roerende

inkomsten niet op het aangifteformulier in de personenbelasting moeten worden vermeld als zij

genieten van de bevrijdende roerende voorheffing.288 In deze gevallen is de roerende voorheffing de

eindbelasting. Deze inkomsten ontsnappen bijgevolg ook aan de aanvullende gemeentebelasting die

geheven wordt bovenop de personenbelasting. Anders is het voor de inkomsten uit de cessie of

concessie van auteursrechten en naburige rechten e.d.. Zij moeten verplicht vermeld worden bij de

aangifte in de personenbelasting.289

136. Bovenop de ingekohierde personenbelasting moet echter ook nog een aanvullende

gemeentebelasting betaald worden.290 De gemeente waar de belastingplichtige op 1 januari van het

aanslagjaar gevestigd is, is de gemeente van aanslag. De basis waarop de aanvullende

gemeentebelasting wordt berekend is de personenbelasting vooraleer de verrekening van de

voorheffingen plaatsvindt.291 Vandaar dat de vraag is gerezen of de roerende inkomsten die voortaan

op het aangifteformulier in de personenbelasting moeten worden vermeld, al dan niet onderworpen

zijn aan de heffing van de aanvullende gemeentebelasting op de personenbelasting.292 Noch de wet

van 28 december 2011, noch de wet van 27 december 2012 geven hieromtrent uitsluitsel.

137. Het oude artikel 466 WIB92 stipuleerde dat de aanvullende gemeentebelasting en de

aanvullende agglomeratiebelasting op de personenbelasting worden berekend, maar dat dit bedrag

evenwel verminderd moest worden met het gedeelte van de belasting dat betrekking had op de

roerende inkomsten bedoeld in artikel 17, §1, 1° en 2° WIB92 die afkomstig waren uit een andere

lidstaat van de Europese Economische Ruimte en die rechtstreeks werden geïnd of ontvangen in het

buitenland zonder de tussenkomst van een in België gevestigde tussenpersoon. Deze bepaling in

artikel 466 WIB92 kwam er na het arrest Dijkman van het Hof van Justitie waarin het Hof oordeelde

dat het Europese beginsel van het vrije kapitaalverkeer geschonden was wanneer de rijksinwoners

aanvullende gemeentebelasting moesten ondergaan op hun inkomsten uit beleggingen in een andere

lidstaat die zij rechtstreeks, zonder de tussenkomst van een Belgische tussenpersoon, en in een andere

lidstaat inden, daar waar soortgelijke inkomsten van Belgische oorsprong steeds de bevrijdende

                                                                                                               288 Art. 313, 1e lid WIB92. 289 Art. 313, 1e lid WIB92. 290 Art. 465 en 466 WIB92. 291 A. COOLS, De aangifteplicht in de personenbelasting, de vennootschapsbelasting, de rechtspersonenbelasting en de belasting der niet-inwoners, Mechelen, Kluwer, 2005, 81. 292 J. VAN DYCK, “Roerende inkomsten: geen aanvullende gemeentebelasting”, Fiscoloog 2012, afl. 1278, 7-11.

Page 75: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

69

roerende voorheffing ondergingen, waardoor geen aanvullende gemeentebelasting verschuldigd

was.293 De wetgever paste zijn regelgeving ingevolge dit arrest aan door het mogelijk te maken de

roerende inkomsten die voortkomen uit beleggingen en investeringen gedaan in een andere lidstaat

van de Europese Economische Ruimte af te trekken van de berekeningsbasis voor de aanvullende

gemeentebelasting.

Met de afschaffing van het bevrijdend karakter van de roerende voorheffing door de wet van 28

december 2011 kwam deze bepaling opnieuw in opspraak. De wetgever had immers artikel 466

WIB92 niet aangepast en de vrijstelling van aanvullende gemeentebelasting voor rechtstreeks in het

buitenland geïnde interesten en dividenden van buitenlandse oorsprong bleef behouden. Echter, het

was strijdig met alle principes inzake non-discriminatie en vrijheid van kapitaalverkeer dat enerzijds

wel aanvullende gemeentebelasting verschuldigd zou zijn op interesten en dividenden van Belgische

oorsprong die roerende voorheffing hadden ondergaan en bovendien dienden te worden aangegeven in

de personenbelasting en anderzijds geen aanvullende gemeentebelasting verschuldigd was op

interesten en dividenden van buitenlandse oorsprong die rechtstreeks in het buitenland waren geïnd en

die dus niet aan de roerende voorheffing onderworpen waren geweest. De wetgever maakte zich op dit

vlak schuldig aan een vergetelheid.294

138. Met de wet van 13 december 2012 heeft de wetgever dit euvel opgelost.295 Vanaf dan bepaalt

artikel 466, 2e lid WIB92 dat het bedrag waarop de aanvullende gemeentebelasting en

agglomeratiebelasting wordt berekend, verminderd wordt met het gedeelte van de belasting dat

betrekking heeft op de roerende inkomsten bedoeld in artikel 17, §1, 1° en 2°, die geen

beroepskarakter hebben.

139. Voor wat betreft de inkomsten uit auteursrechten en naburige rechten, bedoeld in artikel 17,

§1, 5° WIB92, wordt algemeen aangenomen dat hierop de gemeentelijke opcentiemen verschuldigd

zijn, aangezien artikel 466 WIB92 niet expliciet voorziet in een uitzondering voor desbetreffende

inkomsten.296

                                                                                                               293 HvJ 1 juli 2010, nr. C-223/09, Jur. 2010, 06649. 294 J. VAN DYCK, “Roerende inkomsten: geen aanvullende gemeentebelasting”, Fiscoloog 2012, afl. 1278, 8. 295 Wet 13 december 2012 houdende fiscale en financiële bepalingen, BS 20 december 2012, 86.373. 296  A. TIBERGHIEN et al., Handboek voor fiscaal recht 2013-2014, Mechelen, Kluwer, 2013, 121.    

Page 76: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

70

DEEL III: Gevolgen van de nieuwe fiscale regeling op vlak van de sociale zekerheid.

140. In deel III wordt de invloed van de nieuwe fiscale regeling op de sociale zekerheid van de

kunstenaar nagegaan. Vooreerst zal dit worden toegelicht in het kader van de sociale bijdragen,

vervolgens op vlak van de werkloosheidsuitkeringen en ten slotte met betrekking tot de pensioenen.

I. Sociale bijdragen.

Afdeling 1. Zelfstandigen.

1.1. Vergoedingen voor de exploitatie van auteursrechten.

141. Eind mei 2010 verscheen er een nota van de Rijksdienst voor de Sociale Verzekeringen der

Zelfstandigen297 die de gevolgen beschreef voor de verzekerings- en bijdrageplicht van zelfstandigen

door de inwerkingtreding van het nieuwe aanslagstelsel voor auteursrechten.298 Het principe is dat het

RSVZ de fiscale kwalificatie van de auteursrechten als roerende inkomsten tot het grensbedrag van 37

500 EUR (te indexeren) aanvaardt.299 Echter, hieruit volgt niet dat een zelfstandige die enkel

auteursrechten geniet van minder dan dit grensbedrag, geen sociale bijdragen verschuldigd zou zijn.

Volgens de RSVZ dient een onderscheid te worden gemaakt tussen drie verschillende situaties.

Vooreerst wordt de hypothese besproken waarin de genieter van de auteursrechten tevens

onderworpen is aan een ander sociaal statuut. Vervolgens is er de hypothese waarin de genieter deze

inkomsten cumuleert met een andere zelfstandige activiteit. Ten slotte wordt de situatie aangehaald

waarin de betrokkene geen ander sociaal statuut heeft dat gelijkwaardig is aan dat van de

zelfstandigen.

1.1.1. Cumul met een ander sociaal statuut.

142. In de reglementering inzake het sociaal statuut der zelfstandigen staat een bepaling, meer

bepaald artikel 5 van het KB nr. 38, die de genieters van auteursrechten uitsluit van de onderwerping

aan het sociaal statuut der zelfstandigen en dus bijgevolg ook vrijstelt van het betalen van sociale

                                                                                                               297 Hierna RSVZ. 298 RSVZ nota nr. P741/10/104 van 31 mei 2010. Deze nota was gericht aan de sociale verzekeringsfondsen voor zelfstandigen; J. VAN DYCK, “Auteursrechten: welke invloed op het betalen van sociale bijdragen?”, Fiscoloog 2010, afl. 1212, 1-3. 299 Voor het aanslagjaar 2014 bedraagt dit 56 450 EUR. Hierna wordt 56 450 EUR standaard aangeduid als grensbedrag.

Page 77: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

71

bijdragen.300 Deze bepaling stipuleert dat de genieters van auteursrechten niet onderworpen zijn aan

het sociaal statuut van de zelfstandigen wanneer zij een ander sociaal statuut genieten dat minstens

gelijkwaardig is aan dat van de zelfstandigen. De RSVZ geeft ter zake het voorbeeld van een

werknemer, ambtenaar of gepensioneerde. In deze situatie zijn geen sociale bijdragen verschuldigd.

Ook niet wanneer de inkomsten uit auteursrechten geherkwalificeerd zouden worden naar

beroepsinkomsten van zodra zij het grensbedrag van 56 450 EUR overschrijden.

1.1.2. Cumul met andere zelfstandige inkomsten.

143. Wanneer de genieter van de auteursrechten reeds inkomsten verwerft uit een andere

zelfstandige activiteit en wanneer deze activiteit een volledige dekking garandeert in het sociaal stelsel

der zelfstandigen, i.e. wanneer de bijdragen in hoofdberoep betaald worden301, is de voormelde

regeling van artikel 5 van het KB nr. 38 ook hier van toepassing. De auteursrechten zullen bijgevolg

niet meetellen om de hoogte van het inkomen te vormen waarop vervolgens de sociale bijdragen

worden berekend.

144. Deze regeling geldt ongeacht of de inkomsten uit auteursrechten al dan niet de grens van 56

450 EUR overstijgt. Wanneer zij deze grens inderdaad overschrijden, ontstaat er echter een

probleem.302 Boven het grensbedrag is het mogelijk dat dit hogere gedeelte als beroepsinkomen moet

worden beschouwd.303 Indien dit het geval is, zal de fiscale administratie deze beroepsinkomsten

automatisch aan de RSVZ meedelen, terwijl het net de bedoeling is dat zij buiten beschouwing blijven

voor het berekenen van de sociale bijdragen. Het komt vervolgens aan de belastingplichtige zelf toe

om aan de RSVZ een correctie door te geven zodat hij enkel sociale bijdragen betaalt op zijn

‘hoofdberoepsinkomen’ en niet op het geherkwalificeerde deel van de auteursrechten.

145. Ook in het geval dat de auteur de beroepsactiviteit die hem onderwierp aan het sociaal statuut

van de zelfstandigen niet meer uitoefent, blijft hij uitgesloten van sociale zekerheidsbijdragen op de

inkomsten uit auteursrechten, op voorwaarde dat hij zijn recht op de sociale voordelen, die door dat

statuut worden gewaarborgd, behoudt.304

                                                                                                               300 Art. 5 KB nr. 38 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen (hierna KB nr. 38) stipuleert het volgende: “De journalisten, de perscorrespondenten en de personen die auteursrechten genieten zijn aan dit besluit niet onderworpen, indien ze reeds, in welke hoedanigheid ook, genieten van een sociaal statuut dat minstens gelijkwaardig is aan datgene dat door dit besluit wordt ingericht.”  301 Comm. RSVZ, CS. 24/1. 302 J. VAN DYCK, “Auteursrechten: welke invloed op het betalen van sociale bijdragen?”, Fiscoloog 2010, afl. 1212, 2. 303 Art. 37, 2e lid WIB92. 304 Art. 4, 1e lid KB 19 december 1967 houdende algemeen reglement in uitvoering van het KB nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen; R. BLANPAIN (ed.), Auteurscontracten voor educatieve wetenschappelijke uitgaven, Brugge, Vanden Broel, 2009, 128.

Page 78: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

72

1.1.3. Geen ander sociaal statuut: enkel inkomsten uit auteursrechten.

146. In het geval de betrokkene niet ressorteert onder een ander sociaal statuut dat minstens

gelijkwaardig is aan het sociaal statuut van de zelfstandigen en aldus uitsluitend auteursrechten geniet,

is het toch mogelijk hem te kwalificeren in hoofdberoep als een zelfstandige. Deze kwalificatie is

echter niet onvoorwaardelijk. Vereist wordt dat de auteursrechten voortvloeien uit een

beroepswerkzaamheid waarbij de betrokkene niet onderworpen is aan een arbeidsovereenkomst of

statuut.305 Er geldt een weerlegbaar vermoeden dat men onderworpen is aan het sociaal statuut van de

zelfstandigen wanneer men een beroepsbezigheid uitoefent die inkomsten kan opleveren die als

winsten of baten of bezoldigingen van een bedrijfsleider belastbaar zijn.306 Wanneer de inkomsten uit

de auteursrechten lager zijn dan het grensbedrag van 56 450 EUR, dan is het beroepsinkomen gelijk

aan “0”, vermits deze inkomsten fiscaal geacht worden roerende inkomsten te zijn.307 Bijgevolg is de

genieter in het sociaal statuut de minimumbijdragen verschuldigd. Indien daarentegen het inkomen uit

auteursrechten hoger is dan het grensbedrag van 56 450 EUR, dan moet volgens de nota het surplus

wel in aanmerking genomen worden om de hoogte van de verschuldigde sociale bijdragen te

berekenen. Logischerwijze geldt dit laatste enkel voor zover dit surplus als een beroepsinkomen wordt

gekwalificeerd op grond van artikel 37 WIB92.

1.2. Vergoedingen voor de exploitatie van naburige rechten.

147. Hetgeen hierboven werd uiteengezet heeft enkel betrekking op de auteursrechten. De vraag

kan bijgevolg worden gesteld wat de regeling inzake sociale zekerheid is voor wat betreft de

inkomsten uit naburige rechten die een artiest of kunstenaar geniet. De nota vermeldt enkel dat de

artiesten en kunstenaars op sociaal vlak principieel vermoed worden werknemers te zijn, tot bewijs

van het tegendeel. VAN DYCK vraagt zich echter af hoe de regeling eruit ziet als de artiest of

kunstenaar als een zelfstandige dient te worden beschouwd en hij tevens naburige rechten geniet.308 De

bovenvermelde regels uit artikel 5 KB nr. 38 geldt immers enkel voor de genieters van

‘auteursrechten’ en niet voor de genieters van ‘naburige rechten’. VAN DYCK stelt dat er zich drie

verschillende situaties kunnen voordoen. De auteur heeft zich bij zijn analyse laten inspireren door een

schriftelijke vraag.309

                                                                                                               305 Art. 3, §1, 1e lid KB nr. 38. 306 Art. 3, §1, 2e lid KB nr. 38. 307 Art. 17, §1, 5° WIB92 in samenlezing met art. 37 WIB92. 308 J. VAN DYCK, “Auteursrechten: welke invloed op het betalen van sociale bijdragen?”, Fiscoloog 2010, afl. 1212, 3. 309 Vr. en Antw. Senaat 2007-2008, 21 augustus 2008 (Vr. nr. 4-1391 P. VAN DEN DRIESSCHE).

Page 79: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

73

148. Vooreerst is er de hypothese dat de zelfstandige en tevens genieter van naburige rechten naast

deze inkomsten nog een andere beroepswerkzaamheid uitoefent als werknemer of ambtenaar.

Wanneer de exploitatie van de naburige rechten als een zelfstandige beroepswerkzaamheid kan

worden aangemerkt, leidt deze tot de onderwerping van de genieter aan het sociaal statuut van de

zelfstandigen. Dit omdat art. 5 van het KB nr. 38 niet van toepassing is. Bij de berekening van de

bijdragen moet evenwel in dit geval ook rekening worden gehouden met het grensbedrag van 56 450

EUR. De inkomsten uit naburige rechten beneden dit grensbedrag kunnen niet de grondslag vormen

voor de berekening van de sociale bijdragen. Echter, in de specifieke situatie dat de zelfstandige enkel

naburige rechten geniet onder het grensbedrag en die bovendien voortspruiten uit een

beroepsbezigheid, heeft men te maken met een zelfstandige met nul EUR beroepsinkomsten. De

betaling van de minimumbijdrage is verschuldigd. Wanneer de inkomsten uit naburige rechten van de

zelfstandige voormelde grens wel overschrijden, dan berekent men op dit surplus wel de bijdragen.

149. De tweede hypothese is dat de zelfstandige genieter van naburige rechten daarnaast nog een

andere zelfstandige beroepsbezigheid uitoefent, waardoor hij reeds onderworpen is aan het sociaal

statuut van de zelfstandigen. De inkomsten uit naburige rechten die het grensbedrag niet bereiken,

worden buiten beschouwing gelaten voor de berekening van de sociale bijdragen, vermits het gaat om

‘roerende inkomsten’. Echter, in tegenstelling tot de regeling van dezelfde situatie in het kader van de

auteursrechten, dient men met de inkomsten uit naburige rechten wel rekening te worden gehouden

voor de bijdrageberekening wanneer het grensbedrag overschreden wordt en op voorwaarde dat het

gaat om een beroepsmatige bezigheid. Gaat het niet om een beroepswerkzaamheid, dan telt bijgevolg

het surplus niet mee. De bewijslast rust hierbij op de zelfstandige zelf.

150. In de laatste hypothese ontvangt de zelfstandige enkel inkomsten uit naburige rechten. VAN

DYCK verwijst hiervoor naar de oplossingen met betrekking tot de zelfstandige die uitsluitend

auteursrechten geniet.310

151. Ter volledigheid dient in dit kader te worden vermeld dat voor wat betreft het sociaal statuut

van de zelfstandigen, de algemene regel is dat de sociale bijdragen worden berekend op basis van het

inkomen van drie jaar terug. De nieuwe fiscale regeling had dus pas invloed op gebied van de te

betalen sociale bijdragen vanaf 2011, vermits voor dat jaar men zich baseerde op het inkomen van

2008 als referte.

                                                                                                               310 Zie supra, randnummer 146.

Page 80: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

74

Afdeling 2. Werknemers

152. Het kan voorkomen dat werknemers naast de vergoeding voor hun arbeidsprestaties, i.e. het

loon, tevens een vergoeding ontvangen voor de cessie of concessie van auteursrechten en naburige

rechten die aan hen toebehoren.311 De vraag naar de kwalificatie van een auteursvergoeding uitbetaald

aan een werknemer is belangrijk, aangezien de RSZ dergelijke vergoedingen als loon kan beschouwen

waarop vervolgens sociale bijdragen verschuldigd zijn.312 In de praktijk beschouwt de RSZ inkomsten

uit zowel de auteursrechten als naburige rechten niet als loon.313 De RSZ beschikt echter over het recht

om de auteursvergoeding te herkwalificeren als ‘loon’, indien de vergoeding beantwoordt aan de

loondefinitie uit artikel 2 van de Loonbeschermingswet.314 Volgens de RSZ is dit het geval wanneer de

werknemer het recht op een auteursvergoeding heeft ingevolge de individuele of collectieve

arbeidsovereenkomst en wanneer blijkt dat de auteursvergoeding nauw samenhangt met de

dienstbetrekking.315 Ook wanneer het een vergoeding voor de afstand van auteursrechten of naburige

rechten betreft en de werknemer het recht op dergelijke vergoeding rechtstreeks uit de

arbeidsovereenkomst put, is er tevens sprake van loon.316

II. Werkloosheidsuitkeringen

153. Opdat iemand een werkloosheidsuitkering zou kunnen genieten, moet men zonder arbeid en

zonder loon zijn.317 Op dit verbod bestaan een aantal uitzonderingen, onder meer voor de uitoefening

van een artistieke activiteit.318 Het scheppen en publiceren van educatieve en wetenschappelijke

werken valt volgens de RVA onder een “artistieke activiteit” in de zin van artikel 17, 10°

                                                                                                               311 Circ. nr. Ci. RH. 231/605.842, 21 mei 2012; J. VAN DYCK, “Voordelige fiscale regeling auteursrechten: ook voor werknemers?”, Fiscoloog 2010, afl. 1195, 1-4. 312 Het loonbegrip dient als grondslag voor de berekening van de socialezekerheidsbijdragen: W. VAN EECKHOUTTE en V. NEUPREZ, Sociaal Compendium 2013-2014: Arbeidsrecht, b, II, Mechelen, Kluwer, 2013, 1335; V. BUSSCHAERT, K. GOYENS en F. MALCHAIR, “Aard van de vergoeding toegekend wegens de overdracht van auteursrechten op door de werknemer gecreëerde werken”, Or. 2014, afl. 2, 51-52. 313 Brief van de RSZ aan Federgon, 16 oktober 2007; R. BLANPAIN (ed.), Auteurscontracten voor educatieve wetenschappelijke uitgaven, Brugge, Vanden Broele, 2009, 129. 314 Loonbeschermingswet van 12 april 1965, BS 30 april 1965, 4710. Art. 14, §2 RSZ-wet verwijst naar dit loonbegrip: “Loon is elk voordeel in geld of in geld waardeerbaar waarop de werknemer ingevolge zijn dienstbetrekking recht heeft ten laste van zijn werkgever. Het begrip kan bij KB verruimd of beperkt worden.” 315 R. BLANPAIN (ed.), Auteurscontracten voor educatieve wetenschappelijke uitgaven, Brugge, Vanden Broele 2009, 129. 316 De FOD Sociale Zekerheid heeft dit laten weten op zijn website: www.socialsecurity.be/CMS/nl/citizen/displayThema/professional_life/PROTH_1/PROTH_1_2/PROTH_1_2_2/PROTH_1_2_2_3/PROTH_1_2_2_3_3.xml. 317 art. 44 KB 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, BS 31 december 1991, 29.888. (Hierna Werkloosheidsbesluit). 318 Artikelen 45 en 48bis Werkloosheidsbesluit.

Page 81: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

75

Werkloosheidsbesluit.319 Hierdoor is aldus de soepelere regeling voor de uitoefening van een artistieke

activiteit van toepassing.

154. Een verder onderscheid dient te worden gemaakt naargelang de omstandigheden waarin het

creëren van educatieve en wetenschappelijke werken gebeurt. Gebeurt dit als een hobby, dan wordt de

artistieke activiteit niet beschouwd als “arbeid”.320 Vereist wordt wel dat dit tevens onbezoldigd

gebeurt en dat creaties niet worden gecommercialiseerd door de auteur.

155. Wanneer de auteur voornemens is zijn werk te commercialiseren, dan kan hij toch nog die

commerciële artistieke activiteit in de werkloosheid aanvatten, voor zover het niet zijn hoofdberoep

is.321 De dagen waarop hij de prestaties verricht tegen een betaling van loon, daarvoor heeft de auteur

geen recht op een werkloosheidsuitkering. Bovendien wordt ook vereist dat het netto belastbaar

inkomen uit deze bijkomstige activiteit niet hoger is dan 3.871, 92 EUR op jaarbasis.322 Indien het

jaarlijkse netto belastbaar gedrag van deze inkomsten hoger ligt, dan zal de uitkering verminderd

worden met 1/312de van het overschrijdende bedrag.323

III. Pensioenen

156. De regeling voor het rustpensioen is geharmoniseerd en geldt bijgevolg zowel voor

gepensioneerde werknemers als voor gepensioneerde ambtenaren en gepensioneerde zelfstandigen.324

Met de invoering van het nieuwe fiscale regime werd geen wijziging aangebracht aan de mogelijkheid

tot cumul van auteursrechten en pensioen. Deze pensioenwetgeving stipuleert dat een auteur

ongelimiteerd auteursrechten met een pensioen mag cumuleren op voorwaarde dat hij vooraf de

Rijksdienst voor Pensioenen erover inlicht, dat hij een activiteit beoefent bestaande uit de creatie van

wetenschappelijke werken of de realisatie van een artistiek werk, die geen invloed heeft op de

                                                                                                               319 Dit artikel stipuleert dat men onder een artistieke activiteit “de creatie en/of uitvoering of interpretatie van artistieke oeuvres in de audiovisuele en de beeldende kunsten, in de muziek, de literatuur, het spektakel, het theater en de choreografie” dient te worden verstaan; Bericht van RVA-Hoofdbestuur-directie reglementering dd. 19 mei 2009; R. BLANPAIN (ed.), Auteurscontracten voor educatieve wetenschappelijke uitgaven, Brugge, Vanden Broele, 2009, 135. 320 Art. 45, 2e lid, 2° Werkloosheidsbesluit. 321 Art. 48bis Werkloosheidsbesluit. 322 Art. 130 Werkloosheidsbesluit; vanaf 1 december 2012 bedraagt dit bedrag 4 190, 16 EUR op jaarbasis. 323 Art. 130, §2, 5e lid Werkloosheidsbesluit; Zie over dit onderwerp uitgebreid: R. BLANPAIN (ed.), Auteurscontracten voor educatieve en wetenschappelijke uitgaven, Brugge, Vanden Broele, 2009, 134-136. 324 artikelen 64 en 64bis KB 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspension voor werknemers; artikelen 107 en 107bis KB 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen; artikelen 4 en 12 Wet 5 april 1994 houdende regeling van de cumulatie van pensioenen van de openbare sector met inkomsten voortvloeiend uit de uitoefening van een beroepsactiviteit of met een vervangingsinkomen.

Page 82: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

76

arbeidsmarkt en op voorwaarde dat de auteur geen handelaar is in de zin van het handelswetboek.325

                                                                                                               325 Art. 64, §2, F KB 21 december 1967; art. 107, §2, G KB 22 december 1967. (Zie voetnoot 315 voor uitgebreide wetsverwijzing).

Page 83: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

77

DEEL IV: Grondwettelijkheid van de nieuwe regeling.

157. In deel IV van deze masterproef wordt dieper ingegaan op de al dan niet grondwettelijkheid

van het nieuwe fiscale regime. Aan de hand van de rechtspraak en rechtsleer zal onderzocht worden of

de wet van 16 juli 2008, en meer bepaald de artikelen 17, §1, 5° en 37, 2e lid WIB92, de toetsing aan

de grondwettelijke beginselen van gelijkheid en non-discriminatie kan doorstaan.

I. Het gelijkheidsbeginsel in het fiscaal recht en de toetsingsmogelijkheid van het Grondwettelijk

Hof.

Afdeling 1. Het gelijkheidsbeginsel in het fiscaal recht.

158. De wetgever beschikt over de ruimste fiscale autonomie met betrekking tot het

toepassingsgebied van de rijksbelastingen. Dit wil zeggen dat hij vrij is om om het even welke

belasting ten laste van om het even wie of wat in te voeren.326 Deze autonomie wordt echter wel

ingesnoerd door verschillende soorten beperkingen, zoals daar zijn diegene met betrekking tot de

belastbare materie, de belastingplichtige, de geldigheidsperiode van de wet en de territoriale

toepassing. 327 De beperking die in dit kader van belang is, is deze met betrekking tot de

belastingplichtige. Het betreft het gelijkheidsbeginsel.

159. Krachtens artikel 172, 1e alinea van de Grondwet 328 kunnen inzake belastingen geen

voorrechten worden ingevoerd. Dit artikel is een concrete toepassing van artikel 10 GW dat stipuleert

dat de Belgen gelijk zijn voor de wet.329 Doorheen de jaren heeft de inhoud van het gelijkheidsbeginsel

een hele evolutie meegemaakt, die tot stilstand kwam begin de jaren negentig.

In zijn oude rechtspraak aanvaardde het Hof van Cassatie dat aan het gelijkheidsbeginsel was voldaan

wanneer allen die in dezelfde feitelijke omstandigheden verkeerden op dezelfde wijze werden

belast.330 Wanneer de belasting slechts één persoon betrof, dan was dit derhalve aanvaardbaar op

voorwaarde dat dergelijke belasting ook toepasselijk was op alle anderen die in dezelfde situatie

zouden verkeren. Het volstond bijgevolg dat de normatieve akte die de belasting invoerde een

                                                                                                               326 S. VAN CROMBRUGGE, De grondregels van het Belgisch fiscaal recht, Antwerpen, Biblo, 2012, 40. 327 J. VAN HOUTTE, Beginselen van het Belgisch belastingrecht, Gent, Story-Scientia, 1979, 138. 328 Hierna GW genoemd. 329 Arbitragehof 4 juli 1991, nr. 20/91, BS 22 augustus 1991, 18.091; J VAN HOUTTE, Beginselen van het Belgisch belastingrecht, Gent, Story-Scientia, 1979, 148. 330 Deze rechtspraak dateert van eind de jaren zestig: Cass. 29 oktober 1968, Rev. Fisc. 1969, 520.

Page 84: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

78

algemeen karakter had en dat de belastingen en de hieraan gekoppelde verminderingen en

vrijstellingen, door algemene rechtsregels waren opgelegd.331

Dit criterium van de gelijke feitelijke omstandigheden werd door de rechtsleer scherp bekritiseerd332,

waardoor de Raad van State333 en hierin gevolgd door het Hof van Cassatie, zijn rechtspraak

veranderde.334 Voortaan impliceerde het gelijkheidsbeginsel dat allen die zich in dezelfde toestand

bevonden, op dezelfde wijze dienden te worden belast, maar dat een vrijstelling van zekere

categorieën van personen kon worden aangenomen wanneer dit verantwoord was door de aard en het

doel van de belasting en het onderscheid bovendien niet willekeurig was. Later liet het Hof van

Cassatie de expliciete verwijzing naar de aard en het doel van de belasting ter verantwoording van de

differentiaties achterwege.335

De rechtspraak van het Grondwettelijk Hof, het toenmalige Arbitragehof, luidde in het begin van de

jaren negentig, in navolging van supranationale rechtspraak 336 , het eindpunt in van de hele

ontwikkeling. Zowel het Hof van Cassatie als de Raad van State sloten zich hier vrijwel onmiddellijk

bij aan. Zij stellen voortaan dat het gelijkheidsbeginsel en het principe van de niet-discriminatie een

verschil in behandeling tussen bepaalde categorieën van personen niet uitsluiten voor zover dat

verschil op een objectief criterium gestoeld is en het redelijk verantwoord is. Het gelijkheidsbeginsel

wordt aldus geschonden wanneer er geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de

aangewende middelen en het beoogde doel. Dezelfde regels verzetten zich er overigens tegen dat

personen die zich in verschillende situaties bevinden, op identieke wijze worden behandeld zonder dat

daarvoor een redelijke verantwoording bestaat. Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet

worden beoordeeld rekening houdend met het doel en de gevolgen van de betwiste maatregel en met

de aard van de ter zake geleden beginselen.337 Uit deze formulering kunnen een aantal criteria

gedestilleerd worden. Deze criteria worden in hoofdstuk II besproken en toegepast op de concrete

situatie inzake auteursrechten en naburige rechten.                                                                                                                331 J. KIRKPATRICK, “L’égalité devant l’impôt en droit belge” in L’égalité, Travaux du Centre de Philosophie de Droit de l’Université libre de Bruxelles, Brussel, Bruylant, 1975, 15 en 26; S. VAN CROMBRUGGE, “De gelijkheid in het fiscaal recht" in S. VAN CROMBRUGGE (ed.), Actuele fiscale thema’s, Kalmthout, Biblio, 2007, 13. 332 Y. DELACROIX, Les taxes communales au point du vue de la pratique judiciaire, Brussel, Larcier, 1941, nr. 101-102; J. KIRKPATRICK, “L’égalité devant l’impôt en droit belge” in L’égalité, Travaux du Centre de  Philosophie de Droit de l’Université de Bruxelles, Brussel, Bruylant, 1975, 15-16; Zij wezen er onder meer op dat dit criterium niet eens verhinderde dat een belasting uitsluitend zou worden opgelegd aan volstrekt willekeurig gekozen categorieën van bleastingplichtigen mits er binnen elke categorie maar gelijkheid heerste. 333 RvS 9 juni 1964, Arr. RvS 1964, 571; RvS 2 april 2010, FJF 2011, 212-216. 334 Cass. 20 november 1975, Pas. 1976, I, 347. 335 Cass. 21 december 1982, RW 1982-1983, 1810; Cass. 6 februari 1987, AFT 1987, 232. 336 EHRM 23 juli 1968, Belgische Taalzaak, Publ. Cour eur. D.H., Serie A, nr. 6, RW 1968-69 en TBP 1969, 226-247, noot E. SUY. 337 Arbitragehof 3 november 1993, nr. 77/93, BS 10 december 1993, 26337; Arbitragehof 6 juni 1995, nr. 44/95, BS 26 augustus 1995, 24534; Cass. 30 april 1992, RW 1992-93, 226; RvS 25 april 1990, FJF 1990, 255-259; S. VAN CROMBRUGGE, De grondregels van het Belgisch fiscaal recht, Antwerpen, Biblo, 2012, 44.

Page 85: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

79

Afdeling 2. Toetsingsmogelijkheid van het Grondwettelijk Hof.

160. Het Grondwettelijk Hof erkent de beoordelings- en beleidsvrijheid van de belastingheffende

overheid. Hierdoor beperkt het zich uitdrukkelijk tot een marginale toetsing van de toepassing van het

gelijkheidsbeginsel door de wetgever. De opportuniteit of wenselijkheid van een fiscale maatregel

wordt niet onderzocht, noch of het nagestreefde doel ook met andere maatregelen kan worden

bereikt.338

II. De Wet van 16 juli 2008 getoetst aan de artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet.

   Afdeling 1. Probleemstelling.  161. Vooraleer wordt overgegaan tot de eigenlijke toetsing van de onderscheidingscriteria, moeten

de verschillen in behandeling, of de ongelijkheden, die de wet van 16 juli 1008 heeft ingevoerd, aan

het licht gebracht worden. De wetgever heeft het nieuwe fiscale regime inzake auteursrechten en

naburige rechten gelimiteerd tot een grensbedrag van 37 500 EUR.339 De inkomsten die onder dit

grensbedrag vallen worden gekwalificeerd als roerende inkomsten.340 Boven dit plafond geldt er geen

gunstregeling meer en hangt de fiscale afhandeling af van de kwalificatie van de inkomsten, i.e. hetzij

als beroepsinkomsten, hetzij als roerende inkomsten. De wijziging van de kwalificatie van een

inkomen enkel en alleen op basis van een puur kwantitatief criterium is echter gevoelig voor eventuele

problemen met de grondwettelijkheid.341

162. Dit risico op ongrondwettelijkheid wordt hoofdzakelijk aangehaald in Franstalige rechtsleer.342

Zo stelt Antoine DAYEZ dat “le plus important des problèmes qu’elle présente est évidemment celui de

sa constitutionnalité”.343 In de Nederlandstalige rechtsleer wordt nergens melding gemaakt van dit

risico. De nadruk ligt in overgrote mate op de praktische knelpunten, zoals bijvoorbeeld deze met

betrekking tot de forfaitaire aftrek of de roerende voorheffing.

Nochtans had de toenmalige minister van Financiën, Didier REYNDERS, tijdens de parlementaire

voorbereidingen reeds meermaals zijn twijfels omtrent dit kwantitatief criterium te kennen gegeven.

                                                                                                               338 Arbitragehof 4 juli 1991, nr. 20/91, BS 22 augustus 1991, 18.088. 339 Art. 37 WIB92. 340 Art. 17, §1, 5° WIB92. 341 E. TRAVERSA en D. DECKERS, “La réforme de la fiscalité des droits d’auteur”, JT 2009, 340  342 S. SCARNÀ, “Nouveau régime fiscal relatif aux droits d’auteur: la fin des controverses?”, C&FP 2008, 306; J. VAN DYCK, “Auteursrechten: is de nieuwe regeling ‘probleemloos’?”, Fiscoloog 2008, afl. 1123, 1. 343 A. DAYEZ, “Précompte mobilier sur les droits d’auteur: à l’impossible le redevable ne peut être tenu”, RGF 2010, afl. 2, 23.

Page 86: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

80

Zo liet hij weten in de Senaatscommissie voor de Financiën dat hij betwijfelt of de “techniek waarbij

de inkomsten vanaf een bepaald plafond hun definiëring van roerende inkomsten verliezen, de

grondwettelijke toets zal kunnen doorstaan.”344 Later in de Kamercommissie voor de Financiën uitte

de minister nogmaals deze twijfel.345 Hoe dan ook, het wetsvoorstel werd goedgekeurd zonder zich

hieraan te storen.

163. De wetgever heeft met de wet van 16 juli 2008 de inkomsten uit auteursrechten en naburige

rechten onbetwistbaar gekwalificeerd als roerende inkomsten, voor zover zij het grensbedrag van 37

500 EUR niet overschrijden.346 Vanuit een meer technische benadering heeft de wetgever een

onweerlegbaar vermoeden ingevoerd dat ervoor zorgt dat de inkomsten uit auteursrechten e.d. tot het

grensbedrag van 37 500 EUR als roerende inkomsten worden beschouwd en dat een herkwalificatie

naar beroepsinkomsten onmogelijk is.347 Met dergelijke gedachtegang in het achterhoofd, kan men

vaststellen dat deze wetgevende techniek aanleiding geeft tot verscheidene verschillen in behandeling.

In wat volgt worden eerst de voorwaarden voorafgaand aan de eigenlijke grondwettelijke toetsing kort

aangehaald en vervolgens worden de verschillen in behandeling uiteengezet, om te eindigen met de

toetsing van deze verschillen aan het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel.

Afdeling 2. Voorwaarden voorafgaand aan de eigenlijke toetsing aan het gelijkheidsbeginsel.

164. De rechtsleer heeft een aantal prealabele voorwaarden uitgewerkt waaraan voldaan moet zijn

opdat een correcte vergelijking zou kunnen plaatsvinden.348 Ten eerste moet het duidelijk zijn welke

categorieën worden vergeleken en dient er bovendien een werkelijk verschil in behandeling in rechte

te bestaan tussen hen beide.349 Vervolgens wordt vereist dat het verschil in behandeling zijn grondslag

vindt in een wetskrachtige norm. Als laatste voorwaarde geldt dat de te vergelijken rechtssituaties nog

steeds juridisch relevant zijn.

                                                                                                               344 Wetsontwerp tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en tot instelling van een forfaitaire belastingregeling inzake auteursrechten en naburige rechten, Parl. St. Senaat (Commissie voor de financiën en voor de economische aangelegenheden) 2007-08, nr. 4-119/5, 14. 345 Wetsontwerp tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en tot instelling van een forfaitaire belastingregeling inzake auteursrechten en naburige rechten, Parl. St. Kamer (Commissie voor de financiën en de begroting) 2007-08, nr. 52-1188/003, 3. 346 Artikel 17, §1, 5° en 37, 2e lid WIB92. 347  E. TRAVERSA en D. DECKERS, “La réforme de la fiscalité des droits d’auteur”, JT 2009, 340.  348 J. BOSSUYT, Kunstenaars en directe belastingen: de Wet van 16 juli 2008 als voorbeeld van hoe het niet moet, onuitg. masterthesis Rechten K.U.Leuven, 2011-12, 60; F. MEERSSCHAUT, “De rechtspraak van het Arbitragehof in 1999. Het grondwettelijk contentieux”, TBP 2000, afl. 10, 739-740. 349 F. MEERSSCHAUT, “De rechtspraak van het Arbitragehof in 1999. Het grondwettelijk contentieux”, TBP 2000, afl. 10, 739, nr. 14.

Page 87: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

81

165. Over de tweede en derde voorwaarde kan men kort zijn. Het nieuwe fiscaalrechtelijke regime

voor de auteursrechten en naburige rechten werd ingevoerd door de federale wet van 16 juli 2008.350

Hierdoor is aan de voorwaarde voldaan volgens dewelke het verschil in behandeling zijn grondslag

moet vinden in een wetskrachtige norm. Bovendien vinden alle hierna vermelde vergelijkingen plaats

in het kader van de huidige toestand van het fiscale recht van toepassing op de inkomsten uit

auteursrechten en naburige rechten en wettelijke en verplichte licenties.

De eerste prealabele voorwaarde, namelijk dat er een daadwerkelijk verschil in behandeling in rechte

dient te bestaan, wordt in wat volgt nader uiteengezet.

2.1. Daadwerkelijk verschil in behandeling in rechte.

166. De kwalificatie van de inkomsten uit de cessie of concessie van auteursrechten en naburige

rechten hangt af van een puur kwantitatief criterium. Uit de gecombineerde lezing van artikel 17, §1,

5° en artikel 37, tweede lid WIB92 kan afgeleid worden dat dergelijke kwalificatie van deze

inkomsten behouden blijft “behalve en voor zover zij (de inkomsten uit de cessie of concessie van

auteursrechten en naburige rechten) hoger liggen dan 37 500 EUR”. Wanneer deze inkomsten in één

aanslagjaar dat plafond overschrijden, dan speelt de kans op herkwalificatie overeenkomstig artikel 37

WIB92 opnieuw mee.351

167. Uit een analyse van de rechtspraak door VAN CROMBRUGGE blijkt dat in België schendingen

van het gelijkheidsbeginsel het meest frequent zijn bij het maken van een onderscheid tussen

belastingplichten die aan eenzelfde belasting onderworpen zijn. 352 Bovendien is vereist dat het

verschil in behandeling inzake eenzelfde belasting slaat op ten minste twee verschillende categorieën

van belastingplichtigen. Twee verschillende situaties in hoofde van eenzelfde belastingplichtige

kunnen door het Grondwettelijk Hof niet worden vergeleken.353 Toegepast op de fiscale regeling ter

zake wil dit zeggen dat de mogelijkheid die bestaat voor een belastingplichtige dat zijn inkomsten uit

de cessie of concessie van auteursrechten en naburige rechten deels als roerende inkomsten

beschouwd worden tot aan het grensbedrag en deels als beroepsinkomsten boven het grensbedrag,

geen grondslag biedt om te besluiten tot een verschil in behandeling dat vatbaar is voor toetsing door

het Grondwettelijk Hof.

                                                                                                               350 BS 30 juli 2008, 40.199. 351 J. BOSSUYT, Kunstenaars en directe belastingen: de Wet van 16 juli 2008 als voorbeeld van hoe het niet moet, onuitg. masterthesis Rechten K.U.Leuven, 2011-12, 61. 352  S. VAN CROMBRUGGE, “De gelijkheid in het fiscaal recht" in S. VAN CROMBRUGGE (ed.), Actuele fiscale thema’s, Kalmthout, Biblio, 2007, 23.  353 Arbitragehof 3 mei 2000, nr. 51/2000, BS 8 juli 2000.

Page 88: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

82

168. BOSSUYT ontwaarde de volgende mogelijke vergelijkbare verschillen in behandeling.354

Vooreerst is er volgens BOSSUYT het verschil in behandeling tussen enerzijds de belastingplichtigen

die professionele inkomsten uit de cessie of concessie van auteursrechten en naburige rechten

verwerven en die bovendien het plafond van 37 500 EUR niet overschrijden en anderzijds de

belastingplichtigen die dezelfde inkomsten verwerven, eveneens in professionele context, maar

waarvan het bedrag wél de drempel uit artikel 37, 2e lid WIB92 overstijgt.

Ten tweede bemerkt hij een ongelijke behandeling tussen professionele kunstenaars en andere

belastingplichtigen die professionele inkomsten genieten. Deze laatsten kunnen niet van het voordelig

fiscaal regime genieten en hun inkomsten worden ten volle onderworpen aan de progressieve tarieven

uit artikel 130 WIB92.

Ten derde is er tevens sprake van een gelijke behandeling van enerzijds de professionele kunstenaars

en anderzijds de belastingplichtigen die dergelijke inkomsten slechts verwerven uit een

nevenactiviteit. Het gaat in casu om de gelijke behandeling van belastingplichtigen die in

verschillende situaties verkeren.

Vervolgens impliceert de wet van 16 juli 2008 een verschil in behandeling tussen enerzijds

kunstenaars en anderzijds andere belastingplichtigen die wisselende inkomsten verwerven. Een van de

twee motieven van het wetsvoorstel was dat men wenste een oplossing te bieden voor het wisselende

en onzekere karakter van de inkomsten van kustenaars.355 Bepaalde rechtsleer wees echter op het feit

dat kunstenaars niet de enigen zijn wiens inkomsten een wisselend karakter hebben.356 Zo kan het

voorbeeld gegeven worden van een schilder of beeldhouwer die, alvorens hij zijn werken kan

verkopen, eerst gedurende een zekere tijd, die meerdere belastbare periodes kan omvatten, een aantal

creaties moet maken. Gedurende deze periode van creatie ontvangt de schilder of beeldhouwer

nauwelijks inkomsten, maar van zodra hij zijn werken tentoonstelt zullen de inkomsten uit de verkoop

van zijn werken enorm stijgen en bijgevolg zal dit aanleiding geven tot een zeer zware belasting tegen

de progressieve tarieven.

Ten slotte ontstaat er ten gevolge van het nieuwe fiscale regime een verschil in behandeling tussen

natuurlijke personen en rechtspersonen. De gunstregeling is immers enkel van toepassing indien de

verwerver van de inkomsten uit de cessie of concessie van auteursrechten en naburige rechten een

                                                                                                               354  J. BOSSUYT, Kunstenaars en directe belastingen: de Wet van 16 juli 2008 als voorbeeld van hoe het niet moet, onuitg. masterthesis Rechten K.U.Leuven, 2011-12, 61-63.  355 Zie randnummers 26-27. 356 A. DAYEZ, “Précompte mobilier sur les droits d’auteur: à l’impossible le redevable ne peut être tenu”, RGF 2010, afl. 2, 23-24, nr. 3.

Page 89: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

83

natuurlijke persoon is. Een vennootschap of andere rechtspersoon valt niet onder het

toepassingsgebied van de wet van 16 juli 2008.

Afdeling 3. Concrete toetsing van de wet van 16 juli 2008 aan het grondwettelijk

gelijkheidsbeginsel.

169. Wanneer aan alle prealabele voorwaarden voldaan is, kan het verschil in behandeling concreet

getoetst worden aan de artikelen 10, 11 en 172 GW. Zoals bij de bespreking van de evolutie van het

gelijkheidsbeginsel werd aangegeven, dient een verschil in behandeling tussen bepaalde categorieën

van personen gestoeld te zijn op een objectief criterium en moet het verschil redelijk verantwoord zijn.

In wat volgt wordt het toetsingsmodel dat het Grondwettelijk Hof hierbij volgt, toegepast op de

concrete verschillen in behandeling in rechte. Dit proces bestaat uit een vijftal stappen.

3.1. Noodzakelijke vergelijkbaarheidstoets.

170. Vooreerst kunnen slechts bepaalde categorieën van personen geldig vergeleken worden

wanneer zij ‘vergelijkbaar’ zijn. Deze eerste stap betreft de noodzakelijke vergelijkbaarheidstoets.357

VAN CROMBRUGGE is van mening dat de vaststelling van onvergelijkbaarheid een objectieve

verantwoording kan uitmaken voor het verschil in behandeling tussen bepaalde categorieën.358 Voor

wat betreft bovenvermelde verschillen in behandeling kan besloten worden dat zij allen de

vergelijkbaarheidstoets doorstaan. Zo is een kwantitatief onderscheidingscriterium geen a priori

belemmering voor de vergelijkbaarheid 359 , noch het al dan niet wisselend karakter van de

inkomsten.360 Ook het al dan niet professionele karakter van de inkomsten361, het al dan niet hebben

                                                                                                               357 Arbitragehof 2 april 1992, nr. 30/92, BS 13 juni 1992, 13.642;  P. DE RIDDER, “De beperkte toetsing van het gelijkheidsbeginsel door het Arbitragehof”, RW 1990-91, 484-485.  358 Zie voor een uitgebreide uiteenzetting: S. VAN CROMBRUGGE, “De gelijkheid in het fiscaal recht” in S. VAN CROMBRUGGE (ed.), Actuele fiscale thema’s, Kalmthout, Biblio, 2007, 43-50. 359 Dit onderscheidingscriterium geldt voor de vergelijking tussen belastingplichtigen die inkomsten verwerven uit de cessie of concessie van auteursrechten en naburige rechten en die tevens onder het grensbedrag uit artikel 37, lid 2 WIB92 blijven en de belastingplichtigen wiens inkomsten dat grensbedrag overschrijden; Arbitragehof 1 juni 1994, nr. 44/94, FJF 1994, 130; Arbitragehof 4 februari 2004, nr. 20/2004, TFR 2004, afl. 269, 926. 360 Dit criterium geldt ter onderscheid van de belastingplichtigen die het gunstregime genieten en zij die onder de ‘gewone’ belasting van de beroepsinkomsten vallen; Arbitragehof 15 oktober 2002, nr. 146/2002, FJF 2002, 273. 361 Dit criterium betreft de gelijke behandeling van de belastingplichtigen die de inkomsten bedoeld in artikel 17, §1, 5° WIB92 in een beroepsmatig of niet-beroepsmatig kader ontvangen; over het beroepsmatig karakter als onderscheidingscriterium is geen rechtspraak gepubliceerd, waardoor men aangewezen is op de algemene principes die in de rechtsleer werden ontwikkeld: zie hiervoor J. BOSSUYT, Kunstenaars en directe belastingen: de Wet van 16 juli 2008 als voorbeeld van hoe het niet moet, onuitg. masterthesis Rechten K.U.Leuven, 2011-12, 76.

Page 90: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

84

van rechtspersoonlijkheid362 of het verschillend type van inkomsten363 zijn onderscheidingscriteria op

basis waarvan men tot de onvergelijkbaarheid kan besloten.

3.2. Onderzoek naar een objectieve en redelijke verantwoording voor het verschil in

behandeling.

171. Het onderzoek naar het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld

rekening houdend met het doel en de gevolgen van de betwiste maatregel en met de aard van de ter

zake geldende beginselen.364 Vooreerst wordt het doel van de maatregel onderzocht, nadien wordt

nagegaan of er een objectieve verantwoording bestaat voor het onderscheid. Ten slotte dient er een

redelijk verband te bestaan tussen de aangewende middelen en het nagestreefde doel en moet deze

verhouding de proportionaliteitstoets doorstaan, i.e. de rule of reason.365

3.2.1. Het doel van de regeling.

172. Het Grondwettelijk Hof heeft het doel van de betwiste maatregel altijd het meest grondig

onderzocht. Dit doel zal in de analyse van het Hof geprojecteerd worden op het gehanteerde

onderscheidingscriterium.366 Wanneer het doel van de belasting aan het algemeen belang beantwoordt

en een geoorloofd en legitiem karakter heeft, zal het als redelijk verantwoord beschouwd worden.367

173. Uit de parlementaire voorbereidingen blijkt dat het nieuwe fiscale regime in het licht van twee

doelstellingen opgesteld werd.368 Enerzijds heeft de wetgever getracht meer juridische zekerheid te

bieden aan de genieters van auteursrechten e.d. en anderzijds wou men de auteurs en kunstenaars

                                                                                                               362 Dit onderscheidingscriterium geldt voor de natuurlijke personen die wél onder het fiscale gunstregime vallen en de vennootschappen die hier niet onder vallen; Arbitragehof 18 april 2001, nr. 45/2001, TFR 2001, afl. 207, 837; Arbitragehof 21 september 2005, nr. 142/2005, FJF 2006, 69. 363 Dit criterium geldt ter onderscheid van belastingplichtigen met wisselende inkomsten, maar met een verschillend type van inkomsten, nl. enerzijds inkomsten zoals bedoeld in artikel 17, §1, 5° WIB92 en anderzijds andere professionele inkomsten zoals bijvoorbeeld een vergoeding voor een bepaalde artistieke prestatie; Arbitragehof 1 maart 2001, nr. 30/2001, TFR 2001, afl. 204, 643. 364 Arbitragehof 3 november 1993, nr. 77/93, BS 10 december 1993, 26337; Arbitragehof 6 juni 1995, nr. 44/95, BS 26 augustus 1995, 24534; Cass. 30 april 1992, RW 1992-93, 226; RvS 25 april 1990, FJF 1990, 255-259; S. VAN CROMBRUGGE, De grondregels van het Belgisch fiscaal recht, Antwerpen, Biblo, 2012, 44; S. VAN CROMBRUGGE, “De gelijkheid in het fiscaal recht" in S. VAN CROMBRUGGE (ed.), Actuele fiscale thema’s, Kalmthout, Biblio, 2007, 25. 365  J. BOSSUYT, Kunstenaars en directe belastingen: de Wet van 16 juli 2008 als voorbeeld van hoe het niet moet, onuitg. masterthesis Rechten K.U.Leuven, 2011-12, 81.    366 Arbitragehof 16 oktober 1991, nr. 26/91, BS 23 november 1991, 26325; Arbitragehof 21 november 1991, nr. 24/91, BS 14 december 1991, 28245; S. VAN CROMBRUGGE, “De gelijkheid in het fiscaal recht" in S. VAN CROMBRUGGE (ed.), Actuele fiscale thema’s, Kalmthout, Biblio, 2007, 25.  367 D. VAN HEUVEN, “Enkele beschouwingen over het gelijkheidsbeginsel”, RW 1990-91, 588. 368 Zie randnummers 26-27.

Page 91: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

85

belasten volgens hun bijdragecapaciteiten vermits hun inkomsten een onregelmatig en wisselvallig

karakter vertonen. Beide doelstellingen kunnen als geoorloofd en legitiem worden beschouwd. Het

gekozen onderscheidingscriterium dient in een minimaal verband te staan met de gegeven

verantwoording. Indien er aldus geen verantwoording kan worden gegeven voor een bepaald verschil

in behandeling, dan zal het Grondwettelijk Hof besluiten dat het gekozen onderscheidingscriterium

willekeurig is.369 De vraag die zich in dit kader stelt is of het door de wetgever ingevoerde plafond van

37 500 EUR op basis waarvan men een onderscheid maakt tussen enerzijds roerende inkomsten en

anderzijds eventuele beroepsinkomsten redelijk verantwoord is.370 Voor het aanslagjaar 2014 bedraagt

het geïndexeerd grensbedrag 56 450 EUR. Bepaalde rechtsleer stelt dat het gissen is naar de reden

waarom de wetgever voor dit grensbedrag gekozen heeft.371 Zij wijzen erop dat volgens het Wetboek

van de Inkomstenbelasting een belastingplichtige beschouwd wordt als beschikkend over een

belangrijke bijdragecapaciteit wanneer hij een inkomen heeft van meer dan 37 330 EUR. 372

Daartegenover staat dat een genieter van auteursrechten en naburige rechten die hetzelfde bedrag

ontvangt, vermoed wordt over een lagere bijdragecapaciteit te beschikken, vermits dergelijk inkomen

onder de drempel van 56 450 EUR valt. Bovendien wordt hierbij geen rekening gehouden met andere

inkomsten die de genieter van auteursrechten en naburige rechten daarnaast tijdens hetzelfde jaar zou

ontvangen hebben. Ook in de voorbereidende werken werd er in de Senaatscommissie voor de

Financiën door senator MONFILS op gewezen dat dit grensbedrag vermoedelijk te hoog is.373 Hij wees

erop dat in 98% van de gevallen de auteursrechten niet hoger zijn dan 10 000 EUR. In het geval dit

cijfer klopt, wil dit zeggen dat quasi iedereen maar belast wordt tegen 15% op de helft van de

ontvangen vergoeding. Het reële aanslagpercentage bedraagt dan nog 7,5%.374

174. Op basis van deze doctrinale argumenten, kan mijn inziens worden besloten dat het door de

wetgever gekozen drempelbedrag van 37 500 EUR moeilijk te verantwoorden en zelfs willekeurig is.

Een verder onderzoek van het verschil in behandeling tussen enerzijds de belastingplichtigen die

professionele inkomsten uit de cessie of concessie van auteursrechten en naburige rechten verwerven,

waarvan het bedrag het plafond van 37 500 EUR niet overschrijdt en anderzijds de belastingplichtigen

die dezelfde inkomsten verwerven, eveneens in professionele context, maar waarvan het bedrag wél de

drempel overstijgt, is bijgevolg niet meer nodig, daar een – potentiële - ongrondwettelijkheid reeds in

dit stadium van het onderzoek vaststaat.

                                                                                                               369 Arbitragehof 4 juli 1991, nr. 20/91, FJF 1991, 142; Arbitragehof 9 november 1993, nr. 80/93, FJF 1994, 1. 370 Indien de inkomsten uit auteursrechten e.d. op basis van artikel 37 WIB92 geherkwalificeerd kunnen worden als beroepsinkomsten. 371 E. TRAVERSA en D. DECKERS, “La réforme de la fiscalité des droits d’auteur”, JT 2009, 340. 372 Vanaf dit bedrag geldt immers het 50%-tarief uit artikel 130, lid 1 WIB92. 373 Wetsontwerp tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en tot instelling van een forfaitaire belastingregeling inzake auteursrechten en naburige rechten, Parl. St. Senaat (Commissie voor de financiën en voor de economische aangelegenheden) 2007-08, nr. 4-119/5, 3 374 J. VAN DYCK, “Auteursrechten: bevrijdende RV juridisch-technisch onmogelijk?”, Fiscoloog 2008, afl. 1118, 4.

Page 92: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

86

Men mag bovendien, naar mijn mening, aldus besluiten dat enkel het kwantitatief

onderscheidingscriterium een probleem kan vormen in het licht van de grondwettelijkheid. De andere

criteria, vermeld onder paragraaf 3.1., kunnen daarentegen wel verantwoord worden door de twee

algemene doelstellingen.

3.2.2. Objectieve verantwoording voor het onderscheid.

175. In de volgende fase wordt door het Grondwettelijk Hof onderzocht of het criterium van

onderscheid objectief is. Dit wil zeggen dat de verschillen in behandeling niet mogen afhangen van

een persoonlijke interpretatie, maar gestoeld moeten zijn op feiten.375 Uit de Belgische fiscale

rechtspraak blijkt dat geen gevallen voorhanden zijn waarin wordt besloten tot een schending van het

gelijkheidsbeginsel wegens het ontbreken van een objectief criterium. 376 Alle verschillen in

behandeling in het fiscaal recht berusten aldus op een of ander objectief criterium en het

Grondwettelijk Hof erkent dan ook gemakkelijk diverse onderscheidingscriteria. Na analyse van

BOSSUYT, kwam men tot de conclusie dat de criterium van het verwerven van de inkomsten bedoeld

in artikel 17, §1, 5° WIB92, evenals het criterium van het bezitten van rechtspersoonlijkheid voldoen

aan de voorwaarden van objectiviteit, duidelijkheid en algemeenheid.377

3.2.3. Het onderscheidingscriterium is pertinent.

176. Wanneer een onderscheidingscriterium pertinent is, wil dit zeggen dat het criterium van aard is

dat de beoogde doelstelling van de maatregel hiermee kan worden bereikt.378 In dat geval is het

onderscheid in behandeling effectief en doeltreffend. Bovendien moet het criterium ook passend zijn

om dat doel te bereiken en nauwkeurig gedefinieerd worden.379 Dit laatste impliceert dat de belasting

effectief slaat op de categorie belastingplichtigen die bedoeld werden door de doelstellingen van de

wet en dat deze categorie niet te ruim, noch te eng worden gedefinieerd.380

                                                                                                               375 D. VAN HEUVEN, “Enkele beschouwingen over het gelijkheidsbeginsel”, RW 1990-91, 588. 376 S. VAN CROMBRUGGE, “De gelijkheid in het fiscaal recht" in S. VAN CROMBRUGGE (ed.), Actuele fiscale thema’s, Kalmthout, Biblio, 2007, 23.  377 J. BOSSUYT, Kunstenaars en directe belastingen: de Wet van 16 juli 2008 als voorbeeld van hoe het niet moet, onuitg. masterthesis Rechten K.U.Leuven, 2011-12, 93-95.  378 E. WILLEMART en M. VERDUSSEN, Les limites consitutionnelles du pouvoir fiscal, Brussel, Bruylant, 1999, 206. 379 E. WILLEMART en M. VERDUSSEN, Les limites constitutionnelles du pouvoir fiscal, Brussel, Bruylant, 1999, 205. 380 E. WILLEMART en M. VERDUSSEN, Les limites constitutionnelles du pouvoir fiscal, Brussel, Bruylant, 1999, 206.  

Page 93: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

87

177. De verwerving van auteursrechten, i.e. het onderscheidingscriterium voor het tweede en vierde

verschil in behandeling381, staat in verband met de beoogde doelstellingen.382 Is dit criterium echter

ook pertinent? Zoals reeds hoger werd uiteengezet, wordt ter afbakening van het materiële

toepassingsgebied van het nieuwe fiscale regime verwezen naar de Auteursrechtenwet.383 Hierdoor

vallen niet enkel de “artiesten” en “kunstenaars” onder de toepassing van de wet van 16 juli 2008,

maar ook eenieder die een origineel werk creëert volgens de voorwaarden van de Auteursrechtenwet,

op grond waarvan zij auteursrechtelijke bescherming genieten. De vraag kan echter gesteld worden of

dit wel de bedoeling was van de wetgever.384 In de verantwoording bij het wetsvoorstel wordt

uitdrukkelijk aangegeven dat men getracht heeft de kunstenaars beter te beschermen omwille van het

uiterst wisselvallige en tevens bescheiden karakter van hun inkomsten uit artistieke activiteiten.385

Hierdoor zouden zij immers nog meer het slachtoffer zijn van de progressieve belastingheffing vermits

de inkomsten die zij ontvangen betrekking hebben op voorgaande activiteitsperiodes. In de rechtsleer

wordt hierbij echter een zelfde bedenking gemaakt, meer bepaald dat de artiesten en kunstenaars niet

de enige categorie professionelen zijn waarvan de inkomsten onzeker en wisselvallig zijn.386 Rekening

houdend met dergelijke argumenten, kan naar mijn mening besloten worden dat het criterium van het

verwerven van auteursrechten te ruim geformuleerd is, waardoor niet-bedoelde belastingplichtigen wel

onder het fiscaal voordelig regime vallen, ten nadele van andere belastingplichtigen wiens inkomsten

tevens wisselend zijn. Echter, de fiscale wetgever beschikt over een ruime beoordelingsvrijheid om de

verschillende categorieën af te bakenen en bovendien blijkt uit zijn rechtspraak dat het Grondwettelijk

Hof zich bij de toetsing van een materieel onderscheid erg terughoudend opstelt.387 Hierdoor zal naar

alle waarschijnlijkheid het verwerven van auteursrechten en naburige rechten de pertinentietoets

doorstaan.388 Weliswaar dient de geviseerde belasting nog te voldoen aan de proportionaliteitstoets.389

                                                                                                               381 Zie randnummer 168, paragraaf 2.1. 382 Zie randnummer 174. 383 Art. 17, §1, 5° WIB92. 384 E. TRAVERSA en D. DECKERS, “La réforme de la fiscalité des droits d’auteur”, JT 2009, 340. 385 Wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en tot instelling van een forfaitaire belastingregeling inzake auteursrechten en naburige rechten, Parl. St. Senaat (BZ), 2007, nr. 4-119/1, 3. 386 J. VAN DYCK, “Auteursrechten: bevrijdende RV juridisch-technisch onmogelijk?”, Fiscoloog 2008, afl. 1118, 4; E. TRAVERSA en D. DECKERS, “La réforme de la fiscalité des droits d’auteur”, JT 2009, 340; S. SCARNÀ, “Nouveau régime fiscal relatif aux droits d’auteur: la fin des controverses?”, C&FP 2008, afl. 8, 306; A. DAYEZ, “Précompte mobilier sur les droits d’auteur: à l’impossible le redevable ne peut être tenu”, RGF 2010, afl. 2, 23. 387 D. VAN HEUVEN, “Enkele beschouwingen over het gelijkheidsbeginsel”, RW 1990-91, 586;   J. BOSSUYT, Kunstenaars en directe belastingen: de Wet van 16 juli 2008 als voorbeeld van hoe het niet moet, onuitg. masterthesis Rechten K.U.Leuven, 2011-12, 104.  388 J. BOSSUYT, Kunstenaars en directe belastingen: de Wet van 16 juli 2008 als voorbeeld van hoe het niet moet, onuitg. masterthesis Rechten K.U.Leuven, 2011-12, 104.  389 Zie randnummer 179.

Page 94: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

88

178. Het al dan niet bezitten van rechtspersoonlijkheid, i.e. het criterium voor het laatste verschil in

behandeling, blijkt na analyse van BOSSUYT in casu een pertinent onderscheidingscriterium te zijn,

vermits rechtspersonen niet onder het progressieve tarief vallen van de natuurlijke personen.390

3.2.4. De ‘rule of reason’.

179. De laatste fase in het onderzoek naar de al dan niet grondwettelijkheid van het nieuwe fiscale

regime is de proportionaliteitstoets. Zoals reeds werd aangehaald, beschikt het Grondwettelijk Hof

enkel over een marginale toetsing ter zake.391 In Franse rechtsleer werd reeds geponeerd dat de

gevolgen van het fiscale regime niet proportioneel zouden zijn met het nagestreefde doel. Zo stelden

TRAVERSA en DECKERS dat “si…il est possible d’admettre que cette différence poursuit des objectives

légitimes, elle ne semble pas être proportionnée à cet objectif”392 en ook Antoine DAYEZ benadrukte

dat “la question se pose toutefois de savoir si ce régime de faveur est proportionné à l’objectif

poursuivi”.393

Afdeling 4. De lege ferenda.

180. Gelet op de hierboven uiteengezette grondwettelijke bezwaren werden in de rechtsleer

verschillende alternatieve fiscale regelingen voorgesteld om de kunstenaar alsnog een billijke

belastingheffing van zijn artistieke inkomsten te bieden. Zo wordt onder meer het voorstel van een

sursis fiscal, i.e. een uitstel van belasting, gesuggereerd waarbij de belastingplichtigen hun inkomsten

uit de artistieke activiteiten op een zogenaamde ‘artiestenrekening’ dienen te plaatsen. Door deze

storting zijn deze inkomsten op dat ogenblik onbelastbaar. Zij worden pas belastbaar tegen het

progressief tarief in het jaar van opname, van zodra en in de mate zij van de rekening worden

genomen.394

181. Voorts bestaat een andere mogelijkheid erin om de kunstenaars niet progressief te belasten op

hun werkelijk inkomen, maar op een jaarlijks fictief gemiddeld inkomen.395 De grootste moeilijkheid,

al dan niet onmogelijkheid, bestaat erin het berekenen van het gemiddelde inkomen van voorgaande

jaren. Teneinde hieraan tegemoet te komen zou men ervoor kunnen opteren om te werken met een

                                                                                                               390 J. BOSSUYT, Kunstenaars en directe belastingen: de Wet van 16 juli 2008 als voorbeeld van hoe het niet moet, onuitg. masterthesis Rechten K.U.Leuven, 2011-12, 105-106.  391 Zie randnummer 160. 392 E. TRAVERSA en V. DECKERS, “La réforme de la fiscalité des droits d’auteur”, JT 2009, 340. 393 A. DAYEZ, “Précompte mobilier sur les droits d’auteur: à l’impossible le redevable ne peut être tenu”, RGF 2010, afl. 2, 23.  394 A. NAYER en S. CAPIAU, Un statut pour les artistes. Dossier documentaire et propositions, Brussel, communauté Française/ CERP, 1991, 222-223. 395 A. NAYER en S. CAPIAU, Le droit social et fiscal des artistes, Brussel, Pierre Mardaga, 1987, 366-367.

Page 95: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

89

referentiejaar, waarbij de belasting vervolgens wordt berekend op alle belastbare inkomsten van het

desbetreffende jaar.396

182. Mijn inziens lijkt de meest realistische oplossing te komen van BOSSUYT.397 Hij kwam samen

met DESCHRIJVER tot het besluit dat de artistieke inkomsten fictief zouden moeten worden gekoppeld

aan meerdere belastingjaren, wanneer die inkomsten niet alleen betrekking hebben op het jaar van

verwerving ervan, maar ook betrekking hebben op eerdere belastingjaren.398 Met dergelijke oplossing

zou tegemoet gekomen kunnen worden aan de situatie waarin een kunstenaar eerst gedurende een

aantal jaren de tijd neemt om een bepaald auteursrechtelijk beschermd werk te creëren, alvorens hij

alle inkomsten uit dit werk realiseert in één belastingjaar. Bovendien wordt ook geen onderscheid

gemaakt tussen de verschillende soorten artistieke inkomsten, vermits zowel de inkomsten uit de

exploitatie van auteursrechten en naburige rechten, als de inkomsten uit de verkoop van de

auteursrechtelijk beschermde werken en de gages die een uitvoerend kunstenaar ontvangt, onder het

toepassingsgebied van deze fiscale regeling zouden vallen. DESCHRIJVER benadrukt ten slotte dat het

wenselijk is dat deze mogelijkheid openstaat voor alle belastingplichtigen die wisselende inkomsten

genieten.399

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

                                                                                                                 396 Deze techniek wordt gebruikt bij de belasting van opzegvergoedingen. Om in dit kader het juiste referentiejaar te bepalen, moet worden nagegaan welk jaar het laatste jaar is waarin de werknemer een normale beroepswerkzaamheid heeft uitgeoefend. Voor de belastingadministratie verwijst dit laatste jaar naar het meest recente jaar waarin de belastingplichtige in België of in het buitenland gedurende 12 maanden belastbare beroepsinkomsten heeft behaald, ongeacht hun aard ( Comm. I.B. 1992, nr. 171/324). Zie hieromtrent: G. VALKENBORG, “De fiscale behandeling van de opzeggingsvergoeding”, Or. 2012, afl. 2, 50-60. 397  J. BOSSUYT, Kunstenaars en directe belastingen: de Wet van 16 juli 2008 als voorbeeld van hoe het niet moet, onuitg. masterthesis Rechten K.U.Leuven, 2011-12, 127-129. 398 D. DESCHRIJVER, “De belasting van over de jaren heen wisselende inkomsten uit de activiteiten van kunstenaars”, TFR 2008, afl. 335, 131.  399  D. DESCHRIJVER, “De belasting van over de jaren heen wisselende inkomsten uit de activiteiten van kunstenaars”, TFR 2008, afl. 335, 133, nr. 36.  

Page 96: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

90

BESLUIT  

 

183. Een nieuwe fiscale regeling voor wat betreft de inkomsten uit auteursrechten en naburige

rechten was te verwachten en bovendien noodzakelijk gebleken. De parlementaire voorbereidingen

tonen uitdrukkelijk aan dat er enerzijds sprake was van een werkelijke juridische onzekerheid en

anderzijds van een belasting die dreigde veel te hoog uit te vallen voor de genieter van de

auteursrechten en naburige rechten wiens inkomsten vaak een bepaalde tijd na de creatie van het werk

uitbetaald werden. De vraag is echter: voldoet het nieuwe fiscale regime, ingesteld bij de wet van 16

juli 2008, aan deze noden en is de wetgever aldus geslaagd in zijn opzet?

184. In deel I wordt de fiscale regeling uiteengezet zoals die bestond vóór de inwerkingtreding van

de wet van 16 juli 2008. Een analyse van de rechtspraak wijst duidelijk aan dat het gebrek aan

uniforme regeling wel degelijk leidde tot heel wat rechtsonzekerheid voor de kunstenaar.

185. Deel II handelt over de wet van 16 juli 2008 en het nieuwe fiscale regime. Vooreerst wordt het

toepassingsgebied hiervan uiteengezet en vervolgens de nieuwe regels.

Het invoeren van de standaardkwalificatie als roerend inkomen en het hieraan gekoppelde tarief van

15 % geldt immers slechts tot een bepaald grensbedrag, waardoor de discussies van vóór de wet van

16 juli 2008 nog steeds de hypothese waarin een auteur meer inkomsten verwerft dan het grensbedrag,

beheersen. Voor het gedeelte dat het grensbedrag overschrijdt, is steeds een herkwalificatie naar

beroepsinkomen mogelijk op grond van artikel 37 WIB92.

Ook de forfaitaire kostenaftrek waarvan de kunstenaar kan genieten, roept verschillende

toepassingsmoeilijkheden in het leven. Een groot deel daarvan werd door de wetgever uit de wereld

geholpen door het verplicht maken van de aangifte in de personenbelasting.

De wetgever koos voor het mechanisme van de roerende voorheffing als inningsmethode.

Aanvankelijk was deze voorheffing bevrijdend, maar de wet van 28 december 2011 houdende diverse

bepalingen schafte dit bevrijdend karakter af waardoor een aangifte in de personenbelasting verplicht

werd. Bij de invoering van het nieuwe fiscale regime werd aangekondigd dat het KB/WIB92

aangepast zou worden teneinde duidelijkheid te scheppen over wie beschouwd moet worden als

schuldenaar van de roerende voorheffing en wie een vrijstelling kan genieten. Vermits dit tot op heden

niet gebeurde, is men aangewezen op een parlementair antwoord van staatssecretaris CLERFAYT indien

men verlangt te weten of men onder één van beide categorieën valt. Ook dit antwoord bleek niet

immuun voor de nodige kritiek. Verder brengt de verplichte aangifte in de personenbelasting met zich

mee dat hierop een aanvullende gemeentebelasting verschuldigd is.

Page 97: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

91

186. In deel III wordt beknopt de invloed van de nieuwe fiscale regeling op verschillende aspecten

van de sociale zekerheid van de kunstenaar uiteengezet. De keuze van de wetgever voor de

kwalificatie als roerend inkomen is aldus niet zonder gevolg voor wat betreft andere rechtstakken.

187. Het laatste deel betreft de grondwettelijkheid van de wet van 16 juli 2008. Concluderend kan

gesteld worden dat de huidige fiscale regeling voor kunstenaars voor wat betreft de grondwettelijkheid

problemen veroorzaakt. Het is mijn inziens slechts een kwestie van tijd vooraleer het Grondwettelijk

Hof aangesproken zal worden om een oordeel te vellen over dit fiscaal gunstregime, vermits men

enerzijds nergens een verantwoording kan vinden voor het ingevoerde grensbedrag van 37 500 EUR

en anderzijds omwille van de problematiek inzake het te ruim gedefinieerde toepassingsgebied van

deze regeling. Bepaalde rechtsleer durft zelfs te voorspellen dat in voorkomend geval niet enkel de

regel inzake het plafond zal worden vernietigd, maar de gehele wet.400 Bovendien wees BOSSUYT er

op dat ook andere mogelijkheden voorhanden zijn teneinde tegemoet te komen aan de fiscale

problemen van de kunstenaar.401

188. Gelet op al deze onvoorziene implicaties, verliest de wet van 16 juli 2008, mijn inziens, veel

van haar kracht en lost de wetgever de fiscale rechtsonzekerheid waarmee de kunstenaar te kampen

heeft, niet ten volle op, maar verplaats deze zich enkel naar de uitwerking van de nieuwe wet.

Daarenboven rijst de vraag of het werkelijk noodzakelijk was om voor de kunstenaar te voorzien in

een afzonderlijk gunstregime? VAN DYCK wijst er op dat dit de huidige tendens is in het fiscaal

recht.402 Meer en meer worden ten behoeve van bijzondere doelgroepen specifieke fiscale regelingen

uitgewerkt. Als voorbeeld kan het stelsel ten bate van de bezoldigde sportbeoefenaars of de regeling

voor de wetenschappelijke onderzoekers en hun docenten worden aangehaald. Door dit telkens

opnieuw afwijken van de gemene fiscale regeling ten voordele van specifieke doelgroepen, creëert

men als het ware een “fiscaal lappendeken” waarin het zoeken is naar een onderlinge samenhang. Het

is vanzelfsprekend dat dit noch de rechtszekerheid, noch de gelijke behandeling van de

belastingplichtigen ten goede komt, terwijl dat net dé bedoeling was van de wetgever bij invoering van

de nieuwe fiscale regeling inzake auteursrechten. Ter afsluiting kan een passende quote van Winston

CHURCHILL als waarschuwing gelden:“If you have ten thousand regulations, you destroy all respect

for the law.”403

                                                                                                               400 A. DAYEZ, “Précompte mobilier sur les droits d’auteur: à l’impossible le redevable ne peut être tenu”, RGF 2010, afl. 2, 24. 401 Zie randnummers 180-182. 402 J. VAN DYCK, “Auteursrechten: bevrijdende RV juridisch-technisch onmogelijk?”, Fiscoloog 2008, afl. 1118, 4-5. 403 R. LANGWORTH, Churchill by Himself: The Defenitive Collection of Quotations, PublicAffairs, 2011, 17.

Page 98: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

92

BIJLAGE I. Illustratieve voorbeelden.

Ter verduidelijking van de fiscale regels van toepassing op de inkomsten uit auteursrechten, naburige rechten,

wettelijke en verplichte licenties worden in deze bijlage een aantal cijfervoorbeelden uitgewerkt.

In alle hierna gegeven voorbeelden gaat men ervan uit dat de auteur alleenstaand en kinderloos is.

De geïndexeerde bedragen die vermeld worden zijn deze gelden voor aanslagjaar 2014.

1. Een auteur ontvangt 15 000 EUR bruto aan inkomsten uit auteursrechten.

1.1. Roerende voorheffing ingehouden door de schuldenaar

In de veronderstelling dat de genieter van de inkomsten kiest voor de forfaitaire kostenaftrek404, zal een

kostenforfait van 7 500 EUR kunnen worden afgetrokken van de bruto-inkomsten.

-­‐ voor de eerste schijf inkomsten tot een geïndexeerd grensbedrag van 15 050 EUR geldt een forfaitaire

kostenaftrek van 50 % : 15 000 EUR x 50 % = 7 500 EUR.

Het netto belastbaar inkomsten bedraagt dus 7 500 EUR.

Hierop wordt 15 % roerende voorheffing afgehouden door de schuldenaar van de inkomsten.

-­‐ De roerende voorheffing bedraagt bijgevolg 1 125 EUR : 7 500 x 15 %.

Deze roerende voorheffing dient doorgestort te worden door de schuldenaar aan de ontvanger der directe

belastingen binnen de 15 dagen na de toekenning of de betaalbaarstelling van de belastbare inkomsten. Deze

doorstorting gaat gepaard met de invulling van fiche 273S, waarop alle uitbetaalde roerende inkomsten door een

schuldenaar moeten worden aangegeven.

1.2. Personenbelasting

De bedoelde inkomsten zijn verplicht aan te geven in de personenbelasting. Zij ondergaan niet de globalisatie,

maar genieten een afzonderlijke tarief. Als een gevolg van de verplichte aangifte, zijn zij tevens onderworpen

aan de gemeentebelastingen (er wordt in deze hypothese uitgegaan van 7 % gemeentelijke opcentiemen).

Ook hier kan wederom gekozen worden voor ofwel een forfaitaire kostenaftrek ofwel een aftrek van de

werkelijke kosten. We gaan uit van de veronderstelling dat de genieter van de inkomsten gekozen heeft voor een

forfaitaire kostenaftrek en dat hij naast deze inkomsten geen andere inkomsten geniet.

Inkomsten uit auteursrechten = 15 000 EUR

Forfaitaire kostenaftrek = 7 500 EUR

                                                                                                               404 Indien de auteur het wenst, kan hij voor zijn inkomsten van auteursrechten kiezen voor een aftrek van de reële kosten in plaats van de forfaitaire kosten.

Page 99: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

93

Netto belastbaar inkomen = 7 500 EUR

Belastingvrije som = 7 270 EUR (wanneer het belastbaar inkomen lager is dan 25 990 EUR).

7 500 EUR – 7 270 EUR = 230 EUR

Belasting = 230 EUR x 15 % x 1, 07 ( gemeentelijke opcentiemen) = 36,92 EUR.

Verrekening van de reeds ingehouden roerende voorheffing = 1 125 EUR.

Te betalen saldo : 36,92 EUR – 1 125 EUR = - 1 088,08 EUR.

è Er werd teveel roerende voorheffing ingehouden. Een terugstorting van 1 088,08 EUR zal gebeuren.

Page 100: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

94

2. Een auteur ontvangt 25 000 EUR bruto aan inkomsten uit auteursrechten.

2.1. Roerende voorheffing ingehouden door de schuldenaar

In de veronderstelling dat de genieter van de inkomsten kiest voor de forfaitaire kostenaftrek, zal een

kostenforfait van 10 012,50 EUR kunnen worden afgetrokken van de bruto-inkomsten.

-­‐ Voor de eerste schijf inkomsten tot een geïndexeerd grensbedrag van 15 050 EUR geldt een forfaitaire

kostenaftrek van 50 %: 15 050 EUR x 50 % = 7 525 EUR.

-­‐ Voor de tweede schijf inkomsten vanaf 15 050 EUR tot 30 110 EUR geldt een forfaitaire kostenaftrek

van 25 % : 9 950 EUR x 25 % = 2 487,5 EUR.

-­‐ 7 525 EUR + 2 487,50 EUR = 10 012,50 EUR.

Het netto belastbaar inkomsten bedraagt dus 14 987,50 EUR (25 000 EUR bruto-inkomsten – 10 012,50 EUR

kostenforfait).

Hierop wordt 15 % roerende voorheffing afgehouden door de schuldenaar van de inkomsten.

-­‐ De roerende voorheffing bedraagt bijgevolg 2 248,13 EUR ( = 14 987,50 x 15 %).

Deze roerende voorheffing dient doorgestort te worden door de schuldenaar aan de ontvanger der directe

belastingen binnen de 15 dagen na de toekenning of de betaalbaarstelling van de belastbare inkomsten. Deze

doorstorting gaat gepaard met de invulling van fiche 273S, waarop alle uitbetaalde roerende inkomsten door een

schuldenaar moeten worden aangegeven.

2.2. Personenbelasting

De bedoelde inkomsten zijn verplicht aan te geven in de personenbelasting. Zij ondergaan niet de globalisatie,

maar genieten een afzonderlijke tarief. Als een gevolg van de verplichte aangifte, zijn zij tevens onderworpen

aan de gemeentebelastingen (er wordt in deze hypothese uitgegaan van 7 % gemeentelijke opcentiemen).

Ook hier kan wederom gekozen worden voor ofwel een forfaitaire kostenaftrek ofwel een aftrek van de

werkelijke kosten. We gaan uit van de veronderstelling dat de genieter van de inkomsten gekozen heeft voor een

forfaitaire kostenaftrek.

Inkomsten uit auteursrechten = 25 000 EUR

Forfaitaire kostenaftrek = 10 012,50 EUR

Netto belastbaar inkomen = 14 987,50 EUR

Belastingvrije som = 7 270 EUR (wanneer het belastbaar inkomen lager is dan 25 990 EUR).

14 987,50 EUR – 7 270 EUR = 7 717,50 EUR

Belasting = 7 717,50 EUR x 15 % x 1, 07 ( gemeentelijke opcentiemen) = 1 238,66 EUR.

Verrekening van de reeds ingehouden roerende voorheffing = 2 248,13 EUR.

Page 101: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

95

Te betalen saldo : 1 238,66 EUR – 2 248,13 EUR = - 1 009,47 EUR.

è Er werd teveel roerende voorheffing ingehouden. Een terugstorting van 1 009,47 EUR zal gebeuren.

Page 102: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

96

3. Een auteur ontvangt 80 000 EUR bruto aan inkomsten uit auteursrechten.

3.1. Roerende voorheffing ingehouden door de schuldenaar

In de veronderstelling dat de genieter van de inkomsten kiest voor de forfaitaire kostenaftrek, zal een

kostenforfait van 11 290 EUR kunnen worden afgetrokken van de bruto-inkomsten.

-­‐ Voor de eerste schijf inkomsten tot een geïndexeerd grensbedrag van 15 050 EUR geldt een forfaitaire

kostenaftrek van 50 %: 15 050 EUR x 50 % = 7 525 EUR.

-­‐ Voor de tweede schijf inkomsten vanaf 15 050 EUR tot 30 110 EUR geldt een forfaitaire kostenaftrek

van 25 % : 15 060 EUR x 25 % = 3 765 EUR.

-­‐ Geen aftrek op de schijf boven 30 110 EUR.

-­‐ 7 525 EUR + 3 765 EUR = 11 290 EUR.

Het netto belastbaar inkomsten bedraagt 68 710 EUR (80 000 EUR bruto-inkomsten – 11 290 EUR

kostenforfait).

Hierop wordt roerende voorheffing afgehouden door de schuldenaar van de inkomsten.

Beneden het geïndexeerd grensbedrag van 56 450 EUR (indexatie van 37 500 EUR voor aanslagjaar 2014) geldt

het tarief van 15 % in de roerende voorheffing. Boven dit grensbedrag geldt het tarief van 25 %.

-­‐ 56 450 EUR x 15 % = 8 467,50 EUR.

-­‐ 12 260 x 25 % = 3 065 EUR.

-­‐ Totaal aan ingehouden roerende voorheffing is 11 532,50 EUR.

Deze roerende voorheffing dient doorgestort te worden door de schuldenaar aan de ontvanger der directe

belastingen binnen de 15 dagen na de toekenning of de betaalbaarstelling van de belastbare inkomsten. Deze

doorstorting gaat gepaard met de invulling van fiche 273S, waarop alle uitbetaalde roerende inkomsten door een

schuldenaar moeten worden aangegeven.

3.2. Personenbelasting

De bedoelde inkomsten zijn verplicht aan te geven in de personenbelasting. Zij ondergaan niet de globalisatie,

maar genieten een afzonderlijke tarief. Als een gevolg van de verplichte aangifte, zijn zij tevens onderworpen

aan de gemeentebelastingen (er wordt in deze hypothese uitgegaan van 7 % gemeentelijke opcentiemen).

Ook hier kan wederom gekozen worden voor ofwel een forfaitaire kostenaftrek ofwel een aftrek van de

werkelijke kosten. We gaan uit van de veronderstelling dat de genieter van de inkomsten gekozen heeft voor een

forfaitaire kostenaftrek.

Page 103: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

97

Indien het gehele bedrag gekwalificeerd wordt inkomsten uit auteursrechten e.d. dan geniet het volledige

bedrag het tarief van 15 % in de personenbelasting:

Inkomsten uit auteursrechten = 80 000 EUR

Forfaitaire kostenaftrek = 11 290 EUR

Netto belastbaar inkomen = 68 710 EUR

Belasting = 68 710 EUR x 15 % x 1, 07 ( gemeentelijke opcentiemen) = 11 027,96 EUR.

Verrekening van de reeds ingehouden roerende voorheffing = 11 532,50 EUR.

Te betalen saldo : 11 027,96 EUR – 11 532,50 EUR = - 504,54 EUR.

è Er werd teveel roerende voorheffing ingehouden. Een terugstorting van 504,54 EUR zal gebeuren.

Indien het deel dat het grensbedrag overstijgt, op basis van artikel 37 WIB92, geherkwalificeerd wordt als

beroepsinkomsten, dan gelden de progressieve tarieven uit artikel 130 WIB92 voor dit hogere deel:

(in de veronderstelling dat de auteur geen andere beroepsinkomsten geniet)

Inkomsten uit auteursrechten = 80 000 EUR

Forfaitaire kostenaftrek = 11 290 EUR

Netto belastbaar roerend inkomen = 56 450 EUR – 11 290 EUR = 45 160 EUR

Belasting roerend inkomen = 45 160 x 15 % x 1,07 (gemeentelijke opcentiemen) = 7 248,18 EUR.

Verrekening reeds ingehouden roerende voorheffing : 8 467,50 EUR

------------------------------

= - 1 219,32 EUR (terugstorting)

Belastbaar beroepsinkomen (geen kostenaftrek meer mogelijk)405 = 23 550 EUR

Belasting beroepsinkomen:

-­‐ Eerste schijf van 0 EUR tot 8 590 EUR : 25 % = 8 590 EUR x 25 % = 2 147,50 EUR.

-­‐ Tweede schijf van 8 590 EUR tot 12 220 EUR: 30 % = 3 630 EUR x 30 % = 1 089 EUR.

-­‐ Derde schijf van 12 220 EUR tot 20 370 EUR: 40 % = 8 150 EUR x 40 % = 3 260 EUR.

-­‐ Vierde schijf van 20 370 EUR tot 37 330 EUR: 45 % = 3 180 EUR x 45 % = 1 431 EUR.

-­‐ TOTAAL = 7 927,50 EUR

Gemeentelijke opcentiemen 7%: 7 927,50 EUR x 1,07 = 8 482,43 EUR

Verrekening van de reeds ingehouden roerende voorheffing = 3 065 EUR.

8 482,43 EUR – 3 065 EUR = 5 417,43 EUR

TOTAAL: 5 417,43 EUR – 1 219,32 EUR = 4 198,11 EUR.

                                                                                                               405 Zie randnummers 85-87 voor een bespreking van de discussie hieromtrent.

Page 104: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

98

3.3. Aangifte in de personenbelasting

Hier worden de inkomsten uit artikel 17, §1, 5° WIB92 vermeld wanneer zij zijn verkregen hetzij in het kader van de uitoefening van de beroepswerkzaamheid maar in de mate dat zij het grensbedrag van 56 450 EUR niet overschrijden, hetzij buiten de uitoefening van enigerlei beroepswerkzaamheid. In casu: Hypothese dat alle inkomsten roerende inkomsten zijn, ook boven het grensbedrag van 56 450 EUR.

-­‐ 1117-47: 80 000 EUR -­‐ 1118-46: 11 290 EUR -­‐ 1119-45: 11 532,50 EUR

Hypothese dat het gedeelte van de inkomsten dat 56 450 EUR overschrijdt, beroepsinkomsten zijn:

-­‐ 1117-47: 56 450 EUR -­‐ 1118-46: 11 290 EUR -­‐ 1119-45: 8 467,50 EUR

Wanneer de inkomsten gedeeltelijk belast worden als beroepsinkomsten dan is het gedeelte hoger dan 56 450 EUR aan te geven in vak IV, XVI of XIX, naargelang het geval.

Wedden, lonen etc.

-­‐ 250: 23 550 EUR -­‐ 1299-59: 3 065 EUR

Page 105: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

99

Bezoldigingen van bedrijfsleiders

-­‐ 400: 23 550 EUR -­‐ 1427-28: 3 065 EUR

Ook met betrekking tot zelfstandigen is voorzien in een mogelijkheid om de reeds ingehouden roerende voorheffing aan te geven:

-­‐ 1756-87: 3 065 EUR

Page 106: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

100

4. Vergelijking fiscaal gunstregime met ‘gewone’ belasting volgens de progressieve tarieven

Ten slotte vergelijken we de fiscale situatie van een professionele auteur met een ‘gewone’ professioneel. Ze

verdienen beide 80 000 EUR bruto.

Professionele auteur:

Na aftrek van de forfaitaire kosten bedraagt zijn netto belastbaar inkomen 68 710 EUR (80 000 EUR bruto-

inkomsten – 11 290 EUR kostenforfait).

-­‐ 15 050 EUR x 50% = 7 525 EUR

-­‐ 15 060 EUR x 25 % = 3 765 EUR

o Totaal : 7 525 EUR + 3 765 EUR = 11 290 EUR.

De roerende voorheffing bedraagt 15 % van het geïndexeerde drempelbedrag.

Dit is 56 450 EUR x 15 % = 8 467,50 EUR.

Boven het grensbedrag geldt het tarief van 25 %.

Dit is 12 260 EUR x 25 % = 3 065 EUR.

è Totaal aan ingehouden roerende voorheffing is 11 532,50 EUR.

De uiteindelijke verschuldigde belasting van de professionele auteur bedraagt 4 198,11 EUR (zie voorbeeld 4,

punt 4.2).

‘Gewone’ zelfstandige professioneel:

Er wordt uitgegaan van de hypothese dat het gaat om een zelfstandige-ondernemer met een eenmanszaak en dus

niet om een bedrijfsleider of vrij beroeper vermits deze laatste twee categorieën wel kunnen genieten van een

forfaitaire beroepskostenaftrek.406

Een zelfstandige-ondernemer zal zijn werkelijke beroepskosten moeten aantonen overeenkomstig artikel 49

WIB92. In onderstaande hypothese wordt ervan uitgegaan dat hij geen enkele beroepskost kan aantonen.

25 % voor 0 tot 8 590 EUR: 8 590 EUR x 25 % = 2147, 50 EUR

30 % voor 8 590 EUR tot 12 220 EUR: 3630 EUR x 30 % = 1 089 EUR

40 % voor 12 220 EUR tot 20 370 EUR: 8150 EUR x 40 % = 3 260 EUR

45 % voor 20 370 EUR tot 37 330 EUR: 16 960 EUR x 45 % = 7 632 EUR

50 % voor meer dan 37 330 EUR: 42 670 EUR x 50 % = 21 335 EUR

TOTAAL = 35 463,50 EUR x 1, 07 (gemeentelijke opcentiemen) = 37 945,95 EUR.

Het verschil tussen beide is zeer duidelijk: een gewone professioneel betaalt veel meer belastingen dan de

professionele auteur die het fiscale gunstregime geniet, in casu zelfs 9 keer meer.

                                                                                                               406 Artikelen 50-51 WIB92.

Page 107: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

101

BIJLAGE II. Aangifte in de roerende voorheffing fiche nr. 273S.

Nr. 273 S - 2013 1

Bestemd voor de Administratie Datum van ontvangst van de aangifte:

………………………………………………..

FEDERALE OVERHEIDSDIENST FINANCIEN Algemene administratie van de FISCALITEIT

Inkomstenbelastingen

AANGIFTE IN DE ROERENDE VOORHEFFING

ROERENDE INKOMSTEN UIT AUTEURSRECHTEN EN NABURIGE RECHTEN (1)

Refertenummer van de belastingschuldige (ondernemingsnr. of,

bij gebrek, nationaal nr.): .....................................................

Identiteit, firma of benaming en volledig adres van de belastingschuldige:

........................................................................................................................................................

........................................................................................................................................................

........................................................................................................................................................

Telefoonnummer: ....................................................................................................................................

E-mail: ....................................................................................................................................

VAK I. – BEREKENING VAN DE TE BETALEN VOORHEFFING

a. Brutobedrag van de toegekende of betaalbaar gestelde inkom-sten:

……………………………..…, . .

b. Brutobedrag van de toegekende of betaalbaar gestelde inkom-sten waarvoor wordt verzaakt aan de inning van de RV (2):

……………………………..…, . .

c.1. Brutobedrag van de inkomsten onderworpen aan de RV van 15 % (3):

……………………………..…, . .

c.2. Werkelijke of forfaitaire aftrekbare kosten (4): - ……………………………..…, . .

c.3. Belastbaar bedrag aan 15 % (regel c.1 - regel c.2): ..………………………………, . .

c.4. Bedrag van de RV (regel c.3 x 15 %) (5): ……………………………..…, . .

c.5. Vermindering ingevolge internationale overeenkomsten (6): - ……………………………..…, . .

c.6. Te betalen bedrag aan voorheffing (basisaanslagvoet: 15 %) (7): ……………………………..…, . .

d.1. Brutobedrag van de inkomsten onderworpen aan de RV van 25 % (3):

……………………………..…, . .

d.2. Werkelijke aftrekbare kosten (4): - ……………………………..…, . .

d.3. Belastbaar bedrag aan 25 % (regel d.1 - regel d.2): .….……………………………, . .

d.4. Bedrag van de RV (regel d.3 x 25 %) (5): .….……………………………, . .

d.5. Vermindering ingevolge internationale overeenkomsten (6): - ……………………………..…, . .

d.6. Te betalen bedrag aan voorheffing (basisaanslagvoet: 25 %) (7): ……………………………..…, . .

e. Totaal te betalen bedrag aan voorheffing (regel c.6 + regel d.6) (5):

……………………………..…, . .

Datum van toekenning of betaalbaarstelling van de inkomsten: …………………………………

Page 108: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

102

Nr. 273 S - 2013 2

VAK II. – Verkrijger(s) van de inkomsten (8)

Volgnr.

1

IDENTIFICATIE VAN DE VERKRIJGER

a) Naam en voornaam, of benaming b) Straat en nummer/bus c) Land, postnummer en gemeente

2

BRUTO-INKOMSTEN

ONDERWORPEN AAN DE RV (3)

3

AFGETROKKEN

KOSTEN a) forfaitaire b) werkelijke

4

GESTORTE ROE-

RENDE VOORHEFFING

5

………

a) ………………………………………… b) ………………………………………… c) …………………………………………

………………, . .

a) …………, . . b) …………, . .

………….…, . .

………

a) ………………………………………… b) ………………………………………… c) …………………………………………

………………, . .

a) …………, . . b) …………, . .

………….…, . .

………

a) ………………………………………… b) ………………………………………… c) …………………………………………

………………, . .

a) …………, . . b) …………, . .

………….…, . .

………

a) ………………………………………… b) ………………………………………… c) …………………………………………

………………, . .

a) …………, . . b) …………, . .

………….…, . .

………

a) ………………………………………… b) ………………………………………… c) …………………………………………

………………, . .

a) …………, . . b) …………, . .

………….…, . .

………

a) ………………………………………… b) ………………………………………… c) …………………………………………

………………, . .

a) …………, . . b) …………, . .

………….…, . .

………

a) ………………………………………… b) ………………………………………… c) …………………………………………

………………, . .

a) …………, . . b) …………, . .

………….…, . .

………

a) ………………………………………… b) ………………………………………… c) …………………………………………

………………, . .

a) …………, . . b) …………, . .

………….…, . .

………

a) ………………………………………… b) ………………………………………… c) …………………………………………

………………, . .

a) …………, . . b) …………, . .

………….…, . .

………

a) ………………………………………… b) ………………………………………… c) …………………………………………

………………, . .

a) …………, . . b) …………, . .

………….…, . .

………

a) ………………………………………… b) ………………………………………… c) …………………………………………

………………, . .

a) …………, . . b) …………, . .

………….…, . .

………

a) ………………………………………… b) ………………………………………… c) …………………………………………

………………, . .

a) …………, . . b) …………, . .

………….…, . .

TOTALEN OF OVERDRACHTEN: ………………, . . a) …………, . . b) …………, . .

………….…, . .

Page 109: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

103

Nr. 273 S - 2013 3

VAK II. – Verkrijger(s) van de inkomsten (8) Volgnr.

1

IDENTIFICATIE VAN DE VERKRIJGER

a) Naam en voornaam, of benaming b) Straat en nummer/bus c) Land, postnummer en gemeente

2

BRUTO-INKOMSTEN

ONDERWORPEN AAN DE RV (3)

3

AFGETROKKEN

KOSTEN a) forfaitaire b) werkelijke

4

GESTORTE ROE-

RENDE VOOR-HEFFING

5

OVERDRACHTEN: ………………, . .

a) …………, . . b) …………, . .

………….…, . .

………

a) ………………………………………… b) ………………………………………… c) …………………………………………

………………, . .

a) …………, . . b) …………, . .

………….…, . .

………

a) ………………………………………… b) ………………………………………… c) …………………………………………

………………, . .

a) …………, . . b) …………, . .

………….…, . .

………

a) ………………………………………… b) ………………………………………… c) …………………………………………

………………, . .

a) …………, . . b) …………, . .

………….…, . .

………

a) ………………………………………… b) ………………………………………… c) …………………………………………

………………, . .

a) …………, . . b) …………, . .

………….…, . .

………

a) ………………………………………… b) ………………………………………… c) …………………………………………

………………, . .

a) …………, . . b) …………, . .

………….…, . .

………

a) ………………………………………… b) ………………………………………… c) …………………………………………

………………, . .

a) …………, . . b) …………, . .

………….…, . .

………

a) ………………………………………… b) ………………………………………… c) …………………………………………

………………, . .

a) …………, . . b) …………, . .

………….…, . .

………

a) ………………………………………… b) ………………………………………… c) …………………………………………

………………, . .

a) …………, . . b) …………, . .

………….…, . .

………

a) ………………………………………… b) ………………………………………… c) …………………………………………

………………, . .

a) …………, . . b) …………, . .

………….…, . .

TOTALEN: ………………, . . a) …………, . . b) …………, . .

………….…, . .

Aantal bladzijden van het 273 S - tussenblad dat aan deze aangifte werd toegevoegd: ……. Alle attesten die betrekking hebben op verminderingen ingevolge internationale overeenkomsten of op ver-zakingen aan de inning van de RV (2) waarmee rekening werd gehouden voor de bepaling van de RV in het kader van deze aangifte zijn in het bezit van de belastingschuldige van de voorheffing. VOOR ECHT VERKLAARD: ………………………….….…,  …………………………

Handtekening van de belastingschuldige of van zijn gevolmachtigde

Page 110: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

104

Nr. 273 S - 2013 4

BELANGRIJKE OPMERKING

De aangifte (en de bijlagen) in de roerende voorheffing (RV) en de betaling van de voorheffing moeten gebeu-ren bij de bevoegde dienst binnen de 15 kalenderdagen na de toekenning of betaalbaarstelling van de in-komsten. Eén enkele betaling moet per aangifte voor het totaal verschuldigd bedrag aan RV worden uitge-voerd. Vanaf 1.1.2012, is het mogelijk om de aangifte in de RV (en de bijlagen) elektronisch in te dienen via de on-line toepassing www.rv-on-web.be (zie details op de site). Indien u kiest voor de elektronische indiening van de aangifte, moet u om de betaling uit te voeren:

1. de gestructureerde mededeling vermelden die verstrekt wordt door het systeem; 2. uitsluitend het volgend rekeningnummer gebruiken dat voor heel België geldt:

BE79 6792 0022 1033, PCHQ BE BB van het Inningscentrum Roerende Voorheffing Koning Albert II-laan 33 bus 42 1030 Brussel

Indien u kiest voor de indiening van de aangifte in de RV op papier: de aangifte (met de nodige bijlagen)

moet uitsluitend worden gericht aan één van de vier volgende diensten, naargelang het adres van uw fis-cale woonplaats of van de maatschappelijke zetel, de voornaamste inrichting of de zetel van beheer of bestuur van uw vennootschap of vereniging, met uitzondering van de belastingschuldigen die onderwor-pen zijn aan de belasting van niet-inwoners die altijd zijn verbonden aan het Brussels Hoofdstedelijk Ge-west, en dit ongeacht hun adres.

Gewest De papieren aangifte versturen naar

Waalse Gewest (met uitzondering van het Duitse taalgebied)

Bureau Central de taxation Liège Sociétés Rue Paradis 1 4000 Liège Tél. 0257/868 30 [email protected]

Brussels Hoofdstedelijk Gewest (bedoeld zijn eveneens alle belastingschuldi-gen die onderworpen zijn aan de belasting van niet-inwoners)

Centraal Taxatiekantoor Brussel II Vennootschappen Kruidtuinlaan 50, verdieping 19/R, bus 3418 1000 Brussel Tel. 0257/711 10 [email protected]

Duitse taalgebied Contrôle Eupen Sociétés Rue de Verviers 8 4700 Eupen Tél. 0257/512 70 [email protected]

Vlaamse Gewest Centraal Taxatiekantoor Gent Vennootschappen Gaston Crommenlaan 6, bus 301 9050 Ledeberg Tel. 0257/922 90 [email protected]

De betaling van de RV moet gebeuren op het hiervoor bedoelde uniek rekeningnummer, met vermelding van uw ondernemingsnummer, of bij gebrek hieraan, uw nationaal nummer, zonder vermelding van enig punt en zonder enige andere vermelding. Vergeet niet op de aangifte te vermelden: het refertenummer van de schuldenaar van de RV (ondernemingsnummer, of bij gebrek hieraan,

het nationaal nummer); de datum van toekenning of betaalbaarstelling van de inkomsten; de datum van het opmaken van de aangifte en de handtekening.

Page 111: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

105

Nr. 273 S - 2013 5

VERWIJZINGEN (1) Bedoeld zijn de inkomsten zoals voorzien in art. 17, § 1, 5°, van het Wetboek van de inkomstenbelas-

tingen 1992 (WIB 92), namelijk de inkomsten verkregen uit de cessie of de concessie van auteursrech-ten en naburige rechten, alsook van de wettelijke en verplichte licenties, bedoeld in de wet van 30.6.1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten of in overeenkomstige bepalingen in het buitenlands recht.

Er wordt benadrukt dat de drempel van 37.500 EUR (te indexeren) aan bruto-inkomsten, zoals be-doeld in art. 37, 2e lid, WIB 92, de aanslagvoet bepaalt die van toepassing is inzake RV (zie verwij-zing 3).

(2) Hier het brutobedrag vermelden van de toegekende of betaalbaar gestelde inkomsten waarvoor, inge-volge de beslissing van de Minister van Financiën (zie het antwoord op de mondelinge parlementaire vraag nr. 12716 van Volksvertegenwoordiger Luk VAN BIESEN, Kamer, Commissie voor de Financiën en de Begroting, 22.4.2009, CRIV 52 - COM 531), wordt verzaakt aan de inning van de RV. Het betreft de inkomsten waarvan de verkrijger:

a) een binnenlandse vennootschap is; b) een erkende beheersvennootschap van rechten is zoals bedoeld in art. 65 e.v. van de wet van

30.6.1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten; c) een internationale of supranationale instelling is zoals bedoeld in art. 105, 2°, c), van het Koninklijk

besluit tot uitvoering van het WIB 92 (KB/WIB 92); d) een vennootschap van een lid-Staat is zoals bedoeld in art. 105, 6°, a), KB/WIB 92, andere dan

een binnenlandse vennootschap, op voorwaarde dat de schuldenaar en de verkrijger verbonden vennootschappen zijn in de zin van art. 105, 6°, b), KB/WIB 92.

Aan deze aangifte moet een samenvattend document worden toegevoegd dat een overzicht bevat van de elementen die zijn opgenomen in de identificatie-attesten die door de hiervoor vermelde verkrijgers werden afgeleverd met het oog op de verzaking van de inning van de RV (volledige gegevens van de verkrijgers en het bedrag van de inkomsten dat aan elk van hen werd toegekend).

(3) De toepasselijke aanslagvoet van de RV is afhankelijk van het bedrag van de bruto-inkomsten dat wordt verleend of toegekend aan de verkrijger (art. 269, 4°, WIB 92): op de 1ste schijf van de bruto-inkomsten van 37.500 EUR (te indexeren): 15 %; op de schijf die de bruto-inkomsten van 37.500 EUR (te indexeren) te boven gaat: 25 %.

De eventuele overschrijding van de voormelde drempel van 37.500 EUR (te indexeren) wordt bepaald: voor elke aftrek van forfaitaire of werkelijke kosten; en rekening houdend met het totale bedrag van de inkomsten die door de schuldenaar van de RV

aan eenzelfde verkrijger gedurende eenzelfde belastbaar tijdperk zijn toegekend.

Het totaal van de bedragen die zijn vermeld op de regels c.1 en d.1 stemt overeen met het bedrag dat vermeld is onder  “TOTALEN”  van  kolom  3 van Vak II (bedrag dat in voorkomend geval zal voorkomen op het laatste 273 S - tussenblad dat bijgevoegd is aan deze aangifte).

(4) Gelet op het bericht van de Minister van Financiën dat werd gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 9.12.2008 worden voor alle roerende inkomsten zoals bedoeld in art. 17, § 1, 5°, WIB 92, bij ge-brek aan bewijskrachtige gegevens met betrekking tot de werkelijke kosten, twee schijven van forfaitai-re kosten ingevoerd: 1ste schijf: 50 % van de verkregen bruto-inkomsten tot een bedrag van 10.000 EUR (te indexeren); 2de schijf: 25 % van de verkregen bruto-inkomsten van 10.000 EUR tot 20.000 EUR (te indexeren). Boven 20.000 EUR (te indexeren) kunnen geen forfaitaire kosten worden afgetrokken.

Indien de verkrijger heeft gekozen voor de aftrek van de werkelijke kosten, kan de aftrek van de forfai-taire kosten niet worden toegepast (ofwel de aftrek van de werkelijke kosten ofwel de aftrek van de for-faitaire kosten).

De aftrek van de forfaitaire kosten moet worden toegepast door in voorkomend geval rekening te hou-den met het totale bedrag van de bruto-inkomsten die door de schuldenaar van de RV aan eenzelfde verkrijger gedurende eenzelfde belastbaar tijdperk zijn verleend of toegekend. Het totaal van de bedragen die zijn vermeld op de regels c.2 en d.2 stemt overeen met de som van de bedragen  die  vermeld  zijn  op  de  regels  a)  en  b)  onder  “TOTALEN”  van  kolom  4  van  Vak  II  (bedrag dat in voorkomend geval zal voorkomen op het laatste 273 S - tussenblad dat bijgevoegd is aan deze aangifte).

(5) De RV wordt in euro gevestigd en afgerond op de cent.

(6) De inkomsten waarvoor, krachtens overeenkomsten tot voorkoming van dubbele belasting, onmiddel-lijk een vermindering van RV aan de bron wordt toegepast, moeten in het brutobedrag van de toege-kende of betaalbaar gestelde inkomsten (regel a) worden begrepen.

Page 112: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

106

Nr. 273 S - 2013 6

Op de regels c.5 of d.5 het verschil vermelden tussen het bedrag van de voorheffing die respectievelijk tegen 15 % of 25 % is berekend en het bedrag verkregen door toepassing van het in de voormelde overeenkomsten bepaalde verminderde tarief (de door de verkrijgers onderschreven aanvragen om vermindering en de gedetailleerde berekening van de op de regels c.5 of d.5 vermelde som toevoe-gen).

(7) Het totaal van de bedragen die zijn vermeld op de regels c.6 of d.6 is gelijk aan het verschil tussen het bedrag van de in principe verschuldigde RV (de regels c.4 of d.4) en het bedrag van de vermindering verkregen op basis van de bepalingen van de overeenkomsten tot voorkoming van dubbele belasting (de regels c.5 of d.5).

Het stemt overeen  met  het  bedrag  dat  vermeld  is  onder  “TOTALEN”  van  kolom  5  van  Vak  II  (bedrag dat in voorkomend geval zal voorkomen op het laatste 273 S - tussenblad dat bijgevoegd is aan deze aangifte).

(8) De verkrijgers van de inkomsten moeten worden gerangschikt volgens de volgende methode:

Stap

Omschrijving

1

2

3

4

5

Rangschik de verkrijgers in België per postnummer, te beginnen met het laagste postnummer.

Rangschik de verkrijgers met hetzelfde postnummer in België telkens in alfabetische volgorde.

Groepeer de verkrijgers in het buitenland per land en rangschik vervolgens de landen in alfabetische volgorde.

Rangschik de verkrijgers uit hetzelfde land in alfabetische volgorde na de bestemmelingen in België.

Nummer elke verkrijger, zonder onderbreking, te beginnen met het cijfer 1 (zie kolom 1).

Indien de verkrijger een rechtspersoon is, vermeld de benaming gevolgd door de juridische vorm (b.v.: Dubois VZW); de rangschikking zal worden uitgevoerd op basis van de benaming.

Page 113: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

107

Nr. 273 S - tussenblad - 2013

Bijlage bij de aangifte 273 S  van  ………………………………

VAK II. – Verkrijger(s) van de inkomsten (8)

Volgnr.

1

IDENTIFICATIE VAN DE VERKRIJGER

a) Naam en voornaam, of benaming b) Straat en nummer/bus c) Land, postnummer en gemeente

2

BRUTO-INKOMSTEN

ONDERWORPEN AAN DE RV (3)

3

AFGETROKKEN

KOSTEN a) forfaitaire b) werkelijke

4

GESTORTE ROE-

RENDE VOORHEFFING

5

OVERDRACHTEN: ………………, . . a) …………, . . b) …………, . .

………….…, . .

………

a) ………………………………………… b) ………………………………………… c) …………………………………………

………………, . .

a) …………, . . b) …………, . .

………….…, . .

………

a) ………………………………………… b) ………………………………………… c) …………………………………………

………………, . .

a) …………, . . b) …………, . .

………….…, . .

………

a) ………………………………………… b) ………………………………………… c) …………………………………………

………………, . .

a) …………, . . b) …………, . .

………….…, . .

………

a) ………………………………………… b) ………………………………………… c) …………………………………………

………………, . .

a) …………, . . b) …………, . .

………….…, . .

………

a) ………………………………………… b) ………………………………………… c) …………………………………………

………………, . .

a) …………, . . b) …………, . .

………….…, . .

………

a) ………………………………………… b)  ………………………………………… c)  …………………………………………

………………, . .

a) …………, . . b) …………, . .

………….…, . .

………

a) ………………………………………… b) ………………………………………… c) …………………………………………

………………, . .

a) …………, . . b) …………, . .

………….…, . .

………

a) ………………………………………… b) ………………………………………… c) …………………………………………

………………, . .

a) …………, . . b) …………, . .

………….…, . .

………

a) ………………………………………… b) ………………………………………… c) …………………………………………

………………, . .

a) …………, . . b) …………, . .

………….…, . .

………

a) ………………………………………… b) ………………………………………… c) …………………………………………

………………, . .

a) …………, . . b) …………, . .

………….…, . .

………

a) ………………………………………… b) ………………………………………… c) …………………………………………

………………, . .

a) …………, . . b) …………, . .

………….…, . .

TOTALEN OF OVERDRACHTEN: ………………, . . a) …………, . . b) …………, . .

………….…, . .

Page 114: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

108

BIBLIOGRAFIE

I. WETGEVING EN REGLEMENTERING

INTERNATIONALE WETGEVING

Conventie van Bern van 24 juli 1971 voor de bescherming van werken van letterkunde en kunst

(versie Parijs), goedgekeurd bij wet van 25 maart 1999, BS 10 november 1999, 41.891.

EUROPESE WETGEVING

Resolutie Europees Parlement nr. A4-0103/99, 9 maart 1999 over de situatie en de rol van kunstenaars

in de Europese Unie, Pb.L. 21 juni 1999, afl. 175, 42.

WETGEVING FRANKRIJK

Artikelen 84A en 100bis van de Code général des impôts,

http://www.legifrance.gouv.fr/affichCode.do?cidTexte=LEGITEXT000006069577.

WETGEVING BELGIË

Wetten en Koninklijke Besluiten

Artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet.

Burgerlijk Wetboek van 21 maart 1804, bekendgemaakt 3 september 1807.

Loonbeschermingswet van 12 april 1965, BS 30 april 1965, 4710.

Koninklijk Besluit 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust-

en overlevingspension voor werknemers, BS 16 januari 1968, 411.

Koninklijk Besluit 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en

overlevingspensioen der zelfstandigen, BS 10 januari 1968, 235.

Page 115: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

109

Koninklijk Besluit 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering , BS 31 december

1991, 29.888.

Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, gecoördineerd bij koninklijk besluit van 10 april 1992 en

bekrachtigd bij wet van 12 juni 1992, BS 30 juli 1992, 17.120.

Koninklijk besluit van 27 augustus 1993 tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen

1992, BS 13 september 1993, 20.096.

Wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten, BS 27 juli 1994, 19.297.

Wet van 30 juni 1994 houdende omzetting in Belgisch recht van de Europese richtlijn 91/250/EG van

14 mei 1991 betreffende de rechtsbescherming van computerprogramma’s, BS 27 juli 1994, 19.315.

Wet van 16 juli 2008 tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en tot

instelling van een forfaitaire belastingregeling inzake auteursrechten en naburige rechten, BS 30 juli

2008, 40.199.

Wet van 28 december 2011 houdende diverse bepalingen, BS 30 december 2011, 81.644.

Programmawet van 27 december 2012, BS 31 december 2013, 88.860.

Parlementaire voorbereiding

Jaarverslag 2010, Parl.St. Kamer 2011-2012, nr. 53-2213/001. Wetsontwerp tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en tot instelling van een forfaitaire belastingregeling inzake auteursrechten en naburige rechten, Parl. St. Senaat 2007-08, nr. 4-119/10. Wetsontwerp tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en tot instelling van een forfaitaire belastingregeling inzake auteursrechten en naburige rechten, Parl. St. Senaat (Commissie voor de financiën en voor de economische aangelegenheden) 2007-08, nr. 4-119/9. Verslag over het wetsontwerp tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en tot instelling van een forfaitaire belastingregeling inzake auteursrechten naburige rechten, Parl.St. Kamer 2007-08, nr. 52-1188/003. Amendement (C. BROTCORNE c.s.) op het wetsontwerp tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en tot instelling van een forfaitaire belastingregeling inzake auteursrechten en naburige rechten, Parl. St. Kamer 2007-08, nr. 52-1188/002. Wetsontwerp tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en tot instelling van een forfaitaire belastingregeling inzake auteursrechten en naburige rechten, Parl. St. Kamer 2007-08, nr. 52-1188/001.

Page 116: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

110

Wetsontwerp tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en tot instelling van een forfaitaire belastingregeling inzake auteursrechten en naburige rechten, Parl. St. Senaat 2007-08, nr. 4-119/7. Wetsontwerp tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en tot instelling van een forfaitaire belastingregeling inzake auteursrechten en naburige rechten, Parl. St. Senaat (Commissie voor de financiën en voor de economische aangelegenheden) 2007-08, nr. 4-119/5. Amendement (P.MONFILS) op het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en tot instelling van een forfaitaire belastingregeling inzake auteursrechten en naburige rechten, Parl. St. Senaat 2007-08, nr. 4-119/3 en nr. 4-119/4. Amendement (G. DALLEMAGNE) op het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en tot instelling van een forfaitaire belastingregeling inzake auteursrechten en naburige rechten, Parl. St. Senaat 2007-08, nr. 4-119/2. Wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en tot instelling van een forfaitaire belastingregeling inzake auteursrechten en naburige rechten, Parl.St. Senaat (BZ) 2007, nr. 4-119/1. Wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en tot instelling van en forfaitaire belastingregeling inzake auteursrechten en naburige rechten, Parl.St. Kamer 2005-06, nr. 2216/001.

Wetsontwerp houdende hervorming van de inkomstenbelastingen, Parl. St. Kamer 1961-62, nr. 264-1.

Vragen en antwoorden

Hand. Kamer 2013-14, 16 december 2013, nr. 647, 359-362. Hand. Kamer 2012-13, 4 oktober 2013, nr. 2, 484-485. Vr. en Antw. Kamer, 8 juli 2013, nr. 418 (K. UYTTERSPROT). Vr. en Antw. Kamer, 13 april 2013, nr. 16324 (Vr. V. WOUTERS).    Vr. en Antw. Kamer, 12 april 2013, nr. 40 (Vr. L. DIERICK). Hand. Kamer 2008-09 (Commissie voor de begroting en de financiën), 22 april 2009, nr. 52-531, 41-42. Hand. Kamer (Kamercommissie) 2008-09, 4 maart 2009, nr. 52-482, 19-20.

Voorafgaande beslissingen

Dienst Voorafgaande Beslissingen, 14 december 2010, nr. 2010.421. Dienst Voorafgaande Beslissingen, 10 november 2009, nr. 900.052 en 900.053.

Page 117: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

111

Circulaires

Circulaire van 21 mei 2012, nr. Ci. RH. 231/605.842, AAfisc. nr. 21/2012.

Circulaire van 4 april 2011, nr. Ci.D.28/609.136, AAfisc. nr. 20/2011.

Circulaire van 14 maart 2001, nr. Ci. RH. 241/519.702, Bull. Bel. afl. 813, 753.

Circulaire van 8 augustus 1997, nr. Ci.RH.241/467.430, Bull. Bel. afl. 775, 2069.  

Berichten

Bericht van 4 december 2008 aan de schuldenaars van auteursrechten en naburige rechten in de loop

van het jaar 2008, BS 9 december 2008 (erratum, BS 18 december 2008).

Administratieve commentaar

Comm. I.B. 1992, nr. 17/3.

Comm. I.B. 1992, nr. 17/6.

Comm. I.B. 1992, nr. 23/35.

Comm.I.B. 1992, nr. 23/36.

Comm. I.B. 1992 nr. 23/270.

Comm. I.B. 1992, nr. 261/143.

Comm. I.B. 1992, nr. 313/9.

Comm. I.B. 1992, nr. 171/324.

RSVZ

Comm. RSVZ, CS. 24/1.

Comm. RSVZ, CS.26.

Page 118: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

112

RSVZ nota nr. P741/10/104 van 31 mei 2010.

BTW-administratie

Dossier nr. E.T. 77.672/KS. Beslissing nr. E.T. 21772 van 21 januari 1976. Commentaar nr. 44/1211. Commentaar nr. 37/6.173

II. RECHTSPRAAK

RECHTSPRAAK EUROPEES HOF VOOR DE RECHTEN VAN DE MENS  EHRM 23 juli 1968, Belgische Taalzaak, Publ. Cour eur. D.H., Serie A, nr. 6, RW 1968-69, 3-82 en

TBP 1969, 226-247, noot E. SUY.

 RECHTSPRAAK EUROPEES HOF VAN JUSTITIE HvJ 1 juli 2010, nr. C-223/09, Jur. 2010, 06649. RECHTSPRAAK BELGIË  Arbitragehof 21 september 2005, nr. 142/2005, FJF 2006, 69. Arbitragehof 23 juni 2004, nr. 109/2004, BS 13 juli 2007, 55.185 Arbitragehof 4 februari 2004, nr. 20/2004, TFR 2004, afl. 269, 926. Arbitragehof 15 oktober 2002, nr. 146/2002, FJF 2002, 273. Arbitragehof 18 april 2001, nr. 45/2001, TFR 2001, afl. 207, 837. Arbitragehof 1 maart 2001, nr. 30/2001, TFR 2001, afl. 204, 643. Arbitragehof 3 mei 2000, nr. 51/2000, BS 8 juli 2000. Arbitragehof 6 juni 1995, nr. 44/95, BS 26 augustus 1995, 24.534. Arbitragehof 1 juni 1994, nr. 44/94, FJF 1994, 130. Arbitragehof 9 november 1993, nr. 80/93, FJF 1994, 1. Arbitragehof 3 november 1993, nr. 77/93, BS 10 december 1993, 26.337. Arbitragehof 2 april 1992, nr. 30/92, BS 13 juni 1992, 13.642.

Page 119: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

113

Arbitragehof 21 november 1991, nr. 24/91, BS 14 december 1991, 28.245. Arbitragehof 16 oktober 1991, nr. 26/91, BS 23 november 1991, 26.325. Arbitragehof 4 juli 1991, nr. 20/91, BS 22 augustus 1991, 18.088; FJF 1991, 142. Cass. 22 november 2007, TFR 2008, 305. Cass. 11 maart 2005, IRDI 2005, 238-243. Cass. 15 september 1997, AR F.96.0128.F, Thomas/Belgische Staat, AFT 1998, 84. Cass. 26 mei 1994, Fiscoloog 1994, afl. 485, 6. Cass. 14 januari 1993, Bull. Bel. 1994, 1510. Cass. 30 april 1992, RW 1992-93, 226. Cass. 25 oktober 1989, Pas. 1990, I, 239. Cass. 27 april 1989, Pas. 908. Cass. 6 februari 1987, AFT 1987, 232. Cass. 21 december 1982, RW 1982-83, 1810. Cass. 20 november 1975, Pas. 1976, I, 347. Cass. 29 oktober 1968, Rev. Fisc. 1969, 520. Cass. 7 juni 1934, Pas. 1934, I, 310. Cass. 9 juli 1931, Pas. 1931, I, 218. RvS 2 april 2010, FJF 2011, 212-216. RvS 25 april 1990, FJF 1990, 255-259. RvS 9 juni 1964, Arr. RvS 1964, 571. Brussel 22 februari 2013, onuitg. Gent 8 februari 2011, Fisc. Act. 2011, afl. 29, 9. Antwerpen 5 mei 2009 Fiscoloog 2009, afl. 1165, 10-12 (weergave). Gent 20 mei 2008, Fisc. Koer. 2008, afl. 8, 557 Brussel 8 december 2004, AR 2001/AR/2668, www.fiscalnet.be Gent 4 december 2002, Fiscoloog 2003, afl. 876, 7

Page 120: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

114

Gent 21 november 2000, A&M 2001, afl. 3, 411 Brussel 29 september 2000, Fiscoloog 2000, afl. 773, 4 (weergave) Gent 19 mei 1994, AFT 1994, 252, noot E. HAZARD Brussel 30 april 1993, FJF 1996, afl. 94/36, 73-74 Brussel 30 april 1993, FJF 1996, 73-74 Rb. Bergen 9 februari 2009, TFR 2010, afl. 5, 65, noot H. BRANDS en C.COUDRON. Rb. Leuven 9 januari 2009, Fiscoloog 2009, afl. 1148, 5 (weergave). Rb. Brussel 21 november 2007, Fiscoloog 2008, afl. 1098, 7-8 (weergave). Rb. Brugge 13 november 2007, Fiscoloog 2007, afl. 1093, 13-14 (weergave). Rb. Antwerpen 18 juni 2007, Fiscoloog 2007, afl. 1090, 4-5 (weergave). Rb. Luik 22 april 2004, Fiscoloog 2004, afl. 937, 10. Rb. Leuven 20 februari 2004, Fiscoloog 2004, afl. 928, 2. Rb. Antwerpen 12 november 2003, FJF 2004, 188. Rb. Gent 18 september 2003, Fiscoloog 2003, afl. 908, 1. Rb. Brussel 2 november 2002, TFR 2001, afl. 202, 527. Rb. Brussel 18 april 2002, Fisc. Act. 2002, afl. 38, 5. Rb. Brussel, 22 februari 2002, Fiscoloog 2002, afl. 851, 9. Rb. Brussel 18 september 2001, onuitg. Rb. Brussel 2 november 2000, TFR 2001, afl. 202, 527.

III. RECHTSLEER

BOEKEN EN BIJDRAGEN IN BOEKEN

BOURS, E., La notion de revenu taxable en matière d’impôts directs, Gembloux, Duculot, 1952, 347 p. BERENBOOM, A., Le nouveau droit d’auteur et les droits voisins, Brussel, Larcier, 2008, 544 p. BLANPAIN, R. (ed.), Auteurscontracten voor educatieve en wetenschappelijke uitgaven, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2004, 227 p.

Page 121: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

115

BLANPAIN, R. (ed.), Auteurscontracten voor educatieve en wetenschappelijke uitgaven, Brugge, Vanden Broel, 2009, 277 p.   BRISON, F. en VANHEES, H. (eds.), Hommage à Jan Corbet: de Belgische auteurswet: artikelsgewijze commentaar, Brussel, Larcier, 2012, 460 p. COOLS, A., De aangifteplicht in de personenbelasting, de vennootschapsbelasting, de rechtspersonenbelasting en de belasting der niet-inwoners, Mechelen, Kluwer, 2005, 163 p. CORBET, J., Auteursrecht, Brussel, Story-Scientia, 1997, 72. DEBRUYNE, E., “Intellectuele rechten als roerende inkomsten” in X, Fiscaal Vermogensbeheer, Mechelen, Kluwer, losbl., Bijz., Deel I, Hfdst. IV, nr. 1400 - 1530. DELACROIX, Y., Les taxes communales au point du vue de la pratique judiciaire, Brussel, Larcier, 1941, 243 p. DE VISSCHER, F. en MICHIAUX, B., Précis du droit d’auteur et des droits voisins, Brussel, Bruylant, 2000, 1104 p. HAELTERMAN, A., Fiscale transparantie theorie en praktijk in België, Kalmthout, Biblo, 1992, 496 p. HUGERLIER, S., Praktisch Personenbelasting, Antwerpen, De Boeck, 2010, 627 p.  KIRKPATRICK, J., “L’égalité devant l’impôt en droit belge”, in L’égalité, Travaux du centre de Philosophie de Droit de l’Université de Bruxelles, Brussel, Bruylant, 1975, 327 p.  LANGWORTH, R., Churchill by Himself: The Defenitive Collection of Quotations, PublicAffairs, 2011, 627 p.  NAYER, A., PARENT, X. en VAN LANGENDONCK, J., “Etude ayant pour objet une analyse de l’importance de l’activtié artistique dans l’économie belge et les possibilités de l’augmenter par une réforme du statut social et fiscal des artistes” – Eindverslag voor de Belgische Staat, vertegenwoordigd door de minister van Economie en Wetenschappelijk onderzoek, april 2000, 179 p.  NAYER, A. en CAPIAU, S., Un statut pour les artistes. Dossier documentaire et propositions, Brussel, Communauté Française/CERP, 1991, 287 p.  NAYER, A. en CAPIAU, S., Le droit social et fiscal des artistes, Brussel, Pierre Mardaga, 1987, 344 p.  RAYET, A., “De inkomstenbelasting op de artistieke eigendom”, in R. BOONE, F. YOUNG, A. VON SIVERS, F-X. KERNKAMP, C. SEBRECHTS, A. RAYET, R. ROSOUX, S. CAPIAU, P-M. MENGER, E. BUYSSENS, M. PERRENOUD, B. VERSTRATEN, H. DE CNIJF, E. VANHEUSDEN, M. HERMIA en J. JUROWICZ, De kunstenaar aan het werk: een stand van zaken en de toekomstperspectieven, Brussel, Bruylant, s.d., 347 p.

Page 122: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

116

RAYET, A., “De nieuwe wet ter organisatie van een forfaitaire fiscaliteit van de auteursrechten en de naburige rechten”, in R. BOONE, F. YOUNG, A. VON SIVERS, F-X. KERNKAMP, C. SEBRECHTS, A. RAYET, R. ROSOUX, S. CAPIAU, P-M. MENGER, E. BUYSSENS, M. PERRENOUD, B. VERSTRATEN, H. DE CNIJF, E. VANHEUSDEN, M. HERMIA en J. JUROWICZ, De kunstenaar aan het werk: een stand van zaken en de toekomstperspectieven, Brussel, Bruylant, 2008, 316 p. TIBERGHIEN, A. et al., Handboek voor Fiscaal Recht 2008, Mechelen, Kluwer, 2008, 1500 p. TIBERGHIEN, A. et al., Handboek voor Fiscaal Recht 2010-2011, Mechelen, Kluwer, 2010, 1719 p. TIBERGHIEN, A. et al., Handboek voor Fiscaal Recht 2012-2013, Mechelen, Kluwer, 2012, 1864 p. TIBERGHIEN, A. et al., Handboek voor fiscaal recht 2103-2014, Mechelen, Kluwer, 2013, 2016 p. VAN CROMBRUGGE, S., “De gelijkheid in het fiscaal recht" in S. VAN CROMBRUGGE (ed.), Actuele fiscale thema’s, Kalmthout, Biblio, 2007, 11-61. VAN CROMBRUGGE, S., De grondregels van het Belgisch fiscaal recht, Antwerpen, Biblo, 2012, 75 p. VAN CROMBRUGGE, S., Beginselen van de vennootschapsbelasting, Kalmthout, Biblo, 1997, 182 p. VAN EECKHOUTTE, W. en NEUPREZ, V., Sociaal Compendium 2013-2014: Arbeidsrecht, b, II, Mechelen, Kluwer, 2013, 3160 p. VANHEES, H., Auteursrecht in een notendop, Leuven, Garant Uitgevers, 1998, 137 p. VANHEES, H., “Artikelsgewijze commentaar: art. 3 auteurswet” in H. VANHEES en F. BRISON (eds.), Huldeboek Jan Corbet: de Belgische Auteurswet, Brussel, Larcier, 2008, 24-33. VANHEES, H., “De wet van 30 juni 1994”, in X, Handels- en economisch recht. Commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Deurne, Kluwer, 1998, losbl. VAN HOUTTE, J., Beginselen van het Belgisch belastingrecht, Gent, Story-Scientia, 1979, 677 p. WILLEMART, E. en VERDUSSEN, M., Les limites constitutionnelles du pouvoir fiscal, Brussel, Bruylant, 1999, 274 p

BIJDRAGEN IN TIJDSCHRIFTEN

BERGHS, K., DE BUYSER, W. en VAN LERBERGHE G., “Het sociale en fiscale statuut van de kunstenaar: een verkenning”, Or. 2004, 72-85. BROHEZ, A. en PIERSON, G., “Statut fiscal, actuel et proposé, des artistes”, Revue trimestrielle de la fiscalité belge 2006, afl. 2, 7-43.

Page 123: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

117

BUSSCHAERT, V., GOYENS, K. en MALCHAIR, F., “Aard van de vergoeding toegekend wegens de overdracht van auteursrechten op door de werknemer gecreëerde werken”, Or. 2014, afl. 2, 48-56. COUDRON, C., “De uitvoerende kunstenaar en de professionaliseringsregel”, TFR 2010, afl. 384, 602-605 COUDRON, C., “Auteursrechten. Contract met opdeling vergoeding is vaak noodzakelijk”, Fisc. Act. 2010, afl. 11, 1-6. DAYEZ, A., “Précompte mobilier sur les droits d’auteur à l’impossible le redvable ne peut être tenu”, RGF 2010, afl. 2, 23-33.  DE RIDDER, P., “De beperkte toetsing van het gelijkheidsbeginsel door het Arbitragehof, RW 1990-91, 481-491. DE SCHRIJVER, D., “De belasting van over de jaren heen wisselende inkomsten uit de activiteiten van kunstenaars”, TFR 2008, afl. 335, 122-133. ESTERZON, E., “Le statut fiscal des artistes résidents”, C&FP 2013, afl. 7, 2-22.  GOOSSENS, G., “Een nieuw fiscaal statuut voor auteursrechten: eindelijk op de goede weg?”, Fisc. Act. 2008, afl. 25, 1-6.  LOOCKX, M., “Zijn de auteursrechten verkregen wegens het schrijven van bijdragen in juridische of fiscale tijdschriften belastbaar als diverse inkomsten of als beroepsinkomsten?”, TFR 2001, afl. 3, 530-533.  MEERSSCHAUT, F., “De rechtspraak van het Arbitragehof in 1999. Het grondwettelijk contentieux”, TBP 2000, afl. 10, 735-770. PUTZEYS, W., “Nieuwe wet op auteursrechten lost problemen (niet) op (fiscale kwalificatie)”, Juristenkrant 2008, afl. 178, 2. RAYET, A. en KATZ, C., “Les droits d’auteur et les droits voisins dans l’article 17 du CIR 1992, RGCF 2009, afl. 5, 377-402. RAYET, A., “Après le décès de l’auteur, “les droits d’auteur” sont-ils soumis à l’impôt des personnes physiques?” A&M 1998, 110. SCARNÀ, S., “Nouveau régime fiscal relatif aux droits d’auteur: la fin des controverses?”, C&FP 2008, 301-307. SPAGNOLI, K., “Nieuwe fiches 281.45 – Geen RV op auteursrechten aan vennootschappen”, Fisc. Act. 2009, afl. 5, 5. SPRINGAEL, B., “Inkomsten uit auteursrechten: het langverwachte oordeel van de DVB”, Fiscoloog 2010, afl. 1194, 1.

Page 124: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

118

SPRINGAEL, B., “Auteursrechten: dringende noodzaak aan update uitvoeringsbesluit”, Fiscoloog 2009, afl. 1146, 4-7. SPRINGAEL, B. en MASSON, L., “Wat verstaat de fiscus onder “auteursrechten”?, Fiscoloog 2009, afl. 1144, 1-5. TRAVERSA, E. en DECKERS, V., “La réforme de la fiscalité des droits d’auteur”, JT 2009, 333-341. VALKENBORG, G., “De fiscale behandeling van de opzeggingsvergoeding”, Or. 2012, afl. 2, 50-60. VAN CROMBRUGGE, S., “Kwalificatie van auteursrechten: oud stelsel”, Fiscoloog 2010, afl. 1226, 12. VAN CROMBRUGGE, S., “Zijn auteursrechten beroepsinkomsten of diverse inkomsten?”, Fiscoloog 1994, afl. 478, 5-6. VAN DYCK, J., “Auteursrechten. Beroeps- of roerend inkomen: staat de bom stilaan op barsten?”, Fiscoloog 2013, afl. 1330, 1-4.  VAN DYCK, J., “Roerende Inkomsten. Belasting auteursrechten: slechts zeer minieme wijziging”, Fiscoloog 2012, afl. 1320, 1-2.  VAN DYCK, J., “Auteursrechten. Computerprogramma’s: Rulingcommissie versus minister van Financiën”, Fiscoloog 2012, afl. 1309, 8-9.  VAN DYCK, J., “Sprekers: rulingcommissie aanvaardt 50% auteursrecht”, Fiscoloog 2012, afl. 1308, 1-3. VAN DYCK, J., “Roerende inkomsten: geen aanvullende gemeentebelasting”, Fiscoloog 2012, afl. 1278, 7-11.  VAN DYCK, J., “Inkomsten van naburige rechten: roerend tot bewijs van het tegendeel”, Fiscoloog 2010, afl. 1221, 3-4.  VAN DYCK, J., “Auteursrechten: welke invloed op het betalen van sociale bijdragen?”, Fiscoloog 2010, afl. 1212, 1-3.  VAN DYCK, J., “Voordelige fiscale regeling auteursrechten: ook voor werknemers?”, Fiscoloog 2010, afl. 1195, 1-4.  VAN DYCK, J., “Wanneer zijn inkomsten van “naburige rechten”, niet beroepsmatig?”, Fiscoloog 2009, afl. 1165, 10-12.  VAN DYCK, J., “Auteursrechten: nieuwe individuele fiches en samenvattende opgaven”, Fiscoloog 2009, afl. 1160, 5-8. VAN DYCK, J., “Inkomsten uit auteursrechten: aangifteformulier RV gepubliceerd”, Fiscoloog 2009, afl. 1148, 1-5.

Page 125: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

119

VAN DYCK, J., “Auteursrechten: “feitelijk uitstel inhouding RV tot volgend jaar”, Fiscoloog 2008, afl. 1141, 1-5. VAN DYCK, J., “Kostenforfait: problemen met de communautaire ‘en’?”, Fiscoloog 2008, afl. 1136. 1-3. VAN DYCK, J., “Roerende voorheffing op auteursrechten: uitstel tot 1 januari 2009”, Fiscoloog 2008, afl. 1135, 1-3. VAN DYCK, J., “Auteursrechten: is de nieuwe regeling probleemloos?”, Fiscoloog 2008, afl. 1123, 1-3. VAN DYCK, J., “Auteursrechten: bevrijdende RV juridisch-technisch ongemogelijk?”, Fiscoloog 2008, afl. 1118, 3-5. VAN DYCK, J., “Liquidatieboni 2002: toch geen driejarige aanslagtermijn?”, Fiscoloog 2008, afl. 1098, 7-8.  VAN HEUVEN, D., “Enkele beschouwingen over het gelijkheidsbeginsel”, RW 1990-91, 588.  X, “Waar liggen de grenzen van de laag belaste auteursrechten?”, Fiscoloog 2013, afl. 1342, 5-7.  X, “Auteursrechten: belastingvrij tot €11.867”, Fisc. Act. 2008, afl. 27, 11.  X, “Auteursrechten. Indexatie kostenforfait voor aj. 2013”, Fiscoloog 2012, afl. 1317, 14. X, “Personenbelasting. Indexatie. Auteursrechten. Kostenforfait”, Fiscoloog 2011, afl. 1247, 12. X, “RV-tarief van 15% gaat naar 25% behalve voor auteursrechten”, Fisc.Act. 2012, afl. 41, 11-12.  X, “Auteursrechten – Voorstel van ‘protocol’ voor ‘freelance’ journalisten”, Fiscoloog 2010, afl. 1210, 15. X, “Roerende inkomsten – Voorstel van protocol freelance journalisten: nog altijd in onderzoek”, Fiscoloog 2011, afl. 1259, 15. X, “Auteursrechten: fiches niet meer verplicht”, Fisc. Act. 2011, afl. 22, 10. MASTERSCRIPTIES BOSSUYT, J., Kunstenaars en directe belastigen: de Wet van 16 juli 2008 als voorbeeld van hoe het niet moet, onuitg. masterthesis Rechten K.U.Leuven, 2011-12, 165 p.

Page 126: Auteursrechten in de personenbelasting...Vooreerst bedank ik mijn promotor, professor doctor Inge Van De Woesteyne, voor het aanreiken van dit veelzijdig onderwerp en de mogelijkheid

120

WEBSITES http://www.agentschapondernemen.be/maatregel/fiscale-regeling-inzake-auteursrechten-en-naburige-rechten.  www.socialsecurity.be/CMS/nl/citizen/displayThema/professional_life/PROTH_1/PROTH_1_2/PROTH_1_2_2/PROTH_1_2_2_3/PROTH_1_2_2_3_3.xml J. WELLENS, “Auteursrechten”, Module Personenbelasting, www.monkey.be FORMALITEITEN FISCALE ADMINISTRATIE Fiche nr 273S aangifte in de roerende voorheffing. Verklarende nota bij fiche nr. 276 R (Not.) - 2013.