Afstudeeronderzoek K.Keuchenius

61
1 Suïcide in de Nederlandse dagbladen Hoe kranten over zelfdoding berichten Katja Keuchenius Student nummer: 5600235 Begeleider: Peter Vasterman Datum: 1 februari 2011

description

Suïcide in de Nederlandse dagbladen: hoe kranten over zelfdoding berichten. Door Katja Keuchenius.

Transcript of Afstudeeronderzoek K.Keuchenius

Page 1: Afstudeeronderzoek K.Keuchenius

1

Suïcide in de Nederlandse dagbladen

Hoe kranten over zelfdoding berichten

Katja Keuchenius

Student nummer: 5600235

Begeleider: Peter Vasterman

Datum: 1 februari 2011

Page 2: Afstudeeronderzoek K.Keuchenius

2

Inhoudsopgave: Pagina nummer:

1. Inleiding 3

2. Probleemstelling en onderzoeksstrategie 6

3. Theoretisch kader 9

4. Methode

4.1 Data 13

4.2 Variabelen 16

4.3 Analyse 20

5 Resultaten

5.1 Waarover en in welke vorm zijn de suïcide-artikelen doorgaans

geschreven? 23

5.2 Hoe vaak en hoeveel berichten kranten over suïcide? 26

5.3 Welke afgeraden kenmerken bevatten de artikelen? 28

5.4 Welke aangeraden kenmerken bevatten de artikelen? 33

5.5 Waarin verschillen Nederlandse kranten in hun berichtgeving? 36

6 Discussie 49

7 Conclusie 52

8 Kanttekeningen 56

9 Literatuurlijst 58

10 Bijlage 61

Page 3: Afstudeeronderzoek K.Keuchenius

3

1. Inleiding

De voorpagina van NRC Handelsblad bracht op zeven oktober 2010 vele

wenkbrauwen in beweging. Ze toonden emotionele betrokkenheid of eindigden juist

in een diepe frons. Vanaf het krantenpapier keken twee weemoedige ogen rustig terug,

in een haast pagina vullende portretfoto van Antonie Kamerling. ‘Zelfmoord’, luidde

het eerste woord van de kop.

De fronsende lezers kropen snel achter hun pc om de mailbox van

ombudsman Sjoerd de Jong te vullen. Zo’n 120 e-mails brachten hem de

daaropvolgende dagen op de hoogte van een diepe verontwaardiging: Wat was dit

voor platte berichtgeving over de zelfmoord van een soapacteur?

Het door NRC-lezers weinig gerespecteerde beroep van de jonge overledene

was slechts één van de kritiekpunten op de voorpaginakeuze van de redactie.

Belangrijker was de verslagen daad. Met suïcide moet voorzichtig worden

omgesprongen door media, klonk het in de e-mails. Slordig opgestelde berichten

kunnen immers desastreuze gevolgen hebben.

Het gaat hier om het zogenoemde copycat- of Werther effect. Verschillende

onderzoekers concludeerden de afgelopen eeuw dat mediaberichten over suïcide de

daadwerkelijke zelfmoordcijfers kunnen opstuwen (Gould 2001) (Stack 2003). Ze

zouden imitatiegedrag uitlokken.

Het eerste bekende voorbeeld hiervan is de roman van de achttiende-eeuwse

schrijver Johann Wolfgang Goethe: Die leiden des jungen Werthers. Hierin slaat de

hoofdpersoon de hand aan zichzelf vanwege een onbeantwoorde liefde. Het werd

Goethes populairste boek. Zelf neemt hij er later echter afstand van. Zijn werk zou

een suïcidegolf teweeg hebben gebracht na de verschijning in 1774.

Sindsdien hebben verschillende wetenschappers de invloed van

suïcideberichtgeving verder onderzocht. Madilyn S. Gould van de Columbia

University in New York vergeleek de resultaten van tientallen Engelstalige

onderzoeken naar het Werther effect in verschillende media over zowel fictieve als

niet-fictieve zelfdodingen (Gould 2001). “Over het bestaan van suïcidebesmetting

hoeft niet meer getwijfeld te worden”, concludeert zij.

Ook S. Stack van de Wayne State University verdiepte zich jarenlang in dit

onderwerp (Stack 2003). ‘De meeste onderzoeken zijn erg indirect en niet helemaal

bevredigend’, schrijft hij in 2003 na een meta-analyse, ‘maar er is overtuigend bewijs

Page 4: Afstudeeronderzoek K.Keuchenius

4

voor een direct copycat effect’. Krantenberichten zijn volgens Stack risicovoller dan

televisie-uitzendingen, en vooral de suïcides van bekendheden uit de

entertainmentsector lijken imitatiegedrag uit te lokken.

Aan de hand van dergelijke resultaten zijn wereldwijd verschillende

mediarichtlijnen opgesteld om meer suïcide-imitatie te voorkomen. Er wordt verzocht

weinig te berichten over het onderwerp, of juist de kans te grijpen om beschermende

informatie over te brengen, door bijvoorbeeld experts aan het woord te laten.

Artikelen moeten daarbij niet te veel aandacht trekken en niet teveel gedetailleerde

informatie verstrekken aan lezers die de beschreven suïcide als voorbeeld kunnen

nemen.

De bekendste richtlijn is waarschijnlijk die van de World Health Organization

en de International Association for Suïcide Prevention (IASP) (Department of Mental

Health and Substance Abuse World Health Organization 2008). Deze raadt

journalisten aan om prominente plaatsing, sensationeel taalgebruik en een

gedetailleerde omschrijving van de suïcide te vermijden, en om de lezers juist

contextueel te informeren over suïcide. Ook zouden de artikelen volgens WHO

gepubliceerd moeten worden met een voorzichtig geformuleerde kop, zonder

afbeelding, en het liefst met contactgegevens voor hulp. Ten slotte wordt journalisten

geadviseerd rekening te houden met effecten op nabestaanden en mediaprofessionals

zelf. Extra voorzichtigheid in de berichtgeving is bovendien geboden als de

overledene een bekendheid is.

Nederland kent ook een eigen richtlijn, opgesteld door de Ivonne van de Ven

Stichting (Ivonne van de Ven Stichting 2005). Deze richtlijn komt redelijk overeen

met die van de WHO. De stichting geeft vooral adviezen met betrekking tot de inhoud

van artikelen en stelt voor om bij suïcides van bekendheden aandacht te besteden aan

de psychische, behandelbare problemen van de persoon in kwestie.

Een laatste in deze studie relevante richtlijn zijn Belgische aanbevelingen voor

journalisten: ‘Zelfdoding en de pers’, opgezet door de Vlaamse Vereniging van

BeroepsJournalisten (VVJ), de Raad voor de Journalistiek, de Katholieke Universiteit

Leuven, de Universiteit Gent en het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap (VVJ et

al. 2004). De meeste adviezen in deze aanbeveling zijn niet nieuw. Wel worden

enkele taalkundige adviezen gegeven. Zo wordt aangeraden de termen ‘zelfmoord’,

‘epidemie’ en ‘mislukt’ of ‘geslaagd’ te vermijden.

Page 5: Afstudeeronderzoek K.Keuchenius

5

Bindend zijn deze richtlijnen echter niet. Kranten en andere media beslissen

vaak zelf hoe zij over suïcide berichten. Hun keuzes kunnen dan ook behoorlijk

verschillen. Zo is de ochtend na de controversiële NRC Handelsblad-voorpagina in

broertje nrc.next maar weinig te vinden over Antonie Kamerling. Pas op pagina 26

staat zijn necrologie. Op pagina 3 legt hoofdredacteur Rob Wijnberg uit waarom: uit

respect voor de nabestaanden en met het oog op het Werther effect. Nrc.next had als

ochtendkrant weliswaar meer tijd om de suïcide zorgvuldig te rapporteren, maar de

stijl van berichtgeving wijkt hier wel heel sterk af van dat van NRC Handelsblad.

Ook andere kranten, zoals Algemeen Dagblad, Metro, Sp!ts en De Telegraaf,

zetten het nieuws op de voorpagina. Vaak volgen nog uitgebreidere artikelen verderop

in de krant. Kamerling wordt in veel gevallen afgeschilderd als held. Kwalijk, volgens

de richtlijnen, want helden worden nu eenmaal vaker als voorbeeld gezien. Sp!ts laat

op de voorpagina al direct experts aan het woord en noemt contactgegevens voor hulp.

Het Financieele Dagblad plaatst het artikel over de suïcide op pagina twee.

De mediarichtlijnen lijken dus niet altijd goed te worden nageleefd. Bovendien

sluit de stijl van berichtgeving over dit onderwerp niet altijd aan bij de reputatie van

de krant. Sp!ts staat niet bekend om voorzichtigheid, hoewel de lezers dit van NRC

Handelsblad juist wel verwachten. Op 9 oktober schrijft ombudsman Sjoerd de Jong

in NRC Handelsblad dat de nieuws chef spijt heeft van de omvang van het

voorpagina-artikel over Kamerling. De Jong wijst daarbij ook op het contrast met

eerdere berichtgeving over suïcides van bekendheden. “De grunge-rocker Kurt

Cobain (27), die in april 1994 zelfmoord pleegde, kreeg destijds op pagina zeven een

necrologie. In dat stuk stond omfloerst dat hij ‘dood wilde’. Herman Brood, die in juli

2001 zelfmoord pleegde, kreeg een dag later wel een foto en een ‘maatschappelijke’

necrologie op de voorpagina.”, aldus de Jong (De Jong 2010).

De verschillen in de berichtgeving zijn opmerkelijk gezien de ernst van de

mogelijke gevolgen. Een wetenschappelijke benadering van de omgang van

Nederlandse kranten met dit gevoelige onderwerp is daarom wenselijk. In hoeverre

leven de kranten de mediarichtlijnen na? Hoe zien hun berichten over suïcide eruit?

In dit onderzoek wordt op deze vragen antwoord gegeven met behulp van een

kwantitatieve inhoudsanalyse. De suïcideberichten uit alle Nederlandse dagbladen

vanaf november 2010 tot en met november 2011 zijn onder de loep genomen. Daaruit

blijkt onder meer dat de artikelen over de dood van Antonie Kamerling niet

Page 6: Afstudeeronderzoek K.Keuchenius

6

representatief zijn voor hoe kranten zich het daaropvolgende jaar hebben gedragen

wat betreft suïcideberichtgeving.

2. Probleemstelling

Deze scriptie zoekt uit of Nederlandse kranten in artikelen over suïcide de

mediarichtlijnen in acht nemen. Deze hoofdvraag is niet eenduidig te beantwoorden,

omdat de richtlijnen een wijde range aan adviezen bevatten. Dit onderzoek zal daarom

vooral explorerend zijn. Hierbij staat de volgende onderzoeksvraag centraal:

In hoeverre leven Nederlandse dagbladen de Nederlandse, Belgische en WHO-

richtlijnen voor journalisten na omtrent suïcide-berichtgeving?

Deze hoofdvraag valt uiteen in een aantal deelvragen. Er wordt bijvoorbeeld apart

gekeken naar de kwantiteit van de berichten en het aantal afgeraden en aangeraden

kenmerken in de artikelen (zie methode voor een lijst van de variabelen). Om een

goed beeld te krijgen van het onderzoeksobject, de artikelen, is in dit onderzoek

bovendien een eerste, oriënterende deelvraag opgenomen. De laatste deelvraag diept

tenslotte de hoofdvraag verder uit door deze toe te passen op verschillende (soorten)

kranten. Hieronder een korte toelichting per deelvraag:

- Waarover en in welke vorm zijn de suïcide-artikelen doorgaans geschreven?

Artikelen over suïcide kunnen erg van elkaar verschillen. Niet alle krantenberichten

over dit onderwerp rapporteren een individueel geval van zelfdoding. Per dag komen

in Nederland gemiddeld ruim vier suïcides voor, dus een dergelijke gebeurtenis is

vaak niet nieuwswaardig genoeg. Vaak gaan nieuwsberichten dan ook over het aantal

zelfdodingen van het afgelopen jaar of over nieuw beleid omtrent suïcide. Als een

individuele suïcide gerapporteerd wordt, is dit bijna altijd omdat deze bredere

gevolgen heeft of kenmerkend is voor algemenere zaken. Verder wordt over suïcide

veel thematisch nieuws gebracht, zoals achtergrondartikelen die de impact op

nabestaanden beschrijven of over dit onderwerp onderzoekers aan het woord laten.

Voor het beantwoorden van deze oriënterende subvraag wordt gekeken hoe

suïcide-artikelen over deze genres en invalshoeken verdeeld zijn. Bovendien wordt

bijgehouden welke hoofdonderwerpen veel aan bod komen en zal kort een beeld

Page 7: Afstudeeronderzoek K.Keuchenius

7

worden geschetst van de beschreven suïcides wat betreft sekse, leeftijd, methode en

dergelijke.

- Hoe vaak en hoeveel berichten kranten over suïcide?

Volgens Stack (2003) is een beperking van de kwantiteit van berichtgeving het meest

relevant met het oog op het Werther effect. Een hogere blootstelling aan

suïcideberichten heeft een hoger suïcidecijfer tot gevolg. Dat is ook waarom een

televisiebericht volgens Stack ruim tachtig procent minder kans heeft om een copycat

effect uit te lokken. Deze ziet iemand vaak maar één keer. Krantenberichten kunnen

daarentegen uitgeknipt worden en zijn dan ook relatief vaak te vinden in de buurt van

een aan suïcide overleden persoon (Stack 2003). Hoe minder krantenberichten, hoe

beter dus. Ook de mediarichtlijnen omtrent suïcide stellen dat er vooral terughoudend

met dit onderwerp moet worden omgegaan.

Hoeveel kranten over suïcide schrijven wordt niet alleen bepaald door het aantal

artikelen. Ook de lengte van de artikelen draagt bij aan de kwantiteit van

berichtgeving. Tien kleine nieuwsberichtjes over suïcide trekken minder snel de

aandacht dan tien uitgebreide artikelen over dit onderwerp. Daarom wordt bij het

beantwoorden van deze subvraag ook gekeken naar het aantal woorden per artikel.

- Welke afgeraden kenmerken bevatten de artikelen?

In de richtlijnen wordt een aantal kenmerken genoemd die het Werther effect zouden

kunnen versterken. Deze in dit onderzoek zogenoemde risicofactoren zijn

bijvoorbeeld plaatsing van het artikel op de voorpagina of een gedetailleerde

beschrijving van de methode van suïcide, zoals ook al in de inleiding naar voren

kwam. Over het algemeen komen de verschillende adviezen er op neer dat een

suïcide-artikel niet te veel aandacht moet trekken en zo min mogelijk een voorbeeld

moet kunnen vormen voor de lezer.

In dit onderzoek wordt door middel van ruim dertig variabelen vastgesteld in

welke mate artikelen in de Nederlandse dagbladen de risicofactoren in hun artikelen

mijden. Hoe de verschillende adviezen van mediarichtlijnen en eerdere onderzoeken

voor deze inhoudsanalyse precies in variabelen zijn omgezet, staat beschreven in de

methode.

Wat in andere onderzoeken niet naar voren is gekomen, maar toch aandacht

verdient, is de mate van invloed van de eindredactie. Het zou kunnen dat deze de

Page 8: Afstudeeronderzoek K.Keuchenius

8

richtlijnen beter of juist minder goed naleeft dan de auteur van een artikel. In dit

onderzoek wordt daarom gekeken naar mogelijke verschillen tussen de kop en lead

van een artikel en de tekst zelf. Dat wordt gedaan aan de hand van aangeraden en

afgeraden woordgebruik, zoals de neutrale term ‘suïcide’ en het meer beladen woord

‘zelfmoord’.

- Welke aangeraden kenmerken bevatten de artikelen?

De richtlijnen beschrijven ook een aantal toevoegingen in artikelen die het Werther

effect zouden kunnen verminderen. Zo zou het noemen van gevolgen voor

nabestaanden mensen ervan kunnen weerhouden een voorbeeld te nemen aan een

beschreven suïcide. Ook is het volgens de richtlijnen goed om te benadrukken dat het

grootste deel van suïcidale personen psychische problemen hebben, zoals een

depressie, en dat dergelijke problemen behandelbaar zijn. Ook bij deze adviezen is het

dus mogelijk aan de hand van variabelen te kijken in hoeverre kranten zich hieraan

houden.

Een discutabel advies betreft het citeren van experts. In veel richtlijnen wordt

aangeraden om een expert aan het woord te laten. Deze kan een suïcide immers in

context plaatsen, door bijvoorbeeld (behandelbare) psychische problemen als

voornaamste oorzaak aan te wijzen. Dat dit automatisch veiligere artikelen oplevert,

blijkt echter lang niet altijd het geval. In een onderzoek naar mogelijke beschermende

effecten van genuanceerde suïcideberichtgeving bleek de groep artikelen waarin een

expert aan het woord kwam juist positief te associëren met daadwerkelijke

suïcidecijfers (Niederkrotenthaler 2010). Dat gold ook voor het vermelden van

contactgegevens voor hulp, eveneens een advies uit de richtlijnen. Om dit verder te

onderzoeken, wordt in dit onderzoek gekeken naar de invloed van een geciteerde

expert op het aantal beschermende en risicovolle kenmerken van artikelen. Een

samenhang tussen deze variabelen lijkt immers aannemelijk; experts kunnen

bijvoorbeeld beschermende informatie geven of journalisten afraden de term

‘zelfmoord’ te gebruiken.

- Waarin verschillen Nederlandse kranten in hun berichtgeving over suïcide?

Als we kijken naar hoe kranten berichten over suïcide, komt wellicht vanzelf in beeld

in hoeverre kranten hierin van elkaar afwijken. Dat de verschillen groot kunnen zijn,

zagen we al in de berichtgeving over de dood van Antonie Kamerling. In dit

Page 9: Afstudeeronderzoek K.Keuchenius

9

onderzoek wordt gekeken of kranten wat betreft suïcideberichtgeving significant van

elkaar verschillen.

Het valt bijvoorbeeld te verwachten dat kranten die vaak sensationele

berichten plaatsen sneller over een individueel geval of zelfs over een stijgend aantal

suïcides zullen schrijven. Andersom zouden kranten die zich in de markt zetten als

verstrekker van achtergrondinformatie naar verwachting eerder kiezen om dit

onderwerp te behandelen in een achtergrondartikel over bijvoorbeeld onderzoek of

beleid omtrent suïcide.

3. Theoretisch kader

Zoals al is genoemd in de inleiding zijn er na de achttiende-eeuwse Werther-suïcides

ten navolging van Goethe’s roman veel onderzoeken gedaan naar dit copycat effect.

Madelyn S. Gould (2001) en S. Stack (2003) zijn voorbeelden van onderzoekers die

de resultaten hiervan bij elkaar hebben gebracht. Ze zijn allebei overtuigd van het

bestaan van het Werther effect.

Een aantal opvallende voorbeelden van imitatiegedrag na suïcideberichtgeving

worden vaak aangehaald in dergelijke studies. Zo daalde in Oostenrijk het aantal

zelfdodingen op de metrorails bijvoorbeeld met meer dan tachtig procent nadat

kranten was gevraagd niet meer expliciet over deze veelvoorkomende methode te

berichten (Etzersdorfer & Sonneck 1998). Ook bleken in verschillende onderzoeken

suïcidecijfers te dalen tijdens stakingen van kranten (Gould 2001). Een laatste

veelzeggend voorbeeld is het onderzoek naar zelfdodingscijfers volgend op de suïcide

van een bekende Oostenrijker, die zich door het hoofd schoot. Deze daad kreeg

uitgebreide aandacht in het nationaal grootste dagblad, dat zich onregelmatig over

verschillende regio’s verspreidde. Volgens hetzelfde patroon als de spreiding van de

krant stegen in deze regio’s de suïcides met een vuurwapen (Etzersdorfer 2004).

Wetenschappers verklaren het Werther effect aan de hand van verschillende

sociaal wetenschappelijke theorieën. Zo kan suïcidebesmetting volgens Gould gezien

worden in het bredere kader van gedragsbesmetting (Gould 2001). Daarbij verspreidt

een bepaald gedrag zich spontaan over een groep, zoals ook het geval kan zijn met

drugsgebruik en tienerzwangerschappen. Een individu heeft dan een motivatie voor

een bepaald gedrag, maar beheerst deze tegelijkertijd. De motivatie en de interne

beheersing zijn dus in strijd. Mediaberichten kunnen de beheersing afzwakken en zo

gedrag uitlokken dat normaalgesproken beheerst blijft.

Page 10: Afstudeeronderzoek K.Keuchenius

10

Het effect kan volgens Gould ook ingebed worden in de sociaal-leren theorie,

volgens welke menselijk gedrag vooral aangeleerd wordt door imitatie. Of zich

imitatie voordoet is afhankelijk van de gewenste en ongewenste consequenties van het

gedrag. Een beloning kan bijvoorbeeld imitatie uitlokken, zoals publieke aandacht in

het geval van suïcideberichtgeving. Verder kijkt Gould in haar onderzoek naar de

besmettingsfactoren van medische ziektes. Daarin spelen omgevingsfactoren,

ontvangersfactoren en besmettersfactoren een rol, zoals vermoedelijk ook het geval is

bij het Werther effect. Hiernaar moet nog verder onderzoek gedaan worden, vindt

Gould. Wel kan ze aan de hand van de besproken onderzoeken enkele factoren

vaststellen die het besmettingseffect vergroten. Een voorbeeld van een

omgevingsfactor is bijvoorbeeld een staat van vrede in plaats van oorlog in een land.

Het Werther effect kan in zo’n omgeving sterker zijn. Als ontvangersfactor wijst

Gould leeftijd aan. Jonge mensen blijken eerder geneigd door suïcideberichtgeving

‘besmet’ te worden. Als besmettingsfactoren noemt Gould ten slotte kenmerken van

artikelen zoals plaatsing van het artikel op de voorpagina en het woord suïcide in de

kop (Gould 2001).

Ook andere onderzoeken diepen het Werther effect verder uit. Aan de hand

van zijn analyse van 247 verschillende studies naar dit fenomeen wijst Stack (2003)

verschillende kenmerken aan van suïcideartikelen die samenhangen met een hoger

suïcidecijfer ná de berichtgeving. Deze komen sterk overeen met de kenmerken die

Gould noemt. De verklaring aan de hand van sociaal leren theorieën komt er volgens

Stack vooral op neer dat een lezer van suïcideberichtgeving leert dat er bezorgde

mensen zijn die hun problemen oplossen met suïcide.

Aan de hand van dergelijke resultaten en wetenschappelijke theorieën hebben

stichtingen en overheden wereldwijd mediarichtlijnen opgezet voor berichtgeving

over suïcide. De tientallen mediarichtlijnen over suïcideberichtgeving verschillen niet

wezenlijk van elkaar. Grotendeels noemen ze dezelfde schadelijke en beschermende

kenmerken van artikelen, blijkt uit onderzoek van Pirkis uit 2006. Deze studie is

wegens beperkte toegang in dit onderzoek niet bekeken, maar de conclusie wordt wel

genoemd in een andere studie (Fu et al. 2010). De richtlijnen blijken wel sterk van

elkaar te verschillen in de manier waarop ze zijn ontwikkeld (Pirkis 2010). Niet overal

zijn de media zelf betrokken geweest bij het opstellen van richtlijnen, daarnaast

verschilt de implementatie van de richtlijnen sterk per land. Het lijkt daarom

aannemelijk dat ook de mate van toepassing van de richtlijnen niet in alle landen

Page 11: Afstudeeronderzoek K.Keuchenius

11

gelijk is. Zoals we zagen met het voorbeeld van Antonie Kamerling kan de naleving

van de regels ook binnen landen sterk verschillen. Hiernaar is echter nog niet veel

onderzoek gedaan. Slechts van enkele landen zijn resultaten bekend over het naleven

van de suïcide-richtlijnen.

Stack (2003) stelt dat mediarichtlijnen effect kunnen hebben op het

suïcidecijfer. Een onderzoek dat hij daarvoor aanhaalt is dat van de Zwitserse

onderzoeker Michel en zijn collega’s (Michel et al. 2000). Deze onderzoekers

verzamelden gedurende acht maanden alle Zwitserse geprinte artikelen met suïcide als

(een van de) hoofdonderwerp(en). Deze analyseerden ze op kenmerken als

paginanummer, inhoud en grootte van de kop, beeld, artikellengte, het noemen van de

methode en de aanwezigheid van beschermende factoren zoals alternatieve

uitkomsten van suïcidale gedachten en het vermelden van contactgegevens voor hulp

bij suïcidale gedachten.

De resultaten hiervan bespraken de onderzoekers op een persconferentie en

met de hoofdredacteur van de grootste sensatiekrant. Naar alle redacties stuurden zij

vervolgens de mediarichtlijnen over suïcideberichtgeving. Daarna voerden ze dezelfde

inhoudsanalyse uit. Inhoudelijk bleken de artikelen sterk verbeterd, maar het aantal

artikelen bleek te zijn toegenomen. Of de interventie succesvol is geweest, valt dus

nog wel te betwisten.

Een andere studie naar het naleven van richtlijnen over suïcide in de media is

dat van Fu en zijn mede-onderzoekers (Fu et al. 2010). Zij onderzochten de

berichtgeving over suïcide in China en Taiwan. Hierbij vergeleken ze drie

verschillende regio’s met elkaar, namelijk Hong Kong, Taiwan en de Chinese stad

Guangzhou. In deze regio’s is het aantal zelfdodingen de afgelopen jaren sterk

toegenomen.

De onderzoekers verzamelden gedurende een half jaar alle artikelen over

zelfdoding uit de grote kranten. Deze categoriseerden zij op kenmerken als lengte,

positie en type suïcide en in verschillende mogelijk beschermende factoren zoals het

vermelden van contactgegevens voor hulp en het citeren van experts. De artikelen

bleken maar weinig van deze beschermende factoren over te nemen. Ze stonden

weliswaar niet vaak op de voorpagina, maar contactgegevens voor hulp werden

slechts in negen procent van de artikelen genoemd en bij achtenvijftig procent van de

artikelen stond, tegen de richtlijnen in, een foto geplaatst. Vooral dat laatste cijfer

vinden de onderzoekers verrassend hoog, vergeleken cijfers uit andere landen (Pirkis

Page 12: Afstudeeronderzoek K.Keuchenius

12

et al. 2009) (Michel et al. 2000). Ze dragen het aan als mogelijke veroorzaker van het

snel opgelopen aantal zelfdodingen in de Chinese regio’s. Overigens verschillen de

kranten van de drie regio’s op sommige punten sterk. Zo wordt in Hong Kong vaker

een foto bij het bericht geplaatst, in 90 procent van de gevallen, en worden maar in 4

procent van de berichten hulpgegevens genoemd.

Ook is er een onderzoek geweest naar de naleving van richtlijnen in Australië

(Pirkis et al. 2009) Gedurende een jaar werden berichten over suïcide verzameld,

zowel in televisieprogramma’s en radio-opnames als in geprinte media. Ze werden

geanalyseerd op grotendeels dezelfde variabelen als in het Zwitserse en Chinese

onderzoek. De meeste artikelen hielden zich redelijk aan de richtlijnen. Wel meldde

de helft de methode gedetailleerd en werden er nauwelijks contactgegevens voor hulp

vermeld.

In Nieuw Zeeland is ook onderzoek gedaan naar de berichtgeving over suïcide,

maar op een andere, meer verklarende manier. De Nieuw-Zeelandse onderzoekers

keken naar de houding van journalisten tegenover de richtlijnen (Collings & Kemp

2010). Zij interviewden vijftien journalisten die in kranten verslag hadden gedaan van

suïcide. Daarin komt onder meer naar voren dat de journalisten de mediarichtlijnen

restrictief vinden en sceptisch met onderzoeken omgaan. Ze houden er hun eigen

ideeën op na wat betreft de invloed van hun artikelen. Deze negatieve houding

tegenover de richtlijnen kan voortkomen uit het unieke Nieuw-Zeelandse beleid

rondom dit onderwerp, stelt Pirkis in een commentaar op het onderzoek (Pirkis 2010).

Naast niet-bindende richtlijnen, zoals in de meeste landen, is in dit land per wet

vastgelegd dat elk artikel over zelfmoord pas gepubliceerd mag worden met

toestemming van de lijkschouwer. De journalisten associëren de niet-bindende

richtlijnen soms met de wet, volgens Pirkis. Dit zou hen een groter gevoel van

restrictie kunnen geven.

De bevindingen uit bovenstaande onderzoeken zullen worden gebruikt in dit

onderzoek. Zo is voor het verzamelen van artikelen en het opstellen van variabelen

veel gekeken naar hoe buitenlandse onderzoeken dit deden. Omdat de

onderzoeksverslagen in veel gevallen niet gedetailleerd genoeg waren, blijft een

vergelijking met deze onderzoeken moeilijk. Onderling blijken de buitenlandse

onderzoeken ook al moeilijk met elkaar te vergelijken, omdat ze andere

inclusiecriteria, tijdsspannes en variabelen gebruiken. Bovendien zijn de landen wat

betreft inwoneraantal en aantal kranten niet hetzelfde. Een laatste studie die gebruikt

Page 13: Afstudeeronderzoek K.Keuchenius

13

wordt in dit onderzoek gaat over suïcideberichtgeving in Oostenrijk en de invloed

hiervan op de daadwerkelijke suïcidecijfers. De onderzoekers verzamelden gedurende

een half jaar uit de vijf grootste Oostenrijkse kranten 479 artikelen die grotendeels

over suïcide gingen. Met een uitgebreide codelijst werden de artikelen gecheckt op

aanwezigheid van beschermende en risicofactoren. Vervolgens bekeken ze de

suïcidecijfers in de (tweede) week vóór publicatie en de week ná publicatie van de

artikelen.

De onderzoekers concludeerden dat berichten over de methode ‘springen’,

voor de trein of van een gebouw, en een artikelfocus op suïcide-onderzoek positief

correleerden met het aantal suïcides in de week na publicatie. De suïcidecijfers namen

na deze artikelen dus toe. Artikelen met als voornaamste focus een niet gepoogde

suïcide correleerden negatief met het suïcidecijfer. Hier gaat het om artikelen over

iemand die suïcidale gedachten had, maar dit niet in daden heeft omgezet, in dit het

Oostenrijkse onderzoek ‘ideation’ genoemd.

Dat een focus op onderzoek een hoger aantal suïcides tot gevolg kan hebben, is

onverwacht. De onderzoekers vonden ook dat artikelen met een expert aan het woord

en met contactgegevens voor hulp de suïcidecijfers deden stijgen. Dit gaat in tegen de

adviezen van de meeste mediarichtlijnen over suïcideberichtgeving.

4. Methode 4.1 Data

Om te bekijken hoe Nederlandse kranten over het onderwerp suïcide berichten, zijn in

dit onderzoek 209 artikelen uit 32 Nederlandse dagbladen geanalyseerd. Ze werden

verzameld uit de periode 1 december 2010 tot en met 30 november 2011. De artikelen

komen uit de krantendatabase LexisNexis en zijn geselecteerd op de zoekwoorden

‘zelfmoord’, ‘zelfdoding’ en ‘suïcide’. Alle treffers op deze zoekwoorden zijn

gescand op geschiktheid voor het onderzoek. Alleen de artikelen met suïcide als

hoofdonderwerp of als één van de hoofdonderwerpen zijn meegenomen in de analyse.

Voor de inclusiecriteria kon maar ten dele een voorbeeld worden genomen aan

de voorgaande, buitenlandse onderzoeken over suïcideberichtgeving. De onderzoeken

verschilden in hun selectie van artikelen. Bovendien staat in de onderzoek artikelen

niet uitgebreid uitgelegd welke artikelen wel en niet zijn meegenomen in de analyse.

Dit onderzoek probeert daarom zo concreet mogelijk de inclusiecriteria vast te leggen.

Page 14: Afstudeeronderzoek K.Keuchenius

14

Hoewel de mediarichtlijnen en een deel van de buitenlandse onderzoeken

vooral gericht lijken op berichtgeving over individuele suïcidegevallen, is in dit

onderzoek gekeken naar een breder spectrum van artikelen over suïcide. Daarbij

komen ook meer algemene artikelen over dit onderwerp aan bod. Hieronder vallen

bijvoorbeeld artikelen over veranderingen in beleid jegens suïcide of over onderzoek

naar de oorzaken van suïcide. Dergelijke artikelen kunnen immers ook elementen

bevatten die het Werther effect mogelijk versterken of afzwakken, zoals het noemen

van veel voorkomende methodes of het vermelden van contactgegevens voor hulp.

Onderzoekster Pirkis kijkt ook met dit bredere perspectief naar berichtgeving

over suïcide. Zij deed meerdere onderzoeken naar de relatie tussen suïcide en

berichtgeving. Een van deze onderzoeken, over Australische mediaberichten, is in het

theoretisch kader besproken (Pirkis et al. 2002). Pirkis en mede-onderzoekers namen

in hun analyse niet alleen de artikelen mee die een individueel geval van suïcide

rapporteren, maar ook artikelen die focussen op juridische zaken omtrent suïcide of

over iemand die met suïcidale gedachten heeft rondgelopen maar deze nooit in daden

heeft omgezet. Hetzelfde geldt voor het Oostenrijkse onderzoek (Niederkrotenthaler

et al. 2010), waarin alle artikelen zijn geanalyseerd die grotendeels over suïcide

gingen.

Ook het onderzoek van Fu et al (2009) naar de suïcideberichtgeving in China

lijkt een breed spectrum aan artikelen te analyseren. Zo includeerden de onderzoekers

alle artikelen met tenminste één sleutelwoord dat gerelateerd is aan suïcidaal gedrag.

Daarbij lieten ze alleen de editorials, commentaren, berichten over fictieve suïcide en

die over suïcide in het buitenland buiten beschouwing. De Zwitserse onderzoekers

(Michel et al 2000) tenslotte, richtten zich in hun onderzoek op alle artikelen waarin

suïcide of een poging tot suïcide het hoofdonderwerp of één van de

hoofdonderwerpen is. Hierbij lijkt het wel specifiek te gaan over individuele gevallen.

Om in dit onderzoek alle relevante artikelen in de analyse mee te nemen, is

gekeken naar suïcide als (een van de) hoofdonderwerp(en) van het artikel. Dan gaat

het dus ook om indirecte berichtgeving over suïcide, zoals statistieken en

beleidsmaatregelen. Artikelen die het onderwerp ‘suïcide’ slechts zijdelings noemen

blijven buiten beeld. In deze scriptie wordt immers onderzocht hoe kranten berichten

over het onderwerp ‘suïcide’, hoe dergelijke artikelen eruit zien. Artikelen die het

onderwerp slechts aanstippen en daarnaast voornamelijk andere onderwerpen

behandelen, zouden de resultaten vertroebelen. Deze artikelen zullen bijvoorbeeld

Page 15: Afstudeeronderzoek K.Keuchenius

15

veel van de volgens de richtlijnen potentieel schadelijke kenmerken niet noemen.

Daar is immers minder ruimte voor. Het zou met de inclusie van deze suïcide

zijdelings behandelende artikelen daarom al snel lijken alsof de kranten de

mediarichtlijnen keurig volgen.

We focussen dus enkel op de artikelen met als hoofdonderwerp suïcide, als

individueel geval of in een breder perspectief. Daarbij gelden wel een aantal

uitzonderingen. Systematisch zijn enkele soorten artikelen in dit onderzoek buiten

beschouwing gelaten.

Dat zijn ten eerste de artikelen die gaan over zelfmoord samengaand met een

moord op een of meerdere andere personen. Zoals de artikelen die de gebeurtenissen

in het winkelcentrum van Alphen aan de Rijn beschrijven op acht april. Er is gekozen

deze artikelen niet mee te nemen in de analyse omdat het Werther effect van

suïcideberichtgeving middels sociaalwetenschappelijke theorieën te herleiden is tot

imitatiegedrag en daarmee de voorbeeldfunctie van de beschreven suïcidale personen.

Aangezien bij suïcide samengaand met moord sprake is van misdadige acties, zal de

voorbeeldfunctie van deze daders anders zijn dan die van uitsluitend suïcidale

personen. Net zoals dat het geval zou zijn bij zelfmoordterroristen, die in dit

onderzoek dus ook niet worden meegenomen. Wellicht kunnen berichten hierover

lezers wel degelijk aanzetten tot soortgelijke daden, maar dat is een ander onderwerp

van onderzoek. Een analyse hiervan zou beter thuishoren in een onderzoek naar het

imitatie-effect van berichten over moordenaars of terroristen.

Een ander onderwerp dat niet is meegenomen in de analyse van dit onderzoek

zijn artikelen over euthanasie. Deze artikelen zijn van een andere orde dan artikelen

over suïcide, omdat het in deze artikelen uitsluitend gaat over personen die

uitzichtloos lijden. Dat betekent dat zij uitbehandeld zijn, ook als zij last hebben van

psychische problemen. Grotendeels in de laatste fase van hun leven zullen euthanasie

plegende of overwegende personen in mediaberichten daarom minder sterk als

potentieel voorbeeld dienen voor niet uitzichtloos lijdende suïcidale personen. In de

Nederlandse media wordt het onderwerp euthanasie bovendien dermate vaak

behandeld dat inclusie van deze artikelen de analyse sterk zou beïnvloeden. Dat maakt

het vooral lastig een vergelijking te maken met buitenlandse onderzoeken, waar het

onderwerp euthanasie beduidend minder aandacht krijgt.

Ook mediaberichten over fictieve suïcide worden in dit onderzoek niet

geanalyseerd. Hierbij gaat het om artikelen over boeken, films of andere fictieve

Page 16: Afstudeeronderzoek K.Keuchenius

16

verhalen over suïcide. In veel voorgaande onderzoeken naar het Werther effect

worden fictieve berichten als aparte categorie behandeld. Fictieve suïcides blijken

vaak minder effect te hebben op het aantal suïcides, wellicht omdat lezers zich sneller

identificeren met waargebeurde dan met verzonnen suïcides (Stack 2003).

Ten slotte wordt ook de analyse van artikelen over niet-zekere suïcide

achterwege gelaten. In dergelijke artikelen wordt suïcide genoemd als een van de

mogelijke oorzaken van iemands dood. Er wordt dan nog onderzoek naar gedaan of

de meningen van betrokkenen verschillen. Aangezien de suïcide hier niet zeker is, zal

deze minder sterk als voorbeeld dienen voor suïcidale lezers. In hoeverre de suïcide

wordt betwijfeld in het artikel is afhankelijk van de auteur. Als deze de suïcide

beschrijft als vrijwel zeker, is het artikel wel meegenomen in de analyse.

Anders dan in sommige onderzoeken naar berichtgeving over suïcide kijkt dit

onderzoek wel naar artikelen over suïcides in het buitenland. Het lijkt in een

geglobaliseerde wereld als deze immers aannemelijk dat ook inwoners uit andere

landen dan het moederland imitatiegedrag uit kunnen lokken. Ook artikelen over

zelfdodingen van gevangenen of verdachten zijn in dit onderzoek wel meegeteld.

Vaak is het soort vergrijp en de zekerheid van het vergrijp in deze artikelen niet

duidelijk. Bovendien vormt deze groep wellicht een voorbeeld voor andere verdachten

van of schuldigen aan een misdrijf.

4.2 Variabelen

De 209 artikelen zijn gescoord op 37 verschillende variabelen. Deze variabelen zijn

grotendeels afgeleid uit de eerder besproken internationale richtlijn (Department of

Mental Health and Substance Abuse World Health Organization 2008), de

Nederlandse richtlijn (Ivonne van de Ven Stichting 2005) en de Belgische

aanbevelingen voor journalisten (VVJ et al. 2004).

Adviezen die hierin vooral naar voren komen gaan over aandacht genererende

aspecten van artikelen en over de context en de details die worden gegeven. De

verschillende adviezen zijn in dit onderzoek omgezet in variabelen. Deze zijn zo

objectief mogelijk vormgegeven, zodat het analyseren van artikelen nauwelijks is

onderheven aan subjectiviteit van de onderzoeker. In tegenstelling tot andere,

soortgelijke studies beschikt dit onderzoek namelijk over slechts één onderzoeker om

de artikelen te scoren op variabelen. De betrouwbaarheid van deze scoring kan

daarom moeilijk vastgesteld worden. In studies met meerdere onderzoekers kan

Page 17: Afstudeeronderzoek K.Keuchenius

17

statistisch worden getest in hoeverre de scores van verschillende onderzoekers per

artikel overeenkomen. Dat maakt het toevoegen van meer discutabele variabelen

mogelijk. Voorbeelden hiervan zijn de sensationele stijl van een artikel of de mate van

verheerlijking van de suïcidale persoon. In dit onderzoek zijn dergelijke kenmerken

slechts gedeeltelijk meegenomen. Deze variabelen zijn zo concreet mogelijk

beschreven. Tabel 1 geeft een overzicht van de variabelen.

artikelnaam   Wat  is  de  codenaam  van  het  artikel?  

datum   Wanneer  is  het  artikel  gepubliceerd?  

krantnaam   wat  is  de  naam  van  de  krant?  

kranttype   Gaat  het  om  een  regionale,  stads-­‐,  of  nationale  krant?  

artikelgenre   welk  genre  is  het  artikel?  

JNdaadNL   Gaat  het  om  Nederlandse  of  een  buitenlandse  suïcide?  

methode   methode  van  suïcide  waarover  geschreven  wordt  

artikelOnderwerp   waar  gaat  het  artikel  over,  onderwerp  dat  in  meer  kranten  staat?  

artikelFocus   wat  het  hoofdonderwerp  of  de  focus  van  het  artikel?  

JNbekendheid   gaat  het  om  de  suïcide  van  een  bekend  persoon?  

JNgevangene   gaat  het  om  suïcide  van  een  gevangene?  

JNvolbracht   gaat  het  om  een  poging  of  een  volbrachte  suïcide?  

leeftijd   hoe  oud  is  de  suïcidale  persoon?  

sekse   wat  is  de  sekse  van  de  suïcidale  persoon?  

prominentie   staat  het  artikel  op  de  voorpagina  of  verderop  in  de  krant?  

kopZelfmoord   bevat  de  kop  het  woord  ‘zelfmoord’,  ‘suïcide’  of  ‘zelfdoding’  of  geen  van  allen?  

JNkopMethode   bevat  de  kop  de  methode  van  zelfdoding?  

JNmethodedetaill   wordt  de  methode  gedetailleerd  beschreven?  

lengteArtikel   aantal  woorden,  inclusief  lead?  

oorzaak   welke  oorzaken  worden  genoemd?  

JNexperts   worden  er  experts  aan  het  woord  gelaten?  

Jncontact2   worden  contactgegevens  voor  hulp  in  het  artikel  vermeld?  

JNrisico   worden  alarmsignalen  van  suïcidale  personen  genoemd?  

JNimpact   wordt  de  impact  op  nabestaanden  genoemd?  

JNalternatieven  Worden  suïcidale  genoemd  die  uiteindelijk  geen  poging  deden,  

of  wordt  benadrukt  dat  suïcidale  gedachten  behandelbaar  zijn?  

risicowoorden   worden  afgeraden  woorden  zoals  epidemie,  geslaagd/mislukt,  gepleegd  gebruikt?  

JNlocatie   wordt  de  locatie  van  suïcide  genoemd?  

JNbegrijpelijk   wordt  de  daad  als  begrijpelijk  omschreven,  als  oplossing  voor  probleem?  

JNheroïsch   wordt  de  dader  of  de  daad  sterk  geromantiseerd/verheerlijkt?  

JNzelfmoordArt   staat  het  woord  zelfmoord  in  het  artikel?  

JNzelfdodingArt   staat  het  woord  zelfdoding  in  het  artikel?  

JNsuïcideArt   staat  het  woord  suïcide  in  het  artikel?  

JNzelfmoordLead   staat  het  woord  zelfmoord  in  de  lead  of  kop?  

JNzelfdodingLead   staat  het  woord  zelfdoding  in  de  lead  of  kop?  

JNsuïcideLead   staat  het  woord  suïcide  in  de  lead  of  kop?  

Page 18: Afstudeeronderzoek K.Keuchenius

18

risicoWoLead   staan  afgeraden  woorden  als  epidemie,  geslaagd/mislukt,  gepleegd  in  lead  of  kop?  

JNgraphic   Staat  er  een  afbeelding  bij  het  artikel?  

Tabel 1: Variabelen

Van bovenstaande variabelen zijn de meeste antwoorden dichotoom; er zijn maar

twee antwoorden mogelijk. Dat is het geval bij alle variabelen met als eerste letters JN,

van Ja en Nee. Ja krijgt steeds de score 1. Nee krijgt steeds de score 2. Bij een aantal

van deze dichotome variabele is de derde optie ‘niet van toepassing’, deze artikelen

worden ingevoerd als missende waarde en dus niet meegenomen in de analyse.

Van andere variabelen, zoals leeftijd, prominentie(=paginanummer) en

lengteArtikel zijn de antwoordmogelijkheden gemakkelijk af te leiden. De

antwoorden op enkele andere variabelen zijn echter onderverdeeld in door de

onderzoeker opgestelde categorieën. Hieronder de antwoordmogelijkheden.

Artikelgenre: ‘nieuws’, ‘achtergrond’, ‘brief of column’, ‘commentaar’ of ‘overig’

Methode: tien verschillende methodes zoals ‘verhanging’, ‘overdosis’ of ‘sprong voor

trein’, en de optie ‘niet genoemd’ of ‘combinatie’.

Onderwerp: een lijst van vijftig onderwerpen die in verschillende artikelen naar voren

kwamen. Veel voorkomende voorbeelden zijn het aantal zelfmoorden in 2010, een

onderzoek naar treinsuïcide en een reeks suïcides in gevangenis De Boschpoort.

Oorzaak: ‘niet genoemd’, ‘expliciet niet genoemd’: “niemand weet waarom”, ‘een

externe oorzaak genoemd’: problemen in iemands leven, ‘psychische problemen als

oorzaak genoemd’: depressie bijvoorbeeld, of een ‘combinatie’ van de laatste twee.

Een aantal variabelen zijn aan subjectiviteit van de onderzoeker onderhevig.

Hieronder een zo concreet mogelijke uitleg van hoe de onderzoeker hier te werk is

gegaan:

Artikelfocus: Het artikel focust voornamelijk op: een ‘individueel geval’, een ‘trend

of epidemie’, de ‘gevolgen voor nabestaanden’, ‘(overheids)beleid’, ‘onderzoek of

statistieken’, of een ‘niet gepoogde suïcide’, dat wil zeggen iemand die wel aan

suïcide dacht maar die het niet heeft gedaan, in het Oostenrijkse onderzoek ‘ideation’

genoemd (Niederkrotenthaler 2010). Ook de categorie ‘overig’ is bij deze variabele

opgenomen. Hierin eindigden vooral artikelen die gingen over wat iemand in het

Page 19: Afstudeeronderzoek K.Keuchenius

19

algemeen drijft tot suïcide. Een aantal artikelen ging over meerdere onderwerpen.

Deze kregen de artikelfocus toebedeeld waar de artikelen meer dan de andere

onderwerpen toe behoorde.

De keuze voor deze indeling wijkt af van een aantal andere onderzoeken naar

suïcideberichtgeving. In het Chinese (Fu et. al 2010) en Zwitserse (Michel et al. 2000)

onderzoek worden alle artikelen als individueel geval geïnterpreteerd. Deze categorie

is in deze studies waarschijnlijk dus breder dan in dit onderzoek. Een voorbeeld zijn

de artikelen over een aantal suïcides in de Bredase gevangenis De Koepel. Deze zijn

in dit onderzoek vaak onder de artikelfocus ‘beleid’ of ‘onderzoek’ geschaard, omdat

het artikel voornamelijk ging over Kamervragen of over onderzoek naar de suïcides.

De buitenlandse onderzoeken zullen ze waarschijnlijk in de analyse mee hebben

genomen als individueel geval.

MethodeDetaill: Wordt er in het artikel meer verteld over de daadwerkelijke daad dan

alleen de methode van suïcide? Bijvoorbeeld waarmee of waaraan iemand zich heeft

opgehangen, hoeveel pillen iemand heeft genomen of van welke verdieping iemand

sprong.

MethodeImpact: Wordt er in het artikel aandacht besteed aan de impact op

nabestaanden? Hierbij worden, in het geval van treinsuïcide, ook traumatische

ervaringen van treinpersoneel meegeteld.

Alternatieven: Wordt een suïcidaal persoon beschreven die uiteindelijk geen poging

doet, maar alternatieve manieren vindt om met zijn problemen om te gaan (ideation)?

Of wordt benadrukt dat suïcidale personen behandeld kunnen worden? Kortom:

worden er alternatieve, positieve uitkomsten genoemd van suïcidale gedachten?

Locatie: wordt de locatie van de suïcide specifiek genoemd? Bijvoorbeeld van welk

gebouw iemand is gesprongen, dat hij/zij in eigen huis is gevonden of dat hij/zij bij

een bepaald station de treinrails opging. Dit draagt bij aan een gedetailleerde

beschrijving van de methode. Bovendien kan een plek waar vaak suïcides voorkomen

door media ‘gepromoot’ worden als suïcideplek (Department of Mental Health and

Substance Abuse World Health Organization 2008).

Begrijpelijk: Dit is een van de meest discutabele variabelen. De artikelen die hier met

een ‘ja’ werden beantwoord bevatten één van de volgende elementen:

Betrokkenen/nabestaanden snappen waarom iemand suïcide heeft gepleegd. De

situatie wordt als uitzichtloos beschreven, doordat er heel veel problemen worden

Page 20: Afstudeeronderzoek K.Keuchenius

20

opgestapeld of de situatie wordt beschreven als een ‘malaise’. Er wordt benadrukt dat

suïcide niet egoïstisch is: ‘besef hoe ziek, wanhopig of ongelukkig iemand moet zijn

geweest’. Letterlijk: ‘het was bepaald geen toeval’, of: ‘net als anderen die niet meer

konden leven met X’

Heroïsch: Ook deze variabele is sterk onderhevig aan de subjectiviteit van de

onderzoeker. Artikelen bevatten onder andere: ‘Beroemde’ voorbeelden van mensen

die zichzelf in brand steken als aanklacht tegen de samenleving. Lyrische

omschrijving van de persoon in kwestie. Massale ontzetting over zijn/haar dood.

Dood genoemd als wraak op vader (Mark Madoff). Heldhaftige kleding omschreven

van persoon in kwestie tijdens sterven, zoals een helm en uniform.

JNRisico: De Ivonne van de Ven Stichting geeft in de richtlijn ook informatie om in

eventuele kaders bij artikelen te plaatsen (Ivonne van de Ven Stichting 2005). Daarin

staat ook een lijst alarmsignalen waaraan suïcidale personen te herkennen zijn. Zoals

veel over de dood praten of alvast zaken gereed maken voor nabestaanden. Deze

variabele is uiteindelijk niet meegenomen in de analyse. De kenmerken bleken tijdens

het scoren moeilijk te herkennen en bovendien nauwelijks voor te komen.

4.3 Analyse

De scores van artikelen op de verschillende variabelen zijn in het statistische

programma SPSS op verschillende manieren geanalyseerd. Met frequentietabellen,

histogrammen en staafdiagrammen zijn de data gevisualiseerd. Verder is met

verschillende statistische testen gewerkt. Zo is van de continuë variabelen met de

Kologorov-Smirnov test vastgesteld of deze normaal verdeeld waren. Met de Chi-

kwadraat en de Spearman coëfficiënt is gekeken naar de samenhang tussen dichotome

en enkele continuë variabelen.

De Chi-kwadraat, in dit onderzoek aangegeven met ‘X2’, kijkt of de verdeling

van artikelen over een kruistabel significant afwijkt van de verdeling die zou worden

verwacht als er géén samenhang was tussen de twee variabelen. De kruistabellen staan

in de bijlage. Bij het noemen van de Chi-kwadraat in de tekst staat steeds vermeld hoe

veel de kans op een bepaalde uitkomst op variabele B toeneemt bij een bepaalde

uitkomst op variabele A. Dit is berekend met de odds-ratio, zoals beschreven in Andy

Field (Field 2000)

De Spearman coëfficient, in dit onderzoek aangegeven met ‘Rs’, berekent of

de uitkomst van de ene variabele stijgt of daalt als de uitkomst van een andere

Page 21: Afstudeeronderzoek K.Keuchenius

21

variabele toeneemt. De tabel die SPSS hierbij geeft, staat in de bijlage. In de tekst

wordt ook steeds vermeld voor hoeveel procent de ene variabele aan de hand van de

andere te verklaren valt, door het kwadraat van de gevonden correlatie te berekenen

(Field 2000).

Tenslotte is aan de hand van een variantieanalyse in het programma MLwiN

gekeken op welke variabelen kranten significant van elkaar verschillen. Hoe dit

precies is gedaan, staat uitgelegd in de bijlage. Bij alle significante uitkomsten die in

dit onderzoek worden genoemd, staat bovendien het significantieniveau vermeld. Dit

is aangegeven met de p-waarde. Die is kleiner dan 0.05, 0.01, 0.005 of 0.001. Het is

dan dus respectievelijk 95 procent, 99, 99.5 en 99.9 procent zeker dat de gevonden

samenhang niet op toeval berust.

Voor het gebruik van kruistabellen zijn de originele waarden van enkele

variabelen omgescoord tot dichotome variabelen. Dat is bijvoorbeeld gedaan met de

variabelen die kijken naar de aangewezen oorzaak van de suïcide en naar het

benoemen van suïcide in de kop. In plaats van vier antwoorden: ‘zelfmoord’,

‘zelfdoding’, ‘suïcide’ of ‘geen van allen’ zijn de antwoorden in een nieuwe variabele,

ZelfmoordKopBescherm, verdeeld in ‘wel’ of ‘niet’ genoemd in de kop, het gaat dan

om alle drie de varianten van het begrip. Hetzelfde is gebeurd in de nieuwe variabele

OorzaakRiscio: wordt een extern probleem als (deel van) de oorzaak aangewezen? En

het gespiegelde OorzaakBescherm: worden als (deel van de) oorzaak psychische

problemen genoemd?

Voor het vergelijken van verschillende subgroepen van kranten in een

kruistabel (Chi-kwadraat) zijn ook twee nieuwe dichotome variabelen gecreëerd door

het omscoren van waardes van bestaande variabelen. Zo is de variabele die scoorde op

‘regionale’, ‘nationale’ of ‘stadskrant’, omgescoord tot JNTypeKrant: ‘nationaal’ of

‘niet nationaal’. Een laatste omgescoorde variabele is de variabele VeelKrant. Deze

verdeelt de krantnamen in twee groepen onder: kranten die zes of minder en kranten

die meer dan zes suïcideartikelen hebben gepubliceerd in de bestudeerde tijdspanne.

Ook zijn nieuwe variabelen samengesteld, zoals TotaalRisico. Hierin worden

de scores van verschillende variabelen die kijken naar de aanwezigheid van

risicofactoren bij elkaar opgeteld. Dat zijn JNkopMethode + JNmethodedetaill +

JNlocatie + JNbegrijpelijk + JNheroisch + OorzaakRisico + JNgraphic. Er wordt dus

gekeken of de methode in de kop staat en/of deze gedetailleerd wordt beschreven

en/of de locatie wordt genoemd en/of de suïcide als begrijpelijk en/of heroïsch wordt

Page 22: Afstudeeronderzoek K.Keuchenius

22

beschreven en/of als (deel van de) oorzaak een extern probleem wordt genoemd en/of

er een afbeelding bij het artikel is geplaatst. Omdat de dichotome variabelen in dit

onderzoek steeds een vraag stellen waarop ja=1 of nee=2 kan worden geantwoord,

betekent een hoge score op TotaalRisico dat er weinig risicofactoren aanwezig zijn.

Op de vraag of deze aanwezig waren is dan immers vaak nee=2 geantwoord. De

hoogst-haalbare score is dus 12 en betekent dat in het artikel geen van de genoemde

risicofactoren voorkomt. De laagst-haalbare score is 6, in dit geval staan álle

risicofactoren in het artikel.

Een andere samengestelde variabele is TotaalBescherm. Deze telt de

beschermende factoren van een artikel bij elkaar op. De variabele bestaat uit

JNContact2 + JNalternatieven + JNimpact + OorzaakBescherm +

ZelfmoordKopBescherm + JNexperts + ZelmoordArtBescherm. Er wordt dus

gekeken of contactgegevens en/of alternatieven en/of de impact op nabestaanden

en/of psychische problemen worden genoemd, en/of experts aan het woord worden

gelaten en/of de term ‘zelfmoord’ in het artikel staat en/of een variant van de term

‘suïcide’ in de kop staat. Hier betekent een hoge score dat weinig van deze

beschermende adviezen van de richtlijnen zijn opgevolgd. Een hoge score staat hier

dus, tegenovergesteld aan de betekenis van de score van TotaalRisico, voor een

slechte naleving van de richtlijnen.

Er hoeft bij deze samengestelde variabelen niet te worden gekeken of de

afzonderlijke, bij elkaar opgetelde, variabelen in voldoende mate met elkaar

samenhangen. In de sociale wetenschappen gebeurt dit wel vaak bij samengestelde

variabelen, aan de hand van de Chronbach’s Alpha. Een hoge samenhang is dan nodig,

omdat de losse variabelen dezelfde ‘trek’ moeten meten, zoals intelligentie, door

bijvoorbeeld de score in IQ en leesvaardigheid bij elkaar te voegen. Dat is in dit

onderzoek echter niet het geval. De variabelen over risico- en beschermende factoren

hoeven niet hetzelfde te meten. Wel is hun bij elkaar opgetelde score interessant om

vast te stellen in welke mate de artikelen voldoen aan de richtlijnen. De variabelen

TotaalRisico en TotaalBescherm dienen de variabelen dus alleen te sommeren, zoals

ook het geval zou zijn bij het sommeren van de inkomens van verschillende

gezinsleden om het gezinsinkomen te berekenen, waarbij de afzonderlijke inkomens

ook niet met elkaar samenhangen. Dat de twee samengestelde variabelen in dit

onderzoek dus uit van elkaar onafhankelijke variabelen bestaan, doet niets af aan hun

Page 23: Afstudeeronderzoek K.Keuchenius

23

nut: namelijk kijken hoeveel beschermende of juist risicofactoren er in een artikel

staan.

5. Resultaten:

5.1 Waarover en in welke vorm zijn de suïcide-artikelen doorgaans geschreven?

Om een beeld te krijgen van het onderzoeksobject, de artikelen over suïcide, is in dit

onderzoek eerst gekeken naar de verdeling van genres, hoofdonderwerpen en de focus

van de verzamelde data. Hoe zien de berichten over suïcide eruit in Nederlandse

kranten? Commentaren van kranten bleken niet voor te komen, al was het van

sommige artikelen twijfelachtig welk genre ze hadden. Dat was bijvoorbeeld het geval

bij een aantal artikelen van het Reformatorisch Dagblad. Deze zijn daarom onder

‘overige’ geschaard. Het grootste deel van de artikelen, ruim 64 procent, waren

nieuwsberichten. Nog eens 26 procent waren achtergrondartikelen zoals interviews en

nog 8 artikelen waren brieven of columns.

Een aanvullende variabele ter oriëntatie op het onderzoeksobject is die van de

artikelfocus. Welke categorie gebeurtenissen vinden de Nederlandse kranten

nieuwswaardig genoeg om over te schrijven? De richtlijnen hebben het vooral over

individuele gevallen van suïcide. Deze lijken ook het meeste risico te bevatten op een

eventueel Werther effect. Ook artikelen over een trend of zelfs epidemie van suïcide

rekenen de richtlijnen waarschijnlijk tot deze risicovolle categorie. Er wordt immers

afgeraden woorden als ‘epidemie’ te gebruiken. Deze term is in dit onderzoek

overigens in geen van de artikelen teruggevonden.

Andere hier gebruikte categorieën, zoals ‘beleid’, ‘onderzoek’ of ‘gevolgen

voor nabestaanden’ lijken in de meeste richtlijnen niet te worden meegeteld. Wellicht

omdat deze onderwerpen minder duidelijk als voorbeeld kunnen dienen voor

eventueel suïcidale lezers. In de methode staat uitgelegd waarom dit onderzoek deze

categorieën wel meerekent.

Page 24: Afstudeeronderzoek K.Keuchenius

24

Individueel geval 79 37.8 %

(Overheids)Beleid 45 21.5 %

Onderzoek of statistiek 42 20.1 %

Trend of epidemie 19 9.1 %

Gevolgen, nabestaanden 16 7.7 %

Ideation,niet-gepoogd 3 1.4 %

Overig 4 1.9 %

Totaal 208 99.5 % Tabel 2: Frequentie artikelfocus

In Tabel 2 is te zien dat de meest voorkomende categorie in dit onderzoek die van het

individuele geval is, bijna 38 procent van de artikelen. Deze artikelen gaan

bijvoorbeeld over een bekende skiër die is overleden door suïcide, een Nederlander

die van de toren van Pisa springt, een gasexplosie in een flat in Alphen aan den Rijn,

veroorzaakt door de suïcide van een bewoner, of de suïcide van een vroeger

misbruikte misdienaar.

Twee andere substantiële percentages van de artikelen gaan over beleid van de

overheid of van andere instellingen of over onderzoek of statistiek omtrent suïcide.

Artikelen over de gevolgen voor nabestaanden of over een niet gepoogde suïcide

komen nauwelijks voor. Die laatste categorie behoeft wellicht enige uitleg. Een van

de artikelen over niet gepoogde suïcide, uit NRC Handelsblad beschrijft hoe Bob

Dylan in een pas opgedoken interview vertelt dat hij eerder in zijn leven suïcide

overwoog. Een ander artikel, uit het Reformatorisch Dagblad, geeft raad aan een

meisje wiens vriendin met suïcidale gedachten rondloopt. Het laatste artikel staat in

het Algemeen Dagblad en beschrijft hoe twee DJ’s de suïcide van een beller wisten te

voorkomen. Deze artikelen over niet gepoogde suïcide, ook wel ‘ideation’ genoemd,

bleken in het Oostenrijkse onderzoek samen te hangen met een lager suïcidecijfer

(Niederkrotenthaler et al. 2010).

Voor een nog helderder beeld van de suïcide-artikelen zijn ook de vaker voorkomende

hoofdonderwerpen genoteerd. Een overzicht van al deze onderwerpen is te vinden in

de bijlage. De populairste onderwerpen staan in tabel 4. Achttien artikelen gaan over

de jaarcijfers van suïcide in Nederland, dertien artikelen behandelen een onderzoek

Page 25: Afstudeeronderzoek K.Keuchenius

25

van psychiater Cornelis van Houwelingen naar mogelijke preventie van suïcide op het

spoor, elf artikelen beschrijven een politieke discussie over Minister Schippers van

Volksgezondheid die de doelstelling om het suïcidecijfer te verlagen, wil loslaten, en

nog eens elf artikelen gaan over een opvallend hoog aantal suïcides in de Bredase

gevangenis De Boschpoort dat wellicht gewijd kan worden aan veranderingen in het

beleid van de gevangenis.

Aantallen suïcides per jaar 18 18.9 %

Onderzoek naar spoorsuïcide van psychiater Houwelingen 13 13.7 %

Discussie in politiek over doelstelling terugdringen suïcidecijfers 11 11.6 %

Suïcide in gevangenis De Boschpoort als mogelijk gevolg veranderingen in beleid 11 11.6 %

Dood Chileense oud-President Allende blijkt suïcide 6 6.3 %

Suïcide van een verdachte in zedenzaak 6 6.3 %

Suïcide van Radboud Universiteit leidt tot discussie over studiedruk 5 5.3 %

Preventie van spoorsuïcide door Prorail 5 5.3 %

Preventie en registratie van suïcides onder politieagenten 4 4.2 %

Suïcide van Gary Speed, voetbal bondscoach Wales 4 4.2 %

Suïcide en suïcidepogingen in familie Madoff 4 4.2 %

Boek 'verdwaald in alle vragen' van Alje Kamphuis 4 4.2 %

Zelfverbranding asielzoeker op dam 4 4.2 %

Totaal 95 100% Tabel 3: Frequentie onderwerp artikel

Tenslotte nog enkele cijfers met betrekking tot de beschreven suïcides zelf. In een

kleine 50 procent van de artikelen is de sekse van een suïcidaal persoon genoemd. Dat

waren 81 mannen en slechts 16 vrouwen. In 67,5 procent van de artikelen gaat het om

Nederlandse suïcide. In meer dan de helft van de artikelen wordt geen methode van

suïcide genoemd. Verder gaat het zevenentwintig keer over springen voor de trein, elf

keer over springen van een gebouw en zestien keer over ophanging. De rest van de

artikelen beschrijven andere methodes of een combinatie ervan. De artikelen zijn

regelmatig verspreid over het jaar. Alleen op 19 mei zijn opvallend veel, namelijk

dertien, artikelen gepubliceerd. De meeste hiervan gaan over spoorsuïcide. Van de

artikelen die specifieke gevallen rapporteren, was 41 van de suïcidale personen een

bekendheid, 99 van deze personen waren daarentegen onbekend. Twaalf van de

Page 26: Afstudeeronderzoek K.Keuchenius

26

artikelen beschrijven een onvoltooide suïcidepoging, en de leeftijd van de beschreven

personen valt in de meeste gevallen tussen de 34 en 66 jaar.

De meeste artikelen in dit onderzoek zijn dus nieuwsberichten over een

individueel geval van suïcide. Daarbij gaat het meestal om een Nederlandse,

onbekende man, zonder hierbij de methode te noemen. Deze individuele suïcides

werden vaak nieuwswaardig door opmerkelijke gevolgen voor betrokkenen, of omdat

ze kenmerkend waren voor algemenere zaken, zoals de financiële crisis.

5.2 Hoe vaak en hoeveel berichten kranten over suïcide?

Op het eerste deel van deze subvraag is het antwoord makkelijk te geven. Er zijn in de

periode tussen 1 december 2010 en 30 november 2011 209 artikelen gevonden met

suïcide als (één van de) hoofdonderwerp(en) die één van de sleutelwoorden ‘suïcide’,

‘zelfdoding’ of ‘zelfmoord’ bevatten.

Ook de lengte van artikelen speelt hier een rol. In totaal werden er in de

artikelen over suïcide 69.624 woorden geschreven. Het gemiddelde artikel telde 335

woorden. Het meest voorkomende aantal woorden was 110. Hieruit kunnen we

afleiden dat de meeste berichten over suïcide korte berichten zijn. Een aantal lange

artikelen hebben het gemiddelde omhoog getrokken. De grootste uitschieter is een

artikel uit het Parool van 2463 woorden. Als we deze niet meetellen daalt de

gemiddelde lengte naar 324 woorden.

Page 27: Afstudeeronderzoek K.Keuchenius

27

Figuur 1

Dat de meeste artikelen kort zijn, is ook te zien in Figuur 1. In de histogram is de

verdeling duidelijk scheef, de top zit niet in het midden maar links, aan de kant van

het lage aantal woorden. De verdeling heeft dus niet de standaard klok-vorm. Dit is

ook af te leiden uit de Z-score van de scheefheid (of skewness) die SPSS berekent.

Die Z-score is 12,5, dit duidt inderdaad op een sterke Scheefheid naar de linkerkant.

De lengte van artikelen is dan ook niet normaal verdeeld, zoals bij een klokvorm het

geval zou zijn. Dat blijkt uit de Kolgorov-Smirnov test, D(207)= 0.16, p< 0.001. Met

een zekerheid van 99.9 procent kan nu gesteld worden dat de lengtes van artikelen

niet normaal verdeeld zijn.

Een normale verdeling is wel één van de voorwaarden voor het gebruik van

zogenaamde parametrische testen zoals de Pearson coëfficiënt, om correlaties tussen

variabelen te berekenen. Deze kunnen in dit onderzoek dus niet gebruikt worden.

Daarom is voor het berekenen van correlaties hier de non-parametrische Spearman

coëfficiënt gebruikt, waarvoor de variabelen niet normaal verdeeld hoeven te zijn.

Page 28: Afstudeeronderzoek K.Keuchenius

28

Figuur 2

Figuur 2 geeft een beeld van het aantal artikelen en hun lengte. Per krant is te zien

hoeveel artikelen zijn gepubliceerd over suïcide (cijfer in staaf) en hoelang die

artikelen in totaal waren (hoogte staaf). In deze grafiek zien we alleen de kranten die

meer dan 6 artikelen hebben gepubliceerd. Voor een grafiek van de andere helft van

de kranten, zie bijlage.

Het Algemeen Dagblad schreef met afstand de meeste artikelen, drieëntwintig

stuks. Daarmee heeft deze krant ook het grootste aantal woorden gepubliceerd over

suïcide. Daar vlak achteraan komt, wat betreft het aantal woorden, opvallend genoeg,

Trouw. Opvallend, omdat dat hoge aantal woorden slechts over dertien artikelen is

verspreid. Dat zijn minder artikelen dan die van het Reformatorisch dagblad(17), Het

Parool (17) en NRC Handelsblad (14). Trouw lijkt dus vooral lange artikelen over dit

onderwerp te schrijven. De Telegraaf en Eindhovens Dagblad lijken vooral korte

artikelen te schrijven. Deze verschillen blijken tijdens de variantieanalyse echter niet

significant. Ze berusten met een kans van meer dan vijf procent op toeval. Meer over

het verschil tussen kranten wat betreft artikellengte en andere variabelen wordt

Page 29: Afstudeeronderzoek K.Keuchenius

29

beschreven onder de subvraag: ‘Waarin verschillen Nederlandse kranten in hun

berichtgeving?’.

De artikelen blijken dus vooral korte artikelen te zijn, met enkele

uitzonderingen van rond de 1500 woorden. De kranten die het meest hebben

gepubliceerd, schreven dan ook niet automatisch het meeste aantal woorden. De

artikellengte blijkt echter niet significant per krant te verschillen, zoals nog aan bod

komt in een volgende subvraag.

3. Welke afgeraden kenmerken bevatten de artikelen?

Waar in de richtlijnen vooral om gevraagd wordt, is dat kranten hun artikelen over

suïcide niet te opvallend maken. De artikelen mogen geen onnodige aandacht trekken.

Het eerste concrete advies hierover betreft het paginanummer. Zet het artikel niet op

de voorpagina, luidt de oproep. Hoe dieper in de krant, hoe beter. Als we kijken naar

Figuur 3, zien we dat de Nederlandse kranten zich hier niet goed aan hebben

gehouden. De verdeling neigt, net als bij de lengte van artikelen, sterk naar de

linkerkant, waar de lage nummers staan. De meeste artikelen staan dus vooraan in de

krant.

Figuur 3

Page 30: Afstudeeronderzoek K.Keuchenius

30

Dat blijkt ook uit de Z-score van de Scheefheid, die is 9,75. Hier is dus weer een

sterke scheefheid naar links gevonden. Ook deze variabele is dan ook niet normaal

verdeeld, blijkt uit de Kolgorov-Smirnov test, D(188)= 0.16, p< 0.001. Het is weer

voor 99,9 procent zeker dat de paginanummers van artikelen niet normaal verdeeld

zijn. Ook voor het berekenen van correlaties met deze variabele wordt dus de

Spearman coëfficent gebruikt.

Het meest voorkomende paginanummer is 2 (21 keer), gevolgd door

paginanummer 3 (18 keer) en de voorpagina (15 keer). Op deze eerste drie

paginanummers staat dan al bijna 29 procent van de artikelen. Als we de artikelen tot

en met pagina 7 meenemen is de helft van de artikelen geteld. De andere helft is

uitgespreid tot aan pagina 40. Het gemiddelde paginanummer is 9,23, ver omhoog

getrokken door de paar artikelen die uitzonderlijk diep in de krant zijn geplaatst.

In het histogram van deze variabele zijn overigens niet alle artikelen

meegenomen. Dat komt omdat niet van alle kranten in LexisNexis het paginanummer

bij de artikelen wordt vermeld. Van de meest relevante kranten met missende

paginanummers zijn deze alsnog opgevraagd bij de redacties. Van enkele kleine

kranten zijn de paginanummers echter onbekend gebleven. Het Haarlems Dagblad is

hiervan een voorbeeld, met twee artikelen over suïcide. Deze krant blijkt überhaupt

geen paginanummers te gebruiken.

Een tweede prominent advies van de richtlijnen gaat over de aanwezigheid van een

afbeelding. Een afbeelding genereert meer aandacht voor een artikel. Bovendien kan

een afbeelding van de overleden persoon deze verheerlijken of de methode van

suïcide tonen. In 82,8 procent van de artikelen die dit onderzoek zijn gevonden,

blijken de richtlijnen wat betreft dit advies goed opgevolgd te zijn. Hier is geen

afbeelding bij geplaatst. 35 Artikelen zijn wél voorzien van een afbeelding. Wat

precies wordt afgebeeld, is in dit onderzoek niet duidelijk geworden. De gebruikte

database voor het verzamelen van de artikelen, LexisNexis, toont de afbeelding niet,

alleen het onderschrift.

Dan zijn er nog een aantal variabelen van kenmerken die wel of niet aanwezig zijn,

zoals de locatie, een gedetailleerde beschrijving van de methode of een waardering

van de suïcide als begrijpelijk of (de persoon in kwestie) als heroïsch. Hoe deze

variabelen precies zijn opgesteld, is te vinden in de paragraaf Variabelen bij Methode.

Page 31: Afstudeeronderzoek K.Keuchenius

31

De frequentie van deze kenmerken is als volgt: 62 artikelen noemen de locatie van

suïcide (29,7 procent), de methode wordt in 28 artikelen gedetailleerd beschreven

(13,4 procent), 32 artikelen bestempelen suïcide als begrijpelijk (15,3 procent) en in

14 artikelen wordt een heroïsch beeld geschetst van de persoon in kwestie of van

zijn/haar daad (6,7 procent).

Een andere risicofactor die in dit onderzoek is meegeteld, is de variabele die kijkt naar

het gebruik van zogenoemde risicowoorden. Dat zijn de termen ‘epidemie’,

‘geslaagd’, ‘mislukt’ en ‘plegen’, die in Belgische aanbeveling (VVJ et al. 2004) en in

de WHO-richtlijn (2008) worden afgeraden omdat het sensationele woorden zijn of

omdat ze een negatieve connotatie hebben. Zo kleeft aan ‘plegen’ een misdadige

betekenis. Dit is vervelend voor nabestaanden en weerhoudt mensen met suïcidale

gedachten er wellicht van om hulp te zoeken (Department of Mental Health and

Substance Abuse World Health Organization 2008). Verder geven termen als

‘geslaagd’ en ‘mislukt’ een haast positief beeld van suïcide en klinkt ‘epidemie’ erg

sensationeel, welke schrijfstijl ook wordt afgeraden (VVJ et al. 2004). Bij het

analyseren van deze variabele bleek dat het grootste deel van de artikelen, ruim 56

procent, het woord ‘plegen’ gebruikt. Andere risicowoorden kwamen juist nauwelijks

voor. Daarmee wijkt deze risicovariabele sterk af van de rest.

De kop is ook een belangrijke aandachttrekker van krantenartikelen. De

mediarichtlijnen raden aan om de term ‘zelfmoord’ of de methode van suïcide in de

kop te vermijden. De methode noemen dan ook niet veel Nederlandse artikelen. Dit

gebeurde in slechts 24 van de hier onderzochte koppen (11,5 procent). Met betrekking

tot het woordgebruik in de kop is, anders dan in Engelstalige onderzoeken, ook

onderscheid gemaakt tussen verschillende benamingen van suïcide. De in dit

onderzoek gebruikte Belgische mediarichtlijn noemt het woord ‘zelfmoord’ beladen

(VVJ et al. 2004). Nabestaanden vinden de term een misdadige connotatie hebben, zij

geven de voorkeur aan de term ‘zelfdoding’, neutraler is de term ‘suïcide’, aldus de

richtlijn. Ook zou deze term daarom suïcidale lezers ervan kunnen weerhouden hulp

te zoeken, zoals beschreven in de WHO-richtlijn bij de term ‘plegen’ (Department of

Mental Health and Substance Abuse World Health Organization 2008).

In dit onderzoek is gekeken welke van de verschillende termen voor suïcide

zijn gebruikt in de kop. Van verreweg de meeste artikelen bevat de kop het woord

Page 32: Afstudeeronderzoek K.Keuchenius

32

‘zelfmoord’. Dat zijn 90 artikelen, 43,1 procent van het totaal. De termen ‘zelfdoding’

en ‘suïcide’ komen in de kop respectievelijk 18 en 34 keer voor. In 66 artikelen, 31,6

procent, wordt geen van deze woorden genoemd in de kop. Bijna een derde van de

artikelen voldoet dus aan dit aspect van de Engelstalige richtlijn.

Om deze bevindingen in woordgebruik verder te kunnen analyseren, is in dit

onderzoek ook bijgehouden welke woorden er in de kop of lead en in de rest van het

artikel staan. Zo kan onder meer worden gekeken of het woordgebruik van de

eindredactie, die de koppen en leads schrijft, verschilt van dat van de auteurs van

artikelen. Het zou immers kunnen dat deze twee partijen binnen de redactie het

Werther effect in verschillende mate proberen te voorkomen.

Dit verschil zou twee kanten op kunnen gaan. Het lijkt bijvoorbeeld

aannemelijk dat een eindredacteur beter op de hoogte is van (ongeschreven) regels

rondom koppen en tussenkopjes. Omdat juist de koppen van een krant zo in het oog

springen, zou aan het Werther effect meer aandacht kunnen zijn besteed binnen de

eindredactie. Auteurs houden zich aan de andere kant meer bezig met de inhoud van

de artikelen. Het zou dus kunnen dat zij, al dan niet bewust, wél woorden als

‘zelfmoord’ gebruiken, hoewel de eindredactie in de kop liever ‘suïcide’ schrijft.

Het zou echter ook omgekeerd zo kunnen zijn dat de eindredactie meer zijn

best doet voor aandachttrekkend taalgebruik dan de auteurs. De kop is tenslotte

bedoeld om aandacht te trekken en een woord als ‘zelfmoord’ doet dat waarschijnlijk

beter dan het woord ‘suïcide’. Het überhaupt weglaten van één van deze woorden,

maakt de kop waarschijnlijk nog minder ‘pakkend’.

Het woordgebruik van de eindredactie en de auteurs blijkt in de geanalyseerde

artikelen echter niet wezenlijk te verschillen. Tussen gebruik van het woord

‘zelfmoord’ in de lead of kop en gebruik hiervan in het artikel is een zeer significante

relatie gevonden. X2(1)=33.081, p<0.001. Als het woord ‘zelfmoord’ in het artikel

staat, is de kans 44 keer zo groot dat dit woord ook in de kop of lead staat. Hetzelfde

geldt voor het gebruik van de term ‘zelfdoding’. X2(1)=30.237, p<0.001. Hier

vergroot het woordgebruik in het artikel dit zelfde woordgebruik in de kop of lead met

factor 38. Iets minder sterk blijkt deze associatie bij het woord ‘suïcide’.

X2(1)=10.319, p<0.005. Aanwezigheid van het woord ‘suïcide’ in het artikel vergroot

de kans van dit woordgebruik in de kop of lead slechts 3 keer. Het woord suïcide

komt vaker in het artikel voor (41,3 procent) dan in de kop of lead (21,6 procent).

Page 33: Afstudeeronderzoek K.Keuchenius

33

Dit zou ook te maken kunnen hebben met de lengte van artikelen. In lange

artikelen zijn redacteuren van kranten vaak geneigd meerdere termen voor hetzelfde

fenomeen te gebruiken, om de leesbaarheid te vergroten. Dat dit inderdaad het geval

is, blijkt uit de hoge correlatie tussen de lengte van artikelen en het gebruik van de

term ‘suïcide’ in het artikel. Rs=-.34, p<.001. Met een zekerheid van 99,9 procent is

met de Spearman coëfficiënt een samenhang gevonden tussen deze twee variabelen.

Het is een negatieve correlatie, wat betekent dat als de score van de een variabele

omlaag gaat, de score van de andere variabele juist stijgt. Hoe korter het artikel, hoe

hoger de score voor aanwezigheid van de term suïcide, dus hoe vaker hier nee=2 is

geantwoord. In langere artikelen komt dus vaker de term ‘suïcide’ voor. Dat valt aan

de hand van deze subgroep voor 12 procent te voorspellen.

De frequentie van afgeraden kenmerken in de gevonden artikelen blijkt sterk te

verschillen. De artikelen gebruiken opvallend vaak het woord ‘plegen’, het engelse

‘commit’ dat in de WHO-richtlijn (Department of Mental Health and Substance

Abuse World Health Organization 2008) afgeraden wordt. Dit gebeurt in 56 procent

van de gevallen. Ook staan de artikelen vaak vooraan in de krant. 29 Procent van de

artikelen is te vinden op de eerste drie pagina’s. Verder wordt de locatie van suïcide

relatief vaak genoemd, in 29,7 procent van de artikelen. Andere risicofactoren komen

een stuk minder vaak voor. Zoals een afbeelding (17,2 procent), een afschildering van

suïcide als begrijpelijk (15,3 procent) en een gedetailleerde beschrijving van de

suïcide (13,4 procent).

Ook de kwaliteit van koppen is niet eenduidig. De methode komt in slechts

11.5 procent van de artikelen voor, hoewel in 68,3 procent van de artikelen een van de

termen ‘zelfmoord’, ‘suïcide’ of ‘zelfdoding’ staat. De eindredactie en auteurs van

artikelen blijken wat betreft woordgebruik niet significant van elkaar te verschillen.

Hoe deze resultaten afsteken tegen die van buitenlandse onderzoeken, wordt

besproken in de Discussie.

5.4 Welke afgeraden kenmerken bevatten de artikelen?

Om het Werther effect te verkleinen is het volgens de richtlijnen niet alleen mogelijk

om risicovolle aspecten te vermijden. Er kunnen ook een aantal toevoegingen gedaan

worden, waardoor het artikel minder risico met zich meedraagt. Voorbeelden hiervan

zijn het vermelden van contactgegevens voor hulp, en het benoemen van alternatieve

Page 34: Afstudeeronderzoek K.Keuchenius

34

uitkomsten en de impact op nabestaanden. In het Oostenrijkse onderzoek

(Niederkrotenthaler 2010) blijkt een bepaald soort artikelen zelfs een beschermende

uitwerking te hebben op het aantal suïcides. Artikelen die focussen op zogenaamde

‘ideation’, dat is niet gepoogde suïcide of verholpen suïcidale gedachten, zouden een

tegenovergestelde werking hebben aan die van het Werther effect. Bij het

beantwoorden van de eerste subvraag werd al duidelijk dat in dit onderzoek slechts

drie van deze artikelen zijn gevonden.

Andere volgens de richtlijnen beschermende factoren zijn het noemen van

alternatieve uitkomsten van suïcidale gedachten, het benadrukken van de impact op

nabestaanden en het vermelden van contactgegevens voor hulp. Deze laatste is

discutabel, omdat deze toevoeging in het Oostenrijkse onderzoek juist samen bleek te

hangen met een hoger suïcidecijfer (Niederkrotenthaler 2010). De frequentie van deze

variabelen is als volgt: in 29 artikelen staan contactgegevens voor hulp (13,9 procent),

34 artikelen noemen alternatieve uitkomsten van suïcidale gedachten (16,3 procent)

en de impact op nabestaanden komt in 42 artikelen aan bod (20,1 procent).

Een andere beschermende factor volgens de richtlijnen is het aanwijzen van

psychische problemen als voorname oorzaak van suïcidale gedachten. In dit

onderzoek is onderscheid gemaakt tussen verschillende aangewezen oorzaken van

suïcide. De frequentie van deze categorieën staat in Tabel 4. Ruim een derde van de

artikelen noemt geen oorzaak. Een andere ruime derde wijst als oorzaak een (extern)

probleem in iemands leven aan. Dit is waarschijnlijk, hoewel niet expliciet benoemd,

kwalijk volgens de richtlijnen. Zo wordt de daad immers sterker als begrijpelijk

omschreven. Ruim twintig procent van de artikelen wijst als oorzaak psychische

problemen als (deel van) de oorzaak aan. Nog eens tien artikelen tasten expliciet in

het duister wat betreft de redenen voor suïcide.

Niet genoemd 81 38.8 %

Extern: probleem in leven 72 34.4 %

Combinatie 23 11.0 %

Psychische problemen 22 10.5 % Expliciet geen: niemand weet waarom 10 4.8 %

Totaal 208 99.5

Tabel 4: Frequentie oorzaak suïcide genoemd

Page 35: Afstudeeronderzoek K.Keuchenius

35

Een vierde advies van toevoeging uit de richtlijnen is om een expert op suïcidegebied

aan het woord te laten. Dit gebeurde in dit onderzoek in 55 artikelen, dat is 26,3

procent van de gevallen. Ook dit advies wordt echter betwijfeld in het Oostenrijkse

onderzoek (Niederkrotenthaler 2010). Resultaten uit dit onderzoek laten zien dat het

citeren van een expert samenhangt met een hoger aantal suïcides na publicatie van het

artikel.

Om dit nader te onderzoeken is in dit onderzoek gekeken naar de associatie

tussen deze variabele en de rest van de beschermende en risicovariabelen. Er is

bijvoorbeeld gekeken naar de samenhang tussen het citeren van een expert en de

oorzaak die wordt aangedragen, of tussen het citeren van een expert en het noemen

van alternatieve uitkomsten van suïcidale gedachten.. Een expert zou in een artikel

bijvoorbeeld kunnen vertellen dat psychische problemen vaak de oorzaak zijn van

suïcidale gedachten, en dat deze psychische problemen behandeld kunnen worden.

Er is inderdaad een significante associatie gevonden tussen het citeren van een

expert en het noemen van psychische problemen, X2(1)=20.721, p<0.001. De

artikelen waarin een expert aan het woord werd gelaten hadden 6,10 keer meer kans

om psychische problemen te noemen als (deel van de) oorzaak van suïcide dan de

artikelen zonder een geciteerde expert. Bij de expert-artikelen gebeurde dat in ruim 63

procent van de gevallen. De artikelen zonder een citaat van een expert repten slechts

in 21 procent van de gevallen over psychische problemen van suïcidale personen. Van

de artikelen zonder expert wees 37,9 procent als enige oorzaak een extern (niet-

psychisch) probleem aan. Bij de expert-artikelen was dat 25,5 procent. Dit verschil

heeft echter geen significante Chi-Kwadraat.

Ook blijkt er een significante associatie te bestaan tussen het citeren van een

expert en het noemen van alternatieve uitkomsten van suïcidale gedachten,

X2(1)=46.331, p<0.001. Weer lijkt een expert hier een goede invloed te hebben op het

navolgen van de richtlijnen. De artikelen waarin een expert aan het woord werd

gelaten, hadden 13,33 keer meer kans om een niet gepoogde suïcide te noemen of om

te benadrukken dat suïcidale gedachten behandelbaar zijn. Artikelen met expert deden

dit in 45,5 procent van de gevallen, tegenover slechts 5,9 procent van de artikelen

zonder expert.

Ook blijkt het aan het woord laten van een expert samen te hangen met het

benadrukken van de impact op nabestaanden, X2(1)=5.329, p<0.05. Als er geen

experts aan het woord zijn gelaten is de kans 2,3 keer zo groot dat de impact op

Page 36: Afstudeeronderzoek K.Keuchenius

36

nabestaanden ook niet genoemd wordt. Artikelen met expert deden dit in 30,9 procent

van de gevallen, tegenover 16,3 procent van de artikelen zonder expert aan het woord.

De variabele Expert hangt ook significant samen met de variabele NJContact2.

X2(1)=26.453, p<0.001. Als experts worden geciteerd in een artikel is de kans 7,54

keer zo groot om contactgegevens voor hulp te vermelden als in de artikelen waarin

experts buiten beschouwing zijn gelaten. Dat gebeurde in 34,5 procent van de

artikelen met expert tegenover 6,5 procent van de artikelen zonder expert.

Tenslotte is gekeken of de variabele Expert significant samenhangt met één van de

risicofactoren. Dit blijkt het geval te zijn met het noemen van de locatie van suïcide,

X2(1)=4.830, p<0.05. Als in een artikel een expert is geciteerd, is de kans 2,32 keer

zo groot dat de locatie niet wordt genoemd. Nog significanter is de samenhang met de

het noemen van de term ‘zelfmoord’ in de kop of lead, X2(1)=19.204, p<0.001. Als er

een expert aan het woord is gelaten is de kans dat de term ‘zelfmoord’ in de lead of

kop voorkomt 4,59 keer groter.

Een andere, hieraan gerelateerde significante samenhang met het gebruik van

de term ‘zelfmoord’ in het artikel, X2(1)=13.507, p<0.001. Een expert vergroot de

kans op het vermijden van ‘zelfmoord’ in het artikel met 3,81 procent. Het gebruik

van het woord ‘zelfdoding’ in de lead of kop en in het artikel lijkt juist te worden

vergroot door het aan het woord laten van een expert, p<0.001. Dit geldt ook voor het

gebruik van de term ‘suïcide’ in het artikel. De samenhang met het noemen van

‘suïcide’ in de lead of kop is niet significant. Het plaatsen van een afbeelding, het

gedetailleerd beschrijven van de methode en het beschrijven van de suïcide als

begrijpelijk of (de persoon in kwestie) als heroïsch blijkt niet significant samen te

hangen met het al dan niet aan het woord laten van een expert.

De aangeraden kenmerken uit de richtlijnen komen slechts in een minderheid

van de geanalyseerde artikelen voor. De impact op nabestaanden wordt het vaakst

benadrukt, in 20,1 procent van de artikelen. Alternatieve uitkomsten en

contactgegevens voor hulp kwamen voor in respectievelijk 16,3 en 13,9 procent van

de artikelen. Ruim een derde wijst als oorzaak een externe oorzaak aan, een probleem

in iemands leven. Slechts twee keer elf procent van de artikelen wijst als oorzaak

psychische problemen als (deel van) de oorzaak aan. De beschermende factoren lijken

dus niet veel te worden overgenomen door kranten. Ten slotte haalde 26,3 procent van

Page 37: Afstudeeronderzoek K.Keuchenius

37

de artikelen een expert aan. Dit bleek een positief effect te hebben op het gebruik van

door de richtlijnen aangeraden termen voor suïcide, zowel in de kop en lead als in de

rest van het artikel. Ook noemden de artikelen met expert significant vaker psychische

problemen als (deel van de) oorzaak, alternatieve uitkomsten, de impact op

nabestaanden en contactgegevens voor hulp. Ook blijkt de locatie significant minder

vaak genoemd te worden in artikelen waarin een expert aan het woord is gelaten. Een

geciteerde expert lijkt dus een betere navolging van de richtlijnen op te leveren. Dit

hoeft echter nog niets te zeggen over de daadwerkelijke schadelijkheid van de

artikelen voor het suïcidecijfer.

5.5 Waarin verschillen Nederlandse kranten in hun berichtgeving?

Om te kijken hoe kranten van elkaar verschillen in hun berichtgeving over suïcide, is

in dit onderzoek een multi-level-analyse uitgevoerd naar de krantgebonden variantie

van variabelen. Zo is per variabele gekeken of de variabele-uitkomst van een artikel

deels te voorspellen is door de krantnaam waarin dat artikel gepubliceerd is. Meer

uitleg hierover staat in de bijlage.

Op de meeste variabelen bleken de kranten niet significant van elkaar te

verschillen. De artikelen van één krant waren op deze variabelen dus niet significant

meer hetzelfde dan artikelen uit willekeurige kranten. Dat betekent dat de

verschillende gemiddelde scores van kranten met een kans van meer dan 5 procent

toeval kunnen zijn. Vanwege deze grote kans op toeval, worden de verschillen tussen

kranten op deze variabelen in dit onderzoek niet getoond.

Voor een zestal variabelen geldt echter dat de verschillen tussen kranten

hoogstwaarschijnlijk, met een zekerheid van meer dan 95 procent, níet toevallig zijn.

Ze zijn dus significant op het niveau p<0.05. De kranten verschillen op deze

variabelen dermate van elkaar dat de score van artikelen gedeeltelijk voorspeld kan

worden met de krantnaam. Het gaat dan om de variabelen die kijken naar het

paginanummer, het gebruik van de term ‘zelfmoord’ in het artikel, het noemen van de

term ‘suïcide’ in het artikel en de lead of kop, de artikelfocus en de aanwezigheid van

een afbeelding.

Zo blijkt aan de hand van de krant waarin het artikel is gepubliceerd voor 14,6

procent te voorspellen of er een afbeelding bij staat of niet. Dat geldt ook, zij het in

mindere mate, voor de focus van een artikel. Aan de hand van de krantnaam valt voor

11,2 procent te voorspellen of de krant wel of niet een focus heeft op een individueel

Page 38: Afstudeeronderzoek K.Keuchenius

38

of epidemisch geval van suïcide. Een ander significant verschil tussen kranten is de

pagina waarop het suïcide-artikel geplaatst is. Dat valt aan de hand van de krantnaam

voor 12,4 procent te voorspellen.

De laatste drie variabelen die zijn te voorspellen aan de hand van de

krantnaam betreffen het woordgebruik in het artikel of in de kop of lead. Het meest

verschillen kranten hier in het gebruik van het woord ‘suïcide’. Gebruik van deze term

in het artikel zelf is voor 21,1 procent te voorspellen. Of het woord voorkomt in de

kop of lead is maar voor 13,5 procent afhankelijk van de krant. Of de term ‘zelfmoord’

in een artikel voorkomt, is voor 16 procent te voorspellen aan de hand van de krant

waarin het artikel is gepubliceerd.

Van deze variabelen waarop kranten significant van elkaar verschillen, is het

interessant te kijken hóe kranten hierin dan verschillen. Welke kranten volgen de

richtlijnen hier goed en welke kranten minder? De scores per krant zijn hieronder te

zien in verschillende staafdiagrammen. De dichotome variabelen zijn, zoals eerder

vermeld, gescoord met een 1 of 2. 1 staat voor aanwezigheid van het kenmerk, 2 voor

afwezigheid. De staven tellen hoeveel procent van de artikelen wél het kenmerk

bevatten. Deze score staat steeds in het onderste cijfer. Het bovenste cijfer telt het

aantal gevonden artikelen per krant. Hieronder zijn alleen de kranten te zien waarvan

meer dan 6 artikelen over suïcide zijn gevonden. De staafdiagrammen van de andere

kranten zijn te vinden in de bijlage.

Page 39: Afstudeeronderzoek K.Keuchenius

39

Figuur 4: Percentage artikelen met afbeelding

In figuur 4 is per krant te zien hoeveel procent van de artikelen geïllustreerd zijn met

een afbeelding. Nrc.next gebruikte de meeste illustraties. Zestig procent van de

artikelen werden met een afbeelding gepubliceerd. Een zestal kranten heeft bij geen

enkel artikel een afbeelding geplaatst, dat zijn De Telegraaf, het Reformatorisch

Dagblad, Sp!ts, BN/De stem, Metro en het Nederlands Dagblad.

Figuur 5 laat zien welke kranten het woord ‘zelfmoord’ vaak of juist weinig gebruiken.

Een hoge score betekent een hoog percentage artikelen met de term ‘zelfmoord’, dus

een minder strikte naleving van de richtlijnen. Wederom doet het nrc.next het op deze

variabele volgens de richtlijnen niet goed. Evenals De Telegraaf, de Volkskrant en

NRC Handelsblad zette nrc.next de term ‘zelfmoord’ in alle gepubliceerde artikelen

over dit onderwerp. Eindhovens Dagblad gebruikt deze term opvallend weinig, ook

Trouw en Nederlands Dagblad scoren op deze variabele goed vergeleken hun hun

concurrenten.

Page 40: Afstudeeronderzoek K.Keuchenius

40

Figuur 5: Percentage artikelen met term 'zelfmoord'

Figuur 6 laat zien welke kranten de term ‘suïcide’ vaak of juist weinig gebruiken. Een

hoge score betekent een hoog percentage artikelen met de term ‘suïcide’. De volgens

de richtlijnen slechtst scorende kranten zijn hier De Telegraaf, Algemeen Dagblad en

nrc.next. BN/De stem en Eindhovens Dagblad gebruiken opvallend vaak de term

‘suïcide’. De gegevens in Figuur 6 komen enigzins overeen met die in Figuur 5. Dit

geeft aan dat als kranten de term ‘zelfmoord’ vermijden, zij vaker het woord ‘suïcide’

noemen. Dit is het duidelijkst te zien bij Eindhovens dagblad, De Telegraaf en

nrc.next.

Page 41: Afstudeeronderzoek K.Keuchenius

41

Figuur 6: Percentage artikelen met term 'suïcide'

Toch betekent het gebruik van de term ‘suïcide’ niet automatisch dat het woord

‘zelfmoord’ vermeden is. BN/De stem scoort op allebei de variabelen bijvoorbeeld

hoog. Deze krant gebruikt de twee termen waarschijnlijk vaak allebei in één artikel.

Dit kan deels verklaard worden door de lengte van artikelen, zoals al is beschreven in

de subvraag ‘Welke afgeraden kenmerken bevatten de artikelen?’. Of BN/De stem

ook daadwerkelijk significant langere artikelen over dit ondewerp publiceert, valt in

dit onderzoek niet met zekerheid te zeggen. De lengte van artikelen bleek in de

variantieanalyse immers niet significant tussen kranten te verschillen.

Page 42: Afstudeeronderzoek K.Keuchenius

42

Figuur 7: Percentage artikelen met 'suïcide' in lead of kop

Figuur 7 toont het percentage artikelen per krant waarvan de kop of lead de term

‘suïcide’ bevat. Zoals wellicht te verwachten komt Figuur 7 redelijk overeen met

Figuur 6. Eindhovens Dagblad en BN/De stem blijken ook in hun leads en koppen de

term ‘suïcide’ relatief vaak te gebruiken, en De Telegraaf, Algemeen Dagblad en

nrc.next weinig. De verschillen die er toch te zien zijn tussen de twee

staafdiagrammen, duiden waarschijnlijk op een verschil tussen het woordgebruik van

de auteur van het artikel zelf en dat van de eindredactie. Meer over mogelijke

verschillen tussen deze twee partijen binnen een krant, staat onder de subvraag ‘Welke

afgeraden kenmerken bevatten de artikelen?’.

Een belangrijk kenmerk waarop de kranten significant van elkaar verschillen is het

paginanummer van de artikelen. De scores van kranten op deze variabele is te zien in

Figuur 8. Hoe hoger de score, hoe dieper in de krant het gemiddelde artikel van deze

krant staat. De horizontale streep toont de gemiddelde score van de kranten die meer

dan 6 artikelen publiceerden. In de staven geeft het onderste cijfer weer de score van

de krant aan, het bovenste cijfer telt het aantal artikelen die van deze krant zijn

meegenomen in de analyse. Dit wijkt soms van het werkelijk gevonden aantal

artikelen, omdat sommige paginanummers missen.

Page 43: Afstudeeronderzoek K.Keuchenius

43

Figuur 8 Gemiddeld paginanummer van artikelen

Eindhovens Dagblad plaatst artikelen over suïcide relatief ver in de krant, gemiddeld

op pagina 15. Ook Het Parool, de Volkskrant, Trouw en NRC Handelsblad zetten hun

artikelen over dit onderwerp niet vaak op één van de eerste pagina’s. Metro, Sp!ts,

Reformatorisch Dagblad en BN/De stem volgen de richtlijnen in dit aspect het minst

goed op. Dit kan ook te maken hebben met het totaal aantal pagina’s van deze kranten.

Toch zegt deze score iets over de onderwerpkeuze van deze kranten. Met minder

pagina’s en dus minder ruimte voor artikelen wordt strenger geselecteerd wat wel en

niet in de krant komt. Als dan toch wordt gekozen voor een onderwerp als suïcide,

gaat dat dus tegen de richtlijnen in.

Een laatste kenmerk waarop de kranten significant van elkaar verschillen is de focus

van hun artikelen. Schrijven zij over een epidemie of individueel geval van suïcide of

richten hun artikelen zich op een ander onderwerp? De variabele van figuur 9 heeft als

scoremogelijkheden een positief of een negatief antwoord; gaat het artikel wél of níet

over een (reeks) individue(e)l(e) of geval van suïcide?

Page 44: Afstudeeronderzoek K.Keuchenius

44

Figuur 9: Percentage artikelen met focus op individueel/epidemisch geval

Figuur 9 toont de scores van kranten op deze variabele. De Telegraaf en Trouw

schrijven procentueel het meest over een individueel geval van suïcide of over een

epidemie. Eindhovens Dagblad en BN/De stem deden dat überhaupt niet. Deze

variabele was echter moeilijk te scoren omdat artikelen vaak in meerdere

focuscategorieën tegelijk passen. Geen van de artikelen van deze laatste twee kranten

had echter als voornaamste focus een individueel geval of een epidemie.

Op de variabelen waarop de kranten significant van elkaar verschillen, lijken een

aantal kranten de richtlijnen beter te volgen dan andere. De scores van nrc.next zijn

hierin het meest opvallend. Deze krant plaatste de meeste afbeeldingen bij artikelen en

is één van de vier kranten die in alle artikelen de term ‘zelfmoord’ gebruikte. Ook

plaatste de krant zich tussen de drie dagbladen die zowel in de tekst als in de kop en

lead van een artikel het minst vaak de term ‘suïcide’ hanteren. Op de twee overige

variabelen, betreffende het paginanummer en de artikelfocus, scoort nrc.next

gemiddeld.

Page 45: Afstudeeronderzoek K.Keuchenius

45

Ook De Telegraaf wijkt af van de meeste kranten. Dit dagblad heeft het

hoogste percentage artikelen met een focus op een individueel of epidemisch geval

van suïcide. Verder gebruikte de krant de term ‘suïcide’ niet of nauwelijks, maar wel

altijd het woord ‘zelfmoord’. Wel zijn de artikelen nooit voorzien van een afbeelding

en staan deze gemiddeld diep in de krant.

Eindhovens Dagblad lijkt de richtlijnen het beste na te leven, afgezien van de

afbeeldingen die de krant bij 37,5 procent van de artikelen plaatste. De artikelen staan

gemiddeld het diepst in de krant van alle andere dagbladen. Ze behandelden nooit een

individueel of epidemisch geval van suïcide. Bovendien komt de term ‘zelfmoord’

hier het minst vaak voor, deze lijkt vaak te worden vervangen door de term ‘suïcide’.

In deze bovenstaande evaluatie van kranten spelen echter alleen de variabelen

mee waarop kranten significant bleken te verschillen. Om ook een beeld te krijgen

van de score van kranten op andere variabelen zijn twee nieuwe variabelen

samengesteld, TotaalBescherm en TotaalRisico. Deze variabelen zijn ook al

besproken in de Methode onder Analyse. De variabelen zijn een optelsom van

enerzijds de risicofactoren, anderzijds de beschermende factoren die kranten in hun

artikelen noemen. Zo kijkt TotaalRisico of de methode in de kop staat en/of deze

gedetailleerd wordt beschreven en/of de locatie wordt genoemd en/of de suïcide als

begrijpelijk en/of heroïsch wordt beschreven en/of als (deel van de) oorzaak iets

externs wordt genoemd en/of er een afbeelding bij het artikel is geplaatst. Een hoge

score van een artikel betekent dat deze risicofactoren er weinig in voorkomen. Bij een

score van 14 komen ze überhaupt niet voor in een artikel, bij een score van 7 zijn ze

juist allemaal genoemd.

De variabele TotaalBescherm kijkt of contactgegevens en/of alternatieven

en/of de impact op nabestaanden en/of psychische problemen worden genoemd, en/of

experts aan het woord zijn gelaten en/of de term ‘zelfmoord’ in het artikel staat en/of

een variant van de term ‘suicide’ in de kop staat. Een hoge score betekent hier weer

dat er weinig van deze factoren in het artikel staan. Een score van 14 betekent dat ze

niet voorkomen, een score van 7 betekent dat ze allemaal wel voorkomen. Omdat het

hier om beschermende factoren gaat, in plaats van om risicofactoren, staat een hoge

score hier voor een slechte in plaats van een goede naleving van de richtlijnen.

Hieronder is in Figuur 10 en 11 te zien welke kranten veel en weinig

beschermende en risicofactoren bevatten. Wederom zijn hier alleen de kranten met

Page 46: Afstudeeronderzoek K.Keuchenius

46

meer dan 6 artikelen getoond. De grafiek van de minder publicerende kranten is te

vinden in de bijlage.

Figuur 10: gemiddelde score op TotaalBescherm

Niet alle kranten die de richtlijnen weinig naleven wat betreft beschermende

factoren doen dat ook wat betreft de risicofactoren. Alleen nrc.next, NRC

Handelsblad, en Algemeen Dagblad behoren in allebei de grafieken tot de wat betreft

de richtlijnen slechter scorende helft. Het is belangrijk hier weer te vermelden dat dit

een optelsom is van variabelen waarvan de uitkomst niet in alle gevallen significant

blijkt te verschillen per krant. Het is daarom niet mogelijk harde uitspraken over te

doen over deze uitkomsten, deze kunnen immers (met een kans groter dan vijf procent)

berusten op toeval.

Wel kunnen de grafieken een trend laten zien. Deze gegevens geven

bijvoorbeeld nog meer aanleiding om te concluderen dat nrc.next de richtlijnen

inderdaad weinig volgt. Eindhovens dagblad lijkt daarentegen anders te scoren dan

viel te verwachten op basis van alleen de significante variabelen. In het noemen van

risicofactoren blijkt Eindhovens dagblad de richtlijnen vergeleken andere kranten

Page 47: Afstudeeronderzoek K.Keuchenius

47

slechts middelmatig te volgen. Verder lijkt Metro aan de hand van deze variabelen

opvallend goed de richtlijnen te volgen. Ook Reformatorisch Dagblad noemt relatief

veel beschermende en weinig risicofactoren.

Figuur 11: Gemiddelde score op TotaalRisico

Tot nu toe zijn de kranten die weinig artikelen over suïcide hebben gepubliceerd, in

deze subvraag buiten beeld gebleven. Dat is omdat op basis van weinig artikelen ook

weinig gezegd kan worden over de algemene of gemiddelde stijl van berichtgeving

van een krant. Wel valt te verwachten dat deze kranten de richtlijnen wellicht goed

volgen. Weinig berichten is immers het eerste advies van alle richtlijnen. Om deze

voorbarige conclusie te controleren, is gekeken of de groep weinig publicerende

kranten inderdaad significant anders scoort op een aantal variabelen. Er is hiervoor

gekeken naar de twee totaalvariabelen en de variabelen waarop kranten significant

van elkaar bleken te verschillen.

De krantenonderverdeling op veel en weinig publicerende kranten blijkt

significant samen te hangen met BeschermTotaal, Rs= -.155, p (one-tailed)<.01, al is

dit een zwakke samenhang, de krantenonderverdeling voorspelt slechts twee procent

Page 48: Afstudeeronderzoek K.Keuchenius

48

van de uitkomst op de variabele BeschermTotaal. De kranten die weinig hebben

gepubliceerd, hebben meer beschermende factoren in hun artikelen geplaatst, met een

gemiddelde score van 12.12 tegenover 12.77 op TotaalBescherm. Ook het gebruik

van de term ‘suïcide’ in het artikel blijkt significant samen te hangen met de groep

kranten waarin het artikel is gepubliceerd, X2(1)=17.869, p<0.001. Artikelen in een

veel publicerende krant hebben 14,12 keer meer kans om deze term niet te gebruiken.

Weinig publicerende kranten gebruiken de term dus vaker. Gebruik van deze term in

de lead of kop en gebruik van het woord ‘zelfmoord’ in het artikel blijkt niet af te

hangen van de groep kranten waarin het artikel is geplaatst.

Dat geldt ook voor het noemen van risicofactoren, de lengte van artikelen, het

paginanummer, de artikelfocus en het al dan niet plaatsen van een afbeelding. Los van

het aantal gepubliceerde artikelen lijken de kranten met weinig artikelen over suïcide

de meeste adviezen van richtlijnen over suïcide dus niet anders na te leven dan de

kranten die hier juist veel over schreven. Wel lijken ze meer beschermende factoren te

noemen en gebruiken ze de term ‘suïcide’ vaker.

Een andere onderverdeling in kranten betreft het type krant: is het een regionale,

nationale of stadskrant? Deze onderverdeling blijkt zeer significant en sterk samen te

hangen met de onderverdeling op het aantal gepubliceerde artikelen over suïcide,

X2(1)=66.590, p<0.001. Van een nationale krant is het 19,25 keer waarschijnlijker dat

deze meer dan 6 artikelen heeft gepubliceerd. Dat is ook te zien in de grafieken die

steeds gebruikt zijn. Het Parool, Eindhovens dagblad en BN/De stem zijn de enige

niet nationale kranten die veel suïcideartikelen publiceerden. Het Financieele Dagblad

en De Pers zijn de enige nationale kranten die dit niet deden.

Ook wat betreft inhoudelijke variabelen lijkt het aannemelijk dat regionale

kranten van nationale kranten verschillen. Zo is te verwachten dat regionale kranten

vaker dan nationale kranten over een lokaal, individueel geval van suïcide schrijven.

Binnen een kleinere regio komen immers minder suïcides voor dan op nationaal

niveau en dat maakt de gebeurtenis nieuwswaardiger. Ook met deze onderverdeling in

kranten is daarom gekeken naar verschillen op de totaalvariabelen en de variabelen

waarop kranten onderling significant bleken te verschillen.

Of de artikelfocus een individueel geval of epidemie is in plaats van een ander

onderwerp, blijkt inderdaad deels te voorspellen met het type krant waar het artikel in

staat, X2(2)=10.837, p<0.005. De samenhang is echter anders dan verwacht. Juist

Page 49: Afstudeeronderzoek K.Keuchenius

49

nationale kranten schrijven vaker over een individueel geval of epidemie. Regionale

kranten doen dat minder. Stadskranten wijken hierin niet af van wat te verwachten

zou zijn als de artikelfocus willekeurig verdeeld zou zijn over de verschillende type

kranten.

Tussen woordgebruik en type krant is een sterke samenhang gevonden,

X2(1)=35.720, p<0.001. Als een artikel in een nationale krant staat, is de kans 6,36

keer zo groot dat de term ‘suïcide’ niet gebruikt wordt. Hetzelfde geldt voor het

gebruik van de term ‘suïcide’ in de kop of lead, X2(1)=12.337, p<0.001. Als een

artikel in een nationale krant staat, is de kans 3,28 keer zo groot dat de term ‘suïcide’

niet gebruikt wordt in de kop of lead. Een daaraan gerelateerde samenhang, tussen het

gebruik van het woord ‘zelfmoord’ en type krant, is ook significant, X2(1)=10.398,

p<0.005. Als de krant nationaal is, is de kans 3,28 keer zo groot dat de term

‘zelfmoord’ in het artikel voorkomt.

In het noemen van risicofactoren verschillen de typen kranten niet significant

van elkaar. Wel is dat het geval bij het noemen van beschermende factoren. Nationale

kranten noemen minder beschermende factoren dan regionale of stadskranten, Rs= -

.175, p<.01. Net als bij de onderverdeling tussen veel en weinig publicerende kranten,

gaat het hier om een zwakke correlatie. Het type krant voorspelt slechts voor drie

procent de uitkomst van de variabele TotaalBescherm. Of er een afbeelding bij staat

en op welke pagina het artikel is geplaatst, blijkt niet significant te verschillen per

type krant.

Uit de vergelijking tussen kranten zijn een aantal voorzichtige conclusies te trekken.

Op de meeste variabelen blijken de kranten onderling niet significant van elkaar te

verschillen. Dat doen ze wel in het gebruik van de term ‘zelfmoord’ in het artikel en

het woord ‘suïcide’ in het artikel of de kop of lead. Ook verschillen kranten

significant in het al dan niet illustreren van een artikel, het al dan niet focussen op een

individueel of epidemisch geval van suïcide en in het paginanummer waarop ze een

suïcideartikel plaatsen. Op deze variabelen lijkt nrc.next de richtlijnen het minst goed

te volgen en Eindhovens Dagblad juist het meest.

Als echter ook gekeken wordt naar de variabelen waarop de kranten niet

significant van elkaar verschillen, lijken andere conclusies voor de hand te liggen.

Nrc.next lijkt nog steeds het minst de richtlijnen te volgen, samen met NRC

Handelsblad en Algemeen Dagblad. Eindhovens dagblad blijkt minder beschermende

Page 50: Afstudeeronderzoek K.Keuchenius

50

factoren te noemen dan te verwachten viel op basis van de scores op de significante

variabelen.

Onderverdeeld in groepen blijken de kranten op enkele variabelen ook

significant van elkaar te verschillen. Zo noemen de kranten die minder dan 7 artikelen

over suïcide hebben gepubliceerd vaker beschermende factoren en gebruiken zij vaker

het woord ‘suïcide’. Dit duidt er wellicht op dat deze kranten de richtlijnen niet alleen

in kwantiteit maar ook wat betreft de inhoud van de artikelen beter volgen.

Opgedeeld in regionale, nationale of stadskranten blijken de kranten

significant te verschillen in hun artikelfocus. Deze samenhang tussen type krant en

artikelfocus is echter anders dan verwacht. Nationale kranten blijken vaker op een

individueel of epidemisch geval van suïcide te focussen dan regionale of stadskranten.

Verder blijken nationale kranten significant vaker de term ‘zelfmoord’ in het artikel te

gebruiken en de term ‘suïcide’ juist minder, in het artikel zelf of in de kop of lead.

Ook noemen zij minder beschermende factoren dan regionale of stadskranten.

Nationale kranten volgen de richtlijnen op een aantal kenmerken dus significant

slechter dan regionale of stadskranten.

6. Discussie

De resultaten uit dit onderzoek zijn niet gemakkelijk te vergelijken met de uitkomsten

van buitenlandse studies naar de berichtgeving over suïcide. De gepubliceerde

onderzoek artikelen over deze studies zijn immers niet uitgebreid genoeg geschreven

om er uit op te kunnen maken welke inclusiecriteria precies gehanteerd zijn. Verder is

vaak ook onduidelijk op welke variabelen er precies is gescoord. Toch wordt in deze

paragraaf geprobeerd de bevindingen in context te plaatsen. In Tabel 5 is een

vergelijking te zien van de resultaten uit verschillende onderzoeken.

Page 51: Afstudeeronderzoek K.Keuchenius

51

Fu Michel Pirkis Niederkrotenthaler Dit onderzoek Voorpagina   1,3   16   6   3,2   7,2  Methode  in  kop   80,5   23,5   13,9   11,5  Afbeelding   62,2   43   12,9   16,7  Methode  gedetailleerd   21,5   13,4  Contactgegevens  hulp   5,6   13,9  Expert  aan  het  woord   8,4   26,3  Geen  zelfmoord  oid  in  kop   70,5   66,9   31,6  Locatie   13,3   29,7  Nieuws   37,5   85   64,1  Psychische  problemen     19,1   22  Impact  nabestaanden   17,3   20,1  Individueel+  epidemisch  geval   41,7   47,1  

Tabel 5: Kenmerken Nederlandse en buitenlandse artikelen

Van de resultaten uit Zwitserland (Michel et al. 2000) is gekeken naar die uit de eerste

inhoudsanalyse, dus van voor de interventie. Van de resultaten uit het Australische

onderzoek (Pirkis et al. 2002) zijn alleen de resultaten van krantenberichten genoemd.

Van de resultaten uit China (Fu et al. 2009) zijn bij ‘afbeelding’ de percentages van de

foto’s en de ‘graphics’ opgeteld, exclusief het percentage tabellen.

Niet alle gescoorde kenmerken zijn in het overzicht terug te vinden. De lengte

van artikelen is bijvoorbeeld moeilijk te vergelijken. In het Chinese onderzoek werd

dit gemeten in Chinese tekens, in de Zwitserse artikelen werd het aantal regels geteld

en in dit onderzoek is het aantal woorden bijgehouden. Ook het aantal artikelen kan

niet worden vergeleken. Per land van onderzoek varieert immers het aantal inwoners

en daarmee gepaard gaand het aantal kranten.

De Nederlandse kranten lijken de richtlijnen relatief goed na te leven. Zo zijn

de artikelen vergeleken met de buitenlandse berichten relatief diep in de krant

geplaatst. Vooral de Chinese en Oostenrijkse (Niederkrotenthaler et al. 2010)

artikelen staan gemiddeld veel dichter bij de voorpagina. De methode van suïcide

wordt relatief erg weinig genoemd in de kop. Dit geldt ook voor het percentage

afbeeldingen, alleen de Oostenrijkse artikelen illustreerden minder. Daarentegen

lijken de woorden ‘zelfmoord’, ‘suïcide’ of ‘zelfdoding’ relatief vaak in de kop te

verschijnen. Het percentage nieuwsberichten onder de artikelen verschilt niet

opvallend van de percentages van andere onderzoeken.

Vergeleken de Oostenrijkse artikelen lijken de Nederlandse artikelen de

richtlijnen een stuk beter te volgen. Alleen de locatie van suïcide wordt vaker

Page 52: Afstudeeronderzoek K.Keuchenius

52

genoemd dan uit het Oostenrijkse onderzoek blijkt. Verder wordt de methode minder

vaak gedetailleerd beschreven en komen een aantal beschermende factoren veel vaker

in de Nederlandse artikelen voor dan in de Oostenrijkse. Dat zijn contactgegevens

voor hulp, de impact op nabestaanden, het aanwijzen van psychische problemen van

suïcidale personen en het citeren van een expert.

Als aanvulling op de buitenlandse studies is in dit onderzoek naar een aantal

afwijkende aspecten gekeken. Dat is ten eerste het Nederlandstalige onderscheid

tussen de termen ‘suïcide’, ‘zelfmoord’ en ‘zelfdoding’. Hierin bleken kranten

significant te verschillen. Daarin leefde de ene krant de Belgische aanbeveling (VVJ

et al. 2004) beter na dan de andere.

Ook is wat betreft dit woordgebruik gekeken naar een mogelijk verschil tussen

de eindredactie en de redactie. In andere onderzoeken werd geen onderscheid gemaakt

tussen deze twee partijen binnen een redactie. In deze analyse is geen duidelijk

verschil naar voren gekomen. Het gebruik van de termen ‘suïcide’, ‘zelfmoord’ en

‘zelfdoding’ in een artikel hangt significant samen met datzelfde woordgebruik in de

kop of lead.

Als laatste is gekeken naar de invloed van een geciteerde expert op de

aanwezigheid van beschermende en risicofactoren. Artikelen met een expert aan het

woord bleken op verschillende variabelen de richtlijnen beter na te leven. Of dit ook

het gewenste effect heeft op het daadwerkelijk suïcidecijfer is hiermee echter niet

aangetoond.

Deze studie heeft alleen gekeken naar de naleving van de richtlijnen, de aard van de

artikelen en de verschillen tussen (groepen) kranten. Voor een beeld van de

daadwerkelijke schadelijkheid van de Nederlandse krantenartikelen over suïcide, is

verder onderzoek nodig. Zo kunnen de resultaten van deze studie naast de

daadwerkelijke suïcidecijfers worden gelegd, zoals in het Oostenrijkse onderzoek

gebeurde (Niederkrotenthaler et al. 2010). Hierbij is het ook interessant te kijken naar

de invloed van het citeren van een expert en het noemen van contactgegevens.

Ook kan verder onderzocht worden waarom kranten de richtlijnen wel of niet

naleven. De Raad van Journalistiek zegt in de leidraad niets over suïcideberichtgeving

en verwijst dus ook niet naar de (internationale) richtlijnen. In hoeverre de kranten op

de hoogte zijn van de richtlijnen en de onderzoeken naar dit onderwerp, is dus

onzeker.

Page 53: Afstudeeronderzoek K.Keuchenius

53

Ook zou het kunnen dat sommige kranten het niet eens zijn met de richtlijnen.

Ze vinden deze mogelijk te restrictief of houden er hun eigen ideeën op na wat betreft

de invloed van hun eigen artikelen, zoals de Nieuw-Zeelandse onderzoekers

concludeerden na interviews met journalisten over het naleven van de richtlijnen

(Collings & Kemp 2010). Ook hiernaar kan in Nederland verder onderzoek verricht

worden.

7. Conclusie

In deze studie is onderzocht hoe Nederlandse dagbladen in de periode tussen 31

november 2010 en 1 december 2011 berichtten over het onderwerp ‘suïcide’. Het gaat

dan met name om het naleven van mediarichtlijnen omtrent suïcideberichtgeving.

Deze richtlijnen zijn door verschillende (internationale) organisaties opgezet om het

zogenoemde Werther effect te verminderen, waarbij lezers een voorbeeld nemen aan

de beschreven suïcidale persoon. Het bestaan van een dergelijk effect is in

verschillende onderzoeken aangetoond (Gould 2001) (Stack 2003). Daaruit blijkt dat

sensationele artikelen over ‘suïcide’ de daadwerkelijke suïcidecijfers omhoog kunnen

stuwen.

Gezien de ernst van deze gevolgen, lijkt het aannemelijk dat de Nederlandse

kranten deze richtlijnen opvolgen. Dit gebeurt echter niet altijd, zoals blijkt uit de

uiteenlopende berichtgeving over de dood van Antonie Kamerling in oktober 2010.

NRC Handelsblad en nrc.next rapporteerden bijvoorbeeld erg verschillend over dit

onderwerp. Waar nrc.next veel van de adviezen van mediarichtlijnen opvolgde,

voorzag NRC Handelsblad zijn artikelen daarentegen van veel door de richtlijnen

sterk afgeraden kenmerken.

Omdat er, afgezien van de verschillen in berichtgeving over de suïcide van

Antonie Kamerling, nog weinig bekend is over de naleving van de mediarichtlijnen in

Nederland, stelt deze studie de volgende hoofdvraag: In hoeverre leven Nederlandse

dagbladen de Nederlandse, Belgische en WHO-richtlijnen voor journalisten na

omtrent suïcide-berichtgeving?

Om deze vraag te beantwoorden, is dit onderzoek exploratief te werk gegaan.

Er is gekeken hoeveel de kranten over suïcide schreven, in welke journalistieke vorm

ze dat deden, welke door de richtlijnen aangeraden en afgeraden kenmerken de

artikelen bevatten en of de kranten hierin onderling van elkaar verschillen. Al deze

Page 54: Afstudeeronderzoek K.Keuchenius

54

deelvragen vormen een antwoord op of uitdieping van de hoofdvraag, en brengen

tezamen, het onderzoeksobject, namelijk de artikelen, in beeld.

De deelvragen zijn beantwoord met behulp van het statistische programma

SPSS. Zo kon de frequentie van de verschillende factoren in percentages gegeven

worden en kon worden gekeken naar de verdeling van enkele continuë variabelen,

zoals paginanummer en artikellengte. Ook is met behulp van statistische testen

gekeken naar eventueel significante correlaties tussen verschillende variabelen en is

gekeken of (groepen) kranten onderling significant van elkaar verschillen. Een

kwantitatieve analyse dus, ter verkenning van het onderzoeksobject. De resultaten zijn,

waar dat relevant was, vergeleken met soortgelijke, buitenlandse studies.

Minder berichtgeving over suïcide leidt tot minder daadwerkelijke suïcides,

blijkt uit verschillende onderzoeken (Gould 2001) (Stack 2003). Kranten zouden hier

volgens de richtlijnen dus terughoudend in moeten zijn. Deze studie vond 209

artikelen met suïcide als (een van de) hoofdonderwerp(en). Dit waren voor het

grootste deel korte artikelen van rond de 200 woorden, met enkele uitzonderingen van

meer dan 1500 woorden. Deze cijfers kunnen moeilijk worden vergeleken met

buitenlandse studies, vanwege verschillende inclusiecriteria en aantallen kranten in

deze landen.

De meeste artikelen blijken nieuwsberichten over een individuele zelfmoord

van een man van middelbare leeftijd. Dit komt overeen met de beschreven suïcides in

Australisch onderzoek (Pirkis et al. 2006). 41 Van de in dit onderzoek beschreven

suïcidale personen waren een bekendheid, 99 waren daarentegen onbekend. Dit roept

vragen op over de nieuwswaarde van deze artikelen. Meestal waren deze suïcides

opmerkelijk of hadden ze gevolgen voor omstanders of andere betrokkenen. Een

rechtszaak verloor bijvoorbeeld een getuige of omwonenden moesten geëvacueerd

worden na een gasexplosie.

De mediarichtlijnen noemen een aantal beschermende en risicofactoren die

kranten zouden moeten toevoegen of juist vermijden in hun artikelen over suïcide. In

dit onderzoek is aan de hand van drie verschillende richtlijnen een lijst van deze

factoren opgesteld. Dat is de internationale richtlijn van de World Health

Organization (Department of Mental Health and Substance Abuse World Health

Organization 2008), de Nederlandse richtlijn van de Ivonne van de Ven Stichting

(Ivonne van de Ven Stichting 2005) en Belgische aanbevelingen voor de pers,

opgesteld door verschillende partijen (VVJ et al. 2004).

Page 55: Afstudeeronderzoek K.Keuchenius

55

De richtlijnen roepen voornamelijk op om de artikelen niet te opvallend te

maken, de suïcide zo min mogelijk als potentieel voorbeeld neer te zetten en om, door

het niet vermelden van details. geen stappenplan te verstrekken aan eventueel

suïcidale lezers. Concreet komt dit neer op het advies om artikelen bijvoorbeeld niet

op de voorpagina te plaatsen, geen schreeuwende koppen te maken, zoveel mogelijk

contextuele informatie te geven en niet te sensationeel te schrijven.

Wat betreft de aanwezigheid van deze risico- en beschermende factoren

blijken de Nederlandse kranten uit dit onderzoek de richtlijnen relatief goed te volgen.

Vergeleken buitenlandse studies staan de Nederlandse suïcideartikelen weinig op de

voorpagina (7,2 procent). Ook zijn er weinig afbeeldingen bij geplaatst (16,7 procent),

is de methode niet vaak in de kop genoemd (11,5 procent) en wordt deze ook weinig

gedetailleerd beschreven (13,4 procent), alle drie kenmerken die de mediarichtlijnen

afraden.

Toevoegingen aan artikelen die de richtlijnen juist aanraden zijn, vergeleken

een Oostenrijkse studie (Niederkrotenthaler 2010), ook vaak in de Nederlandse

kranten te vinden. Zo vermelden de artikelen vaak contactgegevens voor hulp (13,9

procent), wordt de impact op nabestaanden vaak benadrukt (20,1 procent), wijzen de

artikelen vaak psychische problemen aan als oorzaak van suïcidale gedachten (22

procent) en laten zij vaak een expert aan het woord (26,3 procent). Wel wordt, tegen

de richtlijnen in, relatief vaak de locatie van suïcide genoemd (29,7 procent) en

gebruiken veel van de koppen een variant van de term ‘zelfmoord’ (68,3 procent).

Tenslotte heeft dit onderzoek de hoofdvraag verder uitgediept door te kijken

naar eventuele significante verschillen tussen kranten. Deze significante verschillen

blijken voor te komen bij een aantal variabelen, (p<0.05). Aan de hand van de

krantnaam kan bijvoorbeeld voor 14,6 procent voorspeld worden of er een afbeelding

bij een artikel is geplaatst of niet. Ook kan zo het paginanummer voor 12,4 procent

worden voorspeld. Ten slotte is aan de hand van de krantnaam te voorspellen waar het

artikel op focust: op een (reeks) individue(e)l(e) geval(len) of op een ander onderwerp,

zoals beleid of onderzoek omtrent suïcide. Dat blijkt voor 11,2 procent te voorspellen

met de krantnaam waarin het artikel is geplaatst.

Drie andere variabelen waarop de kranten significant van elkaar blijken te

verschillen, betreft het woordgebruik rond het begrip ‘suïcide’. De Belgische

aanbeveling voor de pers (VVJ et al. 2004) raadt aan de term ‘zelfmoord’ te

vermijden, vanwege een misdadige connotatie. Met het oog op nabestaanden en een

Page 56: Afstudeeronderzoek K.Keuchenius

56

eventuele drempelverlaging voor suïcidale lezers om hulp te zoeken, worden de

termen ‘zelfdoding’ of ‘suïcide’ daarom geprefereerd.

In de in dit onderzoek gevonden artikelen noemden sommige dagbladen het

woord ‘zelfmoord’ altijd, andere deden dit aanzienlijk minder. Een aantal kranten

gebruikten de term ‘suïcide’ vaak, anderen zetten deze term juist niet of nauwelijks in

het artikel of in de kop of lead. Aan de hand van de krantnaam was respectievelijk

voor 21.,1, 13,5 en 16 procent te voorspellen of ‘suïcide’ in het artikel stond, in de

kop of lead stond of dat het artikel de term ‘zelfmoord’ gebruikte.

Eindhovens Dagblad lijkt wat betreft de zes significante variabelen opvallend

vaak de richtlijnen te volgen, nrc.next deed dit juist verrassend weinig. Dit is

opmerkelijk, gezien hoofdredacteur Rob Wijnberg’s behandeling van de dood van

Antonie Kamerling. De berichtgeving over dit onderwerp bleek dus niet representatief

voor de hierop volgende bestudeerde periode. Deze conclusie wordt versterkt door de

niet significante variabelen mee te nemen in de analyse. Nrc.next blijkt dan weer het

minst strikt de richtlijnen na te leven. Ook Algemeen Dagblad en NRC Handelsblad

wekken met hun totaalscores deze indruk. Opvallend goed scoren hier Metro en het

Reformatorisch Dagblad.

Onderverdeeld in groepen blijken regionale en stadskranten op verschillende

variabelen de richtlijnen significant beter te volgen dan de nationale kranten. Zo

bevatten de artikelen minder vaak door de richtlijnen aangeraden, beschermende

factoren. Ook komt hun woordgebruik wat betreft de termen ‘suïcide’ en ‘zelfmoord’

minder overeen met wat in de Belgische aanbeveling (VVJ et al. 2004) aangeraden

wordt. Tegen verwachting in focussen de nationale kranten ook vaker op een (reeks)

individue(e)l(e) geval(len) van suïcide.

Waar de nationale kranten nog het meest hetzelfde in blijken is het aantal

artikelen dat zij over suïcide hebben gepubliceerd in de bestudeerde periode. Van een

nationale krant is het bijna twintig keer waarschijnlijker dat deze meer dan 6 artikelen

over suïcide publiceerde in de bestudeerde tijdsspanne dan dat dat het geval is bij een

regionale of stadskrant. Deze tweede groepsverdeling, tussen weinig en veel

publicerende kranten, komt wat betreft significant verschillende scores op variabelen

dan ook aardig overeen met de groepen nationale en niet nationale kanten. De weinig

publicerende kranten noemen significant vaker beschermende factoren in hun

artikelen en maken daarbij significant vaker gebruik van de term ‘suïcide’.

Page 57: Afstudeeronderzoek K.Keuchenius

57

Met deze inhoudsanalyse van 209 artikelen uit de Nederlandse dagbladen over

een tijdsspanne van een jaar, is een goed beeld verkregen van de Nederlandse stijl van

berichtgeving over suïcide. Vergeleken de resultaten van buitenlandse onderzoeken

lijken de Nederlandse kranten zich relatief goed aan de richtlijnen te houden. De

regionale en stadskranten doen dat met een aantal concrete adviezen significant vaker

dan de nationale kranten.

Als de kranten zich nog beter aan de richtlijnen zouden willen houden, kunnen

ze vooral proberen de locatie van suïcide minder vaak te noemen en de kop niet te

voorzien van de termen ‘zelfmoord’, ‘zelfdoding’ of ‘suïcide’. Nationale kranten

kunnen vergeleken hun lokale tegenhangers bovendien een stuk minder vaak over

suïcide berichten en in de artikelen die ze toch publiceren meer door de richtlijnen

aangeraden factoren verwerken. Wellicht kan het suïcidecijfer in Nederland zo

worden teruggeschroefd. Bij enkele van de door de richtlijnen aangeraden factoren,

zoals het citeren van een expert en het noemen van contactgegevens voor hulp, wordt

een dergelijke positieve invloed echter nog betwist (Niederkrotenthaler 2010).

8. Kanttekeningen

Een aantal moeilijkheden in de dataverzameling en analyse van dit onderzoek, maken

niet alle resultaten even accuraat. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de missende

paginanummers. Van twintig artikelen is het paginanummer onbekend gebleven. Dit

zijn vooral de artikelen uit de kleinere kranten. Hierover valt met betrekking tot deze

kranten dus weinig te concluderen.

Ook de ongebruikelijke genres van de artikelen uit het Reformatorisch

Dagblad kunnen de algemene indeling in variabelen hebben vertroebeld. Dat is des te

meer het geval gezien deze krant, op het Algemeen Dagblad na, de meeste artikelen

heeft gepubliceerd over suïcide. Vaak was bij deze artikelen niet duidelijk of het om

een column, een achtergrondartikel of een commentaar ging. De meeste artikelen

eindigden daarom in de categorie ‘overig’. Ook de oorzaken die dit dagblad aandroeg

voor suïcidale gedachten of daden waren moeilijk te categoriseren. Daar waar vaak

werd gewezen op de hand van God, is gekozen de aangewezen oorzaak als extern te

categoriseren.

Het grootste struikelblok voor conclusies of vergelijkingen met buitenlandse

onderzoeken betreft de zoekwoorden die zijn gehanteerd bij het verzamelen van de

artikelen. Het is aannemelijk dat een aantal artikelen buiten beeld zijn gebleven,

Page 58: Afstudeeronderzoek K.Keuchenius

58

omdat hier niet een van de zoektermen ‘zelfmoord’, ‘suïcide’ of ‘zelfdoding’ in

voorkwam. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de weinige artikelen die zijn gevonden over de

asielzoekers die zich op de dam in brand stak. Deze gebeurtenis zou in een

nieuwsbericht goed omschreven kunnen worden zonder het gebruik van één van deze

zoekwoorden.

Verder is de gebruikte database, LexisNexis, niet altijd volledig. Er bestaat dus

een kans dat artikelen niet zijn gevonden, hoewel deze wel één van de zoekwoorden

bevatten. Uit een onderzoek naar de betrouwbaarheid van LexisNexis blijkt dat deze

database vooral artikelen van persbureaus mist (Weaver & Bimber 2008). In dit

onderzoek zijn echter enkele artikelen gevonden die wel van persbureaus afkomstig

waren. Weaver en Bimber vonden dan ook dat het probleem van missende artikelen

vooral speelt bij het zoeken naar artikelen van grote nieuwskanalen. Van de krant, The

New York Times, vonden zij met LexisNexis bijvoorbeeld wel voldoende artikelen.

Mochten er in dit onderzoek toch artikelen gemist zijn, dan zijn dit waarschijnlijk dus

korte nieuwsberichten, afkomstig van de persbureaus.

Ook discutabel zijn enkele relatief subjectieve variabelen, zoals het

beschrijven van suïcide of suïcidale personen als heroïsch of begrijpelijk. In dit

onderzoeksverslag is echter zo uitgebreid en concreet mogelijk uitgelegd hoe de

onderzoeker hier te werk is gegaan. Daarmee zijn de resultaten toch relatief goed te

controleren en repliceren.

Ten slotte is in dit onderzoek niet gecorrigeerd voor multipele testen. Bij een

groot aantal aangetoonde correlaties tussen variabelen met een significantie niveau

van p<0.05 is dit aan te raden, omdat hier statistisch gezien één op de twintig

gevonden correlaties op toeval berust. In dit onderzoek zijn echter vooral associaties

gevonden met een significantieniveau van p<0,001. De kans op een op toeval

berustende gevonden associatie is daarmee dermate klein, dat een correctie voor

multipele testen overbodig leek.

Page 59: Afstudeeronderzoek K.Keuchenius

59

Literatuur

Collings, S.,& Kemp,C. (2010). Death knocks professional practice, and the public

good: the media experience of suïcide reporting in New Zealand. Social Science &

Medicine,71, 244-248.

Department of Mental Health and Substance Abuse World Health Organization

(2008). Preventing suicide: A resource for media professionals. Who.int. Retrieved

december 30, 2011 from

http://www.who.int/mental_health/prevention/suicide/resource_media.pdf

Etzersdorfer, E., Voracek, M., Sonneck, G. (2004). A Dose-Response Relationship

Between Imitational Suïcides and Newspaper Distribution. Archives of Suïcide

Research, 8, 2, 137-145

Field, A. (2000) 2nd ed. Discovering statistics using SPSS. Sage publications: London.

Fu K.W., Chan Y-Y, Yip P.S.F. (2009). Newspaper reporting of suïcides in Hong

Kong, Taiwan and Guangzhou: compliance with WHO media

guidelines and epidemiological comparisons The Journal of Epidemiology and

Community Health 2011, 65, 928-933

Gould, M.S. (2001). Suïcide and the Media. Annals of the New York Academy of

Sciences 932, 1, 200-224.

Ivonne van de Ven Stichting (2005). Suïcide in de media: een richtlijn.

Ivonnevandevenstichting.nl. Retrieved december 30, 2011 from

http://www.ivonnevandevenstichting.nl/docs/richtlijn.pdf

Jong, de, S. (2010, oktober 9). De krant heeft de plank misgeslagen bij Antonie

Kamerling. Nrc.nl. Retrieved november 30, 2011 from

Page 60: Afstudeeronderzoek K.Keuchenius

60

http://weblogs.nrc.nl/ombudsman/2010/10/09/de-krant-heeft-de-plank-misgeslagen-

bij-antonie-kamerling/

Michel, K., Frey, C., Wyss, K., Valach, L. (2000). An exercise in improving suïcide

reporting in print media. Crisis 21, 1–10.

Niederkrotenthaler, T., Voracek, M., Herberth, A., Till, B., Strauss, M., Etzersdorfer, E., Eisenwort,B., and Sonneck, G. (2010). Role of media reports in completed and prevented suïcide: Werther v. Papageno effects. The Britisch Journal of Psychiatry 197, 234-243.

Pirkis, J. E. (2010). Contribution to knowledge about mediaprofessionals’ experiences

with reporting suïcide. A commentary on Collings and Kemp. Social Science &

Medicine 71, 249-250.

Pirkis, J. E., Dare, A. R., Blood, W., Rankin, B., Williamson. M., Burgess, P., Jolley,

D. (2009). Changes in media reporting of suïcide in Australia between 2000/01 and

2006/07. Crisis: The Journal of Crisis Intervention and Suïcide Prevention 30, 1, 25–

33

Pirkis, J.E., Francis, C., Blood, R.W., Burgess, P., Morley, B., Stewart, A., Putnis, P.

(2002). Reporting of suïcide in the Australian media. Australian and New Zealand

journal of psychiatry 2002, 36, 190–197`

Preventing suïcide by influencing mass-media reporting. The viennese experience

1980–1996. Archives of suïcide research 4, 1, 67-74.

Stack, S. (2003). Media coverage as a risk factor in suïcide. The Journal of

Epidemiology and Community Health 2003, 57, 238–240

Vlaamse Vereniging van BeroepsJournalisten (VVJ), de Raad voor de Journalistiek,

de Katholieke Universiteit Leuven, de Universiteit Gent, het Ministerie van de

Vlaamse Gemeenschap. (2004). Zelfdoding en de pers: Aanbevelingen voor

journalisten. IASP.nl. Retrieved december 30, 2011 from

http://www.iasp.info/pdf/task_forces/Belgium_Aanbevelingen_Journalisten.pdf

Page 61: Afstudeeronderzoek K.Keuchenius

61

Weaver, D. A., Bimber, B. (2008). Finding news stories: a comparison of searches using LexisNexis and Google News. J&MC Quarterly 85, 3, 515-530.