“Een soort olie in het systeem” - StiBaBo · 2015-01-29 · Toekomstagenda Milieu, schoon,...

37
“Een soort olie in het systeem” Evaluatieonderzoek Effecten en waarderingen bij aanvragers, adviseurs en verleners met betrekking tot het Ondersteuningsprogramma van het Actieplan Biomassa van de provincie Groningen Stibabo, Warffum/Groningen

Transcript of “Een soort olie in het systeem” - StiBaBo · 2015-01-29 · Toekomstagenda Milieu, schoon,...

“Een soort olie in het systeem”

Evaluatieonderzoek

Effecten en waarderingen bij aanvragers, adviseurs en verleners

met betrekking tot het Ondersteuningsprogramma van

het Actieplan Biomassa van de provincie Groningen

Stibabo, Warffum/Groningen

15 mei 2011 2

15 mei 2011 3

Inhoudsopgave

Voorwoord ................................................................................................................................. 4

1. Aanleiding en vraagstelling ................................................................................................ 5

1.1 Vraagstelling ................................................................................................................ 6

1.2 Onderzoeksmethode .................................................................................................... 7

2. Algemene vragen ................................................................................................................ 8

2.1 Maatregelen in het Actieplan ....................................................................................... 8

2.2 Bereiken van gewenste kwaliteit ................................................................................. 8

2.3 Tendensen: politiek, technisch en financieel ............................................................... 9

3. Interne componenten ......................................................................................................... 12

3.1 Zienswijzen van medewerkers provincie Groningen ................................................ 12

3.2 Mogelijke verbeteringen ............................................................................................ 14

4. Externe componenten ........................................................................................................ 15

4.1 Adviseurs ................................................................................................................... 15

4.2 Kennisontwikkelaars ................................................................................................. 16

4.3 Gebruikers ................................................................................................................. 18

4.4 Overigen projecten .................................................................................................... 19

5. Netwerk ............................................................................................................................. 22

6. Conclusies en aanbevelingen ............................................................................................ 28

6.1 Algemene opmerkingen en conclusies ...................................................................... 28

6.2 Conclusies .................................................................................................................. 306.3 Aanbevelingen ........................................................................................................... 32

Bijlage 1: lijst van geïnterviewden ........................................................................................... 34

Gebruikte afkortingen ....................................................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.Bibliografie ............................................................................................................................... 34

15 mei 2011 4

Voorwoord ….

15 mei 2011 5

1. Aanleiding en vraagstelling Actieplan Biomassa is een vroege reactie op het klimaatvraagstuk dat mede door Al Gore in zijn film ´an inconvenient truth´ (2006) overal in de wereld op de beleidsagenda is gezet. Hoewel uit de deze film ook duidelijk wordt, dat het vraagstuk al sinds de jaren ´60 bij weten-schappers bekend was, verscheen het voor het eerst op de internationale politieke agenda bij het opstellen van het Kyoto protocol (1998), waar industrielanden overeen kwamen om de uitstoot van broeikasgassen (waaronder CO2, NH4, N2O) in de periode 2008-2012 te vermin-deren tot 5,2% ten opzichte van het niveau van 1990. Om de doelstelling te realiseren heeft de Europese Unie het European Climate Change Programme I (2000-2004) vastgesteld. Dit is later gevolgd door het European Climate Change Programme II (2005-). Deze programma’s hebben hun weerslag gekregen op nationaal niveau met de Toekomstagenda Milieu, schoon, slim, sterk (2006). Er werden BANS-gelden1

Noord-Nederland heeft ook sterk ingezet op het klimaat- en energiebeleid. Deze inzet heeft in 2007 geresulteerd in een akkoord met het Rijk te weten het Energie Akkoord Noord-Nederland (EANN).Dit heeft op regionaal niveau zijn weerslag gekregen in het Klimaatak-koord Noord Nederland. De provincie Groningen heeft binnen de kaders van het EANN een eigen uitvoeringsprogramma Energie opgesteld. Een van de uitwerkingen van dat klimaatak-koord was het Actieplan Biomassa provincie Groningen 2007-2010.

beschikbaar gesteld voor het ontwikkelen van klimaatbeleid.

Het Actieplan kan daarmee gezien worden als een voortzetting van het milieu- en klimaatbe-leid van de provincie Groningen. Het is een van de eerste actieplannen. Voordien was het klimaatbeleid niet scherp gespecificeerd, zodat het voor aanvragers minder transparant was aan welke criteria zij moesten voldoen om in aanmerking te komen voor een subsidie. Het bestaat uit twee onderdelen: het Meerjarenprogramma en het Ondersteuningsprogramma. Het Meerjarenprogramma gaat over biomassa toepassingen en projecten die de provincie zelf, of in samenwerking met andere provincies, kan oppakken. Het Ondersteuningsprogramma gaat over het inzetten van tijd, expertise en financiële middelen (subsidies) voor de ondersteuning van biomassaprojecten van derden.

Het Actieplan Biomassa liep formeel in 2010 ten einde loopt in 2010 ten einde. Echter het college van GS heeft eind 2010 besloten om de uitvoering van het Actieplan Biomassa met één jaar te verlengen. In het licht van het aflopen van het Groningse Energieprogramma (eind 2011) en de Provinciale Statenverkiezingen is besloten om nu alvast een evaluatie uit te voe-ren. In 2011 zullen nog een aantal projecten afgerond worden. Dat maakt het een interessant moment om het project te evalueren. Als de effecten duidelijk zijn, kan een volgend college, dat na de verkiezingen van 2 maart 2011 zal aantreden, overwegen of een vergelijkbaar actie-plan kan worden voortgezet. Dit moet wel geplaatst worden in het licht van forse bezuinigin-gen die de komende jaren op de provinciale begroting afkomen. De bezuinigingstaakstelling op het programma energie is 25%.Het Actieplan Biomassa valt onder de matrixafdeling Ener-gie. Er wordt geschat dat daarbinnen 25% bezuinigd zal moeten worden (van twintig naar vijftien miljoen euro). Dat heeft gevolgen voor de omvang van de formatie en de beschikbare subsidiegelden.

Om die reden is een evaluatie extra actueel. Juist in tijden van bezuinigingen moet de over-heid zijn geld efficiënt en effectief inzetten, zodat zoveel mogelijk van haar doelen bereikt

1 BANS = Bestuursakkoord Nieuwe Stijl

15 mei 2011 6

worden. Hoewel het een politieke zaak is of het klimaatvraagstuk op de politieke agenda blijft staan, is het niet waarschijnlijk dat het vraagstuk na 2011 verdwenen zal zijn.

De evaluatie kan dienen om argumenten aan te dragen om al dan niet een vergelijkbaar pro-ject voort te zetten, maar ook om de gebruikte methode van subsidieverlening tegen het licht te houden. De ervaringen daarmee kunnen ook al dan niet bij andere subsidietrajecten worden ingezet.

1.1 Vraagstelling De centrale vraag bij deze evaluatie is:

• Welke verbeterpunten kunnen worden aangegeven met betrekking tot de doelmatigheid en doeltreffendheid van het bestaande Actieplan Biomassa.

Om deze vraag te kunnen beantwoorden, is deze vraag nader uitgewerkt in een aantal deel-vragen. Bij het onderzoek zijn ervaringen van drie groepen betrokken. Naast medewerkers van de provincie Groningen, zijn ook adviseurs van aanvragers en aanvragers bevraagd over hun ervaringen met het Actieplan Biomassa.

De vragen zijn hier uitgesplitst naar algemene, inleidende vragen, vragen aan medewerkers van de provincie Groningen en vragen aan adviseurs en aanvragers.

De algemene, inleidende vragen zijn:

• Welke maatregelen worden er in het Actieplan geformuleerd? • Wat kunnen we op grond van beschikbare (statistische) bronnen te weten komen

over de mate waarin gewenste kwaliteit na vaststelling van het beleid in 2010 werd bereikt?

• Zijn er voorafgaand aan de interviews tendensen aan te geven, (technisch, politiek, financieel) die van invloed kunnen zijn op de doelmatigheid en doeltreffendheid van een toekomstig Actieplan

Bij de interne component zal onderzocht worden:

• Hoe directe collega’s aankijken tegen het Actieplan Biomassa en de acties die daaruit voortgekomen zijn.

• Welke resultaten zij de afgelopen jaren hebben gezien van de inspanningen in het kader van het Actieplan.

• Wat hun oordeel is over wat het Actieplan voor de toekomst heeft opgeleverd. • Welke ideeën zij hebben over mogelijke verbeteringen die voor een eventueel toe-

komstig Actieplan meer zou kunnen opleveren.

De externe component van het onderzoek heeft betrekking op partners en partijen van de pro-vincie die met het Actieplan te maken hebben gehad.

• In hoeverre hebben de partners en partijen iets gehad aan de inspanningen van de provincie in het kader van het Actieplan Biomassa. Hierbij komt onder meer de vraag aan bod in hoeverre de doelen van het Actieplan overeenkomen of samen-vloeien met de doelen die de externen zichzelf hebben gesteld.

15 mei 2011 7

• In hoeverre verwachten externe partijen dat gesubsidieerde projecten zouden zijn uitgevoerd zonder de subsidie van het Actieplan. Daarbij speelt een rol in hoeverre zij denken externe financieringsbronnen te kunnen aanboren, zoals subsidies van andere subsidiënten of uit de markt.

• In welke verhouding staan de inspanningen, die de externe partijen moesten ver-richten voor het verkrijgen van subsidie, tot de baten van de subsidie.

• Waar zien de externe partijen en partners mogelijkheden tot verbetering van de doelmatigheid en doeltreffendheid van de door de provincie ingezette middelen.

1.2 Onderzoeksmethode Dit onderzoek is opgebouwd als een itererend onderzoeksproces. Deze methode is Open Delphi benadering genoemd en is door D. Bresser uitgedacht voor een evaluatie voor de pro-vincie Groningen(1). Deze methode is later toegepast bij twee onderzoeken voor de provincie Drenthe(2) en (3). Het kan gezien worden als een uitwerking van de Delphi methode(4).

Eerst is gesproken met ambtenaren die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van het Ac-tieplan Biomassa. Vervolgens is gesproken met 18 respondenten (zie lijst pagina 33). Van elk van deze gesprekken is een verslag gemaakt en aan de gesprekspartners toegezonden, met het verzoek te controleren of het verslag recht doet aan hetgeen er besproken is. Dit is de eerste terugkoppeling. Op grond van deze gesprekken en de reacties op de verslagen is een presenta-tie met de eerste bevindingen gemaakt. Deze presentatie is eerst voorgelegd aan twee ambte-naren die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van het beleid. Vervolgens is het gepresen-teerd aan meer ambtenaren die betrokken zijn bij het Actieplan Biomassa. Hieruit is enige informatie gekomen die verwerkt is in het voorliggend rapport.

De eerste groep vragen van paragraaf 1.1 zal in hoofdstuk 2 behandeld worden. Vervolgens zullen in hoofdstukken 3 en 4 respectievelijk de interne en externe componenten besproken worden.

Een van de aanvullende vragen van de provincie Groningen was een overzicht van het net-werk dat actief is op het gebied van Actieplan Biomassa. In hoofdstuk 5 wordt dit in beeld gebracht.

In hoofdstuk 6 worden de conclusies en aanbevelingen gepresenteerd.

15 mei 2011 8

2. Algemene vragen

2.1 Maatregelen in het Actieplan Het Actieplan bevat twee groepen maatregelen, ook wel sporen genoemd. Het ene spoor be-staat uit de diverse meerjarenprogramma´s en het andere spoor bestaat uit projecten die onder het Ondersteuningsprogramma vallen. In overleg met de opdrachtgevers is het laatste voor-namelijk onderwerp van dit onderzoek. Het Ondersteuningsprogramma bestaat uit drie onder-delen. Dit zijn:

Ondersteuningsprogramma Begroot per jaar 1. Inzetten van organiserend vermogen € 100.000 2. Makelen en schakelen € 5.000 3. Subsidiëren van haalbaarheidstudies € 80.000

Voor elk van deze drie onderdelen zijn doelen en een resultaat beschreven.

Het inzetten van organiserend vermogen kan bestaan uit het leveren van een trekker bij een project van derden dat nog onvoldoende is uitgewerkt om zelfstandig verder te komen. Het doel en resultaat is dat er 10 tot 15 projecten zullen worden ondersteund.

Bij makelen en schakelen is het doel dat marktpartijen in een vroegtijdig stadium worden on-dersteund bij de planvorming met de kennis die bij de provincie aanwezig is. Hier is niet aan-gegeven hoeveel initiatieven ondersteund zullen worden. Het doel is de efficiëntie en effecti-viteit van de planvorming te bevorderen.

Bij het subsidiëren van haalbaarheidstudies wordt gemikt op zo’n vijf initiatieven per jaar te ondersteunen. Hiervan kunnen, net als bij het inzetten van organiserend vermogen, tot maxi-maal 80% van de kosten door de provinciale subsidie gedekt worden.

2.2 Bereiken van gewenste kwaliteit Uit de gegevens van de provincie blijkt, dat er geen organiserend vermogen is ingezet. Er is een klein bedrag uitgegeven aan makelen en schakelen en veruit het grootste deel van de sub-sidies is gegaan naar het subsidiëren van haalbaarheidstudies.

Ondersteuningsprogramma 2007-2010 Begroot Verplichtingen 1. Inzetten van organiserend vermogen € 400.000 €0 2. Makelen en schakelen € 60.000 €1.700 3. Subsidiëren van haalbaarheidstudies € 320.000 €593.600 Totaal €780.000 €595.300

Hieruit kan worden vastgesteld dat het inzetten van organiserend vermogen en het makelen en schakelen niet is geslaagd. De provincie heeft dit gaande de rit ingezien en vervolgens extra inzet gepleegd op het onderdeel, dat wel afname vond, en wel het subsidiëren van de haal-baarheidstudies. Tijdens de doorlooptijd van het Actieplan bleek nauwelijks sprake van vraag naar deze ondersteuning, zodat de besloten is de aandacht te verleggen naar haalbaarheidstu-dies.

De rubriek verplichtingen in bovenstaande tabel bestaat deels uit betaalde en nog niet betaalde verplichtingen. €300.900 is reeds betaald.

Als de provincie de betaling heeft verricht, heeft de bijbehorende activiteit plaatsgevonden. Haalbaarheidsstudies leiden echter niet automatisch tot verbreding van de landbouwsector, versterking van de economie en een positieve bijdrage aan de klimaatverandering. Dat hoeft

15 mei 2011 9

ook niet, maar het is wel een achterliggend doel van het Actieplan. Het zou daarom interes-sant kunnen zijn om na te gaan, wat de gevolgen zijn van de haalbaarheidstudies. Zijn er in de Groninger economie nieuwe activiteiten die tegemoet komen aan de door de provincie vastge-stelde doelstellingen? De provincie heeft hier geen gegevens over. Daarom is bij de externe partijen nagegaan in hoeverre de subsidie leidt tot verdere ontplooiing van bedrijven. De re-sultaten daarvan zijn terug te vinden in hoofdstuk 4.

2.3 Tendensen: politiek, technisch en financieel Het regeerakkoord van het kabinet Rutte houdt vast aan de Europese doelen voor duurzame energie. Daarmee is ze minder ambitieus dan het vorig kabinet, maar blijft er nog voldoende te doen. Er wordt volgens deze Europese doelen gestreefd wordt naar een CO2-reductie van 20% ten opzichte van 1990 en een toename van het gebruik van duurzame energie tot 14%, waarbij beide doelen moeten in 2020 gehaald worden. Onderstaande tabellen laten zien, dat er wel het een en ander gebeurt is. CO2

Figuur 1: Herkomst hernieuwbare energie in procenten van Nederlandse energieverbruik (Staline.nl 1990-2009)

In de periode 1990 tot 2009 is het percentage duurzame energie gestegen van 0,92% tot 8,91% (Statline.nl). Dat is een gemiddelde groei van 0,42%. Dit tempo is bijna voldoende om de doelstelling in 2020 te halen. In bovenstaande tabel is echter te zien, dat er een duidelijke versnelling was na 2004. In 2005-2009 is de gemiddelde toename 0,92% en als dit tempo wordt vastgehouden zal in 2020 19,0 % bereikt worden.

De reductie van het broeikasgas CO2 gaat minder succesvol. Van 1990 tot 2004 is er sprake van een stijging. Daarna is er een lichte stijging, maar in 2007 en ‘08 stijgt de productie en hoewel er in 2009 weer een daling is, moet dit voor een belangrijk deel worden toegeschreven aan de economische crisis. Zonder nadrukkelijk beleid, zal de productie van CO2 in 2011 op-nieuw toenemen, waarmee de Europese doelstellingen verder weg komen te liggen. In de pro-vincie Groningen worden twee energiecentrales gebouwd die hoogstwaarschijnlijk fossiele brandstoffen gaan benutten. Een deel kan bestaan uit biomassa.

0,0

0,5

1,0

1,5

2,0

2,5

3,0

3,5

4,0

4,5

5,0

1990 1992 1994 1996 1998 2000 2002 2004 2006 2008

Waterkracht

Windenergie

Zonne-energie

Biomassa

15 mei 2011 10

Tabel 1: totaal productie CO2 in Nederland 1990-2009

Biomassa is, zoals uit figuur 1blijkt, niet alleen de belangrijkste leverancier van hernieuwbare energie en maar ook een van de twee belangrijkste groeiers. Uit de brief van 30 november 2010 van minister Verhagen van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie blijkt dat de aandacht van het kabinet Rutte voornamelijk gericht zal zijn op kosteneffectieve productie en innovatie die gericht is op kostenreductie. In deze brief wordt het beleidsvoornemen SDE+ (Stimulering Duurzame Energie) wordt aangekondigd. Het voornemen richt zich voorname-lijk op windenergie op land, groen gas, warmte, warmtekrachtkoppeling en grootschalige bij- en meestook van biomassa.

Het mag duidelijk zijn, dat de hoofdpunten die in de brief van 30 november genoemd worden niet direct aansluiten bij de doelstellingen van het Actieplan. Aan de andere kant is er in het Regeerakkoord van het kabinet Rutte wel aandacht voor klimaatdoelstellingen . Een Green Deal zou aanvraag voor vergunningen voor kleinschalige initiatieven eenvoudiger moeten maken. Een belangrijk onderdeel van het beleid is streven naar economische zelfstandigheid van de duurzame energieproductie (blz. 13). Volgens het regeerakkoord bekleedt de agro-foodsector een internationale koppositie en is onderdeel van de oplossing voor de (in-ter)nationale uitdagingen rond voedselzekerheid, armoedebestrijding, energie, water, klimaat, vrede en stabiliteit. Op grond hiervan wordt betoogt dat de agrarische sector steun verdient.

Bij elkaar lijkt er in het kabinetsbeleid ondanks de forse voornemens tot bezuinigingen nog steeds ruimte te zijn voor bevordering van benutten van biomassa. Het Rijksbeleid zal gericht zijn op kosteneffectieve productie. Ook de innovatie moet hierop gericht zijn.

Een ander aspect dat gevolgen voor het provinciale energiebeleid zou kunnen hebben, is dat er fors bezuinigd moet worden.

Energie en klimaatbeleid is op de begroting van de provincie Groningen een relatief kleine post. In 2010 ging het om 3,5 miljoen. Dit gaat voor 2,4 miljoen op aan apparaatskosten en 1

0

50000

100000

150000

200000

250000

15 mei 2011 11

miljoen aan programmakosten. Het wordt bekostigd uit de Algemene Middelen, zodat het een post is, waar de provincie beschikt over beleidsvrijheid. In 2011 zijn geen middelen begroot voor Actieplan Biomassa.

De technische vooruitgang op het gebied van biomassa verloopt traag. De komende vijf jaar zal covergisting afhankelijk blijven van subsidies om voor private bedrijven, agrariërs, renda-bel te blijven. Eventuele prijsstijgingen van olie zullen vooralsnog beperkt blijven door de capaciteit van aardgas en kolen.

Door dit alles blijven politieke keuzes op Europees niveau met betrekking tot de CO2 reductie de belangrijkste motor achter bestendiging van het biomassabeleid. De brief van 30 november 2010 van de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie geeft aan, dat het ge-bruik van biomassa één van de Nederlandse pijlers van dit beleid blijft. Het is, zie ook figuur 1, een van de mogelijkheden om redelijk snel naar de doelstellingen toe te werken. De nood-zaak van een versnelling van dit CO2 beleid wordt duidelijk in tabel 1.

15 mei 2011 12

3. Interne componenten In dit hoofdstuk wordt de input besproken van de medewerkers van de provincie Groningen. Activiteiten die door het Actieplan Biomassa bevorderd worden, komen vrijwel zonder uit-zondering in aanraking met andere beleidsterreinen. Een biovergister kan immers behalve gas en warmte, ook stank, milieuverontreiniging, verkeersoverlast opleveren en heeft daardoor te maken en kan strijdig zijn met het milieubeleid, verkeersbeleid en de ruimtelijke ordening van de provincie. Daar staat tegenover dat het gebruik van groen als grondstof voor een biovergis-ter kan helpen bij de kostenbestrijding van landschapsbeheer of een bijproduct kan zijn van bermbeheer.

3.1 Zienswijzen van medewerkers provincie Groningen Voor dit onderzoek zijn buiten ambtenaren die direct te maken hebben met Actieplan Biomas-sa, vijf medewerkers van de provincie geïnterviewd. Daarnaast is de verantwoordelijke voor het cluster Energie geïnterviewd. Voor hem is het Actieplan niet de kern van zijn activiteiten.

Een aantal medewerkers keek tamelijk afstandelijk tegen het Actieplan. Zij hadden er vaak weinig mee te maken en als ze er mee te maken hadden, was dat doordat de gebruikers van het Actieplan aanpassingen wilden op het door de Provinciale en Gedeputeerde Staten en ge-definieerde beleid. De bereidheid om ruimte te zoeken of samen met vertegenwoordigers van het Actieplan te pleiten voor een uitzonderingssituatie blijkt gering tot afwezig. Dat is op zich begrijpelijk. Ambtenaren dienen dat deelbeleid uit te voeren waar zij voor zijn aangesteld en niet constant bezig te zijn om dat beleid via goed beargumenteerde pleidooien te ondergraven. Een provincie heeft echter meerdere beleidslijnen, die met elkaar strijdig zijn.

Een gevolg is dat ontwikkelingen soms vertraagd of stilgelegd worden. Aangezien de subsi-dies voor het Actieplan dienen om gewenste ontwikkelingen te bevorderen, is het voor som-mige burgers lastig om te begrijpen waarom ze van de ene afdeling van de provincie iets niet mogen, terwijl ze van een andere afdeling geld kunnen krijgen om het uit te voeren. Hierover in het volgende hoofdstuk meer. Hier kan gesteld worden, dat bij ontbreken van prioritering, ambtenaren genoodzaakt zijn dit ogenschijnlijk strijdige beleid uit te voeren. Er is geconsta-teerd dat het buiten de groep medewerkers van het Actieplan bij een aantal ambtenaren ont-breekt aan intrinsieke motivatie om te werken in dienst van de algemene beleidsdoelstellingen die verwoord zijn in de doelstellingen van het Actieplan. Zij zien zich niet als mede-uitvoerders van het Actieplan.

Het komt bovendien voor, dat de omvang van het programma als te klein wordt ervaren om daadwerkelijk invloed te hebben op de energie- en broeikasgasbalans van de provincie. Een forse investering in een kolencentrale kan een forse daling van de uitstoot van broeikasgassen tot gevolg hebben ten opzichte van de uitstoot zonder deze investering. Daar staat tegenover dat innovaties als gevolg van Actieplan haalbaarheidsonderzoeken niet alleen effect hoeft te hebben voor de energie- en broeikasgasbalans van het bedrijf waar de innovatie als eerste wordt toegepast, maar ook (zonder subsidie) door andere bedrijven kan worden overgenomen.

Er zijn ambtenaren geïnterviewd die gebruik maken van het Actieplan. Zo moet de provincia-le organisatie de provinciale wegen onderhouden. Langs deze wegen wordt regelmatig berm-gras gemaaid. Met behulp van een haalbaarheidsonderzoek, betaald met subsidie van het Ac-tieplan is gebleken dat hier geen tot vrijwel geen schadelijke stoffen in zitten, zodat het pro-bleemloos zou kunnen worden gebruikt als een van de grondstoffen voor een covergister. Hoewel gras niet de meest gunstige grondstof is, is gebleken dat het een meer duurzame ver-werkingswijze oplevert dan de huidige methodiek van compostering. Het blijkt financieel

15 mei 2011 13

aantrekkelijker dan de huidige methodiek van compostering, zowel voor de provincie als voor de eigenaar van de covergister.

Bij dit onderzoek is een aantal projecten waargenomen, dat vertraagd of tegengehouden is. Eén hiervan is een vervolg op het bermgrasproject dat de provincie heeft uitgevoerd. Het ver-volg is mede afhankelijk van een stortontheffing milieuvergunning. Bermgras staat niet op de lijst van toegelaten grondstoffen voor vergisters, zodat het wachten is op de aanpassing van de landelijke regeling of op geven van een ontheffing door de provincie. Vooralsnog is er nog geen ontheffing verleend, en lijkt die er ook niet te komen. Er wordt gesteld dat het te lastig is om juridisch sluitend te definiëren welk bermgras wel of juist niet voor de vrijstelling in aan-merking komt. Er wordt gezocht naar een alternatieve uitwerking voor een vervolg.

Een ander project is op zijn minst vertraagd doordat bij Zijldijk de ruimtelijke inpassing van een dorpscovergister niet acceptabel bevonden werd. Daar wordt gezocht naar een alternatie-ve locatie. Bij een ander geval, een covergister bij Rixona, werden ruimtelijke ordening regels wel aangepast om een de bouw van een covergister mogelijk te maken. Hiervoor was wel een besluit van een besluit van Gedeputeerde Staten noodzakelijk.

Binnen het college kan onderscheid gemaakt worden tussen de voor het klimaatbeleid ver-antwoordelijk gedeputeerde en de overige leden van het college. Eerstgenoemde hecht bij een voortvarende aanpak van het klimaatbeleid, maar merkt dat daarin geformuleerde doelstellin-gen minder prominent op de agenda van zijn collega’s staan. Dit is niet de plek om daarover een oordeel te vormen, aangezien het hier gaat om een politieke keuze. Hier kan slechts ge-constateerd worden, dat het klimaatbeleid door het college niet breed gedragen wordt.

Dat wil niet zeggen, dat het beleid geen kans krijgt. Zodra het klimaatbeleid andere beleids-doelstellingen bevordert, en dan in het bijzonder economische doelstellingen, wordt het draagvlak groter en de steun vanuit het college breder. Het collegeakkoord van 2011 (5) ruimt in hoofdstuk 2 een prominente plaats in voor energie en klimaat. Daarin is ook aandacht voor biomassa. Het wordt van belang geacht voor de economie en ecologie om gebruik te maken van biomassa. Haalbaarheidsonderzoeken van het Actieplan passen goed in het akkoord, om-dat die gericht waren om het MKB te helpen groent te innoveren.

De voor dit onderzoek geïnterviewde groep ambtenaren die geen verantwoording droegen voor het Actieplan Biomassa, waren tevreden over de communicatie van de ambtenaren die verantwoordelijk zijn voor het Actieplan. In een enkel geval vond men zelfs dat er wel eens te veel aandacht voor het Actieplan werd gevraagd. Dat was echter geen sterk geluid en hoeft derhalve niet als kritiekpunt te worden opgenomen. De ambtenaren die verantwoordelijk zijn voor het Actieplan hebben zelf ook niet de indruk dat er communicatieproblemen zijn.

Het Actieplan wordt door sommige ambtenaren ook gezien als te klein om enig effect te kun-nen sorteren. Terwijl subsidies van het Actieplan in de tienduizenden euro´s lopen, zijn er andere subsidietrajecten waar de provincie miljoenen in steekt, een factor 500 vergeleken met Actieplan projecten. Ook wordt kritiek geuit over de afstand van de markt van de haalbaar-heidsonderzoeken. Er kan onderscheid gemaakt worden tussen fundamenteel onderzoek, in-dustrieel onderzoek en experimenteel onderzoek. Fundamenteel onderzoek is niet direct ge-richt op het vermarkten van een proces. Industrieel onderzoek is daar wel op gericht, maar staat meer dan vijf jaar van vermarkting af. Experimenteel onderzoek leidt in principe tot een industrieel proces dat binnen vijf jaar de markt op kan. Het Actieplan zou volgens deze res-pondent voor een groot deel en misschien wel te groot deel uit industriële onderzoeken be-staan.

Samengevat is de conclusie gerechtvaardigd dat medewerkers van de provincie twee ziens-wijzen hebben ten aanzien van het Actieplan. Enerzijds is er een tamelijk afstandelijke hou-

15 mei 2011 14

ding van ambtenaren die het Actieplan zien als een van de vele projecten van de provincie, waarbij de aanvragen uitsluitend moeten worden beschouwd aan de hand van de criteria die in beleidsdocumenten zijn opgesteld. Anderzijds is er een enthousiaste houding waargenomen van ambtenaren of externe medewerkers van de provincie die mogelijkheden zien voor toe-passingen die met behulp van subsidies van het Actieplan zouden kunnen worden gereali-seerd.

3.2 Mogelijke verbeteringen Zoals eerder gesteld, kan er niet van worden uitgegaan, dat het Actieplan ongewijzigd en met dezelfde middelen wordt voortgezet. In deze paragraaf wordt daarop echter geen rekening mee gehouden. Verbeterpunten hoeven niet slechts toepasbaar te zijn voor het Actieplan zelf, maar kunnen mogelijk ook worden toegepast op vergelijkbare projecten.

Uit bovenstaande blijkt, dat er geen belangrijke problemen zijn binnen de provincie rond het Actieplan. Het enige dat kosteloos tot verbetering van de effectiviteit zou kunnen leiden is een duidelijke prioriteit. Dit is een politieke kwestie, die door een volgend college opgepakt zou kunnen worden. Het Actieplan zou in een belangrijk aantal gevallen sneller tot resultaat heb-ben geleid, als de klimaatdoelstellingen hoger gewaardeerd zouden zijn. Echter, dat zou te-vens inhouden dat andere beleidsdoelstellingen minder snel tot een gewenst resultaat zouden leiden.

15 mei 2011 15

4. Externe componenten De externe componenten zijn onder te verdelen in drie groepen die een sterk verschillend rela-tie hebben met het Actieplan Biomassa. In de eerste plaats zijn er de adviseurs die derden hel-pen bij de aanvraag en bij de uitwerking van projecten. De tweede groep bestaat uit onderzoe-kers die door adviseurs ingeschakeld kunnen worden, maar ook door eindgebruikers. Zij be-schikken over technische kennis of over de vaardigheid om de benodigde kennis te ontwikke-lingen. De derde groep zijn eindgebruikers. Zij benutten de techniek bij hun bedrijfsvoering.

Deze driedeling is terug te vinden in de bijlage op bladzijde 33. De indeling tussen kennis-ontwikkelaars en eindgebruikers is overigens arbitrair. Een aantal eindgebruikers is wel dege-lijk bezig met het ontwikkelen van kennis, zoals Ten Kate Vetten en Prins. De laatste is bo-vendien actief als adviseur. Toch geeft deze driedeling enig inzicht hoe door externe partijen omgegaan wordt met Actieplan Biomassa. Daarom zullen ze in aparte paragrafen besproken worden.

4.1 Adviseurs Adviseurs ondersteunen kennisontwikkelaars en eindgebruikers bij de zoektocht naar een pas-sende subsidie, het opstellen van de aanvraag en het zoeken van de juiste partners. Een deel van hun werk is het onderhouden van een netwerk.

Een van de adviseurs claimt, dat zijn bedrijf is gestart met de bekendmaking van het Actie-plan Biomassa. In de loop der tijd heeft het bedrijf ook andere subsidietrajecten ingezet. Hier was sprake van een intrinsieke motivatie om op het gebied van energie iets te doen , terwijl de provincie een kans bood. Het is niet uitgesloten, maar evenmin zeker, dat dit bedrijf tot stand gekomen zou zijn zonder het Actieplan.

Ander adviseurs hebben zich (deels) in Groningen gevestigd om dicht bij het hoofdkantoor van Energy Valley te zitten. Energy Valley trekt bedrijven en organisaties als Ekwadraat, DHV, Arcadis en Ecofys en is dus een economische motor voor de provincie Groningen. Vanuit de Groninger vestigingen zijn er contacten gelegd met de provincie en dus ook met de ambtenaren die verantwoordelijk zijn voor het Actieplan.

De meeste adviseurs waren actief op het gebied van energie en benutten de subsidie van het Actieplan om een deel van hun adviezen te laten bekostigen.

Alle geïnterviewde adviseurs hadden korte lijnen met de verantwoordelijk ambtenaren. Ze zijn zonder uitzondering positief over hun relatie met deze ambtenaren. Ze zijn snel op de hoogte in welke mate een project kans maakt op subsidie uit het Actieplan. De adviseurs zijn unaniem van mening, dat deze subsidies laagdrempelig zijn. De geringe bureaucratie en de snel verkregen zekerheid over de kansen, maakt het een relatief aantrekkelijke subsidie. De criteria vinden de adviseurs helder. Een adviseur kan, bij een gunstig verloop, na anderhalve week duidelijkheid hebben. Hij kan met het project voortgaan, in de zekerheid dat het besluit van de gedeputeerde gunstig uit zal vallen. Ook wordt de benodigde investering voor een aan-vraag gunstig beoordeeld, twee dagen werk ten opzichte van twee weken voor een subsidie bij een landelijke aanvraag.

Overigens worden de ambtenaren van de provincie Groningen over het algemeen positief be-oordeeld vergeleken met die van Drenthe en Friesland. Vergeleken met Drenthe is er in Gro-ningen minder achterdocht ten opzichte van ondernemers, terwijl men minder provincialis-tisch is dan de ambtenaren in Friesland. Een van de adviseurs stelt, dat elke provincie goede projecten heeft, maar dat daarmee succes niet gegarandeerd is. De houding van ambtenaren is uiteindelijk doorslaggevend en die is, volgens deze informant, van de drie noordelijke provin-

15 mei 2011 16

cies het best in Groningen: ‘men trekt er behoorlijk aan’. Deze informant verwoordt het ook zo: ‘tijdens overleggen spreekt men niet alleen de datum van het volgend overleg af, maar ook wat men in tussentijd gaat doen en doet dat dan ook’.

Een deel van de Actieplan subsidies blijkt ingezet te worden in een keten van subsidieaanvra-gen. Voor grotere subsidies, provinciale, landelijke en Europese, wordt vaak een uitgebreide onderbouwing gevraagd. Daarvoor is onderzoek noodzakelijk, die niet door MKB-ers kunnen worden uitgevoerd. De reserves zijn te klein en voor innovatie is het in de regel lastig om le-ningen te krijgen. Door de laagdrempeligheid is het mogelijk om haalbaarheidsonderzoeken uit te voeren met geld uit het Actieplan. Een dergelijk onderzoek hoeft niet alleen te leiden tot een ‘haalbaar’ of ‘onhaalbaar’, maar kan ook informatie bieden over de wijze waarop voort-zetting van een project haalbaar is.

Adviseurs zijn niet alleen een hulp bij de aanvraag,maar vormen met elkaar ook een vangnet voor kansloze projecten. Een van de adviseurs claimt, dat hij ongeveer twee ideeën per dag van externe partijen voorgelegd krijgt. De meeste daarvan leidt hij niet door naar subsidiege-vers, maar adviseert hij het eerst beter uit te werken of er direct mee te stoppen.

Over de vraag of de kennis opgedaan met de gesubsidieerde haalbaarheidsonderzoeken open-baar moet zijn, wordt wisselend gedacht. Er zijn adviseurs die zich op het standpunt stellen, dat alles wat met geld van de belastingbetaler ontwikkeld wordt, ook weer terug moet vallen aan de belastingbetaler. Andere adviseurs stellen echter dat er situaties zijn, waarin een on-dernemer geen interesse meer heeft om te investeren in een subsidietraject als hij de opgedane kennis ook ter beschikking moet stellen aan concurrenten. Aangezien een van de criteria is, dat de ondernemer ook zelf investeert in het project, is dat volgens deze adviseurs een begrij-pelijk standpunt. Deze ondernemers zijn uit op een concurrentievoordeel.

Hoewel de meeste adviseurs vinden, dat de provincie door moet gaan met het Actieplan, zien zij ook dat provincie Groningen te maken krijgt met forse bezuinigingen. Daardoor zal het mogelijk lastig zijn om het Actieplan op dezelfde wijze voort te zetten. Er worden andere mo-gelijkheden aangedragen. Ambtenaren kunnen ook zonder geld bedrijven bijstaan. Hierbij kan gedacht worden aan ontzorgen. Hierbij moet een organisatie die een idee heeft door de ambte-lijke molen ‘geholpen’ worden door een ambtenaar. De huidige werkwijze, zoals in hoofdstuk 3 ook duidelijk werd, is er een waarbij de taakopvatting van veel ambtenaren gericht is op het uitvoeren van werk voor de eigen dienst, ook als dat beleidsdoelstellingen van andere diensten bemoeilijkt of onmogelijk maakt. Voor adviseurs en aanvragers is dat wel eens lastig te be-grijpen, maar erger is wellicht dat de provincie haar eigen beleid doordat ze zelf barrières op-werpt, bemoeilijkt, vooral als deze externe partijen de indruk hebben dat via onderling overleg oplossingen mogelijk zijn.

De adviseurs zijn het erover eens, dat de verantwoordelijke provinciale ambtenaren goed be-naderbaar zijn, helder communiceren en Actieplan Biomassa een nuttige aanvulling is op be-staande subsidies. Er worden door hen geen punten voor verbetering aangedragen.

4.2 Kennisontwikkelaars Een tweede groep externe partners is de groep van kennisontwikkelaars. Dit zijn bedrijven die kennis ontwikkelen en die kennis verkopen aan derden, zonder het oogmerk te hebben de kennis zelf in te zetten voor productie. Voor dit onderzoek zijn twee vertegenwoordigers van dergelijke bedrijven geïnterviewd.

Opmerkelijk is, dat beide bedrijven contacten hebben met kennisinstellingen, maar geen van beide onderdeel zijn van de UMCG, RUG of de Hanzehogeschool. Zoals uit eerder onderzoek bleek, is het lastig om de kennis, aanwezig bij kennisinstellingen, te benutten voor economi-

15 mei 2011 17

sche ontplooiing van het bedrijfsleven (5). Uit interviews blijkt, dat de focus van de kennisin-stellingen gericht is op publicaties van kennis en niet op het vermarkten ervan. ‘Er ligt een schat van kennis opgeslagen in dissertaties’, aldus een van de respondenten. Als er al gedacht wordt om kennis beschikbaar te stellen aan het bedrijfsleven, lijkt gebrek aan visie remmend te werken. Een andere respondent gaf aan, dat een kennisinstelling op zoek ging naar een in-novatieproject. Daarbij kwamen ze uit op hetzelfde project dat ze van de respondent kenden: ‘nadat ik hier jaren aan gewerkt heb, willen ze mij na gaan doen. Daardoor lopen ze automa-tisch achter op de ontwikkelen en zullen ze voorlopig niets nieuws vinden´ aldus deze respon-dent.

Het blijkt dat kennisontwikkelaars als zelfstandige bedrijven goede intermediairs kunnen zijn om de kennis van de (Groninger) kennisinstellingen marktrijp te maken. De twee onderzochte bedrijven verrichten onderzoek dat gericht is op het beantwoorden van vragen van hun op-drachtgevers.

Dit doen ze onder andere met behulp van subsidie uit het Actieplan. Hoewel beide bedrijven op hun vakgebied vooroplopen, is hun markt sterk verschillend. Imenz opereert op een inter-nationale markt van techniek op het gebied van industriële micro-organismen en enzymen. Proces BV levert zijn kennis vooral op de Nederlandse markt op het gebied van chemische en biologische processen, hoewel ze ook buitenlandse opdrachten accepteert, zoals uit de VS, Australië en Turkije.

Beide bedrijven zijn goed te spreken over de contacten met de verantwoordelijk ambtenaren. De procedure voor een aanvraag is eenvoudig en snel. Hoewel één van beide stelt dat de tech-nische kennis binnen de provincie tamelijk zwak is, wordt erkend dat dit niet een specifiek provinciaal probleem is, maar een probleem van de overheid als geheel. Deze opmerking lijkt te komen uit het gevoel, dat de overheid liever werkt met grote bedrijven als DHV. Wie zelf niet beschikt over kennis, werkt liever met bedrijven die in het verleden hebben bewezen dat ze de kennis hebben, dan met aanvragers van wie dit onduidelijk is. Dit effect heeft echter geen gevolgen voor de subsidieaanvragen bij het Actieplan. Hier wordt het gestelde gebrek aan kennis gecompenseerd door meer intensief persoonlijk contact, waardoor persoonlijk ver-trouwen in de aanvrager mede doorslaggevend kan zijn.

De aanvragen bij Actieplan zijn benut voor haalbaarheidsonderzoeken. Deze onderzoeken zijn succesvol afgerond. De onderzochte activiteiten gaan verder, maar zijn vooralsnog niet gerea-liseerd. Daardoor is de economische impact nog niet vast te stellen.

Het onderzoek van Imenz in samenwerking bij Ten Kate Vetten leidt tot een vervolgonder-zoek dat zal eindigen in een proefproductielijn. Als deze lijn werkt, zal dat op zijn minst be-stendiging van de werkgelegenheid opleveren. Het onderzoek van Proces BV zal een proefco-vergister op industriële schaal opleveren die, is de verwachting, het voor Proces BV mogelijk maakt onderzoeksopdrachten binnen te halen van grote bedrijven, mogelijk uit heel Europa.

Aangezien de bedrijven bestaan vanwege hun voorsprong in technische kennis, is elke subsi-die die verplicht de onderzoeksresultaten openbaar te maken, oninteressant. Zoals bij de meeste subsidies, moeten aanvragers ook bij het Actieplan Biomassa zelf investeren. Die in-vestering wordt voor hen oninteressant als hen de mogelijkheid wordt ontnomen een prijs te vragen voor de opgedane kennis.

Een project van Imenz en Biodys heeft vertraging opgelopen, doordat de provincie alleen sub-sidie wilde geven als er een derde partner bij betrokken was. Hoewel er een derde partner ge-vonden is, lijkt deze door vertraging van het project ook weer af te haken. De eis voor de der-de partner heeft te maken met het idee, dat Actieplan moet leiden tot economische activiteit in de provincie. Hiermee wordt niet gedoeld op het produceren van kennis, maar op het omzet-

15 mei 2011 18

ten van kennis in fysieke productieactiviteiten. De geproduceerde kennis is footloose en kan overal ingezet worden, terwijl fysieke productiecapaciteit meestal een plaatselijke activiteit is en derhalve voor een gebiedsgebonden provincie meer relevant. Men kan zich echter afvragen of de vestiging van Imenz in de provincie Groningen niet voldoende waarborg is voor plaatse-lijk gebonden economische effecten. Kennis die Imenz verwerft zal immers vanuit haar vesti-ging in Groningen geëxporteerd worden en dus hier werkgelegenheid opleveren. Volgens de bestaande werkwijze van het Actieplan wordt dit impliciet niet als versterking van de regiona-le economie beschouwd.

De kennisontwikkelaars kunnen goed werken met het Actieplan. De directe contacten met de verantwoordelijk ambtenaren worden positief ervaren. Ze beschikken niet over kennis van de criteria, maar zijn door deze contacten snel op de hoogte van de kansen van hun aanvraag. Hierdoor zijn de overheadkosten van een aanvraag, vergeleken bij andere subsidies, bijzonder laag. Voor de aanvragen die ze gedaan hebben, zien ze geen alternatieve subsidieformules. De economische effecten zijn nog niet gerealiseerd, maar de verwachting is dat de subsidies bij elkaar tussen de tien tot dertig duurzame arbeidsplaatsen op zal leveren.

4.3 Gebruikers Haalbaarheidsonderzoeken zijn gericht op het onderzoeken of een bepaalde installatie econo-misch rendabel is voor een gebruiker. Er zijn voor dit onderzoek vertegenwoordigers van drie onderling sterk verschillende gebruikers geïnterviewd.

Ten Kate Vetten is een industrieel bedrijf dat het afvalproduct varkensvet gebruikt als grond-stof om zoveel mogelijk meerwaarde uit te halen. Daarbij probeert ze een voorsprong te hou-den op hun concurrent. Dat is belangrijk, omdat hun concurrent niet alleen een concurrerende fabriek in heeft, maar ook beschikt over een monopolie op de leverantie van het vet. Daardoor heeft Ten Kate een concurrentienadeel dat ze op een andere manier moet zien op te lossen. Een direct gevolg is, dat alle kennis die ze verkrijgt uit subsidiabele projecten ook voor zich-zelf wil houden, althans, geheim voor de enige concurrent.

De heer Prins is een totaal ander bedrijf. Hij heeft geen enkele moeite met het delen van de kennis, omdat hij via een covergister energie produceert. Hij is intrinsiek sterk gemotiveerd de energietransitie te bevorderen. Hoewel hij er wel degelijk naar streeft om economisch renda-bel te zijn, en ook als adviseur optreedt, heeft hij er geen moeite mee om de kennis te delen, omdat uniciteit van zijn kennis niet een doorslaggevend concurrentievoordeel oplevert. Hij is ook aangesloten bij de WUR (Wageningen University and Research Centre).

Dit geldt ook voor De Mikkelhorst. Hier is een haalbaarheidsonderzoek gedaan naar het plaat-sen van een houtkachel. De voorzitter van de Mikkelhorst is tevens directeur van CMO en benut zijn activiteiten voor De Mikkelhorst om zijn imago van een maatschappelijk verant-woord ondernemer te versterken. Het doel van de zorgboerderij met de kachel is dan ook om een CO2 neutrale verwarming te realiseren die niet meer kost dan een conventionele wijze van verwarmen.

De drie aanvragers zijn tevreden met hun contacten met de voor het Actieplan verantwoorde-lijk ambtenaren van de provincie Groningen. Bij een van de drie bleek het noodzakelijk, dat er door een ambtenaar actief en creatief werd meegedacht om het project binnen de voorwaarden van het Actieplan rond te krijgen. De uitkomst van het haalbaarheidsonderzoek zijn in de praktijk te positief gebleken. Voor een deel is dat niet erg. Zo moet om broei te voorkomen de voorraad snipperhout vaker verplaatst worden. Dit is voor de zorgboerderij een prettige ar-beidsintensieve activiteit waar ze haar patiënten op kan inzetten. De besparing op traditionele brandstoffen voor energie blijkt fors tegen te vallen. Voor een deel is dat terug te voeren

15 mei 2011 19

doordat gebruik is gemaakt van een onervaren installateur, die weliswaar ideologisch gedre-ven was, maar de kennis ontbeerde om de installatie efficiënt te laten draaien.

Een organisatie als De Mikkelhorst met een toevoeging van een hernieuwbare energiebron voor de verwarming heeft een hoog feel good karakter. Daardoor loopt ze het gevaar te wei-nig kritisch benaderd te worden. Hoewel de voorzitter van De Mikkelhorst volhoudt dat de houtkachel een goede investering is, kan hij niet volhouden dat het een rendabele investering is.

Een van de andere projecten kwam tot stilstand, doordat bermgras niet op de witte lijst van grondstoffen staat, die aan een covergister mogen worden toegevoegd. Zolang dit niet lande-lijk is geregeld, kan de provincie een ontheffing verlenen, maar uit het onderzoek is gebleken dat ambtenaren die dat zouden kunnen regelen, de vrijstelling te ingewikkeld vinden om op te stellen en liever wachten op aanpassing van de landelijke regeling. Zij ervoeren geen druk vanuit het college om het alsnog te regelen.

Door dit alles is bij slechts één van de drie bedrijven positief economisch effect te verwachten dat verder strekt dan de activiteiten die ontplooid zijn in het kader van het haalbaarheidson-derzoek sec. Dit effect is nog niet gerealiseerd, maar er lijken geen onoverkomelijke proble-men meer in de weg te staan om het binnen een paar jaar te realiseren.

Aanvragers vinden dat de investering die ze moeten doen om de subsidie binnen te halen re-delijk zijn. Ze stellen de directe contacten met de ambtenaren op prijs, alsmede de inzet van deze ambtenaren om mee te denken met oplossingen. Dit meedenken lijkt voor een aanvrager echter op te houden, zodra de problemen buiten het beleidsterrein van de contactambtenaren hoort, zodat hij het gevoel heeft dat hij alleen staat tegenover deze obstakels. Dit is begrijpe-lijk, omdat het Actieplan-project is afgerond. Het is echter minder begrijpelijk, als een over-heid rendement wil halen uit subsidietrajecten.

De aanvragers zien geen alternatieve voor het Actieplan. Voor Ten Kate Vetten geldt, dat ze waarschijnlijk doorgezocht zou hebben naar een andere bron van subsidie, omdat dergelijk onderzoek noodzakelijk is voor de continuïteit van het bedrijf. De heer Prins zou wellicht een ander project hebben opgepakt, hij beschikt over nog vele ideeën. De Mikkelhorst zou zonder de subsidie van het Actieplan geen houtkachel hebben.

4.4 Overigen projecten Er zijn drie gebruikers geïnterviewd, maar daarmee is een heel beperkt scala van projecten besproken. Tijdens de interviews met adviseurs, ontwikkelaars en ambtenaren kwamen ook andere projecten ter sprake. Deze worden hier kort besproken. Het zijn niet alle projecten.

Bij Leek is een haalbaarheidsonderzoek gedaan naar een vergister die in de nabijheid van een nieuw bedrijventerrein van Leek gebouwd zou worden. De overtollige warmte van de vergis-ter zou via pijp aan de bedrijven kunnen worden geleverd. Dit project bleek niet haalbaar, omdat onzeker was of de bedrijven die zich zouden gaan vestigen een voldoende constante afname van warmte zouden hebben om de investering van de pijpleiding haalbaar te maken. Hoewel er een negatieve uitkomst was, is dit toch een goede uitkomst van het onderzoek, om-dat hiermee een onrendabele investering is voorkomen.

Vergister bij bedrijventerrein

De dorpsvereniging van Zijldijk wil graag een vergister bouwen, zodat het dorp zichzelf van energie kan voorzien. Het haalbaarheidsonderzoek pakte positief uit. De uitgekozen locatie bleek echter strijdig met provinciaal beleid. Een deel van het probleem was, dat de vergister

Niet aan agrarische bedrijven gekoppelde vergisters

15 mei 2011 20

niet aan een agrarisch bedrijf gekoppeld was. Daar voorzag het provinciaal ontwikkelingsplan (POP) niet in. De provincie Groningen is daarom begonnen na te gaan welke oplossingen mo-gelijk zijn voor niet aan agrarische bedrijven gekoppelde covergistingsinstallaties.

Een vergelijkbaar probleem was een covergister bij Rixona nabij Warffum. Hier werd voorge-steld een covergister te bouwen naast een bestaande aardappelverwerkende installatie in een verder open landschap. Dit werd aanvankelijk opgelost worden middels een ontheffing ten opzichte van het POP (art. 1.2 lid 1 Omgevingsverordening provincie Groningen). Hierbij zijn wel aanvullende eisen gesteld voor de landschappelijke invulling, zoals het plaatsen van bo-men rond de installatie.

In het voormalig St. Lucas-ziekenhuis in Winschoten

St. Lucas en Refaja 2

Bij het Refaja ziekenhuis in Stadskanaal is ook een haalbaarheidsonderzoek gedaan, waar een vergister warmte zou gaan leveren aan het ziekenhuis. Dit project zal waarschijnlijk in de loop van 2011 worden gerealiseerd.

zijn een groot aantal organische afval-stromen onderzocht. Dit heeft niet direct geleid tot resultaten, omdat besloten is het zieken-huis op een andere locatie nieuw te bouwen. Volgens de betrokken adviseur heeft hij de resul-taten wel kunnen gebruiken bij adviezen voor andere ziekenhuizen. Voor een aantal afval-stromen bleken geen alternatieve toepassingen, omdat regel- en wetgeving in de weg staat. Een andere bron stelt dat biomassa afval van ziekenhuizen in Delft en mogelijk ook Sneek wel als grondstof voor een vergister worden benut.

Het verschil tussen het onderzoek bij St. Lucas en Refaja, was dat het onderzoek bij St. Lucas een verkennend onderzoek naar mogelijkheden was en bij Refaja een haalbaarheidsonderzoek van een uitgewerkt voorstel. De resultaten van het St. Lucas onderzoek pasten niet in de agenda van de directie van het ziekenhuis, terwijl dat bij Refaja-onderzoek wel het geval was.

Dankers is een grotere boer met een vergister. Hij is voortdurend bezig met innovaties met het doel de kosten en baten verhouding zo positief mogelijk te doen uitvallen. Het bedrijf is met andere, een voorbeeld van agrarische bedrijven die met subsidies zoals Actieplan ideeën uit-werken, zodat ze een plan kunnen opstellen dat voor banken inzichtelijk is, zodat deze de in-novatie kunnen financieren.

Dankers

In Winsum staat een vergister die warmte zou kunnen leveren aan diverse afnemers, waaron-der het zwembad. Hier is een complicatie dat er meerdere afnemers van de warmte zijn voor-zien. Dat betekent dat er administratie gevoerd moet worden over hoeveel warmte elk van de afnemers willen afnemen. Dit blijkt voor agrarische bedrijven een te vreemde activiteit, ter-wijl bedrijven als Nuon en Essent geen interesse hebben om voor zo’n kleine energiestroom deze administratie te gaan voeren.

Vermue, Winsum

Het Energy Farming Congress heeft een subsidie van €5.000 gekregen uit het Actieplan. Het effect van congressen is moeilijk inzichtelijk te maken, omdat het voornamelijk leidt tot ver-beteringen van contacten. Deze contacten kunnen op den duur leiden tot economische activi-teiten. De door de medeorganisator expliciete genoemde voorbeelden van daadwerkelijke

Energy Farming Congress

2 Nu Ommelanderziekenhuis, locatie Winschoten.

15 mei 2011 21

gevolgen van deze congressen hadden geen betrekking op Groninger bedrijven. Het gaat ove-rigens om een van de kleinste subsidies uit het Actieplan. Het voldoet niet aan de criteria die na het verlenen van deze subsidie zijn opgesteld.

15 mei 2011 22

5. Netwerk De provincie Groningen heeft interesse in hoe het netwerk zich op het beleidsterrein van het Actieplan Biomassa er uit ziet. Om hier inzicht in te krijgen, is aan de respondenten gevraagd om bedrijven en/of personen te noemen die actief zijn op dit beleidsterrein. Hierbij zijn niet alleen contacten gevonden binnen de provincie Groningen, maar ook daarbuiten.

Hieronder volgt een lijst van namen en bedrijven en instellingen die actief zijn in het beleids-terrein biomassa. Sommige namen zijn door meerdere respondenten genoemd. Namen van bedrijven die meer dan vijf maal zijn genoemd, zijn met een * aangegeven.

Organisatie3 Contactpersonen 3N (Niedersachsen Netzwerk Nachwachsrohstoffe) Abbenga AFB-subsidie Agentschapnl Agrarisch natuurbeheer Agrifirm AKZO ALAN (accountant Leek) Marcel van Alphen Archeologie en bodemonderzoekers Attero Derk Jan Weeke, Carlijn Lahaye Augustinus college Avebe Marco Giuseppin BEN* Frans Debets* BGC (Biogascentrale Groningen, voormalig Biovec) Hans Banning

Bioclear Janneke Krooneman, Maurice Henssen, Sytse Keu-ning

Biodys Dimitri Georganas BioMCN Bos Benelux Bredenoord Apeldoorn BVOR (branchevereniging organisaties compos-teerders)

Cogas De Jong, Teun van de Weg De Boerderij (tijdschrift) de Lange Milieuadvies Jan de Lange

DHV Arjen Lucius, Ronald Eenhoorn, Aldert van der Kooij

DLG* Dirk de Boer, Hildegard Schulte, Wim Boetse Dobbestroom (Essent/Avebe) Dorpsvereniging Zijldijk Willem Schaap Douwe Egberts Drenthe College Stagiaires Duinn

3 Namen van ministeries dateren van voor de totstandkoming van het kabinet Rutte. Economische Zaken (EZ) en Landbouw Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) zijn beiden opgegaan in EL & I.

15 mei 2011 23

Ecofys EDR Freek Goeree, Hermann Wessels, T. Vonk Eemshaven Ekwadraat* Hielke Westra, Gerke Draaistra, Iris Kolkman

Energy Valley* Machiel van Steenis, Patrick Cnubben, Ruud Paap, Sape de Haan

Enexis Douwe Koops, Fokko Dijkstra Financiers-Rabobank Rabobank Utrecht Financiers-Triodos W. Groeneveld Fivelcollege FND Foxcoal (wordt nog nagegaan) Friesland Campina Gasterra Gasunie M. Groeneveld Gelita Gemeente Achtkarspelen Gemeente Coevorden Gemeente De Marne Gemeente Delfzijl Gemeente Eemsmond A. Kuik, A. Zaagsma Gemeente Emmen

Gemeente Groningen* Jeroen Westendorp, Idso Wiersma, Lotus van Nes, Paul Corzaan

Gemeente Grootegast Paul Valke Gemeente Haren John Voorma Gemeente Leek Jos Robot Gemeente Leeuwarden Petra Luimstra Gemeente Loppersum Gemeente Marum Sander Ploeg Gemeente Ooststellingwerf Gemeente Slochteren Gemeente Smallingerland

Gemeente Ten Boer Burgemeester en wethouder, P. Smale, H. Pluim-stra

Gemeente Veendam Jos Kraan Gemeente Weststellingwerf Gemeente Winsum Alexandra Das Gemeente Zuidhorn Nynke Bos Green Energy Technologies Paul Harkema, Obbo Hazewinkel, Henk Harkema Groencompost Groenvoerdrogerij 't Oldambt Grontmij Hanzehogeschool Karel Bosman, Jan-Peter Nap, W. van Gemert Heeres Heidemij HIS-Green Energy Willem Jan Hartlief

15 mei 2011 24

Hogeschool Den Bosch Hogeschool Leeuwarden Holmen Host Imenz Harry Laan, Bertus van de Burg IPO (Klimaat en energie; wegbeheer) Marten van der Gaag, Mireille Wösten Jansen Wijhe Han Jansen KEMA Harm Vlap

KNN Gerwin Wiersma, Wouter-Jan vd Berg, Cor Kam-minga

Koepon Landschapsbeheer Drenthe Landschapsbeheer Fryslân Landschapsbeheer Groningen Landwirtschaft Hannover LTO Noord Menno Douma MBP MD Landschapsarchitecten) Media-RTV Noord Mestintermediair Van Oosten Mikkelhorst Meindert Krijnsen Milieufederatie Ministerie van EZ (nu EL & I) Bonnier Ministerie van LNV en LNV Noord* (nu EL & I) Bram Streften (Streefland?), Gerda van Nek Mts Prins Bram Prins Mts. Dankers Dankers Mts. Vermue A. Vermue Natuurmonumenten NIZO

NOM Allard van Dijk, Eise Luitjens, Sietse Wiersema, Errit Bekkering, Herman de Vries

Nonagon Nordrheinwestfalen Nuon Oosterhof Holman Theo Noordstrand OVER Milieu Piel groencompostering Plan-ET (biogasboeren) Proces Groningen BV Hans Banning Proeftuin NoordBroek Jan Brouwer Pro-Facto Wouter Steur, Nico Struiksma

Projecten LTO Noord Margreet Jongema, Eddy ter Braack, Harry de Coo, Dennis Klein Koerkamp

Provincie Drenthe* Alex Scheper, Jelle van der Heide, Johan Scholte, Sandra de Graaf, Jacqueline Dijksterhuis

Provincie Flevoland Provincie Fryslân* Harm-Jan Bouwers, Geert Knobbe

15 mei 2011 25

Provincie Gelderland

Provincie Groningen*

A. Eggink, D. de Vries, Dirk Koppert, Hans Gerrit-sen, Hans ter Welle, D. Hollenga, J. Cents, , Jan Spakman*, Johan Schulte, Mark Jager, Nynke de Jong*, Remko Strobel, Rudi Slager, GJ. Swaving*, M. van der Heide*

Provincie Noord Holland Paul Guldemond Provincie Overijssel Astrid Pap Qlite Quercus Sietse Jonker Refaja Renqi W. van Gemert Rixona RUG* Anita Buma, Erik Heeres, Ton Broekhuizen RUG-EDREC (Energy Delta Research Centre) Bert Wiersema, Heerema RUG-Ruimtelijke Wetenschappen De Roo RUG-Technische scheikunde Klaas Jan Noorman RUG-TLG (Transfer Liaison Group) Annemiek Galema RWZI Garmerwolde Kees v.d. Ven, Willy Poiesz Saxion Senter Novem Snipperhout BV Rogier van Dijk SNN St. Lucas Ziekenhuis Staats Bosbeheer Nico Boele, Frank van Hedel Stainkoel'n STIPO (stimulering innovatie plat.onderzoek) TAUW Harm Hubbeling Rob Franken Livo Lageweg TCNN Doede Binnema, Karst Ivo Meijer, Walter Jansen Ten Kate Vetten De Vries TNO-Food - Zeist VAL Brabant Van Hall X. Klijnsma, S. Bottema Waddenvereniging WNP (geluidsonderzoekers) WUR* Johan Sanders WUR-ACCRES WUR-Alterra WUR-LEI Douwe Frits Broens WUR-LR WUR-Nij Bosma Zathe WUR-PPO

Het netwerk kan ook grafisch worden weergegeven. Hierbij zijn onderlinge relaties met een lijn aangegeven. Dit is gedaan in bijlage 2 (blz. 36). Bij deze weergave van het netwerk moet

15 mei 2011 26

bedacht worden, dat de gegevens stammen van de respondenten van dit onderzoek. Daardoor is enige vertekening mogelijk.

De weergave in bijlage 2 is weinig overzichtelijk. De belangrijkste partners worden zichtbaar door de respondenten te benoemen die vaker zijn genoemd. Dit wordt gedaan in onderstaande figuur. Hierin zijn de acht belangrijkste spelers binnen dit netwerk weergegeven. Ook geeft de dikte van de lijn aan, hoe vaak ze worden genoemd. Dit is een grove indicatie voor de intensi-teit, waarmee deze spelers te maken hebben met het Actieplan Biomassa.

Hieronder zijn de negen actoren genoemd, die het vaakst door de respondenten genoemd zijn. De breedte van de peilen geeft een eveneens een grove indicatie van de intensiteit waarmee deze instellingen met het Actieplan betrokken zijn. Dit is dus geen indicatie van hoe ambtena-ren die verantwoordelijk zijn voor het Actieplan ervaren dat de contacten liggen.

In bovenstaande weergave blijkt dat bij de RUG het meest frequent genoemd wordt. De oor-zaak hiervoor is, dat zeer verschillende faculteiten contacten hebben met de respondenten. De faculteiten hoeven onderling geen contact met elkaar te hebben. Door de variatie van onder-werpen waarmee de diverse faculteiten zich bezig houden, is het dus niet verwonderlijk dat de meest uitgebreide en grootste onderzoeksinstelling van Noord Nederland veel contacten heeft met respondenten van dit onderzoek. Het is betekenisvoller, maar voor ingewijden niet veras-send, dat de WUR ook veel contacten heeft. Deze kennisinstelling is op nationale schaal het meest gespecialiseerd op dit beleidsterrein. Naast het UMCG worden andere kennisinstellin-gen op universitair niveau niet genoemd. Blijkbaar bieden zijn deze drie voldoende toeganke-lijk en bieden ze voldoende kennis.

Er zijn geen hogescholen bij de top 9 doorgedrongen. De hogescholen die wel genoemd (zie bijlage 2) liggen verspreid over heel Nederland.

Van de overheden worden de provincie Drenthe, de gemeente Groningen, LNV en DLG het meest frequent genoemd. Dat Drenthe wel, en Friesland niet wordt genoemd, kan ermee te maken hebben dat de Drentse economie meer relaties heeft met Groningen, terwijl de Friese economie geneigd is tot wat meer autarkie.

15 mei 2011 27

De adviseurs die tot de top 9 doordrongen hebben juist wel Friese contacten. BEN en Ekwa-draat zijn ook in Friesland gevestigd, maar ook in het kantoor van Energy Valley.

15 mei 2011 28

6. Conclusies en aanbevelingen In dit hoofdstuk zullen eerst een aantal subsidietrajecten kort besproken worden, alvorens over te gaan tot het trekken van conclusies en het doen van aanbevelingen.

6.1 Algemene opmerkingen en conclusies Een subsidietraject doorloopt verschillende fasen. De eerste fasen betreffen de totstandkoming van de subsidiemogelijkheid. Die zal hier buiten beschouwing blijven. Hier zal wel de be-kendheid van het Actieplan besproken worden. De informatiefase is de fase waarin de aan-vrager voorgelicht wordt of informatie inwint over de mogelijkheid, kansen en criteria die voor de betreffende subsidiepot gelden. De aanvraagfase gaat in, zodra de aanvrager een aan-vraag heeft ingediend en eindigt met een besluit van het college: het al dan niet verlenen van de subsidie. De uitvoeringsfase gaat over de uitvoering van het subsidiale project en eindigt met de vaststelling of in uitzonderingsgevallen een terugvordering van de subsidie. Hierna is het traject bestuursrechterlijk afgerond, maar is het bestuurskundig nog wel interessant of er effecten zijn waar te nemen.

Uit de interviews blijkt dat de bekendheid van de subsidie voldoende is. Dat is vooral een prestatie van de adviseurs, waarbij BEN als eerste genoemd moet worden, maar ook de andere adviseurs beschikken over een netwerk die voor geïnteresseerde en kansrijke bedrijven moge-lijk maakt om het Actieplan te vinden. Voor zover potentiële aanvragers de adviseurs niet kennen, mag gesteld worden, dat ze eenvoudig te vinden zijn via internet.

Bekendmaking en bekendheid

De adviseurs waren niet alleen een belangrijke toegangspoort naar het Actieplan, maar advi-seerden potentiële aanvragers ook over het al dan niet doorzetten van een subsidieaanvraag. Daardoor kreeg de provincie beter onderbouwde aanvragen en werd voorkomen, dat ze aan-vragen kreeg die kansloos waren of beter pasten bij een andere subsidieproject.

Informatiefase

Uit alle interviews blijkt dat de voor het Actieplan verantwoordelijke ambtenaren goed bena-derbaar zijn. Omdat alle ambtenaren die in het verleden en heden met naam en toenaam zijn genoemd, moet dit ofwel berusten op toeval ofwel op een cultuur binnen de afdeling.

De aanvragers krijgen in deze fase snel te horen of en hoe ze in aanmerking komen voor de subsidie. Vrijwel niemand had inzicht gehad in de op schrift gestelde criteria, maar iedereen wist precies op welke wijze het project kans maakte. Dit wijst op vertrouwen van de aanvra-gers in de ambtenaren die hen de informatie verschaften. In een enkel geval hebben ambtena-ren zelfs geholpen bij het zoeken naar creatieve oplossingen om een aanvraag binnen de ge-stelde criteria te krijgen. Als een voorstel niet binnen de criteria paste, maar naar het inzicht van de ambtenaar wel voldeed aan criteria van andere subsidieprojecten, werd de betreffende voorsteller snel doorverwezen naar het juiste project.

De aanvraag is volgens alle respondenten vergeleken met andere subsidietrajecten eenvoudig. Tijdens diverse interviews hebben diverse respondenten zich uitgeput in het beschrijven van andere subsidietrajecten. Vooral Europese en in nauwelijks mindere mate landelijke subsi-dietrajecten werden kritisch beschreven. “Dan kom je bij een commissie in den Haag en daar zitten zes dure ambtenaren die een kwartier voor je hebben en allen je dikke aanvraag hebben gelezen en die vervolgens met vragen komen waaruit blijkt, dat ze er niets van begrijpen. Daardoor kiezen ze liever voor bedrijven die ze kennen en niet voor kwaliteit van de aan-vraag.”

Aanvraagfase

15 mei 2011 29

Deze respondent die dat stelde vond overigens niet dat de medewerkers van de provincie wel over voldoende kennis beschikten, maar ze konden wel beter luisteren. Een andere respondent vond het Actieplan Biomassa een geschikt middel voor agrariërs die een meer ingewikkelde subsidie moesten aanvragen. Via het haalbaarheidsonderzoek kregen ze niet alleen de beno-digde gegevens, maar ook deskundige ondersteuning voor het doen van een subsidieaanvraag bij een andere subsidiepot. “Agrariërs zijn geen schrijvers”. Impliciet blijkt daaruit, dat de aanvraag van het Actieplan voor een agrarisch bedrijf voldoende eenvoudig is.

Tijdens het onderzoek zijn geen gegevens gevonden die wijzen op problemen bij de vaststel-ling van de subsidie. In een aantal gevallen is aangegeven, dat ondernemers het waardeerden dat ambtenaren, en soms leden van Gedeputeerde Staten, aanwezig waren bij de presentatie van resultaten van het haalbaarheidsonderzoek. Het laat zien, dat het niet alleen gaat om weg-zetten van geld, maar ook om het behalen van resultaten.

Uitvoeringfase

Het is te vroeg om de effecten van de subsidies van het Actieplan te meten. Er is slechts een gering aantal projecten afgerond en een deel ervan, zoals het St. Lucas en het warmtenet bij Leek, hebben om diverse redenen niet tot resultaten geleid.

Effecten

Andere haalbaarheidsonderzoeken, zoals bij Ten Kate Vetten, hebben geleid tot een onder-zoek dat dichter bij de markt zit – de stap van industrieel onderzoek is genomen, zodat nu experimenteel onderzoek kan worden uitgevoerd.

Een aantal haalbaarheidsonderzoeken, zoals bermgras, Zijldijk en Yeast Extract Alternative, liggen vooralsnog stil in afwachting tot aanpassing van regelgeving of het vinden van een nieuwe locatie. Dit zijn projecten, waar de prioriteit van klimaatbeleid blijkbaar lager ligt dan die van respectievelijk het milieubeleid, het ruimtelijk beleid en het belastingbeleid. De reali-sering van een project bij de RWZI Garmerwolde is afhankelijk van draagvlak bij de omwo-nenden en medewerking van het bestuur van het waterschap. De realisatie van weer een ander project, Westerveld bij het Refaja ziekenhuis, blijkt afhankelijk van financiering door een bank.

Er zijn wel een aantal projecten afgerond. Het gaat daarbij niet alleen om eenvoudige subsi-dies, zoals aan het Energy Farming Congress, maar ook aan meer ingewikkelde zaken als de houtkachel bij Mikkelhorst. Het effect van die laatste voor de economie is echter beperkt. De warmtewinst van de houtkachel bleek tegen te vallen. Het resultaat van Biovec van Process BV is dermate positief gebleken dat realisatie ondermeer door gebruik te maken van Koers Noord gelden zeer nabij is.

Deze opsomming zou de lezer de indruk kunnen geven, dat het succes van het Actieplan ge-ring of misschien zelfs nihil is. Deze conclusie is te vroeg. Het blijkt dat de meeste gesubsidi-eerde haalbaarheidsonderzoeken leiden tot een positief advies voor de initiatiefnemer. Daarna moeten er echter ofwel nieuwe onderzoeken worden uitgevoerd, ofwel andere hindernissen genomen worden. Een deel ervan zijn opgeworpen door de overheid, maar andere problemen betreffen administratieve problemen (Vermue Winsum), financieringsproblemen, klachten van omwonenden en ga zo maar door.

Een van de respondenten gaf aan, dat voor een succesvol verloop van een project op dit be-leidsterrein, een sterke intrinsieke motivatie noodzakelijk is. Die motivatie is aangetroffen bij veel van aanvragers. In een enkel geval kan ook duidelijk worden vastgesteld, dat de motiva-tie doorslaggevend is voor de kansen van een project. Er zijn dan tijdens de uitvoering obsta-kels genomen die minder intrinsiek gemotiveerde mensen zouden hebben ontmoedigd om

15 mei 2011 30

verder te gaan. Als deze motivatie te groot wordt, kan dat echter leiden tot het nemen van al te grote risico´s. Mikkelhorst kan gezien worden als een project dat zonder deze motivatie niet tot stand gekomen was, maar dat door een gemeenschappelijke drive om het project te realise-ren heeft geleid tot economisch minder sterke resultaten. Dit is echter een uitzondering. De overige projecten zijn voldoende zakelijk onderbouwd.

Het is, kortom, te vroeg om de effecten van het Actieplan Biomassa te meten. De effecten zullen over vijf jaar duidelijker zijn. Afgaande op de interviews lijkt de verwachting gerecht-vaardigd dat het Actieplan zal leiden tot enkele tientallen werkplaatsen in de provincie Gro-ningen alsmede bestendiging van werkgelegenheid van een vergelijkbare orde van grootte. Deze effecten zouden zonder deze subsidie niet tot stand zijn gebracht. Er zijn geen andere laagdrempelige subsidies beschikbaar voor dit beleidsterrein. De subsidie is, zoals een van de respondenten stelde, een soort olie in het systeem.

Eén punt is opvallend. Het Actieplan slaagt erin om via het MKB innovaties te bevorderen op het gebied van biomassa en zelfs om contacten te leggen tussen kennisinstituten en het MKB. Uit eerder onderzoek naar innovatiesubsidies in een groot aantal Europese landen (5) blijkt dat dit één van de meest gewenste en minst gehaalde ambities van regionale overheden is. De verklaring van het succes zit in een aantal aspecten van deze subsidie. De omvang van de be-dragen is bescheiden en past daardoor bij de schaal van het MKB, de laagdrempelige wijze van aanvragen, gevoegd bij de actieve begeleiding van ambtenaren voorkomt dat aanvragers tijdrovende, ondoorzichtige en frustrerende procedures moeten doorlopen en is een goede infrastructuur van adviseurs die potentiële aanvragers de juiste weg wijzen.

Aangezien het MKB vaak de meest innovatieve kracht in een economie is, zijn de resultaten op de korte termijn waarschijnlijk niet te vergelijken met miljoenensubsidies voor grote be-drijven, maar is het te verwachten dat een aantal van de subsidies op termijn zal leiden tot een zeer positieve een bijdrage aan de Groninger economie. Een bijdrage die bovendien meer ge-worteld is dan een de bijdrage van een internationaal opererende multinational.

6.2 Conclusies Het Actieplan Biomassa is conform de oorspronkelijke begroting uitgevoerd. Hoewel in april 2010 nog niet voor de totale begroting verplichtingen zijn aangegaan, zijn er wel degelijk vol-doende aanvragen die de begrotingsruimte ten volle benutten (zie Tabel 2). Tabel 2: Verdeling over Ac-tieplanonderdelen Bedragen in 1.000 euro’s

Begroting4 Gereserveerd Verplicht Betaald Totaal Percentage totaal t.o.v.

begroot Meerjarenprogramma 736,0 0,0 70,0 461,6 531,6 72% Ondersteuningsprogramma 740,0 30,0 79,0 545,8 654,8 88% Makelen en schakelen - 0,0 0,0 1,7 1,7 - Totaal begroting 2007 1.476,0 Totaal stand mei 2011 1.284,0 30,0 149,0 709,1 1.188,1 93%

Het verschil tussen de begroting zoals die in het Actieplan terug te vinden is van 1,5 miljoen en de budgetruimte zoals die in mei 2011 vast staat van 1,3 miljoen is te verklaren dat de be-groting in 2007 nog niet volledig gedekt was. Een deel van de financiering is niet gereali-seerd. De belangrijkste daarvan was een beoogde subsidie van BANS II, later SLOK, van €105.000.

4 Begroting volgens het Actieplan Biomassa. De uitgaven en de totale stand mei 2011 zijn volgens een opgave van M. van der Heide, ambtenaar bij de provincie Groningen.

15 mei 2011 31

De voortgang per actieplanonderdeel verschilt enigszins. Binnen het Meerjarenprogamma is het Honderdduizend Voertuigenplan het belangrijkste onderdeel met €300.000. Dit is een deelfinanciering. Voor het Honderdduizend Voertuigenplan is er verder nog een bedrag be-schikbaar van €200.000 uit het Energieakkoord.

De subsidie van het Actieplan is op dit moment voor 93% uitgegeven of tenminste gereser-veerd voor projecten. De gereserveerde bedragen zullen, naar het zich laat aanzien, voor het ter perse gaan van dit document verplichtingen worden. Daarnaast zijn op het moment van dit schrijven nog drie projecten in ontwikkeling. Als die ook subsidiabel blijken, is het niet on-waarschijnlijk dat de volledige budgetruimte benut wordt. Het Actieplan zal als ook deze pro-jecten gerealiseerd worden dankzij een langere looptijd van één jaar de volledige budgetruim-te benut.

Zoals aangegeven, is dit onderzoek vooral gericht het Ondersteuningsprogramma. De toege-voegde waarde aan het landschap van subsidies van dit onderdeel van het Actieplan is dat het een soort olie in het systeem is. Het helpt bij de start van projecten en is zeer geschikt voor het midden en kleinbedrijf dat activiteiten wil ontplooien op het gebied van biomassastromen. Het is moeilijk om aan te geven welke projecten niet door zouden zijn gegaan zonder de subsidie, maar het is duidelijk, dat de eenvoud van de subsidie en de goede benaderbaarheid een ver-snellende werking heeft op de totstandkoming van alle projecten die onderzocht zijn.

De overheid over het algemeen de neiging om subsidie weg te zetten bij grotere bedrijven. Deze bedrijven kennen de weg, hebben de contacten en kunnen eenvoudig gespecialiseerde adviesbureaus inschakelen, die beschikken over specialisten in het aanvragen van adviezen. Het voordeel voor de overheid is, dat hierbij niet alleen wordt aangegeven, hoe duur het is, maar ook hoeveel economische activiteit en banen een project op gaat leveren, inclusief de indirecte werkgelegenheid en dat de grote bedrijven een betrouwbaar imago hebben. De sub-sidies die via het Actieplan zijn verleend, missen een vergelijkbare duidelijkheid. Zelfs als ze al in de uitvoeringsfase zitten, is niet duidelijk hoeveel banen het oplevert en in hoeverre de economie versterkt wordt. Het gaat bijvoorbeeld bij een vergister in de orde van grootte van één directe baan en een aantal uur per jaar in ondersteunend werk bij toeleveranciers, afne-mers en bij het onderhoud van de installatie. Ook is de afname van broeikasgassen door zo’n installatie niet waterdicht te voorspellen, aangezien de efficiëntie sterk kan verschillen en af-hangt van de kennis en indien afwezig, de leergierigheid van de ondernemer. Bovendien is voor een deel van de projecten pas over vier ja na afsluiting van het Actieplan een betrouw-baar beeld te geven van het effect van het Actieplan. Voor de politiek zijn dit soort effecten lastig te verkopen. Het lijkt eenvoudiger een fors effect te behalen ten aanzien van economi-sche en klimaatdoelstellingen via industriële projecten, zoals het bouwen van een torrefractie-fabriek in Eemsmond, hout vergassen bij Brunnermond of zuiniger energieopwekking bij Al-del.

Maar dat is niet het hele verhaal. Het MKB is ook, in tegenstelling tot de grote bedrijven, de belangrijkste economische motor. Bij het MKB is vaak de meeste groei en innovatie terug te vinden. Deze groei en innovatie wordt vaak geremd doordat MKB-ers te solitair opereren, moeite hebben om contact te leggen met de overheid en geen steun hebben om kleine investe-ringen rond te krijgen of, minstens zo belangrijk, om obstakels te overwinnen die de overheid heeft opgeworpen, zoals milieuvergunningen en ruimtelijke ordening.

Het Actieplan heeft twee positieve effecten. Het eerste positieve effect is dat het mede het netwerk helpt uitbouwen die bedrijven, adviseurs en de overheid hebben op het gebied van klimaatbeleid en biomassa. Het tweede effect is dat kleinere projecten van de grond komen. Beide effecten kunnen gezien worden als olie in het systeem. De contacten maken het moge-lijk, dat overheid en bedrijven meer bewust zijn van de obstakels. Het heeft ertoe geleid dat

15 mei 2011 32

ondanks de obstakels in regelgeving de vergister bij Rixona en de houtkachel bij Mikkelhorst gerealiseerd wordt. Het heeft ertoe geleid dat haalbaarheidsonderzoeken voor het St. Lucas ziekenhuis in Winschoten, warmtenetten Leek, Ten Kate Vetten en Process BV afgerond zijn. Ondertussen zijn er nog tal van veelbelovende projecten in de pijplijn, zoals het Yeast Extact Alternative van Imenz, het warmtenet bij Refaja en de RWZI in Garmwerwolde.

Uit voorgaande blijkt echter ook dat er projecten met een potentieel positieve uitkomst tot stilstand zijn gekomen. Dit kan liggen aan obstakels in regelgeving die door de provincie niet opgelost (kunnen) worden, zoals bij het bermgrasproject.

De conclusie is dat het Actieplan een positief effect heeft gehad en zal hebben op de klimaat-doelstellingen, de versterking van de economie en de verbreding van de landbouw. Een deel van deze effecten zijn afhankelijk van de voortzetting van subsidie op covergisters. Gezien de voornemens die het kabinet in het SDE+ heeft aangekondigd, lijkt dat voor de komende jaren gewaarborgd. De omvang van het positieve effect zal in de orde van grootte van tientallen directe banen zijn. Dit effect zal echter nooit meetbaar zijn. Als over enkele jaren gemeten wordt, zal blijken dat veel van de effecten vermengd zijn met andere gebeurtenissen. Dat kunnen bij MKB-bedrijven naast macro-economische gebeurtenissen ook gebeurtenissen zijn die samenhangen met familieomstandigheden, toevallige contacten met andere MKB-ers, het oppakken van andere projecten en ga zo maar door.

Eén algemene conclusie die niet gemist mag worden, is de open, burgergerichte houding van ambtenaren naar aanvragers en hun adviseurs. Als een voorstel niet precies past wordt mee-gedacht om het passend te maken, als het doorverwezen moet worden, wordt het doorverwe-zen. Potentiële aanvragers weten uitzonderlijk snel waar ze aan toe zijn. Het feit dat slechts één aanvraag is afgewezen, is te danken aan de duidelijke informatie die aanvragers krijgen.

Of hiermee een Actieplan Biomassa moet worden voortgezet is een politieke keuze. De pro-vincie zal de komende tijd fors moeten bezuinigen. Gezien de toegankelijkheid voor kleinere bedrijven en wetende dat gemeenten ook moeten bezuinigen en nauwelijks ruimte zullen heb-ben om een alternatief aan te bieden, moet toch gesteld worden, dat het goed is om een subsi-die voor MKB in stand te houden. Omdat grotere bedrijven vaak beter geoutilleerd om subsi-dies binnen te halen, is een bewust open deur voor de MKB een onmisbaar onderdeel om het voor deze bedrijven mogelijk te maken om subsidies binnen te halen. Het Actieplan is, dank-zij haar eenvoudige criteria en laagdrempelige procedure, een dergelijke open deur.

6.3 Aanbevelingen Uit bovenstaande volgen de adviezen die gericht zijn op de beantwoording van de centrale vraag, welke verbeterpunten kunnen worden aangegeven met betrekking tot de doelmatigheid en doeltreffendheid van het bestaande Actieplan Biomassa. Omdat de evaluatie van het Actie-plan positief uitvalt, is het zeker met de komende bezuinigingen in beeld, goed om niet alleen verbeterpunten aan te geven, maar ook enkele aandachtspunten die aandacht vragen voor wat de provincie Groningen verliest als ze om haar moverende redenen stopt met het Actieplan. Zijn er dan belangrijke onderdelen die de provincie op een andere wijze toch overeind zou kunnen willen houden?

• De open, burgergerichte houding van de voor dit project verantwoordelijke ambtena-ren is een schoolvoorbeeld. Dit kan ook in andere projecten worden gebruikt.

Verbeterpunten & aandachtspunten.

• Hou een ‘opendeur’ subsidie voor MKB-ers.

15 mei 2011 33

• Blijf zakelijk: als aan een project een sterk feel-good gevoel heeft, loopt het project gevaar doorgezet te worden zonder rekening te houden met bedrijfstechnische en be-drijfseconomische aspecten van het project.

• Zoek intrinsiek gemotiveerde ondernemers.

• Als er bezuinigd moet worden: o Zorg dat er een vorm van ‘olie in het systeem’ subsidie blijft bestaan: een

kleinschalige laagdrempelige subsidie voor het MKB.

o Onderzoek in hoeverre ondernemers steun kunnen krijgen bij het slechten van ambtelijke obstakels, te beginnen bij die van de provincie: ontlast de onderne-mer van administratieve lasten, zodat hij zich kan richten op de innovatie van zijn bedrijfsvoering.

o Overweeg wat de verhouding zijn van de verschillende doelstellingen zijn van het provinciaal beleid (hoe verhouden onder meer klimaatdoelstellingen, eco-nomische doelstelling, ruimtelijke ordening doelstellingen, milieudoelstellin-gen zich tot elkaar).

o Sluit waar mogelijk aan bij Rijksbeleid, dus op windenergie op land, groen gas, warmte, warmtekrachtkoppeling en grootschalige bij- en meestook van bio-massa.

15 mei 2011 34

Bijlage 1: lijst van geïnterviewden Medewerkers van de provincie Groningen 1. Economische Zaken Hans ter Welle 2. Energie Gert Jan Swaving 3. LGW Johan Schulte 4. Milieu Jan de Lange (nu extern) 5. Ruimtelijke Plannen Fred Habraken 6. Wegbeheer Jan Cents

Extern: adviseurs 7. BioEnergie Noord (BEN) Frans Debets adviseur 8. DLG (LNV) Dirk de Boer adviseur 9. Ekwadraat Hielke Westra adviseur 10. Energy Valley Machiel van Steenis adviseur 11. Hanze Consult Arnold van der Post adviseur 12. KNN Cor Kamminga adviseur 13. LTO Noord Projecten Eddy ter Braack adviseur

Extern: kennisontwikkelaars 14. Imenz Harry Laan kennisontwikkelaar 15. Proces BV Hans Banning kennisontwikkelaar

Extern: eindgebruikers 16. Mikkelhorst Meindert Krijnsen eindgebruiker 17. Ten Cate Vetten BV Hendrik de Vries eindgebruiker 18. Vergister Ten Boer Bram Prins eindgebruiker

Verder gesproken met de uitvoerend ambtenaren van het Actieplan Biomassa: 19. Energie Jan Spakman (voorheen) 20. Energie Meis van der Heide 21. Energie Nynke de Jong 22. Energie Remco Strobol

Bibliografie 1. Bresser, D. en Lunsing, J. R. FF Tsjekke, checklist Grote Projecten gemaakt op evaluaties van ILG, Zuidhorn en Blauwestad, OV-bureau, BOK/SOK Meerstad, Zuiderzeelijn en Regiospecifieke Alternatieven. Groningen : Provincie Groningen, 2007.

2. Lunsing, J.R. Dynamiek van Drenthe, evaluatie POP II Drenthe. Assen/Warffum : provincie Drenthe/Stibabo, 2008a.

3. —. De weg van Kyoto naar Grolloo, evaluatie energie en klimaatbeleid. Assen/Warffum : provincie Drenthe/Stibabo, 2008b.

4. Dunn, W. N. Public Policy Analysus. Pittsburg, USA : Pearson Prentice Hall, 2004.

5. PvdA, VVD, GroenLinks, D66. Energiek en scherp aan de wind: op naar een ondernemend, duurzaam en sociaal Groningen 2011-2015. Groningen : Provincie Groningen, 2011.

6. Lunsing, J.R. Survey of transformation processes in Europe. Groningen : Provincie Groningen, 2007.

15 mei 2011 35

7. Friedman, T.L., Groen, N. en Van der Hoog, E. De toekomst is groen, warm, plat en vol. Amsterdam : Nieuw Amsterdam, 2008.

Bijlage 2: Grafische weergave netwerk Kleurcodering Blauw eindgebruikers Groen overheden Roze belangenorganisaties Geel adviseurs

Oranje onderzoeksinstellingen

De gegevens zijn opgenomen in jet najaar van 2010. Hierdoor werd door de meeste respondenten geen rekening gehouden met de indeling van de ministeries zoals die onder het kabinet Rutte tot stand gekomen is.

15 mei 2011 37