‘DE’ JONGERE · 2.2. Het proces van beeldvorming 11 2.3. Leeftijdsgrenzen 15 2.4....

112
‘DE’ JONGERE BESTAAT NIET Negatieve gevolgen van beeldvorming over jongeren November 2000 LITERATUURONDERZOEK Marije Cornelissen

Transcript of ‘DE’ JONGERE · 2.2. Het proces van beeldvorming 11 2.3. Leeftijdsgrenzen 15 2.4....

‘DE’ JONGERE BESTAAT NIET

Negatieve gevolgen van beeldvorming over jongeren

November 2000

LITERATUURONDERZOEK

Marije Cornelissen

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:14 Pagina 1

Voorwoord 3

Samenvatting 4

1. Inleiding 8

2. Begripsbepaling 102.1. Jongeren 102.2. Het proces van

beeldvorming 112.3. Leeftijdsgrenzen 152.4. Leeftijdsdiscriminatie 15

3. Achtergronden van leeftijdsonderscheid in verband met beeldvorming over jongeren 18

3.1. Bescherming 193.2. ‘Jong geleerd is oud gedaan’ 193.3. Aannames over

levensloop 203.4. Afwijking van de

normgroep 223.5. Generatiedenken 243.6. ‘De jeugd van

tegenwoordig’ 30

4. Voorbeelden van beeldvorming over jongeren 33

4.1. Arbeid 334.1.1. Minimumjeugdloon 354.1.2. Werkstress 414.1.3. Arbeid: valkuilen 484.1.4. Arbeid: aanbevelingen 50

4.2. Inspraak 524.2.1. Inspraak bij de rijksoverheid 524.2.2. Inspraak bij gemeenten 564.2.3. Inspraak: valkuilen 584.2.4. Inspraak: aanbevelingen 60

4.3. Media 624.3.1. Onderzoek jongeren in de

media 624.3.2. Vrij-veilig campagne 674.3.3. Verkeersveiligheid 704.3.4. Media: valkuilen 744.3.5. Media: aanbevelingen 76

5. Conclusie en aanbevelingen 78

6. Nawoord 83

Literatuurlijst 85

Bijlage 1 Verslag expertmeeting 28 april 2000 88

Bijlage 2Ljst van jongeren- en andere relevante organisaties 95

Noten 105

2

Inhoudsopgave

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:14 Pagina 2

Voorwoord

In veel wetten, voorschriften en statuten zijn leeftijdsgrenzen opgenomen. Het staatbijvoorbeeld vast op welke leeftijd je naar de basisschool moet, hoe oud je moet zijnom te mogen werken en wanneer je daarmee moet ophouden. Leeftijdsgrenzen zittenin talloze regels die het fundament vormen van onze samenleving. Naast dezevastgelegde leeftijdsgrenzen zijn er ook ongeschreven grenzen die net zo strikt kunnenzijn. Verder bestaan er veel (voor)oordelen rond leeftijd in de maatschappij diemaatschappelijke uitsluiting en discriminatie van bepaalde leeftijdsgroepen tot gevolgkunnen hebben.

Het Landelijk Bureau Leeftijdsdiscriminatie is gericht op de bestrijding vanongerechtvaardigde behandeling op grond van leeftijd in Nederland. Voor eeneffectieve aanpak van leeftijdsdiscriminatie is het belangrijk om niet alleen naar dedirecte en openlijke leeftijdscriteria te kijken, maar ook naar indirect onderscheidtussen leeftijdscategorieën op basis van stereotypen. Daarom heeft het LandelijkBureau Leeftijdsdiscriminatie een project ‘beeldvorming en leeftijd’ in het levengeroepen dat nu in haar derde jaar is. In het eerste, oriënterende jaar van het projectlag het accent op het definiëren en zichtbaar maken van het proces van beeldvormingrond leeftijd. Sindsdien is er gewerkt aan het beïnvloeden van beeldvorming rondleeftijd op specifieke terreinen. Zo is er een bijeenkomst voor overheidsvoorlichtersgeorganiseerd en een mediatoets uitgebracht.

Bij ‘leeftijdsdiscriminatie’ denken mensen vaak aan discriminatie van ouderen.Discriminatie komt echter voor bij praktisch alle leeftijdsgroepen. Leeftijd is een heelrelatief begrip; je kunt tegelijk te oud zijn voor sommige zaken en te jong voor andere.Niet alleen ouderen maar ook jongeren worden getroffen door leeftijdsdiscriminatieen stereotypering. Je hoeft maar een krant open te slaan of de bezorgdheid over de‘jeugd van tegenwoordig’ schreeuwt je tegemoet. Jongeren zouden zeer materialistischzijn of op zijn minst een gebrek aan idealen hebben. Ook zouden ze geen respect voorvolwassenen tonen en voor overlast zorgen; de jeugdcriminaliteit neemt schijnbaarhand over hand toe en de alcoholconsumptie van jongeren rijst de pan uit.

Over deze negatieve beeldvorming over jongeren is nog niet veel bekend. Daaromheeft het Landelijk Bureau Leeftijdsdiscriminatie dit onderzoek uitgevoerd. Dooraandacht te besteden aan de stereotypen over jongeren in de samenleving en denegatieve gevolgen daarvan voor de maatschappelijke positie van jongeren hoopt hetLBL bewustwording te stimuleren. Als mensen zich bewust worden van devooroordelen die zij hebben kan er ruimte gecreëerd worden voor een genuanceerdbeeld waarin ieder individu op waarde geschat wordt.

3

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:14 Pagina 3

Samenvatting

Zowel ouderen als jongeren kunnen negatieve gevolgen ondervinden van stereotiepebeeldvorming over hen in de samenleving. Het Landelijk BureauLeeftijdsdiscriminatie bestrijdt deze stereotiepe beeldvorming in het driejarige project‘beeldvorming en leeftijd’. In de eerste jaren van dit project is met name de stereotiepebeeldvorming over ouderen behandeld. Met dit onderzoek wordt in het laatste jaarvan het project ook aandacht besteed aan beeldvorming over jongeren van 15 tot 25jaar.

Het proces van beeldvormingBeeldvorming is een proces waarbij men zich een beeld of opvatting vormt overpersonen en gebeurtenissen. Dit proces is hard nodig om te functioneren. Zonderbeeldvorming kunnen wij de overstelpende hoeveelheid informatie die dagelijks opons afkomt niet verwerken en is communicatie onmogelijk. Het opnemen van beeldenen het vormen van verwachtingen naar aanleiding daarvan is een veelal automatischproces. Aan het proces van beeldvorming kan dan ook weinig gedaan worden. Op deinhoud van de beelden die iemand heeft kan wel invloed uitgeoefend worden.

Bij beeldvorming over jongeren gaat het om bewust en onbewust toekennen vanallerlei eigenschappen, kwaliteiten, gevoelens, behoeften en wensen aan jongeren opgrond van hun leeftijd. Dit heeft effect op wat normaal gevonden wordt, op deverwachtingen die mensen van jongeren hebben en op de manier waarop mensen metjongeren omgaan. Dat is niet erg als de beeldvorming genuanceerd en divers is, maarhet wordt problematisch als de beeldvorming over een leeftijdsgroep stereotiep is. Desituatie van enkele jongeren is dan bepalend voor de beelden over de heleleeftijdsgroep. Zo kunnen mythen ontstaan die weinig van doen hebben met dewerkelijkheid.

Achtergronden van onderscheid naar leeftijd in verband met beeldvormingHet gaat in dit onderzoek met name om de stereotiepe opvattingen over jongeren dieverband houden met onderscheid naar leeftijd. Bij dit onderscheid gaat het niet alleenom directe leeftijdsgrenzen, maar ook om verschillen in behandeling en bejegening.Onderscheid naar leeftijd kan zijn oorsprong vinden in uiteenlopende stereotiepeideeën over leeftijdsgroepen en de levensloop van mensen

Voorbeelden van negatieve gevolgen van beeldvorming over jongerenStereotiepe beeldvorming over jongeren is wijdverbreid in de samenleving en heeftnegatieve gevolgen voor hen op diverse terreinen. Een aantal van deze terreinen wordtin dit onderzoek behandeld als voorbeelden: arbeid, inspraak en media.

4

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:14 Pagina 4

ArbeidOp het gebied van arbeid worden de onderwerpen minimumjeugdloon en werkstressbehandeld. Het minimumjeugdloonstelsel wordt gerechtvaardigd door een aantalargumenten die te maken hebben met beeldvorming over jongeren. Ten eerste is erhet behoefteargument dat jongeren onder de 23 jaar minder inkomst nodig hebbendan anderen omdat zij nog minder gewend zijn, omdat hun levensstijl verschilt enomdat zij nog aan het begin van hun ‘welvaartsniveau’ staan. Dit argument wordttegengesproken doordat de kosten van levensonderhoud even hoog zijn voor iedereenen een bestaansminimum een algemeen minimum is, bedoeld om een menswaardigbestaan te kunnen leiden. Jongeren zijn niet minder menswaardig dan volwassenen.Ten tweede bestaat het idee dat jongeren minder kunnen presteren omdat zij het vaknog moeten leren en onderaan de ladder moeten beginnen. Als dit argument alsteekhoudend was in het verleden toen mensen een meer traditioneel arbeidspatroondoorliepen, dan is het tegenwoordig in ieder geval niet meer toepasselijk vooriedereen. Leren en werken hebben geen vaste plek meer in een mensenleven enwerknemers blijven zelden meer hun hele arbeidzame leven bij dezelfde werkgever.Ondanks dat er dus heel wat af te dingen valt op deze argumenten voor hetminimumjeugdloonstelsel is het minimumloon voor jongeren onder de 23 jaar nogsteeds lager dan dat voor werknemers ouder dan 23.

Het andere voorbeeld, werkstress, laat zien dat ook een positief stereotiep beeld zichtegen jongeren kan keren. Het beeld van jonge werknemers is over het algemeen zeerpositief: ze zijn flexibel en innovatief, ze kunnen snel leren en hard werken. Dit heeftechter in sommige gevallen tot gevolg dat jongeren onzekere dienstverbanden krijgenen dat er te hoge eisen aan hen gesteld worden. Ook heeft het positieve beeld vanjonge werknemers zijn weerslag op het beeld dat jonge werknemers van zichzelfhebben. Velen vinden dat zij zouden moeten voldoen aan het beeld en ervaren het alsfalen als dit niet het geval is. Veel jongeren kunnen echter niet voldoen aan deze hogeeisen. Ze voelen zich vaak bekneld in een hiërarchie, verkeren in onzekerheid enkrijgen soms zelfs te maken met overspannenheid en burn-out.

InspraakOp het terrein van inspraak worden het landelijke en gemeentelijke overheidsniveauonder de loep genomen. In het algemeen voelen jongeren zich wat betreft politiekeparticipatie niet serieus genomen en ontbreken de randvoorwaarden voor werkelijkeffectieve inspraak. Dit heeft te maken met het beeld dat jongeren nietmaatschappelijk betrokken zijn en dus niet willen participeren, en dat zij niet bekwaamgenoeg zijn om effectief te participeren.

Er is momenteel veel aandacht voor participatie van jongeren bij de rijksoverheid. Erzijn een aantal analyses over jongerenparticipatie bij de overheid gemaakt enaanbevelingen uitgebracht om jongeren meer te betrekken bij besluitvorming op hetniveau van de rijksoverheid.

5

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:14 Pagina 5

Uit de analyses bleek dat jongeren wel degelijk geïnteresseerd zijn in de overheid engraag betrokken willen worden bij de overheid, met name waar het gaat om klassiekevrijheidsrechten en sociale grondrechten. De overheid stelde hen daarin echtertotnogtoe teleur. De mogelijkheden voor jongeren om te participeren ontbrekenveelal en overheidsorganisaties doen weinig moeite om duidelijk te maken wat huntaken en werkzaamheden precies zijn. Bovendien hebben jongeren vaak het gevoel dathun inspraak niet effectief is. Met het advies dat uitgebracht is door eenkoepelorganisatie van jongerenorganisaties om een Nationale Jeugdraad in te stellen isin ieder geval wel een stap in de goede richting gezet.

Op gemeentelijk niveau gebeurt er op dit moment veel op het gebied vanjongerenparticipatie. Wethouders chatten met jongeren op het internet, gemeentelijkejeugdraden worden ingesteld en jongeren worden geraadpleegd over belangrijkeonderwerpen in de gemeentepolitiek. Er zijn een aantal voortrekkersgemeenten diemet deze zaken bezig zijn. Er blijven echter een paar valkuilen bestaan. Bijvoorbeelddat jongeren nog steeds vaak alleen bij typische ‘jongerenonderwerpen’ wordenbetrokken of dat de participatie van jongeren met name gericht is op preventie inplaats van volwaardig burgerschap.

MediaDe media hebben veel invloed op beeldvorming. Beeldvorming in de samenlevingkomt niet alleen via de media tot uiting, maar wordt ook door de media geproduceerden in stand gehouden. Uit een kleinschalig onderzoek van het LBL naar beeldvormingover jongeren in de media bleek dat in 80% van de televisieprogramma’s waarinjongeren vóórkomen stereotypering wordt gebruikt. Het meest voorkomendestereotype is dat jongeren gewelddadig en/of crimineel zijn. Ook werden verschillendeleeftijden gepolariseerd, zowel in beeld als woord. Voor de dagbladen geldt ongeveerhetzelfde. Ook daar wordt het stereotype van gewelddadige jongeren regelmatiggebruikt.

De voorbeelden van de ‘veilig vrijen op vakantie’ campagne en verkeersveiligheid latenzien hoe de media beelden over jongeren beïnvloeden. Het geval van de ‘veilig vrijen op vakantie’ campagne in 1998 toont dat alarmisme engeneralisatie door dagbladen een negatief effect kan hebben op de beeldvorming overjongeren. Diverse kranten kopten ‘jongeren vrijen onveilig op vakantie’ waarmeegesuggereerd werd dat praktisch alle Nederlandse jongeren onveilig vrijen als zij opvakantie zijn. Dit terwijl uit onderzoek bleek dat in totaal maar 4% van hen dit doet.Het nadelige effect van deze beeldvorming zit in het feit dat de campagne degedragsnorm over veilig vrijen wilde verbeteren en dat de negatieve berichtgeving ditondermijnt.

Bij het onderwerp verkeersveiligheid komt een ander beeldvormingsmechanisme naarvoren. Als het gaat om wie ongelukken veroorzaken en onveilig rijgedrag vertonen

6

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:14 Pagina 6

wijzen ouderen en jongeren naar elkaar, hetgeen uitgebreid in de media aan bod komt.Ouderen omschrijven jongeren als snelheidsmaniakken zonderverantwoordelijkheidsgevoel. Jongeren beschuldigen ouderen er op hun beurt van hettempo van het hedendaagse verkeer niet bij te kunnen houden. Dit zorgt voor eenpolarisatie van jong en oud waar beiden niet mee geholpen zijn. Jongeren en ouderenondervinden namelijk beiden nadelen van deze beeldvorming doordat jongeren veelmeer moeten betalen voor autoverzekeringen en ouderen dure medische keuringenmoeten ondergaan als zij hun rijbewijs willen verlengen.

ConclusieNegatieve stereotypen over jongeren kun je overal in de samenleving terugvinden alsje er op let. De belemmeringen die deze stereotypen opwerpen zijn in ieder gevalduidelijk voelbaar. Er is geen eenduidig positief of negatief beeld van bepaaldeleeftijdsgroepen; over iedere leeftijdsgroep bestaan verschillende beelden. Overjongeren bestaan zowel stereotypen als ‘crimineel’ en ‘onverantwoordelijk’ als‘dynamisch’ en ‘flexibel’. Bovendien is een formulering van ‘juiste’ beelden onmogelijk. Wat voor de eenpositief is, vindt de ander negatief en omgekeerd. Negatieve beelden vervangen doorpositieve is dan ook niet de aangewezen weg. Aandacht voor diversiteit is een betereoplossing. Mensen moeten zich ervan bewust worden dat ze anderen in hokjesstoppen, terwijl de werkelijkheid gevarieerder en genuanceerder is. ‘De’ jongerebestaat niet.

De aanbevelingen die in dit onderzoek gedaan worden kunnen een stap in de goederichting zijn om eenzijdige beeldvorming over jongeren te bestrijden, zodat jongerenvolwaardig kunnen deelnemen op alle terreinen van de samenleving.

7

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:14 Pagina 7

Inleiding

Er komen dagelijks meldingen van leeftijdsdiscriminatie binnen bij het LandelijkBureau Leeftijdsdiscriminatie. De meeste meldingen zijn afkomstig van mensen dietegen een maximumleeftijdsgrens aanlopen en dus te oud zijn bevonden. Er zijnechter ook meldingen van mensen die te jong worden geacht, of die zich als jongeregediscrimineerd voelen. Enkele voorbeelden daarvan zijn:

• uitsluiting van jongeren bij een campingEen jongen van twintig die in Zeeland op een camping wilde staan omdat hij in deomgeving vakantiewerk deed werd daar niet toegelaten vanwege zijn leeftijd. Decamping hanteerde de regel dat jongeren onder de 21 jaar zonder ouders niet welkomzijn.

• uitsluiting van jongeren bij een supermarktAan twee jongens uit Geleen werd de toegang tot het plaatselijke Edah-filiaalgeweigerd, op grond van het feit dat zij scholieren zijn.

• minder kans voor jongeren op een woningVeel woningtoewijzingssystemen, die gemeentelijk bepaald zijn, bevattenleeftijdsgrenzen. In Nijmegen bijvoorbeeld kunnen mensen onder de 30 jaar geenurgentiepunten krijgen. In sommige andere gemeenten komen jongeren vanwege hunleeftijd minder snel in aanmerking voor een woning dan mensen die ouder zijn.

• lagere beloning voor jongerenEen politiebond meldde dat aspirant-agenten tot 25 jaar (een lager) maandgeldontvangen, terwijl aspirant-agenten van 25 jaar en ouder gewoon salaris krijgen.

Deze en vele andere meldingen van jongeren over verschil in behandeling op grondvan leeftijd zijn mede aanleiding geweest voor het LBL om leeftijdsdiscriminatie vanjongeren nader te onderzoeken. Dit onderzoek gaat over een specifiek aspect van dezediscriminatie; beeldvorming. Het gaat daarbij om stereotiepe beelden die er overjongeren bestaan in de samenleving en de maatschappelijke uitsluiting van jongerendie ze tot gevolg kunnen hebben.

Het doel van dit onderzoek is om wat meer licht te werpen op de beeldvorming overjongeren en zodoende een bewustwordingsproces aan te moedigen. De eerste stap inde bestrijding van negatieve beelden die er over jongeren bestaan is om mensenbewust te maken van bepaalde beelden en ze te ontmaskeren als stereotypen. Daaromluidt de probleemstelling van het onderzoek als volgt:

8

1

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:14 Pagina 8

‘In hoeverre is er sprake van spanning tussen mythen en feiten over jongeren en leidt dezemogelijke frictie tot belemmeringen in de maatschappelijke participatie van dezeleeftijdsgroep?’

Het antwoord op deze vraag is allereerst gezocht in relevante literatuur. Hoewel erveel onderzoek wordt gedaan naar jongeren en de beeldvorming van jongeren overallerlei zaken, bleek er helaas niet veel eerder onderzoek te bestaan op het terrein vanbeeldvorming over jongeren. Het gebrek aan bronnen is gedeeltelijk ondervangendoor het voeren van gesprekken met een aantal deskundigen op terreinen dieinteressant bleken wat betreft beeldvorming over jongeren.Ook heeft het LBL een klein kwalitatief mediaonderzoek uitgevoerd om te kijken opwelke manier jongeren in dagbladen en op televisie worden geportretteerd.

Om van jongeren zelf tehoren wat zij zoaltegenkomen in hundagelijks leven en wat hungedachten zijn over hettegengaan van negatievebeeldvorming overjongeren is er een

expertmeeting georganiseerd. Deze vond plaats op 28 april 2000, in Infocafé The Sitein Amsterdam. Bij de expertmeeting waren jongeren met diverse achtergrondenaanwezig, die zich aan de hand van een essay over het onderwerp beeldvorming overjongeren bogen. Het verslag van de expertmeeting is opgenomen als bijlage.

Het onderzoeksverslag is ruwweg opgebouwd uit twee delen. Het eerste gedeelte gaatover beeldvorming over jongeren in het algemeen en de verschillende factoren diedaarbij een rol spelen (hoofdstukken 2 en 3). In het tweede gedeelte wordenvervolgens een aantal voorbeelden van beeldvorming over jongeren op drie specifieketerreinen verder uitgewerkt (hoofdstuk 4). Er is bewust voor gekozen om een beperkt aantal specifieke terreinen toe te lichten:arbeid, inspraak en media. Niet alleen omdat het onmogelijk is om een uitputtendeopsomming van stereotypen over jongeren weer te geven, maar ook om de helderheidvan het betoog te bevorderen. De valkuilen rond beeldvorming over jongeren wordenvoor ieder terrein apart op een rijtje gezet. Vervolgens worden aanbevelingen gedaanom stereotypering van jongeren en de negatieve gevolgen daarvan tegen te gaan.Hoofdstuk 5 bevat een conclusie en geeft aanbevelingen per actor. Na het dankwoord(hoofdstuk 6) en het verslag van de expertmeeting (bijlage 1) is er ten slotte een lijstvan jongerenorganisaties en -initiatieven in Nederland opgenomen (bijlage 2). Dezelijst is zeker niet volledig, maar geeft een indicatie van de diversiteit aanjongerenorganisaties in Nederland. Het kan een aanknopingspunt zijn voor degenendie negatieve beeldvorming over jongeren willen bestrijden.

9

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:14 Pagina 9

Begripsbepaling

Er bestaan geen algemene leeftijdsgrenzen voor wanneer men een jongere is enwanneer nog niet of niet meer. Voor dit onderzoek is de categorie 15- tot 25-jarigengekozen. In dit hoofdstuk wordt de keuze voor deze groep toegelicht. Daarnaastworden de begrippen beeldvorming, leeftijdsgrenzen en leeftijdsdiscriminatiebesproken. Het begrip beeldvorming staat centraal in dit onderzoek. Het gedeelteover leeftijdsgrenzen en leeftijdsdiscriminatie is met name toegevoegd om de lezer vanenige achtergrondinformatie te voorzien.

2.1. JongerenIn Nederland leven zo’n 4,8 miljoen personen jonger dan 25 jaar. Zij vormen samen30% van de bevolking van Nederland. Ongeveer 1.950.000 van hen zijn tussen de 15en 24 jaar oud.De verwachting is dat de gemiddelde leeftijd van inwoners van Nederland in detoekomst zal toenemen. Mensen onder de 25 jaar zullen naar verwachting in 2025 nogongeveer 25% van de bevolking vormen.

1

Voor dit onderzoek is gekozen voor de groep jongeren tussen de 15 en 25 jaar. Deleeftijdsbegrenzing van deze groep is echter niet star. In sommige gevallen zal deondergrens bijvoorbeeld op 16 jaar liggen, vanwege de gehanteerde leeftijd in bepaaldonderzoek over jongeren.

Er zijn meerdere redenen om juist voor deze categorie jongeren te kiezen. Ten eersteis deze leeftijdsgroep gebruikelijk in jeugdonderzoek. Voor het vergelijken van mythenmet de feiten is cijfermateriaal onmisbaar en is het dus nodig om aan te sluiten bij eengebruikelijke leeftijdsgrens. Deze grens is in de meeste gevallen 15 jaar, maar wordt inenkele gevallen ook bij 16 jaar getrokken.Ten tweede correspondeert de ondergrens (15/16) met een aantal wettelijk vastgelegdeleeftijdsgrenzen. Jongeren mogen bijvoorbeeld vanaf 15 jaar werken met het recht opminimumjeugdloon (zie ook het kader bij paragraaf 2.3).Ten slotte blijken vooral jongeren tussen 15 en 25 jaar last te hebben van negatievegevolgen van beeldvorming. In deze levensfase begeven zij zich vaak voor het eerst opde arbeidsmarkt en gaan ze als individuen, los van hun ouders, participeren in desamenleving. De leeftijd tussen 15 en 25 jaar is dan ook een belangrijke voor depolitieke en maatschappelijke bewustwording van mensen. Onderzoek heeftuitgewezen dat de wijze waarop mensen tegen de maatschappij aankijken sterk doorervaringen in deze periode bepaald wordt en een vaak blijvend effect heeft op dehouding op latere leeftijd.

2

10

2

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:14 Pagina 10

De kern van het bestrijden van negatieve stereotypen over jongeren is dat men zichbewust wordt van de diversiteit onder jongeren. Jongeren worden in dit onderzoekdan ook niet als homogene groep beschouwd. Er kunnen grote verschillen bestaantussen bijvoorbeeld een 17-jarige en een 25-jarige. Ook is de ene 17-jarige de andereniet. Enige generalisering valt echter niet te voorkomen in een onderzoek over eencategorie mensen, in dit geval jongeren, maar er wordt zoveel mogelijk rekeninggehouden met de individuele verschillen tussen jongeren. Daarnaast wordtgedifferentieerd tussen mannen en vrouwen en tussen allochtone en autochtonejongeren. Ook wordt zo mogelijk onderscheid gemaakt naar sociale achtergrond enopleidingsniveau waar dat relevant is.

2.2. Het proces van beeldvormingBeeldvorming is een proces waarbij men zich een beeld of opvatting vormt overpersonen en gebeurtenissen. Dit proces is hard nodig om te functioneren. Zonderbeeldvorming kunnen wij de overstelpende hoeveelheid informatie die dagelijks opons afkomt niet verwerken en is communicatie onmogelijk. Het opnemen van beeldenen het vormen van verwachtingen naar aanleiding daarvan is een veelal automatischproces. Uit bijvoorbeeld de media, maar ook uit gesprekken met anderen en eigenervaringen komen voortdurend beelden op ons af. Deze beelden worden verwerkt enomgezet in bepaalde verwachtingen van personen en situaties. Aan het proces vanbeeldvorming kan dan ook weinig gedaan worden.Op de inhoud van de beelden die iemand heeft kan wel invloed uitgeoefend worden.Die kunnen divers en genuanceerd zijn, of eenzijdig en stereotiep. Eenzijdigebeeldvorming leidt vaak tot stereotypering, hetgeen maatschappelijke uitsluiting vanbepaalde groepen mensen tot gevolg kan hebben.

Bij beeldvorming en leeftijd gaat het om bewust en onbewust toekennen van allerleieigenschappen, kwaliteiten, gevoelens, behoeften en wensen op grond van leeftijd.Men denkt dan dat mensen in een bepaalde leeftijdscategorie bepaalde kenmerkenhebben (of juist niet). Dit heeft effect op wat normaal gevonden wordt, op deverwachtingen die mensen van elkaar hebben en op de manier waarop mensen metelkaar omgaan. Dat is problematisch als de beeldvorming over een leeftijdsgroepstereotiep is. Op basis van het criterium leeftijd worden individuen dan over één kamgeschoren en worden onderlinge verschillen miskend. Dit terwijl er altijd personenzijn die niet aan die veronderstelde kenmerken voldoen. De situatie van enkelejongeren is soms bepalend voor de beelden over de hele leeftijdsgroep. Zo ontstaanmythen, die vaak weinig van doen hebben met de werkelijkheid. Een aantal berichtenin de krant over jonge Marokkanen die verdacht worden van winkeldiefstal kunnen opdeze manier snel leiden tot het beeld dat alle jonge Marokkanen crimineel zoudenzijn. Dit is een voorbeeld van een onterechte koppeling tussen leeftijd, etniciteit enpersoonlijke kenmerken.

11

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:14 Pagina 11

Het proces van beeldvorming werkt hetzelfde voor alle leeftijdsgroepen. De inhoudvan de beelden die aan een bepaalde leeftijd worden gekoppeld verschilt weliswaartussen leeftijdscategorieën, maar stereotypering kan voor al deze categorieën eenuitsluitende werking hebben. Ze kunnen daar allen hinder van ondervinden. Helaasbestaat er een neiging bij met name ouderen en jongeren om stereotypen over deeigen leeftijdsgroep te ontkrachten door de ander te stereotyperen. Oud en jongworden daarmee gepolariseerd. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer het gaat oververkeersveiligheid. In de discussie over de verplichte medische keuring die 70-plussersmoeten ondergaan als zij hun rijbewijs willen verlengen wijzen ouderen vaak in derichting van jongeren als de grote brokkenmakers. Ze bestempelen jongeren dan alsonverantwoordelijke wegpiraten en zien hun eigen leeftijdsgroep als rustige,verantwoordelijke weggebruikers. Omgekeerd beschuldigen jongeren oudereautomobilisten er vaak van sloom, bijziend en onalert te zijn. Zij benadrukken datjongeren veel beter om kunnen gaan met de hectiek van het verkeer. Hierdoor wordenjongere en oudere weggebruikers tegen elkaar afgezet (zie ook hoofdstuk 4.3.3). Dit isjammer, aangezien beide groepen met negatieve gevolgen van deze stereotypering temaken hebben; jongeren moeten vaak meer betalen voor hun autoverzekering, terwijlouderen dure medische keuringen moeten ondergaan om hun rijbewijs te kunnenverlengen. In dit onderzoek wordt zoveel mogelijk voorkomen om verschillendeleeftijdscategorieën te polariseren. De nadruk ligt op het feit dat alle leeftijdsgroependie met maatschappelijke uitsluiting of belemmeringen ten gevolge van stereotiepebeeldvorming te maken hebben in dezelfde positie verkeren. Zij zijn geen van allengebaat bij het stereotyperen van anderen.

Beeldvorming over jongerenZoals in de inleiding al gezegd bestaat er weinig onderzoek naar beeldvorming overjongeren. Een onderzoek dat wel zeer relevant is in dit verband is gedaan door GerardMaassen en Wim Meeus. Zij hebben gekeken naar het beeld dat volwassenen overjongeren hebben en naar het beeld dat jongeren over zichzelf hebben. Uit een voorstudie bleek het volgende:• zowel volwassenen als jongeren denken positiever over volwassenen dan over

jongeren;• het beeld over jongens verschilt in het algemeen sterk van dat over meisjes; het

beeld over meisjes is betrekkelijk positief terwijl het beeld over jongens tamelijknegatief is;

• ouders schrijven aan hun eigen kinderen meer positieve en minder negatieveeigenschappen toe dan aan jongeren in het algemeen.3

In het onderzoek werden deze bevindingen bevestigd. Daarin kregen een groepvolwassenen en een groep jongeren een lijst van eigenschappen voorgelegd. Zemoesten aangeven in hoeverre ze deze eigenschappen meer bij jongeren dan bijouderen vonden passen. Daaruit kwam naar voren dat het negatieve beeld over

12

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:14 Pagina 12

jongeren vooral betrekking heeft op agressiviteit, gebrek aan verantwoordelijkheids-gevoel en gebrek aan beschaving. Volwassenen en jongeren zijn het daarover eens.Jongeren zijn in hun eigen ogen wel dynamischer dan in de ogen van volwassenen.4

Het beeld dat volwassenen hebben over meisjes is veel gunstiger dan dat over jongens.Het negatieve beeld over jongeren blijkt vooral bepaald te worden door het negatievebeeld over jongens. Dit valt te verklaren uit het feit dat jongens als zij problemenhebben vaker gedragsproblemen vertonen, terwijl meisjes vaker emotionele problemenondervinden. Van gedragsproblemen heeft de omgeving last, waardoor problemen vanjongens zichtbaar zijn. Emotionele problemen daarentegen spelen zich in de persoonaf en worden in stilte verwerkt. De omgeving hoeft daar niet veel van te merken.Daardoor worden problemen van jongens vaak overschat en is het beeld datvolwassenen over hen hebben negatiever dan dat over meisjes, wier problemen vaakjuist onderschat worden.Als er wordt gedifferentieerd naar opleidingsniveau blijkt dat laag opgeleide jongerenaan jongeren meer energie toeschrijven, maar dat ze minder idealisme zien injongeren; ze hebben een cynischere houding ten opzichte van de maatschappij danhoger opgeleide jongeren.5

De uitslag is heel anders als ouders hun eigen kinderen beoordelen. Het beeld overhen is veel positiever dan over jongeren van hetzelfde geslacht in het algemeen. Hetbeeld over hun eigen zoons is zelfs zoveel positiever, dat het verschil tussen zoons endochters veel kleiner is dan tussen jongens en meisjes in het algemeen.6

Het verschil tussen de beelden die ouders hebben over jongeren in het algemeen enover hun eigen kinderen duidt erop dat er inderdaad sprake is van stereotiepebeeldvorming over jongeren door ouderen. Volwassenen beoordelen jongeren die zegoed kennen blijkbaar veel minder negatief. Ze bekijken hun eigen kinderen veel meerals een uniek individu, terwijl ze jongeren in het algemeen als een homogene groepbeschouwen. Aan de hand van de leeftijd van deze groep (vaak gecombineerd metsekse en etniciteit) schrijven ze zodoende allerlei eigenschappen aan hen toe. Dit isstereotiepe beeldvorming die geen recht doet aan de veelzijdigheid van individuelejongeren en hen ernstig kan belemmeren.

Gevolgen van beeldvorming over jongerenDe stereotypen die ontstaan uit eenzijdige beeldvorming over jongeren kunnenbelemmerende gevolgen hebben.

Voorbeelden daarvan zijn:

• negatieve bejegening van jongerenIn de media worden jongeren vaak betuttelend bejegend. Ze worden, in tegenstellingtot volwassenen, bij de voornaam genoemd en getutoyeerd. Ook worden aan jongerenin interviews vaker ja/nee-vragen in plaats van open vragen gesteld. Dit heeft te

13

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:14 Pagina 13

maken met het beeld dat jongeren onbekwaam zijn in het formuleren van eigenantwoorden.7

• beperking van maatschappelijke participatie van jongerenDe leeftijdsstereotype dat jongeren ongeïnteresseerd, apolitiek en onbekwaam zijnleidt er in sommige gevallen toe dat jongeren geen inspraak krijgen in zaken die hendirect aangaan. In de politiek bijvoorbeeld zijn jongeren zwaarondervertegenwoordigd.

• overbelichting of onderbelichtingDoor eenzijdig één leeftijdsgroep aan te spreken wordt die groep overbelicht, terwijlandere groepen juist onderbelicht blijven. Een voorbeeld daarvan zijn de anti-alcoholcampagnes van de overheid, die bijna tien jaar lang uitsluitend op jongerengericht zijn geweest. Daardoor is enerzijds het beeld ontstaan dat jongeren degenenzijn met alcoholproblemen en worden anderzijds andere leeftijdsgroepen niet bereikt. In andere gevallen blijven jongeren juist onderbelicht. Zij komen in de mediabijvoorbeeld zelden aan het woord als het gaat om een algemene maatschappelijkekwestie. Alleen waar het gaat om specifieke jongerenkwesties worden zij somsbetrokken. Dit heeft er mee te maken dat jongeren veelal niet gezien worden alsvolwaardige burgers maar louter als jongeren.

• aantasting van het zelfbeeld van jongerenBeelden in de samenleving over jongeren slaan ook vaak terug op het beeld datjongeren over zichzelf hebben. Veel jongeren hebben het idee dat ze slank moeten zijnom te voldoen aan het algemene Westerse schoonheidsideaal. Dit streven tast hetzelfbeeld van met name meisjes aan en kan zelfs uitmonden in ziektes als anorexia enboulimia nervosa.

• invoering van leeftijdsgrenzenVoor jongeren tussen 18 en 24 jaar is het vaak veel duurder om een autoverzekering afte sluiten vanwege het beeld dat jongeren per definitie risicovolle bestuurders zijn.Daar valt echter heel wat op af te dingen (zie hoofdstuk 4).

Bij deze opsomming van kwalijke gevolgen van beeldvorming over jongeren moet nogwel een kanttekening gemaakt worden. Doordat dit onderzoek zich concentreert opde negatieve gevolgen van beeldvorming op de maatschappelijke participatie vanjongeren kan het lijken alsof stereotiepe beeldvorming louter negatieve gevolgen kan

14

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:14 Pagina 14

15

hebben. Dat is niet het geval. Denk maar aan de kortingen die jongeren onder de 26kunnen krijgen op het openbaar vervoer. Deze kortingen zijn onder andere het gevolgvan het beeld dat jongeren weinig geld hebben, terwijl dat niet voor iedere jongereopgaat. Toch kan iedere jongere van deze korting profiteren.

2.3. LeeftijdsgrenzenAan het begin van een mensenleven regent het wettelijke leeftijdsgrenzen. Dat begintal bij 5 jaar met de leerplicht en gaat minstens door tot 23 jaar, de leeftijd waarop hetvolwassenenminimumloon in gaat. In het kader op pag. 16 is een greep uit dewettelijke leeftijdsgrenzen te zien.

Naast de wettelijke leeftijdsgrenzen zijn er ook nog allerlei andere, door bedrijven enorganisaties ingestelde leeftijdsgrenzen voor jongeren. Er zijn diverse redenen waaromleeftijd als criterium gebruikt wordt. Leeftijd wordt vaak als criterium genomen omdathet niet erg fraudegevoelig is. De leeftijd van mensen is namelijk veel gemakkelijkervast te stellen dan hun gedrag of hun sociale kenmerken.

Leeftijdsgrenzen kunnen direct of indirect zijn. De voorbeelden in het kader zijnexpliciete grenzen. Dat wil zeggen dat er een aanwijsbare en concrete grens bestaat dieprecies aangeeft op welke leeftijd iemand wel of niet voor iets in aanmerking komt.Als iemand ongelijk wordt behandeld op basis van zijn of haar leeftijd is dat directonderscheid. Dat is het geval als een jongere met de juiste kwalificaties louter opgrond van leeftijd niet aangenomen wordt voor een functie als leidinggevende omdatde werkgever vindt dat jongeren per definitie niet genoeg autoriteit hebben. Ook alsiemand beneden de 21 jaar wordt geweerd van een camping is er sprake van directonderscheid naar leeftijd.

In geval van indirect onderscheid lijkt een bepaalde functie-eis, regeling of afwegingneutraal, maar in de praktijk wordt toch een groep (bijvoorbeeld jongeren) benadeeld.Een loodgietersbedrijf dat werknemers zoekt met als vereiste dat ze minimaal vijf jaarin het bezit zijn van een rijbewijs maakt indirect onderscheid. Jongeren onder de 23jaar worden namelijk per definitie uitgesloten door deze eis. Indirect onderscheid kanobjectief gerechtvaardigd zijn als de eis echt noodzakelijk is in verband met devervulling van een functie. In het voorbeeld moet het loodgietersbedrijf dus kunnenmotiveren waarom het vijf jaar in het bezit zijn van een rijbewijs van belang is.

2.4. LeeftijdsdiscriminatieEr wordt dus veelvuldig onderscheid gemaakt naar leeftijd in onze samenleving. Maarwanneer is er sprake van leeftijdsdiscriminatie? In veel situaties is onderscheid naarleeftijd nodig, vanzelfsprekend of algemeen aanvaard. Leeftijdsgrenzen zijn perdefinitie arbitrair vastgesteld en ze kunnen verschuiven op grond van maatschappelijkeontwikkelingen. Tegenwoordig wordt steeds vaker de vraag gesteld of bepaalde

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:14 Pagina 15

16

Een greep uit de wettelijke leeftijdsgrenzen die (meer ofminder) relevant zijn voor jongeren

Leeftijd

12 • einde bescherming van het kind• begin strafrechtelijke minderjarigheid• instemmingsrecht bij adoptie

14 • einde aansprakelijkheid ouders 15 • kranten bezorgen en licht vakantiewerk doen

• recht op wettelijk minimumjeugdloon• zelfstandig een verblijfsvergunning aanvragen• een visvergunning krijgen

16 • einde volledige leerplicht• maximaal 24 uur per week werken • als vader een kind erkennen• zwakalcoholische dranken bestellen• een strafblad krijgen• een testament opmaken• brommer rijden (met certificaat)• gokhallen binnengaan• parachutespringen

17 • einde strafrechtelijk minderjarigheid• vijf dagen per week werken • in de verpleging werken • een basisstudiebeurs aanvragen• een motorschip besturen in havens en kanalen

18 • handelingsbevoegd• meerderjarig• stemmen• gekozen worden in een politieke functie• een proces aanspannen• een vestigingsvergunning aanvragen• de Nederlandse nationaliteit aanvragen• autorijden (met rijbewijs)• een uitkering aanvragen• een basisbeurs ontvangen• zelf een bankrekening openen• sterkalcoholische dranken bestellen• trouwen zonder toestemming van ouders• werken met stieren en andere gevaarlijke dieren• koning of koningin worden• prostituee worden

19 • taxichauffeur worden• bij de politie werken

20 • bij de brandweer werken 21 • einde zorgplicht ouders 23 • recht op wettelijk minimumloon

• deurwaarder worden

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:14 Pagina 16

leeftijdsgrenzen (nog) wel terecht en zinvol zijn. In de gevallen waarin ten onrechteonderscheid naar leeftijd wordt gemaakt is er sprake van leeftijdsdiscriminatie.

Leeftijdsdiscriminatie onderscheidt zich van andere vormen van discriminatie doordatleeftijd geen vaststaand gegeven is zoals ras of sekse, maar verandert in de loop vaniemands leven. Leeftijd kan echter net zo min als ras of sekse beïnvloed worden. Er is binnen de maatschappij sprake van verschillende generaties die ieder onderverschillende maatschappelijke en culturele omstandigheden zijn opgegroeid. Deleeftijd van mensen verandert in de loop van hun leven, maar zij behoren wel hun heleleven tot dezelfde generatie. Leeftijdsgrenzen worden soms ingesteld om een bepaaldegeneratie te beschermen. Dit kan door een andere generatie als discriminatie gevoeldworden.

Men spreekt van leeftijdsdiscriminatie wanneer iemand iets ontzegd wordt of ergenstoe gedwongen wordt op grond van zijn of haar leeftijd, terwijl leeftijd er feitelijk nietstoe doet. Bij de vraag of er sprake is van leeftijdsdiscriminatie moet dus onderzochtworden wat het doel is bij het hanteren van leeftijdsgrenzen en of het stellen vanleeftijdsgrenzen het juiste middel daartoe is.

Bij de verschillende vormen van onderscheid naar leeftijd speelt beeldvorming vaakeen rol. Beeldvorming kan zowel de motivatiegrond als een legitimatie voor eenonderscheid naar leeftijd zijn. In feite accelereert beeldvorming het ontstaan vanleeftijdsdiscriminatie en zorgt het ervoor dat leeftijdsdiscriminatie in stand wordtgehouden.

17

Waar kijkt een rechter naar om te beoordelen of een leeftijdsgrensleeftijdsdiscriminatie oplevert?

Eerst wordt gekeken naar het doel van het onderscheid: is dat doel legitiem? heeft het doel niets met discriminatie van doen?

Dan wordt gekeken naar het middel (de leeftijdsgrens) dat wordt gebruikt om het doel tebereiken:is het middel geschikt? (wordt het doel ermee bereikt?)is het middel noodzakelijk? (kan het op een andere manier?)

Is het doel niet legitiem en/of is het middel niet geschikt of niet noodzakelijk, dan is er sprakevan leeftijdsdiscriminatie.

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:14 Pagina 17

Leeftijd wordt in onze samenleving van oudsher in veel situaties gebruikt als criteriumom onderscheid te maken. Bijvoorbeeld voor uit- of insluiting van een bepaald goed(CJP, Pas65), of om overgangen te markeren (leerplicht, volwassenheid, pensioen).Leeftijdsgrenzen zijn te vinden in wet en regelgeving van centrale en decentraleoverheden, maar ook particuliere organisaties, bedrijven en andere instellingen makener gebruik van.

Het gebruik van leeftijd als onderscheidingscriterium kan verschillende motievenhebben. Een aspect dat het gebruik van leeftijd als criterium populair maakt is het feitdat leeftijd nauwelijks te vervalsen, makkelijk te controleren en administratiefeenvoudig is. Belangrijke inhoudelijke motieven voor het gebruik van leeftijd zijn de beschermingvan bepaalde leeftijdsgroepen en de bescherming van economische belangen (VanVleuten, 1995).Andere voorbeelden van motieven zijn: de beperking van risico’s die inherentbeschouwd worden aan bepaalde leeftijdsgroepen, het bevorderen vanintergenerationeel contact of het bevoordelen van bepaalde leeftijdsgroepen die in eenachterstandspositie zitten.

Bij al deze motieven kunnen stereotiepe opvattingen over levensloop, veronderstelde -met leeftijd samenhangende - capaciteiten en andere kenmerken van een bepaaldeleeftijdsgroep een rol spelen. Deze opvattingen hoeven niet altijd juist te zijn. Ookhoeven vermeende groepskenmerken in het individuele geval niet op te gaan. Immers,op individueel niveau is leeftijd nooit een direct voorspellende factor. Vandaar dat erwel wordt gezegd dat leeftijd een sociale constructie is.

Het gaat in dit onderzoek met name om de stereotiepe opvattingen over jongeren dieverband houden met onderscheid naar leeftijd. Bij dit onderscheid gaat het niet alleenom directe leeftijdsgrenzen, maar ook om verschillen in behandeling en bejegening.Onderscheid naar leeftijd kan zijn oorsprong vinden in uiteenlopende stereotiepeideeën over leeftijdsgroepen en de levensloop van mensen. Een aantal van dezestereotiepe ideeën die kunnen leiden tot onderscheid naar leeftijd met negatievegevolgen voor jongeren wordt hier behandeld.

18

3 Achtergronden van leeftijdsonderscheid in verband metbeeldvorming over jongeren

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:14 Pagina 18

3.1. Bescherming Veel leeftijdsgrenzen voor jongeren zijn bedoeld om jongeren (onder andere tegenzichzelf) te beschermen. Minimumleeftijdsgrenzen voor de aanschaf vangenotsmiddelen en het werken met stieren en andere gevaarlijke dieren, de leerplichtvan 5 tot 16 jaar en de minimumleeftijd van 18 jaar om zonder toestemming van deouders te trouwen zijn daar voorbeelden van. Ook zijn er leeftijdsgrenzen voorjongeren te bedenken die tot doel hebben om de samenleving te beschermen, zoals deminimumleeftijd voor het besturen van een brommer of een auto. Deze beschermingsgrenzen hebben te maken met een veronderstelling over decapaciteiten van een individu op een bepaalde leeftijd. Van jongeren wordtbijvoorbeeld verondersteld dat zij onbekwaam zijn in het maken van sommige eigenbeslissingen en dat zij de verantwoordelijkheid voor deze beslissingen niet aankunnen.Voor sommigen gaat dit inderdaad op. Er zijn echter ook jongeren die prima omkunnen gaan met verantwoordelijkheden. In hun geval krijgt eenminimumleeftijdsgrens ter bescherming al snel een paternalistisch karakter.

3.2. ‘Jong geleerd is oud gedaan’ De veronderstelling dat men zaken op jonge leeftijd aan of af dient te leren omdatmen dan nog ontvankelijk is kan er toe leiden dat jongeren gestigmatiseerd worden.Zij worden soms als doelgroep genomen bij voorlichting, terwijl de voorlichting eenalgemeen maatschappelijk probleem betreft. Vaak heeft dit tot gevolg dat er negatievebeeldvorming over jongeren ontstaat. De publiekscampagnes over alcohol zijn van1990 tot 1999 uitsluitend op jongeren van 15 tot 25 jaar gericht geweest. Daarvoor(1986-1989) richtten zij zich nog op de brede doelgroep ‘niet-verslaafde drinkers’,ongeacht leeftijd. Dit was opmerkelijk, aangezien er nog geen sprake was van eensubstantiële afname van het alcoholgebruik door volwassenen. De belangrijkste redenvoor de keuze van de doelgroep jongeren was destijds ‘dat zij nog geen vast drinkpatroonhebben en daarom naar verwachting ontvankelijker zijn voor de matigingsboodschap’.8

Uit onderzoek is gebleken dat de levensfase tussen 15 en 25 jaar belangrijk is voor de(politieke en maatschappelijke) bewustwording van mensen en dat de wijze waaropmensen tegen de maatschappij aankijken sterk door ervaringen in deze periodebepaald worden.9 Dit spreekt voor het idee dat informatie en voorlichting op jongerengericht moet worden omdat zij ontvankelijker zijn voor de boodschap. Er klevenechter ook nadelen aan.

De eerste kanttekening die bij deze aanpak geplaatst kan worden is dat zowel jongerenals volwassenen negatieve gevolgen kunnen ondervinden van het feit dat voorlichtingspecifiek op jongeren wordt gericht. Jongeren worden in geval van dealcoholcampagnes als groep gestigmatiseerd als probleemdrinkers, terwijl er nietsgebeurt om volwassen probleemdrinkers voor te lichten. Bij de evaluatie van decampagnes vond men dan ook dat er te snel was overgestapt naar de doelgroepjongeren. Doordat er jarenlang geen campagne voor volwassenen is gevoerd gingen de

19

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:14 Pagina 19

positieve effecten op de kennis en attitude van volwassenen die in 1989 bereikt warenverloren.10

Een andere kanttekening bij het idee ‘jong geleerd is oud gedaan’ is dat het jongaangeleerde gewenste gedrag vaak niet beklijft. Zoals bleek uit een gesprek met JosPoelman van de Stichting soa-bestrijding, zijn er aanwijzingen dat mensen die op eenwat latere leeftijd een relatieontbinding meemaken vaak niet veilig vrijen met nieuwepartners. Zij voelen zich niet langer aangesproken door de boodschap ‘ik vrij veilig ofik vrij niet’.Het idee dat de jeugdjaren de tijd zijn om te leren heeft ook nadelige gevolgen vooroudere leeftijdsgroepen. Zij mógen in veel gevallen niet eens meer leren. Zo kan menboven de dertig geen studiefinanciering meer krijgen en worden werknemers vanboven de veertig veel minder bijgeschoold dan hun jongere collegae.

3.3. Aannames over levensloopLeeftijdsonderscheid is soms gebaseerd op maatschappelijke veronderstellingen overwelke activiteiten een mens op een bepaalde leeftijd wel of juist niet behoort tevervullen. Deze opvattingen hebben te maken met de standaardlevensloop die onderandere in wet- en regelgeving is terug te vinden. De standaardlevensloop is eenopeenvolging van sociale posities en rollen die verwant worden geacht aan dekindertijd, de jeugd, de volwassenheid en de ouderdom. In principe berust destandaardlevensloop op drie fasen: de voorbereidende fase (scholing), de(re)productieve fase (arbeid en gezin) en de afbouwende fase (pensioen). Jongeren zitten volgens de standaardlevensloop in de voorbereidende fase. Zij moetenzich nog voorbereiden op daadwerkelijke participatie in de samenleving, door middelvan onderwijs en het opbouwen van ervaring. Helaas heeft dit veelvuldig tot resultaatdat jongeren niet als volwaardige burgers beschouwd worden. Ze worden vaak nietbetrokken bij medezeggenschapsprocessen, en als de mening van ‘de burger’ over eenactueel maatschappelijk onderwerp gevraagd wordt in een straatinterview wordt daarzelden een jongere voor benaderd. Maatschappelijke participatie lijkt daarmee af tehangen van deelname aan betaalde arbeid.

Sommige normeringen over de standaardlevensloop stammen uit begin deze eeuwtoen de samenleving werd gekenmerkt door stabiliteit in gezin en arbeid. In die tijdwas de levensloop van mannen en vrouwen veel voorspelbaarder dan nu. Sinds dejaren zestig is de standaardlevensloop niet meer zo vanzelfsprekend. Levensfasen diezich vroeger in chronologische volgorde voltrokken, verschuiven. De levensloop‘destandaardiseert’. Dit maakt hem onvoorspelbaar.11

Terwijl sociale rollen in de traditionele levensloop gebonden waren aan een levensfaselopen activiteiten in de huidige samenleving steeds vaker parallel. Zowel leren enwerken als betaalde arbeid en zorgtaken worden tegenwoordig gecombineerd. Met

20

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:14 Pagina 20

name onder vrouwen neemt de diversiteit in levenslopen toe, vanwege huntoenemende deelname aan betaalde arbeid.Ook zijn er meer levensfasen bij gekomen, met name in de periode voorafgaand aangezinsvorming. Er wordt niet meer alleen onderscheid gemaakt tussen ‘kind’ en‘jongere’, maar ook tussen peuter, kleuter, basisschoolkind, middelbare schoolkind,studente, jongvolwassene, postadolescente, enzovoort. De jeugdperiode is ookverlengd. Hoewel zelfstandig wonen veel vroeger begint dan in de jaren vijftig is deonderwijsperiode van jongeren gemiddeld veel langer geworden. De definitievetoetreding tot de arbeidsmarkt (het moment waarop arbeid de hoofdbezigheid wordtin plaats van opleiding) en de economische zelfstandigheid (los van ouderlijkebijdragen) worden daarmee uitgesteld.Naast de gelijktijdigheid van activiteiten die voorheen levensfasegebonden waren ende uitbreiding van de jeugdfase is er tegenwoordig ook sprake van ‘reversibiliteit’ vansociale rollen. Du Bois-Reymond spreekt in dit verband van de ‘jojoïsering van delevensloop’. Zij noemt het voorbeeld van een meisje dat eindexamen HAVO doet,vervolgens een jaar als au pair naar Australië gaat, daar een man tegenkomt waarmeeze samen gaat wonen, na twee jaar weer terug komt en in de avonden haar vwo-examen haalt terwijl ze overdag werkt. Ze woont een tijdje bij haar ouders, krijgt daneen eigen flatje, leert een nieuwe partner kennen, trouwt, raakt zwanger en stopt metwerken maar niet met haar opleiding, het huwelijk loopt stuk, ze wordt eenalleenstaande moeder en gaat weer werken, enzovoort. Dit meisje doorloopt eenzigzagtraject dat in de huidige maatschappij heel normaal is. Zij realiseert eenindividueel jeugd- en jongvolwassenentraject.12

Ook voor allochtone jongeren geldt de onvoorspelbaarheid in levensloop. Zo isaangetoond dat Turkse en Marokkaanse meisjes van de tweede generatie immigrantensterk op het verwerven van onderwijskapitaal gericht zijn. Zij maken zodoende kansop een moderne vrouwenlevensloop, maar verwerken daarin ook eigencultuurelementen zoals niet buiten de etnische gemeenschap trouwen en als maagdhet huwelijk in gaan. Allochtone jongens lopen meer kans om levensfasen op destandaardwijze te doorlopen, aangezien zij nog vaak met zeer traditionelegenderspecifieke rollenpatronen opgevoed worden. Hoewel de invulling van detraditionele levensloop per cultuur verschilt, is er in de meeste culturen sprake van eenbepaalde traditionele standaardlevensloop met een voorspelbare chronologie.13

Er bestaat tegenwoordig door de ‘destandaardisatie’ dus een grote diversiteit aanlevenslopen, met name onder jongeren. Sommigen doorlopen hun levensfasen op eenmeer traditionele manier, anderen combineren levensfasen of doorlopen ze inverschillende volgorden.

21

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:14 Pagina 21

Het probleem is dat de heersende beeldvorming over levensloop nog niet voldoende isaangepast aan deze diversiteit. Stereotiepe beeldvorming over jongeren krijgtbijvoorbeeld een impuls doordat jongeren steeds later definitief toetreden tot dearbeidsmarkt en economisch zelfstandig worden. Aangezien volwassenheid vaak inverband wordt gebracht met economische zelfstandigheid kunnen stereotiepe beeldenover jongeren zoals gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel, luiheid en losbandigheidlevensvatbaar worden.14 Dit terwijl ongeveer de helft van de jongeren tussen de 15 en25 jaar betaald werk heeft.15 Ook is de definitieve intrede op de arbeidsmarkt vaak eenvoorwaarde voor maatschappelijke participatie en medezeggenschap. Jongeren wordendaardoor minder serieus genomen. De jeugd wordt nog steeds gezien als eentransitieperiode naar volwassenheid en niet als een volwaardige levensfase op zich.

3.4. Afwijking van de normgroepNauw verwant aan het idee van de standaardlevensloop is de heersende normgroep inde maatschappij, waaraan andere groepen worden afgemeten. In Nederland is dit degroep van ongeveer 25- tot 45-jarigen, behorend tot de hogere middenklasse, van wiehet leven wordt gedefinieerd door betaalde arbeid en gezinsleven. In het grafiekjehiernaast is te zien dat dit de periode van ‘leeftijdgebonden wettelijke volwaardigheid’is, de leeftijden waartussen de meeste wettelijke regels van toepassing zijn. In deperiode daarvoor hoort men zich voor te bereiden op deze status, door een opleidingte volgen en levenservaring op te doen. In de tijd na de normperiode dient men zijnactieve leven af te bouwen door zich voor te bereiden op het pensioen. Onder de 25 ismen dus te jong en boven de 45 is men te oud voor volwaardige maatschappelijkeparticipatie. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat in de media jongeren en ouderenvooral opgevoerd worden als representanten van hun leeftijdsgroep, terwijl mensendie binnen de normgroep vallen betiteld worden als deskundige of representant vaneen beroepsgroep. Ouderen en jongeren worden dus eerder gedefinieerd in termenvan leeftijd, terwijl de normgroep gedefinieerd wordt in termen van levensinhoud.16

De normgroep is overigensmeer een beeld dan eenbestaande groep mensen. Erzijn zeker mensen die aan hetbeeld voldoen, maar de meestenvertonen één of meerdereafwijkingen van de heersendenorm. Ze zijn te arm of te rijk,te laag opgeleid of te hoogopgeleid, ze hebben andereculturele gebruiken, enzovoort.

Deze heersende norm is vangrote invloed op de status vanjongeren. Zij wijken op

22

Wettelijke volwaardigheid: de juridische levensloop

Leeftijd

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:14 Pagina 22

verschillende manieren af van de norm en worden daarom niet voor vol aangezien. Ditwerkt overigens twee kanten op: de wet- en regelgeving die gebaseerd is op deafwijkende positie van jongeren zorgt er voor dat jongeren die afwijkende positie ookblijven behouden. Normeringen in beleid hebben zo maatschappelijke uitsluiting totgevolg onder invloed van de volgende factoren:• het idee dat leeftijdsgroepen die afwijken van de norm niet hoeven deel te nemen, dat

gebaseerd is op de veronderstelling dat het niet in het belang van jongeren enouderen is om maatschappelijk te participeren;

• de overtuiging dat deze leeftijdsgroepen niet willen participeren, dat jongeren enouderen er zelf geen belang bij hebben om deel te nemen;

• de verwachting dat leeftijdsgroepen niet (meer) kunnen deelnemen, vanwegebijvoorbeeld een gebrek aan ervaring bij jongeren en afnemende productiviteit bijouderen;

• de invloed van uitsluiting op het zelfbeeld van leeftijdscategorieën, waardoor zijgeloven dat ze niet kunnen participeren;

• een verbod op participatie op een bepaald terrein voor leeftijdsgroepen die buiten denormgroep vallen.17

Overigens is het wel zo dat veel jongeren op cultureel gebied hun afwijkende positiekoesteren. Sinds de tweede helft van de jaren vijftig kan er gesproken worden vanjongerenculturen. Vanaf die tijd werd aan de randvoorwaarden voldaan om hetontstaan van jongerenculturen mogelijk te maken: voldoende geld en voldoende vrijetijd. Kitty de Leeuw geeft in haar boek ‘Jong!’ een uitleg voor de aantrekkingskracht vanjongerenculturen. In de moderne samenlevingen wordt vanwege de voortschrijdendeindividualisering van jongeren verwacht dat zij een eigen persoonlijkheid ontwikkelenen de keuzes maken die daarbij passen. Deze keuzemogelijkheden zijn ook steedsuitgebreider; zowel wat betreft scholing en beroepen als leefstijlen. Iemands sekse,religie of sociale afkomst is bijvoorbeeld lang niet meer zo bepalend voor delevensloop als vijftig jaar geleden, en kunnen dus niet meer als determinanten voor hetontwikkelen van een eigen identiteit dienen. Keuzes worden minder sociaal bepaald enmoeten dus individueel gemaakt worden. Jongerenculturen trekken jongeren aanomdat zij een nieuw soort aanknopingspunt bieden bij de ontwikkeling van een eigenpersoonlijkheid. Zij bieden speelruimte om gangbare waarden, normen, overtuigingenen gedragingen te onderzoeken, de marges ervan te verkennen, er de draak mee testeken of zelfs op de kop te zetten. Met een eigen geheel van waarden, normen engedragsvoorschriften onderscheiden jongerenculturen zich van andere groepen, metname van de normgroep maar ook van andere jongerenculturen. Het lijkt paradoxaal in dit verband dat enerzijds de Westerse dominante cultuur steedsmeer een jongerencultuur wordt, terwijl anderzijds veel kritiek op jongeren bestaat.Het predikaat ‘jong’ wordt te pas en te onpas gebruikt om producten aan te prijzen enhet geldt als een groot compliment om fysiek of geestelijk jong genoemd te worden.Dit heeft echter weinig te maken met de jongerenculturen zoals hierboven

23

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:14 Pagina 23

beschreven. De culturen die onder jongeren ontstaanverwateren juist als hun uitingen opgepikt worden doorde massa en vercommercialiseren. Als ze mainstreamworden, worden levensstijlen omgezet in consumptievestijlen en gaan de aanhangers ervan vaak op zoek naareen nieuwe uitingsvorm.18

Veel jongeren onderscheiden zich dus actief van andereleeftijdsgroepen op cultureel gebied. Te vaak wordt daarechter maatschappelijke uitsluiting aan verbonden. Erworden aan jongerenculturen allerlei eigenschappentoegeschreven, bijvoorbeeld dat de leden ervan zich nietbezig willen of kunnen houden met de inrichting van de

samenleving. Bovendien worden jongeren die de uiterlijke kenmerken van eenjongerencultuur vertonen vaak over één kam geschoren. Ze worden dan niet als eenindividu beschouwd. Van iemand met een kaal hoofd en kistjes aan zijn voeten die vanhousemuziek houdt wordt al snel asociaal gedrag verwacht. In sommige gevallen kandeze verwachting inderdaad terecht blijken, maar zeker niet in alle.19

Jongeren wijken per definitie af van de ‘heersende normgroep’ vanwege hun leeftijden dit wordt nog eens versterkt door beeldvorming over jongerenculturen.

3.5. GeneratiedenkenHet denken in generaties is wijd verbreid in onze samenleving en vormt eenachtergrond van onderscheid naar leeftijd. Een generatie is een groep mensen dierond dezelfde periode zijn geboren en dezelfde (algemeen bekende) culturele enhistorische ontwikkelingen hebben beleefd. Ook ervaren zij zaken als gezinsvorming,huwelijkssluiting en afronding van de opleiding in een vergelijkbaar tijdsbestek.20

Het generatiedenken heeft op verschillende manieren invloed op de beeldvormingover jongeren.

• de mythe van de generatiekloofIn bovenstaande definitie wordt het verschil tussen generaties heel objectiefweergegeven. Er wordt nog niets gezegd over de verhouding tussen generaties. Dezeverhouding is vanaf de jaren veertig een thema van enig belang in de jeugdsociologie.Wetenschappers van toen constateerden dat het conflictpotentieel tussen de oudere enjongere generatie groeide en dat jeugdigen steeds minder vanzelfsprekend de waardenen oriëntaties van hun ouders overnamen. De begrippen generatieconflict engeneratiekloof werden zo geïntroduceerd en worden algemeen gehanteerd in desamenleving. De maatschappelijke betekenis van het generatieconflict concentreertzich met name op de puberteit, waar veel onterechte beeldvorming over bestaat.Pubers zijn volgens dit beeld onaangepast, opstandig, impulsief, onberekenbaar en hunstemmingen wisselen voortdurend.21

Dit beeld geldt zeker niet voor iedereen, maar komt ook niet zomaar uit de lucht

24

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:14 Pagina 24

vallen. De adolescentie is een periode waarin jongeren zich los moeten maken van deouders. Zij moeten hun definitieve autonomie winnen en gaan langzamerhand zelfover hun eigen leven beslissen. Door dit losmakingsproces verandert de aard van derelatie met de ouders. De invloed van leeftijdgenoten wordt belangrijker, en jongerenleren meer met anderen om te gaan op basis van gelijkwaardigheid. Lange tijd is mener in de sociologie van uit gegaan dat deze periode per definitie met conflict gepaardgaat; dat de invloed van ouders en leeftijdgenoten tegenstrijdig is. Inmiddels is echtergebleken dat dit niet het geval is. Ouders en leeftijdsgenoten beïnvloeden jongeren opmanieren die niet tegenstrijdig (hoeven te) zijn. De relatie met de ouders is vooral vaninvloed op het algemene welbevinden van jongeren. Dit algemene welbevinden is eenbasisgegeven in de ontwikkeling van kinderen en blijft op dezelfde wijze bestaan in deadolescentie. Dit welbevinden is dus geen levensfasegebonden factor. Deidentiteitsontwikkeling, die hierboven ook al even genoemd werd in verband metjongerenculturen, is wel verbonden met de puberfase. Hierop hebben leeftijdsgenotenveel meer invloed. Zij zitten immers gezamenlijk in hetidentiteitsontwikkelingsproces.22

Adolescenten zetten zich dus niet per definitie af tegen hun ouders. Ouders blijveneen grote invloed hebben op het leven van jongeren, alleen komt daarnaast de invloedvan leeftijdsgenoten erbij. Uit onderzoek van Wim Meeus is gebleken dat de invloedvan ouders en leeftijdsgenoten niet strijdig met elkaar is, maar eerder neutraal of inovereenstemming. Verreweg de meeste jongeren (78%) kunnen goed opschieten methun ouders en maken geen zware identiteitscrisis door. Van de jongeren die in depuberteit wel een problematische relatie met hun ouders hebben, had 65% ook alskind al een conflictueuze verhouding met hen. Het negatieve beeld dat deze jongerenover volwassenen hebben vindt zijn basis in de slechte relatie die zij met hun oudershebben. Een andere factor die meespeelt voor jongeren die een conflictueuze puberteitdoormaken is hun maatschappelijke positie. Jongeren uit een lagere sociale klasse meteen lager opleidingsniveau zetten zich gemiddeld meer af tegen de wereld vanvolwassenen dan hoger opgeleide jongeren uit een hogere sociale klasse.23

Helaas zijn er in het onderzoek van Meeus geen gegevens opgenomen over mogelijkeverschillen tussen autochtone en allochtone jongeren. Deze differentiatie kan hier dusniet geboden worden.Op individueel niveau ervaren jongeren in het algemeen dus geen generatieconflicttussen zichzelf en de oudere generatie. Voor degenen die dit conflict wel ervaren isniet zozeer hun leeftijd/levensfase van belang als wel de relatie met hun ouders die aleerder slecht was.

Toch is de beeldvorming over het bestaan van een generatiekloof tussen jongeren ende generatie vlak boven hen zeer hardnekkig. Dit valt terug te voeren op het feit datmet name volwassenen deze kloof zien. Zoals in hoofdstuk twee werd beschrevenhebben zowel jongeren als volwassenen een negatiever beeld over jongeren dan overvolwassenen. Jongeren zijn dus kritischer over zichzelf dan over volwassenen, terwijl

25

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:14 Pagina 25

volwassenen kritischer zijn over jongeren dan over zichzelf. Het zijn dus vooral devolwassenen die een negatief beeld hebben van de andere generatie! Alleenvolwassenen zien een sociale afstand tussen jongeren en henzelf, waarbij de jongerennegatief beoordeeld worden. Wim Meeus spreekt in dit verband van een omgekeerdegeneratiekloof. Er is gebleken dat ouders zowel hun opleidingsniveau als hun politiekeopvattingen in sterke mate overdragen aan hun kinderen.24 Jongeren herkennen dezefeitelijke invloed van hun ouders op hun leven en staan zodoende relatief positieftegenover ouders en volwassenen in het algemeen. De mythe van het generatieconflictwordt dus in stand gehouden door de beeldvorming van volwassenen over jongeren.25

En het denken in termen van een generatiekloof versterkt weer de beeldvorming datjongeren opstandig, onverantwoordelijk en onaangepast zijn.

• Typering van generatiesEen ander onderscheid tussen leeftijdsgroepen dat gemaakt wordt in hetgeneratiedenken is het typeren van generaties, waarbij bepaalde kenmerken aangeneraties worden verbonden. De socioloog Henk Becker beschrijft in de inleidingvan zijn boek ‘De toekomst van de Verloren Generatie’26 de opkomst van een aantaltyperingen van generaties sinds de eeuwwisseling. Uit verschillende bronnen haaltBecker een aantal generatietyperingen naar voren. Dit zijn onder andere:• de vooroorlogse generatie, ook wel de verloren generatie genoemd (geboren tussen 1910 en

1929)De vooroorlogse generatie heeft de wereldoorlogen bewust meegemaakt. Dezegeneratie wordt getypeerd door een combinatie van onschuld, eigenbelang enoppervlakkigheid, die tot een vlucht voor verantwoordelijkheid leidt en haar ledenblind maakt voor de ernst van de situatie. De leden van deze generatie willen hethen omringende onrecht niet zien.

• de stille generatie (geboren tussen 1930 en 1945)Deze generatie bestaat uit mensen die de Tweede Wereldoorlog als kind hebbenmeegemaakt. De generatie wordt gekenmerkt door reformisme en prestatiedrang.De leden van deze generatie onderdrukken hun gevoelens in plaats van ze te belevenen uit te leven.

• de protestgeneratie (geboren tussen 1946 en 1954)De protestgeneratie groeit op tijdens de babyboom in een overvol onderwijssysteemen in een periode die gekenmerkt wordt door de seksuele revolutie,emancipatiebewegingen, burgerrechtenbewegingen, enzovoort. Deze generatiehandelt vanuit een streven naar bevrijding en verwerpt elitaire structuren.

• de verloren generatie (geboren tussen 1955 en 1969)In de jaren tachtig ontstaat het idee dat er opnieuw een verloren generatie isopgekomen. Veel mensen uit deze generatie proberen moeizaam een plek op dearbeidsmarkt te veroveren in een tijd van economische recessie. Hun imago is metname verbonden met nuchterheid en bescheidenheid. De naam verloren generatieduidt ook op het idee dat de betrokken leden van deze generatie weinig of geenculturele lijn hebben uitgezet.

26

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:14 Pagina 26

• de pragmatische generatie (geboren tussen 1970 en 1980)De pragmatische generatie wordt net als haar directe voorganger getypeerd doorpragmatische waarden, normen en verwachtingen. De jongeren uit deze generatiehebben echter een veel gunstigere startpositie op de arbeidsmarkt.27

Becker betoogt dat het typeren van generaties een verhelderende werking kan hebben,mits het genuanceerd gebeurt. Sommige aanduidingen voor generaties kunnen echterstereotyperend of discriminerend werken.28

Met name in de media zijn er voor de generaties na de protestgeneratie allerlei weinigflatteuze namen in de omloop. De verloren generatie is bijvoorbeeld ook bekendonder de noemer ‘generatie Nix’. De generatie Nix wordt lijnrecht tegenover dejongeren van de jaren zestig geplaatst, die met hun protestacties een bijdrage leverdenaan sociale verandering. Daarentegen wordt de generatie Nix geassocieerd metlaconisme, onverschilligheid, nihilisme en een gebrek aan strijdlust.De pragmatische generatie heeft ook allerlei negatieve associaties meegekregen. Dejongeren van deze generatie zijn volgens de beeldvorming materialistisch,individualistisch, egocentrisch en ga zo maar door.29

De generatie die daarna komt, geboren na 1980 die nu tussen de 15 en 20 jaar is,wordt in het boek van Becker niet benoemd. Deze generatie heeft waarschijnlijk demeeste bijnamen; de zapgeneratie, de patatgeneratie, de zwijgende generatie, de non-com generatie, generatie x, de generatie next, de generatie zzzz, de pampergeneratieen er zijn waarschijnlijk nog wel meer namen te bedenken. De eigenschappen diehiermee geassocieerd worden zijn bijvoorbeeld consumptief, ongeëngageerd,ongeconcentreerd, lui, verwend en moeilijk bereikbaar.30

Het typeren van generaties is een vorm van stereotypering als het ongenuanceerd enmet een waardeoordeel gebeurt. Een diverse groep mensen krijgt dan een etiketopgeplakt en wordt over één kam geschoren. De gemeenschappelijke ervaringen in delevensloop van een generatie worden doorslaggevend voor de typering van de helegroep, terwijl de uiteenlopende beleving van dergelijke gebeurtenissen voorverschillende individuen en hun verdere persoonlijke ontwikkelingen buiten beeldblijft.31

Bovendien berust de typering van een generatie zelf vaak al op onjuiste beeldvorming.Het idee dat er sinds de protestgeneratie geen politieke actie meer gevoerd wordt isonjuist. Uit onderzoek van Jan Willem Duyvendak en Ruud Koopmans32 is geblekendat er niet één maar twee golven van collectieve actie zijn geweest. De eerste begonrond 1966 en eindigde zo’n tien jaar later. Dit was de formatieve periode van deprotestgeneratie. De tweede golf begon in 1980 en duurde tot minstens het eind vande jaren tachtig. Deze tweede actiegolf had niet alleen een beduidend hogeractiviteitsniveau wat betreft het aantal acties, maar ook wat betreft het aantal mensendat deelnam. Zoals de onderzoekers het zeggen: ‘Vergeleken met de eerste helft van dejaren tachtig schrompelen de jaren zestig ineen tot een rimpeling van activiteit in een zee van

27

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:14 Pagina 27

politieke passiviteit’.33 Dat het idee dat de jaren zestig bij uitstek een tijd van protest wasen daarna weinig actie meer plaatsvond post kon vatten heeft met name te maken metde manier waarop de media hiermee omgingen. In de jaren zestig kon men metrelatief onschuldige acties van een kleine groep mensen een maximum aan media-aandacht krijgen. Politieke actie was toen nog nieuws. De veel massalere enonconventionelere acties van de jaren tachtig kregen echter weinig aandacht in demedia. Dit had onder andere te maken met het feit dat er minder revolutionaireretoriek werd gebruikt terwijl de protestdoelen realistischer werden, waardoor demedia niet meer zo geïnteresseerd waren, aldus Duyvendak en Koopmans.

Ook de typering van huidige generatie jongeren die onder andere materialistisch,ongeëngageerd en lui zou zijn berust bijna uitsluitend op beeldvorming. De helft vande jongeren tot 25 jaar heeft betaald werk. Van degenen die onderwijs volgen heeft44% een bijbaan. Dat is 10% meer dan in 1993. Daarnaast sport meer dan 80% vande jongeren en beoefent meer dan de helft van hen één of meer kunstzinnigeactiviteiten. Ook doet 42% van de jongeren vrijwilligerswerk of verlenen zij informelehulp. Lui zijn de jongeren van nu dus niet te noemen. Jongeren zijn daarnaast toleranter tegenover minderheden dan ouderen en debezorgdheid en actiebereidheid voor het milieu is groter onder jongeren dan ondervolwassenen.34 Dat duidt er absoluut niet op dat jongeren materialistisch enongeëngageerd zijn. Toch is het typeren van generaties een populaire bezigheid in desamenleving en het is lastig om de toegeschreven negatieve typeringen af te schudden.

• Segregatie van generatiesHet denken in termen van generaties kan wat betreft leeftijdsonderscheid tweetegengestelde uitingen hebben; intragenerationeel denken en intergenerationeeldenken. Beide denkwijzen worden hier toegelicht.

Intragenerationeel denkenIntragenerationeel denken duidt op het idee dat generaties bij elkaar horen en beterniet gemengd kunnen worden. Zo vinden ouderen elkaar in bejaardensozen en komenjongeren samen in jeugdhonken, worden campings soms gescheiden in eenjongerengedeelte en een gezinsgedeelte en wordt er onderscheid gemaakt tussenactieve trektochten voor jongeren en 50+ wandeltochten. Ook wordt er volgens hetintragenerationele denken aangenomen dat jongeren geloofwaardiger zijn voorjongeren dan ouderen en andersom. Zo staan er met name jonge verkopers in hippespijkerbroekenwinkels en worden met name ouderen ingezet bij collectes vooronderzoek naar de ziekte van Alzheimer.35 Daarnaast wordt er in overheidsbeleid veellangs intragenerationele lijnen gedacht. Categoraal jeugdbeleid en ouderenbeleidworden gebruikt ter compensatie van tekorten, ter bestrijding van achterstanden enter bevordering van emancipatie. Daarin heeft het ook wel zijn waarde bewezen.Helaas werkt het ook stigmatisering en segregatie van leeftijdsgroepen in de hand.Niet alleen wordt de nadruk gelegd op wat ouderen en jongeren niet meer of nog niet

28

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:14 Pagina 28

kunnen in plaats van op wat ze wél kunnen, maar er wordt ook een gesegregeerdeinfrastructuur rond ouderen en jongeren gebouwd, hetgeen de afstand tussengeneraties in de hand werkt.36

De beeldvorming die aan het intragenerationele denken ten grondslag ligt is datverschillende generaties maar weinig gemeen hebben. Doordat hun interesses,smaken, culturen en hun leef- en denkwereld zo ver uit elkaar liggen kunnengeneraties elkaar niet begrijpen en kan er geen sprake zijn van een vruchtbaresamenwerking. Dit is een gevolg van het moderniseringsproces waarinindividualisering een belangrijke plaats inneemt. In de premoderne samenleving werdhet dagelijks leven van mensen voornamelijk bepaald door hun positie in de familie,het dorp en de buurtsamenleving. Zorg voor elkaar was vooral eenfamilieaangelegenheid, waarbij grootouders, ooms en tantes, maar ook buren eenbelangrijke rol konden spelen. Volwassenen zorgden voor kinderen totdat deze zelfvolwassen waren. Dan was het hun beurt om voor de ouderen te zorgen als zijhulpbehoevend werden. Deze samenleving werd door de filosoof Kunneman wel eensbeschreven als de ‘theemutscultuur’, waarbinnen er onderlinge hulp tussen generatiesis, maar ook benauwend strenge sociale controle.37

Met de modernisering kwam er verandering in deze situatie. Met de opkomst van deverzorgingsstaat namen gespecialiseerde instituties de zorgtaken en onderwijsfunctievan familie en buurt over. Het algemene ouderdomspensioen zorgde ervoor dat er eeneinde kwam aan de familiale onderhoudsrelatie. Zo ontstond er een samenlevingwaarin het niet meer vanzelfsprekend is dat jong en oud buiten de directefamiliebanden contact met elkaar zoeken. Er is een sociale afstand tussen generatiesgegroeid, waarmee weliswaar de benauwende sociale controle verdwenen is, maar ookeen groot deel van de onderlinge steun verloren is gegaan.38 Deze afstand werktstereotiepe beeldvorming in de hand waardoor onbegrip, onverschilligheid maar ookangst tussen generaties komen te staan.

Intergenerationeel denkenBij intergenerationeel denken, het tegenovergestelde van intragenerationeel denken,wordt er juist vanuitgegaan dat verschillende generaties samen zouden moetenwerken. Verschillende generaties kunnen elkaar namelijk aanvullen doordat zeverschillende sterke en zwakkere kanten hebben.39 Een voorbeeld hiervan is eenstofferingsbedrijf waar vaak een jongere en een oudere werknemer samen wordeningezet voor een klus. De oudere werknemer kan zijn vakkennis overbrengen aan dejongere, en de jongere kan het zware tilwerk op zich nemen.40

Er valt veel te zeggen voor intergenerationeel contact. Zoals hierboven beschreven is,werkt sociale afstand tussen leeftijdsgroepen stereotypering in de hand. Devermindering van deze sociale afstand zou negatieve beeldvorming overleeftijdscategorieën kunnen ondergraven. Dit idee wordt gestaafd door het inhoofdstuk twee genoemde onderzoek van Gerard Maassen en Wim Meeus. Daaruitbleek dat het negatieve beeld dat volwassenen hebben over jongeren vooral betrekkingheeft op jongeren in het algemeen. Zij denken veel positiever over hun eigen

29

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:14 Pagina 29

kinderen. De negatieve beeldvorming bestaat dus vooral over jongeren die ze hetslechtste kennen.41 Hieruit zou geconcludeerd kunnen worden dat meer contact tussenverschillende generaties meer onderling begrip kan opleveren en daarmee negatievebeeldvorming kan verminderen. Helaas is intergenerationeel denken nog eenuitzondering. Het bestaat wel in de hoofden van mensen, maar wordt zelden in depraktijk toegepast. Het intragenerationele denken is dominant in onze samenleving.42

3.6. ‘De jeugd van tegenwoordig’Een laatste belangrijke factor in beeldvorming over jongeren zijn clichébeelden doorde tijd heen. Iedere tijd creëert zijn eigen clichés, onder andere op gezinsterrein. Zoook de onze. Eén van de bekendste clichés is dat het vroeger allemaal veel beter was:gezelliger, leuker en socialer. Natuurlijk zit daar een kern van waarheid in, gezien hethierboven beschreven moderniseringsproces. Of het zoveel beter was valt echter tebetwijfelen. Het was met name anders.Een ander cliché is dat ‘de jeugd van tegenwoordig’ niet wil deugen. Volwassenenschijnen te denken dat de huidige jeugd afwijkend problematisch gedrag vertoont,waarvan de oorzaken in de moderne maatschappelijke omstandigheden gezochtmoeten worden. Onder invloed van de negatieve berichten over jongeren wordttegenwoordig hard gezocht naar de achterliggende redenen voor hun criminele,onaangepaste gedrag. Dat leidt al snel naar de vraag wie de jongeren heeft opgevoed.Het schijnt niet alleen de schuld van jongeren zelf te zijn dat zij niet deugen. Min ofmeer expliciet worden redenen aangevoerd als het uiteenvallen van het gezin, de keuzevan moeders om te blijven werken, de opvoedingsmoraal, het ontbreken vandisciplinerende maatregelen en een tekort aan sociale cohesie.43

Dit zou betekenen dat de bezorgdheid over jongeren iets van de laatste jaren is. Als jeechter teruggaat in de tijd zie je dat zowat elke generatie volwassenen zich zorgenheeft gemaakt over de jeugd van wat toen tegenwoordig was. Een leuk voorbeeldhiervan is afkomstig van Peter Cuyvers en Jeannette Doornenbal. Eén van hen hadooit in een rapport een citaat van de Engelse filosoof John Locke opgenomen om teillustreren dat men zich altijd al zorgen heeft gemaakt om de jeugd, keurig metbronvermelding en jaartal. Een ijverige corrector dacht echter dat er een typefoutingeslopen was en veranderde 1789 in 1989. Het gevolg was dat iemand voorstelde

30

“De jeugd heeft slechte manieren, veracht autoriteit, heeft geen respect voor oudemensen en kletst waar zij aan het werk moest. Ze staan niet meer op als ouderemensen de kamer binnenkomen, ze spreken hun ouders tegen, scheppen op in hunomgeving, pikken aan tafel de lekkernijen, leggen hun benen over elkaar entiranniseren hun leraren.”Socrates, 400 voor Christus

Uit: K. Reestman, Leef-tijd, 1995

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:14 Pagina 30

om de heer Locke uit te nodigen voor een lezing ‘omdat hij de problematiek van dehedendaagse jeugd zo treffend wist te verwoorden’.44

Ook de citaten in de kaders maken heel duidelijk dat bezorgdheid over ‘de jeugd vantegenwoordig’ iets van alle tijden is. Dat er niets vreemds aan de hand is met specifiekde huidige generatie jongeren blijkt uit het onderzoek dat Cuyvers en Doornenbalgedaan hebben naar de effecten van veranderende gezinssituaties en opvoedingsstijlenop kinderen. Zij concluderen dat er geen bewijs te vinden is voor het idee datafwijkende gezinssituaties de oorzaak vormen van problematiek van jongeren. Met demeeste kinderen in van het ‘modale’ gezin afwijkende gezinssituaties gaat het goed. Deminderheid waarmee het niet goed gaat blijkt niet veel groter te zijn dan in ‘modale’situaties. Negatieve effecten van gezinssituaties zijn vooral toe te schrijven aan eencombinatie van factoren, zoals een laag inkomen, werkloosheid, een laagopleidingsniveau en een echtscheiding.Een andere factor van belang voor de ontwikkeling van een kind die vaak genegeerdwordt is het interne verschil tussen gezinnen: de ene stiefouder is de andere niet, eneen éénoudergezin is nooit alleen maar een éénoudergezin, het heeft een bepaaldinkomen, een bepaalde woonsituatie, enzovoort.45

Ook het idee dat het slecht gesteld is met de huidige opvoedingsmoraal blijkt eenmythe te zijn. Uit een aantal representatieve surveys van Gerris (1996) en Rispens(1996) naar het interne gezinsfunctioneren in Nederland komt een tamelijkrooskleurig beeld van de opvoeding in Nederlandse gezinnen naar voren. De meesteouders vinden dat zij het ideale midden houden tussen lief en streng zijn, dat zij zichniet als nalatige of toegeeflijke opvoeders gedragen en dat zij traditionele en moderneoriëntaties goed combineren. Kinderen en jongeren zijn het daar in grote lijnen meeeens. Van de ouders heeft 10 tot 15% wel problemen met de opvoeding. Dezeproblemen zijn met name op de invloed van de sociale omgeving, duurzame armoedeen het temperament of de psychische problemen van kinderen terug te voeren. Bijdeze 10 tot 15% is dus ook niet zomaar de conclusie te trekken dat de kinderen slechtzijn of dat zij slechte opvoeders hebben. Waar het hier om gaat is dat er in iederemaatschappij te allen tijde wel een bepaalde groep met problemen in de gezinssituatieheeft bestaan.46

31

“We leven in een eeuw van verval. De jeugd is niets waard. Jongeren hebben geeneerbied voor hun voorgangers, ze zijn ongeduldig en opstandig. Eeuwenoudewijsheid wordt verworpen en de ouders worden oneerbiedig bejegend. Dezesymptomen van onze tijd tonen aan dat het einde van de wereld nabij is!”Egyptisch grafschrift, 4000 jaar geleden

Uit: K. Van den Broek & A. Wittebolle, De non-com generatie, 1997

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:14 Pagina 31

De bezorgdheid over de ‘jeugd van tegenwoordig’ is dus niet te rechtvaardigen door tewijzen op moderne factoren als gezinssituatie en opvoedingsstijlen. De factoren diemet name van invloed zijn op het welzijn van kinderen tijdens de opvoeding, zoals demateriële welvaart, de persoonlijkheid van de opvoeders en de psychische gezondheid,zijn van alle tijden. Over degenen die zich nu zorgen maken over de huidige ‘jeugdvan tegenwoordig’ maakte men zich waarschijnlijk evenveel zorgen toen zij de ‘jeugdvan tegenwoordig’ waren.

ConclusieAchtergronden van onderscheid naar leeftijd komen niet alleen voort uit bepaaldestereotiepe opvattingen over jongeren en hun levensloop, maar onderscheid naarleeftijd versterkt vervolgens deze opvattingen ook. Dit zorgt voor een moeilijk tedoorbreken vicieuze cirkel.

Uit de veelsoortige voorbeelden die hier genoemd zijn blijkt wel dat onderscheid naarleeftijd in verband met beeldvorming een wijdverbreid verschijnsel is, dat doordringttot praktisch alle aspecten van het leven. In het volgende hoofdstuk wordt een aantallevensterreinen er uitgelicht als voorbeelden van het proces van beeldvorming overjongeren en de negatieve gevolgen die dit met zich mee kan brengen.

32

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 32

Voorbeelden van beeldvorming over jongeren

Beeldvorming over jongeren en mogelijke negatieve gevolgen daarvan komen voor opvele terreinen. Het aantal terreinen waarop beeldvorming over jongeren totdiscriminatie kan leiden is groot. Daarom is hier een keuze gemaakt voor een beperkteselectie. De geselecteerde terreinen zijn arbeid, inspraak en media. Binnen elk vandeze terreinen zijn er vervolgens twee of drie onderwerpen uitgelicht. Dit zijn slechtsvoorbeelden. Het betekent in elk geval niet dat jongeren elders geen negatievegevolgen van beeldvorming kunnen ondervinden.

De keus is om meerdere redenen op arbeid, inspraak en media gevallen. Ten eerstekwamen deze terreinen uit de expertmeeting naar voren als terreinen waaropbeeldvorming over jongeren bestaat die hen negatief beïnvloedt. Met name arbeid eninspraak werden door de deelnemers genoemd. Ze konden uit hun eigen ervaring eengroot aantal voorbeelden geven van manieren waarop zij op deze terreinengestereotypeerd werden als jongere.Ten tweede zijn deze terreinen bij uitstek relevant voor de gekozen leeftijdscategorie.Jongeren betreden meestal in de periode tussen de 15 en 25 jaar voor het eerst dearbeidsmarkt en krijgen ook voor het eerst te maken met politieke inspraak. De mediazijn voor een onderzoek over beeldvorming belangrijk want juist in de media wordenbeelden geproduceerd en gereproduceerd.Een derde en laatste reden voor de selectie van deze terreinen is dat ze kenmerkendzijn voor ‘volwaardig burgerschap’. Arbeid verschaft economische zelfstandigheid;inspraak betekent deelname aan de organisatie van de samenleving; de media zorgenvoor de zichtbaarheid van het gedrag van de burgers waaruit onze samenlevingbestaat.

4.1. ArbeidArbeid is een terrein waarop veelvuldig onderscheid wordt gemaakt naar leeftijd.Leeftijdsgrenzen op de arbeidsmarkt zijn aan de orde van de dag, bij sollicitaties,scholing, promotie, arbeidsvoorwaarden en beloning. Sommige van dezeleeftijdsgrenzen zijn rechtvaardig en nodig, zoals de bescherming tegen kinderarbeid.Er zijn echter ook leeftijdsgrenzen die gebaseerd zijn op een negatief of juist positiefstereotiep beeld over bepaalde leeftijdsgroepen. Leeftijdsonderscheid berust soms opongeschreven assumpties over arbeid en leeftijd, bijvoorbeeld dat scholing voormensen boven de veertig weinig zin meer heeft. Dit deels op beeldvorminggebaseerde leeftijdsonderscheid kan belemmeringen opwerpen voor bepaaldeleeftijdscategorieën. Zowel ouderen als jongeren kunnen hierdoor worden getroffen.

33

4

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 33

De beeldvorming over oudere werknemers is veelal negatief. Het idee dat zij een hoogziekteverzuim hebben en niet meer in staat zijn om bij te leren, zorgt ervoor dat erminder in hen als werknemer geïnvesteerd wordt als ze wel werken, en dat het heelmoeilijk is voor hen om aan een baan te komen als ze werkloos zijn. En dat geldt alvanaf hun veertigste. In de praktijk blijkt dat oudere werknemers minder vaakverzuimen dan jongere, maar als ze verzuimen is dat vaak voor een langere periode.Dit verzuim blijkt overigens niet met leeftijd te maken te hebben, maar met het aantaldienstjaren (duurbelasting). In de publicatie ‘Leeftijdsgrenzen op de arbeidsmarkt’ van

34

Jongeren en arbeid: cijfers en feiten

Wettelijke leeftijdsgrenzen• vanaf 13 jaar mag iemand heel beperkt beginnen met betaald werken. • met 15 jaar mag iemand licht vakantiewerk doen en kranten bezorgen.• met 16 jaar is iemand niet meer volledig leerplichtig en mag degene 24 uur per week werken.• mensen van 17 jaar en ouder mogen vijf dagen per week werken.

Arbeidsparticipatie• van de jongeren tussen de 15 en 25 jaar heeft ongeveer de helft een betaalde baan.• in eenderde van de gevallen betreft het parttime werk naast een opleiding. Tweederde heeft

een baan van 35 uur of meer.

Werkloosheid• van de 46% van de jongeren die in 1997 beschikbaar waren voor de arbeidsmarkt is 10%

werkloos. Voor de totale beroepsbevolking is dat 6%.• jeugdwerkloosheid daalt met rasse schreden sinds 1995, sneller dan die onder de overige

beroepsbevolking.• de werkloosheid onder jongeren is niet gelijk verdeeld. Jongeren zonder diploma hebben het

moeilijk op de arbeidsmarkt. Van hen is ongeveer een kwart werkloos. Ook bestaat er eengroot verschil in werkloosheid tussen autochtone en allochtone jongeren. In de periode 1995-1997 was gemiddeld 30% van de allochtone jongeren werkloos. Dit verschil is ook in de totaleberoepsbevolking groot.

Inkomen• het gemiddeld inkomen van jongeren, bijvoorbeeld uit arbeid, uitkering of studiebeurs, was in

1996 bijna 5% lager dan in 1990, terwijl het voor de bevolking als geheel was toegenomen. • het gemiddeld persoonlijk inkomen van jongeren is gedaald van 60% van het gemiddelde van

de totale groep inkomensontvangers in 1990, naar 50% in 1996.• het inkomen neemt toe met de leeftijd. Voor jongeren van 15 tot 24 jaar betekent elk jaar

ouder worden een gemiddelde stijging van het inkomen met ƒ2.250,-.• jongens verdienen gemiddeld een gulden per uur meer dan meisjes.

Uit: CBS, Jeugd ‘99. Cijfers en feiten, 1999

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 34

Yvonne Quispel47 wordt nader ingegaan op beeldvorming over oudere werknemers opde arbeidsmarkt.

De beeldvorming over jonge werknemers is, in tegenstelling tot die over jongeren inhet algemeen, vooral positief. Aan jonge werknemers worden eigenschappentoegeschreven als dynamisch, innovatief, flexibel en ambitieus. Veel werkgeverswerven dan ook het liefst (hoog opgeleide) jongeren en stellen soms explicietemaximumleeftijdsgrenzen bij wervingsprocedures. Zeker nu het aantal jongerenvanwege de ‘ontgroening’ relatief afneemt wordt er op de arbeidsmarkt flinkgewedijverd om zo veel mogelijk jonge mensen in dienst te nemen. Detraineeprojecten voor jongeren van de overheid getuigen hiervan. Toch zijn er weldegelijk knelpunten voor jongeren op de arbeidsmarkt. Het minimumjeugdloon isbijvoorbeeld een systeem waarbij jongeren van 15 tot 23 jaar een lager minimumloonhebben dan mensen van 23 jaar en ouder, onder andere gebaseerd op beeldvormingover onervarenheid en lagere behoeften van jongeren.

Een ander voorbeeld is dat er vaak hoge eisen aan jonge werknemers gesteld wordenonder invloed van het hierboven geschetste positieve beeld dat er over hen bestaat.Deze hoge werkdruk kan gemakkelijk leiden tot burn-out, waar een toenemend aantaljonge werknemers tegenwoordig mee te kampen heeft. Zo kan het positieve beeld zichin de praktijk tegen hen keren.

4.1.1. MinimumjeugdloonHet minimumjeugdloon is een systeem dat werknemers onder de 23 jaar financieelachterstelt ten opzichte van werknemers van 23 jaar en ouder. De argumenten dievoor dit systeem gebruikt worden zijn gedeeltelijk gebaseerd op beeldvorming overjonge werknemers.

Minimumjeugdloon: achtergrondHet wettelijk minimumloon voor volwassenen werd in 1969 ingevoerd. Ditminimumloon is onder andere bedoeld om werknemers te beschermen tegenuitbuiting en ze een bestaansminimum te garanderen. Het minimumloon gold ineerste instantie voor werknemers vanaf 25 jaar. In 1973 werd die grens een jaarverlaagd en kregen werknemers vanaf 23 jaar minstens het minimumloon uitbetaald.

Begin jaren zeventig begon ook een discussie over het invoeren van een eigenminimumloonsysteem voor jongeren. In 1974 werd zo’n systeem ingevoerd. Ditminimumjeugdloon was net als het volwassenenminimumloon bedoeld om ook voorjeugdige werknemers een minimumrechtsbescherming te waarborgen. Deminimumlonen voor jongeren werden echter op een lager niveau gesteld dan voorwerknemers boven de 23 jaar. De argumentatie achter het feit dat de minimumlonenvoor jongeren lager werden gesteld heeft direct te maken met het karakter van

35

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 35

minimumlonen. Dat werd gedefinieerd als enerzijds ‘een aanvaardbare tegenprestatievoor geleverde arbeid’ (prestatiekarakter) en anderzijds ‘een sociaal aanvaardbaarminimum’ (behoeftekarakter) (SER, 1966). Het minimumloon voor jongeren werdlager gesteld dan dat voor 23-plussers omdat er geredeneerd werd dat jongeren doorgebrek aan ervaring minder kunnen presteren: zij zijn niet ‘vakvolwassen’. Daarnaastging men ervan uit dat jongeren met minder toe kunnen, dus dat zij een lagerebehoefte hebben dan 23-plussers.

In de jaren tachtig barstte het debat tussen voor- en tegenstanders van hetminimumjeugdloonstelsel in alle hevigheid los. Er vond een duidelijke ommekeer inbeleid plaats. Eind jaren zeventig was men nog van plan om de leeftijdsgrens van hetminimumjeugdloon te verlagen naar 18 jaar en het alleen nog te laten gelden voor 16-en 17-jarigen, aansluitend bij de leeftijdsgrens voor wettelijke volwassenheid. In dejaren tachtig werd er echter niet alleen afgezien van verlaging van de leeftijdsgrens,maar werd het minimumjeugdloon zelfs twee keer verlaagd48, in 1981 en 1983. In 1983werden daar de volgende argumenten voor gebruikt:• jongeren hebben minder behoefte omdat zij in het algemeen niet de lasten van een

eigen gezinshuishouding hoeven te dragen;• het minimumjeugdloon heeft een positieve invloed op de arbeidsmarktpositie van

jongeren. Er werd weliswaar geen direct verband gezien, maar een positief effect vanverlaging van het minimumjeugdloon lag wel ‘ in de rede’. Omdat het twijfelachtigwerd gevonden of verlaging daadwerkelijk een positieve invloed op dewerkgelegenheidsontwikkeling van jongeren zou hebben, werd benadrukt dat devrijkomende middelen ten behoeve van de werkgelegenheid van jongeren moestenworden ingezet. Dit argument kreeg meer nadruk naarmate jeugdwerkloosheidtoenam in de jaren tachtig.

De tegenstanders van het lagere minimumloon voor jongeren lieten zich nietonbetuigd. In de jaren zeventig en tachtig kwam de jongerenbeweging, met name dejongerenorganisatie van de FNV, met diverse argumenten tegen hetminimumjeugdloonsysteem.In een studie van de Universiteit van Amsterdam (UvA, 1977) werd een aantal reactiesvan de vakbondsjongeren op de standpunten van werkgevers op een rijtje gezet. In hetkader op pag. 37 boven zijn deze reacties weergegeven.

Ondanks de heftige discussie in de jaren tachtig bestaat het minimumjeugdloon nu,bijna twintig jaar later, nog steeds. Voor jongeren van 15 tot 23 jaar geldt een lagerminimumloon dan voor mensen boven de 23 jaar en het minimumjeugdloon wordthoger naarmate men ouder wordt (leeftijdsstaffeling). Dit minimumjeugdloon isafgeleid van het wettelijk minimumloon voor volwassenen vanaf 23 jaar (zie kaderhiernaast). De bedragen zijn daardoor wel veranderd, maar de percentages stammennog uit 1983.

36

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 36

In sommige CAO’s ligt de leeftijdsgrens overigens lager dan 23 jaar, bijvoorbeeld bijde KPN op 22 jaar, bij verzorgingshuizen op 21 jaar en in het welzijnswerk op 18jaar49. Ook zijn de minimumjeugdlonen een ondergrens en bevinden de feitelijke lonenzich in bijna alle CAO’s boven deze grens. De hoogte van het wettelijk minimumloonis echter van groot belang omdat onder andere de bijstandsuitkeringen ervan wordenafgeleid.

Minimumjeugdloon: argumentenOp de drie hierboven genoemde argumenten voor een lager minimumloon voorjongeren dan voor volwassenen (vakvolwassenheid, behoefte en arbeidsmarktwerking)valt nogal wat af te dingen. Het onderwerp minimumjeugdloon ligt echter zeergevoelig, met name omdat de diverse argumenten vaak door elkaar spelen. De

argumenten die met beeldvormingvan jongeren te maken hebben(vakvolwassenheid en behoefte)worden zelden los van heteconomische aspect(arbeidsmarktwerking) gezien. Indit onderzoek blijft dearbeidsmarktwerking wel buitenbeschouwing en worden deassumptie van vakvolwassenheiden het behoeftecriterium onder deloep genomen.

37

Argument werkgevers Reactie jongerenorganisaties

minder ervaring veel werk is in een paar maanden geleerd en dit argument geldt niet voor oudere jongeren

minder lichamelijke kracht inkomensverdeling op grond van spierkracht is al in de tijd van de Batavieren afgeschaft

minder scholing jongeren zijn vaak juist hoger geschooldouderen vinden gelijke beloning onbillijk dat is uitspelen van soorten werknemers

tegenover elkaarjongeren wonen thuis dat is een behoefte-argument dat

werkgevers altijd bestrijden (de behoefte van de werknemer is niet hun zaak); veel jongeren wonen bovendien zelfstandig

Wettelijke bruto minimumjeugdlonen(per 1 juli 2000)

Leeftijd Percentage van het Bruto loon minimumloon per maand

15 30% ƒ 734,4016 34,5% ƒ 844,5017 39,5% ƒ 966,9018 45,5% ƒ 1.113,8019 52,5% ƒ 1.285,1020 61,5% ƒ 1.505,5021 72,5% ƒ 1.774,7022 85% ƒ 2.080,70

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 37

Vakvolwassenheid Het argument dat jongeren niet vakvolwassen zijn (te weinig ervaring hebben) endaarom minder betaald hoeven te worden, heeft zijn oorsprong in het idee dat eenwerkende jongere een lerende jongere is. Deze opvatting past bij een traditionelelevensloop die uit de drie fasen bestaat; opleiding, werk, pensioen. Tijdens deovergang van opleiding naar werk is de jongere dan nog steeds een leerling. Wie leertlevert minder arbeidsprestatie. Het leergedeelte hoeft niet als werk te wordenbeschouwd. Daarom moet de jongere eigenlijk al blij zijn dat de werkgever in hem ofhaar wil investeren. De kans om werkervaring op te doen is ook een vorm vanbetaling.

Daarnaast speelt het idee van het traditionele arbeidspatroon een achterliggende maargrote rol. Het idee van een traditioneel arbeidspatroon is dat werknemers op jongeleeftijd bij een bedrijf komen werken, waar ze het vak leren en steeds meer ervaringopdoen. Vervolgens klimmen werknemers geleidelijk op in de bedrijfshiërarchie omveertig jaar na indiensttreding het bedrijf te verlaten om van hun pensioen te gaangenieten.50

Het wordt in zo’n situatie als logisch beschouwd dat jongeren die pas beginnenminder verdienen, onder het motto ‘iedereen moet onder aan de ladder beginnen’ of‘jouw tijd komt nog wel’.

Het argument van vakonvolwassenheid is dus gebaseerd op stereotiepe verwachtingenover levensloop en arbeidspatroon. Waarschijnlijk zijn er altijd al jonge werknemersgeweest die niet aan deze verwachtingen voldeden, maar in elk geval worden ze steedsminder houdbaar in de huidige maatschappij. Ten eerste is de levensloop van mensende afgelopen decennia ingrijpend veranderd, zoals in hoofdstuk drie beschreven is.Leren en werken hebben steeds minder een vaste plaats in een mensenleven en gaansteeds vaker samen. Van de scholieren en studenten hebben 44% bijbanen naast hunopleiding51 en steeds meer werknemers krijgen bijscholing in het kader van het werk.Het idee dat leren alleen aan de orde is aan het begin van een mensenleven isachterhaald met de invoering van ‘een leven lang leren’. Iedereen die betaalde arbeidverricht is in principe werknemer én leerling. Dat geldt dus niet alleen voor jongeren.Het leergedeelte wordt tegenwoordig ook meestal als integraal deel van de arbeidbeschouwd.

Ten tweede is er veel veranderd in het gemiddelde arbeidspatroon. Mensen blijventegenwoordig zelden meer hun hele leven bij dezelfde werkgever. Ze wisselen vakervan baan en nemen meer verlofperiodes op. Ook het maken van een carrièreoverstapis heel gewoon geworden. Dit betekent dat werknemers op diverse leeftijden beginnenmet nieuwe banen en zich dus ongeacht hun leeftijd zullen moeten inwerken bij denieuwe werkgever. De lengte van de inwerkperiode is onder andere afhankelijk van deervaring die iemand al heeft in een bepaalde branche. Iemand die ervaring heeft methet soort werk of al over een groot netwerk beschikt op het terrein van de nieuwe

38

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 38

baan zal zich over het algemeen sneller kunnen inwerken dan iemand die dat nietheeft. Ervaring of netwerk hebben echter niet direct met leeftijd te maken. Iemand dieop een wat hogere leeftijd een carrièreoverstap maakt, heeft dezelfde startpositie alseen jongere die net komt kijken op de arbeidsmarkt. Bovendien gaan niet allejongeren op dezelfde leeftijd voor het eerst de arbeidsmarkt op. Zo heeft een 25-jarigedie met 15 jaar is begonnen veel meer ervaring dan een leeftijdgenoot die pas net aanhetzelfde werk is begonnen. Toch krijgt een 25-jarige zonder ervaring vaak meerbetaald dan een 18-jarige die al drie jaar werkervaring heeft.De inwerkperiode is ook sterk afhankelijk van de aard van het werk. Voor een baan alsschoonmaker zal in het algemeen een kortere inwerkperiode volstaan dan voorbijvoorbeeld een positie als medewerker financiële administratie. De lengte van deinwerkperiode heeft dus niet zozeer te maken met leeftijd maar met de hoeveelheidrelevante werkervaring en de branche waarin men werkzaam is.

Een derde reden waarom het argument van gebrek aan vakvolwassenheid voor hetlagere minimumloon voor jongeren niet meer relevant is, is dat er inmiddels specifiekewerk-leerconstructies zijn. Voor banen waarin leren een hoofddoel is en deproductiviteit daaraan ondergeschikt, worden tegenwoordig werkervarings-, stage- ofleerlingplaatsen gecreëerd. Deze plaatsen zijn vooral beschikbaar voor jongeren.Jongeren die zo’n arbeidsplaats hebben verdienen vaak minder, maar omdat zij nog ineen leerproces zitten mag er ook geen volwaardige arbeid van hen worden verwacht.De werk-leerconstructies zorgen er voor dat werknemers die hiervan gebruik makenook inderdaad de gelegenheid krijgen om zich rustig in te werken en zich een vakeigen te maken zonder dat er meteen een hoog productieniveau van hen wordtverwacht en mét de begeleiding die daarvoor nodig is. Jongeren die niet in zo’n soortarbeidsplaats werkzaam zijn dienen meestal wel volwaardige arbeid te leveren. Deachterliggende redenering dat het minimumjeugdloon van alle banen van jongereneen werk-leerconstructie maakt is door de specifieke arbeidsplaatsen waarin jongerenkunnen leren en werken tegelijk ondermijnd.

BehoefteHet minimumjeugdloon is niet alleen gebaseerd op prestatie, maar ook op devermeende behoefte van jongeren. Het is afgestemd op het sociaal aanvaardbareinkomensminimum van jongeren, hun financiële behoefte. Hier komt beeldvorming om de hoek kijken: de inschatting van behoefte in eenbepaalde levensfase heeft alles te maken met veronderstellingen over iemandslevensloop gebaseerd op stereotiepe beelden. Men ging er bij het instellen van hetminimumjeugdlonenstelsel vanuit dat de behoefte van jongeren lager is dan die vanvolwassenen en dat zij dus met een lager loon toekunnen. In debatten in de Tweede Kamer werden de volgende argumenten gebruikt:• jongeren zijn niet gewend aan een volledig inkomen;• jongeren hebben geen zware financiële verplichtingen;• jongeren hebben geen lasten van anderen te dragen want zij zijn geen kostwinners;

39

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 39

• ‘zij [jongeren] wonen samen en hebben een minimumloon plus een uitkering, of eenminimumloon plus een studiebeurs van pa. Dat loopt allemaal heel lekker.’ (Kruse, 1983);

• jongeren hebben een grotere variatie in wat een bestaansminimum is en ‘blijkbaarbestaat er een grote inventiviteit om van toelagen te kunnen leven.’ (De Koning, TK1982-1983);

• jongeren hebben een andere opvatting over en een andere verhouding tot werk envrije tijd (De Graaf, 1983);

• het subjectief welvaartsniveau van jongeren is in stijgende lijn (SCP, 1981).

De situatie wordt dus geacht anders te zijn voor jongeren omdat zij nog mindergewend zijn, omdat hun levensstijl verschilt en omdat zij nog aan het begin van hun‘welvaartsniveau’ staan. Het is een in de maatschappij verankerd beeld dat de mensgeleidelijk naar zijn optimum in inkomen en status toegroeit en dat jongeren onderaanbeginnen.52

De tegenstanders van het lagere minimumjeugdloon kwamen in verweer tegen dezebehoefte-argumenten. Ze vielen niet zozeer de normatieve kant van het‘welvaartsgroei-idee’ aan, maar richtten zich op het idee dat jongeren met mindertoekunnen dan volwassenen. Hun argumenten om de leeftijdsgrens voor het algemeneminimumloon te verlagen zijn als volgt op te sommen:• de kosten van levensonderhoud zijn even hoog voor iedereen. Aardgas, water en

levensmiddelen zijn voor jongeren niet goedkoper dan voor volwassenen (Ter Veld,1982);

• juist een beginnend huishouden zit op hoge kosten (de werkende-jongerenorganisaties);

• jongeren met lage inkomens komen vaak uit gezinnen met lage inkomens. Eendubbeling van inkomen is dan niet aan orde, want de ouders kunnen nietbijspringen. Daarnaast is het minimumloon niet omhoog gegaan terwijl destudiebeurs zakte, het argument van dubbeling van inkomens wordt dus nietdoorgevoerd (Nijpels, 1983);

• een bestaansminimum is een algemeen minimum, bedoeld om een menswaardigbestaan te kunnen leiden. Jongeren zijn niet minder menswaardig dan volwassenen. 53

Deze argumenten voor en tegen het feit dat het minimumjeugdloon lager is dan datvoor volwassenen van 23 jaar en ouder, maken duidelijk dat het idee dat jongeren eenlagere behoefte hebben dan volwassenen vooral op stereotiepe beeldvorming berust.Men maakt aannames over financiële verplichtingen, woonsituatie, inkomenssituatie,inventiviteit en carrièreverloop van jongeren. Jongeren worden als een uniformeachterstandsgroep beschouwd. Zij zijn echter niet per definitie geen kostwinners en zewonen niet per definitie samen. Ook is het ‘welvaartsgroei-idee’ achterhaald. Mensenhebben veelal geen lineair verlopende carrière meer. Zeker voor vrouwen is dat ookmeestal niet de gebruikelijke gang van zaken geweest in het verleden. In verband met

40

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 40

de zorg voor kinderen of ouders onderbraken veel vrouwen al langere tijd hunarbeidsleven en moesten zij een nieuwe start maken als ze herintraden in hetarbeidsproces.

ConclusieHet is heel normaal in Nederland om jongeren onder de 23 jaar minder te betalenvoor hetzelfde werk dan personen boven de 23 jaar. Het systeem van hetminimumjeugdloon is in de jaren zeventig ingevoerd om jongeren een sociaalminimum te garanderen. In de jaren tachtig werd het echter, net als de vervroegdepensioenregelingen, met name gebruikt als instrument tegen de hogejeugdwerkloosheid. Nu zijn én het ongelijk belonen van jongeren onder de 23 jaar énhet vervroegd uittreden de standaard geworden. Dit terwijl de jeugdwerkloosheid toteen minimum gedaald is en de regering zich het hoofd breekt over de vraag hoeouderen langer in het arbeidsproces gehouden kunnen worden.

De vraag is of het minimumjeugdloon nog echt nodig is als arbeidsmarktinstrument.De overige argumenten voor het minimumjeugdloonsysteem, vakonvolwassenheid enbehoefte, zijn gebaseerd op beeldvorming over jongeren en levensloop. Dezestereotiepe argumenten hebben weinig grond in de (huidige) werkelijkheid en geldenin elk geval niet voor alle jongeren.

Niet alleen het LBL zet daarom vraagtekens bij het minimumjeugdloonstelsel. Ookhet kabinet plaatst kanttekeningen bij de aanname dat jongeren nog geen volwaardigearbeid kunnen leveren. Vanuit de vakbonden is regelmatig bezwaar gemaakt tegen hetfeit dat het minimumjeugdloon tot 23 jaar geldt. FNV en CNV bepleiten eengeleidelijke verlaging van de vakvolwassen leeftijd tot de wettelijkemeerderjarigheidsgrens van 18 jaar.De Stichting van de Arbeid pleit er voor om het minimumjeugdloonsysteem tevervangen door een systeem waarbij de criteria ervaring en vakbekwaamheid in deplaats komen van het criterium leeftijd.

4.1.2. WerkstressVoor veel werkgevers is ‘de ideale werknemer’ jong én ervaren. Jongere werknemersworden gezien als flexibel, dynamisch, innovatief, ijverig en ga zo maar door. Ditbeeld is zeer positief, maar kent ook zijn schaduwzijde. Het positieve beeld brengtnamelijk vaak hoge eisen met zich mee. Werkgevers denken vaak dat jongewerknemers een hoge werkdruk aankunnen, geen moeite hebben met onzekerheid inarbeidscontracten en een hoge productiviteit hebben. Deze verwachting heeft ook zijnweerslag op het beeld dat jonge werknemers van zichzelf hebben. Velen vinden dat zijzouden moeten voldoen aan het beeld en ervaren het als falen als dit niet het geval is.Het motto is tegenwoordig ‘er bestaan geen problemen, er zijn alleen uitdagingen’.Een jongere hoort zijn carrièreverloop al uitgestippeld te hebben en zijn marktwaardete kennen.

41

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 41

Veel jongeren kunnen echter niet voldoen aan deze hoge eisen. Ze voelen zich vaakbekneld in een hiërarchie, verkeren in onzekerheid over het vervolg van hun loopbaan,missen een mentor en werken zich te pletter.54

Beoordeling van de jongerenfaseDe jongerenfase heeft in de jaren tachtig een grote verandering ondergaan. Stondvoor die tijd de jongerenfase nog in het teken van zelfontplooiing, nu is dejongerenfase in het teken van opleiding tot de arbeidsmarkt komen te staan. Voor dejaren tachtig werden jongeren meer als zelfstandige wezens met rechten beschouwd,die zich optimaal moesten kunnen ontplooien en ruimte moesten hebben om samenjong te zijn. Daarna werden jongeren onder invloed van de economische malaise enhun verslechterde arbeidsmarktpositie met name als economisch probleem gezien.55

Dit komt onder meer tot uiting in de veranderingen in het studiefinancieringsstelsel.Een paar decennia geleden was het normaal om relatief lang over de studie te doen.Het werd beschouwd als een periode van zelfontplooiing, sociaal engagement,maatschappelijke actie en positiebepaling. Vanaf eind jaren tachtig is dit behoorlijkveranderd. De tijd die voor een studie staat is steeds korter. De studiefinanciering issterk verlaagd en de studiedruk is sterk verhoogd door middel van prestatiebeurzen.De studie is nu met name bedoeld om een jongere voor te bereiden op dearbeidsmarkt. Voor vrijwilligerswerk en andere maatschappelijke activiteiten heeft dehuidige student amper tijd meer.56 Overigens is men bezig om hetstudiefinancieringsstelsel weer meer te flexibiliseren. Per januari 2001 wordt hetnieuwe stelsel ingevoerd.

Ondanks dat de arbeidsmarktpositie van jongeren sterk is veranderd sinds de jarentachtig, blijft de beoordeling van de jongerenfase als voorbereiding op de arbeidsmarktstand houden. Jongeren worden weliswaar niet meer zozeer gezien als economischprobleem, als wel als gewild schaars economisch goed, maar ze worden nog altijd ineconomische termen gezien. De jongerenfase is daarmee geen zelfstandiggewaardeerde fase geworden, maar is nog steeds een transitieperiode tot volledigedeelname aan de arbeid.

Flexibilisering van de arbeidsmarktDe arbeidsmarkt is de afgelopen decennia in hoge mate geflexibiliseerd. Een vastcontract is lang niet zo normaal meer, met name onder jongeren. Een kwart van henheeft een flexibel arbeidscontract en 11% werkt als uitzendkracht. Ook werkt meerdan de helft van de jongeren op onregelmatige tijden.57 Uit Europees onderzoek bleekdat het gevoel van werkzekerheid in geen enkel Europees land zo is afgenomen als inNederland. Jongeren hebben daar relatief veel mee te maken.58

Dat jongeren steeds minder vaak een vast dienstverband aangeboden krijgen heeftgevolgen voor de manier waarop jongeren tegenover hun werk staan. Als werkgevershet recht behouden om jonge werknemers op ieder moment te ontslaan, zullen de

42

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 42

werknemers er ook geen moeite mee hebben om ontslag te nemen zodra dat hen goeduitkomt. Dit geldt overigens met name voor hoog opgeleide jongeren met goedekansen op een nieuwe baan.

De meeste starters nemen genoegen met een schietstoelcontract, dat tussentijds kanworden opgezegd. Voor zo’n schietstoelcontract eisen werkgevers erg veel. De hoogopgeleide nieuwkomer moet niet alleen slim zijn en een stevig CV hebben, maar ookover ruime sociale vaardigheden, een sterke persoonlijkheid, creativiteit enstressbestendigheid beschikken.59

Jongeren zien zichzelf dan ook steeds meer als een soort zelfstandig ondernemer. Hunkennis, opleiding en vaardigheden zijn hun koopwaar. Dit betekent aan de ene kantdat veel jongeren steeds minder loyaliteit voelen naar de werkgever. Zij zijn vaak nietlang genoeg in dienst om een binding met de werkgever, het bedrijf en het product tekrijgen. Succes in hun werk betekent dan ook niet zozeer een bijdrage aan het bedrijfals wel een vorm van zelfontplooiing voor de werknemer. Aan de andere kant betekenthet ook dat falen in het werk een andere betekenis heeft gekregen. Dit wordt doorjonge werknemers minder gezien als een gezamenlijk probleem voor het bedrijf, danals een persoonlijke tekortkoming. Maar met een flexibele arbeidsmarkt waarin dewerknemer steeds weer opnieuw moet solliciteren is falen eigenlijk geen optie meer.60

De prestatiemaatschappijTegelijk met de flexibilisering van de arbeidsmarkt heeft onze samenleving steeds meerhet karakter van een prestatiemaatschappij gekregen. Het leveren van prestaties gaatsteeds zwaarder wegen. Wie mee wil tellen en vooruit wil komen moet prestatiesneerzetten. Diploma’s, opleidingen en ervaring worden steeds belangrijker. Op hetwerk zijn mensen bezig ‘hun marktwaarde te verhogen’ en hun ‘employability’ tevergroten. Er is niets tegen het leveren van prestaties en de waardering daarvan in desamenleving, tenzij het leveren van prestaties wordt overgewaardeerd. Dan dreigenmensen die om allerlei redenen niet zo goed (meer) kunnen presteren buiten de bootte vallen. Jongeren met een handicap of een lage opleiding, jongeren zonder diplomaen jongeren in achterstandssituaties zijn bijvoorbeeld al snel de klos. Maar ook steedsmeer hoog opgeleide jongeren die de steeds groter wordende druk van het presterenniet aan kunnen, raken uitgesloten in de maatschappij en op de arbeidsmarkt.

43

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 43

Daarbij komt nog dat met het afbrokkelen van de verzorgingsstaat kwetsbare mensenminder bescherming krijgen in de huidige samenleving. Er wordt minder gestreefdnaar assimilatie en incorporatie van zwakkeren. De maatschappij raakt zo steeds meerverdeeld in winners en losers. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het ontstaan van zwarte enwitte scholen.61

‘Kwetsbare jongeren’ die minder goede kansen hebben op de arbeidsmarkt, wordensteeds meer gezien als een last voor de samenleving. Dit blijkt onder andere uit het‘Plan Voortijdig Schoolverlaten’ dat in 1999 door het ministerie van OCW werdgepresenteerd. Daarin wordt de problematiek van het zonder diploma de schoolverlaten als volgt omschreven:

‘Het vooruitzicht van jongeren zonder startkwalificatie is veelal langdurige of frequentewerkloosheid, een gebrekkig ontwikkelingsperspectief in het arbeidsproces, vervreemding vande samenleving, afglijden naar de zelfkant van de samenleving of mogelijk zelfs decriminaliteit. De samenleving maakt vervolgens hoge kosten om deze groep op te vangen, tebegeleiden of de effecten van het gedrag van deze groep te compenseren.’

De Jongerenorganisatie CNV vond deze voorstelling van zaken kortzichtig enbenadrukte dat deze visie ten onrechte stigmatiserend werkt voor een grote groepjongeren. De organisatie steunt het streven om zoveel mogelijk jongeren metstartkwalificaties het onderwijs te laten verlaten, maar is het oneens met het feit datjongeren zonder diploma gebrandmerkt worden als kansloos. De meeste voortijdigschoolverlaters houden namelijk bewust op met hun opleiding en vinden na enigzoeken hun eigen weg op de arbeidsmarkt.62

Werkstress en burn-outDe beoordeling van jongeren in economische termen, samen met de flexibilisering vande arbeidsmarkt en de opkomst van de prestatiemaatschappij, heeft er toe geleid dat ereen rooskleurig beeld van de jonge werknemer is ontstaan. Er bestaat een beeld datjongeren op de huidige arbeidsmarkt alle kansen hebben en hun eigenarbeidsvoorwaarden kunnen bepalen. Doordat het aantal jongeren in Nederlandverhoudingsgewijs steeds kleiner wordt (‘ontgroening’) zijn zij namelijk een gewildschaars goed geworden. Werkgevers weten van gekkigheid niet meer wat ze moetendoen om hoog opgeleide jongeren binnen te halen, met lease-auto’s, hoge salarissen,prestatiebeloning en opleidingen.

Dit beeld moet echter genuanceerd worden. De meeste jongeren hebben maar weinigzeggenschap over de invulling van hun werk. Het komt vaak voor dat jongeren veeloveruren maken en meer dan de helft van hen werkt op onregelmatige tijden: ‘s avonds en in het weekend.63 Een European Survey on Working Conditions toonde aandat werkende jongeren tussen 15 en 24 jaar meer nog dan ouderen klagen over‘risicofactoren’ op het werk zoals lawaai, weinig autonomie en korte pauzes. Hogeropgeleide jongeren hebben iets minder klachten dan lager opgeleide, maar het verschilis niet groot.64

44

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 44

Er is een groter verschil te ontdekken tussen mannen en vrouwen. Vrouwen hebbenveel vaker last van werkstress dan mannen. De oorzaken hiervan worden door hetSociaal en Cultureel Planbureau gezocht in de combinatie van arbeid en huishouden.Weliswaar hebben jonge vrouwen het daardoor extra druk gekregen, maar jongemannen hebben het in uren uitgedrukt nog altijd veel drukker. Zij zijn meer gaanwerken én (ietsje) meer in het huishouden gaan doen. Andere redenen voor het verschil tussen de seksen wordt gezocht in het feit datvrouwen een prettige werksfeer veel belangrijker vinden dan mannen. Als dat nietgoed loopt komt het bij vrouwen veel harder aan dan bij mannen. Daarbij speelt hetvolgens recent onderzoek een rol dat sommige vrouwen betaalde arbeid meer zien alseen nevenactiviteit, zodat zij eerder geneigd zijn af te haken als zij het werk niet leukvinden. Bedrijfsartsen worden hier volgens dat onderzoek ook door beïnvloed. Zijschijnen vrouwen vaker aan te raden thuis te blijven van hun werk dan mannen.Daarnaast zijn er aanwijzingen dat vrouwen minder goed onderscheid kunnen makentussen persoonlijke en functionele kritiek dan mannen. Zij trekken het zich dan ookmeer aan en nemen het persoonlijker op als ze niet voldoen aan de verwachtingen dieaan een jonge werknemer gesteld worden.65

De meeste jongeren willen ook, in tegenstelling tot het heersende beeld, het liefstzekerheid in hun loopbaan. Ze willen niet te veel switchen van baan, maar juist langwerken voor één bedrijf tegen een goed salaris. Dit laatste is gebleken uit eenonderzoek van het Expertisecentrum voor loopbaanvraagstukken (LDC).

De flexibilisering, het gebrek aan zekerheid in het werk, een gebrek aan begeleidingen de risicofactoren in arbeidsomstandigheden hebben tot resultaat dat steeds meerjongeren hun werk stressvol vinden. Van de jongeren zegt 70% wel eens werkstress teervaren en één op de twintig jongeren heeft last van burn-out verschijnselen. En hetaantal jongeren dat door overspannenheid in de WAO terechtkomt is relatief hoog.

Er is nog niet veel onderzoek gedaan naar de oorzaken van werkdruk, stress en burn-out bij jongeren. In 1994 werd een eerste onderzoek getiteld ‘werkstress en jongewerknemers’ uitgevoerd door Kompier en Houtman. Daaruit bleek onder andere datjongeren en jonge volwassenen net zoveel risico’s voor werkstress en de gevolgendaarvan rapporteren als ouderen. Dit was de eerste belangrijke relativering van despreekwoordelijke ‘kracht van de jeugd’. Later zijn deze bevindingen bevestigd dooronderzoek van het CBS.66

Momenteel is onder andere de Jongerenorganisatie CNV met het onderwerp bezig.Zij zien de hoge verwachtingen die aan starters op de arbeidsmarkt gesteld worden,niet alleen door de omgeving maar ook door jongeren zelf, als één van de oorzakenvan werkstress van jongeren. De Jongerenorganisatie CNV betoogt dat er niets mis ismet positieve stress. Stress is nodig om te presteren, het houdt je wakker en daagt jeuit. Zolang het positieve stress blijft tenminste. In combinatie met een gebrekkige

45

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 45

begeleiding en het uitblijven van de mogelijkheid om fouten te maken en daarvan teleren, kan stress echter kwalijke gevolgen hebben op zowel de gezondheid als dekansen van jongeren. Zij kunnen dan overspannen of burnt-out raken en ondervindenklachten als vermoeidheid, gespannenheid, prikkelbaarheid, piekeren, slecht slapen,huilerigheid, concentratieproblemen en een gevoel van onmacht. Daarom doet de Jongerenorganisatie CNV een vijftal aanbevelingen aan werkgeversom te voorkomen dat hun nieuwe werknemers die net starten op de arbeidsmarkt ziekworden van werk (zie kader). Ook organiseren zij trainingen voor overspannen jongewerknemers. Het aantal van deze trainingen groeit gestaag vanwege een groteinstroom.67

Overigens hebben niet alleen jonge werknemers last van stress en overspannenheid,ook scholieren en studenten hebben ermee te kampen. Zij hebben tegenwoordig vaakstressklachten doordat zij sneller moeten studeren en de druk om een diploma tehalen sterker voelen. En het ‘bijbaantje’ is belangrijker geworden omdat destudiebeurs niet toereikend is.

‘Uitvallers’De flexibilisering en prestatiedrang hebben niet alleen gevolgen voor jongeren watbetreft werkstress en burn-out. ‘Kwetsbare’ jongeren krijgen het ook steeds moeilijker.

46

Aanbevelingen van de CNV Jongerenorganisatie

1. iedere starter een coachAlle starters moeten het eerste jaar recht krijgen op een coach.

2. kansen kennen en benuttenIedere starter krijgt een persoonlijk groeiplan om inzicht te krijgen in eigen kansen enbeperkingen.

3. leve de stressGezonde stress is noodzakelijk. Ongezonde stress moet vermeden worden, door een gedegenaanpak in de vorm van stresspreventietraining voor werknemers en onderzoek naar stressfactoren.

4. recht op vrijwilligersverlofVerlof kan soms nodig zijn omdat mensen zich ook voor andere zaken inzetten dan werk.

5. betere begeleiding voor stagiaires en ‘leer-werkers’Jongeren in het beroepsonderwijs krijgen al tijdens hun opleiding te maken met de arbeidsmarkt.Die ontmoeting verloopt vaak nodeloos moeizaam door gebrekkige begeleiding op stage- enwerkplek.

Uit: Jongerenorganisatie CNV, notitie Lajeniegekmakuh!, 2000

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 46

In de jaren negentig werd een schatting gemaakt van het percentage kwetsbarejongeren in Nederland (Schuyt, 1995). Er werd geconstateerd dat tussen 10 en 15%van de jongeren gezien kunnen worden als maatschappelijke uitvallers of afhakers. Hetaantal uitvallers varieert met het ‘maatschappelijk tempo’: de hoeveelheid en desnelheid waarmee maatschappelijke veranderingen zich gelijktijdig voltrekken. Als hetmaatschappelijk tempo hoger is, is de kans groter dat personen het niet bij kunnenhouden en afhaken.68

Het maatschappelijk tempo is het afgelopen decennium snel gestegen, met onderandere de technologische ontwikkelingen, de opkomst van de informatiesamenlevingen de flexibilisering. Professor Van der Ploeg van het NIPO vreest dan ook dat deverschillen tussen succesvol en kwetsbaar steeds groter zullen worden. Het is de vraagof de tot op heden succesvolle jongeren in de toekomst kunnen blijven omgaan metonder andere de prestatiedruk, het consumptietempo, het individualisme en detechnologische versnellingen. Van der Ploeg schat die kans klein in. Hij voorspelt datde groep kwetsbare jongeren (waaronder hij onder andere minder begaafde jongeren,digibeten en laaggeschoolde jongeren verstaat) in de toekomst niet alleen zal groeienmaar het ook moeilijker zal krijgen. Er lijkt steeds minder plaats te zijn voor‘uitvallers’.69

ConclusieDe positieve beeldvorming over jonge werknemers heeft voor- en nadelen voorjongeren. Enerzijds zijn zij zeer gewild op de arbeidsmarkt. Met name hoog opgeleidejongeren komen relatief gemakkelijk aan een baan en kunnen soms hogestartsalarissen en bonussen krijgen. Anderzijds krijgen zij te maken met een hogewerkdruk. In de huidige prestatiemaatschappij waarin flexibiliteit een grote rol speelt,worden hoge eisen aan jongeren gesteld om aan het beeld te voldoen dat zij flexibel,dynamisch, innovatief en stressbestendig zijn. Falen is eigenlijk geen optie. Dit heefttot resultaat dat jonge werknemers steeds vaker last hebben van overspannenheid enburn-out en dat er steeds minder plaats is voor de meer kwetsbare jongeren in desamenleving.

47

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 47

4.1.3. Arbeid: valkuilenJongeren op de arbeidsmarkt kunnen te maken krijgen met verschillende stereotiepebeelden over hun leeftijdscategorie. Aan de ene kant krijgen ze een lagerminimumloon omdat ze minder zouden kunnen presteren en minder nodig zoudenhebben dan volwassenen. Aan de andere kant zijn het zeer gewilde werknemers waarhoge eisen aan worden gesteld. Er zijn een aantal valkuilen die eenzijdigebeeldvorming met negatieve gevolgen voor jongeren in de hand werken:

• gebruik stereotypenIn onder andere wervingsprocedures wordt soms gebruik gemaakt van stereotypen. Dewerkgever heeft dan een beeld van wat de kwaliteiten van de sollicitant moeten zijn enverbindt deze kwaliteiten (bewust of onbewust) met een bepaalde leeftijdscategorie.Zo worden mensen niet als individuen beoordeeld, maar naar het beeld dat dewerkgever heeft van een leeftijdscategorie in het algemeen;

• negatieve bejegeningSoms worden jongeren als werknemer negatief bejegend op grond van hun leeftijd. Erwordt dan te weinig vertrouwen gesteld in hun kwaliteiten als werknemer. Te weinigvertrouwen in de capaciteiten van jongeren kan leiden tot onderstress (te weinig eigenverantwoordelijkheid en geen kansen om nieuwe dingen te leren) en hindert jongerenin hun ontwikkeling als werknemer;

• gebrek aan begeleidingOnder invloed van het beeld dat jongeren snel leren, flexibel zijn en hard kunnenwerken kan er ook juist teveel vertrouwen in hun capaciteiten worden gesteldwaardoor ze te weinig begeleiding krijgen. Het kan zeer stressvol zijn voor jongerenom zonder goede begeleiding hun eigen weg te moeten zoeken in een (nieuwe) baan.Goede begeleiding is overigens voor werknemers van alle leeftijden belangrijk;

• gebrek aan aandacht voor arbeidsomstandigheden voor jongerenOnder invloed van het beeld dat jongeren gezond en lichamelijk sterk zijn wordt ersoms te weinig aandacht besteed aan hun arbeidsomstandigheden. Er wordt danbijvoorbeeld minder gecontroleerd op veiligheidsvoorschriften, arbeidsduur envoorzieningen op de werkplek. De opkomst van de ‘muisarm’ waar veel jongeren lastvan krijgen verandert hier al iets aan, maar nog steeds is de instroom van jongeren inde WAO behoorlijk groot;

• gebrek aan zekerheid en een band met het werkDat jongeren steeds minder vaak een vast dienstverband aangeboden krijgen heeftgevolgen voor de manier waarop jongeren tegenover hun werk staan. Als werkgevershet recht behouden om jonge werknemers op ieder moment te ontslaan, zullen dewerknemers er ook geen moeite mee hebben om ontslag te nemen zodra dat hen goeduitkomt. Dit geldt overigens met name voor hoog opgeleide jongeren met goede

48

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 48

kansen op een nieuwe baan. Voor jongeren die wat minder kansrijk zijn kan hetgebrek aan werkzekerheid veel stress opleveren;

• gebrek aan informatieJongeren blijken vaak (te) weinig informatie te hebben over de mogelijkheden ombijvoorbeeld conflicten op de werkvloer, gebrekkige arbeidsomstandigheden of andereproblemen aan te pakken. Zij vinden hierdoor maar moeilijk hun weg naarklachteninstanties, bedrijfsmaatschappelijk werk, vakbonden, inspraakmogelijkhedenin het bedrijf en vertrouwenspersonen. Dit kan bijdragen aan stress en onzekerheid ophet werk en leidt er in sommige gevallen toe dat jongeren eerder van baan veranderendan de problemen structureel aanpakken.

49

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 49

4.1.4. Arbeid: aanbevelingenOm de negatieve gevolgen van beeldvorming over jongeren op de arbeidsmarkt tegente gaan doet het Landelijk Bureau Leeftijdsdiscriminatie een aantal aanbevelingen:

• debat beeldvormingsaspecten minimumjeugdloonstelselDe sociale partners, politici en jongerenorganisaties zouden een debat moeten voerenover de beeldvormingsaspecten van de argumentatie achter hetminimumjeugdloonstelsel. Mede doordat de werkgelegenheidsaspecten en debeeldvormingsaspecten van het stelsel eigenlijk altijd door elkaar hebben gelopen inde tot nu toe gevoerde debatten ligt het onderwerp minimumjeugdloon zeer gevoelig.Het debat zou meer resultaat kunnen hebben als de verschillende aspecten ervan ineerste instantie los van elkaar worden besproken;

• kwaliteiten los zien van leeftijdBij met name wervingsprocedures moeten de kwaliteiten die nodig zijn voor devervulling van taken voorop staan. Werkgevers zouden zich beter bewust moeten zijnvan de beelden rond leeftijd die zij hebben, zodat zij deze kunnen scheiden van dekwaliteiten die zij vragen van een sollicitant. Zo wordt niemand bij voorbaatuitgesloten vanwege zijn of haar leeftijd;

• coaching van startersIn navolging van de CNV Jongerenorganisatie vindt het LBL ook dat werknemers,met name jonge starters, recht hebben op een goede begeleiding. Deze begeleidingkan bijvoorbeeld duidelijkheid scheppen in de verwachtingen die er over en weertussen werkgever en werknemer bestaan en de weg wijzen in het bedrijf of deinstelling. Starters zouden een coach moeten hebben die als aanspreekpunt kanfungeren voor allerhande zaken waar zij mee geconfronteerd worden op de nieuwewerkplek;

• begeleiding voor stagiaires en leerwerkersVoor stagiaires en mensen met leer-werkplekken is een goede begeleiding helemaalessentieel. Zij krijgen een lager of geen salaris voor hun werk omdat ze de kans krijgenom te leren en zich te ontwikkelen. Er mag dan ook geen volledige productiviteit vanhen verwacht worden;

• balans belastbaarheid en belasting Om negatieve stress en burn-out maar ook onderstress te voorkomen moeten debelastbaarheid en de belasting van een werknemer in balans zijn. Regelmatigeevaluaties van zowel de kwaliteiten van de werknemer als de uit te voeren takenkunnen deze balans verbeteren. Daardoor kan de werkgever optimaal nut halen uit dewerknemer en krijgt de werknemer de kans om zich te ontplooien zonder overwerkt teraken;

50

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 50

• informatievoorziening over rechten als werknemerZowel voor werkgevers als vakbonden, maar ook voor (beroeps)opleidingen ligt er eentaak in het voorlichten van jongeren over hun rechten als werknemer. Daarbij gaat hetbijvoorbeeld om informatie over de Wet op de Ondernemingsraden,vakbondslidmaatschap, non-discriminatieregelingen, de Arbo-wet enklachteninstanties;

• goede arbeidsomstandigheden voor alle leeftijdenGoede arbeidsomstandigheden zijn belangrijk voor werknemers van alle leeftijden.Sommige vakbonden verstrekken Arbo-testen om werkplekken te evalueren. Zowelvoor jongere als voor oudere werknemers is een regelmatige evaluatie nodig om hungezondheid te waarborgen en stress en burn-out te voorkomen. Ook het aanbiedenvan stresspreventietrainingen kan hier een belangrijke bijdrage aan leveren;

• zekerheid en perspectief biedenDoor jongeren werkzekerheid en carrièreperspectief te bieden kan een werkgeverjonge werknemers langer behouden en is onzekerheid geen mogelijke stressfactor.Deze werkzekerheid hoeft niet per se de vorm van een vast contract te hebben, maarkan ook in duidelijke afspraken zitten. Tevens hoeft carrièreperspectief niet tot hetbedrijf of de instelling beperkt te zijn. Hulp bij het elders solliciteren na beëindigingvan een dienstverband en het meegeven van een kwalificatie kunnen ook perspectiefen zekerheid bieden;

51

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 51

4.2. InspraakInspraak blijkt één van de terreinen te zijn waarop jongeren duidelijk en direct temaken krijgen met negatieve beeldvorming over hun leeftijdscategorie. Vooral het feitdat ze niet serieus genomen worden als ze hun mening laten horen en dat ze zeldenbetrokken worden bij besluitvorming (het initiatief moet bijna altijd van de jongerenzelf komen) stuit jongeren tegen de borst;

Jongeren zijn ondervertegenwoordigd op bepaalde terreinen van maatschappelijkeparticipatie, onder andere politieke participatie. De oorzaken liggen enerzijds in hetbestaan van een beeld in de samenleving dat jongeren tegenwoordig ongeïnteresseerd,materialistisch en apolitiek zijn en dat zij niet wíllen participeren. Anderzijds voelenjongeren zich vaak niet serieus genomen en vinden zij dat er slechts lippendienstbewezen wordt aan jeugdparticipatie. Ze worden vaak beschouwd als ‘nog-niet-mensen’ die niet bekwaam genoeg zijn om wezenlijke beslissingen te nemen, in plaatsvan als volwaardige burgers. Dit terwijl de overheid en maatschappelijke organisatiesparticipatie en inspraak van jongeren hoog in het vaandel hebben staan. Deze instanties zien jongerenparticipatie als een manier om de afstand tussen degeneraties te overbruggen, om zelfstandigheid van jongeren te stimuleren en om eendemocratisch gevoel bij jongeren te ontwikkelen. De Nederlandse overheid noemtjeugdparticipatie al sinds het begin van de jaren negentig als beleidsspeerpunt.70 De wilom jongeren serieus te laten participeren bestaat dus al heel lang, maar de praktijkblijkt weerbarstig. In de volgende paragraaf worden de rijksoverheid en gemeenten eruitgelicht als voorbeeldterreinen.

4.2.1. Inspraak bij de rijksoverheidEr is momenteel veel aandacht voor participatievan jongeren bij de rijksoverheid. Politiekepartijen breken zich het hoofd over het feit dathun ledenaantallen onder jongeren forsteruglopen en ministeries vragen zich af waaromjongeren hen niet als potentiële werkgevers

beschouwen. De rijksoverheid heeft advies ingewonnen om jongeren meer tebetrekken bij besluitvorming. In het recent door de Raad voor het Openbaar Bestuur(ROB) uitgegeven advies ‘Staat van de Jeugd?’71 worden een aantal van debelemmeringen voor jongerenparticipatie in overheidsbeleid uiteengezet. De Raadconcludeert dat jongeren, in tegenstelling tot het beeld dat er van hen heerst bij deoverheid, geïnteresseerd zijn in de overheid en graag betrokken willen worden bij dieoverheid, met name waar het gaat om klassieke vrijheidsrechten en socialegrondrechten. De overheid stelt hen daarin echter teleur. Ten eerste ontbreken vaakde mogelijkheden voor jongeren om te participeren. Overheidsorganisaties nemenmaar zelden het initiatief om jongeren bij beleid te betrekken. Ook doen zij weinigmoeite om duidelijk te maken wat hun taken en werkzaamheden precies zijn. Ten

52

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 52

tweede is in gevallen waarin jongeren wel betrokken worden, de betrokkenheid vanjongeren zelden werkelijk effectief. Een ander recent advies omtrent jongerenparticipatie bij de overheid is ‘Naar eenNationale Jeugdraad’.72 Daarin wijst de Projectgroep Nationale Jeugdraad op denoodzaak van een andere benadering van jeugdparticipatie. Ook werkt dezeprojectgroep NJR een organisatievorm voor een Nationale Jeugdraad uit.

Enkele van de genoemde redenen voor de slechte staat van jongerenparticipatie bij derijksoverheid hebben te maken met beeldvorming over jongeren. Dit betreft met namede ideeën dat jongeren niet maatschappelijk betrokken zijn en dat zij niet bekwaamgenoeg zijn om effectief te participeren.

Maatschappelijke betrokkenheidVaak wordt gesteld dat de huidige jeugd zich niet interesseert voor de organisatie vande samenleving. Jongeren gaan niet naar de stembus, worden geen lid van eenpolitieke partij en zetten zich niet in voor maatschappelijke organisaties. Het isinderdaad waar dat veel jonge kiezers wegblijven, dat het aantal jonge leden vanpolitieke partijen terugloopt (overigens is dit het geval bij alle leeftijdscategorieën) endat maatschappelijke organisaties het moeilijk vinden om jongeren te werven vooractiviteiten. Het is echter de vraag of dit ligt aan desinteresse van jongeren. In het onderzoek ‘Jong & betrokken, hoe maatschappelijk betrokken zijn Nederlandsejongeren?’ trekt Pauline Tirion de conclusie dat jongeren van 13 tot 20 jaar het ergbelangrijk vinden om maatschappelijk betrokken te zijn. Meer dan 75% van dejongeren vindt dat heel erg tot redelijk belangrijk. Meisjes scoren daarbij significanthoger dan jongens en VWO-ers significant hoger dan VMBO- en HAVO-leerlingen.Daarbij zijn goede doelorganisaties en sociaal betrokken bedrijven echter veelpopulairder dan politieke partijen. Van de jongeren vindt 60% goede doelorganisatiesaantrekkelijk, terwijl 24% van hen is aangetrokken tot politieke partijen. Ze stellenook weinig vertrouwen in het werk van politieke partijen. Slechts 5% heeft overwogenom lid te worden van een politieke partij.73

De oorzaken voor de teruggelopen politieke activiteit van jongeren moeten dus nietworden gezocht in een gebrek aan belangstelling en maatschappelijke betrokkenheidvan jongeren, als wel in de manier waarop jongeren naar politiek en overheid kijken.Tot die conclusie komt ook de Raad voor het Openbaar Bestuur. Het ROB stelt:

‘in discussies met en tussen jongeren dragen zij ook zelf het thema aan of burgers niet zelfmeer verantwoordelijkheid zouden moeten nemen voor het functioneren van de samenleving.Verder willen en kunnen jongeren meepraten over actuele thema’s als het contact en overlegvan de overheid met burgers, commerciële uitbesteding van overheidstaken. (...) Niet echteen teken van niet geïnteresseerd zijn dus’.74

Dat het ondanks de wil van de overheid om jongeren te betrekken en de wil vanjongeren om betrokken te zijn toch niet echt lukt met jongerenparticipatie wordtgezocht in stereotypering van jongeren:

53

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 53

‘De Raad constateert dat de afstand van de overheid tot jongeren te groot is. Deze afstandleidt tot het bekende verschijnsel stereotypering. Overheidsfunctionarissen vormen zich eenbeeld van jongeren zonder dat er van direct contact sprake is’.75

Deze stereotypering heeft tot gevolg dat jongeren vaak niet of op een verkeerdemanier bij de overheid betrokken worden. Ten eerste gebruikt de overheid vaak eenstrategie die suggereert dat jongeren slechts een lastige achterstandsgroep zijn. Dit uitzich in een paternalistische benadering, een neiging tot bekering van jongeren. Hetbeleid is dan gericht op het herstel van waarden en normen bij jongeren en hetterugdringen van zaken als jeugdcriminaliteit, overlast en intolerantie. Jongerenworden zo betrokken om de overlast die zij zouden veroorzaken te bestrijden, nietomdat zij burgers zijn die recht hebben op inspraak. Bij jongeren roept dit al snel hetgevoel op dat de overheid niet werkelijk in hen is geïnteresseerd.76

Ten tweede hebben jongeren vaak het gevoel dat zij slechts voor de vorm betrokkenworden. Dit zorgt voor teleurstelling bij jongeren en een negatief beeld van hen overde overheid. Er zijn allerlei verschillende vormen van participatie, van symbolisch totwerkelijk effectief. De participatieladder van Roger Hart (zie kader hiernaast) geefthier inzicht in. Op de laagste niveaus van deze ladder is de participatie slechts symbolisch: jongerenmogen een ludieke opening verzorgen of een toneelstukje doen in de pauze. Eenvoorbeeld hiervan werd gegeven door Nadia van der Linde van de Raad Jeugd enBevolking. Op de expertmeeting die het LBL organiseerde in april 2000 vertelde zij

dat haar organisatie werd ingezet als ‘excuusjongeren’die goed genoeg waren voor een dans- of theaterstukbij de voorbereidingsbijeenkomst van de VN-vrouwenconferentie in Beijing in 1995. Een vorm van participatie die halverwege de ladderstaat komt ook voor: volwassenen hebben iets bedachten jongeren mogen het concreet maken en uitvoeren.Volgens de Projectgroep Nationale Jeugdraad is dezesituatie herkenbaar voor veel initiatieven die nu inNederland worden genomen. De Projectgroep vindtdeze vorm van inspraak onvoldoende en pleit voor hetcreëren van de voorwaarden voor het hoogste niveauvan participatie: participatie op gelijke voet.77

BekwaamheidNaast het beeld dat jongeren niet maatschappelijk betrokken zijn, speelt ook het beelddat zij niet bekwaam genoeg zijn om effectief te participeren een rol bij het vaakonvoldoende niveau van inspraak van jongeren bij de overheid.De ROB ziet dat veel politici en ambtenaren denken dat de wensen van jongerenalleen worden ingegeven door eigenbelang en door de korte termijn worden bepaald.Ideeën van jongeren worden dan afgedaan als een rage. Ook bestaat er een beeld datjongeren niet abstract kunnen denken. De ROB concludeert echter dat deze beelden

54

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 54

veelal onterecht zijn. Onderzoek toont aan dat jongeren over het algemeen stabiele(politieke) houdingen en meningen hebben. Van korte termijn denken en rages is dusgeen sprake. Ook blijkt dat wanneer de zaken juist worden aangepakt, jongerenabstracte onderwerpen prima kunnen bespreken.78

55

Participatieladder van Roger Hart

1. manipulatieJongeren worden inzet bij een actie ten behoeve van door volwassenen geformuleerde belangenvan de jeugd, zonder dat de implicaties duidelijk gemaakt worden voor de jongeren zelf.

2. decoratieJongeren worden ingeschakeld om acties van volwassenen op te luisteren, bijvoorbeeld doorzang, dans of andere ontroerende activiteiten.

3. afkopenJongeren krijgen ogenschijnlijk een stem, maar deze dient eerder het beeld vanjeugdvriendelijkheid dat volwassenen van zichzelf willen creëren dan het belang van de jongeren.

4. in opdracht en geïnformeerdVolwassenen nemen het initiatief om jongeren in te schakelen en stellen hen op de hoogte vanhet hoe en waarom. Pas als ze de intenties van het project en de zin van hun betrokkenheidhebben begrepen besluiten jongeren al dan niet te participeren.

5. geconsulteerd en geïnformeerdJongeren worden uitgebreid geraadpleegd over een project dat door volwassenen ontworpen engeleid wordt zonder dat ze bij de analyse en eventuele beleidsbeslissingen worden betrokken.

6. initiatief bij volwassenen, jongeren beslissen meeBij projecten worden door de initiatiefnemers verschillende belangen- en leeftijdsgroepenbetrokken.

7. initiatief en leiding bij jongerenJongeren bedenken, organiseren en leiden zelf een project zonder tussenkomst van volwassenen.

8. initiatief bij jongeren, jongeren en volwassenen beslissen samenHet hoogste stadium van participatie is het meebeslissen, vanwege de gedeelde invloed vanvolwassenen en jongeren.

bron: M. du Bois-Reymond, Jongeren en hun keuzes, Bussum: Coutinho, 1998

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 55

De negatieve beelden over jongeren komen met name voort uit het feit dat weinigpolitici en ambtenaren goede ervaringen hebben opgedaan met inspraak van jongeren.Stereotypen bestaan bij de gratie van onbekendheid met bepaalde groepen mensen.Om effectieve inspraak van jongeren te bereiken en daarmee de negatieve beeldenover hen te ontzenuwen zijn een goede informatievoorziening en dejuisterandvoorwaarden voor participatie van groot belang.

4.2.2. Inspraak bij gemeentenNaast inspraak bij de rijksoverheid is inspraak van jongeren op gemeentelijk niveauook heel belangrijk. Op gemeentelijk niveau gaat het om de dagelijkse leefomgevingvan jongeren, maar zij worden helaas vaak niet betrokken bij de gang van zaken. Ditprobleem wordt steeds meer erkend en veel gemeenten zijn begonnen met het makenen uitvoeren van plannen om jongerenparticipatie in de gemeente vorm te geven.Toch zijn er nog verschillende struikelblokken voor inspraak van jongeren bijgemeenten die te maken hebben met beeldvorming over jongeren. Zoals ook oprijksoverheidsniveau het geval is, bestaat soms het idee dat jongeren een (uniforme)problematische achterstandsgroep vormen. Zo krijgt participatie al snel het karaktervan preventie. Een ander voorbeeld is dat in sommige gevallen wordt aangenomen datjongeren slechts inspraak willen hebben bij specifieke ‘jongerenonderwerpen’, zoals delocatie van een ‘hangplek’ (jongerenontmoetingsplaats) of een skatebaan. Ook dit kanvolwaardige participatie van jongeren als inwoners van een gemeente in de weg staan.

ProbleemjongerenJeugdparticipatiebeleid van gemeenten is vaak gericht op het verminderen van overlastvan een kleine groep jongeren. Het valt niet te ontkennen dat er jongeren zijn diezonder diploma hun school verlaten, werkloos zijn of zich aan criminaliteit ofvandalisme bezondigen. Gemeenten zien deze jongeren als probleemgroepen waar ietsmee gedaan moet worden. Ze worden bij het bedenken van oplossingen voor deproblemen betrokken. Daar is niets mis mee. Het is erg goed dat jongeren inachterstandposities betrokken worden bij beleid dat op hen gericht is. Het probleem isdat het vaak hierbij blijft. Er is zo geen aandacht voor de veel grotere groep jongerenwaar het wel goed mee gaat en het beleid heeft zo meer het karakter van jongerenzorgdan van jongerenparticipatie. Een voorbeeld hiervan is het Marokkaansejongerencentrum dat twee jaar geleden in Oosterhout werd opgezet. In eenpersbericht daarover werd gezegd:

‘De afgelopen jaren is van meerdere kanten aangedrongen op de komst van eenMarokkaans jongerencentrum. Die wens kwam onder andere naar voren in gesprekken diede gemeente en de politie hebben gevoerd naar aanleiding van ongeregeldheden in hetOosterhoutse stadscentrum in de eerste helft van 1997.’ 79

De vraag is of de Marokkaanse jongeren in Oosterhout ook een eigenjongerencentrum gekregen hadden als er geen ongeregeldheden waren geweest.Gemeenten lijken veel gemotiveerder om jongeren inspraak te geven en geld teinvesteren in voorzieningen voor jongeren als het een preventief doel dient.

56

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 56

Een ander negatief gevolg van de eenzijdige aandacht voor jongeren in eenachterstandspositie is dat gemeenteambtenaren en lokale politici hun stereotiepebeelden van jongeren keer op keer bevestigd kunnen zien. Ze komen minder incontact met jongeren waar het goed mee gaat, zodat negatieve beelden nietgenuanceerd worden.

‘Jongerenonderwerpen’Het idee dat jongeren slechts geïnteresseerd zijn in jongerenonderwerpen en huneigenbelang kan ervoor zorgen dat ze niet betrokken worden bij andere beslissingen.Veel jongeren hebben echter een bredere interesse. Zij zouden zich als actief burgerbezig kunnen houden met allerhande onderwerpen die aan de orde komen in hungemeente. Het milieu, ruimtelijke ordening en discriminatie zijn een aantal van deonderwerpen waar jongeren zeer geïnteresseerd in blijken te zijn. Het probleem zoukunnen liggen in het feit dat de politiek een slecht imago heeft bij jongeren. Daardoorzijn veel jongeren moeilijk te porren voor politieke activiteit in het abstracte. Als ze opeen specifiek onderwerp aangesproken worden ligt de zaak echter heel anders. ZoalsSaskia Pekelharing, oud-voorzitter van de Jonge Socialisten, zegt in een interview overpolitieke jongerenparticipatie:

‘Als je jongeren vraagt naar milieu en onderwijs hebben ze allemaal een mening. Als jevraagt naar politiek vinden ze dat niet interessant. Maar milieu en onderwijs gaan juistover politiek.’ 80

Een benadering waarbij jongeren effectief betrokken worden bij beleidsontwikkelingover allerhande onderwerpen in de gemeentepolitiek door ze aan te spreken op deinhoud, kan zowel negatieve beelden die jongeren van politiek hebben als negatievebeelden die politici en ambtenaren van jongeren hebben bijstellen.

57

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 57

4.2.3.Inspraak: valkuilenJongeren worden weinig betrokken bij democratische inspraakprocessen. En zelfs alsjongeren wel betrokken worden, hetzij op eigen initiatief, hetzij op initiatief van debetrokken instantie, gaat er vaak nog het een en ander mis in de manier waarop zijkunnen participeren. Deze valkuilen staan niet alleen effectieve participatie vanjongeren in de weg, maar zorgen ook voor de (re)productie van negatievebeeldvorming over jongeren. Een aantal zaken die vaak mis gaan in hetjeugdparticipatiebeleid zijn:

• gebrek aan informatieJongeren hebben vaak te weinig informatie over het onderwerp en de instantie waarbijzij geacht worden mee te praten. Zij hebben meestal minder kanalen en een mindergoed netwerk om zelf informatie te vergaren dan volwassenen, alleen al omdat zesimpelweg minder jaren geleefd hebben. De benodigde informatie is meestal inhanden van de instantie zelf, die soms helaas te weinig moeite doet omachtergrondinformatie en uitleg te verstrekken. Zonder voldoende informatie iseffectieve inspraak echter praktisch onmogelijk. Bijkomend nadeel is dat de interessevan jongeren logischerwijs klein is als zij weinig informatie krijgen. Daardoor kunneninstanties zich bevestigd zien in hun beeld dat jongeren apathisch zijn, en nietgeïnteresseerd zijn in maatschappelijke onderwerpen;

• preventie in plaats van participatie: de ‘probleemjongere’Het accent komt vaak te liggen op jongeren met problemen, waardoor de preventievan die problemen in plaats van actief burgerschap van jongeren het doel wordt.81Bijvoorbeeld bij de inrichting van woonwijken. De aandacht gaat dan vaak uit naarjongeren waarvan de buurt vindt dat zij overlast veroorzaken, om ervoor te zorgen datdie overlast tot een minimum beperkt wordt. Andere jongeren uit de wijk worden nietgeconsulteerd over wat zij belangrijke buurtvoorzieningen vinden. Niet alleenverhindert dit de democratische inspraak van jongeren, maar het zorgt er ook voor datjongeren met problemen overbelicht worden en daardoor de standaard wordenwaaraan mensen hun beeldvorming over jongeren ontlenen;

• inspraak zonder invloed: de ‘excuusjongere’Jongeren worden weliswaar uitgenodigd om te participeren, maar slechts in categoraleinspraakorganen die geen beslissingsbevoegdheid hebben (zoals jeugdpanels ofjeugdadviesraden) en al helemaal niet in de besluitvormende organen zelf. Somsworden zij zelfs gebruikt om de indruk van jeugdvriendelijkheid te wekken zonder dater überhaupt van inhoudelijke betrokkenheid sprake is. Daardoor bestaat er geen basisvan gelijkwaardigheid. Vaak worden jongeren zo wel gehoord, maar wordt hunmening als ondergeschikt beschouwd en niet meegenomen in het besluit. Als ditmeerdere keren gebeurt zal de animo van jongeren om tijd te besteden aan inspraaksnel afnemen. Waarmee dan weer het beeld bevestigd wordt dat jongeren nietgeëngageerd zijn;

58

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 58

• inspraak zonder randvoorwaardenJongeren wordt gevraagd te participeren zonder dat de faciliteiten om dit mogelijk temaken geboden worden. Het gaat dan soms om hele praktische zaken zoalskantoorfaciliteiten, maar ook om betaling. Veel jongeren hebben geen tijd om teparticiperen omdat de studiedruk steeds verder opgevoerd wordt terwijl hun uitkeringomlaag gaat. Jongeren nemen daarom vaak een bijbaan die weinig tijd overlaat voorvrijwilligers- of medezeggenschapswerk. Onder de randvoorwaarden valt ook de kansom fouten te maken. Jongeren moeten de kans krijgen om zich te ontwikkelen en ietste leren. Daarbij bestaat een kans dat het één en ander mis gaat. De gevolgen daarvankunnen tijd of geld kosten;

• inspraak louter op ‘jongerenonderwerpen’Als jongeren al gevraagd wordt om te participeren dan is dat meestal bij ‘typischejongerenonderwerpen’. Ze mogen dan over de locatie van de hangplek of de skatebaanmeepraten. Sommige jongeren zijn daar inderdaad in geïnteresseerd, maar veeljongeren willen (daarnaast) graag over maatschappelijke problemen in het algemeennadenken. Door jongeren alleen naar hun mening over ‘jongerenonderwerpen’ tevragen wordt al gauw het beeld bevestigd dat jongeren egoïstisch zijn en alleengeïnteresseerd in zichzelf en hun leeftijdsgenoten;

• gebrek aan aansluiting bij de belevingswereld van jongerenDe cultuur van het orgaan waarin geparticipeerd wordt staat vaak te ver af van debelevingswereld van jongeren. Zo worden jongeren soms opgezadeld met dikkepakken onleesbare stukken vol ambtelijk taalgebruik. Ook worden soms analogieën envoorbeelden gebruikt die erg ver afstaan van de leefwereld van jongeren. Gevolg is dathet beeld ontstaat dat jongeren het niet kunnen begrijpen, dat zij te jong zijn om teparticiperen op het betreffende niveau;

• inspraak door steeds hetzelfde groepje jongeren: de ‘beroepsjongere’Jongeren die hebben bewezen dat ze een zinnige inbreng hebben worden soms eerdergezien als een positieve uitzondering op de regel dan als een voorbeeld van hunleeftijdsgroep. Een organisatie heeft dan zo’n negatief beeld van jongeren dat hetonmogelijk is te geloven dat er veel jongeren zijn die een nuttige inbreng hebben.Vaak worden deze ‘bewezen’ jongeren steeds weer uitgenodigd om te participerenterwijl er geen moeite wordt gedaan om andere jongeren ook aan te spreken. Op dezemanier is er geen sprake van democratische inspraak omdat er niet voor wordtgezorgd dat de jongeren een afspiegeling van de samenleving zijn.

59

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 59

4.2.4. Inspraak: aanbevelingenOm de valkuilen te ontlopen, de negatieve gevolgen van beeldvorming over jongerenop het gebied van inspraak te verminderen en jongerenparticipatie aan te moedigenheeft het LBL de volgende aanbevelingen:

• beschouw jongeren als volwaardige burgersBeschouw jongeren niet alleen als een categorale belangengroep. Zij zijn gewoonNederlandse burgers met de rechten die daar bij horen. Democratisch inspraakrecht isdaar één van;

• zorg voor volwaardige voorzieningenDoor vacatiegeld te betalen voor advieswerkzaamheden (hetgeen overigens heelnormaal is bij ‘volwassen’ adviesraden) wordt tijdsinvestering een reële mogelijkheid.Bovendien blijkt uit investering van tijd en geld een serieuze intentie wat betreftinspraak van jongeren. De gemeente Den Helder betaalt de leden van de lokaleJongeren Adviesraad voor hun aanwezigheid bij vergaderingen.Daarnaast is het belangrijk dat de participatie van jongeren goed wordt gefaciliteerd:een geschikte vergaderruimte, administratieve ondersteuning, communicatiemiddelenenzovoort;

• stel een democratische checklist opBij buurtinspraak of een consultatieronde is het belangrijk dat degenen die betrokkenworden een democratische afspiegeling van de buurt of de bevolking zijn. Helaas is ditvaak niet het geval. Jongeren worden dan óf vergeten, óf niet gezien alsbuurtbewoners met inspraakrechten. Om een democratische afspiegeling tewaarborgen kan een ‘democratische checklist’ opgesteld worden waarin deafspiegelingsvoorwaarden voor inspraak vastgelegd zijn. Deze checklist zou overigensniet alleen jongeren, maar ook ouderen, allochtonen en vrouwen moeten omvatten;

• zorg voor een goed netwerkEen probleem dat kan spelen bij het betrekken van jongeren is dat het moeilijk is omsleutelfiguren te vinden die de mening van ‘de jeugd’ in zijn algemeenheid kanvertegenwoordigen. Om toch jongeren te vinden die kunnen participeren is eenstructurele inspanning nodig. Zowel op landelijk als op lokaal niveau kunnen‘netwerkers’ aangesteld worden die contact maken en onderhouden met jongeren enjongerenorganisaties;

• mainstream jongeren in adviesorganenIn het beleid om de participatie van vrouwen te vergroten speelt mainstreamingtegenwoordig een grote rol. Mainstreaming betekent de integratie van diversiteit inbeleid en uitvoering. Naast vrouwen en allochtonen zou ook voor jongeren eenmainstreamingbeleid gevoerd kunnen worden. Bij diversiteitsdoelstellingen van desamenstelling van adviesorganen kunnen jongeren ook opgenomen worden. Dit zorgt

60

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 60

niet alleen voor een minder categorale positie voor jongeren, maar noopt ook totnadenken over de indirecte leeftijdsgrenzen die gesteld worden in de eisen die geldenvoor adviesraadsleden;

• zorg voor duidelijkheidJongeren haken snel af als de informatievoorziening onvoldoende is, de doelen vaninspraak te vaag zijn of de effectiviteit van medezeggenschap niet duidelijk is.Jongeren hebben veel meer baat bij duidelijke en concrete vormen van inspraak,waarbij het effect en de tijdsduur van de medezeggenschap van tevoren bekend zijn.Een goede informatievoorziening is daarbij ook essentieel. Dat betekent dat degeboden informatie bij de belevingswereld van jongeren moet aansluiten en volledigmoet zijn zonder te uitvoerig te worden.

61

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 61

4.3. MediaDe media hebben veel invloed op beeldvorming. Beeldvorming in de samenlevingkomt niet alleen via de media tot uiting, maar wordt ook door de media geproduceerden in stand gehouden. Eenzijdige beeldvorming over jongeren komt voort uitonbekendheid met (bepaalde groepen) jongeren. Deze onbekendheid zorgt ervoor datbeelden over jongeren als groep niet door eigen ervaringen met individuele jongerengenuanceerd kunnen worden. De media vormen dan de enige bron van informatieover jongeren. De beelden die er over jongeren ge(re)produceerd worden in de mediazijn dus erg belangrijk voor het ontstaan maar ook voor het bestrijden van stereotypenover jongeren.

4.3.1. Onderzoek jongeren in de mediaHet LBL heeft een klein kwalitatief onderzoek uitgevoerd naar het vóórkomen vanjongeren van 15 tot en met 25 jaar in dagbladen en op publieke televisiezenders. In deperiode van 5 tot 11 oktober 2000 zijn NRC Handelsblad, De Telegraaf, Trouw enHet Parool doorgespit op berichten waarin jongeren vóórkomen. Op televisie werdendiverse Nederlandse programma’s op de publieke zenders bekeken op de manierwaarop jongeren geportretteerd worden.

62

Geanalyseerde programma’s per genre

• nieuws/actualiteiten: - het Journaal (NOS, 7 afleveringen)- Netwerk (NCRV, AVRO, KRO, 5 afleveringen)

• comedyseries: - In de clinch (NCRV)- Ben zo terug (VARA)- Jansen en Jansen (VARA)- Verkeerd verbonden (Tros)

• documentaires/reportages: - Finals (BNN)- Man bijt hond (NCRV)- FF wat anders (VARA, 2 afleveringen)- Urbania, een stadstriptiek (NPS)- Het huishouden van Don Quichote (NCRV)- Waskracht! (VPRO)

• dramaseries: - De Russen (KRO)- In de praktijk (EO)

• talkshows: - Barend & Witteman (VARA, 5 afleveringen) - De Plantage (VPRO)

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 62

Het onderzoek is met name indicatief. Demening van de onderzoekers speelt eengrote rol in het beoordelen vanbeeldvorming over jongeren, dus hetonderzoek heeft een hoge mate vansubjectiviteit. Ook is het uitgevoerd doorzes verschillende personen, waardoor deprogramma’s en artikelen niet op dezelfdewijze zijn beoordeeld. Toch kan uit hetonderzoek wel een bepaalde trendgelezen worden wat betreft de frequentiewaarmee en manier waarop jongeren inde media vóórkomen.

Publieke televisiezendersVoor de televisieprogramma’s gold alsselectiecriterium dat er in redelijkheidverwacht mocht worden dat er jongerenin voorkwamen. Daar vielen ook

algemene programma’s onder die een afspiegeling van de samenleving verbeelden.Ook moesten het programma’s zijn die in de tegenwoordige tijd of de nabije toekomstspeelden (en relevantie hebben voor het beeld over de huidige jongeren). In totaal zijner 33 programma’s uit vijf verschillende genres bekeken. De gekozen genres zijnnieuws/actualiteiten, comedy, documentaires/reportages, dramaseries en talkshows (ziekader hiernaast voor een lijst van de geanalyseerde programma’s).

• vóórkomen van jongerenIn tweederde van de 33 programma’s kwamen jongeren voor. Ze hadden echter vakereen bijrol (in 14 programma’s) dan een hoofdrol (in 8 programma’s). Jongerenkwamen in 14 programma’s zelf aan het woord, maar dat was in slechts 6 gevallen(28%) evenredig aan de hoeveel volwassenen/ouderen.Er bestaat een groot verschil tussen de genres wat betreft het aantal programma’swaarin jongeren voorkwamen. In het journaal kwamen in maar 16% (9) van de itemsjongeren voor, terwijl dit voor documentaires/reportages 63% was. Van de 9 items inhet journaal waarin jongeren wel een rol speelden kwam maar in één geval eenjongere aan het woord: een meisje dat in reactie op het kroningsfeest van GroothertogHenri in Luxemburg de woorden “es war schön” uitsprak. In de andere items kwamenalleen volwassen deskundigen aan het woord.

• stereotypering van jongerenIn 18 programma’s werden er naar de mening van de onderzoekers stereotypengebruikt (zie kader hierboven). Dit betrof in de meeste (4) gevallen gewelddadige

63

Stereotiepe beelden van jongeren op depublieke zenders

• gewelddadige jongeren/relschoppers• allochtone crimineel• domme blondjes, kibbelende meiden(seksestereotype)• materialistische/egoïstische jongeren• traditioneel rollenpatroon (seksestereotype)• jongeren met gebrek aan normen• aanhangers van een extreme jongerencultuur• afhankelijk kind• feestgangers• jongeren als voorhoede van politieke verandering • succesvolle snelle jongens in pak

Uit: LBL, Onderzoek jongeren in de media, 2000

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 63

jongeren, met name in nieuwsuitingen over onlusten in Israël en Palestina maar ook ineen dramaserie.

• polarisatie van leeftijdsgroepenIn 8 programma’s was er sprake van een vorm van polarisatie van leeftijdsgroepen. Dituitte zich in het beeld van jonge Palestijnse relschoppers die tegenover volwassenIsraëlische politiemensen stonden, maar ook in het beeld van jonge Servischestudenten die betoogden tegen de oudere autoritaire macht. Op een meer verbalemanier speelde polarisatie van jong en oud een rol in een documentaire overscholieren in het examenjaar van de HAVO. De leraren werden afgeschilderd als deboosdoeners die de scholieren onrecht aandeden, terwijl de jongeren niet serieuswerden genomen door de decaan.In een interview met een aantal topsporters zei één van hen over het hebben vanspierpijn: “soms voel je je net een oude man”. Dit is ook een vorm van polarisatie: hetbeeld van gezonde jonge atleten wordt afgezet tegen het beeld van gebrekkigeouderen.

• bejegening van jongerenDe bejegening van jongeren werd bij 5 programma’s betuttelend genoemd. In viergevallen werden jongeren respectvol behandeld. Andere woorden die gebruikt werdenom de bejegening van jongeren omschrijven zijn amicaal, onrespectvol, neerbuigend,achteloos, sensationalistisch en geïnteresseerd.In een aantal programma’s viel het op dat jongeren getutoyeerd werden en bij hunvoornaam werden genoemd, terwijl volwassenen/ouderen met ‘u’ en‘mevrouw/meneer’ aangesproken werden. Dit was met name het geval bij reportagesen talkshows. De leeftijdsgrens voor tutoyeren loopt wel uiteen. Dit zou kunnenbetekenen dat de positie die iemand heeft (onbewust) een rol speelt in de bejegening(een moeder wordt met ‘u’ aangesproken, een stemkunstenaar van dezelfde leeftijdmet ‘je’). Een vraag die werd opgeworpen door een interview met twee jonge(ex)depressiepatiënten was of zij anders waren benaderd als ze ouder waren. Er werdbijvoorbeeld aan hen gevraagd: “Praat je nog steeds met die psycholoog?” Aan een watouder persoon was deze vraag wellicht anders geformuleerd: “Bent u nog onderbehandeling?” Ook werkte het bevreemdend dat de moeder van één van de jongerendeelnam aan het interview. Dit wekte de indruk dat de jongere niet in staat zou zijnhaar eigen verhaal te vertellen.

DagbladenBij de analyse van landelijke dagbladen zijn alle berichten geteld en vervolgens hetaantal berichten waarin jongeren voorkwamen. Deze berichten zijn daarnageanalyseerd.

64

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 64

• vóórkomen van jongerenGemiddeld komen jongeren in 3% van de artikelen in de gekozen Nederlandsedagbladen voor. Er bestaat wel een verschil tussen de dagbladen onderling. Het Paroolen De Telegraaf scoorden 4%, terwijl NRC Handelsblad op 2% uitkomt en Trouw op1%. In de artikelen waarin jongeren een rol spelen hebben ze in alle dagbladen veel vakereen hoofdrol dan een bijrol. In Het Parool en Trouw kwamen significant meermannen (resp.73% en 88%) dan vrouwen (resp. 27% en 12%) voor. Bij NRCHandelsblad en De Telegraaf was die verhouding nagenoeg gelijk. Allochtonen komenhet meest aan bod in Het Parool en het minst in NRC Handelsblad.Wat opvalt is dat De Telegraaf 23 keer de leeftijd van een jongere in een artikelspecifiek vermeldt, terwijl de andere kranten dit tussen de 6 en 8 keer doen. In veelgevallen was het echter overbodig voor de strekking van het verhaal om een leeftijd tevermelden.

• stereotypering van jongerenDe manier waarop jongeren afgeschilderd worden is ook verschillend in de dagbladen.Wat betreft de onderwerpen van de artikelen valt op dat deze in Het Parool en DeTelegraaf eerder een negatief dan een positief onderwerp hebben (verhouding 3:2),terwijl dit in Trouw en het NRC andersom is. Dit zegt echter nog weinig over derollen die jongeren spelen in de artikelen. De rol die jongeren het vaakst hebben is dievan gewelddadige criminelen of lastpakken (17 keer). Andere vaker voorkomenderollen zijn (top)sporter, aanstormend talent, student en slachtoffer. Deze rollen hoevenop zich niet stereotiep te zijn. Het ligt er aan of de rol genuanceerd en in een bredere

context, of juist eenzijdig ensensationalistisch gebracht wordt.Er zijn bijvoorbeeld 7 berichtenwaarin criminele jongerenvóórkomen die niet stereotiepgeacht werden. De onderzoekers hebben eenaantal stereotiepe beschrijvingenvan jongeren gevonden in dediverse kranten (zie kader). Net alsop de publieke televisiezenderskomen ook hier criminele,gewelddadige en overlastveroorzakende jongeren op deeerste plaats. Waar het echter opde televisie met name ging ombeelden van de onlusten inPalestina en Israël, ging het in dekranten vooral om individuele

65

Stereotiepe beelden van jongeren in dagbladen

• criminele/gewelddadige jongere• (top)sportende jongere• geile Surinamer• bisexuele jonge mannen die onveilig vrijen• jongeren die onverantwoordelijk zijn met geld• jongeren die beschermd moeten worden tegen zichzelf• activistische studenten • egoïstische jongeren• jong talent (al veel bereikt op jonge leeftijd)• puistige pubers • gillende meiden (seksestereotype)• ‘t vrouwtje/’t verkoopstertje (seksestereotype)• dom blondje (seksestereotype)

Uit: LBL, Onderzoek jongeren in de media, 2000

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 65

moord-, diefstal- en geweldszaken in Nederland. Jongeren werden in de context vanhet conflict in Palestina en Israël amper genoemd in de dagbladen.

Wat opvalt is dat jongeren niet aan het woord komen in de artikelen waarinstereotypen over jongeren vóórkomen. In de artikelen waarin jongeren zelf geciteerdworden is de stereotypering vaak een stuk minder. Een goede genuanceerdebeeldvorming is te vinden in twee portretten van jongeren (een componist in Trouwen een schrijver in Het Parool) waarin de jongere de kans krijgt zelf te spreken. Erzijn overigens ook twee berichten gevonden die beogen negatieve beeldvorming overjongeren onderuit te halen. De Telegraaf schrijft ‘Jongeren zouden ongezond leven ensteeds luier worden. Niets is minder waar, zo bleek gisteren uit een mega-enquête...’. Helaasluidt de kop ‘Jeugd op de gezonde toer’82, waarmee gesuggereerd wordt dat gezond leveneen tijdelijke bevlieging is. Ongeveer hetzelfde gebeurt bij Het Parool waarin het idee dat de hedendaagse jeugdniet deugt en slecht wordt opgevoed, onderuit wordt gehaald. Het artikel is heel goedvanuit beeldvormingsoogpunt: jongeren worden noch opgehemeld, noch afgekraakt.De kop luidt echter ‘Onschuldige kinderen bestaan niet’, hetgeen een verkeerd beeld kangeven.

• polarisatie van leeftijdsgroepenLeeftijdscategorieën werden ook in de dagbladen op verschillende manierengepolariseerd. Het beeld van de verantwoordelijke volwassene/oudere tegenover deonverantwoordelijke jongere komt meerdere keren naar voren. In Het Parool wordenMarokkaanse buurtvaders in Amsterdam tegenover criminele Marokkaanse jongerengeplaatst en veilig vrijende oudere biseksuele mannen tegenover roekeloze jongebiseksuele mannen.

Ook worden op een aantal plaatsen generatiesvergeleken. In Trouw worden jongerenorganisatiesdie actief zijn in medezeggenschap in hetMiddelbaar Beroepsonderwijs vergeleken met dejongeren die iets meer dan dertig jaar geleden hetMaagdenhuis bezetten: “De eerste generatiestudentenactivisten nadert onderhand de leeftijd om uitte kijken naar een plaats in het bejaardentehuis...Maarin het MBO is het heel lang stil gebleven”.83

In Het Parool wordt er door de schrijver van eeningezonden brief over lijfstraffen van scholieren

66

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 66

terugverlangd naar vroeger toen dit nog toegestaan was. Hiermee wordt gesuggereerddat jongeren vroeger braver en beter waren.Ten slotte stond er een artikel in Trouw waarin leeftijdscategorieën gesegregeerdwerden. Het betoog was dat regionale radiostations gaan profiteren van de groei vanhet aantal ouderen in Nederland. Jongerenstations zullen daarentegen luisteraars gaanverliezen. In dit artikel wordt het intragenerationele denken naar voren gebrachtwaarbij iedere leeftijdscategorie haar eigen cultuur heeft en het niet mogelijk is omleeftijden te mengen.

• bejegeningDe manier waarop jongeren in krantenartikelen worden bejegend verschilt per artikelen is zeer uiteenlopend. Woorden die gebruikt zijn om de bejegening te omschrijvenzijn onder andere respectvol, bewonderend, neutraal, zorgzaam, verbaasd,sensatiegericht, neerbuigend en medelijdend. Het kan van het onderwerp afhangen;het verschilt in ieder geval per krant. In De Telegraaf worden jongeren bijvoorbeeldvaker op een sensatietoon benaderd, terwijl ze in NRC Handelsblad vaker neutraalbehandeld worden.

ConclusieIn dagbladen komen jongeren minder voor dan te verwachten is op grond van hetpercentage dat zij uitmaken van de Nederlandse bevolking (12%). Op de publieketelevisie klopt de verhouding beter. Beide media maken regelmatig gebruik vanstereotypen over jongeren. De meest populaire stereotypen zijn ‘criminele jeugd’ en‘aanstormend jong talent’. Dit is weinig genuanceerd: jongeren zijn in de media vaakóf geweldig óf gewelddadig.

In de volgende paragrafen worden de voorbeelden van een vrij-veilig campagne en vanverkeersveiligheid uitgelicht om te illustreren hoe stereotypering in de medianegatieve gevolgen kan hebben voor jongeren. Bij het voorbeeld van de veilig vrijencampagne speelt met name de sensatiebelustheid van de media een rol. Het voorbeeldverkeersveiligheid laat zien hoe jongeren en ouderen elkaar stereotyperen.

4.3.2. vrij-veilig campagneVoor media en voorlichting gelden gedeeltelijk dezelfde valkuilen wat betreft deproductie van negatieve beeldvorming over jongeren, maar er zijn ook duidelijkeverschillen aan te wijzen. De pers informeert niet alleen, maar is ook gericht opdoelgroepenbinding en een hoge oplage of goede kijk- en luistercijfers. Voorlichtingdaarentegen is minder gebonden aan het winstmotief maar is vaak zó hard bezig methet overbrengen van de eigen boodschap dat men ‘bijwerkingen’ zoals stigmatiseringen stereotypering uit het oog verliest.

In een analyse van een vrij-veilig campagne vanuit het oogpunt van beeldvorming overjongeren komt duidelijk tot uiting dat voorlichting en media een haat-liefde

67

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 67

verhouding hebben. De aandacht van de media versterkt de (massa)voorlichtings-campagnes omdat de boodschap daardoor vaker en breder aan het publiek wordtgetoond. Anderzijds kunnen de media door ongenuanceerde of negatieveberichtgeving de boodschap ondermijnen.

Vrij-veilig campagne: achtergrondSinds 1987 zijn er 12 publiekscampagnes over veilig vrijen geweest. De eerste jarenrichtten de campagnes zich op de gehele bevolking, want kennis over het bestaan vanAIDS werd voor iedereen van belang geacht. Latere campagnes hadden als doelgroepzowel jongvolwassenen die door hun gedrag risico lopen op infectie (wisselendecontacten, vreemdgaan, prostitueebezoek), als jongeren die aan het begin staan vanhun seksuele carrière. Er was in het begin nog terughoudendheid wat betreftspecifieke/expliciete aandacht voor homoseksuelen vanwege angst voor stigmatiseringen discriminatie.84

In 1988 werd ervoor gepleit de campagne primair op jongeren te richten. Menverwachtte weerstand vanuit de politiek vanuit het idee dat promotie van het condoomjongeren zou aanzetten tot vervroeging van hun eerste seksuele ervaringen en totpromiscue gedrag. Bovendien zou het teveel op geslachtsgemeenschap zijn gericht.Uiteindelijk kwam er wel een vrij veilig op vakantie campagne, maar zonder directezichtbaarheid van condooms.

De campagnes na 1993 zijn in principe gericht op iedereen die onveilig vrijt: mensenvan verschillende seksuele geaardheid, herkomst, opleidingsniveau en vanverschillende leeftijden. De boodschap wordt wel met name gericht op deleeftijdsgroep 15-35 jaar. Daarnaast zijn er de projecten ‘ik vrij veilig, óók op vakantie’uit 1998 en 1999. De doelgroep voor deze projecten waren jongeren van 15 tot enmet 24 jaar. Het project uit 1998 is een goed voorbeeld van wisselwerking tussen depers en voorlichting en hoe dat jongeren negatief kan stereotyperen.

Vrij-veilig campagne: een voorbeeldUit een onderzoek van de vakgroep Sociale Psychologie van de Universiteit vanAmsterdam85 in 1997 bleek dat het merendeel van de jongeren vóór de vakantie geenrekening houdt met een eventuele vrijpartij en dus geen condooms meeneemt naarhun vakantiebestemming. Wel bleken de vakantiegangers aanzienlijk sneller seksueelcontact te hebben dan in de thuissituatie. Volgens de cijfers vrijen bijna 80.000jongeren per jaar onveilig op vakantie. Dit was aanleiding voor de Stichting soa-bestrijding om ook in 1998 een project te richten op jongeren van 15 tot en met 24jaar die op vakantie gaan. Bij aanvang van de campagne werd een persmap verstuurdnaar de landelijke en regionale (jongeren)media, met onder andere de resultaten vanhet onderzoek en een persbericht. Dit persbericht was heel positief opgesteld. Desuggestie dat álle jongeren onveilig vrijen op vakantie werd met opzet vermeden en deaandacht ging vooral uit naar het meenemen van condooms uit voorzorg. Vervolgens

68

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 68

ging de pers ermee aan de haal. Deze krantenkoppen zijn een voorbeeld van wat erzoal viel te lezen in de Nederlandse pers:

4 mei 1998 De Telegraaf ‘Jeugd vrijt onveilig op vakantie’4 mei 1998 Utrechts Nieuwsblad ‘Jongeren vrijen onveilig op vakantie’4 mei 1998 Brabants Nieuwsblad ‘Vakantieseks van jongeren vaak onveilig’

In deze krantenkoppen wordt in niet mis te verstane termen gesuggereerd dat alleNederlandse jongeren onveilig vrijen in hun vakantie. Dat 80.000 van hen dat doen isaanleiding om aandacht te besteden aan voorlichting, maar niet voor dit soortalarmisme. Uit de cijfers van het voorgenoemde onderzoek blijkt namelijk dat in totaalmaar 4% van de Nederlandse jongeren die op vakantie gaan onveilig vrijt. Er zijn dusbijna 1.870.000 jongeren die niet vrijen of veilig vrijen op vakantie!

Uit dit voorbeeld blijkt dat er mede door de media een aantal mythen rond jongerenen seksualiteit bestaan. Deze mythen corresponderen veelal niet met de feiten, maarkunnen wel degelijk negatieve gevolgen voor jongeren hebben. In een gesprek met JosPoelman, medewerker van de Stichting soa-bestrijding, wordt duidelijk hoecontraproductief deze negatieve beeldvorming in de media kan uitpakken voor deboodschap die de bovengenoemde campagne wil uitdragen:

‘Mensen worden sterk beïnvloed door gedragsnormen. De campagne is erop gericht eenpositieve norm onder jongeren te creëren of te versterken ten aanzien van veilig vrijen.Dat de pers er zo mee aan de haal gaat en suggereert dat er een negatieve norm bestaat,daar worden jongeren door beïnvloed. Als de norm lijkt te zijn dat jongeren negatieftegenover veilig vrijen staan, dan kost het de jongeren die van die vermeende normafwijken veel meer moeite om zich daar tegen af te zetten. Dit terwijl die norm eigenlijk heel positief is. De meeste jongeren praten niet overcondoomgebruik, maar doen het wel. Ze vinden eigenlijk allemaal dat je veilig moet vrijenen condooms moet gebruiken, ook al lukt dat niet altijd. Wij proberen in de voorlichtingmeningsuitwisseling te stimuleren zodat jongeren van elkaar horen dat ze eigenlijkallemaal vinden dat je veilig moet vrijen en dat er maar heel weinig zijn die zeggen:‘Onzin, belachelijk, ik loop dat risico wel’. Eigenlijk doe je de jongeren onrecht aan en neem je ze niet serieus als je een negatievenorm creëert.’

Het beeld dat alle jongeren onveilig vrijen kan dus hele vervelende gevolgen hebben.Het legt van buitenaf een groepsnorm op die positief gedrag tot uitzonderingbombardeert.

Naast de mythe dat alle jongeren onveilig vrijen bestaat er bij sommige ouders enscholen het beeld dat jongeren eerder aan seks zullen beginnen als ze er al vroeg overgeïnformeerd worden.

69

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 69

Jos Poelman: ‘Men is vaak bang dat kinderen sneller aan seks beginnen als ze informatie hebben overseks. Dat klopt dus helemaal niet. Uit de evaluatie van het lespakket ‘lang leve de liefde’blijkt juist dat als je mensen op jonge leeftijd al goede seksuele voorlichting, onder andereover veilig vrijen geeft, ze niet alleen vaker veilig vrijen in de toekomst, hetgeen het doelvan het lespakket is, maar dat ze daarnaast zelfs geneigd zijn seksualiteit uit te stellen.Jongeren gaan als ze de informatie hebben daar dus heel verantwoordelijk mee om. Jedoet jongeren tekort als je informatieverstrekking niet serieus neemt.’

ConclusieIn dit voorbeeld komt duidelijk naar voren dat de negatieve beeldvorming rondjongeren en seksualiteit ook negatieve gevolgen voor de jongeren kan hebben. Demanier waarop jongeren geportretteerd worden in de media als onverantwoordelijk endoor hormonen geleid op seksueel gebied kan zowel hun zelfbeeld aantasten als hunkeuzevrijheid beperken. Ook kan dat ervoor zorgen dat jongeren moeilijker vrijuitspreken over seksualiteit. Jongeren blijken juist heel bekwaam te zijn in het maken vande juiste keuzes als zij openlijk en goed geïnformeerd worden.

4.3.3. VerkeersveiligheidEens in de zoveel tijd wordt er in de media weer een discussie gevoerd over wie degrootste brokkenmakers in het verkeer zouden zijn: ouderen of jongeren. Beidenwijzen naar elkaar. Er bestaat dan ook nogal wat negatieve beeldvorming over beideleeftijdsgroepen wat betreft verkeersdeelname.

Voor ouderen is er bijvoorbeeld een verplichte medische keuring voor 70-plussers diehun rijbewijs willen verlengen. Dit naar aanleiding van het idee dat de ouderdom metgebreken komt, hetgeen door de cijfers over het stijgende aantal verkeersdoden boven70 bevestigd lijkt te worden. Het LBL heeft deze kwestie nader onderzocht en kwamtot de conclusie dat er vooralsnog geen gegevens bekend zijn die een medischekeuring uitsluitend voor 70-plussers rechtvaardigen. Ouderen zijn weliswaar kwetsbaarin het verkeer, maar jongere leeftijdscategorieën (18-35 jaar) hebben een grotere kansslachtoffer te worden in het verkeer.86

Jongeren worden op vergelijkbare wijze gediscrimineerd in het verkeer. Zij moetenbijvoorbeeld vaak een veel hogere premie betalen voor hun autoverzekering, ongeachthun rijgedrag. De redenen voor dit onderscheid naar leeftijd zijn echter niet zuiverobjectief. De beeldvorming rond jongeren en verkeersdeelname kleuren de manierwaarop er in de media met de feiten wordt omgegaan.

Er is veel onderzoek op het gebied van verkeersgedrag en verkeersveiligheid. InNederland wordt dit onderzoek vooral gedaan door de Stichting WetenschappelijkOnderzoek Verkeersveiligheid. De cijfers die uit dit onderzoek voortkomen wordendoor de overheid, maar ook door aanbieders van autoverzekeringen gebruikt. Ditbetreft onder andere cijfers over de samenhang tussen ongevalsrisico, ongevals-

70

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 70

betrokkenheid en leeftijd. Deze cijfers bevestigen op het eerste gezicht het beeld vanouderen en jongeren als brokkenmakers op de weg. Jongeren tot 24 jaar en ouderenvanaf 70 jaar hebben in de statistieken het grootste ongevalsrisico. Bij differentiëringvan de cijfers komt echter een genuanceerder beeld naar voren over ouderen enjongeren in het verkeer.

Verkeersveiligheid: achtergrondOver zowel jonge als oudere bestuurders bestaat een negatief beeld. Ouderen wordenafgeschilderd als slome en onzekere chauffeurs die de weg niet goed zien. Jongerenkrijgen het etiket van onverantwoordelijke, agressieve snelheidsmaniakken opgeplakt.

Het is jammer dat jongere en oudere weggebruikers vooral op elkaar mopperen endaarmee de negatieve beeldvorming over en weer in stand houden, in plaats vansamen de stereotypering zelf aan te vallen. Recentelijk laaide de discussie weer op naaraanleiding van de verplichte medische keuring voor 70-plussers. In een paaringezonden brieven naar de krant stonden de volgende fragmenten te lezen:

‘Eerst wrijf je je ogen uit, dan lees je nog een keer. Het staat er echt, ouderen die zich nietkunnen aanpassen aan het drukke agressieve verkeer moeten van de weg af. Dus nu wordtde agressie tot norm verheven. Agressie van lieden die gezien hun leeftijd net van de borstaf zijn; die zich als nietsontziende maniakken door het verkeer bewegen. En dat moet nude norm worden waar de ‘oudere’ automobilist zich bij aan moet passen? Ik heb een veelbeter idee. Verhoog de leeftijd waarop een rijbewijs gehaald kan worden naar 25 jaar. Danzijn die lieden misschien een beetje uitgeraasd...’ 87

‘Voor experts die ouderen van de weg willen hebben, is die categorie automobilisten eengemakkelijke prooi. Ze vormen een grote groep die het minst zal protesteren. Met evenveelrecht hadden die experts kunnen stellen dat agressievelingen en snelheidsmaniakken van deweg moeten worden verwijderd. Door het agressieve gedrag van veel jonge automobilistenworden de ouderen gewoon van de weg gedrukt. De brutalen hebben de halve wereld...’ 88

Maar het zijn niet alleen de ouderen die zich aangevallen voelen die een stereotiepeblik op jongeren richten. Op dezelfde dag als bovenstaande fragmenten werd een rij-instructeur geciteerd in de krant:

‘Ouderen zijn gedisciplineerder...Het zijn de opgefokte jongeren die geïrriteerd raken als deouderen zich niet aanpassen. De meeste ouderen rijden gewoon hartstikke goed, echt waar.Die opgefokte jongeren liggen verderop misschien alweer op een kant in de sloot. Ouderenhebben in de loop der jaren een enorme rij-ervaring opgedaan terwijl die jongeren gelijkdenken dat ze alles kunnen. Die oudere weet dat die poes ook plotseling de weg op kanschieten, terwijl die machojongetjes die poes niet eens zien zitten en naar leuke vrouwtjesspeuren.’ 89

Ook op televisie wordt het stereotype van de jonge risicobestuurder gebruikt. Eenverzekeringsmaatschappij gebruikt het bijvoorbeeld voor haar reclame. In de reclame

71

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 71

is een jongen te zien die iets uit de koelkast wil pakken. Dan ziet hij autosleutels op dekoelkast liggen en krijgt hij een ondeugende blik in zijn ogen. De kijker weet dan aldat er iets mis zal gaan. En jawel: de jongen neemt inderdaad de auto, kijkt onder hetrijden achterom naar een mooi meisje en botst tegen de auto van Moszcowicz aan, dieer een whiplash aan overhoudt.

In de citaten worden jonge bestuurders over één kam geschoren en ook de reclamebevestigt het negatieve beeld van jonge automobilisten. Er wordt een stereotypeneergezet dat gestaafd lijkt te worden door de cijfers. Deze tonen inderdaad aan datjongeren een bijzondere risicogroep in het verkeer vormen. Beoordeeld op deaantallen doden per 100.000 inwoners komen de hoogste waarden voor in de klassen16-24 jaar en 70-plus. De kans op een ernstig ongeval per afgelegde kilometer is hetgrootst in de leeftijdscategorie van 18 tot 24 jaar.90 Daar zijn echter verschillendekanttekeningen bij te maken.

Verkeersveiligheid: een voorbeeldOngeveer 15 jaar geleden hebben verzekeraars een studie gedaan naar het aantalschadeclaims en de hoogte daarvan. Daaruit bleek dat de schadeclaims bij jongerenonder de 24 jaar in aantal en hoogte een stuk hoger lag dan bij andere verzekerden.Toen heeft een groot aantal verzekeraars van autoverzekeringen besloten een extratoeslag te berekenen op de premie voor jongeren onder de 24 jaar. De meestemaatschappijen hanteren deze extra toeslag voor jongeren nog steeds.91

Op het eerste gezicht lijkt dit een gerechtvaardigd onderscheid naar leeftijd. Deberekeningen van de Bond van Verzekeraars tonen aan dat op basis van een index van100 (bij de leeftijdsgroep 31-40 jaar), de gemiddelde schadelast van personen van 24jaar en jonger 174 is en voor ouderen boven de 70 jaar 158. Ook de schadefrequentieis voor beide groepen het hoogst.92 Toch valt er nog heel wat op af te dingen. Erontstaat een heel ander beeld als de cijfers gedifferentieerd worden.

Ten eerste kan gedifferentieerd worden naar geslacht. Dan blijkt uit de cijfers dat dekans op een ongeval weliswaar voor beide seksen het grootst is tussen de 18 en 24 jaar,maar dat mannen in alle leeftijdsgroepen ruimer vertegenwoordigd zijn dan vrouwenin de categorie ongevalsbetrokken bestuurders. Het risico van een jonge man van 18tot 24 jaar is bijna twee keer zo groot als dat van een jonge vrouw. Verder lijkt relatiefgezien, over de laatste tien jaar, het risico van jonge vrouwen sterker af te nemen dandat van jonge mannen. Het is dus niet rechtvaardig om jonge vrouwen een even hogepremietoeslag te berekenen als mannen.

Ten tweede kan er gekeken worden of deze cijfers voor jongeren in het algemeengelden, of alleen voor een kleine groep die door hun extreem hoge aantal ongevallende cijfers omhoogduwt. Het laatste blijkt het geval te zijn. Uit ongevalsstudies isgebleken dat niet alle jonge bestuurders hetzelfde risico lopen; er zijn namelijk jongebestuurders die meer risico lopen dan andere. Deze subgroep vertoont ook vaak

72

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 72

combinaties van riskant verkeersgedrag, bijvoorbeeld rijden onder invloed en te hardrijden. Engels onderzoek wijst uit dat binnen de leeftijdsgroep 18 tot 24 jaar een grotevariatie bestaat. Ongeveer tweederde van de jonge bestuurders blijkt geen verschil tevertonen met de meer ervaren leeftijdsgroepen. Het blijkt dus dat de meerderheid vande jongeren moet boeten voor het gedrag van een kleine groep.93

Ten derde hangt het grotere risico voor jonge bestuurders niet alleen samen met hunleeftijd. De kans om bij een ongeval betrokken te raken is afhankelijk van kilometrage.Dat wil zeggen: hoe meer men rijdt, hoe meer kans op een ongeval. In absoluteaantallen neemt dus voor iedereen, ongeacht leeftijd, de kans op een ongeval toe methet kilometrage.94 Er zijn sterke aanwijzingen dat ook rij-ervaring een factor speelt.Iemand tussen de 18 en 24 jaar heeft per definitie een beperkte rij-ervaring. Detoenemende rij-ervaring is dan ook een belangrijke reden voor de daling in risico methet stijgen van de leeftijd.95 Een ‘beginnerspremietoeslag’ is dus beter dan eenleeftijdsgebonden premietoeslag.

Tenslotte zijn er de ontwikkelingen in ongevalsrisico van jonge bestuurders. Daaruitblijkt dat het absolute aantal jonge mannelijke bestuurders dat betrokken is bij ernstigeongevallen in de laatste tien jaar gereduceerd is met ongeveer 50%. Voor jongevrouwen was dit met bijna 30%. Deze afname van risico heeft te maken met eenafname in kilometrage, maar ook met een continu afnemend relatief risico(ongevalsbetrokkenheid per afgelegde kilometer).96 Ondanks deze afname blijven veelverzekeraars hun premies baseren op oude cijfers.

Als al deze differentiaties en nuances meegenomen worden in de beoordeling is eenpremietoeslag voor jonge bestuurders lang niet zo rechtvaardig als het op het eerstegezicht leek. In het gehanteerde systeem wordt het overgrote deel van de jongeren dusgediscrimineerd, doordat de algemene onderzoekscijfers waarin jongeren alshomogene risicovolle groep naar voren komen heel goed past bij de negatievestereotiepe beeldvorming die er bestaat over jongeren achter het stuur. Beter is het omde hoogte van de premie te baseren op het aantal jaren schadevrij rijden en het aantalkilometers dat men rijdt.

ConclusieOuderen en jongeren worden beiden gestereotypeerd als risicovolle autobestuurders,in veel gevallen door elkaar. Beiden worden echter ook op kosten gejaagd vanwegedeze stereotypen; jongeren bij autoverzekeringen en ouderen bij het verlengen vanhun rijbewijs. Een genuanceerder beeld kan naar voren komen als de cijfers en feitenbeter doorgrond worden en de individuele automobilist op de eigen kwaliteitenbeoordeeld wordt. De meeste jongeren zijn verantwoordelijke weggebruikers en nietalle ouderen zijn gebrekkig. De polarisatie van jong en oud, die over en weerplaatsvindt, doet helaas afbreuk aan de positie van beiden.

73

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 73

4.3.4. Media: valkuilenStereotypen worden voor een belangrijk deel gevormd via televisie en radio, inkranten en tijdschriften en in reclames en voorlichtingsmateriaal. In deze mediaworden ook over jongeren veel negatieve stereotypen gereproduceerd. Er zijn eenaantal zaken aan te wijzen die dit in de hand werken:

• gebruik van stereotypenIn de media wordt veel gebruik gemaakt van stereotypen om snel een beeld of eenbepaalde sfeer neer te zetten. Zoals de eerdergenoemde reclame van eenverzekeringsmaatschappij waarin een jongen de auto van zijn vader pakt en eenbotsing krijgt. Daarnaast wordt veel gewerkt met polarisatie: door de ene categorie af te zetten tegeneen stereotype van de andere komt de boodschap met grote maar misleidendehelderheid over. Als de boodschap is dat jongeren mooi, fris en flitsend zijn, wordenouderen gebruikt als contrast en afgeschilderd als uitgezakt, zielig en gebrekkig.Andersom werkt het hetzelfde: als de boodschap is dat volwassenen verantwoordelijken wijs zijn, worden ze soms tegen jongeren afgezet die worden geportretteerd alsroekeloos en onervaren;

• bejegeningDe media benaderen jongeren vaak betuttelend. Dit komt onder andere tot uiting inhet feit dat jongeren praktisch altijd bij de voornaam genoemd worden en getutoyeerdworden, terwijl volwassenen met meneer of mevrouw aangesproken worden. Ookworden aan jongeren vaker retorische of ja/nee vragen in plaats van open vragengesteld, alsof ze niet in staat zijn zelf een antwoord te formuleren;

• selectieDe selectie van het te brengen nieuws heeft grote invloed op beeldvorming via demedia. Ten eerste is goed nieuws meestal geen nieuws, waardoor vooral negatieveberichten aan de orde komen. Ook ligt bij media-uitingen over burgers in hetalgemeen de nadruk vooral op de werkzame bevolking. Jongeren die de arbeidsmarktnog niet zijn opgegaan en gepensioneerden die de arbeidsmarkt verlaten hebbenkomen niet aan bod en worden op die manier niet beschouwd als volwaardige burgers.Daarnaast komen jongeren soms juist wel eenzijdig aan de orde bij een algemeenmaatschappelijk probleem, waardoor ten onrechte wordt gesuggereerd dat iets eentypisch jongerenprobleem is. De kop van een krantenbericht over een Belgischonderzoek naar alcohol in het verkeer luidde: ‘38% van jonge verkeersslachtoffersdronken’. Uit het onderzoek bleek inderdaad dat van alle jongeren van 18 tot 25 jaardie betrokken zijn bij een verkeersongeval 38% dronken is. Van de 25- tot 34-jarigenis dat echter 53% en van de 35- tot 45-jarigen maar liefst 59%!97 Deze overbelichtingvan jongeren en de onderbelichting van ouderen in de media hebben een vergelijkbaareffect. Ze nemen beiden een leeftijdscategorie niet serieus en sluiten dezemaatschappelijk uit;

74

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 74

• analyseBij de analyse van een incident of voorval waarbij jongeren betrokken zijn, wordtsneller dan bij andere leeftijdscategorieën geconstateerd dat het gaat om een nieuwejeugdtrend of ontwikkeling in de samenleving. Dit kan leiden tot een misplaatstalarmisme, waardoor problemen buiten proportie worden opgeblazen. Hetcommentaar op deze zaken komt vaak niet van jongeren zelf, maar van deskundigenvan middelbare leeftijd;

• informatievoorzieningEén van de taken van de media is informatievoorziening. Er bestaat een neiging omkinderen en jongeren af te schermen van sommige media-uitingen, bijvoorbeeld als ergeweld of seks in voorkomt. Daar is niets mis mee als het maar op de juiste maniergebeurt. Soms worden jongeren echter afgeschermd van informatie waar zij weldegelijk recht op hebben, zoals informatie over seksualiteit en preventie. Bepaaldeinformatie die ook voor jongeren belangrijk zou kunnen zijn, zoals politiek nieuws,wordt op een zodanige manier gebracht dat het in het geheel niet aansluit bij hunbelevingswereld.

75

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 75

4.3.5. Media: aanbevelingenOm te voorkómen dat mediamakers in deze valkuilen trappen heeft het LBL eenaantal aanbevelingen:

• benut de toets ‘beelden van leeftijd in de media’ 98

Het LBL heeft in 1998 een toets uitgegeven om eenzijdige beeldvorming over leeftijdin de media tegen te gaan. De toets is met name gericht op beeldvorming overouderen, maar is ook toepasselijk op jongeren. De toets wijst op de mechanismen dienegatieve beeldvorming in de hand werken en biedt een checklist voor hetidentificeren hiervan;

• noem geen leeftijd, sekse of etniciteit als dat onnodig isIn 1993 riep de Nederlandse Vereniging van Journalisten haar leden op omnationaliteit, geloof of geboorteland alleen te noemen als dat noodzakelijk is. HetLBL wil aan dit rijtje leeftijd toevoegen. Het is bijvoorbeeld niet nodig om te wetendat een cassière die uit de kassa steelt 25 jaar is. Door de leeftijd expliciet te vermeldenkan de indruk gewekt worden dat er een verband is tussen leeftijd en stelen uit kassa’s;

• plaats feiten en cijfers over jongeren in contextAls cijfers en feiten over jongeren niet in de context van algemene maatschappelijkeontwikkelingen worden geplaatst, lijkt het alsof iets specifiek en louter jongerenbetreft. Vaak gebeurt dit bij onderwerpen als criminaliteit, geweld, (rechts-)extremisme of druggebruik. Door feiten en cijfers in de context van andereleeftijdsgroepen te plaatsen wordt deze indruk makkelijker weggenomen. Daarbij zouook op krantekoppen en programmatitels gelet moeten worden. Een krantebericht inDe Telegraaf kopte ‘Surfende kinderen jagen ouders op kosten’ 99 maar gaat bijvoorbeeldniet alleen over jongeren. Zij zijn slechts één van meerdere groepeninternetgebruikers die telefoonrekeningen omhoog stuwen. Toch wekt de kop deindruk dat het met name om jongeren gaat;

• verbeeld, beschrijf en bejegen jongeren niet in termen van hun leeftijd als datonnodig is

Jongeren worden niet serieus genomen door het gebruik van verkleinwoordjes of doortutoyeren, en ook niet door hen louter bij de voornaam te noemen of door hunfunctie niet te noemen (in tegenstelling tot volwassenen en ouderen). Behandel enbeschrijf jongeren respectvol en beschouw ze eerst als mens en dan misschien alsjongere, als het onderwerp daartoe uitnodigt;

• laat jongeren zelf aan het woordPaternalisme kan vermeden worden door jongeren zelf aan het woord te laten. Ookkan het een genuanceerder beeld opleveren als er niet slechts over jongeren maar ookmet jongeren gesproken wordt;

76

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 76

• zorg voor een goede afspiegeling van mediaconsumentenZoals bleek op de expertmeeting over beeldvorming over jongeren van april 2000,hebben mediamakers ongelijk als ze denken dat jongeren zich niet storen aan deongenuanceerde beelden van hun leeftijdscategorie in de media. Jongeren zijn ookmediaconsumenten. Zij hebben recht op een representatieve afspiegeling in de media;

• zorg voor een grotere variatie aan rollen, functies en onderwerpen voorjongeren

Een grotere variatie in beelden van jongeren in de media voorkomt starheid in hetdenken over jongeren. Ze kunnen dan overkomen als pluriforme mensen die zowelslechte als goede kwaliteiten in zich verenigen, in plaats van te worden opgehemeld ofafgekraakt;

• voorkom polarisatie van leeftijdscategorieënHet is in veel gevallen onnodig om leeftijdscategorieën te polariseren. Polarisatie iseen instrument om ergens nadruk op te leggen. Een frisse jonge vrouw in contrast meteen oudere gerimpelde man wordt nog frisser en een verantwoordelijke huisvader incontrast met een jonge wildebras wordt nog verstandiger. Nadruk leggen kan echterook op andere manieren, zonder een andere groep af te kraken of juist op te hemelen.

77

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 77

Conclusie en aanbevelingen

Negatieve stereotypen over jongeren kun je overal in de samenleving terugvinden alsje erop let. De belemmeringen die deze stereotypen opwerpen zijn in ieder gevalduidelijk voelbaar. Er is geen eenduidig positief of negatief beeld van bepaaldeleeftijdsgroepen; over iedere leeftijdsgroep bestaan verschillende beelden. Overjongeren bestaan zowel eenzijdige beelden als ‘crimineel’ en ‘onverantwoordelijk’ als‘dynamisch’ en ‘flexibel’. Bovendien is een formulering van ‘juiste’ beelden onmogelijk. Wat voor de eenpositief is, vindt de ander negatief en omgekeerd. Negatieve beelden vervangen doorpositieve is dan ook niet de aangewezen weg. Aandacht voor diversiteit is een betereoplossing. Mensen moeten zich ervan bewust worden dat ze anderen in hokjesstoppen, terwijl de werkelijkheid gevarieerder en genuanceerder is. ‘De’ jongerebestaat niet.

Aandacht besteden aan diversiteit vergt veel en heeft met name te maken met eenmentaliteitsverandering. Een mentaliteitsverandering is echter het resultaat van eensoms langdurig proces van min of meer concrete stappen. Het Landelijk BureauLeeftijdsdicriminatie heeft een aantal aanbevelingen om deze concrete stappen tezetten in de richting van een diversiteitsbeleid voor alle leeftijden.

AanbevelingenIn dit onderzoek worden er in hoofdstuk 4 diverse aanbevelingen gedaan omeenzijdige beeldvorming over jongeren met concrete middelen tegen te gaan. Dezeaanbevelingen worden hier in het kort op een rijtje gezet voor de diverse personen eninstellingen die ermee aan de slag kunnen gaan. Ook zijn een paar aanbevelingen ophet gebied van onderzoek toegevoegd die niet elders worden genoemd.

78

5

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 78

Rijks- en lokale overheden:

• beschouw jongeren als volwaardige burgersBeschouw jongeren niet alleen als een categorale belangengroep. Zij zijn gewoonNederlandse burgers met de rechten die daar bij horen. Democratisch inspraakrecht isdaar één van;

• zorg voor volwaardige voorzieningenHet is belangrijk dat de participatie van jongeren goed wordt gefaciliteerd:vacatiegeld, een geschikte vergaderruimte, administratieve ondersteuning,communicatiemiddelen, enzovoort;

• stel een democratische checklist opOm met name op gemeentelijk niveau een democratische afspiegeling bijinspraakprocedures te waarborgen kan een ‘democratische checklist’ opgesteld wordenwaarin de afspiegelingsvoorwaarden voor inspraak vastgelegd zijn;

• zorg voor een goed netwerkZowel op landelijk als op lokaal niveau kunnen ‘netwerkers’ aangesteld worden diecontact maken en onderhouden met jongeren en jongerenorganisaties;

• mainstream jongeren in adviesorganenNaast vrouwen en allochtonen zou ook voor jongeren een mainstreamingbeleidgevoerd moeten worden. Bij diversiteitsdoelstellingen van de samenstelling vanadviesorganen kunnen jongeren ook opgenomen worden;

• zorg voor duidelijkheidJongeren zijn gebaat bij duidelijke en concrete vormen van inspraak, waarbij het effecten de tijdsduur van de medezeggenschap van tevoren bekend is. Een goedeinformatievoorziening is daarbij ook essentieel.

Politici, sociale partners en jongerenorganisaties:

• debat beeldvormingsaspecten minimumjeugdloonstelselPolitici, sociale partners en jongerenorganisaties zouden een debat moeten voerenover de beeldvormingsaspecten van de argumentatie achter hetminimumjeugdloonstelsel. Het debat zou meer resultaat kunnen hebben als deverschillende aspecten ervan in eerste instantie los van elkaar worden besproken.

Werkgevers, vakbonden en opleidingen:

• informatievoorziening over rechten als werknemerZowel voor werkgevers als vakbonden, maar ook voor (beroeps)opleidingen ligt er een

79

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 79

taak in het voorlichten van jongeren over hun rechten als werknemer.

Werkgevers:

• kwaliteiten los zien van leeftijdBij met name wervingsprocedures moeten de kwaliteiten die nodig zijn voor devervulling van taken voorop staan. Zo wordt niemand bij voorbaat uitgeslotenvanwege zijn of haar leeftijd;

• coaching van startersWerknemers, en met name jonge starters, hebben recht op een goede begeleiding.Starters zouden een coach moeten hebben die als aanspreekpunt kan fungeren voorallerhande zaken waar zij mee geconfronteerd worden op de nieuwe werkplek;

• begeleiding voor stagiaires en leerwerkersVoor stagiaires en mensen met leer-werkplekken zijn een goede begeleiding en eenkans om zich te ontwikkelen helemaal essentieel. Er mag dan ook geen volledigeproductiviteit van hen verwacht worden;

• balans belastbaarheid en belasting Regelmatige evaluaties van zowel de kwaliteiten van de werknemer als de uit te voerentaken kunnen de balans tussen belastbaarheid en belasting verbeteren. Daardoor kande werkgever optimaal nut halen uit de werknemer en krijgt de werknemer de kansom zich te ontplooien zonder overwerkt te raken;

• goede arbeidsomstandigheden voor alle leeftijdenZowel voor jongere als voor oudere werknemers is een regelmatige evaluatie vanarbeidsomstandigheden nodig om hun gezondheid te waarborgen en stress en burn-out te voorkomen;

• zekerheid en perspectief biedenDoor jongeren werkzekerheid en carrièreperspectief te bieden kan een werkgeverjonge werknemers langer behouden en is onzekerheid geen mogelijke stressfactor. Ditkan in de vorm van een vast contract of duidelijke afspraken, hulp bij het elderssolliciteren na beëindiging van een dienstverband en het meegeven van kwalificaties.

Mediamakers:

• benut de toets ‘beelden van leeftijd in de media’ 100

Deze door het LBL uitgegeven toets wijst op de mechanismen die negatievebeeldvorming in de hand werken en biedt een checklist voor het identificeren hiervan;

80

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 80

• noem geen leeftijd, sekse of etniciteit als dat onnodig isDoor de leeftijd onnodig expliciet te vermelden kan de indruk gewekt worden dat ereen verband is tussen leeftijd en het onderwerp waar dat verband niet bestaat;

• plaats feiten en cijfers over jongeren in contextDoor feiten en cijfers in de context van andere leeftijdsgroepen te plaatsen wordt deindruk dat het een specifiek jongerenprobleem of onderwerp zou betreffenweggenomen;

• verbeeld, beschrijf en bejegen jongeren niet in termen van hun leeftijd als datonnodig is

Behandel en beschrijf jongeren respectvol en beschouw ze eerst als mens en danmisschien als jongere, als het onderwerp daartoe uitnodigt;

• laat jongeren zelf aan het woordHet kan een genuanceerder beeld opleveren als er niet slechts over jongeren maar ookmet jongeren gesproken wordt;

• zorg voor een goede afspiegeling van mediaconsumentenJongeren zijn mediaconsumenten. Zij hebben recht op een representatieveafspiegeling in de media;

• zorg voor een grotere variatie aan rollen, functies en onderwerpen voorjongeren

Jongeren kunnen door een grotere variatie van beelden van hen in de mediaoverkomen als de pluriforme mensen die zij zijn;

• voorkom polarisatie van leeftijdscategorieënNadruk leggen kan ook op andere manieren dan polarisatie van leeftijdscategorieën,zonder een andere groep af te kraken of juist op te hemelen.

Onderzoekers:

• onderzoek naar beeldvorming over jongerenDit is een eerste aanzet voor meer onderzoek naar beeldvorming over jongeren. Er isnog niet veel bekend over dit onderwerp, terwijl het wel veel invloed heeft op delevens van jongeren. In eerste instantie zou onderzoek naar beeldvorming overjongeren in de media zeer nuttig zijn, met nadruk op de beelden van allochtonejongeren;

• plaats onderzoek in contextEenzijdige beeldvorming in onderzoek over jongeren kan voorkómen worden door deresultaten in de juiste context te plaatsen. Bij bijvoorbeeld onderzoek over

81

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 81

jeugdcriminaliteit gebeurt dit vaak niet. Er wordt dan niet vermeld om welkpercentage van de Nederlandse jeugd het gaat en er wordt geen vergelijkinggetrokken met volwassenencriminaliteit. Hierdoor lijkt het probleem vanjeugdcriminaliteit omvangrijker dan het is, hetgeen tot negatieve beeldvorming kanleiden;

• gebruik onderzoeksmethoden die bij de doelgroep passenJongeren reageren soms anders op bepaalde onderzoeksmethoden danvolwassenen/ouderen. Dit blijkt bijvoorbeeld bij meerkeuzevragen. Jongeren scorenvaak hoog op het antwoord ‘ik weet niet’. Dit komt niet doordat jongeren geenmening hebben of dom zijn, maar doordat jongeren de gegeven antwoorden teongenuanceerd vinden. Ook speelt dit probleem bij ‘self-report’onderzoek naarjeugdcriminaliteit, waarin jongeren zelf kunnen aangeven of ze al dan niet een delicthebben gepleegd. Dit leidt vaak tot zeer hoge criminaliteitscijfers, maar inwerkelijkheid gaat het vooral om graffiti, zwartrijden en een mes op zak hebben.101

Iedereen:

• beoordeel mensen niet naar leeftijdDit klinkt wellicht een beetje curieus als aanbeveling, maar het is de beste manier omstereotiepe beeldvorming over leeftijdscategorieën tegen te gaan. Als men zich erbewust van is dat leeftijd geen bepalende factor hoeft te zijn, kan voorkómen wordendat mensen uitgesloten worden louter op grond van hun leeftijd.

82

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 82

Nawoord

Dit onderzoek is met de hulp van velen tot stand gekomen. Op deze plaats wil ik dezemensen graag bedanken. In de eerste plaats zijn dat de jongeren die hebbendeelgenomen en meegewerkt aan de expertmeeting op 28 april 2000: Rahma ElHannoufi (voorzitter), Jaga Ananda Argentum (Jeugdnetwerk Nederland), DebbieBouguenon (AbvaKabo), Nadia van der Linde (Raad Jongeren en Bevolking), FloorKaspers (NJMO, Dwars), Anne uit den Boogaard (CNV), Cynthia Jhinnoe (The Site),Miguel Heilbron (The Site) en Robert Bergen Henegouwen (Nederlands AgrarischJongeren Kontakt). Zij hebben inspiratie geleverd door over hun eigen ervaringen tevertellen en hebben enkele nuttige voorbeelden naar voren gebracht. Ook was huninbreng zeer belangrijk bij de onderwerpkeuze en aandachtsvelden van dit onderzoek.

Tanja Jadnanansingh, directeur van The Site, wil ik bedanken voor haar medewerkingaan de expertmeeting en voor het gesprek dat zij met mij gevoerd heeft overbeeldvorming over jongeren.

De informatie van Jos Poelman van de Stichting soa-bestrijding was zeer nuttig voorhet hoofdstuk over jongeren en veilig vrijen in de media en hij wordt daarinmeermalen geciteerd. Ik wil hem dan ook hartelijk bedanken. Ook zijn er gesprekkengevoerd met Professor Juliaan Van Acker van de faculteit orthopedagogiek van deUniversiteit Nijmegen over jeugdcriminaliteit en met Jan-Laurens Hazekamp,directeur van de Stichting Alexander, over jongerenparticipatie. Deze gesprekkenworden weliswaar niet letterlijk aangehaald in dit onderzoeksverslag, maar zij hebbenwel een denkkader verschaft over de manieren waarop beeldvorming over jongerennegatieve gevolgen voor hen heeft. Het is duidelijk dat er op het gebied vanbeeldvorming over jeugdcriminaliteit nog een hele weg te gaan is.

Verder wil ik mijn dank uitspreken aan de leden van de adviesgroep beeldvorming dieeen vroeg concept van het onderzoeksverslag hebben besproken. Dit zijn: Bernadettevan Dijck (NOS/Bureau Beeldvorming), Dirk Ebbeling (Ministerie van VWS), HuubEvers (Academie voor Journalistiek en voorlichting Tilburg), Maaike Meijer(Universiteit Maastricht), Trudi Nederland, Ger Tielen (Nederlands PlatformOuderen en Europa) en Erline Wubs (Ministerie van SZW). Zij hebben veelwaardevolle adviezen gegeven en informatiebronnen gesuggereerd.

Ten slotte wil ik mijn collega’s bedanken voor alle informatie die zij hebbenaangedragen en de moeite die zij in het becommentariëren en redigeren van hetonderzoek hebben gestopt. Bovenal ben ik dankbaar voor hun hulp bij het uitvoeren

83

6

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 83

van het onderzoek over beeldvorming over jongeren in de media waarvoor zij veledagbladen hebben doorplozen en televisieprogramma’s hebben geanalyseerd waar zijanders nooit naar zouden kijken.

Het literatuuronderzoek dat met behulp van al deze mensen tot stand is gekomen zalhopelijk voor zowel het LBL als voor hen een aanknopingspunt kunnen bieden voorde bestrijding van stereotiepe beeldvorming over jongeren en de negatieve gevolgendaarvan.

Marije Cornelissen

84

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 84

Literatuurlijst

• G. Aardema, in: Enkhuizer Courant en Helderse Courant, 13 mei 2000• J. Van Acker, Jeugdcriminaliteit: feiten en mythen over een beperkt probleem, Houten:

Bohn Stafleu Van Loghum, 1998• H.A. Becker, De toekomst van de Verloren Generatie, Amsterdam: Meulenhoff, 1997• F. Beekman, in: Enkhuizer Courant en Helderse Courant, 13 mei 2000• M. du Bois-Reymond en J. de Jong-Gierveld, ‘Van een standaardlevensloopmodel naar

een geïndividualiseerde keuzebiografie’, in: M. du Bois-Reymond en J. de Jong-Gierveld (red), Mens en maatschappij, volwassen worden, generaties toen en nu: transitiesin de levensloop, 1993

• M. du Bois-Reymond, Y. te Poel en J. Ravesloot, Jongeren en hun keuzes, 1998• P. van den Boom, ‘In de speeltuin van de arbeidsmarkt loert de stress’, in: de Volkskrant,

21 augustus 1999• K. Van den Broeck en A. Wittebolle, De non-com generatie. Pleidooi voor de jongeren

van vandaag, Antwerpen: Standaard Uitgeverij, 1997• K. Brouwers en H. van Driel, De sociaal-economische positie van jongeren, Zoetermeer:

EIM, 1999• Centraal Bureau voor de Statistiek, Jeugd 1999. Cijfers en feiten, Voorburg/Heerlen:

CBS, 1999• W. van Dalen, DRANK maakt meer kapot dan je lief is. Een beschrijving van het 12,5

jaar bestaan van een unieke campagne, NIGZ, 1999• J. Deltenre,’Surfende kinderen jagen ouders op kosten’, in: De Telegraaf, 10 oktober 2000• G. van Dijk en M. de Graaff, Toets beelden van leeftijd in de media, Utrecht: LBL,

1998• J.W. Duyvendak en R. Koopmans, ‘Gouden toekomst voor politiek protest?’, in: De

Helling, jaargang 3, nummer 3, najaar 1990• C. Evenhuis, Conceptualisering leeftijd, interne notitie LBL, 1999• H. van Ewijk, De Verschuiving: de veranderde status van jongeren in de jaren tachtig,

Utrecht: de Tijdstroom, 1994• Gemeente Oosterhout (persbericht), Marokkaanse jongeren Oosterhout krijgen eigen

onderkomen, Oosterhout, 25 juni 1998• Jongerenorganisatie CNV, Je bent jong en je werkt je te pletter? Lajeniegekmakuh...!,

Utrecht: CNV, 2000• P. Klein Beernink, ‘Jeugd op de gezonde toer’, in: De Telegraaf, 11 oktober 2000• L. Kolker, Nederland gebruikt ze...omdat soa overal verkrijgbaar zijn, Utrecht: Stichting

soa-bestrijding, 1999• K. Koning, Tekort aan personeel? Veertig- en vijftigplussers in beeld. Handreiking voor

ouderenbeleid in het midden- en kleinbedrijf, Utrecht: LBL, 2000

85

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 85

• J.A. Krosnick en D.F. Alwin, ‘Aging and susceptibility to attitude change’, in: Journal ofpersonality and social psychology, 1989, nr.75

• H. Kunneman, Van theemutscultuur naar walkman-ego. Contouren van post-moderneindividualiteit, Amsterdam: Boom, 1996

• Landelijk Bureau Leeftijdsdiscriminatie, Jaarverslag 1998, Utrecht: LBL, 1999• K. de Leeuw, S. Hoitsma, I. de Jager en P. Schonewille (red.), Jong! Jongerencultuur

en stijl in Nederland 1950-2000, Zwolle: Waanders uitgevers, 2000• C. Linke en G. van Schoonhoven, ‘Jong en overspannen’, in: Elsevier, 22 november

1997• M. Luyten, ‘De starter is manager van zijn eigen BV’, in: de Volkskrant, 18 augustus

1999• G.H. Maassen en M.P.M. De Goede, ‘Inter- en intragenerationele waarneming van

ouderen en jongeren’, in: Comenius, 1990, 10• W. Meeus en H. ‘t Hart (red.), Jongeren in Nederland, Amersfoort: Academische

uitgeverij Amersfoort, 1993• Ministerie WVC, Jeugd verdient de toekomst. Nota intersectoraal jeugdbeleid. Den Haag:

Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, 1993• R. van Overbeek en M. Flikweert, Grenzen aan de leeftijd, Utrecht: Verwey-Jonker

Instituut, 1999• C. Overdijk, De ontgroening van Nederlands toptalent, 1999• (interview met) S. Pekelharing, ‘Festival moet jongeren bij politiek betrekken: “Ze vinden

het al raar dat ik politicologie studeer”’, in: KUnieuws, jaargang 27, nr.24, 6 maart 1998• K. Penninx, De buurt voor alle leeftijden. Intergenerationele buurtontwikkeling in het

kader van sociaal beleid, Utrecht: NIZW, 1999• J. van der Ploeg en H. Ferwerda, ‘De positie van jongeren in de toekomstige

samenleving’, in: j*. tijdschrift over jongeren, mei 2000• Projectgroep Nationale Jeugdraad, Naar een Nationale Jeugdraad. Advies aan de

Staatssecretaris van Welzijn en Sport, Amsterdam, 2000• Y.M. Quispel, Leeftijdsgrenzen op de arbeidsmarkt, Utrecht: LBL, 2000• Raad voor het Openbaar Bestuur, Staat van de Jeugd? De relatie tussen jongeren en de

overheid. Den Haag: ROB, maart 2000• K. Reestman, Leef-tijd, 1995• A. Scheepens, Van leeftijdsgrenzen naar maatwerk, Wet- en regelgeving als markeringen

van de biografie, Utrecht: LBL, 1999• M. Scheurkogel, ‘Kok schept verkeerd beeld voortijdig schoolverlaters’, in: IN. Magazine

van de Jongerenorganisatie CNV, najaar 1999• C.J.M. Schuyt, Kwetsbare jongeren en hun toekomst, Ministerie van VWS, 1995• P.C. Tirion, Jong & betrokken, hoe maatschappelijk betrokken zijn Nederlandse jongeren?,

Arnhem, 1999• Trouw, ‘Straks praten scholieren alleen over de koeken in de kantine; mondige leerlingen’, 7

oktober 2000• R. Vaane, geciteerd in: de Provinciale Zeeuwse Courant, 13 mei 2000

86

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 86

• Vakgroep Sociale Psychologie, Universiteit van Amsterdam, Het relationele en seksuelegedrag van jongeren op vakantie, Amsterdam, 1997

• B. de Voogd, ‘Van zelfontplooiing tot werkplicht’, in: Grenzeloos, juli 1994• M. de Winter, Kinderen als medeburgers. Kinder- en jeugdparticipatie als maatschappelijk

opvoedingsperspectief, Utrecht: de Tijdstroom, 1995• I. van der Zande, ‘Deugt de jeugd?’, in: I. van der Zande (red.), Deugt de jeugd?

Normen en waarden in gezin, school en politiek, Maarssen: Elsevier/De Tijdstroom,2000

87

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 87

Verslag expertmeeting 28 april 2000

Verslag expertmeeting ‘negatieve gevolgen van beeldvorming over jongeren’

Datum: vrijdag 28 april 2000 Tijd: 16.00 - 18.00 uurLocatie: jongeren-infocafé The Site, Amsterdam

Aanwezig: Rahma El Hannoufi (voorzitter), Jaga Ananda Argentum (JeugdnetwerkNederland), Debbie Bouguenon (AbvaKabo), Nadia van der Linde (Raad Jongeren enBevolking), Floor Kaspers (NJMO, Dwars), Anne uit den Boogaard (CNV), CynthiaJhinnoe (The Site), Miguel Heilbron (The Site), Robert Bergen Henegouwen(Nederlands Agrarisch Jongeren Kontakt), Marije Cornelissen (LBL,), Nel van Dijk(LBL), Anne Marijke Steen (LBL), Hagar Roijackers (LBL, verslag)

Afwezig m.k: Miriam Kettani (TANS)

Nel van Dijk, directeur van het Landelijk Bureau Leeftijdsdiscriminatie, heet deaanwezigen welkom en legt uit wat het LBL doet. Zij merkt dat vaak wordt gedachtdat ‘leeftijdsdiscriminatie’ vooral betrekking heeft op senioren. Met het project‘beeldvorming over jongeren’, waarvan deze expertmeeting onderdeel is, hoopt hetLBL een begin te maken met het doorbreken van dit idee.

Rahma El Hannoufi (24), voorzitter van deze meeting, heet de aanwezigen welkom.Rahma is lid van TANS (Towards A New Start), een Marokkaanse jongerenorganisatiedie zich bezighoudt met beeldvorming rond Marokkaanse jongeren. Zij is bezig methet laatste jaar van de HEAO en zit in een jongerenpanel van een Nederlandseorganisatie voor vrijwilligerswerk.

Marije Cornelissen, secretaris van het LBL-project ‘beeldvorming en leeftijd’ verteltover het project. ‘Beeldvorming en leeftijd’ duurt drie jaar en zit in het laatste jaar.Totnogtoe zijn er onder meer een aantal onderzoeken en een fotoboek uitgebracht enis er een tentoonstelling het land door gereisd. Het doel van het project wordtuitgelegd: het verzamelen van expertise, het creëren van maatschappelijkebewustwording en het geven van advies aan het ministerie van VWS. Marije laat eenvoorbeeld van beeldvorming zien uit de Volkskrant van dezelfde dag, een groot artikelover jongeren als ‘de zwijgende generatie’.

88

Bijlage 1:

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 88

De deelnemers stellen zich voor:

Anne uit den Boogaard (24) werkt bij de jongerenorganisatie van het CNV. Zij isproject medewerker stresspreventie en heeft employability en (reïntegratie van)gehandicapten in haar portefeuille.

Floor Kaspers (24) zit in de Nationale Jongerenraad voor Milieu en Ontwikkeling,waarbij ze o.a. gemeenten adviseert over jongerenparticipatie. Zij komt daarbij veelbeeldvorming tegen. Daarnaast maakt Floor deel uit van de jongerenfractie van Dwars (gelieerd aanGroenLinks).

Nadia van der Linde (24) is lid van de Raad Jongeren en Bevolking, die opkomt voorde reproductieve en seksuele rechten van jongeren in Nederland en daarbuiten. Ditgebeurt in Nederland via scholen en organisaties en buiten Nederland viainternationale congressen, bijvoorbeeld van de Verenigde Naties. Nadia heeft mede deYouth Coalition gevormd en studeert sociale geografie.

Debbie Bouguenon (27) werkt bij AbvaKabo, een vakbond voor de collectieve sectoren voormalige overheidsorganisaties die zich voornamelijk bezighoudt met hetafsluiten van CAO’s. Binnen de AbvaKabo houdt ze zich bezig met jongeren & arbeid.

Jaga Ananda Argentum (17) maakt deel uit van het Jeugd Netwerk Nederland enwerkt als projectbegeleider voor het IPP (Instituut voor Publiek en Politiek). Hij isonder meer bezig met democratie binnen het onderwijs in Denemarken en metjongeren en jeugdparticipatie in Moldavië. Jaga doet de avond-HAVO en noemt zicheen ‘beroepsjongere’.

Robert Bergen Henegouwen (21) heeft, met zijn vader, een komkommerkwekerij.Hij is actief lid van het Nederlands Agrarisch Jongeren Kontakt, een glas- entuinbouworganisatie voor jongeren. Robert merkt dat veel mensen, ook jongeren, zichsneller richten tot de tuindersorganisatie NTO en dat de NAJK door de NTO nogniet erg vaak om advies wordt gevraagd.

Miguel Heilbron (17) speelde in de Theatergroep 0-20, onder meer in een stukwaarin beeldvorming over jongeren in de media aan bod kwam. Miguel schrijftcolumns in jeugdblad 025 en hij maakt een website waarin hij pleit voor mindereurocentrisch onderwijs op scholen, bijvoorbeeld bij geschiedenis meer aandacht voorniet-Europese culturen. Hij zit in zijn eindexamenjaar.

Cynthia Jhinnoe (18) zit in het eindexamenjaar van de HAVO en is één van de 15jongerenadviseurs van The Site. De jongerenadviseurs vertellen aan The Site watjongeren bezighoudt en wat ze leuk vinden, ze kijken naar de leeftijdsopbouw van de

89

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 89

werknemers en denken mee over stageplekken. The Site wil actief bezig zijn en eenaantrekkelijke plek aanbieden aan jongeren, een tegenhanger van de ‘hangplek’.

De jongeren vertellen over hun eigen ervaringen met beeldvorming:

Nadia ziet duidelijke beeldvorming in ontwikkelingslanden op seksueel gebied. Hetidee heerst daar dat je jongeren dom moet houden, zodat er op seksueel gebied nietsgebeurt. Informeren wordt daar gezien als stimuleren. Daarnaast heeft Nadiameegemaakt dat haar organisatie werd ingezet als ‘excuusjongeren’ die goed genoegwaren voor een dans- of theaterstuk bij de voorbereidingsbijeenkomst van de VN-vrouwenconferentie. Er was zogenaamd geen plek voor een inhoudelijke workshopdoor de Youth Coalition. Zij merkt dat buitenlandse organisaties niet gewend zijn ommét jongeren te praten, terwijl ze wel veel óver jongeren praten. In Nederland beginthierin verandering te komen. Dit jaar gaan er meer dan honderd jongeren ingeorganiseerd verband naar de ‘Beijing+5-conferentie’, zodat er een vuist gemaakt kanworden. Tot nu toe zijn de Verenigde Naties erg moeilijk toegankelijk, vanwege debureaucratie, de regeltjes en de moeilijke ambtelijke en juridische taal. Eenjongerenorganisatie, die ook al niet-gouvernementeel is, heeft daarvan extra last. Ditjaar staat de gezondheid van jongeren (inclusief de reproductieve rechten) op deagenda, een heikel punt voor veel katholieke en islamitische landen. Tot nu toehebben jongeren hier nog nauwelijks inbreng in gehad.

Rahma vraagt aan Nadia hoeveel invloed zo’n jongerenorganisatie kan hebben. Nadiaantwoordt dat je veel invloed kan hebben door het lobbyen en netwerken te leren endie kennis door te geven aan andere jongerenorganisaties. Door vervolgens dekrachten te bundelen kun je veel gedaan krijgen bij de VN. Nederland heeft eenvoorsprong op andere landen door een jongere in de regeringsdelegatie op te nemen.De jongeren hebben hiervoor wel zelf aan de bel moeten trekken.

Floor constateert dat er op lokaal niveau al veel gebeurt op het gebied vanjongerenparticipatie, maar dat jongeren worden buitengesloten bij ‘echte’agendapunten. In de beeldvorming worden jongeren neergezet als de ‘apathischegeneratie’, maar jongeren wordt ook criminaliteit aangerekend, waarvan de bordjes‘niet meer dan twee scholieren tegelijkertijd’ bij de buurtwinkel een voorbeeld zijn.Volgens Floor denken gemeenteambtenaren heel beperkt over de interesses vanjongeren, zodat jongereninspraak zich vaak beperkt tot de hangplek en de skatebaan.

Debbie merkt dat het lastig is voor de AbvaKabo om jongeren lid te maken, laat staanom hen actief te krijgen. Bewijs daarvoor is het lage aantal jongen leden: van de360.000 AbvaKabo-leden zijn slechts 16.000 leden onder de 27, dat is 4%. De 27-plussers maken dus de dienst uit en die laten hun eigen normen ook voor de jongerengelden. Debbie erkent dat de AbvaKabo nog veel moet doen voor en met jongeren.

90

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 90

Zelf is Debbie ooit rechtstreeks in aanraking gekomen met leeftijdsdiscriminatie toenze op 22-jarige leeftijd werd afgewezen bij een trainingsbureau “omdat ze te jong wasom het goed te kunnen”. Destijds was ze niet bekend met de beroepsprocedures bijeen dergelijke afwijzing.

Robert herkent veel in het beeld dat ouderen beslissen over zaken die jongerenaangaan. Hij heeft daarentegen ook gezien bij het NAJK-project ‘puzzelen met deruimte’ dat ouderen anders tegen je aan gaan kijken als je je goed presenteert en laatzien dat je kennis van zaken hebt. Dit betekent nog niet dat je automatisch gebeldwordt als een bepaald onderwerp actueel is, maar jongeren zijn wel meer welkom alsze zich overtuigend hebben gepresenteerd. Robert geeft wat tips om jongeren te betrekken bij projecten: betrek jongeren vanaf destart, vermijd moeilijke taal en afkortingen, stel je positief en open op naar jongerenen koppel de resultaten van een project naar ze terug. Robert vraagt zich af in hoeverre jongeren actief zijn in maatschappelijke organisaties.Floor antwoordt dat de participatie in politieke partijen afneemt, maar datorganisaties als Amnesty en Greenpeace steeds populairder worden onder jongeren.Nadia merkt op dat de jongerenparticipatie in Nederland erg laag is. Jaga zegt dat inIerland, met een jongere bevolkingsopbouw, maatschappelijke organisaties vaak voorde helft uit jongeren bestaan. Jaga heeft gemerkt dat Jeugd Netwerk Nederland meer voor elkaar heeft gekregen nahet nationale jeugddebat. Het Ministerie van VWS wilde geen nationale jeugdraad,maar nu komt er toch ófwel een Landelijk Jongeren platform, ófwel een nationalejongerenraad. Deze zal een adviserende, faciliterende en een vertegenwoordigendefunctie krijgen. Voor veel bestuurlijke organisaties gaat een jongerenraad een brug tever; men wil de jeugdparticipatie beperken tot de skatebaan. In het nationalejeugddebat is ervoor gepleit dat jongeren vanaf het begin bij projecten wordenbetrokken en dat er op gemeentelijk niveau jeugd- of jongerenraden wordenopgericht.

Rahma vraagt aan Jaga welke beeldvorming hij ziet. Jaga antwoordt dat hij de indrukheeft dat jongeren worden geacht braaf jaar school te gaan en verder hun mondmoeten houden. Hij ziet een negatief imago ontstaan van jongeren (brutaal, crimineelet cetera).

Anne ziet in haar beroepspraktijk dat jongeren zich aangetrokken voelen tot korte enconcrete projecten, hetgeen enigszins in tegenspraak is met wat eerdere sprekerszeiden. Anne merkt dat de overheid het moeilijk maakt om wat te doen voor jongerenin het algemeen, aangezien er vaak aan de subsidies de voorwaarde wordt gesteld dathet geld terechtkomt bij achterstandsjongeren, bijvoorbeeld bij het employability-project. Zij moet voortduren op zoek gaan naar een evenwicht tussen de wensen vanhet Ministerie, het vakbondsbestuur en de jonge leden.

91

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 91

Jaga noemt als voorbeeld voor het ‘praten óver, maar niet mét jongeren’ de VWS-nota Jeugdbeleid waarover jongeren wilden nadenken, maar waar met dat aanbod nietsis gedaan.

Miguel komt terug op de stereotyperingen, waarbij een grote groep jongeren wordtafgerekend op wat een kleine groep doet. Het toneelstuk waarin Miguel speelde, isdan ook een parodie op die stereotiepe beeldvorming. Hij baalt van de besluiten die zonder jongeren worden genomen, maar wel een grooteffect hebben op deze groep, zoals de Tweede Fase van het Middelbaar onderwijs. Enook in de Tweede Fase is het geschiedenisonderwijs blijven steken in europacentrisme:de scholierenpopulatie is veel diverser geworden, maar dat zie je nauwelijks terug inde inhoud van de lessen. Miguel stipt ook het onderwerp cultuur aan: de meestetheatervoorstellingen zijn gericht op een wit en oud publiek en dan wordt het raargevonden dat jongeren wegblijven. Jongeren komen wel naar voorstellingen die henaanspreken.

Cynthia vertelt dat zij een keer automatisch de schuld kreeg van een kastekort in dehorecagelegenheid waar ze net werkte. Zij had die dag niet eens met de kas gewerkt.Ze heeft ook meegemaakt dat zij een rijke klant niet mocht bedienen als jonge vrouwvan buitenlandse afkomst. Vanwege haar leeftijd is ze ook een keer geweigerd voor eenbaan. Destijds wist zij niet dat zij dit kon melden bij een instantie. Cynthia werptdaarbij de vraag op hoe je aan werkervaring komt als je op basis van ervaringsgebrekwordt geweigerd bij veel banen.

-Pauze-

Na de pauze snijdt Rahma het thema ‘arbeid’ aan.

Cynthia is van mening dat het LBL meer met jongerenorganisaties moet gaansamenwerken om de klachten van jongeren boven tafel te krijgen en om meernaamsbekendheid te krijgen. Manieren om dat te doen is mond-op-mondreclame,aansluiting bij acties (b.v. tegen zinloos geweld), aanwezigheid op de Megafestatie.

Rahma vraagt aan Miguel wat hij doet met zijn klachten tegen het onderwijs. Miguelantwoordt dat hij nieuwe onderwerpen introduceert in zijn opdrachten (Atatürk) endat hij let op beeldvorming, b.v. rond de Koude Oorlog. Hij vindt dat deexamenprogramma’s moeten worden aangepast.

Cynthia heeft gemerkt bij haar op school dat het lastig is voor de leerlingen om ietsvoor elkaar te krijgen, ook al zit je in het inspraakorgaan. He hebt wel inspraak overde muziek en over internet, maar een conrector die niet goed functioneert kan nietworden aangepakt via het inspraakorgaan.

92

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 92

Rahma vraagt aan de deelnemers hoe actief zij zijn (geweest) naast hun studie.

Nadia heeft in de onderwijscommissie gezeten. Zij heeft gemerkt dat door deinvoering van de wet Mobilisering Universitaire Bestuursorganen (MUB) het helestelsel van medebestuur en medezeggenschap een wassen neus is geworden. Studentenworden zo een speelbal en protest sorteert weinig effect.

Floor kaart het probleem van de betaling aan. Veel organisaties vinden het eenprobleem om medezeggenschap (e.d.) te vergoeden, maar inspraak kost veel tijd en debasisbeurs is ontoereikend om van te leven. Dit wordt herkend door de aanwezigen.

Hoe krijg je waardering voor je inspanning en hoe betrek je jongeren?

Nadia vindt het belangrijk dat jongeren het gevoel krijgen dat er écht naar zegeluisterd wordt.

Robert oppert dat er meer gebruik moet worden gemaakt van de media, die sterk zijnin het creëren van beeldvorming. Voor (jongeren-)organisaties is het belangrijk om debehaalde successen via de mening te communiceren en zichtbaar te maken.

Debbie is nog op zoek naar manieren om jongeren bij de AbvaKabo te betrekken.Communicatie is daarbij onontbeerlijk, maar vooralsnog wordt er te weinig geld enpersoneel voor uitgetrokken.

Cynthia doet Debbie de suggestie om beter te kijken naar het verspreidingsgebied vanhet AbvaKabo-jongerentijdschrift SEP en daar reclame voor te maken. De FNV heefteen sollicitatieboekje geschreven, dat populair is bij jongeren.

Robert vindt internet een goed medium om jongeren te bereiken. Het zou een goedidee zijn om een jongerensite te linken aan startpagina.nl. Debbie zegt dat deAbvaKabo op proef (en gratis!) op de site van Radio 538 staat. De aanwezigen vindendat een goed initiatief.

Nadia stipt aan dat geld vaak nog steeds een probleem vormt bij jongerenbeleid. Deoverheid heeft geen idee hoeveel geld er aan jongeren wordt besteed. Jaga zegt dat ereen participatiefonds komt voor jongeren die een project willen beginnen met eenmaximum subsidie van fl. 5000,-.

Het onderwerp ‘media en zelfbeeld’ wordt aangesneden.

Floor vindt het belangrijk om de positieve bijdragen van jongeren in de media tebrengen en zo een ‘aha-effect’ te genereren.

93

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 93

Anne vindt dat je successen, zoals het realiseren van een skatebaan, groot in de krantmoet zetten, het liefst met foto en verhaal van de jongeren zelf.

Hoe beïnvloed je de politiek?

Floor vindt het belangrijk dat de goede voorbeelden van jongeren binnen de politieknaar voren moeten worden gebracht. Bij veel politici is de wil er al wel om naarjongeren te luisteren, maar het blijkt vaak moeilijk voor hen om een stukje van hunmacht af te staan aan jongeren. Dus moet je aantonen dat jongeren capabel zijn in hetbesturen.

Cynthia zegt dat er in Amsterdam een adviserende ‘jongerengemeenteraad’ komt.Deze raad kan als voorbeeld dienen.

18.15 uur:

Rahma bedankt de aanwezigen en sluit de meeting af. Nel van Dijk bedankt deaanwezigen namens het LBL. Zij noemt de conclusies van de meeting (‘jongerenworden niet serieus genomen’) en zegt dat ze de bijeenkomst interessant vond en voorherhaling vatbaar.

94

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 94

Lijst van jongeren- en andererelevante organisaties

Dit is een lijst van jongerenorganisaties, -informatiepunten en -projecten. De lijst iszeker niet volledig, maar geeft wel aanknopingspunten voor contacten met jongeren.

• Jongerenorganisaties:

Raad Jongeren en BevolkingDe RJB zet zich in voor de seksuele en reproductieve rechten van jongeren over dehele wereld door middel van workshops, lessen op scholen, artikelen, internet, acties,deelname aan conferenties en bijeenkomsten. Zij zijn ook actief bij internationaleconferenties, onder andere van de VN. Ze hebben een wereldwijde Youth Coalitionopgericht van actieve jongeren.

Contactadres: RJB p/a WPFAmpèrestraat 10 1221 GJ Hilversumtel: 035-6422304 email: [email protected], www.wpf.org/youth

TANS; Towards a New StartTANS wil vanuit een positieve benadering de mogelijkheid bieden aan jongeMarokkanen om een netwerk te vormen en elkaar te ontmoeten. Dit omdat deMarokkaanse gemeenschap zich in een fase bevindt waarin een ommekeer wordtgemaakt van het traditionele denken in problemen naar het denken in mogelijkhedenvanuit de kracht van de Marokkaanse gemeenschap. Jonge ambitieuze Marokkanen(20-35) vormen de doelgroep. Hun activiteiten behelzen onder andere:• maandelijkse bijeenkomsten met gastsprekers die vernieuwende onderwerpen vanuit

een positieve invalshoek belichten• het leveren van sprekers voor bijeenkomsten

Contactadres: TANSPostbus 523 3500 AM Utrecht tel: 070-3621020email: [email protected]

95

Bijlage 2:

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 95

• Koepelorganisaties:

Vereniging 31 Het Nederlands Comité voor Multilateraal Jongerenwerk ‘Vereniging 31’, kortwegV31 genoemd, is een samenwerkingsverband van een groot aantal Nederlandsejongerenorganisaties. Dit samenwerkingsverband biedt een kanaal naar diversemultilaterale activiteiten en fora.Vereniging 31 is een organisatie die toegang verschaft en zelfvertegenwoordiging vanjongeren en hun zelforganisaties mogelijk maakt. Daarin schuilt ook de verklaringvoor de naam van de vereniging: de vereniging is genoemd naar het internationale(telefonische) toegangsnummer voor Nederland, 31.

Contactadres: Vereniging 31 Prinsengracht 770-II1017 LE Amsterdamtel: 020-6383918email: [email protected]

Nationale Jongerenraad voor Milieu en OntwikkelingDe NJMO is een platform van landelijke jongerenorganisaties. Het ontwikkelt encoördineert projecten voor en door jongeren. De NJMO gaat een constructievedialoog aan met beleidsmakers en besluitvormers.Het platform is voortgevloeid uit de Agenda 21 welke is aangenomen op de UnitedNations Conference on Environment and Development in 1992 te Rio.

Contactadres: NJMOPostbus 192693501 DG Utrechtbezoekadres: Maliebaan 80Utrechttel: 030-2316833email: [email protected]

• Scholieren- en studentenorganisaties

Interstedelijk studenten OverlegHet ISO stelt zich actief op in het landelijk hoger onderwijsbeleid. Zij doet dit ondermeer door rechtstreeks te overleggen met de minister in de zogehetenstudentenkamer. Maar er wordt ook direct overleg gevoerd met universiteiten,hogescholen en de Informatie Beheer Groep. Daarnaast vindt voortdurend overlegplaats met de leden van de Tweede Kamer over de politieke keuzes ten aanzien van

96

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 96

onderwijsbeleid. Het ISO werkt vanuit een pragmatische benadering: actief enconstructief meedenken over het onderwijsbeleid.

Contactadres: ISODreiharingenstraat 253510 BH Utrechttel: 030-2302666email: [email protected]

Landelijk Actie Komité Scholieren Het LAKS is een organisatie van, voor en door scholieren. De vereniging is opgerichtom de belangen van scholieren in het Voortgezet Onderwijs en in het Voorbereidenen Middelbaar Beroepsonderwijs te behartigen. Het LAKS doet door middel van hetverstrekken van informatie en advies aan scholieren, onderwijsorganisaties en deoverheid. Het LAKS is dan ook vertegenwoordigd in diverse gespreksorganen enorganisaties, zowel op regionaal als op landelijk- en overheidsniveau. Het LAKS is alsenige scholierenorganisatie door zowel pers, politiek en onderwijsveld erkend als despreekbuis voor scholieren. Door deze inbreng, vanuit een specifiekscholierenperspectief, wil de vereniging bijdragen aan de verbetering van het leef- enleerklimaat op school en hierdoor tevens aan de kwaliteit van het onderwijs.

Contactadres: LAKStel: 020-6381792email: [email protected]

Landelijke Studenten Vakbond De Landelijke Studenten Vakbond (LSVb) is de grootste organisatie in Nederland diede belangen van studenten behartigt. De LSVb is een federatie van 23studentenvakbonden, die de belangen van studenten op de verschillende instellingenof die van een specifieke groep studenten behartigen. De LSVb doet dit op landelijkniveau, maar komt ook op voor studenten op individueel niveau. Studenten metklachten en problemen kunnen terecht bij de LSVb-studentenlijn en de juridischedienst.

Contactadres: LSVbNeude 29 bisPostbus 13353500 BH Utrechttel: 030-2316464email: [email protected]

97

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 97

• Politieke jongerenorganisaties:

Christen- Democratisch Jongeren Appèl (CDJA)Ook het CDJA vindt dat jongeren en politiek prima samengaan. Deze onafhankelijkepolitieke jongerenorganisatie laat zien dat politiek leuk, interessant, gezellig enkritisch kan zijn. Ze willen zich inzetten voor een samenleving waarin iedereen zichthuis voelt en waarbij iedereen betrokken is.

Contactadres: CDJAPostbus 304532500 GL Den Haagtel: 070-3424850 email: [email protected]

Dwars, Jongeren in GroenLinks GroenLinkse en met GroenLinks verwante jongeren zijn georganiseerd in deonafhankelijke jongerenorganisatie Dwars. Alle leden van GroenLinks, die jonger zijndan 26 jaar, kunnen gratis lid worden van Dwars. GroenLinks organiseert zelf ookregelmatig allerlei bijeenkomsten voor jongeren. GroenLinks organiseert in samenwerking met Dwars bijeenkomsten op eenbijzondere locatie over verschillende thema’s. De afgelopen jaren waren erbijvoorbeeld bijeenkomsten in Ruigoord, op een bioboerderij en in eenasielzoekerscentrum. Dwars houdt zich bezig met alles wat jongeren aangaat, en probeert dingen teveranderen door acties en bijeenkomsten te organiseren en door te informeren. BijDwars is politiek vooral toegankelijk en leuk. De schaduwfractie, verbonden aanDwars, volgt de Tweede Kamerfractie van GroenLinks en formuleert haar eigenstandpunten over allerlei beleidsterreinen.

Contactadres: DwarsOudegracht 2293511 NJ Utrecht tel: 030-2333263(telefonisch bereikbaar op werkdagen tussen 11.00 en 18.00 uur) e-mail: [email protected] www.dwars.org (informatie over GroenLinks bijeenkomsten voor jongeren: 030-2399927)

Jonge Socialisten De Jonge Socialisten zijn een politieke jongerenorganisatie, die duidelijk wil makendat jong zijn en je met politiek bezig houden heel goed samen kan gaan. Want politiek

98

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 98

is niet iets van duffe grijze muizen die in Den Haag zitten te praten over zaken verweg van huis, te oninteressant om je druk over te maken. Politiek gaat over dingen diejongeren aangaan en bezig houden, en wat belangrijker is: jongeren kunnen er zelfinvloed op hebben.

Contactadres: Jonge SocialistenHerengracht 54 (bezoekadres)1015 BN AmsterdamPostbus 1310 (postadres)1000 BH Amsterdamtel: 020-5512292mobiele telefoon: 06-24678561email: [email protected]

Jonge DemocratenDe vereniging Jonge Democraten stelt zich als vrijzinnig-democratischejongerenorganisatie ten doel bij te dragen tot de individuele ontplooiing van allemensen. Zij richt zich hierbij vooral op jongeren. De JD kiest voor een pragmatischeaanpak van hedendaagse problemen en streeft naar een radicale democratisering vande maatschappij, opdat de principiële gelijkwaardigheid van alle mensen, individuelevrijheid, onderlinge solidariteit en rechtszekerheid zo goed mogelijk gegarandeerdworden.

Contactadres: Jonge DemocratenPostbus 6602501 CR Den Haagtel: 070-3622162email: [email protected]

Jongerenorganisatie voor Vrijheid en DemocratieIn de JOVD staat discussie centraal. Zowel op afdelings- als op landelijk niveaukunnen leden van de JOVD op tal van manieren meedoen aan de politiek. Elke weekis er wel iets: een politiek congres, een politiek café in een afdeling, een sprekersavondof een discussie op de homepage.

Contactadres: JOVDHerengracht 38a2511 EJ Den Haagtel: 070-3622433email: [email protected]

99

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 99

Instituut voor Publiek en PolitiekHet IPP is een landelijke, niet-partijgebonden organisatie die zich ten doel steltpolitieke en maatschappelijke participatie te bevorderen. Het IPP heeft in haaractiviteiten bijzondere aandacht voor de positie van jongeren en nieuwkomers, vanvrouwen en van groepen die sociaal-economisch in een achterstandspositie verkeren.

Contactadres: IPPPrinsengracht 911-9151017 KD Amsterdamtel: 020-5217600email: [email protected] www.publiek-politiek.nl

• Jongerenorganisaties van vakbonden:

Jongerenorganisatie CNVDe jongerenorganisatie CNV ondersteunt jongeren in hun weg van opleiding naarwerk en is actief op vier terreinen:• als vakbondsjongerenorganisatie, die opkomt voor de belangen van jongeren.

Vanzelfsprekend onderdeel hiervan is jongeren zelf de mogelijkheid geven om vanzich te laten horen, binnen de vakbeweging, richting politiek, op scholen, etc.

• als serviceorganisatie, die jongeren op persoonlijke vragen toegesneden productenen diensten biedt, op de terreinen van opleiding, werk en inkomen: zodat jongerenbeter de overstap naar werk kunnen maken

• als projectorganisatie die jongeren ondersteunt bij hun oriëntatie, participatie enfunctioneren op de arbeidsmarkt en de samenleving daaromheen

• als specialist in jongerencommunicatie van CNV-bonden bij werving, binding enkadervorming van jonge vakbondsleden.

Contactadres: Jongerenorganisatie CNVRavellaan 13533 JE UtrechtPostbus 24753500 GL Utrechttel: 030-2913715email: [email protected]

ABVAKABO FNVLeden van ABVAKABO FNV jonger dan 27 jaar worden gerekend tot de doelgroepJongeren. Het doel van het jongerenwerk binnen de bond is het informeren,organiseren en activeren van jongeren en het behartigen van hun belangen.

100

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 100

ABVAKABO FNV organiseert themadagen, bijvoorbeeld voor jongeren werkzaam inde gezondheidszorg. Jongeren kunnen deelnemen aan scholing, o.a. een cursusinternet of solliciteren. Ook bezoekt de ABVAKABO FNV bedrijven, waar informatieverstrekt wordt. De FNV WORKPOWER wordt eenmalig verzonden aan elk nieuw jong lid in deleeftijd tot 22 jaar. In dit gratis boekje staan vragen en antwoorden over solliciteren,arbeidscontracten, salaris, ontslag, uitzendwerk en oproep- en stagecontracten.ZAPP wordt maandelijks verzonden aan alle jonge leden tot en met 24 jaar. In ditgrootste jongerenblad van Nederland wordt aandacht besteed aan alle aspecten vanwerken. Ook staan er vaak interviews in met bekende radio- entelevisiepersoonlijkheden. Via nieuwskranten worden jongeren geïnformeerd over actuele onderwerpen,bijvoorbeeld de Wet ‘Flex en Zekerheid’, maar ook over activiteiten die voor jongerengeorganiseerd worden.

Contactadres: Wil van Bergem hoofdkantoor ABVAKABO FNV tel: 079-3536283 email: [email protected] www.abvakabo.nl

• Projecten:

SmaakmakersSmaakmakers is een organisatie die verschillende projecten gericht opinformatievergaring in de vrijwilligerssector uitvoert met partnerorganisaties. Zijhebben de volgende projecten:• Met het NOV - inventarisatie van de wensen ten aanzien van vrijwilligerswerk en

vrijetijdsbesteding van ama’s.• Met de Jongerenorganisatie CNV - inventarisatie van mogelijkheden tot

vrijwilligerswerk door jongeren met een handicap: fysiek, psychisch of sociaal.• Met Jeugd in Beweging - gebruik van een ‘kwaliteitschecklist’ om organisaties in de

sportsector door te lichten op hun jeugdvriendelijkheid (methode van het Instituutvoor Nederlandse Kwaliteit) en omvorming daarvan tot een ‘jeugdscorespel’. Eenvergelijkbaar traject zal plaatsvinden in de zorgsector.

• Met NJMO - inventarisering van knelpunten in organisaties op het terrein vanjongerenparticipatie door ze een spiegel voor te houden. De middelen die daarbijgebruikt worden zijn panels en theater; een ontmoeting tussen grijs en groen.

• Met TANS - het opzetten van een helpdesk voor zelforganisaties van allochtonejongeren om hun kansen op succes en continuïteit te vergroten.

• Met het NOV - opzetten van vrijwilligerspools voor kortlopende activiteiten diepassen bij de ‘moderne zapjongere’ tussen 12 en 18 jaar in probleemwijken.

101

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 101

• Met de Stichting Alexander - een bewustwordingsproject door een groep moeilijkejongeren, zg. ‘flying teams’, die bij organisaties langs gaan en ze bijstaan in hetontwikkelen van een actief jongerenbeleid d.m.v. frisse opdrachten.

• Met de jongerenorganisatie CNV - het project ‘employment supporter’ waarbijallochtone jongeren in het middelbaar beroepsonderwijs de kans krijgen om ingesprek te gaan met een mentor en vijf pilotprojecten van individuele coaching inlokale vrijwilligersorganisaties.

• Met Plunk en Jeugd in Beweging - effecten van een landelijke communicatiecampagneonderzoeken. Het voorbeeld is een campagne in 2000 ‘sport, dat regel ik zelf’; eenlandelijke beeldvormingscampagne. Een groep jongeren die in de doelgroep van decampagne vallen denkt mee en schrijft een evaluatie. Aan de hand daarvan wilsmaakmakers tot een adviesaanpak komen.

Contactadres: SmaakmakersPlompetorengracht 15aPostbus 28773500 GW Utrechttel: 030-2319844email: [email protected]

Stichting AlexanderStichting Alexander verbindt onderzoek en beleid en betrekt jongeren bij de opzet,uitvoering, rapportage en presentatie van onderzoek. Dit motiveert hen actiefbetrokken te zijn bij de beïnvloeding van beleid. Als ervaringsdeskundigen bij uitstekdoen jongens en meisjes mee aan onderzoek naar hun eigen leefwereld, de effectenvan overheidsmaatregelen en de kwaliteit van de aangeboden jeugdvoorzieningen. Alsdirect belanghebbenden praten ze mee over beleidsconsequenties van onderzoek enzijn ze gesprekspartners van instellingen en overheden. Daarbij hanteert StichtingAlexander de volgende middelen:• jongerenpanels;• onderzoek door jongeren zelf;• jongeren als consulent;• conferenties.

Contactadres: Stichting AlexanderProfessor Tulpstraat 21018 HA Amsterdamtel.020-6263929email: [email protected]

102

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 102

MIXTMIXT Stichting voor interculturele projecten is een organisatie die zonder dat geldverdienen een doel is probeert om met muziekprojecten kennis, begrip en respecttussen jongeren in Nederland met verschillende culturele achtergronden te vergroten.MIXT richt zich vooral op jongeren van 12 tot 20 jaar.Om kennis, begrip en respect tussen alle Nederlandse jongeren te bevorderenorganiseert MIXT tal van projecten. Het bekendste project is het jaarlijkse MIXTRacism Beat It Festival. Maar ook is MIXT ieder jaar nadrukkelijk aanwezig met hetproject MIXT Planet Tolerance op de jaarlijkse doe-beurs voor jongeren -Megafestatie. Bovendien is MIXT in samenwerking met PODIUM Bureau voorEducatieve Communicatie actief in het voortgezet onderwijs met diverse projecten alsRatjetoe en Gekleurde Werkelijkheid. Zo’n 30 % van de middelbare scholen neemt delespakketten af.

Contactadres: MIXTVan Diemenstraat 4101013 CR AMSTERDAM tel: 020-6277766email: [email protected]

• Jongereninformatiepunten:

Stichting Jeugdinformatie NederlandDe jeugd zelf heeft informatie nodig om zelfstandig en volwaardig aan de samenlevingdeel te nemen. Niemand die bij het jeugdstelsel betrokken is, kan zonder informatieover alles wat daar gaande is: in het beleid, in het management, in de uitvoering en inhet onderzoek. De SJN voorziet in informatie en kennisverspreiding over jeugd enjeugdbeleid.

Contactadres: Stichting Jeugdinformatie NederlandZakkendragershof 34-44Postbus 1373 NL-3500 BJ Utrechttel. +31 30 239.4433email: [email protected]

The Site, infocafé voor jongerenDe Site is een informatiecentrum voor Amsterdamse jongeren van 15 tot 21 jaar. Deactiviteiten van the Site kenmerken zich door een combinatie van informatie enentertainment. De doelstelling is het ondersteunen van jongeren met de juiste

103

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 103

informatie bij het maken van keuzes, het attenderen op mogelijkheden en hetbevorderen van jeugdparticipatie. Er zijn tien thema’s geselecteerd: werk, reizen, vrijetijd, wonen, gezondheid, onderwijs, recht, hulp, inkomen en actualiteiten. Deinformatie wordt gebracht door middel van: consulenten, folders, website, tijdschrift,talkshows, cursussen, internet, etc. Er is een jongerenadviesraad die gevraagd enongevraagd advies geeft over de gang van zaken in The Site.

Contactadres: The SiteNieuwezijds Voorburgwal 323tel: 020-5206080email: [email protected]

104

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 104

Noten

1 Centraal Bureau voor de Statistiek, Jeugd 1999. Cijfers en feiten, Voorburg/Heerlen:CBS, 1999

2 J.A. Krosnick en D.F. Alwin, ‘Aging and susceptibility to attitude change’, in: Journal ofpersonality and social psychology, 1989, nr.75, p.416-425

3 G.H. Maassen en M.P.M. De Goede, ‘Inter- en intragenerationele waarneming vanouderen en jongeren’, in: Comenius, 1990, nr.10, p.491-506

4 G.H. Maassen en W. Meeus, ‘De verhouding tussen jongeren en volwassenen’, in: W.Meeus en H. ‘t Hart (red.), Jongeren in Nederland, Amersfoort: Academischeuitgeverij Amersfoort, 1993, p.133-155

5 W. Meeus en H. ‘t Hart, ‘Adolescente ontwikkeling en intergenerationele overdracht’, in:W. Meeus en H. ‘t Hart (red.), Jongeren in Nederland, Amersfoort: Academischeuitgeverij Amersfoort, 1993, p.156-170

6 G.H. Maassen en W. Meeus, ‘De verhouding tussen jongeren en volwassenen’, in: W.Meeus en H. ‘t Hart, Jongeren in Nederland, Amersfoort: Academische uitgeverijAmersfoort, 1993, p.133-155

7 K. Van den Broeck en A. Wittebolle, De non-com generatie. Pleidooi voor de jongerenvan vandaag, Antwerpen: Standaard Uitgeverij, 1997

8 W. van Dalen, DRANK maakt meer kapot dan je lief is. Een beschrijving van het 12,5jaar bestaan van een unieke campagne, NIGZ, 1999, p.10

9 J.A. Krosnick en D.F. Alwin, ‘Aging and susceptibility to attitude change’, in: Journal ofpersonality and social psychology, 1989, nr.75, p.416-425

10 W. van Dalen, DRANK maakt meer kapot dan je lief is. Een beschrijving van het 12,5jaar bestaan van een unieke campagne, NIGZ, 1999

11 A. Scheepens, Van leeftijdsgrenzen naar maatwerk. Wet- en regelgeving als markeringenvan de biografie, Utrecht: LBL, 1999

12 M. du Bois-Reymond en J. de Jong-Gierveld, ‘Van een standaardlevensloopmodel naareen geïndividualiseerde keuzebiografie’, in: M. du Bois-Reymond en J. de Jong-Gierveld (red.), Mens en maatschappij, volwassen worden, generaties toen en nu: transitiesin de levensloop, 1993

13 M. du Bois-Reymond, Y. te Poel en J. Ravesloot, Jongeren en hun keuzes, 199814 A. Scheepens, Van leeftijdsgrenzen naar maatwerk. Wet- en regelgeving als markeringen

van de biografie, Utrecht: LBL, 199915 Centraal Bureau voor de Statistiek, Jeugd 1999. Cijfers en feiten, Voorburg/Heerlen:

CBS, 199916 K. Van den Broeck en A. Wittebolle, De non-com generatie. Pleidooi voor de jongeren

van vandaag, Antwerpen: Standaard Uitgeverij, 199717 A. Scheepens, Van leeftijdsgrenzen naar maatwerk. Wet- en regelgeving als markeringen

van de biografie, Utrecht: LBL, 1999

105

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 105

18 K. de Leeuw, S. Hoitsma, I. de Jager en P. Schonewille (red.), Jong! Jongerencultuuren stijl in Nederland 1950-2000, Zwolle: Waanders uitgevers, 2000

19 K. de Leeuw, S. Hoitsma, I. de Jager en P. Schonewille (red.), Jong! Jongerencultuuren stijl in Nederland 1950-2000, Zwolle: Waanders uitgevers, 2000

20 A. Scheepens, Van leeftijdsgrenzen naar maatwerk. Wet- en regelgeving als markeringen van de biografie, Utrecht: LBL, 1999

21 H. ‘t Hart, W. Meeus en W. Kox, ‘Achtergronden en opzet van een nationaal survey’,in: W. Meeus en H. ‘t Hart, Jongeren in Nederland, Amersfoort: Academischeuitgeverij Amersfoort, 1993, p.11-29

22 W. Meeus, ‘De psychosociale ontwikkeling van adolescenten’, in: W. Meeus en H. ‘tHart, Jongeren in Nederland, Amersfoort: Academische uitgeverij Amersfoort, 1993, p.31-55

23 G.H. Maassen en W. Meeus, ‘De verhouding tussen jongeren en volwassenen’, in: W. Meeus en H. ‘t Hart, Jongeren in Nederland, Amersfoort: Academische uitgeverijAmersfoort, 1993, p.133-155

24 M. de Goede en P. Hustinx, ‘School en beroep’, in: W. Meeus en H. ‘t Hart, Jongerenin Nederland, Amersfoort: Academische uitgeverij Amersfoort, 1993, p.79-105

25 W. Meeus en H. ‘t Hart, ‘Adolescente ontwikkeling en intergenerationele overdracht’, in:W. Meeus en H. ‘t Hart (red.), Jongeren in Nederland, Amersfoort: Academischeuitgeverij Amersfoort, 1993, p.156-170

26 H.A. Becker, De toekomst van de Verloren Generatie, Amsterdam: Meulenhoff, 199727 H.A. Becker, De toekomst van de Verloren Generatie, Amsterdam: Meulenhoff, 199728 H.A. Becker, De toekomst van de Verloren Generatie, Amsterdam: Meulenhoff, 199729 A. Scheepens, Van leeftijdsgrenzen naar maatwerk. Wet- en regelgeving als markeringen

van de biografie, Utrecht: LBL, 199930 K. Van den Broeck en A. Wittebolle, De non-com generatie. Pleidooi voor de jongeren

van vandaag, Antwerpen: Standaard Uitgeverij, 199731 A. Scheepens, Van leeftijdsgrenzen naar maatwerk. Wet- en regelgeving als markeringen

van de biografie, Utrecht: LBL, 199932 J.W. Duyvendak en R. Koopmans, ‘Gouden toekomst voor politiek protest?’, in: De

Helling, jaargang 3, nr. 3, najaar 1990, p.4-933 J.W. Duyvendak en R. Koopmans, ‘Gouden toekomst voor politiek protest?’, in: De

Helling, jaargang 3, nr. 3, najaar 1990, p.534 Centraal Bureau voor de Statistiek, Jeugd 1999. Cijfers en feiten, Voorburg/Heerlen:

CBS, 199935 C. Evenhuis, Conceptualisering leeftijd, interne notitie LBL, 199936 K. Penninx, De buurt voor alle leeftijden. Intergenerationele buurtontwikkeling in het

kader van sociaal beleid, Utrecht: NIZW, 199937 H. Kunneman, Van theemutscultuur naar walkman-ego. Contouren van post-moderne

individualiteit, Amsterdam: Boom, 199638 K. Penninx, De buurt voor alle leeftijden. Intergenerationele buurtontwikkeling in het

kader van sociaal beleid, Utrecht: NIZW, 199939 C. Evenhuis, Conceptualisering leeftijd, interne notitie LBL, 1999

106

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 106

40 K. Koning, Tekort aan personeel? Veertig- en vijftigplussers in beeld. Handreiking voorouderenbeleid in het midden- en kleinbedrijf, Utrecht: LBL, 2000

41 W. Meeus en H. ‘t Hart, ‘Adolescente ontwikkeling en intergenerationele overdracht’, in:W. Meeus en H. ‘t Hart (red.), Jongeren in Nederland, Amersfoort: Academischeuitgeverij Amersfoort, 1993

42 C. Evenhuis, Conceptualisering leeftijd, interne notitie LBL, 199943 I. van der Zande, ‘Deugt de jeugd?’, in: I. van der Zande (red.), Deugt de jeugd?

Normen en waarden in gezin, school en politiek, Maarssen: Elsevier/De Tijdstroom,2000

44 P. Cuyvers en J. Doornenbal, ‘Vroeger was het beter. De mythe van het verdwenenkerngezin’, in: I. van der Zande (red.), Deugt de jeugd? Normen en waarden in gezin,school en politiek, Maarssen: Elsevier/De Tijdstroom, 2000

45 P. Cuyvers en J. Doornenbal, ‘Vroeger was het beter. De mythe van het verdwenenkerngezin’, in: I. van der Zande (red.), Deugt de jeugd? Normen en waarden in gezin,school en politiek, Maarssen: Elsevier/De Tijdstroom, 2000

46 P. Cuyvers en J. Doornenbal, ‘Vroeger was het beter. De mythe van het verdwenenkerngezin’, in: I. van der Zande (red.), Deugt de jeugd? Normen en waarden in gezin,school en politiek, Maarssen: Elsevier/De Tijdstroom, 2000

47 Y.M. Quispel, Leeftijdsgrenzen op de arbeidsmarkt, Utrecht: LBL, 200048 H. van Ewijk, De Verschuiving: de veranderde status van jongeren in de jaren tachtig,

Utrecht: de Tijdstroom, 199449 Y.M. Quispel, Leeftijdsgrenzen op de arbeidsmarkt, Utrecht: LBL, 200050 H. van Ewijk, De Verschuiving: de veranderde status van jongeren in de jaren tachtig,

Utrecht: de Tijdstroom, 199451 Centraal Bureau voor de Statistiek, Jeugd 1999. Cijfers en feiten, Voorburg/Heerlen:

CBS, 199952 H. van Ewijk, De Verschuiving: de veranderde status van jongeren in de jaren tachtig,

Utrecht: de Tijdstroom, 199453 H. van Ewijk, De Verschuiving: de veranderde status van jongeren in de jaren tachtig,

Utrecht: de Tijdstroom, 199454 C. Overdijk, De ontgroening van Nederlands toptalent, 199955 B. de Voogd, ‘Van zelfontplooiing tot werkplicht’, in: Grenzeloos, juli 199456 K. Van den Broeck en A. Wittebolle, De non-com generatie. Pleidooi voor de jongeren

van vandaag, Antwerpen: Standaard Uitgeverij, 199757 K. Brouwers en H. van Driel, De sociaal-economische positie van jongeren, Zoetermeer:

EIM, 199958 C. Linke en G. van Schoonhoven, ‘Jong en overspannen’, in: Elsevier, 22 november

199759 M. Luyten, ‘De starter is manager van zijn eigen BV’, in: de Volkskrant, 18 augustus

199960 M. Luyten, ‘De starter is manager van zijn eigen BV’, in: de Volkskrant, 18 augustus

1999

107

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 107

61 J. van der Ploeg en H. Ferwerda, ‘De positie van jongeren in de toekomstigesamenleving’, in: j*. tijdschrift over jongeren, mei 2000

62 M. Scheurkogel,’Kok schept verkeerd beeld voortijdig schoolverlaters’, in: IN. Magazinevan de Jongerenorganisatie CNV, najaar 1999

63 P. van den Boom, ‘In de speeltuin van de arbeidsmarkt loert de stress’, in: de Volkskrant,21 augustus 1999

64 C. Linke en G. van Schoonhoven, ‘Jong en overspannen’, in: Elsevier, 22 november1997

65 C. Linke en G. van Schoonhoven, ‘Jong en overspannen’, in: Elsevier, 22 november1997

66 C. Linke en G. van Schoonhoven, ‘Jong en overspannen’, in: Elsevier, 22 november1997

67 Jongerenorganisatie CNV, Je bent jong en je werkt je te pletter? Lajeniegekmakuh...!,Utrecht: CNV, 2000

68 C.J.M. Schuyt, Kwetsbare jongeren en hun toekomst, Ministerie van VWS, 199569 J. van der Ploeg en H. Ferwerda, ‘De positie van jongeren in de toekomstige

samenleving’, in: j*. tijdschrift over jongeren, mei 200070 Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, Jeugd verdient de toekomst.

Nota intersectoraal jeugdbeleid. Den Haag: Ministerie van WVC, 199371 Raad voor het Openbaar Bestuur, Staat van de Jeugd? De relatie tussen jongeren en de

overheid. Den Haag: ROB, maart 200072 Projectgroep Nationale Jeugdraad, Naar een Nationale Jeugdraad. Advies aan de

Staatssecretaris van Welzijn en Sport, Amsterdam, 200073 P.C. Tirion, Jong & betrokken, hoe maatschappelijk betrokken zijn Nederlandse jongeren?,

Arnhem, 199974 Raad voor het Openbaar Bestuur, Staat van de Jeugd? De relatie tussen jongeren en de

overheid. Den Haag: ROB, maart 2000, p.2075 Raad voor het Openbaar Bestuur, Staat van de Jeugd? De relatie tussen jongeren en de

overheid. Den Haag: ROB, maart 2000, p.2376 Raad voor het Openbaar Bestuur, Staat van de Jeugd? De relatie tussen jongeren en de

overheid, Den Haag: ROB, maart 200077 Projectgroep Nationale Jeugdraad, Naar een Nationale Jeugdraad. Advies aan de

Staatssecretaris van welzijn en Sport, Amsterdam, 200078 Raad voor het Openbaar Bestuur, Staat van de Jeugd? De relatie tussen jongeren en de

overheid, Den Haag: ROB, maart 200079 Persbericht gemeente Oosterhout, Marokkaanse jongeren Oosterhout krijgen eigen

onderkomen, Oosterhout, 25 juni 199880 Interview met Saskia Pekelharing, ‘Festival moet jongeren bij politiek betrekken: “Ze

vinden het al raar dat ik politicologie studeer,”’ in: KUnieuws, jaargang 27, nr.24, 6maart 1998

81 M. de Winter, Kinderen als medeburgers. Kinder- en jeugdparticipatie als maatschappelijkopvoedingsperspectief, Utrecht: de Tijdstroom, 1995

82 P. Klein Beernink, ‘Jeugd op de gezonde toer’, in: De Telegraaf, 11 oktober 2000

108

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 108

83 ‘Straks praten scholieren alleen over de koeken in de kantine; mondige leerlingen’ , in:Trouw, 7 oktober 2000

84 L. Kolker, Nederland gebruikt ze...omdat soa overal verkrijgbaar zijn, Utrecht:Stichting soa-bestrijding, 1999

85 Universiteit van Amsterdam, vakgroep Sociale Psychologie, Het relationele en seksuelegedrag van jongeren op vakantie, Amsterdam, 1997

86 Landelijk Bureau Leeftijdsdiscriminatie, Jaarverslag 1998, Utrecht: LBL, 199987 F. Beekman, in: Enkhuizer Courant en Helderse Courant, 13 mei 200088 G. Aardema, in: Enkhuizer Courant en Helderse Courant, 13 mei 200089 R. Vaane, geciteerd in: de Provinciale Zeeuwse Courant, 13 mei 200090 Bron: Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid, Kennisbank:

ongevalsbetrokkenheid, 199791 R. van Overbeek en M. Flikweert, Grenzen aan de leeftijd, Utrecht: Verwey-Jonker

Instituut, 199992 Bron: Verbond van Verzekeraars93 Bron: Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid, Kennisbank:

verschillen in levensstijl, 199794 Bron: Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid, Kennisbank:

ongevalsbetrokkenheid, 199795 Bron: Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid, Kennisbank:

slachtoffers per miljard reizigerskilometer naar leeftijd en vervoerwijze, 199796 Bron: Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid, Kennisbank:

ontwikkelingen sinds 1985, 199797 Bron: K. Van den Broeck en A. Wittebolle, De non-com generatie. Pleidooi voor de

jongeren van vandaag, Antwerpen: Standaard Uitgeverij, 199798 G. van Dijk en M. de Graaff, Toets beelden van leeftijd in de media, Utrecht: LBL,

199899 J.Deltenre, ‘Surfende kinderen jagen ouders op kosten’, in: De Telegraaf, 10 oktober

2000100 G. van Dijk en M. de Graaff, Toets beelden van leeftijd in de media, Utrecht: LBL,

1998101 J. Van Acker, Jeugdcriminaliteit: feiten en mythen over een beperkt probleem, Houten:

Bohn Stafleu Van Loghum, 1998

109

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 109

110

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 110

111

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 111

112

Colofon

UitgaveLandelijk Bureau LeeftijdsdiscriminatieKaap Hoorndreef 72Postbus 94723506 GL UtrechtTelefoon: 030-266 20 00Fax: 030-266 28 37E-mail: [email protected]

TekstMarije Cornelissen

VormgevingOptima Forma bv, Voorburg

DrukHega offset, Den Haag

X opm lit.ond. 14-11-2000 13:15 Pagina 112