210 Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding praktijk 5 juni 2006

8
Waarom SPORT en BEWEGING promoten in schoolcontext? Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding 2/2006 1 Lager Onderwijs 123 STEFANIE VERSTRAETE DOCTOR IN DE LICHAMELIJKE OPVOEDING FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN VAKGROEP BEWEGINGS- EN SPORTWETENSCHAPPEN UNIVERSITEIT GENT Voldoende beweging is een belangrijke component voor een gezonde levensstijl bij kinderen en adolescenten. Hoewel veel jongeren meer bewegen dan volwassenen, toch blijkt een deel van de jongeren een lagere activi- teitsgraad te hebben dan aanbevolen om gezondheids- voordelen te ervaren. De internationale richtlijn stelt dat jongeren minstens 1 uur per dag moeten bewegen aan matige tot hoge intensiteit. Het is ook aangetoond dat de activiteitsgraad daalt tij- dens de kinderjaren en adolescentie, en kinderen die niet actief zijn, hebben een grotere kans om fysiek inactieve volwassenen te worden. De promotie van sport en bewe- ging is bijgevolg al nodig op jonge leeftijd. De school is een ideale setting voor de promotie van sport en bewe- ging gezien bijna alle jongeren bereikt kunnen worden. Via het schoolsysteem kunnen sport en beweging zowel op school (tijdens de les lichamelijke opvoeding, de mid- dagpauze, speeltijden en naschools) als buiten school gepromoot worden (leerlingen aanleren hoe ze een actie- ve levensstijl kunnen ontwikkelen en behouden, promotie van sportparticipatie in lokale sportclubs). In het kader van het Steunpunt Sport, Beweging en Gezondheid en met de steun van de Vlaamse Gemeenschap werd aan de Universiteit Gent, vakgroep Bewegings- en Sportwetenschappen, een programma uitgewerkt ter promotie van sport en beweging in het basisonderwijs. Nadat het programma gedurende twee schooljaren in verschillende Vlaamse scholen werd uit- gevoerd, werden de effecten van het bewegingsprogram- ma op de activiteitsgraad van de leerlingen nagegaan. BESCHRIJVING VAN HET BEWEGINGS- PROGRAMMA Zestien basisscholen werden willekeurig geselecteerd in Oost-Vlaanderen en gevraagd om deel te nemen aan het onderzoek. Deze scholen werden vervolgens willekeurig toegewezen aan de interventiegroep (= 8 scholen waar het programma werd uitgevoerd) en de controlegroep (= 8 scholen waar het programma niet werd uitgevoerd). De interventiegroep nam twee schooljaren deel aan het bewegingsprogramma. Gedurende het eerste schooljaar werd er gewerkt met de leerlingen van het vierde en het vijfde leerjaar (810 leerlingen), tijdens het tweede inter- ventiejaar met dezelfde leerlingen die intussen in het vijf- de en zesde leerjaar zaten (764 leerlingen). Om de effec- ten van het programma na te gaan op de activiteitsgraad van de leerlingen, werden verschillende metingen uitge- voerd voor de aanvang van het programma en nadat het programma twee schooljaren had gelopen. Het bewegingsprogramma is gebaseerd op een bestaand Amerikaans programma. Aan de universiteit van San Diego, USA, werd een uitgebreid programma ontwikkeld voor gezondheidsgerelateerde lichamelijke opvoeding in het basisonderwijs, SPARK genaamd (Sport, Spel en Actieve Recreatie voor Kinderen). Het hier beschreven programma is gebaseerd op SPARK maar werd aange- past aan ons onderwijssysteem en aan onze culturele achtergrond. Verder werden nog een aantal pijlers toege- voegd om sport en beweging op school en buiten school te promoten. HET BEWEGINGSPROGRAMMA BESTAAT UIT 4 COMPONENTEN: 1) Promotie van sport en beweging tijdens de les licha- melijke opvoeding. In heel wat lessen LO in Vlaanderen wordt minder dan de helft van de lestijd bewogen. Gezondheids- gerelateerde lichamelijke opvoeding kan leiden tot meer beweging tijdens de les LO en promoot daaren- boven ook een actieve levensstijl buiten de school. Basiskenmerken van gezondheidsgerelateerde licha- melijke opvoeding zijn: streven naar een hoge activi- teitsgraad voor alle leerlingen tijdens de les LO, leer- lingen zijn graag fysiek actief, leerlingen ontwikkelen een verscheidenheid van basisbewegingen en vaardig- heden om succesbeleving en een goed gevoel te heb- ben bij huidige en toekomstige sport- en bewegings- activiteiten en leerlingen kunnen omgaan met anderen in bewegingssituaties (bv. fair-play). De lessen worden

description

 

Transcript of 210 Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding praktijk 5 juni 2006

Waarom SPORT en BEWEGINGpromoten in schoolcontext?

Tijd

schr

ift v

oor

Lich

amel

ijke

Opv

oedi

ng 2

/200

6

1

Lage

r On

derw

ijs 1

23

STEFANIE VERSTRAETEDOCTOR IN DE LICHAMELIJKE OPVOEDINGFACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPENVAKGROEP BEWEGINGS- EN SPORTWETENSCHAPPENUNIVERSITEIT GENT

Voldoende beweging is een belangrijke component vooreen gezonde levensstijl bij kinderen en adolescenten.Hoewel veel jongeren meer bewegen dan volwassenen,toch blijkt een deel van de jongeren een lagere activi-teitsgraad te hebben dan aanbevolen om gezondheids-voordelen te ervaren. De internationale richtlijn stelt datjongeren minstens 1 uur per dag moeten bewegen aanmatige tot hoge intensiteit.

Het is ook aangetoond dat de activiteitsgraad daalt tij-dens de kinderjaren en adolescentie, en kinderen die nietactief zijn, hebben een grotere kans om fysiek inactievevolwassenen te worden. De promotie van sport en bewe-ging is bijgevolg al nodig op jonge leeftijd. De school iseen ideale setting voor de promotie van sport en bewe-ging gezien bijna alle jongeren bereikt kunnen worden.Via het schoolsysteem kunnen sport en beweging zowelop school (tijdens de les lichamelijke opvoeding, de mid-dagpauze, speeltijden en naschools) als buiten schoolgepromoot worden (leerlingen aanleren hoe ze een actie-ve levensstijl kunnen ontwikkelen en behouden, promotievan sportparticipatie in lokale sportclubs).

In het kader van het Steunpunt Sport, Beweging enGezondheid en met de steun van de VlaamseGemeenschap werd aan de Universiteit Gent, vakgroepBewegings- en Sportwetenschappen, een programmauitgewerkt ter promotie van sport en beweging in hetbasisonderwijs. Nadat het programma gedurende tweeschooljaren in verschillende Vlaamse scholen werd uit-gevoerd, werden de effecten van het bewegingsprogram-ma op de activiteitsgraad van de leerlingen nagegaan.

BESCHRIJVING VAN HET BEWEGINGS-PROGRAMMA

Zestien basisscholen werden willekeurig geselecteerd inOost-Vlaanderen en gevraagd om deel te nemen aan hetonderzoek. Deze scholen werden vervolgens willekeurigtoegewezen aan de interventiegroep (= 8 scholen waarhet programma werd uitgevoerd) en de controlegroep (= 8scholen waar het programma niet werd uitgevoerd). De

interventiegroep nam twee schooljaren deel aan hetbewegingsprogramma. Gedurende het eerste schooljaarwerd er gewerkt met de leerlingen van het vierde en hetvijfde leerjaar (810 leerlingen), tijdens het tweede inter-ventiejaar met dezelfde leerlingen die intussen in het vijf-de en zesde leerjaar zaten (764 leerlingen). Om de effec-ten van het programma na te gaan op de activiteitsgraadvan de leerlingen, werden verschillende metingen uitge-voerd voor de aanvang van het programma en nadat hetprogramma twee schooljaren had gelopen.

Het bewegingsprogramma is gebaseerd op een bestaandAmerikaans programma. Aan de universiteit van SanDiego, USA, werd een uitgebreid programma ontwikkeldvoor gezondheidsgerelateerde lichamelijke opvoeding inhet basisonderwijs, SPARK genaamd (Sport, Spel enActieve Recreatie voor Kinderen). Het hier beschrevenprogramma is gebaseerd op SPARK maar werd aange-past aan ons onderwijssysteem en aan onze cultureleachtergrond. Verder werden nog een aantal pijlers toege-voegd om sport en beweging op school en buiten schoolte promoten.

HHEETT BBEEWWEEGGIINNGGSSPPRROOGGRRAAMMMMAA BBEESSTTAAAATT UUIITT 44 CCOOMMPPOONNEENNTTEENN::

11)) PPrroommoottiiee vvaann ssppoorrtt eenn bbeewweeggiinngg ttiijjddeennss ddee lleess lliicchhaa--mmeelliijjkkee ooppvvooeeddiinngg.. In heel wat lessen LO in Vlaanderen wordt minder dande helft van de lestijd bewogen. Gezondheids-gerelateerde lichamelijke opvoeding kan leiden totmeer beweging tijdens de les LO en promoot daaren-boven ook een actieve levensstijl buiten de school.Basiskenmerken van gezondheidsgerelateerde licha-melijke opvoeding zijn: streven naar een hoge activi-teitsgraad voor alle leerlingen tijdens de les LO, leer-lingen zijn graag fysiek actief, leerlingen ontwikkeleneen verscheidenheid van basisbewegingen en vaardig-heden om succesbeleving en een goed gevoel te heb-ben bij huidige en toekomstige sport- en bewegings-activiteiten en leerlingen kunnen omgaan met anderenin bewegingssituaties (bv. fair-play). De lessen worden

Tijd

schr

ift v

oor

Lich

amel

ijke

Opv

oedi

ng 2

/200

6

2

Lage

r On

derw

ijs 1

24 gekenmerkt door veel beweging en leuke activiteitendie de leerlingen ook kunnen doen buiten de les LO enhet aan bod komen van zowel fitheid als vaardigheid.Om dit te realiseren worden de leerkrachten LO voor-zien van voorbeeldlessen en didactische richtlijnen (bv.vermijd wachtrijen, korte instructies, veel differentia-tie).

22)) PPrroommoottiiee vvaann ssppoorrtt eenn bbeewweeggiinngg ttiijjddeennss ddee ssppeeeellttiijjdd,,mmiiddddaaggppaauuzzee eenn nnaasscchhoooollssTijdens de middagpauze en naschools worden weke-lijks georganiseerde bewegingsactiviteiten aangebo-den voor alle leerlingen. Bij deze activiteiten staanleuke vrijetijdsactiviteiten centraal om een positievehouding ten opzichte van sport en beweging te stimu-leren. De lessen zijn gericht naar alle kinderen, duszeker niet naar de meest sportief getalenteerde, enzijn recreatief, niet competitief van aard. Tijdens demiddagpauze en speeltijden zijn er speelkoffers metspelmateriaal ter beschikking om een actieve speel-plaats te promoten.

33)) PPrroommoottiiee vvaann ssppoorrtt eenn bbeewweeggiinngg vviiaa lleesssseenn bbeewwee--ggiinnggssooppvvooeeddiinngg ((== zzeellffmmaannaaggeemmeenntt lleesssseenn))Net zoals de leerlingen in de klas leren wat gezondevoeding is en hoe ze op school en thuis gezond kunneneten, moeten de leerlingen leren wat bewegen inhoudten hoe ze thuis actief kunnen zijn en blijven. Daaromworden er zelfmanagement lessen gegeven in de klas.Omdat ‘levenslang bewegen’ een gedragsveranderinginhoudt, is het niet voldoende de leerlingen hierover teinformeren. Het is daarnaast ook noodzakelijk de leer-lingen gedragsvaardigheden aan te leren op school diehen aanmoedigen om een actieve levensstijl te ontwik-kelen, die voortgezet kan worden op volwassen leeftijd.Tijdens de lessen zelfmanagement leren de leerlingendat ze zelf verantwoordelijk zijn voor hun beweging,hoe ze hun beweging realistisch kunnen plannen enuitvoeren en een actieve levensstijl kunnen ontwikke-len en behouden. Om sport en beweging thuis te pro-moten en de gedragsvaardigheden in te oefenen,wordt er in het kader van deze lessen huiswerk gege-ven voor sport en beweging.

44)) PPrroommoottiiee vvaann aaccttiieeff ttrraannssppoorrtt eenn ssppoorrttppaarrttiicciippaattiiee iinnllookkaallee ssppoorrttcclluubbssOm de sportparticipatie buiten school en een door-stroom naar lokale sportorganisaties te stimuleren,krijgen de leerlingen in het begin van elk schooljaareen brochure met informatie over alle sportclubs in debuurt (competitieve- en niet-competitieve clubs). Verder wordt er aan alle deelnemende scholengevraagd om actief transport en eventueel fiets- ofvoetpools te promoten.

RREESSUULLTTAATTEENN VVAANN HHEETT TTWWEEEEJJAARRIIGGEE BBEEWWEEGGIINNGGSSPPRROO--GGRRAAMMMMAA

De resultaten toonden aan dat het bewegingsprogram-ma na twee schooljaren een positief effect had op deactiviteitsgraad van de leerlingen. De totale hoeveelheiddagelijkse beweging van de leerlingen in de interventie-groep daalde duidelijk minder (gemiddeld 9 min/dag)dan deze in de controlegroep (gemiddeld 33 min/dag).Vervolgens bleek dat promotie van sport en bewegingvia het schoolsysteem kan leiden tot een hogere activi-teitsgraad van de leerlingen op school en buiten school.Gezondheidsgerelateerde lichamelijke opvoeding resul-teerde in een duidelijke toename van de hoeveelheidbeweging tijdens de les LO. De kinderen die gezond-

heidsgerelateerde LO kregen, besteedden een groterdeel van de lestijd aan bewegingsactiviteiten van matigetot hoge intensiteit (van 43 naar 56%) dan de leerlingenin de controle scholen (van 38 naar 42%). Het aanbiedenvan spelmateriaal tijdens de speeltijd en de middagpau-ze deed de activiteitsgraad van de leerlingen toenementijdens deze momenten. De kinderen die het program-ma kregen, besteedden een groter deel van de pauzesaan beweging van matige tot hoge intensiteit (van 48naar 61%) terwijl een afname werd vastgesteld in decontrolegroep (van 55 naar 45%). Tot slot werd aange-toond dat de promotie van sport en beweging via hetschoolsysteem resulteerde in een toename van de tijd

Tijd

schr

ift v

oor

Lich

amel

ijke

Opv

oedi

ng 2

/200

6

3

gespendeerd aan matig intense bewegingsactiviteitentijdens de vrije tijd. In de interventiegroep steeg de tijdgespendeerd aan bewegingsactiviteiten van matigeintensiteit (bv. recreatief zwemmen, fietsen, skaten,dansen…) met gemiddeld 18 minuten per week, terwijldeze tijd met gemiddeld 1 minuut per week daalde in decontrolegroep. Ook de totale tijd gespendeerd aanbewegingsactiviteiten van matige en hoge intensiteitsamen in de vrije tijd (bv. handbal, lopen, judo, tennis,voetbal…) steeg met gemiddeld 31 minuten per week inde interventiegroep en slechts met 10 minuten per weekin de controlegroep.

Uit voorgaande kan worden besloten dat het bewegings-programma tot een duidelijke toename van de activiteits-graad van de leerlingen heeft geleid op en buiten deschool. Gezien de promotie van sport en beweging al opjonge leeftijd nodig is, moeten dergelijke programma’sworden aangemoedigd.

In de handleiding ““MMeeeerr eenn BBeetteerr BBeewweeggeenn,, BBiinnnneenn eennBBuuiitteenn ddee sscchhooooll’’ wordt het hierboven beschreven bewe-gingsprogramma gedetailleerd beschreven. Deze hand-leiding is uitgegeven door het Publicatiefonds voorLichamelijke Opvoeding vzw en is verkrijgbaar viawww.bvlo.be, surf naar shop.

Zwem

men

081

LES: 11-12EENHEID: FRISBEETYPE: 2

Materiaal: 1 frisbee/7lln,10 hoepels, 4kegels, fluitjeDoelstellingen: vangen en gooien, spelvaardigheden

INSTRUCTIETIPS

WWeerrppeerrss• De werpers stellen zich in 1 lijn op achter de ‘slag-

werper’. • De ‘slagwerper’ werpt de frisbee in het veld.• Alle werpers lopen achter elkaar rond de kegels (en

steken elkaar niet voorbij!!).• Elke werper die de ‘home kegel’ passeert voor dat

de lk fluit, verdient 1 punt. Elk houdt zijn eigen scorebij. De ‘slagwerper’ zal de punten optellen van hetvolledige team na het fluitsignaal van de lk.

• De werpers blijven lopen tot dat de lk fluit.

VVaannggeerrss::• In elke hoepel staat 1 ll, de andere vangers versprei-

den zich over het veld.• Wanneer de frisbee in de lucht wordt gevangen, is de

werper uit en moet hij achteraan aansluiten.• Wanneer de frisbee niet wordt gevangen in de lucht,

haalt men snel de frisbee en gooit ze naar elk van delln in de 5 hoepels. Het is gelijk in welke volgordemaar elke persoon in de hoepel moet de frisbeehebben gevangen (met ten minste 1 voet in de hoepel).

• Wanneer de frisbee naar elk van de 5 lln is gegooid,fluit de lk. Op dat moment stoppen de werpers metlopen.

ORGANISATIE

Groepsdag. • Wanneer het spel voor de 1ste maal

wordt gespeeld, is het beter dat het spelwordt uitgelegd terwijl alle lln op 1 veldspelen.

• Wanneer de lln de spelregels begrijpen,kan je het spel op 2 terreinen spelen (4groepen).

• 5 hoepels per spel, verspreid op het ter-rein. Vermeerder of verminder het aantalhoepels afhankelijk van de graad en hetniveau van de lln.

44 ggrrooeeppeenn,, 22 ppeerr vveelldd,, 77//88 ssppeelleerrss iinn eellkkeeggrrooeepp..• De werpers tellen het aantal keer dat

elke werper de startkegel passeert (elkewerper telt voor 1 punt. Je kan eventueelook 1 punt geven indien de volledigegroep de startkegel passeert, afhankelijkvan de klas).

• De lk fluit wanneer de 5 lln in de hoepelde frisbee hebben gevangen.

• Laat de 2 groepen wisselen van functiewanneer elke werper 1x de frisbee heeftgegooid.

ACTIVITEITEN

Frisbee honkbal

VVoooorrbbeeeellddlleessjjee::

Tijd

schr

ift v

oor

Lich

amel

ijke

Opv

oedi

ng 2

/200

6

4

Het bewegingsprogramma is een praktijkvoorbeeldwaarvan wetenschappelijk werd aangetoond dat heteffect heeft op de activiteitsgraad van de leerlingen opschool en tijdens de vrije tijd. In deze handleiding wordende verschillende acties die in de scholen werden gebruiktom sport en beweging te promoten stap voor stap toege-licht. De beschreven richtlijnen kunnen worden uitge-voerd zonder inbreng van externe personen. Bovendienzijn de meeste voorstellen volledig kosteloos voor deschool. De handleiding bevat praktische tips, richtlijnenen uitgewerkte lessen en werkbladen voor het basison-derwijs, klaar voor gebruik. Je krijgt als lezer concreterichtlijnen om een bewegingsprogramma op school uit tewerken en uit te voeren: richtlijnen om meer beweging tepromoten tijdens de les LO, richtlijnen om beweging tepromoten tijdens de speeltijden en middagpauze, uitge-werkte lessen bewegingsopvoeding (zelfmanagementlessen) die een actieve levensstijl promoten en tips omkinderen sportief en actief huiswerk mee te geven. Metdeze neerslag willen we de basisscholen dan ook aanzet-ten om beweging voor alle leerlingen te promoten en henzo een actieve levensstijl mee te geven.

Meer van dit dus in het boekMeer en Beter Bewegen, Binnen en Buiten de schoolStefanie VerstraeteUitgegeven door PVLO vzw

Handleiding voor leerkrachten (Lichamelijke Opvoeding)en directies met praktische tips en uitgewerkte lessen enwerkbladen voor het lager onderwijs. Klaar voor gebruik.112 blz, DIN-A4, ingebonden, tweekleurendruk metquadri cover

Prijs: 19 euro voor BVLO-leden; 25 euro voor niet-leden

Zwem

men

081

Tijd

schr

ift v

oor

Lich

amel

ijke

Opv

oedi

ng 2

/200

6

5

Dan

s 02

9

INLEIDING

Jonge kinderen bewegen spontaan mee op muziek. Het zouals het ware onnatuurlijk zijn om hen dan stil te houden.Zowel in het kleuteronderwijs als in het buitenschoolse cir-cuit wordt met plezier ingegaan op deze ritmische en dan-sante mogelijkheden met kleuters.

We spreken van pprree--ddaannss ooff kklleeuutteerrddaannss als het gaat overde kleuterperiode, met name van 4 tot en met 6 jaar. Voorde leeftijd tussen 6 jaar tot 12 jaar (basisschool) zullen wehet hebben over kkiinnddeerrddaannss.

Kinderen zijn volop in ontwikkeling en hierbij is de psycho-motorische ontwikkeling van cruciaal belang. Lesgeven aankinderen impliceert dan ook dat men op de hoogte is vanhun ontwikkelingsproces, kortom dat men de basis van depsychomotorische ontwikkeling kent.

Kinderen geven graag vorm aan hun gedachten, ervarin-gen, indrukken, emoties uit hun leef- en belevingswereld.Als begeleider is het een boeiende en uitdagende opdrachtom evenwicht te vinden tussen het zelf als volwassenen

aanreiken van ideeën en mogelijkheden enerzijds en hetaanmoedigen van kinderen om zelf creatief te bewegen.

Beginnende lesgevers of studenten in opleiding hebben hetsoms moeilijk om aan kleuters bewegingsopvoeding in hetalgemeen of dans in het bijzonder te geven. Een kleuterreageert op dans heel anders dan een 10-jarige. Dat komtdoor het begripsniveau en de taal die de kleuter gebruikt,maar vooral door niet overkomen van de boodschap wan-neer je als lesgever kleuters aanspreekt. Daarom dient bij-zondere aandacht te gaan naar het begripsniveau voordatmen een dansles kan geven aan deze groep. Daarnaast isde belevingswereld van de kleuter zo specifiek dat men zichqua inhoud en aanspreekniveau ook daarop dient te oriën-teren. De onderwerpkeuze en de thematiek zijn immers ergspecifiek.

Pre-dans encreatieve dans met kinderen

KRISTINE DE MARTELAERPROF. DR. IN DE LICHAMELIJKE OPVOEDINGVU BRUSSEL

BEWEGINGSVORMING IN HET ALGEMEEN

• zorg ervoor dat kinderen zich veilig voe-len, vertrouwd in hun omgeving

• toon wat er moet gebeuren (visueel) enondersteun dit met te leren of gekendebegrippen (verbaal)

• daag kinderen uit tot het vinden van nieu-we mogelijkheden en het oplossen vanproblemen

• hou rekening met individuele mogelijkhe-den van ieder kind

• geef opbouwende feed back

SPECIFIEK VOOR DANSACTIVITEITEN

• hou bij de keuze van een thema en de uitwerkingervan rekening met de belevings- en ervaringswe-reld van de kinderen

• probeer flexibel in te spelen op hun ideeën• bij het omzetten van een thema (water, vuur, feest)

naar bewegingen (transformatie) streef je naar cre-ativiteit en variatie in gebruik van lichaam, ruimte,tijd en kracht

• demonstreren kan zowel een dwingend karakterhebben (zo is de juiste beweging) of een suggestief(de beweging kan zo maar ook anders)

• gebruik grote en eenvoudige contrasten, bijvoor-beeld traag-snel, krachtig-zwak, gespannen-ont-spannen

• de groeperingsvorm kan variëren van individueel,met tweetallen, in kleine groepjes of in één groep

• doe zelf mee wanneer dit nodig is als voorbeeld ofals stimulans

• leg de instrumenten / attributen klaar• geef bij het oefenen telkens een beginsignaal dat uit

zo weinig mogelijk , bijv. twee woorden bestaat (bv.opgelet .... en... ) zodat de kinderen zich kunnenklaarmaken om tijdig en samen te beginnen

• regelmatig herhalen van de oefening/ danscombi-natie geeft vertrouwen

• trek je soms terug om de groep te observeren en deinspiratie van de kinderen te stimuleren

LEEFTIJD

Algemeen

TTaabbeell 11:: Didactische tips relevant voor kinderdans

Tijd

schr

ift v

oor

Lich

amel

ijke

Opv

oedi

ng 2

/200

6

6

Dan

s 03

0

Bij dans met kleuters wordt soms ook gesproken over‘ddaannssssppeell’, gezien de speelse aanpak. Het is een combina-tie van dansen en spelen, van dansbewegingen combinerenmet de belevingswereld van de kinderen. Kleine kinderenhouden van concrete verhalen die de dans begeleiden ter-wijl 12 jarigen hun beleving in de dans zelf vorm kunnengeven en aan suggesties of inspiratie van de begeleidergenoeg hebben. We hebben dan ook geopteerd om in dithoofdstuk bijzondere aandacht te schenken aan kleuter-dans.

DIDACTISCHE TIPS VOOR PRE- EN KINDERDANS

Uiteraard komen ruimte- tijds- en lichaamsperceptie nooitstrikt gescheiden aan bod en is de psycho-sociale impacttijdens pre- en kinderdans niet te onderschatten. Dezediverse elementen spelen een rol bij het zoeken naar didac-tische tips bij de aanpak van kinderen in de bewegingsvor-ming in het algemeen en voor dansactiviteiten in het bij-zonder (tabellen 1 en 2). Tabel 1 geeft een overzicht vanenkele didactische tips voor kinderdans, onafhankelijk vande leeftijd en tabel 2 geeft eveneens tips maar dan in func-tie van de leeftijdscategorie.

Bij kleuters spreekt men nog niet van danscombinaties…

BEWEGINGSVORMING IN HET ALGEMEEN

• eis stilte tijdens de opdrachten aangezienze snel verstrooid zijn

• accentueer grootmotorische vaardighe-den

• laat kinderen tussen opdrachten doorsamen neerzitten, wat rust en concentra-tie bevordert

• spreek een signaal af om de aandacht tetrekken, te gebruiken voor een volgendeopdracht

• stimuleer de taalontwikkeling en dewoordenschat via bewegingsvorming

• zorg ervoor dat alle kinderen zich betrok-ken voelen

• werken met coördinatie armen – benenbiedt veel mogelijkheden

• groepsopdrachten zijn mogelijk, maarmogen niet te complex zijn

• meerdere groepsopdrachten zijn moge-lijk, groepswerk (bege)leiden

• benadruk afwerking / uitstraling • leg link tussen de eigen lessen en de

voordelen van regelmatige fysieke activi-teit (uithouding, lenigheid, ...)

SPECIFIEK VOOR DANSACTIVITEITEN

• kleuters kunnen geen ‘danstechnieken’ lerenomdat ze nog geen discipline en concentratie kun-nen opbrengen om systematisch te werken, klas-sieke en abstracte dans zijn dan ook niet geschikt

• gezien de grote verbeelding van kleuters, biedencreatieve dans en dansspelen wel veel mogelijkhe-den

• er dient ruimte te blijven voor spontaneïteit en uitingvan wat het kind voelt, werk dus niet constant ‘testurend’

• laat kleuters bij voorkeur ‘iemand of iets zijn’, eer-der dan iets te laten doen (“We zijn zo vrij als eenvogel” eerder dan “Nu brengen wij onze vleugels open neer”)

• je kan de dansbeleving stimuleren, zowel doorgebruik te maken van dramatische, muzikale alsbeeldende inhoud (zie ook verder in de tekst)

• maak hen bewust van de globale structuur in eendans (begin, midden, einde)

• een echte voorstelling met een vast uitvoeringspa-troon is nog niet eenvoudig, er kan wel d.m.v. tegen-stellingen, volgorde, danszinnen en ruimtelijke ver-schillen een beperkt dansschema opgesteld en uit-gevoerd worden; de kleuters dienen op eenvoudigewijze geholpen te worden in hun bewegingsgeheu-gen, geleid door de dansdocent

• geef kinderen inspraak in de keuze van muziek eninformeer ook naar elders geleerde bewegingen

• leer kinderen zelf de structuur van de muziek teherkennen

• vocale improvisatie (bijvoorbeeld met de tong ‘klak-ken’, sissen) kan gebruikt worden om muzikale zin-nen te maken en op te bewegen

• op een ritmisch signaal (aanzet die op komendeverandering wijst) kunnen sommige kinderen ietsverrassends doen dat afwijkt van de groep

• laat ruimte om zelf een onderdeel van een dans inelkaar te steken (opstelling in de ruimte bij begin,kleding, onderdelen van de danspassen, uitwerkenvan een kort danswerkstuk)

• stimuleer het verwerven van esthetisch inzicht tij-dens het kijken naar en het bespreken van dansac-tiviteiten van anderen

• meerdere variaties inzake groepsopstelling in deruimte zijn mogelijk

LEEFTIJD

4-6 jaar

7-9 jaar

10-12 jaar

TTaabbeell 22:: Didactische tips relevant voor kinderdans, opgesplitst in functie van de leeftijd

Tijd

schr

ift v

oor

Lich

amel

ijke

Opv

oedi

ng 2

/200

6

7

Een dansles voor kleuters mag / kan niet langer zijn dan 30à 45 minuten. Vanaf 6 jaar en vooral kinderen rond 10 jaarkunnen zich al wat langer concentreren. De opbouw is het-zelfde als bij een gewone dansles, maar de leskwantiteit ende inhoud zijn vanzelfsprekend afhankelijk van de leeftijd enhet ontwikkelingsniveau, gaande van eenvoudig en con-

creet naar moeilijker en abstracter. Een goede dansdocentziet wanneer de energie bij de kinderen aan het verdwijnenis en de concentratie aan het verminderen is.

Een les pre- of kinderdans bestaat uit meerdere onderde-len: inleiding of opwarming, kern en slot of cooling down.

Dan

s 03

1

KENMERKEN / VOORWAARDEN

• om bepaalde vaardigheden te leren of teverbeteren

• kinderen zelf een opdracht laten invullenen uitvoeren

• explorerend• vertrouwensrelatie

• kinderen krijgen aanwijzingen betreffen-de ritme, bewegingsrepertoire

• (veel of weinig) sturing voor of tijdens dedans

• aanknopingspunten vinden om in te spe-len op ideeën van kinderen

• kinderen moeten reageren op afgespro-ken signaal

• per twee of in groepjes

• kinderen maken zelf een danscombinatie(solo, duet, groep)

• al dan niet (veel) richtlijnen geven, watbetreft onderdelen, bewegingen, attribu-ten

• opnieuw uitvoeren van een geleerde dansof een deel ervan

• rustig worden en/of zich op een bepaaldlichaamsdeel of gevoel concentreren

• door visuele voorstelling een vertalingkunnen maken naar bewegingen ofomgekeerd

• leren observeren van dansbewegingenvan anderen (eigen groep, video, dans-voorstelling, ...)

• beluisteren van muziekstuk, afzonderlijkeinstrumenten ifv maat, frasering, sfeer, ...

• kinderen kunnen individueel / samenthuis of tijdens vrije momenten (school,club, kamp, ...) iets oefenen, iets in elkaarsteken, iets opzoeken, lezen of schrijven

VOORBEELDEN

• houdingscorrecties, evenwicht, springen, draaien,...

• open opdrachten bijvoorbeeld bewegen zoals vuur /vlammen

• op melodie A door zaal huppelen, op melodie B naarkeuze

• als begeleider op trom slaat, bewegen de kinderenvan traag naar snel, cimbaal betekent terug traagbewegen

• als in de handen wordt geklapt moet men ‘bevriezen’

• ene kind doet iets voor, andere(n) doet(n) dezelfde‘bewegingszin’ na

• spiegelbeeld• in een kring om beurt een beweging op muziek zoe-

ken die de anderen dan nabootsen, stimuleert henom het eigen bewegingsrepertoire op te bouwen

• dansje maken waar iedereen een eigen rol in speeltmet een verhaal over oorlog en vrede

• gedurende 30” met eigen klanken / muziek de reedsgeleerde oefeningen uitvoeren

• ter herhaling van vorige les tonen wat men nog kent

• ademhalingsoefeningen, • spanning-ontspanning van de spieren,• in ruglig ledematen zwaar / licht laten worden,

• prenten / foto’s bekijken, bespreken en vertalennaar dans

• iemand die een danshouding aanneemt (nadien)tekenen

• dansactiviteiten van anderen observeren en bespre-ken

• twee types klanken / muziek beluisteren en vertalennaar dansbewegingen die deze klanken/ muziekoproept

• danspasje(s) zoeken die men leuk vindt zelf uitvin-den of van televisie of voorstelling

• video bekijken• iets over dansvoorstelling in krant zoeken / lezen

LEEFTIJD

Technische oefening

Vrije improvisatie

Geleide improvisatie

Reactie-opdrachten

Samenwerkings-opdracht

Compositieopdracht

Reproductie-opdracht

Concentratieoefening

Kijkopdracht

Luisteropdracht

Zelfwerkzaamheid

TTaabbeell 33:: Opdrachtsvormen bruikbaar in kinderdans (deels gebaseerd op Bergman, 1991

IInnlleeiiddiinngg::• verwelkoming, afspraken;• kennismaking met ritme, muziekinstrumenten, attribu-

ten, thema;• opwarming door eenvoudige lichamelijke opdrachten,

welke niet het thema van de les hoeven te onthullenmaar wel in dezelfde sfeer liggen;

• herhaling van geziene bewegingen, vorige ervaringen.KKeerrnn::• verhaal illustreren met dansoefeningen die ontleend zijn

aan het thema• hele scala aan danselementen wordt vanuit één of meer-

dere dansinvloeden (dramatisch, muzikaal en/of beel-dend) verder uitgewerkt;

• aanleren / uitproberen van nieuwe bewegingen in ande-re situaties, op ander ritme;

• eventueel een eenvoudige compositie: afspreken vanvolgorde van bewegingen en inoefenen.

SSlloott:: • het dansverhaal dient zowel op fysiek als emotioneel

vlak naar een einde te komen zodat de kinderen met eenrustig en voldaan gevoel de les kunnen verlaten;

• eventueel een korte demonstratie voor elkaar of voor(beperkt) publiek;

• ontspanningsoefening(en) op rustgevende muziek;• afspraken volgende bijeenkomst.

Lesgeven aan kinderen betekent dat je altijd alert moet zijnvoor, tijdens en na je les. Er is niets zo veranderbaar alseen kind en vooral tijdens creatieve lessen kan een kind

zich anders ontladen dan tijdens een schrijfles, wat ookbetekent dat de gevolgen van dergelijke ontlading eengeheel andere emotionele uitslag kunnen hebben naar debegeleider toe maar ook naar de medeleerlingen.Bovendien zijn jongens in een dansles geheel anders danmeisjes aanwezig, wat ook om een meervoudige benade-ring vraagt.

OPDRACHTSVORMEN

Bij danslessen met kinderen kunnen diverse opdrachts-vormen worden gebruikt (tabel 3).Tijdens dansexpressie wordt de bewegingsontwikkelingopgebouwd in functie van het uitdrukken, het tot expressiebrengen van de concrete leefwereld van kinderen. Hierbijzijn er twee vertrekpunten mogelijk: • de beweging op zich, waarbij gebruik wordt gemaakt van

beeldspraak, bijvoorbeeld je wil ze laten rollen over degrond (als golven in de zee) en je vraagt dat ze rollendegolven zijn;

• de inhoud of alles wat kinderen rond een bepaald themazien, horen, voelen en ervaren, waarbij de verbeelding deeerste invalhoek is bij het zich bewegen tussen twee ofmeerdere punten.

Uitgaan van een thema kan onderverdeeld worden naarge-lang de inhoud, wat uiteraard niet strikt gescheiden ismaar eerder aangeven waar het accent ligt:• ddrraammaattiisscchhee iinnhhoouudd of uitdrukken wat er gebeurt: verhalen,

sprookjes, gedichten, liedjes, spreekwoorden en gezegden,rituelen, gebaren, gesprekken, de dagelijkse werkelijkheid

(bv. herfst, oorlog), menselijke relaties, personages, desfeer, dramatische inhoud van de muziek

• dduucceerreenn mmeett eeiiggeenn lliicchhaaaamm, stem, objecten, aldan niet gebruik makend van (zelf gemaakte)instrumenten, eenvoudige liederen bij voorkeurmet één instrument, gebruik eenvoudige rit-mes en muzikale zinnen, klanken / ritmesomzetten in beweging en omgekeerd (bijvoor-

beeld ritme van trom omzetten in huppen,lopen, sluipen en klanken bedenken bij stappen,springen) • bbeeeellddeennddee iinnhhoouudd of uitdrukken wat men ziet:afbeeldingen via dans ‘volgen’, natuurelemen-ten, foto’s beleven, karakter van een gebouwbeleven, vormen, lijnen, kleuren, met materia-len / objecten spelen tijdens de dansles

Enkele voorbeelden van thema’s: sei-zoenen, werelddelen, dieren, oerwoud,boerderij, feest. In functie van het multi-culturele karakter van onze samenlevingen de consequenties in de (sportieve)opvoeding, kan worden overwogen om bijde keuze van de thema’s niet vanzelfspre-kend de West-Europese cultuur als norm tehanteren. Het is dan ook aan te raden omregelmatig universele onderwerpen te kie-zen in plaats van typisch Westerse.

Dan

s 03

2

UUIITT ““DDAANNSSAANNTT DDAANNSSAANNTTEE BBEEWWEEGGIINNGGSSAACCTTIIVVIITTEEIITTEENN:: PPRRAAKKTTIIJJKK EENN TTHHEEOORRIIEE””Boek + 2 cd-romsKristine De Martelaer, Bart Vandaele en Paul Rooyackers (ISBN 90-70870-57-6)Uitgegeven door het Publicatiefonds voor Lichamelijke Opvoeding vzw

Het boek heeft als doel (toekomstige) lesgevers meer inzicht te geven in debasiselementen van dans zoals de ritmische / muzikale ondersteuning, hetsamenstellen van een choreografie, de fysieke belasting, de cultuurhistorische enindividuele betekenis van dans; maar ook kennis, inzicht en vaardigheden bij tebrengen wat betreft dansstijlen zoals creatieve dans, partnerdans, streetdance enz.om dit uiteindelijk te kunnen toepassen bij diverse leeftijds- en niveaugroepen.Afhankelijk van de eigen intenties en interesse kan de lezer een keuze maken tus-sen de praktijk en de meer theoretische achter-grondinformatie. De hoofdstukken zijn echter zoopgebouwd dat beide onderdelen elkaar inspireren. Op de cd-roms wordt het accent gelegd op debewegende beelden en de stickfiguurtjes om tegebruiken voor lesvoorbereidingen, terwijl ookhier een beknopt beschrijvend technisch deelwordt voorzien.260 blz, DIN-A4, ingebonden, tweekleurendrukmet quadri hardcover39,00 euro voor BVLO-leden; 49,00 euro voorniet-leden

BBeesstteell ssnneell oonnlliinnee oopp wwwwww..bbvvlloo..bbee,, eenn ssuurrffnnaaaarr ddee sshhoopp

Tijd

schr

ift v

oor

Lich

amel

ijke

Opv

oedi

ng 2

/200

6

8