Atlas van de woonuitbreidingsgebieden - Vlaanderen

47
Atlas van de woonuitbreidingsgebieden methodiek www.ruimtevlaanderen.be

Transcript of Atlas van de woonuitbreidingsgebieden - Vlaanderen

Page 1: Atlas van de woonuitbreidingsgebieden - Vlaanderen

Atlas van de woonuitbreidingsgebieden

methodiek

www.ruimtevlaanderen.be

Page 2: Atlas van de woonuitbreidingsgebieden - Vlaanderen
Page 3: Atlas van de woonuitbreidingsgebieden - Vlaanderen

Inhoud Inleiding ........................................................................................................................................................... 5

Doel van de Atlas van de woonuitbreidingsgebieden ................................................................................. 5

Juridisch en planologisch kader ................................................................................................................... 5

Planologische draagwijdte ....................................................................................................................... 5

Juridische draagwijdte ............................................................................................................................. 5

Afwegingskader ............................................................................................................................................... 7

Uitgangspunten ........................................................................................................................................... 7

Juridische toetsing heeft voorrang op planologische afweging .............................................................. 7

Planologische afweging vanuit het Vlaams beleidskader ........................................................................ 7

Planologische afweging vanuit lokaal ruimtelijk beleid ........................................................................... 7

Afwegingsboom ........................................................................................................................................... 7

Stappen .................................................................................................................................................... 7

Schematisch ............................................................................................................................................. 8

Huidige toestand ......................................................................................................................................... 8

Methodiek ....................................................................................................................................................... 9

Onderzoekstappen ...................................................................................................................................... 9

Terreininventarisatie bebouwingsgraad en landgebruik ............................................................................. 9

Intekenen van de bebouwde ruimte: ...................................................................................................... 9

Verzamelen en digitalisatie terreingegevens: algemeen ........................................................................ 9

Aanpak van kleine en van smalle landgebruikseenheden: .................................................................... 10

Aanpak zeer diepe percelen: ................................................................................................................. 10

Mozaïeken van bebouwde en onbebouwde percelen .......................................................................... 11

Intekenen van de onbebouwde ruimte: ................................................................................................ 12

Landgebruik van de onbebouwde ruimte inventariseren: .................................................................... 12

Juridische toestand bepalen: ..................................................................................................................... 13

Verkavelingen: ....................................................................................................................................... 13

Bij het intekenen van verkavelingen ( ) werd volgende aanpak gevolgd : .................................... 13

Plannen van aanleg .................................................................................................................................... 13

Duinendecreet ........................................................................................................................................... 16

Habitatrichtlijngebieden: ........................................................................................................................... 16

Opties van beleidsplannen ........................................................................................................................ 16

Aanduiden van de gebieden die watergevoelig zijn .............................................................................. 18

Aanduiden van de gebieden die niet inbreidingsgericht zijn ................................................................ 19

Aanduiden van de gebieden die verder te onderzoeken zijn ................................................................ 19

Gewestelijke afweging ............................................................................................................................... 20

Bepalen welk woonuitbreidingsgebied tot welke categorie behoort: .................................................. 20

Opbouw GIS-databank en beschrijving attributen .................................................................................... 21

Inleiding ................................................................................................................................................. 21

Page 4: Atlas van de woonuitbreidingsgebieden - Vlaanderen

Beschrijving van de attributen van “WUG-geheel” ............................................................................... 22

Beleidselementen m.b.t. het woonuitbreidingsgebied ......................................................................... 23

Algemene parameters met betrekking tot ruimtelijke situering ........................................................... 26

Indices met betrekking tot inbreidingsgerichtheid en/of kernversterking ............................................ 28

Ligging in functie van ecologische en landschappelijke randvoorwaarden ........................................... 33

Beschrijving van de attributen van “WUG-onderdelen” ....................................................................... 34

Juridische en bebouwingstoestand ....................................................................................................... 34

Restpercelen .......................................................................................................................................... 36

Bespreking van de resterende velden ................................................................................................... 39

Open data ...................................................................................................................................................... 41

GIS-data ..................................................................................................................................................... 41

Statistieken ................................................................................................................................................ 41

Actualisatie van de atlas ............................................................................................................................ 46

Page 5: Atlas van de woonuitbreidingsgebieden - Vlaanderen

Inleiding

Doel van de Atlas van de woonuitbreidings-gebieden

De atlas van de woonuitbreidingsgebieden geeft voor alle woonuitbreidingsgebieden in Vlaanderen aan of ze vanuit juridisch of planologisch oogpunt kunnen ontwikkeld worden voor woningbouw, rekening houdend met het Vlaamse beleid rond ruimtelijke ordening.

Juridisch en planologisch kader

Planologische draagwijdte

De Atlas van de woonuitbreidingsgebieden geeft voor elk woonuitbreidingsgebied in Vlaanderen aan of het vanuit beleidsmatig en planologisch oogpunt kan ontwikkeld worden voor woningbouw. De Atlas houdt rekening met de opties van de op dit moment gekende plannen (algemeen plan van aanleg (APA), bijzonder plan van Aanleg (BPA), ruimtelijk uitvoeringsplan (RUP), gemeentelijk ruimtelijk structuurplan (GRS), afbakeningsprocessen stedelijke gebieden, duinendecreet, habitatrichtlijngebieden, goedgekeurde niet-vervallen verkavelingen, woningbehoeftestudies, principiële akkoorden, enz.). Belangrijk: de Atlas vervangt de genoemde plannen niet. Deze plannen kunnen wijzigen en er kunnen plannen bijkomen. Bijgevolg is de Atlas slechts een momentopname, die regelmatig zal moeten bijgewerkt worden om zijn actualiteitswaarde te behouden. De Vlaamse overheid zal zich bij het beoordelen van dossiers baseren op de aanduidingen in de Atlas. Deze aanduidingen houden echter geen rekening met eventuele beperkingen die van toepassing kunnen zijn als gevolg van andere sectorale regelgeving, vb. bosdecreet, natuurdecreet, watertoets, veiligheidsrapportage, Milieueffectenrapportering (MER) enz. In die zin houdt de aanduiding in de Atlas slechts een voorwaardelijke beleidsmatige vrijgave van de gronden in. De Atlas maakt onderscheid tussen 4 grote groepen:

gebieden die al bebouwd zijn.

"gebieden die principieel vanuit het Vlaams beleidskader WEL kunnen ontwikkeld worden" (roze en donkeroranje ingekleurd in de Atlas). Deze gebieden kunnen ontwikkeld worden zonder voorafgaand principieel akkoord, zoals bedoeld in de omzendbrief RO 2002/03. Met ontwikkelen wordt hier bedoeld dat er een BPA of een RUP kan worden opgemaakt voor het gebied, of dat er een verkavelingsvergunning kan worden aangevraagd voor het gehele gebied.

'(deels) te onderzoeken gebieden'. Voor deze gebieden moet wel nog een principieel akkoord aangevraagd worden vooraleer het gebied kan ontwikkeld worden, zoals bedoeld in de omzendbrief RO 2002/03.

'gebieden die principieel vanuit het Vlaamse beleidskader NIET kunnen ontwikkeld worden'. Voor deze gebieden kan geen principieel akkoord meer worden aangevraagd. Uitzondering hierop zijn de gebieden gemarkeerd met de letters "w" en "i" voor zover in de aanvraag van het principieel akkoord uitdrukkelijk en omstandig kan worden aangegeven dat de in de atlas aangegeven belemmeringen kunnen worden verholpen (vb. waterproblematiek opgelost).

Juridische draagwijdte

De Atlas is een beleidsdocument en een consultatie-instrument zonder juridische waarde. De aangeduide gebieden zijn woonuitbreidingsgebieden zoals bedoeld in artikel 5.1.1. van het KB van 28/12/1972 betreffende de inrichting en de toepassing van de ontwerp-gewestplannen en gewestplannen. Dit artikel blijft onverkort gelden. Het artikel stelt dat: "De woonuitbreidingsgebieden zijn uitsluitend bestemd voor groepswoningbouw zolang de bevoegde overheid over de ordening van het gebied niet heeft beslist, en zolang, volgens het geval, ofwel de overheid geen besluit tot vaststelling van de uitgaven voor de voorziening heeft genomen,

Page 6: Atlas van de woonuitbreidingsgebieden - Vlaanderen

ofwel omtrent deze voorzieningen geen met waarborgen omklede verbintenis is aangegaan door de promotor." Hoe dit voorschrift concreet wordt geïnterpreteerd en toegepast door de vergunningverlenende overheden kan u lezen in de Omzendbrief betreffende de inrichting en de toepassing van de ontwerp-gewestplannen en gewestplannen dd. 8/7/1997, gewijzigd via omzendbrief dd. 25/1/2002 en 25/10/2002. Mee in het licht van de rechtspraak van de Raad van State over de interpretatie van art. 5.1.1. van het KB van '72 zijn in essentie zijn volgende aspecten van belang:

Groepswoningbouw Zolang er geen beslissing is over de ordening (zie punt 2), kan alleen groepswoningbouw vergund worden in de woonuitbreidingsgebieden. Onder groepswoningbouw “dient te worden verstaan het gelijktijdig oprichten van meerdere gebouwen bestemd voor bewoning die één samenhangend geheel vormen”. Belangrijke criteria in deze omschrijving zijn de gelijktijdige bouw, de bestemming voor wonen en het feit dat de woningen een samenhangend (ruimtelijk) geheel vormen. Vallen daar dus niet onder: een klassieke verkaveling, oprichting van gebouwen die geen woonbestemming hebben, … .

Ordening Ordening van een woonuitbreidingsgebied kan enkel via vaststelling van een plan, m.n.: BPA of RUP (bijzonder plan van aanleg of ruimtelijk uitvoeringsplan) In principe moet het BPA dat een woonuitbreidingsgebied ordent conform zijn met wat in woongebied toegelaten is. Voor RUPs geldt dat ze conform artikel 201 DRO de gewestplanbestemming vervangen. Het RUP moet zich dus niet schikken naar de gewestplanbestemming, maar moet wel opgemaakt zijn in uitvoering van /conform met het betrokken ruimtelijk structuurplan.

Globale verkavelingsvergunning De verkavelingsaanvraag moet het volledige gebied of minstens een substantieel en isoleerbaar deel van het woonuitbreidingsgebied tot voorwerp hebben. De in de verkaveling toegelaten functies moeten conform zijn met wat in woongebied in het gewestplan toegelaten is. Het college van burgemeester en schepenen oordeelt over de verkavelingsaanvraag. Als de verkaveling de aanleg van wegen veronderstelt -wat normaal gezien het geval is bij ontwikkeling van een woonuitbreidingsgebied- dan is daarvóór ook een beslissing van de gemeenteraad nodig.

Vergunning U mag niet bouwen zonder voorafgaandelijke stedenbouwkundige vergunning. Vraag bij de gemeente na voor welke werken u een stedenbouwkundige vergunning nodig heeft. Zij licht u tevens in omtrent de nodige formulieren en documenten. Tot slot kan nog verwezen worden naar de decretale voorwaarde van de voldoende uitgeruste weg voor het verlenen van een vergunning (artikel 100 DRO) en naar het feit dat bij aanleg van wegenis een beslissing van de gemeenteraad vereist is (lokale wegenis is volgens de Gemeentewet een bevoegdheid van de gemeenteraad).

Page 7: Atlas van de woonuitbreidingsgebieden - Vlaanderen

Afwegingskader

Uitgangspunten

Juridische toetsing heeft voorrang op planologische afweging

De atlas van de woonuitbreidingsgebieden geeft voor alle woonuitbreidingsgebieden in Vlaanderen aan of ze vanuit juridisch of planologisch oogpunt kunnen ontwikkeld worden voor woningbouw, rekening houdend met het Vlaamse beleid rond ruimtelijke ordening. Dit betekent dat juridisch vrijgegeven percelen i de atlas gehonoreerd worden. Het kan gaan om goedgekeurde niet-vervallen verkavelingen en allerlei bestemmingsplannen (BPA, APA, RUP). De stedenbouwkundige vergunningen zelf zijn niet opgenomen in de atlas van de woonuitbreidingsgebieden.

Planologische afweging vanuit het Vlaams beleidskader

Voor elk onbebouwd onderdeel van een woonuitbreidingsgebied wordt aangegeven, voor zover niet al juridisch vastgelegd, of het gebied vanuit planologisch oogpunt kan bebouwd worden. Daartoe worden een aantal criteria gehanteerd (inbreidingsgerichtheid, kernversterking, schaal ten opzicht van de woonkern).

Planologische afweging vanuit lokaal ruimtelijk beleid

Indien er reeds een gemeentelijk ruimtelijk structuurplan is opgesteld voor de betreffende gemeente, dan worden de opties uit dat plan overgenomen in een aantal grote categorieën: te ontwikkelen, niet te ontwikkelen, ontwikkelen op lange termijn, nog verder te onderzoeken.

Afwegingsboom

Stappen

De opmaak van de atlas gebeurt in 5 grote stappen. 1) intekenen van de bebouwde ruimte:

bebouwing (woningen, bedrijven, openbare gebouwen, ...)

omvangrijke infrastructuur (snelwegen, spoorlijnen, waterlopen, ...) 2) intekenen van de onbebouwde ruimte:

landgebruik van de onbebouwde ruimte inventariseren (landbouw, braak, natuur, verharding, sport, ...)

nummering van de woonuitbreidingsgebieden 3) juridische toestand bepalen:

goedgekeurde niet-vervallen verkaveling aanduiden

Algemene plannen van aanleg (APA), bijzondere plannen van aanleg (BPA) en ruimtelijke uitvoeringsplannen (RUP) van zowel gemeentelijk, provinciaal als gewestelijk niveau aanduiden

sectorale wetgeving: Duinendecreet en Habitatrichtlijngebieden aanduiden 4) planologische toestand bepalen:

goedgekeurd gemeentelijk ruimtelijk structuurplan nakijken

ontwerp-gemeentelijk ruimtelijk structuurplan nakijken

woningbehoeftestudie nakijken

principieel akkoord nagaan

afbakening stedelijke gebieden nakijken

restpercelen nakijken

waterrijke gebieden nakijken

ligging in geselecteerde kernen nakijken

inbreidingsgerichtheid nakijken

Page 8: Atlas van de woonuitbreidingsgebieden - Vlaanderen

uitzonderingsmaatregelen nakijken

verder te onderzoeken 5) bepalen welk woonuitbreidingsgebied tot welke categorie behoort:

gebieden die principieel vanuit het Vlaamse beleidskader WEL kunnen ontwikkeld worden - op korte termijn, vóór 2007 - in de periode 2007-2012

gebieden die principieel vanuit het Vlaamse beleidskader NIET kunnen ontwikkeld worden

gebieden waarover vanuit het Vlaamse beleidskader MOMENTEEL geen uitspraak wordt gedaan omdat ontwikkeling thans onzeker is

Schematisch

Zie verder bij methodiek.

Huidige toestand

De meeste gemeenten hebben anno 2017 reeds een gemeentelijk ruimtelijk structuurplan. Het Vlaamse afwegingskader is dan ook grotendeels vervangen door het lokale afwegingskader. De meest recente toestand geeft dus eerder een monitoring van de huidige planologische toestand dan een afwegingskader op Vlaams niveau.

Page 9: Atlas van de woonuitbreidingsgebieden - Vlaanderen

Methodiek

Onderzoekstappen

Er zijn vijf onderzoekstappen: 1) intekenen van de bebouwde ruimte: 2) intekenen van de onbebouwde ruimte: 3) juridische toestand bepalen: 4) planologische toestand bepalen: 5) bepalen welk woonuitbreidingsgebied tot welke categorie behoort:

Terreininventarisatie bebouwingsgraad en landgebruik

Intekenen van de bebouwde ruimte:

Het betreft delen van de woonuitbreidingsgebieden die effectief bebouwd zijn (met woningen of andere gebouwen zoals vb. bedrijven), of gebieden die quasi bebouwd zijn (en waar nog enkele individuele percelen onbebouwd zijn). Als men al deze individuele percelen optelt, dan zijn er in de bebouwde woonuitbreidingsgebieden nog 1.947 bouwmogelijkheden voorhanden.

De bebouwde ruimte is in een aparte categorie in de Atlas opgenomen ( ). Daarnaast wordt ook omvangrijke infrastructuur afzonderlijk ingetekend. Het betreft spoorlijnen, wegen,

waterwegen met een grote omvang in verhouding tot het woonuitbreidingsgebied ( ). In de praktijk is het immers niet haalbaar of wellicht niet opportuun om deze infrastructuur af te breken en te vervangen door woningbouw. De bebouwing werd ingetekend tot op perceelsniveau op basis van digitale luchtbeelden en terreinwaarneming.

Verzamelen en digitalisatie terreingegevens: algemeen

De belangrijkste informatiebron bij het opmaken van de ATLAS was de inventarisatie op het terrein van alle woonuitbreidingsgebieden van Vlaanderen (ca. 2400 eenheden). Deze terreininventarisatie greep plaats van februari tot mei 2004. Op kaart (ingescand kadasterplan, toestand 1/1/2001, op schaal 1/2000 à 1/4000 afhankelijk van de afmetingen van het woonuitbreidingsgebied) werd alle relevante informatie m.b.t. het grondgebruik genoteerd: bebouwd of niet en aard van bebouwing of niet-bebouwing. Wijzigingen t.o.v. de toestand op de KadScan (bv. nieuwe verkaveling) werden schetsmatig aangeduid. Met name het aantal en de locatie van nieuwe woningen werd zo nauwkeurig mogelijk in kaart gebracht. De digitalisatie van de terreingegevens gebeurde in GIS op een orthofoto-achtergrond (toestand 1997-2000). Hoewel digitalisering op basis van de KadScans op zich nauwkeuriger is (perceelsgrenzen zijn op luchtfoto’s soms moeilijk te onderscheiden, zeker indien er veel begroeiing is), werden ze toch niet als basis gebruikt. Dit komt omdat op de georeferering van de KadScans, in tegenstelling tot die van de orthofoto’s, een vrij grote fout zit, die kan oplopen tot 10 m. Bij het digitaliseren van de gegevens van de inventarisatiekaartjes – die dus wel de KadScan als ondergrond hebben – diende dus enig interpretatiewerk plaats te vinden. Gelukkig stemmen de juridische perceelsgrenzen in het overgrote deel van de gevallen overeen met de visueel onderscheidbare gebruiksperceelsgrenzen. Daardoor bleef de foutenmarge bij het digitaliseren van de grenzen tussen de verschillende landgebruikseenheden beperkt tot maximaal enkele meters. Er werd steeds op een standaardschaal 1/2500 gedigitaliseerd, zodat de foutenmarge overal dezelfde is, ongeacht de grootte en complexiteit van het woonuitbreidingsgebied. Het gebruik van orthofoto’s als onderlegger bood als bijkomend voordeel dat de foto kon gebruikt worden voor het inschatten van het grondgebruik van delen van de woonuitbreidingsgebieden die bij het terreinwerk niet konden geïnventariseerd worden omdat ze niet toegankelijk waren en ook niet konden

Page 10: Atlas van de woonuitbreidingsgebieden - Vlaanderen

geobserveerd worden vanaf een bereikbare plaats. De toestand op de foto van deze niet inventariseerbare terreinen was uiteraard enigszins verouderd, maar er kan vanuit gegaan worden dat de huidige toestand quasi dezelfde is als die van enkele jaren gelegen, ten tijde van de foto-opname. In ieder geval zal er geen verschuiving van niet-bebouwd naar bebouwd plaatsgevonden hebben, omdat het hiervoor noodzakelijk is dat het terrein bereikbaar en dus ook inventariseerbaar is. Het digitaliseren van de bebouwingsgraad kwam neer op het opsplitsen van het woonuitbreidingsgebied in verschillende onderdelen met een homogeen landgebruik. In het overgrote deel van de gevallen stelden zich qua interpretatie – en zeker qua onderscheid tussen bebouwd en niet-bebouwd – weinig problemen omdat de landgebruikgrenzen overeenkomen met perceelsgrenzen. Er doen zich een drietal aandachtspunten voor:

zeer kleine en/of smalle landgebruikseenheden;

bebouwde percelen met zeer diepe tuinen;

mozaïeken van bebouwde en onbebouwde percelen.

Aanpak van kleine en van smalle landgebruikseenheden:

De onderscheiden ruimtelijke eenheden moeten minimale afmetingen hebben om apart gedigitaliseerd te worden, en dit om het aantal verschillende polygonen enigszins binnen de perken te houden in functie van de leesbaarheid van kaarten in de ATLAS. Tevens hebben ze een min of meer compacte vorm. In de praktijk moeten ze plaats bieden aan minstens één normaal bouwperceel. Zeer smalle strookvormige eenheden (minder dan 5 à 10 m) werden niet apart gedigitaliseerd maar opgenomen in of opgesplitst tussen aangrenzende landgebruikseenheden. Veruit de meest frequente voorbeelden hiervan zijn straten, die topologisch overeenkomen met smalle maar doorgaans lange en sterk vertakte polygonen. Wanneer de straat in kwestie de grens vormt tussen twee verschillende landgebruikseenheden, werd de straatas als grens tussen de polygonen genomen. Ligt de straat binnenin een homogene kaarteenheid (bv. een woonwijk), dan wordt ze eenvoudigweg niet gedigitaliseerd. Andere voorbeelden zijn smalle buffers en beken, waarvoor hetzelfde principe geldt. Brede wegen (zoals snelwegen), brede waterlopen, spoorwegbermen en bredere buffers worden uiteraard wél als aparte kaarteenheden gedigitaliseerd. Ze worden in de ATLAS aangeduid als categorie

“infrastructuur” ( ).

Aanpak zeer diepe percelen:

De achterste delen van tuinen van zeer diepe percelen maken deel uit van een bebouwd perceel, maar zijn daarom niet noodzakelijk als onbebouwbaar te beschouwen. Via verwerving zouden de achterste

Page 11: Atlas van de woonuitbreidingsgebieden - Vlaanderen

delen van zeer diepe percelen kunnen worden omgevormd tot aparte bouwkavels of opgenomen worden in een nieuwe kavelstructuur. Het effectief opsplitsen van bebouwde percelen in het algemeen en het verwerven van diepe tuinen in het bijzonder is uiteraard een drastische ingreep, maar kan anderzijds noodzakelijk blijken te zijn om aan inbreiding te kunnen doen in binnenblokken. Daarom werden zeer diepe bebouwde percelen meestal opgesplitst in een bebouwd en een onbebouwd gedeelte. Een dergelijke opsplitsing geeft enkel aan dat de afgescheiden gedeelten theoretisch bebouwbaar zijn, en heeft tot doel een zo correct en consequent mogelijke inschatting van de onbebouwde oppervlakte te bekomen. Ze houdt geen waarde-oordeel in over de wenselijkheid om effectief tot verwerving en bebouwing over te gaan. Die interpretatie wordt geval per geval bekeken indien de vraag zich voordoet. De theoretische bebouwbaarheid van dergelijke diepe tuinen kan ten andere reeds verhinderd worden door de voorschriften van een verkavelingsvergunning of plan van aanleg. Hiermee wordt uiteraard rekening gehouden bij het bepalen van het aantal bouwmogelijkheden. Willekeur werd zoveel mogelijk vermeden door het opleggen van twee strikte voorwaarden voor het opsplitsen van een bebouwd perceel in een bebouwd en een onbebouwd (bebouwbaar) gedeelte:

het perceel is minstens 70 à 80 m diep, zodat enerzijds het overblijvend bebouwd gedeelte minstens 40 à 50 m diep blijft (en de woning dus voldoende tuin overhoudt), en anderzijds het afgescheiden gedeelte zelf ook een minimale omvang heeft; er wordt daarbij ook rekening gehouden met de breedte van het perceel: smalle percelen hebben “recht” op diepere tuinen.

het afgescheiden deel van het perceel maakt deel uit van een groter onbebouwd geheel (samen met andere diepe tuinen en/of al dan niet ingesloten landbouwpercelen e.d.), dat in zijn geheel als realistisch bebouwbaar en ontsluitbaar kan beschouwd worden.

Een specifiek geval is dat van een bebouwd perceel waarvan enkel het diepste deel van de tuin binnen het woonuitbreidingsgebied valt. Dit geval komt frequent voor omdat tal van woonuitbreidingsgebieden niet tot aan de straat reiken, maar ervan gescheiden worden door een strook (landelijk) woongebied van 50 m diep. Hierbij is de opsplitsing van het perceel dus al een feit, nl. door de voorschriften van het gewestplan. Maar de hierboven staande voorwaarden blijven gelden voor het toekennen van een bebouwd, dan wel onbebouwd statuut aan het onbebouwd perceelsdeel dat binnen het woonuitbreidingsgebied valt. Het werd dus enkel als onbebouwd aangeduid als het minimale afmetingen heeft en aansluit op een groter onbebouwd geheel.

Mozaïeken van bebouwde en onbebouwde percelen

In talrijke gevallen komt in een woonuitbreidingsgebied een complexe mozaïek voor van bebouwde en onbebouwde percelen. Om het totaal aantal polygonen enigszins binnen de perken te houden en omwille van het feit dat het vaak om een tijdelijke toestand van onbebouwdheid gaat, werden niet alle onbebouwde percelen onderscheiden als individuele polygonen, maar werden ze opgenomen in een

grotere cluster van merendeels bebouwde percelen ( ). Onbebouwde gedeelten werden pas individueel gedigitaliseerd indien ze voldoende groot zijn (bv. minimaal twee à drie kavels en/of een totale

Page 12: Atlas van de woonuitbreidingsgebieden - Vlaanderen

oppervlakte van meer dan 0,1 ha), en/of indien ze op basis van hun juridisch statuut (andere BPA-bestemming, (andere) verkaveling) niet verenigbaar zijn met de aangrenzende percelen. De grotendeels bebouwde clusters worden als volledig bebouwd aangeduid, maar in de attributentabel wordt het effectief aantal beschikbare percelen vermeld. B.v.: een verkaveling waarvan 8 van de 10 kavels bebouwd zijn krijgt als label “bebouwd”, maar met nog 2 bouwmogelijkheden. Meestal gaat het hierbij om half afgewerkte (recente) verkavelingen, maar het kan bv. ook om een klein restperceel in een oudere woningrij gaan dat gebruikt wordt als tuin of braak blijft liggen omdat het te smal is om er een woning naar de moderne maatstaven op te kunnen bouwen.

Intekenen van de onbebouwde ruimte:

Het betreft de delen van de woonuitbreidingsgebieden die volgens terreinwaarneming (toestand 2004) nog onbebouwd zijn. Hun landgebruik kan divers zijn (landbouw, natuur, tuinen, wegenis, speelvelden, ...). Als men rekening houdt met de juridische toestand van de gronden (plannen van aanleg en verkavelingen) en hun ligging (in een stedelijk gebied of in het buitengebied), dan kan op deze oppervlakte nog ongeveer 262000 woningen gebouwd worden. Dit is een beschikbaar bouwaanbod bovenop de bouwgronden gelegen in andere bestemmingen van het gewestplan die bewoning toelaten (vb. woonzones, landelijke woonzones, ...) en de verkavelingen en bestemmingsplannen buiten de woonzones. Opgelet: het is niet steeds wenselijk al deze vrije ruimte nog te bebouwen in de toekomst. In de ATLAS kan u zien of een gebied al dan niet in aanmerking komt voor bebouwing, rekening houdend met juridische en planologische overwegingen. Voor de onbebouwde ruimte wordt in de ATLAS onderzocht of deze ruimte al dan niet in aanmerking komt voor ontwikkeling. Daartoe wordt het landgebruik nagegaan, de juridische toestand en de planologische toestand en randvoorwaarden.

Landgebruik van de onbebouwde ruimte inventariseren:

Het betreft het landgebruik zoals op terrein waargenomen (toestand 2004), en dus geen bestemmingen zoals vb. in het gewestplan. Het landgebruik kan divers zijn (landbouw, natuur, tuinen, wegenis, speelvelden, ...).

De bestaande grote infrastructuur is in de ATLAS als een aparte categorie opgenomen ( ).

Page 13: Atlas van de woonuitbreidingsgebieden - Vlaanderen

Juridische toestand bepalen:

Verkavelingen:

Het betreft alle goedgekeurde niet-vervallen verkavelingen zoals die gekend zijn (dd. februari 2005). Het betreft steeds de gehele contour van de verkaveling; individuele loten zijn niet aangeduid. Dit is slechts een momentopname. Aangezien verkavelingen (of loten erin) kunnen vervallen, dient u steeds na te gaan of ze nog van toepassing zijn. Raadpleeg hiervoor uw gemeentebestuur. Een aanduiding in de atlas van verkavelingen of loten die ondertussen vervallen zijn, betekent niet dat ze alsnog als verkaveld mogen beschouwd worden.

Bij het intekenen van verkavelingen ( ) werd volgende aanpak gevolgd :

Essentieel is de beoordeling of een verkavelingsvergunning goedgekeurd of vervallen is. Hierbij werd de volgende richtlijn gehanteerd: een verkaveling wordt enkel als niet goedgekeurd of als (gedeeltelijk) vervallen verklaard indien dit expliciet in het verkavelingsdossier vermeld staat. Twijfelgevallen (bv. datum goedkeuring ontbreekt) werden gecontroleerd door de betrokken ambtenaren bij de ROHM-afdeling. Indien deze evenmin uitsluitsel konden geven, werd de verkaveling opgenomen als goedgekeurd en niet-vervallen, maar wordt het bestaan van twijfel vermeld in de GIS (aangeduid met “?”); in de ATLAS is dat niet apart af te lezen op kaart. Er werd geen uitspraak gedaan over verkavelingen die de facto vervallen zijn omdat er onvoldoende kavels bebouwd zijn binnen een bepaalde termijn. Terreincontrole hieromtrent wordt immers niet door de diverse overheden uitgevoerd, en binnen het tijdsbestek van de opmaak van de ATLAS was het evenmin mogelijk deze controle thans uit te voeren. De gebruiker van de ATLAS dient hiermee rekening te houden. Tevens kan het voorkomen dat binnen een goedgekeurde niet-vervallen verkaveling individuele loten vervallen zijn. Aangezien informatie hieromtrent thans niet systematisch door AROHM wordt bijgehouden is het momenteel niet haalbaar dergelijke interpretatie op dit moment uit te voeren. Dit betekent dat bij dossierbehandeling omtrent bouwaanvragen voor woonuitbreidingsgebieden toch in alle gevallen de verkavelingsdossiers moeten gecontroleerd worden. De vervallen individuele loten in dergelijke verkavelingen kunnen doorgaans beschouwd worden als restpercelen, maar worden dus niet als dusdanig aangeduid in de databank en de kaartenset. Enkel de contouren van de goedgekeurde niet-vervallen verkavelingen werden ingetekend, niet de individuele loten, ook niet indien deze loten zouden vervallen zijn. Het is belangrijk dat de gebruiker van de kaartenset dit in overweging neemt. Het manueel intekenen, na controle, van de (vermoedelijk) goedgekeurde niet-vervallen verkavelingen, gebeurde op dezelfde KadScan-uittreksels per woonuitbreidingsgebied als bij de terreininventarisatie (schaal 1/2000 à 1/4000). Bij de onderverdeling van de woonuitbreidingsgebieden werd niet de KadScans, maar de orthofoto’s als onderlegger gebruikt. Als gevolg van zowel de georeferentie-afwijking tussen KadScans en orthofoto’s als van de foutenmarge die gepaard gaat met het visueel inschatten van de ligging van de verkavelingsgrenzen op de luchtfoto, is er geen perfecte overlapping tussen beide. De belangrijkste afwijkingen hebben echter niets met digitalisatie- of georeferentiefouten te maken, maar met de interpretatie van de ligging van de grens zelf. Het gaat daarbij om verkavelingsgrenzen die samenvallen met een weg: bij de intekening van de verkavelingen wordt de grens getrokken op de perceelsgrens, dus op de rand de straat, terwijl bij de onderverdeling van de woonuitbreidingsgebieden het midden van de straat genomen wordt, aangezien de straat –conform de aanpak van kleine en smalle landgebruikseenheden– niet als een apart onderdeel wordt genomen maar verdeeld wordt over de aangrenzende onderdelen.

Plannen van aanleg

Het betreft APA's, BPA's en RUP's (gemeentelijk, provinciaal en gewestelijk), toestand eind 2004. De toestand wordt regelmatig geupdated. Indien een plan slechts een deel van een woonuitbreidingsgebied omvat, dan versnijdt de contour dit woonuitbreidingsgebied en ontstaan er verschillende deelgebieden binnen het woonuitbreidingsgebied.

Page 14: Atlas van de woonuitbreidingsgebieden - Vlaanderen

Het gedeelte gelegen in een plan wordt, naargelang de bestemming van het plan, in de categorie vrij te

geven (roze op kaart ) of de categorie niet vrij te geven (groen op kaart ) ingedeeld. Tot de eerste categorie behoren alle bestemmingen van het plan dat wonen toelaat (reserves, projectzones, wonen, ...); de tweede omdat alle bestemmingen die geen wonen toelaten (industrie, natuur, tuinen, ...). Zodoende is duidelijk welke ruimte effectief nog verder kan verdicht worden met bebouwing.

Bij het intekenen van APA's, BPA's en RUP's ( ) werd volgende aanpak gevolgd : Er wordt vertrokken van de BPA-, APA-, sectorale BPA-contouren per provincie en de RUP-contouren voor heel Vlaanderen, toestand eind 2004. De nauwkeurigheid van deze contourkaarten kan verschillen van plan tot plan. Vooral oudere BPA’s werden ingetekend op schaal 1/10.000 met de (oude) topografische kaart als achtergrond, terwijl recente plannen ingetekend zijn met de KadScan als achtergrond en in die zin nauwkeuriger zijn. Daarnaast werd gebruik gemaakt van de ingescande en gegeorefereerde versie van alle nog geldige gemeentelijke BPA’s, APA’s en RUP’s (toestand eind 2002) van alle Vlaamse gemeenten, met uitzondering van de steden Antwerpen en Gent. Enkel hierop is informatie terug te vinden over de bestemmingen van elk plan van aanleg (bron: OC-GIS Vlaanderen). De bestemmingen op de plannen van aanleg van na 2002 en van Antwerpen en Gent, en de bestemmingen van de provinciale en gewestelijke RUP’s (met name die met betrekking tot de afbakening van de stedelijke gebieden) werden bijkomend gecontroleerd en ingetekend op basis van beschikbare dossiers bij AROHM. Dit gold ook voor alle “twijfelgevallen” m.b.t. een bestemming. Het gaat enkel om goedgekeurde en niet-vervallen, m.a.w. rechtsgeldige plannen. Er werd geen formeel onderscheid gemaakt tussen BPA’s en APA’s (waarvan alleen die van Roeselare, Lochristi en Hoeilaart relevant zijn) aangezien het in beide gevallen om bestemmingsplannen gaat die de bestemming volgens het gewestplan verfijnen of desgevallend wijzigen. Alleen de schaal en de mate van detaillering verschillen. Overigens telt Roeselare verschillende BPA’s die zelf een verfijning of wijziging van het APA inhouden. Binnen de verkavelingen bleek het overbodig te zijn om een verdere differentiatie naar bestemming door te voeren. Het desgevallend niet-bebouwbaar zijn van delen van de verkaveling wordt (enkel) vertaald in het aantal bouwmogelijkheden (nul). Bij plannen van aanleg echter moet de effectieve bestemming gekend zijn om een goede beoordeling van de bebouwbaarheid van een terrein gelegen in woonuitbreidingsgebied toe te laten. Deze bestemmingen werden gegroepeerd in een beperkt aantal categorieën die relevant zijn m.b.t. het doel van de ATLAS. Dit gebeurde in de mate van het mogelijke op basis van de visuele interpretatie van het gescand BPA. Enkel bij twijfelgevallen werd het plan en de bijhorende BPA-voorschriften geraadpleegd in het archief van AROHM. De twee hoofdcategorieën zijn “wonen” en “niet-wonen”. Onder wonen wordt o.m. bedoeld: woonzones enz, Artikel 17-BPA’s (dit zijn BPA’s die binnen hun contour enkel een globale bestemming (in casu sociale groepswoningbouw) opleggen, maar geen verdere interne differentiëring (aanduiding van aan te leggen openbare wegenis, bouwstroken of –blokken, openbare groene ruimte,…) aangeven), Artikel 15-bestemming, andere niet-gedifferentieerde (woon)bestemmingen, m.n.:

bestemming “woonuitbreidingsgebied” in (een zeer beperkt aantal) BPA’s of gemRUP’s;

bestemmingen “wonen” en “woonreserve” in APA’s;

bestemming “stedelijk wonen”, “randstedelijk wonen” en “stedelijke woonreserve” bij RUP’s in het kader van de stedelijke afbakeningsprocessen.

De bestemming op zich wordt in de ATLAS echter niet weergegeven; daarvoor dient u de plannen zelf te raadplegen. Er gebeurde niet alleen een generalisatie van de bestemmingen, maar ook van de begrenzing tussen de verschillende bestemmingen. Hierbij werden dezelfde vuistregels gehanteerd als bij de interpretatie van de terreininventarisatie: te kleine en/of te smalle eenheden werden niet apart opgenomen maar opgenomen in of verdeeld over aanpalende grotere bestemmingen. Dit geldt met name voor straten die op BPA’s vrijwel steeds als een aparte bestemmingszone (openbaar domein) onderscheiden worden. Zeer brede wegtracés, pleinen e.d. worden dus wel als aparte kaarteenheden gedigitaliseerd. Interpretatieproblemen stellen zich met name bij (oude) BPA’s waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen zones voor hoofdgebouwen, bijgebouwen en “koeren en hovingen”. Meestal komen deze drie bestemmingen voor binnen één en hetzelfde perceel. Bij het bepalen van een scheidingslijn tussen “wonen” en “niet-wonen” stellen zich dus grosso modo dezelfde problemen als bij de digitalisering van de bebouwingstoestand met de zeer diepe percelen. Daarom laten we in de (grotendeels) gerealiseerde

Page 15: Atlas van de woonuitbreidingsgebieden - Vlaanderen

delen van het BPA de gegeneraliseerde grens tussen “wonen” en “niet-wonen” volgens het bestemmingsplan samenvallen met die tussen “bebouwd” en “niet-bebouwd” volgens de terreininventarisatie. De zone voor “koeren en hovingen” kan dus zowel meegeteld worden bij de categorie “wonen” (volledig of enkel het deel dat het dichtst bij de bouwstrook ligt) als bij de categorie “niet-wonen” (enkel de achterste delen van zeer diepe percelen en de volledig ingesloten onbebouwde percelen), afhankelijk van de interpretatie van de terreingegevens. In niet-gerealiseerde delen van het BPA (nog volledig onbebouwd volgens de terreininventarisatie) werd als richtcijfer een perceelsdiepte van 50 m gehanteerd, wederom indien het achterliggend niet-woongedeelte voldoende groot en breed is.

uitleg bij de figuur: ___ : grenslijn van het woonuitbreidingsgebied en de onderscheiden delen "wonen" en "niet-wonen" ___ : grenslijn van het plan W : woonbestemming volgens het plan (vb. gesloten bouwstrook, zone voor open bebouwing enz) NW : niet-woonbestemming volgens het plan (vb KMO-zone, park enz.) A17 : woonbestemming volgens het plan maar niet in detail gespecificeerd

Het plan geeft in deze gevallen dus zelf geen aanleiding tot opsplitsing van onderdelen, maar geeft enkel aanvullende informatie bij de indeling op basis van de terreininventarisatie. Meer bepaald worden de diepe tuinen, die bij de terreininventarisatie als niet bebouwd en dus theoretisch bebouwbaar aangeduid worden, uitgesloten van bebouwing (bestemming “niet-wonen”) omdat ze volgens het plan van aanleg in een zone voor “koeren en hovingen” liggen. In talrijke andere gevallen moesten WUG-onderdelen echter wel verder opgesplitst worden op basis van de bestemming in het plan van aanleg: bv. een stuk weiland dat ten dele een woonbestemming heeft (toekomstige uitbreiding van de wijk), maar voor het overige deel niet (behoud agrarische bestemming, toekomstige buffer of parkje,…). De grenzen tussen “wonen”, “niet-wonen” en desgevallend “Artikel 17” of “stedelijk wonen” werden manueel geïnterpreteerd en ingetekend op de KadScan-kaarten waarop ook de resultaten van de terreininventarisatie werden aangeduid. Het digitaliseren van deze gegevens gebeurde net als voor het landgebruik en de verkavelingstoestand met de orthofoto’s van 2001 als ondergrond, met vergelijkbare foutenmarges en afwijkingen ten opzichte van de ingescande BPA-kaarten. Bij plannen van aanleg waarbij de percelering sterk afwijkt van de huidige (meestal gaat het daarbij om oude BPA’s), of waar toekomstige bestemmingsgrenzen op afgebeeld staan die nog niet terug te vinden zijn in het huidig percelerings- of stratenpatroon, kan de foutenmarge van de locatie van gedigitaliseerde grenzen echter onvermijdelijk een stuk hoger liggen

Page 16: Atlas van de woonuitbreidingsgebieden - Vlaanderen

Duinendecreet

Er wordt nagegaan of een gebied gelegen is binnen de contouren zoals bepaald in het

Duinendecreet. Binnen de contour is bebouwing niet mogelijk ( ). Het aantal gevallen is beperkt.

Habitatrichtlijngebieden:

Er wordt nagegaan of een gebied gelegen is binnen de contouren van een Habitatrichtlijngebied. Alhoewel strikt genomen dit niet betekent dat bebouwing uitgesloten is, zijn er niettemin zeer strenge randvoorwaarden voor bebouwing. Aangezien het steeds gebieden betreft die zeer belangrijk zijn voor de natuur en het leefmilieu wordt ervan uitgegaan dat het niet wenselijk is deze gebieden te bebouwen. Ze worden in de ATLAS dan ook aangeduid als niet vrij te geven. Er komen maar een zeer beperkt aantal dergelijke gevallen voor. In de ATLAS zijn aldus 5 categorieën opgenomen die de juridische toestand weergeven:

1. gevat door het Duinenendecreet ( )

2. gelegen in een goedgekeurde niet-vervallen verkaveling ( )

3. gelegen in een BPA, APA of RUP dat wonen toelaat ( )

4. gelegen in een BPA, APA of RUP dat wonen niet toelaat ( )

5. gelegen in een Habitatrichtlijngebied ( ) Indien er bijkomende plannen worden goedgekeurd, dan zullen deze opgenomen worden in de ATLAS. Idem als er plannen wijzigen. De ATLAS houdt tevens rekening met het gewestplan, haar wijzigingen en eventuele schorsingen ervan (zoals gekend tot op 4/10/2005).

Opties van beleidsplannen

optie uit de woningprogrammatie van een ontwerp-gemeentelijk ruimtelijk structuurplan of een goedgekeurd gemeentelijk ruimtelijk structuurplan Er wordt een onderscheid gemaakt tussen volgende mogelijkheden:

1. te ontwikkelen op korte termijn (vóór 2007) 2. te ontwikkelen op middellange termijn (in de periode 2007 tot 2012) 3. te ontwikkelen op lange termijn (na 2012) 4. reeds gerealiseerd of als gerealiseerd te beschouwen 5. niet opgenomen in de woningprogrammatie 6. onduidelijk wat de optie is (vb. wanneer aan te snijden) 7. niet te ontwikkelen, te reserveren, bevriezen, ... 8. te herbestemmen (naar een niet-woonfunctie, vb. open ruimte) 9. ontwikkeling niet mogelijk omwille van uitgesloten van goedkeuring

reeds principieel akkoord toegestaan Via toepassing van de omzendbrief RO 2002/03 van 25/10/2002 zijn op heden al verschillende woonuitbreidingsgebieden of delen ervan principieel vrijgegeven voor bebouwing. Ze zijn in de ATLAS

aangeduid met de overdruk PRIAK (gunstig: of ongunstig: ). Opgelet: aan deze principiële akkoorden kunnen voorwaarden verbonden zijn (vb. realiseren sociale mix, dichtheden, fasering, geldigheid gedurende slechts een bepaalde periode, opmaak van een BPA enz.). Raadpleeg steeds de beslissingen van de Bestendige deputatie om de precieze voorwaarden te kennen. De ATLAS ontheft de ontwikkelaar niet van deze voorwaarden. reeds vrijgegeven in het kader van de advisering van een gemeentelijke woningbehoeftestudie

Page 17: Atlas van de woonuitbreidingsgebieden - Vlaanderen

Via de toepassing van de omzendbrief RO 1997/03 zijn op heden al verschillende woonuitbreidingsgebieden of delen ervan principieel vrijgegeven voor bebouwing. Ze zijn in de ATLAS

aangeduid met de overdruk 'wbs' ( ). De omzendbrief is niet meer geldig en vervangen door de omzendbrief RO 2002/03. reeds vrijgegeven in het kader van uitzonderingsmaatregelen Via de toepassing van het rondschrijven van de heer voormalig minister Baldewijns van 31/7/1998 aan de VHM zijn op heden al verschillende woonuitbreidingsgebieden of delen ervan principieel vrijgegeven voor bebouwing. Het betreft alle gronden in eigendom van de VHM of SHM. Ze zijn in de ATLAS aangeduid

met de overdruk UIT ( ). optie uit de woningprogammatie in het kader van de afbakening van een stedelijk gebied Er wordt een onderscheid gemaakt tussen volgende mogelijkheden:

1. te ontwikkelen voor woningbouw (al dan niet prioritair of als reserve) 2. reeds gerealiseerd of als gerealiseerd te beschouwen 3. niet opgenomen in de woningprogrammatie 4. nog onduidelijk wat de optie is 5. niet te ontwikkelen, te reserveren, bevriezen, ... 6. te herbestemmen (naar een niet-woonfunctie, vb. open ruimte)

aanduiden van de restpercelen De omzendbrief van minister Van Mechelen van 24 januari 2003 geeft aan wat bedoeld wordt met

restpercelen. Men onderscheid twee soorten ( ): 1. restpercelen gelegen aan een uitgeruste weg: ontwikkeling ervan mag niet leiden tot

lintbebouwing; de gezamenlijke lengte mag niet breder zijn dan 100 m langsheen de straat. 2. restpercelen die nog niet uitgerust zijn met wegenis: hun omvang is beperkt tot 0,5 ha. Indien er

meerdere dergelijke gebieden in een woonuitbreidingsgebied voorkomen, mag hun gezamenlijke omvang niet meer bedragen dan de helft van de oppervlakte van het woonuitbreidingsgebied.

Restpercelen zijn per definitie nog niet verkaveld of niet bestemd via een plan van aanleg (BPA, RUP, APA). De ATLAS maakt een selectie van gronden die kunnen beschouwd worden als restperceel. Om de bepalingen van het rondschrijven toe te passen is volgend schema gebruikt:

Page 18: Atlas van de woonuitbreidingsgebieden - Vlaanderen

Opgelet: de ATLAS doet geen uitspraak over de opportuniteit van het laten bebouwen ervan (vb. speelpleintje verwijderen voor een woonwijk enz.).

Aanduiden van de gebieden die watergevoelig zijn

Indien gebieden, die nog niet geordend zijn (APA, BPA, RUP, verkaveling), gelegen zijn binnen de contour van de MOG-ROG gebieden, dan worden ze aangeduid als waterrijk gebied. Ze komen dan niet in aanmerking om te ontwikkelen voor woningbouw. MOG-ROG duidt op enerzijds gemodelleerde en anderzijds recent overstroomde gebieden volgens de kartering van de afdeling Water (toestand 2003 (thans meest recent beschikbare gegevens)). Enkel indien het gebied grotendeels gevat is door deze contouren, worden de woonuitbreidingsgebieden als waterrijk aangeduid. Aangezien deze kaarten op een ander schaalniveau werden opgesteld is tevens enige interpretatie nodig aanduiden van de gebieden die niet gelegen zijn in een geselecteerde kern of die niet gelegen zijn in een stedelijk gebied Het betreft gebieden die niet gelegen zijn in een kern zoals die geselecteerd is door de provincie in haar provinciaal ruimtelijk structuurplan. Met kern wordt elk niveau van kern bedoeld; deze kan verschillen van provincie tot provincie (vb. woonkern, hoofddorp, kusthoofddorp, structuurondersteunend hoofddorp, ...). Het RSV stelt dat de woonbehoeften opgevangen worden in de woonkernen, hoofddorpen en stedelijke gebieden. Ontwikkeling erbuiten wordt tegen gegaan. De provincie selecteert in haar provinciaal ruimtelijk structuurplan welke woonkernen en hoofddorpen hiervoor in aanmerking komen. Zij kan daarbij diverse types van woonkernen en hoofddorpen aanduiden. De stedelijke gebieden zijn opgelijst in

Page 19: Atlas van de woonuitbreidingsgebieden - Vlaanderen

het RSV en worden door het gewest en de provincie afgebakend. Voor de gebieden die buiten de stedelijke gebieden vallen wordt nagegaan of ze in een door de provincie geselecteerde kern behoren. De selectie van de kernen kan u nalezen in de provinciale ruimtelijke structuurplannen. Zie lijst. Indien een woonuitbreidingsgebied niet gelegen is een door de provincie geselecteerde kern, dan wordt

dit gebied in de ATLAS aangeduid als niet te ontwikkelen ( ), ook al ligt het gebied relatief gezien inbreidingsgericht ten opzichte van het aanwezige dorpje. Enkel indien het gebied al vrijgegeven is op basis van een BPA, APA, RUP of verkaveling, of via andere plannen (GRS, PRIAK, WBS), komt het nog in aanmerking voor bebouwing. In West-Vlaanderen komen “meervoudige hoofddorpen” voor, in Oost-Vlaanderen “meerkernige hoofddorpen”. In beide gevallen gaat het om een cluster van kernen die samen het statuut hoofddorp krijgen, maar daar individueel te klein voor zijn. Bij de opmaak van de ATLAS wordt er voorlopig van uit gegaan dat elk van de kernen geselecteerd is. Daardoor komt het veelvuldig voor dat de aldaar gelegen woonuitbreidingsgebieden in de ATLAS zijn aangeduid als 'verder te onderzoeken'. Bij dat onderzoek zal rekening moeten gehouden worden met de rol die deze kernen opnemen binnen de selectie van meervoudig of meerkernig hoofddorp. In de praktijk kan dat betekenen dat in sommige van die kernen wel woonuitbreiding wordt voorzien en in andere niet. Daarnaast komen in de meeste provincies bi- of tripolaire “gewone” hoofddorpen en woonkernen voor (bv. Oudenburg-Ettelgem, Brecht-Sint-Lenaarts, Haaltert-Kerksken-Ede). Dit zijn in feite gelijkaardige gevallen, maar zonder speciaal statuut. Zij worden beschouwd als één kern, weliswaar met een dubbele naam; in de ATLAS wordt daarmee rekening gehouden. Meestal zijn de deelkernen van dit soort hoofddorpen of woonkernen morfologisch met elkaar vergroeid, wat bij de meervoudige zeker niet en bij de meerkernige hoofddorpen meestal niet het geval is. Het provinciaal ruimtelijk structuurplan Antwerpen duidt de hoofddorpen en woonkernen niet aan, maar geeft enkel het statuut van de gemeente aan, bv. “gemeente met een hoofddorp type II”. De gemeente kan in haar GRS bepalen welke van de in het provinciaal ruimtelijk structuurplan geselecteerde kernen binnen haar grondgebied het statuut “hoofddorp” krijgt; de anderen worden dan automatisch “woonkernen”. Bij de gemeenten zonder goedgekeurd GRS werd de selectie van het provinciaal ruimtelijk structuurplan gevolgd zoals vermeld blz. 193.

Aanduiden van de gebieden die niet inbreidingsgericht zijn

Een gebied wordt als niet inbreidingsgericht beschouwd indien het tegelijkertijd niet voldoet aan drie voorwaarden:

1. afstand tot het centrum van de woonkern is beperkt 2. de omvang of schaal van het gebied is beperkt in verhouding tot de grootte van de woonkern 3. het gebied is omsloten door bebouwing; het sluit niet aan op de open ruimte

Om dit objectief te bepalen is in eerste instantie een aantal indices berekend: 1. schaalindex 2. inbreidingsindex 3. kernversterkingssindex

Indien niet tegelijkertijd aan alle drie de indices is voldaan, dan geeft de ATLAS aan dat het gebied niet

wordt vrijgegeven voor bebouwing ( ). Zodoende kan een selectie van gebieden gemaakt worden die als niet-inbreidingsgericht worden aanzien. Aangezien bij dergelijke kwantitatieve benadering enkele aannames worden gemaakt (vb. met compacte woonkernen vs. langgerekte dorpen wordt weinig rekening gehouden), zijn alle gebieden achteraf nog eens bijkomend aan een controle onderworpen. Twijfelgevallen werden voor de voorzichtigheid niet in de categorie als niet te ontwikkelen gezet, maar verder in de afweging meegenomen. Deze aanpak voorkomt dat willekeurig of onterecht gebieden zouden aangeduid worden als niet inbreidingsgericht. De controle werd gedaan door een veelkoppig team van geregistreerde ruimtelijke planners en gewestelijk planologisch ambtenaren

Aanduiden van de gebieden die verder te onderzoeken zijn

Indien geen van vorige gevallen van toepassing zijn, dan worden de gebieden in de ATLAS aangeduid als

verder te onderzoeken ( ).

Page 20: Atlas van de woonuitbreidingsgebieden - Vlaanderen

Dit betekent dat in het kader van de opmaak van het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan kan onderzocht worden of het gebied al dan niet in aanmerking komt voor bebouwing en onder welke voorwaarden (tijdstip, doelgroep, fasering, dichtheden, behoeften, ...)

Gewestelijke afweging

Bepalen welk woonuitbreidingsgebied tot welke categorie behoort:

gebieden die principieel vanuit het Vlaams beleidskader WEL kunnen ontwikkeld worden - op korte termijn, vóór 2007 - in de periode 2007-2012

gebieden die principieel vanuit het Vlaams beleidskader NIET kunnen ontwikkeld worden

gebieden waarover vanuit het Vlaams beleidskader MOMENTEEL geen uitspraak wordt gedaan omdat ontwikkeling thans onzeker is

Om te bepalen tot welke categorie een (deel van een) woonuitbreidingsgebied behoort worden volgende stappen achtereenvolgens doorlopen (de kleuren verwijzen naar de kleuren op de kaarten):

1. is het gebied bebouwd?

indien JA > indien NEE > 2

2. is het gebied ingenomen door grote infrastructuur?

indien JA > indien NEE > 3

3. is het gebied gevat door het Duinendecreet?

indien JA > indien NEE > 4

4. is het gebied verkaveld?

indien JA > indien NEE > 5

5. is het gebied gelegen in een plan van aanleg? indien JA > 6 indien NEE > 7

6. laat het plan bewoning toe?

indien JA >

indien NEE > 7. is het gebied gelegen in een Habitatrichtlijngebied?

indien JA > indien NEE > 8

8. is het gebied gelegen in een gemeente met een goedgekeurd ruimtelijk structuurplan? indien JA > 9 indien NEE > 10

9. het gebied is volgens de woningprogrammatie aangeduid om te ontwikkelen voor 2007 of wordt

aan geduid als reeds bebouwd > het gebied is volgens de woningprogrammatie aangeduid om te ontwikkelen in de periode 2007-

2012 > het gebied is volgens de woningprogrammatie aangeduid om te ontwikkelen na 2012 of over het gebied wordt volgens de woningprogrammatie geen uitspraak gedaan>

10. het gebied is volgens de woningprogrammatie aangeduid als niet te ontwikkelen voor

woningbouw > 11. is er reeds een principieel akkoord gegeven?

indien JA > 11 indien nee > 12

Page 21: Atlas van de woonuitbreidingsgebieden - Vlaanderen

12. is het principieel akkoord gunstig?

indien JA >

indien NEE > 13. is er een uitzonderingsmaatregel van toepassing?

indien JA > indien NEE > 14

14. is het gebied vroeger vrijgegeven op basis van een woningbehoeftestudie?

indien JA > indien NEE > 15

15. is het gebied gelegen in een stedelijk gebied? indien JA > 15 indien NEE > 16

16. mag het gebied volgens de woningprogrammatie gerealiseerd worden?

indien JA >

indien NEE >

indien nog onzeker >

indien restperceel > 17. is het gebied gelegen in een MOG-ROG gebied?

indien JA > indien NEE > 18

18. is het een restperceel?

indien JA > indien NEE > 19

19. is het gebied gelegen in een geselecteerde kern? indien JA > 20

indien NEE > 20. is het gebied inbreidingsgericht?

indien JA > 21

indien NEE > 21. ligt het gebied in een gemeente met een ontwerp-GRS?

indien JA > 22

indien NEE > 22. het gebied is volgens de woningprogrammatie aangeduid om te ontwikkelen voor 2007 of het

gebied wordt aangeduid als reeds bebouwd> het gebied is volgens de woningprogrammatie aangeduid om te ontwikkelen in de periode 2007-

2012 > het gebied is volgens de woningprogrammatie aangeduid om te ontwikkelen na 2012 of over het

gebied wordt volgens de woningprogrammatie geen uitspraak gedaan>

Opbouw GIS-databank en beschrijving attributen

Inleiding

Essentieel bij de opbouw van de GIS-databank was het onderscheid tussen twee niveaus van digitale kaarteenheden. De basiseenheid is het woonuitbreidingsgebied als geheel, maar daaronder zijn er ook nog de WUG-onderdelen. Zoals reeds (deels) aangegeven in vorig hoofdstuk, worden deze onderdelen bekomen door het opsplitsen van elk WUG op basis van:

Bebouwingstoestand: cfr. terreininventarisatie;

juridische toestand: cfr. controle verkavelingen en plannen van aanleg;

bebouwingsevolutie: cfr. voorgaande studie KULeuven (bebouwd in 1995-2000- 2004)

Page 22: Atlas van de woonuitbreidingsgebieden - Vlaanderen

beleidselementen uit het GRS – in casu delen van WUG’s die te herbestemmen zijn naar een niet-woonfunctie – voorzover deze ruimtelijk te vertalen zijn (zie §3.3);

selectie als restperceel of niet (zie §3.3). Dit onderscheid houdt in dat er twee polygonenbestanden (.shp) zijn, evenals twee daaraan gekoppelde datasets. We noemen deze bestanden “WUG-geheel” en “WUG-onderdelen”. De verschillende parameters die verderop in dit hoofdstuk besproken worden, zijn gekoppeld aan één van beide kaartniveaus:

Alle elementen die gekoppeld zijn aan het WUG als geheel noemen we de contextuele elementen: bv. ligging t.o.v. het centrum van de woonkern en de voorzieningen, ligging t.o.v. ecologisch of landschappelijk waardevolle gebieden,…

De lokale elementen daarentegen zijn gekoppeld aan de afzonderlijke onderdelen van het WUG. Voor elk criterium dient immers elke kaarteenheid een éénduidige attribuutwaarde te hebben. Dit is niet mogelijk op het niveau van het WUG als geheel (tenzij het gebied toevallig slechts uit één onderdeel bestaat). Een voorbeeld: deelgebied X heeft een bepaalde bestemming in BPA Y, ligt buiten verkavelingen, is onbebouwd en wordt ingenomen door landbouw.

De beide kaartbestanden en hun bijhorende datasets zijn aan elkaar gekoppeld door middel van hun unieke code. Meer bepaald bevat de dataset van de WUG-onderdelen een veld met daarin de code van het betreffende WUG, die uiteraard dezelfde is als in de dataset van het bestand WUG-geheel en via dewelke de koppeling tussen elke WUG en haar onderdelen gegarandeerd wordt. De unieke codes worden als volgt opgebouwd:

WUG-geheel: NIS-code gemeente + volgnummer (2 digits: geen enkele gemeente telt meer dan 100 WUG’s) – vb.: 41002_03;

WUG-onderdeel: code WUG + volgnummer (2 digits) – vb.: 41002_03_05. Afhankelijk van de omvang en complexiteit van het woonuitbreidingsgebied is het gebied op basis van de bovenstaande criteria in weinig (minimaal 1 uiteraard) of veel onderdelen opgesplitst. Die mate van complexiteit is niet direct op de gedrukte kaarten af te lezen, omdat de scheidingslijnen tussen de onderdelen om redenen van leesbaarheid niet zichtbaar gemaakt worden. De volledige opdeling in onderdelen is wel afleesbaar via opzoeking in de digitale gegevens (basis-ArcView-bestanden en viewer) en uit de beschrijvende fiches die voor elk WUG werden opgesteld.

Beschrijving van de attributen van “WUG-geheel”

De dataset (attributentabel) van “WUG-geheel” omvat de volgende velden, met aanduiding van type, lengte (aantal karakters) en aantal decimalen: De velden “code WUG”, “oppervlakte”, “gemeente” en “percentage onbebouwd” spreken voor zich. Het veld “onbebouwde oppervlakte” werd bekomen door de oppervlaktes van alle individuele onbebouwde WUG-onderdelen uit de attributentabel van “WUG-onderdelen” per WUG samen te tellen. Hetzelfde geldt voor het veld “bouwmogelijkheden”. Dit zijn twee velden die opgenomen werden in de attributentabel in functie van de statistische analyse achteraf op het niveau gemeente, provincie en Vlaanderen. Met betrekking tot het WUG zelf zijn het op zich weinig zeggende cijfers, omdat ze geen informatie bieden over de ruimtelijke spreiding van de onbebouwde ruimte of de bouwmogelijkheden binnen het WUG. Voor dergelijke informatie moet men afdalen naar het niveau van de WUG-onderdelen.

Page 23: Atlas van de woonuitbreidingsgebieden - Vlaanderen

Beleidselementen m.b.t. het woonuitbreidingsgebied

T O E K E N N I N G A A N K E R N E N I N B U I T E N G E B I E D E N S T E D E L I J K E G E B I E D E N In het veld “kern” wordt elk woonuitbreidingsgebied toegekend aan de kern (stad, dorp, gehucht) waarop het WUG het meest aansluit en/of het dichtste bij ligt. Vrijwel steeds grenst het woonuitbreidingsgebied aan het (landelijk) woongebied, zoals afgebakend op het gewestplan, van deze kern. In sommige gevallen ligt het woonuitbreidingsgebied ongeveer halverwege tussen twee kernen. In dat geval wordt gekeken naar het ruimtelijk zwaartepunt van het nog onbebouwde gedeelte van het WUG. Het WUG wordt dan in zijn geheel toegekend aan de kern waar het onbebouwde deel het meest op aansluit. Ingeval er dan nog geen duidelijk onderscheid is, wordt gekozen voor de belangrijkste van beide kernen. Primordiaal is het onderscheid tussen stedelijke gebieden en kernen in het buitengebied. Voor de groot-, regionaal- of kleinstedelijke gebieden die reeds definitief of voorlopig afgebakend zijn, is bekend welke woonuitbreidings-gebieden ertoe zullen behoren (geheel of gedeeltelijk) en welke doelbewust buiten de contourlijn gehouden worden. Indien ze niet op basis van bovenstaande criteria kunnen toegewezen worden aan een niet-stedelijke kern, worden deze laatste toch toegekend aan het stedelijk gebied. Voor het bepalen van het aantal bouw-mogelijkheden (zie §3.3) worden zij echter beschouwd als behorend tot het buitengebied. Voor de nog niet afgebakende stedelijke gebieden werden de woonuitbreidingsgebieden al dan niet aan het stedelijk gebied toegekend op basis van dezelfde criteria als bij de niet-stedelijke kernen. Alle (potentiële) kernen die binnen een stedelijk gebied vallen, verliezen hun statuut van aparte kern.

Page 24: Atlas van de woonuitbreidingsgebieden - Vlaanderen

Hun WUG’s worden in het veld “kern” dan ook rechtstreeks toegekend aan het centrum van het stedelijk gebied (bv. aan regionale stad Kortrijk i.p.v. aan kern Kuurne). De enige uitzondering is het Vlaams Stedelijk Gebied rond Brussel. Omdat deze “kern” – afhankelijk van de interpretatie – ofwel “centrumloos” is ofwel gericht is op een centrum (Brussel) dat buiten het gebied zelf (en buiten Vlaanderen) gelegen is, wordt bij deze WUG’s de naam van de kern vermeld zoals aangegeven in het PRS Vlaams-Brabant, en dus niet “Brussel”.

B E P A L I N G N I V E A U K E R N Het veld “niveau kern” geeft voor elke kern in het buitengebied de categorie aan die ze gekregen heeft in het provinciaal structuurplan van de betreffende provincie. Dit is belangrijk in functie van de wenselijkheid tot aansnijding van een woonuitbreidingsgebied. Kernen van een te laag niveau mogen immers in principe hun woonuitbreidingsgebied(en) niet aansnijden. De stedelijke kernen krijgen als “niveau kern” uiteraard het niveau van het overeenkomstige stedelijk gebied volgens het RSV: groot-, regionaal- of kleinstedelijk gebied en het Vlaams Stedelijk Gebied rond Brussel (VSGB). Vilvoorde is daarbij een speciaal geval omdat het tegelijk kleinstedelijk gebied is en deel uitmaakt van het VSGB. Elk PRS hanteert zijn eigen categorisering van kernen in het buitengebied. Enkel de niveaus hoofddorp en woonkern komen in alle provincies voor, maar daarnaast zijn er bijkomende categorieën die specifiek zijn per provincie. De provincie West-Vlaanderen onderscheidt b.v. de types “kusthoofddorp”, “bedrijfsondersteunend hoofddorp” en “herlocalisatiehoofddorp”, die in geen enkele andere provincie voorkomen. Voorts verschillen de normen (grootte, uitrustingsgraad) waaraan een kern moet voldoen om geselecteerd te worden als hoofddorp of woonkern sterk van provincie tot provincie. De beleidsmatige betekenis dient dus door de gebruiker van de Kaartenset steeds nagegaan te worden naargelang de provincie waarin de woonkern gelegen is. Een groot aantal kleine kernen, die wel over een WUG beschikken, zijn niet geselecteerd in het PRS, hetgeen beperkingen oplegt aan hun groeimogelijkheden qua huisvesting en meer specifiek aan de aansnijdbaarheid van hun (eventuele) woonuitbreidingsgebieden. Omwille van de strengere selectiecriteria vallen b.v. in West-Vlaanderen zeer veel kernen in de categorie “niet geselecteerd in PRS” (en weinig in de categorie “woonkern”), terwijl dit in Limburg een verwaarloosbare categorie is (en er zeer veel “woonkernen” zijn). In de provincie Vlaams-Brabant is de selectie eveneens vrij streng, maar wordt, om de beperkingen naar huisvesting toe in zekere mate op te heffen, onder het niveau woonkern nog een niveau “kern in het buitengebied” onderscheiden. In het PRS van Vlaams-Brabant wordt voorts ook het niveau “kern in het bebouwd perifeer landschap” onderscheiden en worden, vooruitlopend op de uitkomst van de afbakeningsprocessen van het Vlaams Stedelijk Gebied rond Brussel en het RSG Leuven, “potentieel stedelijke kernen” aangeduid, die later ofwel opgenomen zullen worden in hun resp. stedelijk gebied, of, zoniet, zullen geselecteerd worden als hoofddorp, woonkern of kern in het buitengebied. In de hierna volgende tabel worden de voorkomende categorieën per provincie opgesomd

In West-Vlaanderen komen “meervoudige hoofddorpen” voor, in Oost-Vlaanderen “meerkernige hoofddorpen”. In beide gevallen gaat het om een cluster van kernen die samen het statuut hoofddorp krijgen, maar daar individueel te klein voor zijn. In deze gevallen worden alle deelkernen individueel

Page 25: Atlas van de woonuitbreidingsgebieden - Vlaanderen

benoemd in het veld “kern” en wordt in het veld “niveau kern” “meervoudig hoofddorp (deel)” of “meerkernig hoofddorp (deel)” vermeld. Op kaart krijgt elke deelkern een specifiek symbool. Daarnaast komen in de meeste provincies bi- of tripolaire “gewone” hoofddorpen en woonkernen voor (bv. Oudenburg-Ettelgem, Brecht-Sint-Lenaarts, Haaltert-Kerksken-Ede). Dit zijn in feite gelijkaardige gevallen, maar zonder speciaal statuut. Zij worden beschouwd als één kern, weliswaar met een (drie)dubbele naam, en op kaart wordt slechts één symbool geplaatst, meer bepaald in de belangrijkste deelkern (in casu Oudenburg, Brecht en Haaltert). Meestal zijn de deelkernen van dit soort hoofddorpen of woonkernen morfologisch met elkaar vergroeid, wat bij de meervoudige zeker niet en bij de meerkernige hoofddorpen meestal niet het geval is. Het PRS Antwerpen duidt niet de hoofddorpen en woonkernen zelf aan, maar geeft enkel het statuut van de gemeente aan, bv. “gemeente met een hoofddorp type II”. De gemeente kan zelf in haar GRS bepalen welke van de in het PRS geselecteerde kernen binnen haar grondgebied het statuut “hoofddorp” krijgt; de anderen worden dan automatisch “woonkernen”. Bij de gemeenten zonder goedgekeurd GRS werd als hoofddorp gekozen voor de kern die haar naam aan de gemeente geeft, doorgaans ook de grootste kern Daarnaast zijn er ook een aantal “gemeenten met een hoofddorp type III” die – o.i. nogal verwarrend – geen enkel hoofddorp, maar enkel één of meerdere woonkernen omvatten. De enige Antwerpse gemeente die niet naar haar hoofdkern genoemd is, Laakdal, is een “gemeente met een hoofddorp type III”, zodat hier geen keuze van hoofddorp nodig was.

E F F E C T I E V E L I G G I N G B I N N E N S T E D E L I J K G E B I E D Het veld “stedelijk gebied” biedt op het eerste zicht geen bijkomende informatie t.o.v. het veld “niveau kern”. Er is echter een belangrijk onderscheid: het veld “stedelijk gebied” geeft expliciete informatie over de ligging van het WUG t.o.v. de contour van het stedelijk gebied, terwijl het veld “niveau kern” algemener is: het geeft aan dat het WUG gericht is op of aansluit bij een stedelijke gebied. Het veld “stedelijk gebied” wordt alleen ingevuld bij WUG’s die horen bij een stedelijk gebied waarvan reeds een (voor)ontwerp van afbakeningslijn bestaat, zodanig dat de positie van het WUG t.o.v. deze lijn exact kan ingeschat worden. Een WUG kan zoals gezegd (gedeeltelijk) buiten de contour van het stedelijk gebied liggen, alhoewel het gericht is op datzelfde stedelijk gebied. In dat geval wordt in het veld “stedelijk gebied” expliciet vermeld dat het WUG buiten de contour van het stedelijk gebied wordt gehouden, of slechts deels in het stedelijk gebied valt. De meeste stedelijke afbakeningsprocessen – voor zover opgestart – zijn nog niet ver genoeg gevorderd om reeds een formeel goedgekeurde grenslijn opgeleverd te hebben, waaraan de ligging van elk WUG kan getoetst worden. Indien het om een voorlopige grenslijn gaat (ontwerp, voorontwerp) wordt dit aangeduid met een asterisk (*). Voorlopig is enkel van de regionaalstedelijke gebieden Aalst en Turnhout een gewestelijk RUP goedgekeurd en van toepassing. Enkel de contouren van deze twee stedelijke gebieden worden op kaart aangeduid, ontwerp-contouren niet.

O P T I E V O L G E N S A F B A K E N I N G S T E D E L I J K G E B I E D Het veld “optie ASG” geeft bijkomende informatie bij het voorgaande veld. Het geeft aan welke opties met betrekking tot het WUG genomen worden in de afbakeningsstudie van het stedelijk gebied, voor zover een dergelijke studie reeds is opgestart en in een voldoende vergevorderd stadium zit. In concreto betekent dit dat er reeds een (voor)ontwerp van deel-RUP voor het betreffende gebied bestaat. WUG’s die nog grotendeels onbebouwd zijn en binnen de (voorlopige) contour van het stedelijk gebied vallen, worden in veel gevallen aangeduid als “zone voor (rand)stedelijk woongebied”. Maar uiteraard zijn ook andere opties mogelijk: stedelijk groengebied, regionaal bedrijventerrein,… Indien de afbakeningsstudie tot meerdere bestemmingen binnen eenzelfde WUG komt, wordt dit als dusdanig aangegeven (bv. “C+W stedelijk woongebied, O uitbreiding regionaal bedrijventerrein”). Indien een WUG opgenomen wordt in het stedelijk gebied, maar er verder geen beleidsuitspraken over worden gedaan (bv. omdat het al vrijwel geheel volgebouwd is of omdat men er geen belangrijke acties voorziet op korte termijn), wordt in het veld “optie ASG” “niet vermeld in afbakening stedelijk gebied” (afgekort tot “afbak SG”) ingevuld. Indien de optie van de afbakeningsstudie reeds geconcretiseerd is door middel van een (ontwerp- )RUP, wordt dit tussen haakjes toegevoegd in het veld “optie ASG”. Omdat een dergelijk RUP de bestemming vastlegt tot op perceelsniveau, komt deze informatie ook terug bij het bestand “WUGonderdelen”, meer bepaald in het veld “best_pa” (bestemming volgens plan van aanleg).

Page 26: Atlas van de woonuitbreidingsgebieden - Vlaanderen

O P T I E V O L G E N S G E M E E N T E L I J K R U I M T E L I J K S T R U C T U U R P L A N ( G R S) Op analoge wijze als bij de afbakeningsstudies van de stedelijke gebieden, werden alle goedgekeurde gemeentelijke ruimtelijke structuurplannen gescreend op alle beleidsopties die relevant zijn voor de woonuitbreidingsgebieden in de betreffende gemeente, inclusief het bijhorende ministerieel besluit of besluit van de bestendige deputatie (waarin eventueel bepaalde beleidsopties van goedkeuring uitgesloten worden). De beleidsopties betreffende de WUG’s worden beknopt aangegeven in het veld “optie GRS”. Indien in het GRS geen concrete beleidsuitspraken worden gedaan over een bepaald WUG, wordt dit veld ingevuld met “niet vermeld in GRS”. In de meeste gevallen is dit omdat het WOONUITBREIDINGSGEBIEDEN in kwestie reeds grotendeels volgebouwd is en/of de bestemming reeds was vastgelegd in een plan van aanleg. De opties van nog niet goedgekeurde GRS’en worden niet opgenomen, zelfs al zijn ze in een vergevorderd stadium, omdat ze (in laatste instantie) nog aan wijzigingen onderhevig kunnen zijn en omdat bepaalde opties door de bestendige deputatie van de betreffende provincie van goedkeuring kunnen uitgesloten worden. Dit betekent dat dit veld in het merendeel van de gevallen blanco blijft. Op 1 april 2005 beschikten immers nog maar 56 van de 308 Vlaamse gemeenten (ongeveer 18% van het totaal) over een goedgekeurd gemeentelijk ruimtelijk structuurplan. Enkel van deze GRS’en konden dus de beleidsopties m.b.t. de woonuitbreidingsgebieden opgenomen in de databank bij afronding van het onderzoek. Het gaat om de volgende 56 gemeenten:

Bij updates van de atlas van de woonuitbreidingsgebieden worden de ondertussen goedgekeurde gemeentelijke ruimtelijke structuurplannen verwerkt.

Algemene parameters met betrekking tot ruimtelijke situering

Met behulp van een aantal kwalitatieve en kwantitatieve parameters kunnen de WUG beoordeeld en onderling vergeleken worden op hun ruimtelijke situering en daardoor onrechtstreeks op hun potentie naar kernversterking en inbreidingsgerichtheid toe. Deze potentie staat immers centraal in het beoordelingskader voor aanvragen van een principieel akkoord tot het aansnijden van WUG’s zonder opmaak van een woonbehoeftenstudie in het kader van de omzendbrief van 2002. In eerste instantie komen een aantal vrij algemene parameters aan bod; in de volgende paragraaf (§3.2.3) wordt ingegaan op drie specifieke kwantitatieve parameters, de zgn. indices.

A F S T A N D T O T H E T C E N T R U M V A N D E K E R N De afstand tussen het woonuitbreidingsgebied en het centrum van de kern waartoe ze behoort (“afstand kern”), is de meest voor de hand liggende parameter met betrekking tot kernversterking en inbreidingsgerichtheid. Gemakshalve wordt de vogelvluchtafstand genomen. Het probleem hierbij was de

Page 27: Atlas van de woonuitbreidingsgebieden - Vlaanderen

bepaling van de twee referentiepunten. Wat het woonuitbreidingsgebied betreft, wordt als referentiepunt niet geopteerd voor het zwaartepunt van het WUG als geheel, maar wel voor het zwaartepunt van het (de) nog onbebouwde gedeelte(n), aangezien enkel deze delen relevant zijn naar de toekomst toe. Hiertoe worden in een apart shapebestand alle onbebouwde WUG-onderdelen (zie §3.3) samengevoegd tot één polygoon (die eventueel uit meerdere delen bestaat), en hiervan wordt in ArcView automatisch het zwaartepunt berekend. Bij de (schaarse) WUG’s die reeds voor 100% volgebouwd zijn en waar dus geen enkel onbebouwd gedeelte over is (dus zelfs geen parkje of diepe tuin), kon dit zwaartepunt en dus ook de afstand tot het centrum logischerwijs niet bepaald worden. In het veld “afstand kern” krijgen deze gevallen daarom de waarde “0” (omdat het een getalveld is, kan het niet gewoon blanco gelaten worden). Aan de andere kant stelt zich het probleem van de localisatie van het centrum van een kern. Dit is geen eenduidig punt: het gaat om een niet nauwkeurig af te bakenen gebied waarin de meeste buurtvoorzieningen (openbare voorzieningen, scholen, winkels) geconcentreerd liggen. Dit centrumgebied wordt “geoperationaliseerd” tot één punt door visuele interpolatie tussen de belangrijkste voorzieningen. In dorpen is dit vrijwel steeds de omgeving van de kerk en het (voormalig) gemeentehuis. De bepaling van de locatie van het centrum van een kern gebeurde bij de terreininventarisatie: alvorens te beginnen aan de inventarisatie van de individuele woonuitbreidingsgebieden, bezochten de surveyors eerst het centrum van de betreffende kern en duidden deze bij benadering aan op het bijgevoegde stratenplan. Kernen zonder woonuitbreidingsgebied werden logischerwijs niet op het terrein onderzocht; hier werd de locatie bepaald op basis van de topografische kaart. Sommige kernen, zowel stedelijke als buitengebiedkernen, zijn zoals gezegd bi- of tripolair: bv. regionaalstedelijk gebied Hasselt-Genk, kleinstedelijk gebied Neerpelt-Overpelt, hoofddorp Oudenburg-Ettelgem,… In de velden “kern” en “niveau kern” (en op de kaarten) wordt steeds verwezen naar de volledige kern, maar bij het berekenen van de afstand tot de kern wordt wel rekening gehouden met de individuele deelkernen: de opgegeven afstand is die tot de (deel)kern waar het WUG in kwestie (het meest) op aansluit, dus Hasselt of Genk, Neerpelt of Overpelt, Oudenburg of Ettelgem. Dit is niet het geval bij (grote) stedelijke gebieden met secundaire kernen (bv. Kuurne of Marke in het RSG Kortrijk), omdat deze geen officieel statuut hebben en per definitie ondergeschikt zijn aan de hoofdkern. In deze gevallen wordt dus steeds de afstand tot de hoofdkern gegeven (in dit geval Kortrijk). Het gaat immers om hun kern-versterkende potentie binnen het stedelijk gebied als geheel, en niet ten opzichte van de deelkern. Hierdoor kunnen de opgegeven afstanden in uitgestrekte stedelijke gebieden soms hoog oplopen (tot meer dan 10 km). De afbakening van het Vlaams Stedelijk Gebied rond Brussel en van het RSG Leuven (althans wat het deel buiten het grondgebied van de stad Leuven betreft) zijn nog onvoldoende ver gevorderd en/of nog aan teveel discussie onderhevig. De daarbij betrokken WUG’s werden, conform het PRS Vlaams- Brabant, toegewezen aan hun resp. “potentieel stedelijke kern”. Omdat dit een voorlopig status is, werd ervoor geopteerd om voor deze WUG’s geen afstand tot het centrum van de kern te berekenen. In het veld “afstand kern” komt dit overeen met de waarde “0” (omdat het een getalveld is, kan het niet blanco gewoon gelaten worden).

L I G G I N G V A N S C H O L E N Bij de beoordeling van de situering van het WUG wordt ook rekening gehouden met de locatie van de scholen, zij het dat deze enkel op kaart worden aangeduid maar er verder geen kwantitatieve gegevens van worden opgenomen in de databank. Tenzij ze ruimtelijk duidelijk aansluiten bij de andere centrumvoorzieningen, worden zij evenmin in rekening gebracht bij de bepaling van de locatie van het centrum. Scholen, zeker kleuter- en lagere scholen, liggen immers vaak verspreid over het hele woongebied, met name in grotere kernen, en kunnen zelfs volledig perifeer gelegen zijn. Niet alle scholen worden op kaart aangeduid: enkel gewoon (voltijds) kleuter-, lager en secundair onderwijs, maar dus geen hoger onderwijs, buitengewoon onderwijs, avond- of weekendonderwijs of volwassenenonderwijs. Voorts worden alleen die scholen aangeduid die binnen een afstand van 1 km tot de contour van een woonuitbreidingsgebied zijn gelegen De digitalisering van deze scholen gebeurde in drie stappen:

Van ruim de helft van de Vlaamse en Nederlandstalige Brusselse scholen bestaat een digitaal kaartbestand, waaruit GIS-matig alle scholen van het juiste type die binnen 1 km van een WUG liggen werden geselecteerd;

Page 28: Atlas van de woonuitbreidingsgebieden - Vlaanderen

Van het merendeel van de overige scholen kon het adres uit het digitaal adresbestand gekoppeld worden aan het digitaal kadasterplan CRAB, waarna ook hierop het afstandscriterium kon toegepast worden;

Vanwege een andere schrijfwijze van de straatnaam, andere of meerdere huisnummers e.d. bleek deze koppeling voor heel wat scholen niet te lukken. Nog niet gelocaliseerde scholen waarvan op basis van het adres vermoed werd dat ze op minder dan 1 km van een WUG liggen, werden daarom manueel gecontroleerd en gedigitaliseerd.

M O B I L I T E I T S C R I T E R I A Er kunnen tal van kwantitatieve parameters opgesteld worden met betrekking tot ontsluiting en bereikbaarheid van de woonuitbreidingsgebieden. Er werd echter voor gekozen om deze aspecten grotendeels beschrijvend te houden en enkel op te nemen in het beschrijvend deel van de fiche (zie verder), niet in de databank zelf. Eén mobiliteitsaspect werd behouden in de attributentabel: de afstand tot het (de) dichtstbijzijnde treinstation(s). In het veld “afstand station” wordt de vogelvluchtafstand aangegeven tussen het WUG (meer bepaald het zwaartepunt van het onbebouwde gedeelte, zie boven) en de treinstations op minder dan 5 km afstand. 5 km werd als bovengrens genomen, omdat het gebruik van de fiets als voortransportmiddel tot deze afstand haalbaar is. Omwille van de beperking op het aantal karakters in het veld “afstand station” wordt maximaal 5 stations vermeld, hoewel er meer binnen de 5 km van het WUG kunnen gelegen zijn. Normaliter zijn dit de 5 dichtst bijzijnde stations, tenzij zich binnen de 5 km een belangrijk station (IC/IR) bevindt dat niet tot deze 5 stations behoort. In dat geval worden de 4 dichtst bijzijnde kleine stations én het groter station vermeld. Dit heeft te maken met de betere verbindingen vanuit een groter station: een iets verder gelegen IC-station op een knooppunt van (belangrijke) spoorlijnen is voor een bewoner van het WUG vaak veel interessanter dan een klein stationnetje dat slechts door één lokale, laagfrequente trein wordt bediend. Het bovenlokaal wegennet, dat uiteraard belangrijk is met betrekking tot de woonuitbreidingsgebieden, wordt dus niet als veld in de attributentabel opgenomen, maar wordt wel op kaart voorgesteld. Het bovenlokaal wegennet omvat enerzijds de hoofdwegen en de primaire wegen types I en II, die geselecteerd werden in het RSV, en anderzijds de secundaire wegen types I, II en III, die geselecteerd werden in de provinciale ruimtelijke structuurplannen. In de provincie Limburg kon men voor enkele secundaire wegen niet tot de selectie van het type komen, en deze werden geselecteerd als “niet getypeerde” secundaire wegen (“ng”). In de provincie Antwerpen kreeg de as N10-R16-N16 het speciale statuut “drager van provinciaal stedelijk netwerk”, dat qua niveau tussen een primaire en een secundaire weg in zit.

Indices met betrekking tot inbreidingsgerichtheid en/of kernversterking

In het bestek worden inbreidingsgerichte woonuitbreidingsgebieden gedefinieerd als gebieden die:

Omsloten zijn door bebouwing en andere woonbuurten, nabij het centrum van de kern gelegen zijn of in de nabijheid van een concentratie van buurtvoorzieningen; het opvullen van rasters van landelijke woonlinten als uitlopers van de woonkern wordt hiertoe niet gerekend;

Qua omvang beperkt zijn in verhouding tot de rest van de kern (m.a.w. invulling ervan moet op schaal zijn van de kern);

Via ontwikkeling bijdragen tot kernversterking en de samenhang tussen de omliggende woonwijken versterken;

Geen aanleiding geven tot lintbebouwing. Het was de bedoeling om de begrippen inbreidingsgericht en kernversterkend te operationaliseren in functie van een objectief en eenvormig resultaat. Dit kon door het kwantificeren van deze begrippen, meer bepaald door het opstellen van een aantal indices die op identieke wijze berekend worden voor alle woonuitbreidingsgebieden over gans Vlaanderen. Per woonuitbreidingsgebied werden drie indices bepaald, die allemaal vrij gemakkelijk te berekenen zijn aan de hand van parameters die standaard in het GIS-systeem ArcView kunnen aangemaakt worden: oppervlakte, omtrek en zwaartepunt van polygonen. Net als bij de vorige afstandsparameters, worden deze indices niet berekend t.o.v. het volledige WUG, maar enkel t.o.v. het nog onbebouwde gedeelte ervan. De indexwaarden variëren steeds tussen 0 en 1, wat hun interpretatie sterk vergemakkelijkt.

Page 29: Atlas van de woonuitbreidingsgebieden - Vlaanderen

S C H A A L I N D E X De schaalindex geeft de verhouding tussen de onbebouwde oppervlakte van het WUG en de oppervlakte van de volledige kern. De onbebouwde oppervlakte van het WUG wordt zoals gezegd bekomen door de som te nemen van de oppervlakte van alle onbebouwde WUG-onderdelen. Iets complexer is de bepaling van de oppervlakte van de volledige kern. Deze werd gelijkgesteld aan de totale oppervlakte van het min of meer aaneensluitend woongebied, landelijk woongebied, woonuitbreidingsgebied en/of woonpark van de kern volgens het gewestplan. Bij kernen waarvan het woongebied in elkaar overloopt, diende een scheidingslijn getrokken te worden, ter hoogte van een versmalling van het woongebied, ter hoogte van een duidelijk fysische barrière (grote weg, spoorweg, waterloop,…) of desnoods op de gemeentegrens. Linten en kleine woonkorrels werden meegeteld voor zover ze een woonbestemming hebben op het gewestplan en voldoende dicht bij het centrum van de kern liggen. Wat onder “voldoende dicht” verstaan wordt, hangt af van de grootte en vorm van de kern. Zeer geïsoleerde linten en gehuchten werden in ieder geval niet meegeteld. WUG’s zonder onbebouwde WUG-onderdelen hebben uiteraard een schaalindex gelijk aan 0. Opgelet: de “afbakening” van de kernen gebeurde louter in functie van de berekening van deze index (en van de kernversterkingsindex, zie verder) mogelijk te maken. Ze houdt geen beleidsmatige keuze in m.b.t. de gewenste omvang of ontwikkeling van deze kernen. Deze afbakeningen zijn niet terug te vinden op de kaarten, en de bijhorende oppervlaktes zijn evenmin opgenomen in de databank. Bij de WUG’s horend bij de “potentieel stedelijke kernen” in de gemeenten rond Brussel en Leuven werd geen schaalindex berekend, omdat de afbakening van de “kern” en dus ook haar oppervlakte te onzeker zijn. Deze WUG’s kregen als indexwaarde het fictieve getal “9,999” omdat een getalveld niet blanco kan gelaten worden (“0” is in dit geval geen optie, omdat de waarde 0 effectief kan voorkomen). Figuur 5: Voorbeeld van bepaling van de oppervlakte van een kern

N B R E I D I N G SG E R I C H T H E I DS I N D E X De inbreidingsgerichtheidindex geeft de verhouding weer tussen de delen van de perimeter van het onbebouwde deel van het WUG die grenzen aan open ruimte dan wel aan bebouwde ruimte. Er wordt gewerkt met een wegingsfactor voor elk type buitengrens van het onbebouwd deel van het WUG:

een grens met een niet-woonbestemming volgens het gewestplan (meestal overeenkomend met open ruimte) krijgt gewicht 0;

een grens met compact woongebied krijgt gewicht 1;

een grens met een woonlint (maximaal twee bouwrijen breed) of met geïsoleerde woningen en woninggroepen krijgt gewicht 0,5.

Kortom: hoe meer het gebied ingesloten is in de reeds bebouwde ruimte, des te hoger de inbreidingsgerichtheids-index.

Page 30: Atlas van de woonuitbreidingsgebieden - Vlaanderen

Omdat enkel rekening gehouden wordt met de gewestplanbestemmingen, worden zonevreemde woningen en woninggroepen meegeteld bij de open ruimte (score 0). Er werd één uitzondering gemaakt op de regel dat enkel gekeken wordt naar de gewestplanbestemmingen en niet naar de effectieve morfologie, nl. bij een WUG in Landen dat volledig ingesloten is binnen een compact woongebied en dus index 1 had moeten krijgen, maar waarbij zowel het WUG als het omliggend woongebied nog volledig onbebouwd en onuitgerust zijn. Omdat het WUG in de praktijk volledig omringd is door open ruimte kreeg het integendeel indexwaarde 0. WUG’s zonder onbebouwde WUG-onderdelen, waarbij de lengte van de grens van het onbebouwd gedeelte uiteraard 0 is, krijgen standaard indexwaarde 1, alhoewel dit rekenkundig oneindig (0 / 0) zou moeten zijn. De waarde 1 is echter gemakkelijker te interpreteren: ze wijst immers op maximale inbreidingsgerichtheid, die in dit geval reeds voltooid is. Figuur 6: Voorbeeld van de drie categorieën voor de bepaling van de inbreidingsgerichtheidsindex

K E R N V E R S T E R K I N G S I N D E X De kernversterkingsindex is een index voor de ligging van het (onbebouwde deel van het) WOONUITBREIDINGSGEBIEDEN binnen de kern. Daarbij wordt de verhouding genomen tussen enerzijds de afstand tot het centrum van de kern (veld “afstand kern”) en anderzijds de totale oppervlakte van de kern (zie schaalindex). De redenering hierachter is dat een WUG in een grotere kern (zeker binnen een groot stedelijk gebied) in absolute zin verder van het centrum mag gelegen zijn en toch eenzelfde kernversterkende potentie kan hebben als een dichterbij gelegen WUG in een kleinere kern. Om een eenheidsloze index te bekomen, werd de oppervlakte van de kern omgezet in een afstandsmaat, nl. de gemiddelde diameter van de kern, die als volgt berekend wordt:

D = 2*√ (oppervlakte kern / π) Dit is de diameter van de cirkel met dezelfde oppervlakte als de kern zelf. Figuur 7: Voorbeeld van bepaling afstand tot centrum en diameter kern

Page 31: Atlas van de woonuitbreidingsgebieden - Vlaanderen

Wanneer men de afstand tot het centrum van de kern deelt door deze diameter, bekomt men een getal dat groter wordt naarmate het WUG verder van het centrum gelegen is. Omdat het echter logischer is dat een kernversterkingsindex groter wordt naarmate het WUG dichter bij het centrum ligt, wordt als index het compliment ten opzichte van 1 genomen van de bekomen verhouding (1 – afstand tot centrum / diameter kern). Deze index kan nooit groter zijn dan 1 (afstand tot centrum kan niet negatief zijn), maar kan bij zeer perifeer gelegen WUG’s wel kleiner zijn dan 0. Standaard worden echter alle waarden kleiner dan 0 gelijkgesteld aan 0, de minimum-waarde. Omdat enkel rekening gehouden wordt met de gewestplanbestemmingen, worden zonevreemde woningen en woninggroepen meegeteld bij de open ruimte (score 0). Er werd één uitzondering gemaakt op de regel dat enkel gekeken wordt naar de gewestplanbestemmingen en niet naar de effectieve morfologie, nl. bij een WUG in Landen dat volledig ingesloten is binnen een compact woongebied en dus index 1 had moeten krijgen, maar waarbij zowel het WUG als het omliggend woongebied nog volledig onbebouwd en onuitgerust zijn. Omdat het WUG in de praktijk volledig omringd is door open ruimte kreeg het integendeel indexwaarde 0. De WUG’s zonder onbebouwde oppervlakte krijgen eveneens waarde 0, omdat ze niet langer enige kernversterkende potentie hebben. Bij de WUG’s horend bij de “potentieel stedelijke kernen” in de gemeenten rond Brussel en Leuven werd geen kernversterkingsindex berekend, omdat de afbakening van de “kern” en dus ook de afstand tot het “centrum” en de diameter, te onzeker zijn. Deze WUG’s kregen als indexwaarde het fictieve getal “9,999” omdat een getalveld niet blanco kan gelaten worden (“0” is geen optie, omdat de waarde 0 effectief kan voorkomen).

I N T E R P R E T A T I E Een voorbeeld ter verduidelijking: een woonuitbreidingsgebied met een onbebouwde oppervlakte van 10 ha sluit aan op een kern waarvan het aaneengesloten woongebied (inclusief het woonuitbreidingsgebied) een oppervlakte heeft van 50 ha. Het onbebouwde deel van het WUG heeft een perimeter van 2 km, waarvan 500 m grenst aan het compacte deel van het woongebied, 500 m aan een woonlint en 1 km aan een agrarisch gebied (open ruimtebestemming). Het zwaartepunt van het gebied ligt op 500 m van het centrum van de kern. De gemiddelde diameter van een gebied van 50 ha bedraagt

798 m (2*√ (500.000 m² / π)). De drie indexwaarden zijn dan als volgt:

schaalindex: 10 ha / 50 ha = 0,200;

inbreidingsgerichtheidsindex: (500 m x 1 + 500 m x 0,5 + 1000 m x 0) / 2000 m = 0,375;

kernversterkingsindex: 1 - 500 m / 798 m = 0,373. De waarde van dergelijke indices, hoe nauwkeurig hun berekeningswijze ook moge zijn, blijft altijd relatief: ze zijn slechts een hulpmiddel bij de stedenbouwkundige interpretatie. De indexwaarde op zich is weinig relevant, maar krijgt pas betekenis na een statistische analyse (frequentiediagram) van de indexwaarden van alle WUG’s samen, waaruit kan afgeleid worden wat hoge, gemiddelde of lage waarden zijn (zie statistisch rapport). Desgevallend kunnen daarvan bepaalde kritische grenswaarden (boven- of ondergrenzen) afgeleid worden. Omdat de neder-zettingsstructuur – en daarmee samenhangend de ruimtelijke structuur van woongebieden en woonuitbreidings-gebieden – en de gemiddelde

Page 32: Atlas van de woonuitbreidingsgebieden - Vlaanderen

bebouwingsgraad van de woonuitbreidingsgebieden sterk verschillen van provincie tot provincie (met name tussen West-Vlaanderen en Limburg) en tussen de verschillende kernniveaus (zeker tussen stedelijke en buitengebied-kernen), geldt dit ook voor het spreidingspatroon van de indexwaarden. Daarom kunnen geen algemeen geldende normen bepaald worden, maar hooguit een aantal richtwaarden. Voorts mag men bij de beoordeling van een WUG in functie van haar wenselijkheid tot bebouwen niet afgaan op één enkele index. Om alle ladingen van de begrippen inbreidingsgericht en kernversterkend te dekken, is sowieso een combinatie van de verschillende indices nodig. En daarnaast moet uiteraard ook rekening gehouden worden met de effectieve bebouwingstoestand (o.a. de versnippering van de onbebouwde WUG-onderdelen), met de juridische toestand, de beleidsopties van GRS of stedelijk afbakeningsproces en de ecologische en landschappelijke randvoorwaarden (zie verder). Desalniettemin kan, op basis van de statistische analyse, de volgende aanzet gegeven worden met betrekking tot de interpretatie van de indexwaarden. De schaalindex heeft een scheve verdeling (Poisson-verdeling) met zeer veel lage waarden en weinig hoge waarden. Het algemeen gemiddelde is ongeveer 0,04, en slechts 10% van de indexwaarden ligt boven de 0,1 (waarbij het onbebouwd deel van het WUG dus meer dan 10% van de totale kernoppervlakte inneemt), maar in stedelijke gebieden is dit percentage vrijwel nihil, terwijl het in de kleine kernen kan oplopen tot de helft van de gevallen. Omdat een WUG conform de omzendbrief qua omvang beperkt moet zijn in verhouding tot de rest van de kern, kan men een indexwaarde van 0,1 als bovengrens hanteren. Een WUG dat daarboven zit mag niet of slechts ten dele worden aangesneden. Hierdoor worden in totaal weinig WUG’s uitgesloten, maar wel relatief veel in de kleine buitengebiedkernen en vrijwel geen in de stedelijke gebieden en de grote buitengebiedkernen. De inbreidingsindex is vrij normaal verdeeld (Gauss-verdeling) rond een Vlaams gemiddelde van ruim 0,6. Ongeveer een derde van de WUG’s heeft een index groter dan 0,7. Deze waarde zou men als minimale streefwaarde kunnen beschouwen voor aansnijding. Ongeveer een tiende van de WUG’s heeft een score lager dan 0,4, hetgeen men als een uitsluitingscriterium zou kunnen hanteren. In tegenstelling tot de schaalindex is de inbreidingsgerichtheidsindex niet of nauwelijks afhankelijk van de omvang en het niveau van de kern. Dit is dus a.h.w. de meest neutrale index, waardoor men ook met vrij “universele” richtwaarden kan werken. De kernversterkingsindex is eveneens relatief normaal verdeeld, met een algemeen gemiddelde van ruim 0,5. Ongeveer 20% van de waarden ligt boven 0,7, ongeveer 15% ligt onder 0,3. De kernversterkingsindex is wel enigszins afhankelijk van het niveau van de kern, en ligt zeker bij WUG’s in grote stedelijke gebieden gemiddeld aan de lage kant. Dit is ook vrij logisch: stedelijke kernen zijn de facto reeds dichter bebouwd, waardoor woon-uitbreidingsgebieden gemiddeld eerder perifeer gelegen zijn. Bovendien gaat het vaak om WUG’s gelegen in secundaire kernen, die op zich wel goed gelegen kunnen zijn ten opzichte van het centrum van die deelkern, maar op grote afstand liggen van het centrum van het stedelijk gebied. Zoals gezegd werd de kernversterkingsindex niet berekend voor de potentieel stedelijke kernen in de rand rond Brussel en Leuven. Algemeen geldt dat de grootste afwijkingen in het spreidingspatroon van de schaal- en de kernversterkingsindex zich dus voordoen in de (grote) stedelijke gebieden. Maar de indices zijn in de eerste plaats bedoeld voor de beoordeling van de aansnijdbaarheid van WUG’s in de kernen van het buitengebied. Voor de WUG’s in de stedelijke gebieden maakt dit deel uit van het afbakeningsproces, waar veel meer ruimtelijke criteria in rekening worden gebracht en bovendien de opgelegde taakstelling voor wonen vaak doorslaggevend is. Heel wat perifeer gelegen WUG’s, met een lage inbreidings- en kernversterkingsindex, worden toch aangeduid voor wonen, omdat er in dichter bij het centrum gelegen WUG’s en in woongebied onvoldoende bouwcapaciteit aanwezig is. Voor de WUG’s in het buitengebied zouden grosso modo de volgende grens- en streefwaarden naar voor geschoven kunnen worden in functie van het toelaten van aansnijding, althans indien aan alle drie de voorwaarden te samen wordt voldaan:

schaalindex: maximum 0,1 (indien groter slechts ten dele aansnijdbaar);

inbreidingsgerichtheidsindex: minimum 0,4, streefwaarde 0,7 of meer;

kernversterkingsindex: minimum 0,3 (hoofddorpen) à 0,4 (woonkernen), streefwaarde 0,7 of meer.

Page 33: Atlas van de woonuitbreidingsgebieden - Vlaanderen

Ligging in functie van ecologische en landschappelijke randvoorwaarden

(Nagenoeg) al de attributen met betrekking tot ecologische en landschappelijke randvoorwaarden zijn op dezelfde manier opgebouwd: er wordt gewerkt met vijf standaard afstandscategorieën:

Bij punt- of lijnvormige elementen wordt de formulering van de eerste twee categorieën veranderd in “puntrelict in WUG”, resp. “lijnrelict door WUG”. De berekende afstand is telkens de kleinste afstand in vogelvlucht tussen de dichtstbijzijnde punten van de contour van het WUG en de contour van de natuurlijke of landschappelijke eenheid. 500 m werd als bovengrens genomen voor een relevante impact van de betreffende ecologische of landschappelijke eenheid op het woonuitbreidingsgebied. In deze categorie wordt dan ook geen nadere specificatie gegeven m.b.t. naam, code of type. Of ecologisch of landschappelijk waardevolle gebieden die dichter dan 500 m bij een WUG liggen effectieve beperkingen opleggen aan de bebouwbaarheid van een gebied, hangt af de interpretatie door de bevoegde instanties.

W A T E R T O E T S ( R O G / M O G ) Ten gevolge van de frequente overstromingsproblemen in heel wat (vaak recent ontwikkelde) woonuitbreidingsgebieden, is sinds kort een “watertoets” vereist vooraleer een dergelijk gebied kan aangesneden worden. Deze watertoets houdt in dat gecontroleerd dient te worden of het gebied in of vlakbij een ROG (recent overstroomd gebied) en/of MOG (gemodelleerd overstromingsgebied) gelegen is. De afbakening van de MOG’s gebeurde aan de hand van een hydrologisch terreinmodel. In het veld “ROG_MOG” wordt de afstand gegeven tot het dichtstbijzijnde ROG en/of MOG. Een combinatie van de twee is dus mogelijk, voorzover beide types voorkomen binnen de 500 m van het WUG (bv. 0-50 m van ROG, 50-500 m van MOG). De ROG’s en MOG’s zijn noch benoemd noch gecodeerd.

E C O L O G I S C H E E N N A T U U R L I J K E E E N H E D E N De ligging van een WUG t.o.v. de ecologische en natuurlijke eenheden wordt in de respectievelijke velden als volgt aangeduid:

habitatrichtlijngebied: afstandscategorie + code gebied;

vogelrichtlijngebied: afstandscategorie + naam gebied;

GEN / GENO (ontwerp van afbakening): afstandscategorie + type gebied: “gen” (grote eenheid natuur) of “geno” (grote eenheid natuur in ontwikkeling) + naam gebied (combinatie GEN en GENO binnen 500 m van WUG is mogelijk);

Hypothese gewenste natuurlijke structuur (ontwerp van afbakening): afstandscategorie + type gebied: natuur (“nat”) of verweving (“verw”) (combinatie van beide types is mogelijk; geen namen of codes);

Bos (afbakening AMINAL): afstandscategorie (geen verdere specificatie);

Duinen (afbakening Duinendecreet): afstandscategorie + type gebied: beschermd duingebied (“bd”) of voor duinen belangrijk landbouwgebied (“dbld”) (combinatie van beide types is mogelijk; geen namen of codes).

A G R A R I S C H E E N L A N D S C H A P P E L I J K E E E N H E D E N De ligging van een WUG t.o.v. de agrarische en landschappelijke eenheden wordt in de respectievelijke velden als volgt aangeduid:

Page 34: Atlas van de woonuitbreidingsgebieden - Vlaanderen

hypothese gewenste agrarische structuur (ontwerp van afbakening): afstandscategorie, maar beperkt tot 50 m buiten WUG (restcategorie >50 m) (geen verdere specificatie);

beschermde monumenten en landschappen: afstandscategorie + type eenheid: stadsgezicht (“stad”), dorpsgezicht (“dorp”), monument (“mon”) of landschap (“land”);

“ankerplaatsen” (afbakening Atlas van de Traditionele Landschappen): afstandscategorie + code gebied;

lijnrelicten (afbakening Atlas van de Traditionele Landschappen): afstandscategorie, eventueel “lijnrel door wug” (geen verdere specificatie);

puntrelicten (bepaling Atlas van de Traditionele Landschappen): afstandscategorie, eventueel “puntrel in wug” (geen verdere specificatie).

Beschrijving van de attributen van “WUG-onderdelen”

De dataset van “WUG-onderdelen” omvat de volgende velden, waarvan de eerste drie voor zich spreken:

Juridische en bebouwingstoestand

Voor de beschrijving van de wijze waarop de juridische toestand (plannen van aanleg en verkavelingsvergunningen) en de bebouwingstoestand in kaart werden gebracht en gedigitaliseerd, verwijzen we naar hoofdstuk 2. Hier wordt enkel nog een overzicht gegeven van de verschillende categorieën die onderscheiden worden. Code plan van aanleg

Indien het om een nog niet goedgekeurd RUP (ontwerp, voorontwerp) in het kader van een stedelijk afbakeningsproces gaat, wordt dit aangegeven met een asterisk (*). Dit geldt zowel voor grenslijn- RUP’s als deel-RUP’s met specifieke bestemmingen. Bestemmingen plan van aanleg

Page 35: Atlas van de woonuitbreidingsgebieden - Vlaanderen

Indien het om een nog niet goedgekeurd RUP (ontwerp, voorontwerp) in het kader van een stedelijk afbakeningsproces gaat, wordt dit aangegeven met een asterisk (*). Dit veld wordt alleen ingevuld indien een deel-RUP met specifieke bestemmingen van toepassing is op het WUG-onderdeel, niet bij een grenslijn-RUP. Een grenslijn-RUP geeft immers enkel aan welke gebieden tot het stedelijk gebied behoren en welke niet, maar geeft geen specifieke bestemmingen. Ligging binnen de grenslijn impliceert enkel de algemene voorschriften betreffende bouwdichtheid en toegelaten of gewenste functies die van toepassing zijn op stedelijke gebieden. Code verkaveling De codering van goedgekeurde niet-vervallen verkavelingen verschilt van provincie tot provincie. In het aparte shp-bestand “WUG-verkavelingen” wordt naast de code ook de datum van goedkeuring (en eventueel een “?” bij twijfelgevallen) opgenomen. Bebouwingstoestand algemeen

Bebouwingstoestand in detail

Page 36: Atlas van de woonuitbreidingsgebieden - Vlaanderen

Restpercelen

Restpercelen worden in het bestek (en de omzendbrief) gedefinieerd als onbebouwde, niet uitgeruste gronden gesitueerd binnen een overwegend bebouwd gebied. Ze komen in aanmerking voor ontwikkeling zonder goedgekeurde woningbehoeftenstudie of zonder principieel akkoord indien de aaneengesloten onbebouwde oppervlakte kleiner is dan 0,5 ha (richtcijfer). In één WUG kunnen meerdere restpercelen van minder dan 0,5 ha worden vergund indien het betreffende WUG voor minstens de helft is bebouwd en de restpercelen ruimtelijk van elkaar gescheiden zijn. Onbebouwde percelen gelegen aan een voldoende uitgeruste weg kunnen ook ontwikkeld worden voor zover de onbebouwde strook langsheen de uitgeruste weg niet groter is dan ca. 100 m en de ontwikkeling geen aanleiding geeft tot lintbebouwing. Gemakshalve noemen we dergelijke percelen ook restpercelen. Om verwarring tussen beide types te vermijden noemen we het eerste type niet uitgeruste restpercelen en het tweede type restpercelen langs UW. In het veld “restpercelen” van de databank worden deze resp. als “nu” en “uw” aangeduid. De bepaling van restpercelen gebeurt in twee stappen. De eerste stap kan automatisch verlopen: via query’s in ArcView wordt een eerste selectie gemaakt binnen het enorme aantal onbebouwde WUGonderdelen op basis van de volgende drie criteria:

Onbebouwd;

Niet in goedgekeurde niet-vervallen verkaveling gelegen;

Niet binnen de contour van een plan van aanleg (BPA, APA, RUP) gelegen, met uitzondering van de bestemming “woonreserve” in de drie APA’s (behoudt immers status van reservegebied).

De tweede stap daarentegen is volledig manueel : de verdere selectie gebeurt door visuele interpretatie van de configuratie van de onbebouwde WUG-onderdelen en dit voor elk individueel woonuitbreidingsgebied. Het beslissingsalgoritme om tot de rest-percelen te komen, is terug te vinden in bijgevoegd schema. Hoewel de selectie-procedure op deze manier zoveel mogelijk geobjectiveerd wordt, blijft steeds een zekere mate van interpretatie onvermijdelijk, met name in de beoordeling van wat logische en compacte ruimtelijke eenheden zijn. In heel wat gevallen worden WUG-onderdelen – gebieden met homogene juridische en landgebruikskenmerken – opgesplitst, waarbij bepaalde delen het statuut van restperceel krijgen, en de andere niet. Daarbij worden dus in feite nieuwe WUG-onderdelen gecreëerd, waardoor ook het shapebestand “WUG-onderdelen” aangepast wordt. Het uitsluitingscriterium van een niet-uitgerust restperceel is eenduidig: een oppervlakte van maximaal 0,5 ha. Bij restpercelen langs uitgeruste weg ligt de situatie iets complexer: enerzijds geldt ook hier de ppervlaktenorm van 0,5 ha, maar anderzijds ook een maximale straatlengte langs de uitgeruste weg van 100 m. Dit betekent dat een restperceel van 100 m breed maximaal 50 m diep mag zijn. Maar een restperceel van slechts 20 m breed mag zeker geen 250 m diep zijn ! Hier geldt de regel dat de

Page 37: Atlas van de woonuitbreidingsgebieden - Vlaanderen

(toelaatbare) diepte van het restperceel afhangt van de diepte van de aanpalende bebouwde percelen en de bebouwbaarheid van de diepste delen van het perceel. Indien de diepere delen van een smal perceel volledig ingesloten liggen en de facto onbebouwbaar zijn, worden ze samen met het straatgedeelte als één restperceel beschouwd. Bij brede restpercelen langs uitgeruste weg die bovendien langs de achterzijde grenzen aan een groter onbebouwd gebied, hebben de diepere delen op zich wel voldoende bebouwingspotentie, zowel qua grootte als qua ontsluiting, en wordt enkel het straatgedeelte van het WUG-onderdeel, gelimiteerd tot ca. 50 m, als restperceel langs uitgeruste weg beschouwd, en wordt het WUG-onderdeel dus opgesplitst. Hoewel in de omzendbrief staat dat restpercelen “ruimtelijk van elkaar gescheiden moeten zijn”, dient dit genuanceerd te worden. Restpercelen kunnen in twee gevallen aan elkaar grenzen:

Als ze van een verschillend type zijn (“uw” grenzend aan “nu”).

Als het om twee “uw” restpercelen gaat, die langs een verschillende weg ontsloten worden en enkel langs de achter- of zijkant aan elkaar grenzen.

Een restperceel langs uitgeruste weg, en een niet-uitgerust restperceel dat er aan de achterzijde op aansluit, kunnen in principe samen als één restperceel langs uitgeruste weg beschouwd worden (zie boven). Ze worden enkel opgesplitst in twee afzonderlijke restpercelen als ze samen groter zijn dan 0,5 ha en/of het geheel ten opzichte van de weg dieper is dan de gemiddelde diepte van de aanpalende bebouwde percelen, m.a.w. indien het geheel niet langer aan de voorwaarden van een restperceel voldoet. Met betrekking tot restpercelen worden twee producten aangeleverd: enerzijds een apart shp-bestand met enkel de restpercelen, nodig om ze apart en met een passende layout op kaart te kunnen zetten, en anderzijds het veld “restperc” in de algemene attributen-tabel van het shp-bestand “WUGonderdelen”. Het is mogelijk dat twee (of meer) aaneengrenzende WUG-onderdelen samen één restperceel vormen (één polygoon in het bestand “restpercelen”). Het blijven uiteraard aparte WUGonderdelen (aangezien ze een verschillend landgebruik hebben, meestal tuin, landbouw of braak), maar door de vermelding “uw (deel)” of “nu (deel)” wordt aangegeven dat ze geen integraal restperceel vormen maar slechts een deel ervan. Opgelet: in feite is de lijst van de restpercelen niet 100% volledig. Er bevinden zich immers heel wat bouw-mogelijkheden (kleine en/of smalle onbebouwde percelen of delen van percelen) in WUGonderdelen die in hun globaliteit als bebouwd aangegeven zijn (zie §2.1). Meestal gaat het daarbij om (delen van) percelen gelegen in een goedgekeurde verkaveling en/of een plan van aanleg, waardoor ze niet in aanmerking komen als restperceel. Maar er zijn ook niet als apart WUG-onderdeel onderscheiden onbebouwde percelen of delen van percelen die niet in een goedgekeurde verkaveling of een plan van aanleg gelegen zijn. Deze kunnen automatisch beschouwd worden als restpercelen langs uitgeruste weg. Figuur 8: Beslissingsalgoritme voor het afbakenen van restpercelen

Page 38: Atlas van de woonuitbreidingsgebieden - Vlaanderen

Het selecteren en aanduiden van restpercelen gebeurde in dit onderzoek zuiver op basis van de vermelde criteria en is dus een vooral mathematische benadering. Het geeft een indicatie van percelen die als restperceel, zoals bedoeld in de omzendbrief RO2002/03, in aanmerking komen voor bebouwing, maar daarnaast blijft een verdere aftoetsing met andere gegevens noodzakelijk: overstromingsgevaar, natuur- en landschapswaarde,… En uiteraard spelen ook allerlei lokale factoren waardoor het behoud van het huidig landgebruik wenselijk is, die in het kader van deze opdracht niet konden in rekening gebracht worden. In de praktijk kunnen daardoor een aantal aangeduide restpercelen in de praktijk toch niet voor bebouwing in aanmerking komen.

Page 39: Atlas van de woonuitbreidingsgebieden - Vlaanderen

Bespreking van de resterende velden

A A N T A L B O UW M O G E L I JK H E D E N De bepaling van het aantal bouwmogelijkheden hangt af van de juridische en beleidscontext. Uiteraard wordt het aantal bouwmogelijkheden gelijkgesteld aan nul indien uit het plan van aanleg of de verkavelingsvergunning blijkt dat het gebied een niet-woonbestemming heeft. Dit geldt ook indien de beleidsoptie van GRS of afbakening stedelijk gebied “niet-wonen” is, maar enkel voor de grotere onbebouwde “blokken”. Kleine onbebouwde WUG-onderdelen komen, ondanks de algemene nietwoonbestemming van het globale WUG, immers vaak wel in aanmerking voor bebouwing, nl. als onderdeel van een verkaveling of als restperceel. Indien volgens het GRS een deel van het WUG moet herbestemd worden naar een niet-woonfunctie (open ruimte, recreatie,…), terwijl het andere deel (op korte of lange termijn) bebouwd mag worden, heeft dit een belangrijke invloed op het aantal bouwmogelijkheden. Het probleem is echter vaak dat de grens tussen het woon- en niet-woongedeelte van het WUG niet scherp afgebakend is. Toch is het belangrijk dat een concrete versnijding van het WUG op basis van de beleidsopties van het GRS plaatsvindt, omdat anders deze beleidsopties de facto genegeerd worden. Het is dus beter om een benaderende doch plausibele opsplitsing te maken, met de bijhorende (beperkte) foutenmarge, dan helemaal geen. Indien in het GRS bv. aangegeven wordt dat het deel van WUG X ten oosten van straat Y moet herbestemd worden naar een open ruimte-functie, is een vertaling op perceelsniveau en dus een extra versnijding van “WUG-onderdelen” perfect mogelijk. Indien de tekst qua afbakening niet nader gespecifieerd is, is dit in feite niet mogelijk. Maar op basis van de (doorgaans vrij grove) kaart van de woningprogrammatie en/of bepaalde tekstaanduidingen (bv. oostelijke helft, 2/3 van het WUG,…) werd toch een lijn getrokken, rekening houdend met de bestaande WUG-onderdelen. Bij niet-bebouwde WUG-onderdelen ingenomen door infrastructuur wordt het aantal bouwmogelijkheden steeds op nul gezet. Dit is ook het geval bij zeer kleine of smalle gebiedjes. Als vuistregel geldt dat zowel de oppervlakte als de breedte/diepte voldoende groot moeten zijn voor tenminste één bouwkavel, overeenkomstig de bouwtypologie in de buurt. Wat de wel bebouwbare WUG-onderdelen betreft: indien het WUG-onderdeel in een (nog niet voltooide) verkaveling gelegen is, wordt het aantal nog onbebouwde bebouwbare kavels geteld op basis van de terrein-inventarisatie en de verkavelingsvergunning. Omdat niet alle (kleine) onbebouwde percelen als individuele WUG-onderdelen werden weerhouden, beschikken heel wat WUG-onderdelen die als bebouwd werden aangegeven (in 1995, 2000 of 2004), meestal gelegen in verkaveling, toch over een aantal bouwmogelijkheden. Uiteraard is dit aantal relatief klein in verhouding tot de totale bouwcapaciteit van de WUG’s (minder dan 1% van het totaal aantal bouwmogelijkheden in Vlaanderen), maar in absolute cijfers kan het aantal bouwmogelijkheden in zeer grote bebouwde WUG-onderdelen toch oplopen (maximaal 25). Het gaat daarbij vooral om grote (sociale) huisvestings-projecten in aanbouw, waarvan zowel het aantal voorziene als het aantal reeds gebouwde woningen (bij benadering) gekend is, maar niet de exacte configuratie van de percelen, waardoor een daadwerkelijke opsplitsing van het gebied in bebouwde en niet-bebouwde onderdelen niet mogelijk was, althans niet op een betrouwbare manier. Bij alle onbebouwde WUG-onderdelen die buiten verkavelingen gelegen zijn, wordt het aantal bouwmogelijk-heden bekomen op basis van hun oppervlakte. Hierop wordt een woningdichtheid van 25 per ha toegepast voor gebieden gelegen in stedelijk gebied en van 15 per ha voor de overige WUG-onderdelen, die in buitengebied liggen, conform de richtlijnen van het RSV.

P R O F E S S I O N E L E L A N D B O U W Landbouw is veruit het belangrijkste landgebruik van de nog niet gerealiseerde delen van de woonuitbreidings-gebieden in Vlaanderen. In functie van de bebouwbaarheid van deze gronden is er wel een relevant verschil tussen professionele landbouw, uitgevoerd door actieve landbouwers (hoofdberoep), en hobbylandbouw. Landbouw-grond die door beroepslandbouwers gebruikt wordt, heeft immers een economische functie (ze draagt bij aan hun inkomen), en bovendien zijn er meestal langlopende pachtcontracten op van toepassing (9-18-27 jaar). Het onderscheid tussen beide categorieën wordt (bij benadering) gemaakt op basis van de gegevens van de Mestbank van de VLM: een cartografisch overzicht van alle percelen die door de

Page 40: Atlas van de woonuitbreidingsgebieden - Vlaanderen

landbouwbedrijven worden aangegeven voor de berekening van de hoeveelheid dierlijke mest die ze mogen produceren en op hun eigen grond uitstorten. De kaarteenheden (landbouwpercelen) van de VLM komen niet volledig overeen met de landgebruikspercelen die door ons op het terrein werden geïnventariseerd. Er werd voor geopteerd om de VLM-kaart niet te gebruiken als criterium om de kaart van de WUG-onderdelen nog eens verder te gaan versnijden. WUG-onderdelen die volgens de VLM-kaart voor minstens dan de helft in gebruik zijn voor professionele landbouw kregen een label “x”, alle andere eenheden niet. Bij WUG-onderdelen groter dan 5 ha werd het criterium van 50% iets versoepeld, omdat een professionele landbouwoppervlakte van bv. 6 ha op een totaal van 15 ha in absolute waarde nog altijd aanzienlijk is. Uiteraard komt het overgrote deel van de professionele landbouw volgens de VLM-kaart effectief overeen met WUG-onderdelen die landbouw (LB) als landgebruik hebben. Incidenteel vallen ook tuinen en boomgaarden (TB), braak (BR) en zelfs bebouwde percelen (EC, in casu boerderijen, of W) binnen de contouren van de VLM-kaart. Soms evenwel is de aanduiding van professionele landbouw totaal niet compatibel met onze terreininventarisatie (bv. park of recreatie). We gaan ervan uit dat onze terreininventarisatie het meest betrouwbare beeld geeft van het effectief landgebruik (zeer recent en bovendien geverifieerd aan de hand van orthofoto’s van slechts enkele jaren oud). De aanduiding professionele landbouw uit de gegevens van de Mestbank werd daarom enkel toegekend aan WUG-onderdelen die volgens de terreininventarisatie ingenomen zijn door landbouw, tuinen en boomgaarden of braak. Hetgeen op de kaart wordt voorgesteld (de kaartlaag “professionele landbouw”) is niet de basiskaart van de VLM zelf, maar de interpretatie en koppeling daarvan aan de WUG-onderdelen. Deze laag werd meer bepaald bekomen door de selectie uit de laag “WUG-onderdelen” van alle eenheden die een “x” bekomen hebben: onderdelen met als landgebruik landbouw, tuinen en boomgaarden of braak, die voor minstens 50% - of eventueel iets minder bij onderdelen van meer dan 5 ha – ingenomen worden door professionele landbouw volgens de VLM-kaart.

Page 41: Atlas van de woonuitbreidingsgebieden - Vlaanderen

Open data

GIS-data

De GIS-data worden sinds 2005 jaarlijks ter beschikking gesteld via GeoPunt Vlaanderen. Metadata is beschikbaar (www.geopunt.be). De gegevens zijn voor de burgers ook via dit loket raadpleegbaar. Achtergrondinformatie vindt u op de website van Ruimte Vlaanderen (www.vlaanderen.be/wugatlas).

Statistieken

2007 (detail)

28.260 ha van het Vlaamse grondgebied is volgens de gewestplannen bestemd als woonuitbreidingsgebied. Dat is 12% van alle op het gewestplan voorkomende zones die wonen toelaten (woonzones, landelijke woonzones, woonuitbreidingsgebieden ...).

10.431 ha of 37% van de woonuitbreidingsgebieden is reeds bebouwd (toestand 2007).

17.829 ha of 63% van de woonuitbreidingsgebieden is nog onbebouwd (toestand 2007).

Er zijn nog ongeveer 208.500 bouwmogelijkheden in die woonuitbreidingsgebieden.

5.233 ha tot 5910 ha kan principieel vanuit het Vlaams beleidskader op korte termijn bebouwd worden. Dit komt overeen met 90.204 à 101.864 woningen. Hiervan is al 1.238 ha verkaveld, goed voor 11.420 woningen. En nog eens 1.883 ha of 37.248 bouwmogelijkheden zijn al geordend via een APA, BPA of RUP.

428 ha zijn restpercelen (gebieden < 0,5 ha) met ongeveer 5.910 bouwmogelijkheden. bebouwd:

10.431 ha

37 % van de oppervlakte van de woonuitbreidingsgebieden Het betreft delen van de woonuitbreidingsgebieden die effectief bebouwd zijn (met woningen of andere gebouwen zoals vb. bedrijven en omvangrijke infrastructuur zoals snelwegen), of gebieden die quasi bebouwd zijn (en waar nog enkele individuele percelen onbebouwd zijn). Als men al deze individuele percelen optelt zijn er in de bebouwde woonuitbreidingsgebieden nog 1.534 bouwmogelijkheden voorhanden. onbebouwd:

17.829 ha

63 % van de oppervlakte van de woonuitbreidingsgebieden Het betreft de delen van de woonuitbreidingsgebieden die volgens terreinwaarneming (toestand 2004) nog onbebouwd zijn. Hun landgebruik kan divers zijn (landbouw, natuur, tuinen, wegenis, speelvelden, ...). Als men rekening houdt met de juridische toestand van de gronden (plannen van aanleg en verkavelingen) en hun ligging (in een stedelijk gebied of in het buitengebied), dan kan op deze oppervlakte nog ongeveer 208.500 woningen gebouwd worden. Dit is een beschikbaar bouwaanbod bovenop de bouwgronden gelegen in andere bestemmingen van het gewestplan die bewoning toelaten (vb. woonzones, landelijke woonzones, ...) en de verkavelingen en bestemmingsplannen buiten de woonzones. Opgelet: het is niet steeds wenselijk al deze vrije ruimte nog te bebouwen in de toekomst. In de ATLAS kan u zien of een gebied al dan niet in aanmerking komt voor bebouwing, rekening houdend met juridische en planologische overwegingen. landgebruik van de onbebouwde ruimte:

landbouw: 12.739 ha (70% van de totale onbebouwde oppervlakte)

braak: 717 ha

bos en natuur: 1.896 ha

Page 42: Atlas van de woonuitbreidingsgebieden - Vlaanderen

tuinen en boomgaarden: 1.645 ha

park: 188 ha

sport en recreatie: 500 ha

verharde oppervlaktes (parkings, pleinen, opslag in open lucht, wegen, …): 144 ha Het betreft het landgebruik zoals op terrein waargenomen (toestand 2004), en dus geen bestemmingen zoals vb. in het gewestplan. Oppervlakte bij benadering. juridische toestand:

bebouwd: 10.431 ha

onbebouwd: 17.829 ha waarvan: - gelegen in een APA, BPA of RUP: 3.238 ha. Hiervan is 1.883 ha bestemd met een woonfunctie en 1.355 ha met een niet-woonbestem-ming (vb. herbestemd tot groenzone, sportzone, ...). Dit stemt overeen met 37.248 bouwmogelijkheden. - gelegen in een goedgekeurde niet-vervallen verkaveling: 1.238 ha. Dit stemt overeen met 11.420 bouwmogelijkheden. - niet gelegen in een APA, BPA, RUP of verkaveling: 13.353 ha. Dit stemt overeen met 158.319 bouwmogelijkheden. ligging en planologische toestand:

bebouwd: 10.431 ha

onbebouwd: 17.829 ha waarvan: - gelegen in het stedelijk gebied: 5.313 ha. Dit stemt overeen met 87.443 bouwmogelijkheden Hiervan kunnen er 50.847 gebouwd worden in de groot- en regionaalstedelijke gebieden en 36.596 in de kleinstedelijke gebieden. - gelegen in het buitengebied: 12.515 ha. Dit stemt overeen met 121.078 bouwmogelijkheden. Daarvan situeren zich er 115.201 in een geselecteerde kern en 5.877 buiten geselecteerde kernen. spreiding per regio: oppervlakte en aantal bouwmogelijkheden Antwerpen: totale oppervlakte: 6.220 ha onbebouwde oppervlakte: 3.782 ha percentage onbebouwd: 61% Vlaams-Brabant: totale oppervlakte: 3.314 ha onbebouwde oppervlakte: 2.109 ha percentage onbebouwd: 64% Oost-Vlaanderen: totale oppervlakte: 7.778 ha onbebouwde oppervlakte: 4.947 percentage onbebouwd: 64% West-Vlaanderen: totale oppervlakte: 4.665 ha onbebouwde oppervlakte: 2.612 ha percentage onbebouwd: 56% Limburg: totale oppervlakte: 6.283 ha onbebouwde oppervlakte: 4.379 ha percentage onbebouwd: 70% 2007

Ligging onbebouwde

oppervlakte (ha) aantal bouwmogelijkheden

gelegen in stedelijk gebied 5.313 87.443

gelegen in buitengebied 12.515 121.078

17.828 208.521

Page 43: Atlas van de woonuitbreidingsgebieden - Vlaanderen

Juridische toestand

onbebouwde oppervlakte (ha) aantal bouwmogelijkheden

Gelegen in een APA, BPA of RUP 3.238

waarvan bestemd voor woonfunctie 1.883 37.248

Gelegen in goedgekeurde niet-vervallen verkaveling 1.238 11.420

Niet gelegen in een APA, BPA of RUP of goedgekeurde niet-vervallen verkaveling 13.353 158.319

totale potentieel te bebouwen 16.474 206.987

totale onbebouwde oppervlakte 17.829

Planologische toestand Oppervlakte (ha) aantal bouwmogelijkheden

Restperceel 428 5.910 Kan ontwikkeld worden volgens de opties van een goedgekeurd gemeentelijk ruimtelijk structuurplan

1.014 Kan ontwikkeld worden volgens de opties van een ontwerp

gemeentelijk ruimtelijk structuurplan 10

werd reeds vrijgegeven via een gunstig principieel akkoord 140

Kan volgens de opties van afbakeningsprocessen van stedelijke gebieden worden vrijgegeven

410 Werd al vrijgegeven via de goedkeuring van een

gemeentelijke woningbehoeftestudie 46

Werd vrijgegeven via uitzonderingsregel (zonder woningbehoeftestudie)

7

Te ontwikkelen woonuitbreidingsgebieden 2.055

(Nog) geen uitspraak over in goedgekeurd gemeentelijk ruimtelijk structuurplan

3.718 (Nog) geen uitspraak over in ontwerp gemeentelijk

ruimtelijk structuurplan 126

Verder te onderzoeken in het kader van de afbakening van stedelijke gebieden

509 Gelegen buiten de stedelijke gebieden en verder te

onderzoeken 1.610 Totaal ontwikkelen woonuitbreidingsgebied is momenteel

onzeker 5.963

Kan niet ontwikkeld worden volgens de opties van een goedgekeurd gemeentelijk ruimtelijk structuurplan

1.859 Kan niet ontwikkeld worden volgens de opties van een

ontwerp gemeentelijk ruimtelijk structuurplan 36

Ongunstig principieel akkoord 70 Heeft volgens de opties van de afbakening van stedelijke

gebieden een niet-woonbestemming 52

Is niet gelegen in een door de provincie geselecteerde kern 638 Is wel gelegen in een door de provincie geselecteerde kern

maar is niet inbreidingsgericht 1.325

Ligt in waterrijk gebied 159 Is gelegen in gebied van het Duinendecreet of in een

Habitatrichtlijngebied 27

Totaal niet te ontwikkelen woonuitbreidingsgebied 4.166

Totaal woonuitbreidingsgebied 12.184

2009

Ligging onbebouwde oppervlakte

(ha) aantal bouwmogelijkheden

gelegen in stedelijk gebied 4.793 92.210

Page 44: Atlas van de woonuitbreidingsgebieden - Vlaanderen

gelegen in buitengebied 13.253 180.468

18.046 272.678

Juridische toestand

onbebouwde oppervlakte (ha) aantal bouwmogelijkheden

Gelegen in een APA, BPA of RUP 3.067

waarvan bestemd voor woonfunctie 1.949 41.628 Gelegen in goedgekeurde niet-vervallen verkaveling 1.226 11.204

Niet gelegen in een APA, BPA of RUP of goedgekeurde niet-vervallen verkaveling 13.728 158.319

totale potentieel te bebouwen 16.903 211.151

Planologische toestand te ontwikkelen woonuitbreidingsgebieden Oppervlakte (ha) aantal bouwmogelijkheden Optie volgens goedgekeurd GRS 5.730 98.243

Optie volgens ontwerp-GRS 74 1.187

Gelegen in een APA, BPA of RUP 1.949 41.628

Gunstig principieel akkoord 218 4.653

Restperceel 428 5.910

Optie volgens afbakening stedelijk gebied 622 14.259

Goedgekeurde niet-vervallen verkaveling 1.226 11.204

Gunstig op basis van woonbehoeftenstudie 24 356

Vrijgegeven in kader van uitzonderingsmaatregel

7 96

10.276 177.536

2011

Ligging onbebouwde oppervlakte

(ha) aantal bouwmogelijkheden

gelegen in stedelijk gebied 4.793 92.210

gelegen in buitengebied 13.253 180.468

18.046 272.678

Juridische toestand

onbebouwde oppervlakte (ha) aantal bouwmogelijkheden

Gelegen in een APA, BPA of RUP 3.067

waarvan bestemd voor woonfunctie 1.959 42.073

Gelegen in goedgekeurde niet-vervallen verkaveling 1.226 11.204

Niet gelegen in een APA, BPA of RUP of goedgekeurde niet-vervallen verkaveling 13.344 214.136

totale potentieel te bebouwen 16.529 267.413

Planologische toestand te ontwikkelen woonuitbreidingsgebieden Oppervlakte (ha) aantal bouwmogelijkheden Optie volgens goedgekeurd GRS 6.832 116.407

Optie volgens ontwerp-GRS 53 888

Gelegen in een APA, BPA of RUP 1.959 42.073

Gunstig principieel akkoord 167 3.602

Restperceel 426 5.882

Optie volgens afbakening stedelijk gebied 584 13.342

Goedgekeurde niet-vervallen verkaveling 1.226 11.204

Gunstig op basis van woonbehoeftenstudie 14 203

Vrijgegeven in kader van uitzonderingsmaatregel 5 77

11.266 193.678

Page 45: Atlas van de woonuitbreidingsgebieden - Vlaanderen

2012

Ligging onbebouwde oppervlakte

(ha) aantal bouwmogelijkheden

gelegen in stedelijk gebied 4.793 92.210

gelegen in buitengebied 13.253 180.468

18.046 272.678

Juridische toestand

onbebouwde oppervlakte (ha) aantal bouwmogelijkheden

Gelegen in een APA, BPA of RUP 3.759

waarvan bestemd voor woonfunctie 2.118 46.768

Gelegen in goedgekeurde niet-vervallen verkaveling 1.226 11.207

Niet gelegen in een APA, BPA of RUP of goedgekeurde niet-vervallen verkaveling 13.079 210.995

totale potentieel te bebouwen 16.423 268.970

Planologische toestand te ontwikkelen woonuitbreidingsgebieden Oppervlakte (ha) aantal bouwmogelijkheden Optie volgens goedgekeurd GRS 10.864 177.697

Optie volgens ontwerp-GRS 0 0

Gelegen in een APA, BPA of RUP 2.118 46.768

Gunstig principieel akkoord 23 379

Restperceel 426 5.882

Optie volgens afbakening stedelijk gebied 0 0

Goedgekeurde niet-vervallen verkaveling 1.226 11.207

Gunstig op basis van woonbehoeftenstudie 30 12

Vrijgegeven in kader van uitzonderingsmaatregel 0 0

14.687 241.945

2015

Ligging onbebouwde oppervlakte

(ha) aantal bouwmogelijkheden

gelegen in stedelijk gebied 4.494 84.646

gelegen in buitengebied 11.915 171.646

16.409 256.292

Juridische toestand

onbebouwde oppervlakte (ha) aantal bouwmogelijkheden

Gelegen in een APA, BPA of RUP 3.489

waarvan bestemd voor woonfunctie 1.864 41.364

Gelegen in goedgekeurde niet-vervallen verkaveling 839 755

Niet gelegen in een APA, BPA of RUP of goedgekeurde niet-vervallen verkaveling 12.336 200.274

totaal potentieel te bebouwen 15.039 242.393

Planologische toestand te ontwikkelen woonuitbreidingsgebieden Oppervlakte (ha) aantal bouwmogelijkheden Optie volgens goedgekeurd GRS 7.943 135.369

Gelegen in een APA, BPA of RUP 1.864 41.364

Restperceel 332 4.745

Goedgekeurde niet-vervallen verkaveling 839 7.055

Page 46: Atlas van de woonuitbreidingsgebieden - Vlaanderen

10.978 188.533

Actualisatie van de atlas

De atlas wordt regelmatig bijgewerkt:

permanent (voor correcties van fouten)

periodiek (indien plannen wijzigen die aan de basis liggen van de atlas) De versie van de atlas van de woonuitbreidingsgebieden is opgenomen in de metadata terug te vinden op Geopunt.be. Een kaartblad kan aangepast zijn omdat:

één of meerdere woonuitbreidingsgebieden van kleur veranderd is. Vb. van 'gebieden die niet kunnen ontwikkeld worden' naar 'gebieden die wel kunnen ontwikkeld worden'.

één of meerdere woonuitbreidingsgebieden van code veranderd is. Vb. wanneer een BPA is opgemaakt en de bestemming van het gebied vastlegt, wat voorheen niet het geval was.

één of meerdere delen van een bepaald woonuitbreidingsgebied gewijzigd zijn. Vb. wanneer een gedeelte ervan ondertussen verkaveld is.

Page 47: Atlas van de woonuitbreidingsgebieden - Vlaanderen

TITEL STUDIE Dit rapport geeft inzicht in de gebruikte methodieken voor de opmaak van de Atlas van de woonuitbreidingsgebieden in Vlaanderen. Colofon Verantwoordelijke uitgever: Ruimte Vlaanderen Afdeling Onderzoek en Monitoring Koning Albert II-laan 19 bus 12 1210 Brussel [email protected] www.ruimtevlaanderen.be Bronverwijzing: Ruimte Vlaanderen (2017), Atlas van de woonuitbreidingsgebieden – Methodiek.