Advies Digitale Studie- en Werkomgeving - DSWO

16
Wetenschappelijk Technische Raad Advies Digitale Studie- en Werkomgeving Utrecht, 1 september 2010, versie: 1.0, status: Definitief Opdrachtgever: Platforms Stichting SURF WTR 10.1749

description

 

Transcript of Advies Digitale Studie- en Werkomgeving - DSWO

Page 1: Advies Digitale Studie- en Werkomgeving - DSWO

Wetenschappelijk Technische Raad

Advies Digitale Studie- en Werkomgeving

Utrecht, 1 september 2010, versie: 1.0, status: Definitief Opdrachtgever: Platforms Stichting SURF WTR 10.1749

Page 2: Advies Digitale Studie- en Werkomgeving - DSWO

InhoudsopgaveADVIESVRAAG EN AANPAK .......................................................................................... 3 

Adviesvraag ............................................................................................................... 3 Aanpak...................................................................................................................... 3 

BEVINDINGEN EN ANALYSE ......................................................................................... 4 Naar een Digitale Studie- en Werkomgeving: DSWO ........................................................ 4 Diversiteit in niveaus van ICT-volwassenheid .................................................................. 4 Wat willen gebruikers? ................................................................................................. 5 

Studenten ............................................................................................................... 5 Docenten ................................................................................................................ 5 Onderzoekers .......................................................................................................... 6 Nieuwe gebruikersgroepen ........................................................................................ 7 

Congruentie op globale visie ......................................................................................... 7 Knelpunten in de veranderingsprocessen voor de DSWO ................................................... 8 

CONCLUSIES EN ADVIEZEN ........................................................................................ 10 TOT SLOT ................................................................................................................... 14 BIJLAGE 1: GECONSULTEERDEN ................................................................................. 15 BIJLAGE 2: GERAADPLEEGDE DOCUMENTEN .............................................................. 16 

Page 3: Advies Digitale Studie- en Werkomgeving - DSWO

Adviesvraag en aanpak

Adviesvraag De platformmanagers van Stichting SURF hebben in een brief (10.0311) de Wetenschappelijk Technische Raad (WTR) verzocht een onderzoek uit te voeren naar de Digitale Leer- en Werkomgeving in het hoger onderwijs. SURFfoundation heeft in 2008 samen met de instellingen voor hoger onderwijs toekomstscenario’s van de digitale leer- en werkomgeving ontwikkeld, als opmaat voor een te ontwikkelen programma rond dit onderwerp. Om focus te kunnen aanbrengen voor een dergelijk programma, en keuzes te maken voor activiteiten die met voorrang zouden moeten worden uitgevoerd, willen de platformmanagers meer zicht op de momentane positie van de instellingen, welke problemen zij ondervinden en welke ambities zij hebben voor de toekomst wat betreft de DLWO. De drie platforms verzoeken de WTR om in het onderzoek technische, onderwijslogistieke en didactische aspecten te betrekken, evenals aspecten rond onderzoekscommunicatie. De onderzoeksvraag voor dit onderzoek is: Wat is de huidige stand van zaken met betrekking tot de digitale leer- en werkomgeving binnen het hoger onderwijs? Welke actuele problematiek speelt er rondom de DLWO, en welke ambities en toekomstvisies hebben de instellingen ten aanzien van de DLWO? Op basis van conclusies van het onderzoek willen de opdrachtgevers graag aanbevelingen voor:

1. het aanbrengen van focus en richting voor een gemeenschappelijk meerjarig programma;

2. activiteiten die met voorrang zouden moeten worden uitgevoerd.

Aanpak Voor de uitvoering van de evaluatie heeft de WTR een commissie samengesteld bestaande uit de leden

• Prof.dr. P. Kirschner • Dr. E. van den Berg • Prof.dr. J. van Hillegersberg

De commissie werd ondersteund door Dr. L.A. Plugge, secretaris van de WTR. Voor het onderzoek beschikte de commissie over een groot aantal documenten, afkomstig van SURF (i.c. SURFnet) individuele instellingen en samenwerkingsverbanden. De WTR heeft voor het onderzoek tevens gebruik gemaakt van de informatie die verzameld is voor de evaluatie van SURFshare, zoals de documenten voor het op te richten e-Science Research Center. Aangezien niet alle instellingen hun ambities voor de toekomst schriftelijk hebben vastgelegd is voor het onderzoek tevens gebruik gemaakt van interviews met belanghebbenden, zoals bestuurders, studenten en onderzoekers, faciliterende en inrichtende partijen (IT management en functioneel beheerders). Een overzicht van de gesprekspartners is te vinden in Bijlage 1. De gebruikte documentatie staat op genoemd in Bijlage 2.

1 september 2010 3

Page 4: Advies Digitale Studie- en Werkomgeving - DSWO

Bevindingen en analyse

Naar een Digitale Studie- en Werkomgeving: DSWO In de opdracht aan de WTR is sprake van een digitale leer- en werkomgeving. Gegeven de onderzoeksvraag hanteert de WTR een brede definitie onder de naam Digitale Studie- en Werkomgeving (DSWO):

Een door een instelling georganiseerd samenstel van digitale diensten ter ondersteuning van activiteiten van studenten, personeel en gasten van een instelling voor hoger onderwijs en onderzoek.

In deze definitie wordt gesproken over ‘activiteiten’ en niet over ‘leren’, ‘onderwijzen’, of ‘onderzoeken’. De hoop en verwachting is bijvoorbeeld dat een student leert en dat de digitale diensten daaraan bijdragen. Of dat daadwerkelijk het geval is, blijft onzeker en moeilijk aantoonbaar. De definitie gaat daarom uit van het bredere begrip ‘activiteiten’. Daaronder valt bijvoorbeeld ook het opzoeken van het collegerooster, het plannen van afspraken, het versturen en ontvangen van berichten, het samen werken aan een opdracht, etc. Een andere reden voor de bredere definitie is dat naarmate studenten verder komen in hun studie, de grens vervaagt tussen bijvoorbeeld leren en onderzoeken. De activiteiten van een student die aan een project werkt of bezig is met een afstudeeronderzoek verschillen weinig met die van medewerkers, zoals onderzoekers. De WTR beveelt daarom aan om in de toekomst te spreken van een Digitale Studie- en Werkomgeving, DSWO. Hiermee komt de bredere definitie meer tot zijn recht. Tijdens de interviews bleek dat de gesprekspartners in veel gevallen voor het begrip ‘digitale leer- en werkomgeving’ een smallere definitie gebruiken: een alternatieve omschrijving voor de ‘elektronische leeromgeving’ (ELO) gericht op studenten en docenten. In een kleiner aantal gevallen wordt de brede definitie gehanteerd. De dominantie van de smallere definitie (i.e., een alternatieve benaming voor de ELO) heeft tot gevolg dat in de bevindingen meer informatie terug te vinden is over de digitale omgeving voor studenten en docenten dan voor onderzoekers en (in nog mindere mate) het ondersteunende en beheerpersoneel.

Diversiteit in niveaus van ICT-volwassenheid Zoals verwacht verschillen de instellingen in hoge mate in de niveaus van volwassenheid van de ICT-faciliteiten en -dienstverlening. Op dat aspect zijn instellingen nauwelijks met elkaar vergelijkbaar. Er zijn voorlopers en volgers te vinden onder de kleine en grote instellingen, en in het hbo en wo. Op welke onderdelen van de ICT-dienstverlening instellingen voorop lopen verschilt eveneens in hoge mate. Soms betreft het verschil de mate waarin de architectuur volwassen is, zoals bij de 3TU met een op services gebaseerde architectuur waarvan de implementatie het verst is gevorderd bij de TU/e. Een ander voorbeeld van een volwassen architectuur – gebaseerd op services en brokers - én een volwassen geïntegreerd aanbod van services is te vinden bij de Hogeschool Zeeland. Kenmerkend voor de aanpak van beide laatste voorbeelden is dat men zich richt op een goede ICT-dienstverlening voor de onderwijsondersteunende processen en niet of veel minder op het gebruik van ICT als algemeen of vakdidactisch hulpmiddel. De argumenten voor deze aanpak bij instellingen die zich meer richten op de onderwijsondersteunende processen zijn:

• Een goede organisatie van het onderwijs is een randvoorwaarde voor goed onderwijs en een goede studieomgeving;

• Een goede en geïntegreerde dienstverlening voor de ondersteunende processen levert direct zichtbare winst op in de tijd die het personeel (docenten, onderzoekers en overig personeel) en de studenten moeten investeren om onderwijs te kunnen geven of te volgen;

• Een focus op de ondersteunende processen maakt de problematiek (i.e., leveren van ICT-ondersteuning) overzichtelijker en meer hanteerbaar voor de centrale ICT-diensten;

1 september 2010 4

Page 5: Advies Digitale Studie- en Werkomgeving - DSWO

• Het dwingt de organisatie om na te denken over de ondersteunende processen en om afspraken te maken over (de facto) standaardisatie en het ontdubbelen van data(systemen) om gezamenlijk gebruik te kunnen maken van informatie en systemen.

• Het schept mogelijkheden voor ondersteuning van meerdere didactische modellen, zodat docenten het meest effectieve model kunnen kiezen in plaats van een one size fits all-aanpak.

De WTR heeft de indruk dat instellingen die de ondersteunende processen goed op orde en gestandaardiseerd hebben, beter in staat zijn om deze processen met ICT geïntegreerd te ondersteunen en een hogere gebruikerstevredenheid kennen.

Wat willen gebruikers?

Studenten Er is een vrij grote mate van overeenstemming onder de gesprekpartners dat studenten van mening zijn dat de ICT-faciliteiten in het hoger onderwijs - globaal genomen - achter lopen op de voorzieningen die veel marktpartijen bieden aan hun klanten, onder wie de studenten. Volgens de gesprekspartners blijven ook te veel docenten achter in het effectief benutten van ICT in het onderwijs. Zoals hiervoor opgemerkt, zijn de verschillen in de dienstverlening tussen instellingen en de verschillen tussen de docenten groot. Gesprekspartners kunnen desgevraagd ook voorbeelden noemen van wat zij een goede inzet vinden van ICT door docenten en de instelling. Duidelijk is wel dat in de ogen van studenten te veel docenten regelmatig moeite hebben met het technische gebruik van nieuwe voorzieningen, zoals de zogenaamde ‘smartboards’, en/of met de wijze waarop die voorzieningen het best gebruikt kunnen worden, zoals het gebruik van Microsoft PowerPoint. In het eerste voorbeeld gaat het om technische gebruikersvaardigheden, terwijl het in het laatste voorbeeld voornamelijk gaat over presentatie- en onderwijsvaardigheden, i.e. didactiek. Het zijn echter niet alleen de docenten die tekorten vertonen in kennis en vaardigheden. Ook onder studenten is er sprake van een beperkte (eenzijdige) kennis van nieuwe voorzieningen. Uit de gesprekken blijkt dat studenten vaak goed op de hoogte zijn van voorzieningen die binnen hun leeftijdsgroep populair zijn, zoals Skype, MSN, Facebook, Twitter, Hyves, Gmail, Hotmail, etc. Veel minder of niet bekend zijn algemeen toegankelijke informatiebronnen zoals iTunes-U voor open courseware. Het typeren van jongeren als digital natives is een te generaliserende overschatting van hun kennis en vaardigheden. Als studenten zouden mogen bepalen waar de meeste aandacht voor ICT naar uit zou moeten gaan, dan is het beeld gevarieerd. Zowel ICT-voorzieningen die helpen het onderwijs helpen mogelijk te maken (de randvoorwaardelijke ICT-voorzieningen) als het onderwijsinhoudelijk (didactisch) gebruik van ICT moeten verbeterd worden om de kwaliteit van het onderwijs te verhogen. Er is echter een lichte voorkeur voor de randvoorwaardelijke ICT. Goede randvoorwaardelijke voorzieningen scheppen rust en ruimte voor de kernactiviteiten van docenten, studenten en onderzoekers.

Docenten In tegenstelling tot de studenten, die twee landelijke organisaties kennen, ontbreekt het de docenten aan een nationaal platform waarin hun mening direct doorklinkt. Die conclusie wordt ook getrokken in het VSNU rapport Docentprofessionaliteit in het Nederlandse hoger onderwijs - Naar een professionele infrastructuur als voorwaarde voor studiesucces (Van Alst et al., 2009). De eerste aanbeveling in dat rapport (p. 53) luidt dan ook:

Naar analogie met internationale voorbeelden komt er een platform van, voor en door docenten om hen in het hoger onderwijs HO duurzaam een stem te geven.

Ook binnen SURF komen de opinies van docenten indirect binnen, bijvoorbeeld via de platformcontactpersonen en de ICT-expertise centra. Docenten worden dus vooral vertegenwoordigd door niet-docenten terwijl de heterogeniteit aan ICT-wensen onder de docenten in het hoger onderwijs mogelijk groter is dan bij de studenten door hun beroepsmatige specialisatie. Die wensen zullen waarschijnlijk zeer verschillend zijn per

1 september 2010 5

Page 6: Advies Digitale Studie- en Werkomgeving - DSWO

HOOP-gebieda, maar ook binnen die gebieden, per opleidingsfase en tussen wo en hbo. Daarnaast zijn er groepen die wel als docent optreden, maar niet als zodanig geregistreerd staan, zoals gastdocenten, promovendi en studentassistenten. Binnen het tijdbestek van deze studie was het niet haalbaar om een enigszins representatief beeld van docentwensen te krijgen die direct gebaseerd is op meningen van de onderwijsgevenden. Binnen de afzonderlijke instellingen bestaat wel een enigszins globaal beeld. Zo komt uit onderzoeken van enkele instellingen naar voren dat docenten de bestaande ELO-faciliteiten gemiddeld als voldoende beoordelen. (Zie bijvoorbeeld de rapporten 8, 19, 25 en 26, in de lijst met geraadpleegde documenten.) Uit een onderzoek aan de VU8 blijkt dat de meerderheid van de docenten (circa 82%) voornamelijk de basale functies gebruikt, zoals het plaatsen van content (documenten), in mindere mate het plaatsen van mededelingen en soms ook het gebruik van de cijferlijst.(p. 21). Het is onwaarschijnlijk dat dit beeld dramatisch zal verschillen tussen de instellingen, gegeven het beeld dat, ondermeer de studenten, schetsten van de ICT-vaardigheden van docenten. Daar komt bij dat professionalisering/ondersteuning van docenten een frequent voorkomend en terugkerend thema is. Dit is congruent met het beeld dat de beperkingen in kennis en vaardigheden bij docenten nog steeds een obstakel zijn om ICT breder en intensiever in te zetten.

Onderzoekers De informatie over de wensen van de onderzoekers is verzameld in het kader van de evaluatie van SURFshare. De mate waarin onderzoekers gebruik maken van ICT, en wat zij er mee willen doen, hangt nauw samen met het domein van hun onderzoek. In de zeer data-intensieve domeinen, zoals de hoge energiefysica of Bioinformatica, zijn onderzoekers via onderzoeksprogramma’s beter in staat om hun krachten te bundelen en hun behoeften te articuleren. Als een indicatie van de mate waarin ICT wordt toegepast kan dienen de mate waarin onderzoekers netwerkbandbreedte benutten. Figuur 1, p.7, laat zien dat slechts een klein deel (C) van de onderzoekers grootgebruiker is van bandbreedte. De meerderheid van de gebruikers wordt gevormd door lichte (A) en middelzware (B) gebruikers. Voor met name de onderzoekers in C wordt een speciale infrastructuur opgezet voor de data-intensieve interdisciplinaire domeinen. De ondersteuning van die beoogde infrastructuur zal worden verzorgd door het nog op te richten eScience Research Center (eSRC) en SURF data & computing facilities (SURFcdf). Voor de grote meerderheid van de onderzoekers (A in Figuur 1) speelt ICT een (soms zeer) ondergeschikte rol. Voor hen is het eSRC voorlopig een te zware oplossing voor een te licht probleem. Ook speelt daarin een rol dat sommige onderzoekers nog niet altijd overtuigd zijn dat digitalisering van hun onderzoeksdata de juiste weg is vanwege bijvoorbeeld (al dan niet terecht gevreesde) verlies van informatie. Ondanks die verschillen bleek uit de interviews dat onderzoekers uit alle domeinen dezelfde basale (generieke) behoefte hebben aan laagdrempelige faciliteiten voor:

• communicatie met vakgenoten; • het uitwisselen van gegevens; • het samenwerken aan documenten en data; • ruimte voor opslag van data voor individueel en gemeenschappelijk gebruik.

a HOOP: Het Hoger Onderwijs en Onderzoek Plan, een tweejaarlijks beleidsplan van het ministerie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen voor het hoger onderwijs. HOOP-gebieden zijn: Landbouw, Natuur, Techniek, Gezondheid, Economie, Recht, Gedrag & Maatschappij, Taal & Cultuur, Onderwijs, en Divers.

1 september 2010 6

Page 7: Advies Digitale Studie- en Werkomgeving - DSWO

Figuur 1: Indeling van onderzoekers naar bandbreedtegebruika

SURFgroepen werd daarbij expliciet genoemd als voorbeeld van een goede voorziening. Bovendien vond men SURFgroepen een goed alternatief voor (gratis) commerciële dienstverleners zoals Google Docs of Windows Live, in verband met twijfels over waarborgen van privacy en het gevoel overgeleverd te zijn aan de willekeur van commerciële dienstverleners.

Nieuwe gebruikersgroepen Lectoraten zijn inmiddels geen nieuw fenomeen meer, maar de ICT-voorzieningen zijn nog niet voldoende ingericht op deze nieuwe taak binnen het hbo. Lectoraten richten zich op het onderwijs, het bedrijfsleven en (resultaten van wetenschappelijk) onderzoek. Dit vergt meer naar buiten gerichte ICT-faciliteiten die bovendien toegankelijk moeten zijn voor derden. Instellingen zijn bezig om op deze veranderingen in te spelen, maar grote veranderingen moeten nog plaatsvinden. Zowel het hbo als het wo heeft de alumni min of meer herontdekt. In tegenstelling tot de Angelsaksische landen kent Nederland weinig traditie in de omgang met alumni. Er wordt door de instellingen nagedacht over de wijze waarop de band met de Alumni aangehaald kan worden, ondermeer door online faciliteiten te bieden. Modellen uit bijvoorbeeld de VS kunnen niet één op één worden overgenomen door de culturele verschillen tussen Angelsaksische landen en Nederland.

Congruentie op globale visie Ondanks alle diversiteit is er in het hoger onderwijs een duidelijke congruentie te zien in de opvattingen over de ICT-faciliteiten voor het onderwijs. Er lijken drie ontwikkelingen gaande:

1. de nadruk op de didactische inzet van ICT verschuift naar de randvoorwaardelijke inzet van ICT: het wegnemen van organisatorische en administratieve lasten om het onderwijsproces meer ruimte te geven;

2. meer ruimte voor de gebruikers (studenten en medewerkers) om zelfstandig te bepalen welke voorzieningen worden gebruikt, hoe, wanneer en met welke apparaten;

3. een herijking van de benodigde faciliteiten en functionaliteiten om de gebruikers goed te bedienen en een heroverwegen waar deze diensten geproduceerd dienen te worden: externe leveranciers of zelf centraal produceren.

a Afbeelding Prof.dr.ir. Cees de Laat

1 september 2010 7

Page 8: Advies Digitale Studie- en Werkomgeving - DSWO

Voor punt 3 werd tijdens de interviews opgemerkt dat een manier om naar de dienstverlening te kijken, is om vast te stellen of een voorziening/dienst noodzakelijk is om voor accreditatie in aanmerking te komen. Dit komt overeen met de zogenaamde Qualifying en Underpinning Processes in het model van Edwards en Peppard.a,1 (Zie Figuur 2) De gele diamant omvat de strategische processen, waarbij de Competitive Processes de organisatie in staat stellen om zich te profileren en te concurreren. De Transformational processes bepalen het vermogen van een organisatie om zich aan veranderende omstandigheden te passen, bijvoorbeeld in regelgeving, maar ook in veranderend gedrag van mensen onder invloed van ICT. In de loop van de tijd veranderen sommige competitieve processen in randvoorwaardelijke processen. Zo had het leveren van toegang tot internet in de jaren negentig een competitieve waarde. In de afgelopen tien jaar is dat aspect langzaam veranderd in een Underpinning process: niet meer herkenbaar als uniek voor het hoger onderwijs, maar nog steeds noodzakelijk. Digitale toegang tot (wetenschappelijke) informatiebronnen is een voorbeeld van een Qualifying proces: zonder die toegang is goed onderwijs niet mogelijk en wordt het verkrijgen van een accreditatie onwaarschijnlijk. Een voorbeeld van een Transformational proces is het bijscholen van het onderwijzend personeel in het gebruik van nieuwe technologie, of het opzetten van een nieuw curriculum. Tot de competitieve processen behoort bijvoorbeeld het hanteren van een onderscheidende onderwijsmethode of speciale voorzieningen om het onderwijs te ondersteunen.

Figuur 2 Indeling van bedrijfsprocessen volgens Edwards & Peppard1

Knelpunten in de veranderingsprocessen voor de DSWO De technische ontwikkelingen gaan snel en gaan gepaard met even snelle culturele veranderingen. Het ideaalbeeld uit de periode rond de eeuwwisseling, information at your fingertips en any time, any place, any device, is werkelijkheid geworden. De markt en de maatschappij omarmen deze nieuwe ontwikkelingen in een razend tempo, soms zo snel dat veel gebruikers vrij nonchalant, of wellicht naïef, lijken om te gaan met privacy- en beveiligingsaspecten. Niet alleen de maatschappij worstelt met het vervagen van grenzen tussen privé, publiek, werk en studie, maar in het bijzonder ook het hoger onderwijs en onderzoek. Van oudsher is het hoger onderwijs, en zeker het wo, een open gemeenschap. De nieuwe ontwikkelingen vragen echter om het opnieuw vaststellen van de grenzen van openheid. Welke informatie mag van binnen naar buiten en wie mag van buiten naar binnen en waar krijgt men dan toegang toe? Deze vraagt klemt des te meer omdat de technische en maatschappelijke ontwikkelingen sneller gaan dan de ho instellingen op dit moment lijken te kunnen absorberen.

a Met dank aan J. Jasperse, Hogeschool Zeeland

1 september 2010 8

Page 9: Advies Digitale Studie- en Werkomgeving - DSWO

De techniek wordt steeds complexer en de afhankelijkheid van die techniek neemt sterk toe. De ICT-afdelingen van de instellingen hebben steeds meer moeite om de technische ontwikkelingen bij te houden en om aan de kwaliteitsverwachtingen van de gebruikers te voldoen. De realiteit is dat steeds meer gebruikers privé over betere en meer flexibele (online) voorzieningen kunnen beschikken dan in hun werk of onderwijsomgeving. De druk op de instellingen en de ICT-afdelingen neemt daardoor toe. Nog te vaak merken gebruikers – studenten én personeel –dat diverse processen in het onderwijs suboptimaal gebruik maken van ICT. Het wringt nog te vaak in de zogenaamde 'alignment' van ICT en de bedrijfsprocessen. In de interviews valt op dat daarbij vaak wordt gewezen naar het bestuur van instellingen, dat onvoldoende prioriteit zou geven aan dit onderwerp. Er zijn echter ook instellingen zijn die wél goede resultaten boeken als het gaat om alignment en het leveren van kwaliteit. Kenmerkend voor die instellingen lijkt te zijn: visie, focus op ondersteunende processen, een consequente lijn en nauwe samenwerking tussen organisatieonderdelen. Toch staan ook deze succesvoorbeelden voor nieuwe keuzes:

• welke diensten/functionaliteit bieden we als instelling aan en welke kunnen studenten en medewerkers zelf uit de markt halen?

• hoe om te gaan met alle nieuwe apparaten waarmee gebruikers toegang willen tot informatie en diensten?

• hoe om te gaan met nieuwe groepen (gast)gebruikers, van andere instellingen, bedrijven, maatschappelijke organisaties en publiek?

• hoe draag je zorg voor jouw data als je niet meer precies weet waar commerciële dienstverleners jouw data opslaan en de dienstverlener het (bijv. om veiligheidsredenen) ook niet wil/kan vertellen?

• hoe bieden we gebruikers meer keuze en meer vrijheid met inachtneming van veiligheidseisen, noodzaak tot standaardisatie, etc.

De vraag voor SURF is welke taak voor de samenwerkingsorganisatie is weggelegd gegeven de hiervoor geschetste ontwikkelingen. Het antwoord op die vraag wordt in de volgende sectie beantwoord.

1 september 2010 9

Page 10: Advies Digitale Studie- en Werkomgeving - DSWO

Conclusies en adviezen

Op basis van de bevindingen die hiervoor besproken zijn, komt de WTR tot de volgende conclusies; 1. De scheidslijnen tussen veel basale/generieke activiteiten in onderwijs, onderzoek en

de ondersteunende processen vervagen. Hoewel ieder werkveld zijn specifieke activiteiten blijft houden en dus ook specifieke ICT nodig heeft, zijn er steeds meer ICT-diensten die niet meer specifiek zijn voor één groep, zoals communicatie per e-mail, chat, videoconferentie, samenwerken aan documenten, uitwisselen van informatie en data, tekstverwerking, presentatie van resultaten of voortgang, etc. Iedere groep gebruikt dergelijke generieke voorzieningen met een andere soort inhoud en een ander doel terwijl de functionaliteit gelijk blijft. Ze zijn content- en doelneutraal. De mobiele telefoon heeft een vergelijkbare ontwikkeling doorgemaakt. Mobiele telefonie was aanvankelijk een uitkomst voor speciale groepen, maar is uiteindelijk maatschappij breed omarmd. Het toenemende generieke karakter van veel ICT functionaliteit heeft vooral belangrijke consequenties voor het denken over de ‘leer’-omgeving. Werden voorheen monolithische systemen ontwikkeld speciaal voor het onderwijs, nu is er een ontwikkeling gaande waarbij gekeken wordt naar functionaliteit ter ondersteuning van meerdere groepen gebruikers. Iedere groep kent nog steeds specifieke voorzieningen, maar steeds meer voorzieningen zijn identiek voor alle gebruikers en zijn ook terug te vinden in het bedrijfsleven en andere organisaties. Zijn ze daardoor bij uitstek geschikt om als dienst ‘uit de cloud’ afgenomen te worden, mits voldaan wordt aan een voorwaarden voor veiligheid en privacy. In plaats van denken in termen van een elektronische leeromgeving wordt er meer gedacht in het termen van het ondersteunen van werk (docenten, onderzoekers en beheerpersoneel) en studie (studenten), waarin veel activiteiten niet fundamenteel van elkaar verschillen. Er is nu eerder sprake van een digitale studie- en werkomgeving, DSWO, waarin ook faciliteiten voor onderzoekers kunnen worden aangeboden. Deze nadruk op de ondersteuning van basisprocessen werd bevestigd tijdens de bijeenkomst van de Special Interest Group DLWO op 22 juni 201032. Voor SURF is deze constatering van belang, omdat het zwaartepunt in de huidige indeling in drie platforms verschuift van de kern van ieder platform naar de doorsnede van Onderwijs, Onderzoek en Organisatie/Bedrijfsvoering. Afstemming en samenwerking tussen de platforms en de dochters wordt daardoor essentieel.

Organisatie

OnderwijsOnderzoek

Figuur 3 Generieke ICT in de overlap tussen de platforms

1 september 2010 10

Page 11: Advies Digitale Studie- en Werkomgeving - DSWO

Advies 1: Meer dan voorheen zal er zal binnen SURF (zowel binnen SURFfoundation als met en tussen de dochters) moeten worden samengewerkt bij het plannen van nieuwe innovatieactiviteiten. Dit betreft dan niet alleen de meerjarenplannen, maar ook de invulling met de jaarplannen. Alleen kennis nemen van en reageren op de jaarplannen is niet meer voldoende. Al tijdens het opstellen van de jaarplannen moet er afstemming plaatsvinden en een taakverdeling worden opgesteld.

Advies 2: SURF zou samen met de instellingen kunnen inventariseren welke diensten generiek zijn en onderzoeken voor welke van deze diensten samenwerking over de instellingen heen mogelijk is. Daarbij kan gedacht worden aan het opzetten van ho-brede shared services. Een voorbeeld dat daar goed in past is de beoogde infrastructuur voor Toetsing en Toetsgestuurd leren. Het inzetten van monolithische systemen voor één gebruikersgroep en/of één doel (zoals een ‘leeromgeving’) past niet meer in een modulair systeem van generieke diensten. SURF kan vraagbundeling organiseren en zorg dragen voor een basisinfrastructuur met faciliteiten om de afname van zogenaamde cloud services te vereenvoudigen. SURFfederatie is een voorbeeld van een dergelijke faciliteit.

2. Binnen het hoger onderwijs is er sprake van een kanteling in het denken over de inzet

van ICT in het onderwijs voor didactische doeleinden naar de inzet van ICT voor ondersteunende doeleinden.

De mogelijkheden en wensen voor de inzet van specifieke ICT voor didactische doeleinden verschillen in hoge mate per opleiding, per cursus(deel) en zelfs per docent. De diversiteit in de gewenste ICT-middelen is daardoor zo groot dat dit moeilijk centraal, voor de hele instelling, geregeld kan worden. Beslissingen voor het didactisch gebruik van ICT zullen decentraal door de opleidingsinstituten genomen moeten worden. Centraal kan dan gekeken worden hoe het beste aan deze wensen tegemoet gekomen kan worden: decentrale voorzieningen, centrale voorzieningen, en al dan niet extern afgenomen diensten. Daar staat tegenover dat er steeds meer generieke voorzieningen zijn die wel centraal georganiseerd kunnen worden, maar waarvan het niet meer op voorhand evident is dat de instelling al die voorzieningen moet produceren of organiseren. Een aantal generieke onderwijsdiensten en voorzieningen zal iedere instelling moeten blijven verzorgen, zoals roostering. De technische productie kan echter ook buiten de instelling worden gerealiseerd, mits er een goede informatie-infrastructuur is voor uitwisseling van informatie tussen systemen.

Advies 3: Conclusie 2 heeft belangrijke consequenties voor de zwaartepunten van de innovatieactiviteiten binnen SURF. Voorheen lag het zwaartepunt van onderwijsinnovatie met ICT bij het Platform ICT en Onderwijs door de aandacht voor innovatie van het onderwijsleerproces. Dit zwaartepunt verschuift nu naar het Platform ICT en Organisatie door de aandacht voor de ondersteunende processen. De belangrijkste onderwerpen daarin zullen zijn business process redesign en ICT alignment. SURF kan het debat over het beleid van instellingen initiëren en coördineren, en expertise inschakelen om dit debat te ondersteunen. Op basis van die resultaten kunnen instellingen individueel hun beleid bepalen en hun processen herontwerpen. In vervolg daarop kan SURF onderzoeken voor welke diensten (of onderdelen van diensten) er voldoende gemeenschappelijk belang is om deze gezamenlijk met (groepen) instellingen te realiseren.

De primaire verantwoordelijkheid voor de ondersteunende processen blijft liggen bij de individuele instellingen en niet bij SURF. Alleen de instellingen zijn in staat om de eigen processen opnieuw te ontwerpen en afspraken te maken over gegevensbronnen en -stromen.

1 september 2010 11

Page 12: Advies Digitale Studie- en Werkomgeving - DSWO

Advies 4: SURF kan een belangrijke rol spelen in het verspreiden van best practices en fungeren als katalysator en ondersteuner voor samenwerking bij de ontwikkeling en disseminatie van een nieuwe architectuur en systemen. SURF kan bovendien samenwerking bevorderen in het standaardiseren van gegevens en het opstellen procesmodellen. Deze modellen en standaarden zijn van groot belang om (onderdelen van) diensten uit te kunnen besteden aan een shared service centrum of aan individuele marktpartijen.

3. Er is nog onvoldoende aandacht voor de kennis en vaardigheden van docenten in het

gebruik van ICT. Dit betreft tekortkomingen in technische kennis en in het didactische gebruik van ICT.

Het beschikbare arsenaal van de docent om zijn/haar onderwijs te ondersteunen is enorm toegenomen, maar de kennis over al die instrumenten in de gereedschapskist laat te wensen over. In het rapport Kennis en Innovatie Agenda (KIA) 2011-202027 noemen de KIA partners vijf prioriteiten, waarvan de eerste is “een topdocent voor elke onderwijsdeelnemer” (p.4). Het beschikken over voldoende kennis en vaardigheden voor efficiënt en effectief gebruik van ICT in het onderwijs is daarvoor een sine qua non. Daar hoort ook bij een goed platform voor de docenten om zelf direct wensen kenbaar te kunnen maken. Advies 5: SURF zou de instellingen meer mogelijkheden moeten bieden om docenten via SURFacademy verder te professionaliseren in technische en didactische kennis voor het gebruik van ICT-voorzieningen in het onderwijs. Het zwaartepunt ligt daarbij niet op de laatste nieuwe gadgets, maar in basale kennis en vaardigheden van voorzieningen zoals het smartboard en een goed gebruik van presentatieapplicaties. Aansluiting bij de Basiskwalificatie Onderwijs (BKO) ligt voor de hand. Een grass roots-aanpak, zo dicht mogelijk bij de docent, heeft daarbij de voorkeur. In samenhang hiermee wordt SURF geadviseerd om meer directe lijnen tussen doelgroepen en de huidige platforms te creëren.

4. Er is een onterecht hoge verwachting van de kennis van vaardigheden van studenten

in het gebruik van ICT voor studiedoeleinden. Instellingen zullen meer aandacht moeten besteden aan de informatiekundige vaardigheden van studenten. Het gebruik van ICT binnen de peer group leidt niet vanzelf tot voldoende kennis over het gebruik van ICT-voorzieningen voor de studie.

Naast de eerde genoemde ambitie “een topdocent voor elke onderwijsdeelnemers”, noemt het KIA-rapport27 de ambitie: “meer maatwerk in het onderwijs”. Daaronder zou ook moeten vallen het bevorderen van de (heterogene) ICT-kennis en –vaardigheden ter bevordering van het studiesucces. Advies 6: SURF kan de instellingen stimuleren om de ICT-kennis en -vaardigheden te bevorderen bij studenten als onderdeel van het verhogen van het studiesucces. In het verleden zijn er enkele innovatieprojecten geweest op dit gebied. Deze initiatieven verdienen een bredere en meer structurele navolging.

5. Het dienstenaanbod van instellingen heeft zich voor een deel historisch ontwikkeld op

basis van een schaarste niet die meer bestaat. In navolging van het afschaffen van PC-shops en thuisaansluitingen voor internet zal voor meer diensten bepaald moeten worden wat tot de verantwoordelijkheid van instelling behoort en wat niet, en welke diensten men extra wil bieden uit overwegingen van profilering.

In zijn Trendrapport van 200828 schreef de WTR (p.57): “Het hoger onderwijs moet in snel tempo haar diensten verder online toegankelijk maken en omvormen van massadiensten naar interactieve, context en device afhankelijke, drempelvrije diensten. De mogelijkheden van bijvoorbeeld locatie-informatie en kennis van studentprofielen verdienen hierbij aandacht. Beperkingen in toegang naar plaats (buiten de campus), tijd (niet ’s nachts) moeten worden opgeheven en nog bestaande papieren processen omgezet naar elektronische.” De aanbevelingen en voorbeelden in dat rapport zijn nog steeds actueel.

1 september 2010 12

Page 13: Advies Digitale Studie- en Werkomgeving - DSWO

Advies 7: In navolging van het advies van de Commissie Veerman zou SURF de instellingen moeten stimuleren om hun dienstenaanbod kritisch te beschouwen en vooral na te denken over nieuwe diensten die de instellingen helpen zich individueel, als groep en nationaal of internationaal te profileren. Hierbij spelen ook normen voor accreditatie een rol.

Advies 8: SURFdiensten kan een belangrijke rol spelen in het assisteren van gebruikers (docenten en studenten) bij het vinden, beoordelen en gebruiken van diensten die worden aangeboden op het internet. Door middel van crowd sourcing kan een inventarisatie worden gemaakt van diensten/informatiebronnen die geschikt zijn voor gebruik in het onderwijs onderzoek en de studie. Een dergelijk systeem kan gemodelleerd worden langs de lijnen van bestaande populaire software sites.a De technische toegang en het gebruik en de integratie met instellingsdiensten kan georganiseerd worden via de beoogde COllaboration INfrastructure (COIN) van SURFnet.

6. Instellingen zullen hun (beveiligings-) beleid en technische voorzieningen moeten

aanpassen aan het toenemende gebruik van een scala aan (draadloze) apparaten. Het gebruik van multifunctionele mobiele apparaten dendert onverminderd voort en het simpelweg verbieden of negeren is uitstel van executie. Zoals de personal computer en internet niet waren tegen te houden in de bedrijfsomgeving, zo zijn ook nieuwe mobile apparaten nu al niet meer weg te denken.

Advies 9: SURFnet kan een belangrijke rol spelen in de ontwikkeling en ondersteuning van beleid en technische voorzieningen voor toegang via (draadloze) apparaten. Dit onderwerp valt samen met aandacht die SURFnet nu heeft voor identificatie, authenticatie en autorisatie en het draadloze netwerk onderdeel binnen GigaPort3.

7. Onderzoekers hebben behoefte aan meer basale ondersteuning voor internationale

samenwerking met collega-onderzoekers. Die basale faciliteiten moeten tegemoet komen aan eisen van laagdrempeligheid, betrouwbaarheid en veiligheid/privacy.

Advies 10: SURF kan een belangrijke rol spelen om een instellingsoverstijgende voorziening te realiseren voor onderzoekers. Dit vraagt om een nauwe samenwerking/afstemming tussen SURFshare, het eSRC (NWO, SURF en KNAW), SURFnet (COIN) en SURFdiensten.

a Voorbeelden zijn Tucows en Cnet download.

1 september 2010 13

Page 14: Advies Digitale Studie- en Werkomgeving - DSWO

Tot slot

De geconstateerde kanteling in de aandacht voor de inzet van ICT van didactiek naar de ondersteunende processen is een kleine revolutie in het denken over ICT in het hoger onderwijs. De voordelen ervan zijn echter evident: betere en beter geïntegreerde ondersteunende processen, gefaciliteerd door ICT, scheppen rust en ruimte voor dat waar het feitelijk om gaat: onderzoek, onderwijs en studie. Het levert de gebruikers ruimte voor diversiteit en flexibiliteit waar het gaat om de inhoudelijke kant van hun activiteiten. Goede ondersteunende processen zijn echter niet het hele verhaal. Minstens zo belangrijk is de aandacht voor de kennis en vaardigheden om met de toenemende diversiteit aan (nieuwe) ICT-voorzieningen om te kunnen gaan. De ontwikkeling van de nieuwe DSWO vergt meer innovatie in de organisatie van de instellingen. De ervaring leert dat dit complexe veranderingsprocessen zijn door het grote aantal belanghebbenden en de complexiteit van de organisatie. De urgentie van die verandering is echter groot en wordt nog eens onderstreept door de druk om de middelen efficiënter en effectiever in te zetten voor toenemende aantallen studenten. Samenwerking in SURF en profilering sluiten elkaar niet uit, in tegendeel. Samenwerking op goed georganiseerde ondersteunende en kwalificerende processen geeft de instellingen de ruimte om zich te concentreren op de onderscheidende aspecten. De Wetenschappelijk Technische Raad, Prof.dr. F. Leijnse Dr. L.A. Plugge voorzitter secretaris

1 september 2010 14

Page 15: Advies Digitale Studie- en Werkomgeving - DSWO

Bijlage 1: Geconsulteerden

Voor het onderzoek zijn de volgende personen (s.t.) geïnterviewd: S. van den Berg .......... Wageningen Universiteit Researchcentrum C. Brouwer ................ Open Universiteit, Platform ICT en Organisatie CIO-beraad ................ aanwezige leden tijdens het beraad op 19 mei 2010 in Ermelo; Drs. P.W. Doop ........... Universiteit van Amsterdam, vicevoorzitter College van Bestuur en

voorzitter van het Platformbestuur ICT en Onderzoek SURF; Dr. S. Dormans .......... Radboud Universiteit, Sociale Geografie, en tot maart 2010 als post

doctoraal onderzoeker verbonden aan de Virtual Knowledge Studio van de KNAW;

G. Eenink .................. SURFdiensten, namens J. Bakker E. Fioole .................... Avans Hogeschool, LIC G.E. Jansen ................ Vrije Universiteit N. Juist ...................... SURF SharePoint, Inholland F. Kalmthout, ............. College van Bestuur Avans Hogeschool, Platform ICT en Onderwijs R. Ketelaar ................ student, afgevaardigd namens LSVb J. Koets ..................... student, afgevaardigd namens ISO R. Kooy ..................... COMIT, Haagse Hogeschool, CIO-beraad Dr. B. Mons ................ NBIC, programmaleider BioAssist; D. Paap ..................... student, afgevaardigd namens ISO, penningmeester G. Pronk .................... SURFnet PCP-ers ..................... Platform Contactpersonendag, 10 maart 2010. R. Rexwinkel .............. SURFnet M. van Rijn ................ Avans Hogeschool, DIFF SIG DLWO ................. Special Interest Group Digitale Leer- en Werkomgeving, 22 juni

2010 J. Snijders ................. Avans Hogeschool, LIC D. van der Ven ........... student, afgevaardigd namens LSVb R. Waterham .............. CIO Technische Universiteit Eindhoven, 3TU P. Wolters .................. InHolland D. van Zaane ............. Groen Kennisnet A. Zandstra ................ Wageningen Universiteit Researchcentrum De gesprekken vonden plaats in de periode april t/m juni 2010.

1 september 2010 15

Page 16: Advies Digitale Studie- en Werkomgeving - DSWO

1 september 2010 16

Bijlage 2: Geraadpleegde documenten

1. Edwards, C. & Peppard, J. A critical issue in business process re-engineering: focussing the initiative, Cranfield School of management, 1997.

2. SURF, Toekomstscenario's: De nieuwe digitale leer- en werkomgeving voor studenten en docenten in 2020, nov. 2008.

3. SURFnet, Collaboration Infrastructure, report 2009. 4. SURFnet, Roadmap 2010 Online MultiMediaal Samenwerken, augustus 2009, versie

0.5. 5. DLWO-Sharepoint Consortium, Jaarplan 2009-2010. 6. Verkenning Next DLO VU, Resultaten Behoefteonderzoek, Onderwijscentrum VU, okt

2009. 7. Verkenning Next DLO VU, Overzicht Alternatieve Systemen, Onderwijscentrum VU, okt.

2009. 8. Verkenning Next DLO VU, Evaluatierapport Blackboard 2009, Onderwijscentrum VU,

okt. 2009. 9. Verkenning Next DLO VU, Evaluatierapport Digitaal Portfolio / Blackboard Content

System, Onderwijscentrum VU, okt. 2009. 10. DU, E-learning trends 2004, juni 2004. 11. DU, Eindrapportage Digitale Leer- en Werkomgeving Next Generation, april 2005. 12. 3TU, Op weg naar een federatieve Digitale Leer- en Werkomgeving, jan. 2008. 13. Wind, H. Verkenning van de samenwerkingsmogelijkheden op het gebied van de

werkplekomgeving, RuG CIT, UMCG, Hanzehogeschool, 7 april 2010. 14. Cynop, Advies keuze teleleerplatform 2000, juli 2000. 15. DLWO- Sharepoint Consortium, Jaarplan 2009-2010, juli 2009. 16. Stuurgroep ICT Vernieuwing, Avans & ICT, presentatie Portaal, ELO en Mobiliteit. 17. SURFnet, Gebruikersonderzoek SURFgroepen en SURFmedia, 2010. 18. Wageningen UR, Systeemvisie – uitgangspunten Virtuele Werkplek Wageningen UR,

versie 0.5, 15 maart 2010. 19. Van der Zanden, P. The facilitating university, proefschrift, december 2009. 20. Universiteit Twente, Functionaliteiten voor de student in een Digitale Leer- en

Werkomgeving, november 2005. 21. SURFnet Kennisnet Innovatieprogramma, Jaarplan 2009. 22. SURFnet, SURFworks Jaarplan 2010, oktober 2009. 23. SURF, Portals: de nieuwe ELO’s? e-Learning reeks deel 5, september 2005. 24. Van Alst, J., De Jong, R., Van Keulen, H. Docentprofessionaliteit in het Nederlandse

hoger onderwijs - Naar een professionele infrastructuur als voorwaarde voor studiesucces, mei 2009, VSNU.

25. Baars, G., Van de Ven, M. ICT-Monitor 2008 - ICT in het onderwijs aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, EUR, juli 2008.

26. Lam, I., Ritzen, M. Eén ELO voor de UU, IVLOS-expertisecentrum ICT in het onderwijs, juli 2008.

27. KIA-overgangsbestuur, Kennis en Innovatie Agenda 2011-2020, Den Haag, juni 2010. 28. WTR, ICT – fundament voor vernieuwing, Trendrapport 2008. 29. Van Popta, E. Onderwijsconcept en digitale Leeromgeving, Presentatie, 22 juni 2010. 30. Juist, N. Een visie op DLWO, Themabijeenkomst en presentatie, 22 juni 2010. 31. Zijlstra, E., Blijker, G. Een nieuwe ELO voor de HvA “from scratch”, Presentatie, 22 juni

2010. 32. Zijsltra, E. Uitwerking sheets van themagroepen tijdens visie bijeenkomst DLWO, 22

juni 2010.