archisarchief.cultureelerfgoed.nl · 2017. 4. 29. · Inhoud. 1. Inleiding 3 . 1.1 Planontwikkeling...

81
Archeologische Begeleiding ‘Plangebied Dorpsstraat 82’, Heinkenszand, Gemeente Borsele A. C. Mientjes

Transcript of archisarchief.cultureelerfgoed.nl · 2017. 4. 29. · Inhoud. 1. Inleiding 3 . 1.1 Planontwikkeling...

  • Archeologische Begeleiding ‘Plangebied Dorpsstraat 82’, Heinkenszand, Gemeente Borsele A. C. Mientjes

  • Archeologische Begeleiding ‘Plangebied Dorpsstraat 82’, Heinkenszand, Gemeente Borsele A. C. Mientjes

  • Archeologische Begeleiding ‘Plangebied Dorpsstraat 82’, Heinkenszand, Gemeente Borsele A. C. Mientjes SOB Research, Instituut voor Archeologisch en Aardkundig Onderzoek © SOB Research Heinenoord, maart 2017 ISBN/EAN: 978-94-6192-491-9 SOB Research Project nr.: 2131-1310

  • 1

    Archeologische Begeleiding ‘Plangebied Dorpsstraat 82’, Heinkenszand, Gemeente Borsele Inhoud 1. Inleiding 3 1.1 Planontwikkeling 3 1.2 Archeologisch onderzoek 3 1.3 Opdrachtverlening 5 1.3 Doel van het onderzoek 5 1.4 Fasering 6 1.5 Onderzoeksteam 6 2. Archeologische Verwachting 9 2.1 Regionale archeologische en cultuurlandschappelijke context 9 2.2 Aard en ouderdom van de vindplaats(en) 9 2.3 Begrenzing en oppervlakte van de vindplaats(en) 10 2.4 Structuren en grondsporen 10 2.5 Anorganische artefacten 10 2.6 Organische artefacten 10 2.7 Archeozoölogische en botanische resten 10 2.8 Archeologische stratigrafie en diepte van de vondstlagen 11 2.9 Gaafheid en conservering 11 3. Onderzoekssysteem: gehanteerde methoden en technieken 13 3.1 Inleiding 13 3.2 Uitvoering AB 13 3.3 Uitwerking en rapportage 14 4. Onderzoeksresultaten 15 4.1 Inleiding 15 4.2 Bodemopbouw 15 4.3 Archeologische sporen 24 4.4 Vondstmateriaal 38 4.5 Beantwoording onderzoeksvragen PvE 41 4.6 Waardering 44 5. Samenvatting, conclusies en aanbevelingen 47 5.1 Samenvatting en conclusies 47 5.2 Aanbevelingen 49 Literatuur 51 Verklarende woordenlijst 53 Bijlage 1: Administratieve gegevens 55 Bijlage 2: Archeologische en geologische tijdschaal 57 Bijlage 3: Overzicht voor het Holocene gebied van de gebruikelijke lithostratigrafische indeling en de vertaling naar de lithostratigrafie naar De Mulder et al., 2003 59

  • 2

    Bijlage 4: NAP-hoogtes 61 Bijlage 5: Overzicht Profielkolommen 63 Bijlage 6: Fotolijst 65 Bijlage 7: Tekeningenlijst 67 Bijlage 8: Vondstenlijst 69 Bijlage 9: Vondstmateriaal 71 Bijlage 10: Sporenlijst 73 Bijlage 11: Monsteranalyse 75 Bijlage 12: SOB Research: Gegevens 77

  • 3

    1. Inleiding 1.1 Planontwikkeling Het archeologisch onderzoek is uitgevoerd in het kader van de vergunningprocedure voor de sloop van de bestaande bebouwing en de realisatie van nieuwbouw, ter plaatse van de Dorpsstraat 82 te Heinkenszand (Gemeente Borsele). Het plangebied beslaat een oppervlakte van circa 1400 vierkante meter. Bij de ondergrondse sloopwerkzaamheden van de bestaande bebouwing werd een bodemverstoring verwacht tot een diepte van circa 1.0 meter beneden het maaiveld. Bij de overige graafwerkzaamheden (de aanleg van de toegangsweg en de parkeerplaatsen) werd een maximale bodemverstoring verwacht tot een diepte van 0.6 meter beneden het maaiveld.

    Afbeelding 1. De ligging van het plangebied (rode stip) in Nederland. 1.2 Archeologisch onderzoek Op de Archeologische Beleidskaart van de Gemeente Borsele, Maatregelenkaart-in lagen, Kaartlaag 1 (‘Walcheren’) wordt ter plaatse van het plangebied een zone weergegeven die is aangemerkt als een gewaardeerde stads-/ dorpskern (Categorie 3). Voor een dergelijke zone geldt op basis van het vigerende archeologiebeleid van de Gemeente Borsele een onderzoeksverplichting wanneer daar bodemingrepen worden voorzien met een oppervlakte van meer dan 50 vierkante meter en met een diepte van meer dan 0.4 meter beneden het maaiveld. In het kader van de voorbereiding van de planontwikkeling moest dn ook in eerste instantie een Archeologisch Bureauonderzoek en een Inventariserend Veldonderzoek door middel van grondboringen, verkennende fase (IVO-Overig), worden uitgevoerd. Op basis van het door SOB Research uitgevoerde Archeologisch Bureauonderzoek en booronderzoek (IVO-Overig) is geconcludeerd dat ter plaatse van het plangebied, op en in de intacte top van de Afzettingen van Duinkerke IIIb/ IIIa en in de antropogene ophooglagen, archeologische resten uit de Late Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd aanwezig waren.1 Dit betreft de resten van de oude bebouwing langs de Dorpsstraat en daarmee samenhangende bewoningssporen en bewoningslagen ter plaatse van het voormalige achtererf. Daarnaast werd een gerede kans aanwezig geacht dat er ter plaatse van het westelijke deel van het plangebied resten van de voormalige omgrachting van de buitenplaats Watervliet zouden kunnen worden aangetroffen. Tevens werd de kans aanwezig geacht dat er andere elementen samenhangend met de buitenplaats Watervliet aanwezig konden zijn, zoals de resten van lanen en poortfunderingen.

    1 Benerink, 2013

  • 4

    Op basis van de resultaten van het Archeologisch Bureauonderzoek en IVO-Overig en het daarop gebaseerde advies heeft de Gemeente Borsele besloten dat de ondergrondse sloopwerkzaamheden van de bestaande bebouwing en de overige graafwerkzaamheden ten behoeve van de nieuwbouw onder Archeologische Begeleiding (Protocol Opgraven) moesten worden uitgevoerd. Dit voor wat betreft de graafwerkzaamheden dieper dan 1.0 meter beneden het maaiveld ter plaatse van de voormalige saneringslocatie en dieper dan 0.6 meter beneden het maaiveld ter plaatse van het overige deel van het plangebied. De graafwerkzaamheden ondieper dan 0.6 meter beneden het oorspronkelijke maaiveldniveau en voor zover uitgevoerd buiten de contouren van de voormalige bebouwing, hoefden niet onder Archeologische Begeleiding te worden uitgevoerd. De Archeologische Begeleiding (Protocol Opgraven) is uitgevoerd in overeenstemming met het Programma van Eisen (PvE)2, de eisen en richtlijnen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, (KNA 3.3, 2014) en de ‘Regeling aanvullende eisen voor de uitvoering van archeologisch onderzoek in de Provincie Zeeland’.3 Het onderzoeksgebied betrof de zone waarbinnen de ondergrondse sloopwerkzaamheden zouden worden uitgevoerd en de zone waar de bouwput voor het nieuwe winkelpand zou worden aangelegd. De hier in de nu voorliggende eindrapportage gepresenteerde onderzoeksresultaten hebben dus specifiek betrekking op het onderzoeksgebied en niet het gehele plangebied.

    Afbeelding 2. De ligging van het plangebied (rode stip) in de Provincie Zeeland.

    2 Van den Bosch, 2013 3 Provincie Zeeland, 2009

  • 5

    Afbeelding 3. De ligging van het plangebied (rood gemarkeerd), geprojecteerd op de Topografische Kaart van Nederland. ©Topografische Dienst Kadaster, Emmen [2014]. Schaal 1: 25.000. 1.3 Opdrachtverlening Op basis van het door SOB Research opgestelde Plan van Aanpak (d.d. 22 oktober 2013) hebben het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Borsele en mevrouw Wielemaker-Janse aan SOB Research opdracht verleend om het onderzoek uit te voeren. 1.4 Doel van het onderzoek 1.4.1 Opgave Het doel van de Archeologische Begeleiding was om na te gaan of er ter plaatse van het plangebied behoudenswaardige archeologische resten aanwezig waren uit de Late Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd. Dit betrof met name de resten van de langs de Dorpsstraat gelegen oude bebouwing en de daarachter gelegen erven en de resten van de gracht (en mogelijk ook infrastructuurresten) van de voormalige buitenplaats Watervliet.

  • 6

    Behoudenswaardige archeologische resten dienden te worden gedocumenteerd en ex situ te worden behouden. Op basis van de informatie die tijdens dit onderzoek werd verkregen, dienden de in het PvE opgenomen onderzoeksvragen zo volledig mogelijk te worden beantwoord. Bij het aantreffen van archeologische resten kon Hoofdstuk 16 (‘De Middeleeuwen en vroegmoderne tijd in West-Nederland’) van de Nationale Onderzoeksagenda Archeologie (NOaA) relevant zijn. 1.4.2 Onderzoeksvragen Het was vooral van belang om nader vast te stellen in hoeverre er ter plaatse van het onderzoeksgebied nog (behoudenswaardige) archeologische resten aanwezig waren uit de Late Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd en om de ouderdom, de aard en de context van dergelijke resten vast te stellen. Indien archeologische resten werden aangetroffen, dienden op basis van het PvE de volgende onderzoeksvragen/ onderzoeksaspecten, in voldoende detail onderbouwd, nader te worden belicht: 1. De ouderdom, c.q. fasering van de aanwezige archeologische resten. 2. De horizontale, c.q. verticale spreiding van de aanwezige archeologische resten. 3. De aanwezigheid van archeologische sporen en structuren. 4. De aanwezigheid van dateerbare cultuur-, leef- en/ of ophooglagen. 5. De aard van de aanwezige archeologische resten. 6. De geologische context van de aanwezige archeologische resten. 7. De gaafheid en de fysieke kwaliteit van de archeologische resten en paleo-ecologische resten. 8. De conserveringstoestand van organisch- en ecologisch materiaal en van metaal en de

    mogelijkheid tot de uitvoering van relevant specialistisch onderzoek. 9. De relatie met eerder ontdekte archeologische vindplaatsen in Heinkenszand en/ of met historische

    gegevens. 10. De aanwezigheid van oude en recente bodemverstoringen. 11. Het lokale, regionale, c.q. nationale belang van de aanwezige archeologische resten. 12. De noodzaak - of het ontbreken daarvan - tot aanvullend archeologisch onderzoek in het

    onderzoeksgebied in het kader van de planontwikkeling, of bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen.

    1.5 Fasering Na de opdrachtverlening is in een eerste fase gewerkt aan de voorbereiding en de planning van het onderzoek. De uitvoering van het veldwerk vond plaats op 11, 12, 13, 14 en 15 november 2013 (de Archeologische Begeleiding van ondergrondse sloopwerkzaamheden) en op 16 juli 2014 (de aanleg van de bouwput voor het nieuwe winkelpand). De verkregen gegevens, de daaraan verbonden conclusies en het daarop gebaseerde advies, zijn uitgewerkt in het nu voorliggende eindrapport. 1.6 Onderzoeksteam Het onderzoek werd uitgevoerd door: F. A. van Meurs veldonderzoek A. C. Mientjes voorbereiding, veldonderzoek, gegevensverwerking en rapportage J. E. van den Bosch eindredactie H. H. J. Uleners veldonderzoek en gegevensverwerking

  • 7

    Afbeelding 4. De ligging van het plangebied (rood omkaderd), met de zone van de ondergrondse sloopwerkzaamheden (blauw omkaderd) en de zone van de bouwput voor het nieuwe winkelpand (groen omkaderd), geprojecteerd op de GBKN. Bron GBKN: Topografische Dienst Kadaster, Emmen,2013. Schaal 1: 500.

  • 8

  • 9

    2. Archeologische Verwachting4 2.1 Regionale archeologische en cultuurlandschappelijke context In de Gemeente Borsele kunnen archeologische resten worden aangetroffen uit de periode van het Laat Neolithicum tot en met de Nieuwe Tijd. Tot nu toe werden hier archeologische resten aangetroffen uit de IJzertijd, de Romeinse Tijd, de Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd. In algemene zin kan worden geconcludeerd dat hier op en in de top van de Afzettingen van de Formatie van Twente (dekzand) archeologische resten uit de periode van het Paleolithicum tot en met de Late Middeleeuwen kunnen worden aangetroffen. Op en in de top van de Afzettingen van Duinkerke IIIb kunnen archeologische resten uit het laatste deel van de Late Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd worden aangetroffen. Het plangebied ligt in de oude dorpskern van Heinkenszand, aan de zuidzijde van de Dorpsstraat. Heinkenszand is ontstaan op een hoog opgeslibde opwas (zandplaat) in een voormalige inbraakgeul. Deze opwas is vermoedelijk in de eerste helft van de 14de eeuw bedijkt, waardoor de Ouwelandpolder ontstond. Aan de noordoostelijke zijde van de Ouwelandpolder vond vrijwel direct een uitbreiding plaats, waarmee de Oosterlandpolder ontstond. De Dorpsstraat is gelegen op de oude bedijking van deze Oosterlandpolder, waarbij de zuidzijde van de Dorpsstraat binnendijks is gelegen. 2.2 Aard en ouderdom van de vindplaats(en) Hoewel hier op oudere, vermoedelijk minder betrouwbare kaarten uit de 17de eeuw geen bebouwing wordt weergegeven, kunnen hier bebouwingsresten worden verwacht vanaf de eerste helft van de 14de eeuw. De eerste betrouwbare kaarten van het gebied zijn de Kaart van Hattinga uit circa 1750 en de Kadastrale Kaart uit 1811 - 1832, waarop ter plaatse van het noordoostelijke en oostelijke deel van het plangebied bebouwing wordt weergegeven. Op de Kadastrale Kaart (Minuutplan) uit 1811 - 1832 wordt ter plaatse van het meest noordwestelijke deel van het plangebied ook de buitenzijde van de gracht van de voormalige buitenplaats Watervliet weergegeven. Het is vrijwel zeker dat er ter plaatse van het plangebied intacte archeologische resten aanwezig zijn. Op basis van het Archeologisch Bureauonderzoek en booronderzoek (IVO-Overig)5 is geconcludeerd dat: - Ter plaatse van het plangebied een bodemopbouw kan worden verwacht met antropogene

    ophooglagen, op (geul-) Afzettingen van Duinkerke IIIb, op (geul-) Afzettingen van Duinkerke IIIa. Het Hollandveen en de Afzettingen van Calais zijn ter plaatse van het plangebied volledig geërodeerd. Ook de Afzettingen van de Formatie van Twente (dekzand) zijn door de geulinwerking geërodeerd.

    - Ter plaatse van het noordoostelijke en oostelijke deel van het plangebied kunnen resten van bebouwing, stammend uit de Late Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd worden aangetroffen, vanaf een diepte van tussen de circa 0.3 en 0.5 meter beneden het maaiveld, tot op en in de top van de Afzettingen van Duinkerke IIIb (op een diepte van tussen de circa 1 en 2 meter beneden het maaiveld). Uit deze periode kunnen de resten van een woning, een erf met bijgebouwtjes, beer- en waterputten, afvalkuilen, ophooglagen, bestratingen, enz. worden aangetroffen.

    - Ter plaatse van het westelijke deel van het plangebied kunnen resten worden verwacht van de gedempte gracht (en mogelijk ook infrastructuur) van de voormalige, versterkte buitenplaats Watervliet. Deze buitenplaats stamt uit de Late Middeleeuwen en werd in 1793 gesloopt. Bij een opgraving door de ROB in 1977 werd hier vondstmateriaal uit de 15de tot en met de 17de eeuw aangetroffen, alsook een mogelijk oudere omgrachting.

    4 de tekst van Hoofdstuk 2 is integraal overgenomen uit het PvE; van den Bosch, 2013 5 Benerink, 2013

  • 10

    - Bij de voorgenomen ontgravingsdieptes zullen waarschijnlijk alleen de antropogene ophooglagen worden aangesneden. Naar verwachting zullen daarbij archeologische resten uit de Late Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd worden aangetroffen.

    2.3 Begrenzing en oppervlakte van de vindplaats(en) Ter plaatse van het noordoostelijke deel van het plangebied kunnen resten van bebouwing uit de Late Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd worden verwacht. Ter plaatse van het zuidwestelijke deel van het plangebied hebben de achtererven van deze bebouwing gelegen. Archeologische resten kunnen bestaan uit muurresten, vloeren, kuilen, putten, afvallagen, ophooglagen en vondstmateriaal als aardewerk, glas, metaal, bot, leer en bouwmateriaal. Ter plaatse van het westelijke deel van het plangebied zouden eveneens resten van de gracht van de voormalige buitenplaats Watervliet kunnen worden verwacht. Daarnaast kunnen resten van de parkaanleg van de buitenplaats worden aangetroffen, zoals een laan of poortfunderingen. Ter plaatse van het noordwestelijke deel van het plangebied heeft in het verleden een bodemsanering plaatsgevonden, tot op een diepte van circa 1 meter beneden het maaiveld. Daarnaast zullen enige bodemverstoringen hebben plaatsgevonden bij de aanleg van de aanwezige bebouwing en sloop van panden in de vorige eeuw. Voor andere bodemverstoringen binnen het plangebied zijn geen aanwijzingen gevonden. Bij de bovengrondse sloop van de bestaande bebouwing is als gevolg van een misverstand ook al een deel van de ondergrondse sloopwerkzaamheden uitgevoerd. De oppervlakte en de diepte van de daarbij ontstane bodemverstoringen is niet bekend. 2.4 Structuren en grondsporen Er kunnen onder meer (resten van) een huisplattegrond, bestratingen, afvalkuilen, ophooglagen en de funderingen van schuren en of bijgebouwen uit de Late Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd aanwezig zijn (vanaf de eerste helft van de 14de eeuw). Er zouden ook resten van de voormalige gracht van de buitenplaats Watervliet en met deze buitenplaats samenhangende infrastructuurresten aanwezig kunnen zijn. 2.5 Anorganische artefacten Er kunnen onder meer aardewerkfragmenten, glasfragmenten, metaal, natuursteen en bouwmateriaal (baksteen, dakpannen, enz.) aanwezig zijn. 2.6 Organische artefacten Er kunnen onder meer organische artefacten van hout, leer, hoorn en bot aanwezig zijn. Daarnaast zou ook constructiehout van (bij)gebouwen en van beschoeiingen (en mogelijk ook de brug) van de voormalige gracht van de buitenplaats Watervliet aanwezig kunnen zijn. 2.7 Archeozoölogische en botanische resten Er kunnen archeozoölogische en botanische resten aanwezig zijn, zoals bot, visgraten, schelpresten en paleobotanische macroresten.

  • 11

    2.8 Archeologische stratigrafie en diepte van vondstlagen Het maaiveld ligt op een hoogte van circa 1.1 - 2.0 meter +NAP. Archeologische resten uit de Late Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd kunnen worden verwacht op en in de top van de intacte antropogene ophoogpakketten, vanaf een diepte van circa 0.3 meter beneden het maaiveld. De dikte van het antropogene ophoogpakket varieert van 0.95 meter ter plaatse van de zuidzijde van het plangebied, tot 1.85 meter ter plaatse van de noordzijde van het plangebied. Ter plaatse van de voormalige saneringslocatie is waarschijnlijk sprake van een verstoring/ recent opgebracht grondpakket, tot een diepte van circa 1.0 meter beneden het maaiveld. 2.9 Gaafheid en conservering De mate van gaafheid van mogelijk aanwezige archeologische sporen is onbekend. Er mag worden verwacht dat in het onderzoeksgebied nog (ten dele) intacte archeologische sporen aanwezig zijn. De conserveringsgraad van mogelijk aanwezige organische archeologische resten is naar verwachting goed, tot zeer goed.

  • 12

  • 13

    3. Onderzoekssysteem: gehanteerde methoden en technieken 3.1 Inleiding Ter voorbereiding op de uitvoering van het veldonderzoek is grondig kennis genomen van het ten behoeve van de Archeologische Begeleiding opgestelde PvE en van het rapport van het Archeologisch Bureauonderzoek en het IVO-Overig. 3.2 Uitvoering AB Het archeologisch onderzoek is uitgevoerd in overeenstemming met dit PvE, het Protocol Opgraven van de KNA 3.3 (2014) en de Regeling aanvullende richtlijnen voor archeologisch onderzoek in de Provincie Zeeland.6 Daarnaast dienden ook de in de KNA Leidraad Veldhandleiding Archeologie en de in de KNA Leidraad Eerste hulp bij Kwetsbaar Vondstmateriaal opgenomen uitgangspunten en richtlijnen te worden aangehouden. - De Archeologische Begeleiding betrof de ondergrondse sloopwerkzaamheden ter plaatse van de

    voormalige bebouwing en alle graafwerkzaamheden dieper dan 0.6 meter ter plaatse van het overige deel van het plangebied. Dit laatste betrof in het bijzonder de aanleg van de bouwput voor het nieuwe winkelpand (met uitzondering van de voormalige saneringslocatie, waar alleen graafwerkzaamheden die dieper reikten dan 1 meter beneden het maaiveld onder Archeologische Begeleiding moesten worden uitgevoerd).

    - De ondergrondse sloopwerkzaamheden van de bestaande bebouwing zijn uitgevoerd tot een diepte van circa 1.0 meter beneden het maaiveld. In overleg met de bevoegde overheid en opdrachtgever is besloten om de aangetroffen archeologische resten beneden dit ontgravingsniveau ook volledig te documenteren. Dit selectiebesluit is genomen met betrekking tot de aangetroffen middeleeuwse funderingsresten en poeren (Spoor nr. 7, 8, 10, 11, 12, 13 en 14). De middeleeuwse funderingsresten en poeren zijn handmatig opgegraven en gedocumenteerd. Van alle onderscheiden funderingen zijn baksteenmonsters genomen, het geassocieerde vondstmateriaal (aardewerk) is geregistreerd en verzameld en van de ophooglaag hoofdzakelijk bestaande uit veenresten en zelaspakketten onder de middeleeuwse funderingsresten zijn monsters genomen, ieder met een inhoud van minimaal 3 liter. Er zijn aanwijzingen dat in een latere fase van de planontwikkeling de in situ achtergelaten, maar volledig gedocumenteerde laatmiddeleeuwse funderingsresten, deels of geheel zijn verwijderd. Dit in strijd met de door de bevoegde overheid (Gemeente Borsele) gestelde eisen ten aanzien van het behoud in situ.

    - Op 7 november 2013 heeft een startoverleg plaatsgevonden tussen de Gemeente Borsele (mevrouw M. C. E. Valk), de archeologisch adviseur van de gemeente (SCEZ, mevrouw I. M. Haas), de uitvoerder van de ondergrondse sloopwerkzaamheden (Sturm en Dekker BV, de heer J. de Voogd), en de uitvoerder van het archeologisch onderzoek (SOB Research, de heer A. C. Mientjes). Dit overleg had tot doel om de archeologische veldstrategie en de civieltechnische werkzaamheden zo goed mogelijk op elkaar af te stemmen. Tijdens het veldwerk heeft ook overleg plaatsgevonden tussen de uitvoerder van het archeologisch onderzoek en de uitvoerder van de civieltechnische graafwerkzaamheden. Dit om de werkzaamheden zo optimaal mogelijk op elkaar af te stemmen.

    - De graafwerkzaamheden werden, vanaf het maaiveld, laagsgewijs uitgevoerd met behulp van een graafmachine met een gladde bak. Het eerste vlak werd aangelegd op het eerste niveau waar archeologische sporen konden worden aangetroffen (direct onder de subrecente bovenlaag, in de top van het intacte antropogene ophoogpakket vanaf een diepte van circa 0.3 - 0.5 meter beneden het maaiveld). Vanaf dat niveau is laagsgewijs verdiept.

    6 Provincie Zeeland, 2009.

  • 14

    Bij het startoverleg (d.d. 7 november 2013) met de bevoegde overheid, de archeologisch adviseur van de gemeente en de uitvoerder van de ondergrondse sloopwerkzaamheden is besloten dat de aanwezige funderingen en andere structuren dienden te worden vrijgelegd tot een diepte van circa 1.0 meter beneden het maaiveld. Vervolgens moest in overleg worden besloten over de veld- en onderzoeksstrategie ten aanzien van de aanwezige archeologische resten dieper dan circa 1 meter beneden het maaiveld. Pas nadat alle aangetroffen archeologische resten volledig waren gedocumenteerd en ex situ waren veiliggesteld, zijn de ondergrondse sloopwerkzaamheden uitgevoerd, waarbij de funderingen van de bestaande bebouwing volledig zijn verwijderd.

    - De aangetroffen archeologische sporen zijn gedocumenteerd (fotografisch en in de daartoe bestemde formulieren), gecoupeerd en volledig afgewerkt. Het tekenwerk ten behoeve van het aangelegde vlak, de aangetroffen sporen en profielen is zowel analoog uitgevoerd als met behulp van een GPS (Sokkia Rover GPRX).

    - Bij de aanleg van de vlakken is het vondstmateriaal per stratigrafische laag, per spoor, of - indien het vlakvondsten betrof - binnen identieke vakken (met een per projectonderdeel adequate omvang) verzameld.

    - Tijdens het veldonderzoek is geen geschikt archeozoölogisch en -botanisch materiaal aangetroffen voor bemonstering.

    - Tijdens het veldonderzoek zijn twee monsters genomen, ieder met een inhoud van minimaal 3 liter. Eén monster is genomen van een ophooglaag met hoofdzakelijk veenresten beneden de aangetroffen middeleeuwse funderingen. Een tweede monster is genomen van een zelaspakket onder de middeleeuwse funderingen en de ophooglaag met hoofdzakelijk veenresten. Zowel de veenlaag als het zelaspakket betreffen ophooglagen van het oorspronkelijke dijklichaam van de Dorpsstraat.

    - Ten behoeve van het opsporen van metaalvondsten zijn de aangelegde vlakken, de (afgewerkte) archeologische sporen en de vrijgekomen stortgrond onderzocht met behulp van een metaaldetector.

    - In zones waar archeologische sporen werden aangetroffen, is minimaal 1 raai met hoogtematen genomen per sporenvlak, waarbij de hoogteligging (ten opzichte van het NAP) om de circa twee meter is ingemeten. Tevens is een raai met hoogtematen van het maaiveld genomen, dit eveneens om de circa twee meter. Van de sporen en coupes zijn in het vlak hoogtematen genomen, zo ook van de onderzijde van het spoor of van de coupe.

    - Van de muren en/ of funderingen van vóór 1900 na Chr. zijn de hoogte van de bovenzijde, de onderzijde en van iedere versnijding ingemeten. Ook van het begin en het eind van de betreffende muur, alsook van de hoeken en aanhechtingen zijn de hoogtes ingemeten. Bouwkundige details, zoals reparaties of faseringen, zijn nauwgezet vastgelegd op tekening en foto. Van alle aanwezige afzonderlijke baksteenmaten is minimaal één baksteen bemonsterd. Ook het metselverband en de eventuele relatie met aangrenzende muren en/ of funderingen is gedocumenteerd.

    - In het onderzoeksgebied zijn twee profielkolommen gedocumenteerd van de aanwezige ophooglagen. De beschrijvingen zijn uitgevoerd in overeenstemming met de NEN 5104. De datering van de archeologische sporen is gebaseerd op de datering van de aangetroffen artefacten (aardewerkfragmenten en bouwmateriaal).

    - Het archeologische onderzoek is in hoofdzaak beperkt gebleven tot de maximale verstoringsdiepte van de ondergrondse sloopwerkzaamheden ter plaatse van de bestaande bebouwing en de graafwerkzaamheden ter plaatse van de bouwput voor het nieuwe winkelpand. Alleen met betrekking tot de middeleeuwse funderingen (Spoor nr. 7, 8, 10, 11, 12, 13 en 14) is in overleg met de bevoegde overheid en de opdrachtgever besloten deze zo volledig mogelijk te documenteren, voor het geval dat deze sporen toch in de (nabije) toekomst zouden worden verstoord.

    3.3 Uitwerking en rapportage Gedurende en na de uitvoering van het veldonderzoek zijn de onderzoeksgegevens uitgewerkt en geanalyseerd. Ter afronding van het archeologisch onderzoek is het nu voorliggende eindrapport opgesteld.

  • 15

    4. Onderzoeksresultaten 4.1. Inleiding Het plangebied is gelegen aan de zuidzijde van de Dorpsstraat 82 te Heinkenszand, Gemeente Borsele. Ten tijde van de Archeologische Begeleiding was het plangebied braakliggend (locatie gesloopte bebouwing) en was ter plaatse van het westelijk gelegen achtererf grasland aanwezig. Het maaiveld lag op een hoogte van circa 1.1 - 2.0 meter +NAP. De oppervlakte van het plangebied bedroeg circa 1400 vierkante meter. 4.2 Bodemopbouw Tijdens de Archeologische Begeleiding zijn in het onderzoeksgebied uitsluitend de antropogeen opgebrachte ophooglagen aangetroffen. Tijdens het eerder uitgevoerde booronderzoek (IVO-Overig) was een ophoogpakket aangetroffen met een dikte van 0.95 - 1.85 meter. Beneden dit ophoogpakket werden zandige en kleiige Afzettingen van Duinkerke IIIb en IIIa aangetroffen. In de top van de Afzettingen van Duinkerke IIIa was een vegetatieniveau aangetroffen. In het onderzoeksgebied zijn 2 profielkolommen gedocumenteerd om de bodemopbouw in detail te documenteren (zie Bijlage 4). Profiel 1 betreft de ophoogpakketten aangetroffen tussen Spoor nr. 7 en Spoor nr. 8 (de middeleeuwse funderingsresten). Profiel 2 is gesitueerd tussen de kelder van Spoor nr. 4 en de middeleeuwse funderingsresten aan de noordoostzijde. Ook ter plaatse van Profiel 2 zijn uitsluitend ophoogpakketten aangetroffen. Ter plaatse van Profiel 1 konden beneden de funderingsresten van Spoor nr. 7 twee ophooglagen worden onderscheiden (zie Afbeelding 8). De bovenste ophooglaag bestond uit matig venige en zandige, heterogene klei. Deze kleilaag was donkergrijs, gevlekt en bevatte veenbrokjes, puinbrokjes, mosselresten en roestvlekken. De middeleeuwse funderingsresten (zie Paragraaf 4.3) lagen deels op deze kleilaag en waren deels ingegraven in - en bedekt door - deze kleilaag. De funderingsresten van Spoor nr. 8 werden bijvoorbeeld door deze kleilaag afgedekt. De onderste ophooglaag bestond hoofdzakelijk uit opgebrachte zwart gekleurde, sterk geoxideerde veenresten, met enkele puinbrokjes. Deze laag met veenresten kon in het veld worden geïnterpreteerd als een ophooglaag, behorende bij de opbouw van het dijklichaam ter plaatse van de Dorpsstraat, aangezien deze laag zoals eveneens de bovenliggende kleilaag schuin opliepen naar het noordoosten naar het dijklichaam beneden de Dorpsstraat. Een deel van de middeleeuwse funderingen was ingegraven in deze ophooglaag met veenresten. Opvallend blijft dat deze ophooglaag met veenresten binnen het dijklichaam is aangetroffen, omdat in de omgeving van Heinkenszand geologisch gezien haast uitsluitend Afzettingen van Duinkerke IIIb op IIIa voorkomen, die in de meeste gevallen het Hollandveen hebben geërodeerd. Het vermoeden bestaat dat het veen na moernering is getransporteerd naar (de omgeving van) het onderzoeksgebied om als brandstof te worden gebruikt of om zout te produceren. Dit ook omdat het restproduct van veenverbranding, zelas, ook in het onderzoeksgebied is aangetroffen, met name direct ten noordoosten van de concentratie van laatmiddeleeuwse funderingen. Mogelijk dat de ophooglaag met veenresten onvolledig verbrand veen betreft. Ter plaatse van Profiel 2 konden 5 ophooglagen worden onderscheiden (zie Afbeelding 9 en 10). De bovenste ophooglaag (Laag 5) bestond uit geelgrijs, sterk lemig zand, met puinbrokjes, mortelbrokjes en donkergrijze banden. Beneden deze laag is een matig venig en zandig, heterogeen kleipakket aangetroffen (Laag 4). Dit kleipakket was donkergrijs, gevlekt en bevatte veenbrokjes, puinbrokjes, mosselresten en roestvlekken. Op deze laatste ophooglaag was de fundering van Spoor nr. 7 aangebracht. Als zodanig correspondeert deze laag met het bovenste ophoogpakket zoals waargenomen ter plaatse van Profiel 1.

  • 16

    Beneden het kleipakket is een ophooglaag aangetroffen, hoofdzakelijk bestaande uit opgebrachte zwart gekleurde, sterk geoxideerde veenresten, met enkele puinbrokjes (Laag 3). Deze laag met veenresten kon in het veld worden geïnterpreteerd als een ophooglaag behorende bij de opbouw van het ter plaatse van de Dorpsstraat aanwezige dijklichaam. Deze laag correspondeert tevens met de onderste ophooglaag zoals waargenomen ter plaatse van Profiel 1 (zie beschrijving hierboven). De lagen (Laag 2 en 1) beneden de ophooglaag met veenresten kunnen ook in verband worden gebracht met dit dijklichaam, dat op basis van de beschikbare historische informatie uit de eerste helft van de 14de eeuw moet dateren. Laag 2 bestond uit licht bruingrijs, matig fijn, heterogeen zand met rode en gele baksteenbrokjes. Laag 1 bestond uit donkergrijs, sterk zandige, heterogene klei met puinbrokjes en mosselresten. Tot slot dient vermeld te worden dat de laag met veenresten (Laag 3) en de bovenliggende ophooglagen duidelijk opliepen in de richting van de Dorpsstraat. Hieruit kan worden afgeleid dat deze ophooglagen verband houden met de opbouw van het dijklichaam dat volgens de historische informatie vermoedelijk voor het eerst werd aangelegd in de eerste helft van de 14de eeuw.7

    7 De Ruiter, 1999.

  • 17

    Afbeelding 5. Overzicht van de NAP-hoogtes van het maaiveld (haaks op het noordelijk gelegen dijklichaam van Dorpsstraat), Vlak 1 en Vlak 2 (ter plaatse van archeologische sporen uit de Late Middeleeuwen B en de Nieuwe Tijd); zie ook Afbeelding 4. Tekenaar: A. C. Mientjes. Schaal: 1: 200.

  • 18

  • 19

    Afbeelding 6. Overzicht van de kelders en funderingen uit de Nieuwe Tijd, waarvan een aantal sporen mogelijk van oorsprong dateren uit de Late Middeleeuwen B. Dit betreft Spoor nr. 4 (de kelder) en Spoor nr. 9 (fundering). Tekenaar: A. C. Mientjes. Schaal: 1: 100.

  • 20

  • 21

    Afbeelding 7. Overzicht van de concentratie van funderingen uit de Late Middeleeuwen B (Spoor nr. 7 en 10 liggen stratigrafisch iets hoger dan de andere sporen). Daarnaast behoren twee van de weergegeven poeren tot de fundering van Spoor nr. 8. Tekenaar: A. C. Mientjes. Schaal: 1: 20.

  • 22

  • 23

    Afbeelding 8. Overzichtsfoto (Foto nr. 8) van Profiel 1, ter plaatse van de middeleeuwse funderingsresten van Spoor nr. 7 en 8. De foto is genomen vanuit noordwestelijke richting. Fotograaf: H. H. J. Uleners.

    Afbeelding 9. Overzichtsfoto (Foto nr. 10) van Profiel 2. De foto is genomen vanuit zuidwestelijke richting. Fotograaf: H. H. J. Uleners.

  • 24

    Afbeelding 10. Tekening van Profiel 2. Tekening: A. C. Mientjes. Schaal 1: 20. 4.3 Archeologische sporen Tijdens de Archeologische Begeleiding zijn in totaal 14 sporen aangetroffen en gedocumenteerd. Bij de archeologische sporen kon een onderscheid worden gemaakt tussen bakstenen kelders en funderingsresten, en basaal tussen middeleeuwse sporen, sporen uit de Nieuwe Tijd, en (sub-)recente sporen. Categorie: Aantal: Kelder 3 Fundering 11

    Tabel 1. Overzicht van aangetroffen archeologische sporen. Kelders Tijdens de Archeologische Begeleiding zijn 3 kelders in het onderzoeksgebied aangetroffen, waarvan twee kelders als (sub-)recent kunnen worden gedateerd, namelijk in de 19de en vroege 20ste eeuw (Spoor nr. 1 en 6). Eén kelder (Spoor nr. 4) dateert uit de Late Middeleeuwen B en Nieuwe Tijd A (15de - 16de eeuw).

  • 25

    De kelders van Spoor nr. 1 en 6 waren mogelijk nog in gebruik in het binnen het kader van de planontwikkelingen gesloopte huis aan de Dorpsstraat 82. Tevens zijn aanwijzingen aangetroffen dat de mogelijk laatmiddeleeuwse kelder van Spoor nr. 4 tot en met het begin van de 20ste eeuw in gebruik is gebleven. De kelder van Spoor nr. 1 had een langwerpige vorm, en een afmeting van 2.08 bij 1.15 meter (zie Afbeelding 6 en 11). De maximale hoogte aan de binnenzijde van de kelder was 1.26 meter, van de vloer tot aan de top van het tongewelf. Aan de binnenzijde bestond de kelder uit zwarte bakstenen, die met kalkmortel waren bepleisterd. Het baksteenformaat van de zwarte bakstenen was 25 x 8.5 x 4.5 centimeter (Monster nr. 1). De buitenzijde van de kelder was bekleed met een schil van rode bakstenen, met een formaat van 22 x 10 x 5 centimeter. De muur met rode bakstenen was grotendeels in onregelmatig verband aangelegd. Alleen aan de bovenzijde was de muur duidelijk twee steens dik (verband: strek), met een totale breedte van circa 0.20 meter. De binnenste muur met zwarte bakstenen was één steens dik (verband: sterk) met een breedte van circa 0.08 meter. De noordelijker gelegen kelder van Spoor nr. 6 had een lengte van 2.94 meter en een breedte van 0.78 meter (zie Afbeelding 6 en 12). Alleen aan de zuidwestelijke zijde van Spoor nr. 6 is de keldermuur intact aangetroffen. Aan de binnenzijde van deze keldermuur waren IJsselsteentjes aangebracht, die met kalk bepleisterd waren. De keldermuur was 0.24 meter dik (verband: twee steens dik met halve bakstenen), en was opgebouwd met halve rode en oranje bakstenen. Het baksteenformaat van deze laatste bakstenen was ... x 10.5 x 6.5 centimeter. Aan de zuidoostelijke zijde was de toegang van de kelder zichtbaar in de vorm van een trap. De kelder van Spoor nr. 4 was aanzienlijk groter dan de (sub-)recente kelders van Spoor nr. 1 en 6 (zie Afbeelding 6 en 13). De kelder van Spoor nr. 4 had een lengte van 4.23 meter en een breedte van 3.43 meter. De hoogte vanaf de bakstenen keldervloer tot het oorspronkelijke tongewelf is circa 1.8 meter geweest. De oorspronkelijke keldermuren waren twee steens dik (kop - strek), en hadden een totale dikte van 0.23 meter. De tien-lagenmaat was 0.52 meter. De keldermuren, inclusief de restanten van het tongewelf, waren opgebouwd met rode bakstenen met kalkmortel (zie Afbeelding 14). Het formaat van deze rode bakstenen was 21.5 x 11 x 5 centimeter (Monster nr. 4). Het formaat van de bakstenen in de keldervloer was identiek (zie Afbeelding 15), hetgeen op de gelijktijdige constructie wijst van de keldermuren en de keldervloer. Op de keldervloer waren tegen de zuidelijke en oostelijke keldermuur vier kleine poeren aangebracht. Het is niet bekend welke functie deze kleine bakstenen poeren hebben gehad. Zoals het lijkt, is in een latere gebruiksfase aan de binnenzijde van de kelder een nieuwe muur aangebracht van één steens dik (strek), die bepleisterd was met kalkmortel. Mogelijk is gelijktijdig met deze nieuwe binnenmuur de bakstenen trap in de noordoostelijke hoek van de kelder aangelegd, hoewel deze trap ook van een latere datum kan zijn (zie Afbeelding 16). De nieuw aangezette muur had een hoogte van 1.03 meter vanaf de bakstenen keldervloer. Het formaat van de bakstenen in deze aangezette muur was 22 x 10 x 5 centimeter (Monster nr. 5). Het formaat van de bakstenen in de aangetroffen trap was daarentegen 20 x 9 x 5 centimeter en wijkt dus af van de bakstenen zoals gebruikt in de later aangezette muur met kalkbepleistering aan de binnenzijde van de muren van de kelder van Spoor nr. 4. De keldertrap is daarom mogelijk van een nog latere datum dan de aangezette muur in de kelder. Daarnaast kon worden vastgesteld dat de elke trede van de trap 0.26 meter hoog was en dat de trap een breedte had van 1.15 meter. In de kelder van Spoor nr. 4 zijn nauwelijks objecten aangetroffen, die in verband gebracht kunnen worden met het gebruik van deze kelder in het (recente) verleden. In de kelder is bijna uitsluitend bouwpuin aangetroffen, dat bij de recentelijk uitgevoerde bovengrondse sloop in de kelder terecht moet zijn gekomen. Dit met uitzondering van restanten van (sub-)recente houten kistjes, die werden aangetroffen beneden de trap. Volgens de opdrachtgever(s) was de aanwezigheid van de kelder van Spoor nr. 4 niet bekend gedurende de laatste gebruiksfase van het bovengronds gesloopte huis. Ook archeologisch bestaan er aanwijzingen dat de kelder in een bepaald stadium in onbruik is geraakt, waarbij het tongewelf grotendeels is verwijderd en een horizontale vloer over de kelder is aangelegd. De funderingen van Spoor nr. 3 en 5 (zie de beschrijving hieronder), bestaande uit IJsselsteentjes en deels aangelegd over de bovenzijde van de keldermuren van Spoor nr. 4, zouden in verband kunnen worden gebracht met de fase waarin de kelder buiten gebruik raakte.

  • 26

    Hierbij dient echter wel te worden vermeld dat in de fundering van Spoor nr. 3 een keldergat was aangebracht, dat toegang gaf tot de kelder van Spoor nr. 4. Daarom lijkt het aannemelijk, mede op basis van de vondst van restanten van enkele (sub-)recente houten kistjes beneden de trap, dat de kelder van Spoor nr. 4 pas in (het begin van) de 20ste eeuw daadwerkelijk buiten gebruik is geraakt.

    Afbeelding 11. Overzichtsfoto (Foto nr. 1) van de kelder, Spoor nr. 1. De foto is genomen vanuit zuidwestelijke richting. Fotograaf: H. H. J. Uleners.

  • 27

    Afbeelding 12. Overzichtsfoto (Foto nr. 6) van de kelder, Spoor nr. 6. De foto is genomen vanuit noordwestelijke richting. Fotograaf: A. C. Mientjes.

    Afbeelding 13. Overzichtsfoto (Foto nr. 5) van de kelder, Spoor nr. 4. De foto is genomen vanuit noordelijke richting. Fotograaf: H. H. J. Uleners.

  • 28

    Afbeelding 14. Detailfoto van de muur en de aanzet van het tongewelf van kelder, Spoor nr. 4). Fotograaf: H. H. J. Uleners.

    Afbeelding 15. Detailfoto van bakstenen vloer van de kelder, Spoor nr. 4. Fotograaf: H. H. J. Uleners.

  • 29

    Afbeelding 16. Overzichtsfoto (Foto nr. 5) van later aangezette muur met kalkbepleistering en trap binnen de kelder, Spoor nr. 4. De foto is genomen vanuit zuidwestelijke richting. Fotograaf: H. H. J. Uleners. Funderingsresten Met betrekking tot de aangetroffen funderingsresten kan een onderscheid worden gemaakt tussen enerzijds funderingen die in de periode lopende vanaf de Late Middeleeuwen tot en met de Nieuwe Tijd B gedateerd kunnen worden (Spoor nr. 2, 3, 5 en 9; zie Afbeelding 6) en die deels direct in verband gebracht lijken te kunnen worden met het recentelijk bovengronds gesloopte winkelpand - of directe voorgangers daarvan - en anderzijds funderingen die in de Late Middeleeuwen B kunnen worden gedateerd (Spoor nr. 7, 8, 10, 11, 12, 13 en 14; zie Afbeelding 7). Deze laatste, laatmiddeleeuwse funderingen zijn gegroepeerd bij elkaar aangetroffen. Spoor nr. 2 betrof een geïsoleerd deel van een fundering van rode bakstenen in het zuidwestelijke deel van het onderzoeksgebied. Deze fundering was drie lagen hoog bewaard gebleven (totale hoogte 15 centimeter, zie Afbeelding 17). De onderste laag (vlijlaag) bestond in de breedte uit sterk - kop - kop, en de twee lagen hierboven uit kop - kop (‘staand verband’). Het formaat van de bakstenen was 17.5 x 8 x 5 centimeter (Monster nr. 1). Deze fundering is waarschijnlijk geïsoleerd geraakt door latere verstoringen, zoals onder meer het aanbrengen van een moderne regenwaterbak van cement8, aan de noordwestzijde van Spoor nr. 2. Spoor nr. 9 betrof een fundering die behoorde tot het recentelijk bovengronds gesloopte winkelpand. Deze fundering was oost-west georiënteerd en gelegen tegen de achtermuur van de kelder van Spoor nr. 6. Het betreft mogelijk een (deels) hergebruikte fundering (zie Afbeelding 18). Tot een diepte van circa 0.77 meter beneden het maaiveld bestond deze fundering uit recente bakstenen en beton.

    8 Deze recente regenwaterbak is niet geregistreerd als archeologisch spoor.

  • 30

    Direct naast dit deel van de fundering van Spoor nr. 9 en beneden de betonnen vloer van het recent bovengronds gesloopte winkelpand, is een hardstenen plaat aangetroffen (zie Afbeelding 19; Vondst nr. 11).9 Het betreft een hergebruikte hardstenen plaat (met een enkel gat), die werd aangetroffen tegen de noordwestzijde van de fundering van Spoor nr. 9 en direct beneden de vloer van het recentelijk afgebroken winkelpand. De oorspronkelijke context van deze hardstenen plaat, waarschijnlijk een structuur behorende bij de buitenplaats Watervliet (bijvoorbeeld poortgebouw of hek) waarschijnlijk daterend uit de Late Middeleeuwen en gesloopt in 1793, is niet bekend. Volgens historische bronnen lag de ingang van de oprijlaan van de buitenplaats Watervliet meer naar het noorden aan de Dorpsstraat.10 Beneden het recente deel van de fundering van Spoor nr. 9 is een oudere fundering aangetroffen, of een fundering met hergebruikte bakstenen, met kalkmortel. Deze oudere fundering had exact dezelfde oriëntatie als de bovengelegen moderne fundering van Spoor nr. 9. De fundering had een breedte van 0.5 meter en lag op een 8 centimeter dikke puinfundering. De bakstenen lagen in een kop - strek verband, terwijl de bakstenen van het bovenste moderne deel van de fundering van Spoor nr. 9 in een strek verband (twee stenen dik) lagen. Het baksteenformaat bedroeg 26 x 12.5 x 6.5 centimeter (Monster nr. 7). De funderingen van Spoor nr. 3 en 5 houden mogelijk verband met een hergebruikfase van de kelder van Spoor nr. 4. Spoor nr. 3 betreft een fundering die was opgebouwd met gele IJsselsteentjes met kalkmortel aangelegd over de zuidwestelijke keldermuur van Spoor nr. 4 (zie Afbeelding 20). Deze fundering was 0.34 meter breed, en had een vijf-lagenmaat van 0.24 meter. De bakstenen lagen in een kop - strek verband (mogelijk ‘staand verband’). Het baksteenformaat bedroeg 17.5 x 8.5 x 4.5 centimeter. In deze fundering van Spoor nr. 3 was een keldergat aangelegd, die toegang gaf tot de kelder van Spoor nr. 4. Dit betekent dat de kelder van Spoor nr. 4 nog in gebruik was tijdens de aanleg van de fundering van Spoor nr. 3 en hoogstwaarschijnlijk ook Spoor nr. 5. Gezien de hoogte van het keldergat, juist ter hoogte van de aanzet van het tongewelf, is het waarschijnlijk dat het tongewelf tijdens deze fase van het gebruik van de kelder van Spoor nr. 4 nog aanwezig was. De fundering van Spoor nr. 5 is in een latere fase aangebracht op de noordoostelijke keldermuur van Spoor nr. 4 (zie Afbeelding 21). Ook deze fundering was opgebouwd met gele IJsselsteentjes met een witte, zandige kalkmortel. Aan de buitenzijde was de fundering deels zwart geblakerd door brand. Het is niet bekend of dit de brand was die recentelijk het bestaande, maar tijdens de begeleiding reeds bovengronds gesloopte winkelpand, zwaar heeft beschadigd. De vijf-lagenmaat van deze fundering was 0.24 meter en de bakstenen lagen in een kop - strek verband (‘staand verband’). Het baksteenformaat bedroeg 16.5 x 8.5 x 4.5 centimeter. De onderzijde van de fundering van Spoor nr. 5 werd gevormd door 8 plavuizen, die rustten op de top van de noordoostelijke keldermuur van Spoor nr. 4. De plavuizen hadden een afmeting van 22 x 22 x 3 centimeter. Tussen de plavuizen was een mortel bestaande uit matig grof, grijs zand met kalk en specie aangebracht. Mogelijk dat de plavuizen een restant zijn van een vloer, aangelegd vóór de fundering van Spoor nr. 5. Er zijn echter geen restanten van een plavuizen vloer naast de fundering van Spoor nr. 5 aangetroffen. Het is dus ook mogelijk dat de plavuizen met opzet aan de onderzijde voor de aanleg van de fundering van Spoor nr. 5 zijn aangebracht. Op basis van het baksteenformaat kunnen de funderingen van Spoor nr. 3 en 5 in de 16de en 17de eeuw worden gedateerd. Er dient echter rekening mee te worden gehouden dat het mogelijk hergebruikte bakstenen betreft.

    9 In overleg met de bevoegde overheid (Gemeente Borsele) en de opdrachtgever is besloten om de hardstenen plaat te hergebruiken in de geplande nieuwbouw. 10 De locatie van de ingang met hekposten van de oprijlaan van de buitenplaats Watervliet is onder meer weergegeven op een afbeelding uit 1747 (De Ruiter, 1999).

  • 31

    Afbeelding 17. Overzichtsfoto (Foto nr. 2) van de fundering van Spoor nr. 2. De foto is genomen vanuit westelijke richting. Fotograaf: A. C. Mientjes.

  • 32

    Afbeelding 18. Overzichtsfoto (Foto nr. 9) van de fundering van Spoor nr. 9. De foto is genomen vanuit zuidwestelijke richting. Fotograaf: A. C. Mientjes.

  • 33

    Afbeelding 19. In situ foto en detailfoto van de hardstenen plaat naast de funderingsresten van Spoor nr. 9. Fotograaf: H. H. J. Uleners.

  • 34

    Afbeelding 20. Overzichtsfoto (Foto nr. 3) van de fundering van Spoor nr. 3. De foto is genomen vanuit zuidoostelijke richting. Fotograaf: H. H. J. Uleners.

  • 35

    Afbeelding 21. Overzichtsfoto (Foto nr. 5) van de fundering van Spoor nr. 5. De foto is genomen vanuit zuidwestelijke richting. Fotograaf: A. C. Mientjes. Tot slot zijn een aantal funderingen aangetroffen, die op basis van het baksteenformaat en geassocieerde, dateerbare artefacten uit de naastgelegen ophooglagen in de Late Middeleeuwen B en voor een klein gedeelte in de Nieuwe Tijd A (14de t/m 16de eeuw) kunnen worden gedateerd. Deze laatmiddeleeuwse funderingsresten lagen gegroepeerd (zie Afbeelding 22) en vertoonden geen stratigrafische verbanden met de overige in het onderzoeksgebied aangetroffen sporen (funderingsresten en kelders). Op Spoor nr. 7 en 1011 na, die van een iets jongere datum lijken te zijn, is het waarschijnlijk dat de andere funderingen en tevens poeren (Spoor nr. 8, 11, 12, 13 en 14) gelijktijdig zijn aangelegd (zie Afbeelding 23). Desalniettemin is het verband tussen deze sporen onduidelijk en was het niet mogelijk om de functie(s) van de bij de funderingen behorende structuren te bepalen. De kenmerken van de individuele funderingen zijn in de onderstaande Tabel 2 beschreven.

    Spoor nr.: Beschrijving: 7 - Interpretatie: fundering

    - De fundering lag op/ in geelgrijs, sterk lemig zand, met puinbrokjes, mortelbrokjes en donkergrijze banden (Laag 5) en op een venig en zandig, heterogeen kleipakket (Laag 4)

    - Spoor nr. 7 stond koud tegen Spoor nr. 11 - Maximaal 2 baksteenlagen hoog (circa 15 centimeter) - Twee steens dik (halve stenen) - Baksteenformaat: 26 x 12.5 x 6 centimeter; voornamelijk ? x 11.5 x 6 centimeter (Monster

    nr. 8); er zijn hoofdzakelijk halve bakstenen aangetroffen

    11 De fundering van Spoor nr. 10 kon op basis van het baksteenformaat in de 15de - 16de eeuw gedateerd worden, terwijl de andere samen gegroepeerde funderingen in de 14de - 15de eeuw kunnen worden gedateerd (uitgaande van het baksteenformaat).

  • 36

    8 - Interpretatie: fundering en 2 vierkante poeren, waarbij fundering 2 poeren verbond - Fundering en poeren lagen in/ op een matig venig en zandig, heterogeen kleipakket (Laag

    4) en op/ in een laag bestaande uit zwart gekleurd, sterk organische veenresten, met enkele puinbrokjes (Laag 3)

    - Fundering: maximaal 3 baksteenlagen hoog - Poeren: maximaal 4 baksteenlagen hoog - Rode en gele bakstenen - Twee steens dik (halve stenen); aangrenzende twee poeren kop - strek (‘staand verband’) - Baksteenformaat:hoofdzakelijk 26 x 13 x 7 centimeter (Monster nr. 10)

    10 - Interpretatie: fundering - De fundering lag op/ in geelgrijs, sterk lemig zand, met puinbrokjes, mortelbrokjes en

    donkergrijze banden matig (Laag 5) en op een venig en zandig, heterogeen kleipakket (Laag 4)

    - Fundering lag over poer van Spoor nr. 13 - Maximaal 1 baksteenlaag hoog - Gele en rode halve bakstenen - Twee steens dik (halve stenen) - Baksteenformaat: ? x 11.5 x 4.5 centimeter/ ? x 12 x 6 centimeter (Monster nr. 9)

    11 - Interpretatie: fundering - De fundering lag op/ in matig venig en zandig, heterogeen kleipakket (Laag 4) en deels op

    zwart gekleurd, sterk organisch veenpakket, met enkele puinbrokjes (Laag 3); op het veen was een 4 centimeter dikke, harde zeer fijn lemige laag aanwezig, waarop fundering van Spoor nr. 11 is aangelegd; mogelijk maakt deze lemige laag deel uit van Laag 4

    - Spoor nr. 11 stond koud tegen Spoor nr. 7 (jongere datum), en liep parallel met fundering van Spoor nr. 12 (onderlinge afstand van circa 0.44 meter)

    - Vijf-lagenmaat was 0.34 meter; kop - strek verband; breedte muur was 0.24/ 0.27 meter - Baksteenformaat: 25 x 12 x 5.5 centimeter; hoofdzakelijk ? x 10 x 5 centimeter (halve

    bakstenen, Monster nr. 11) 12 - Interpretatie: fundering

    - De fundering lag op/ in een matig venig en zandig, heterogeen kleipakket (Laag 4) en op een laag van zwart gekleurd, sterk organische veenresten, met enkele puinbrokjes (Laag 3); op het veen was een 4 centimeter dikke, harde zeer fijn lemige laag aanwezig, waarop fundering van Spoor nr. 12 is aangelegd (vergelijk Spoor nr. 11)

    - Spoor nr. 12 liep parallel aan fundering van Spoor nr. 11 (onderlinge afstand van circa 0.44 meter); aan noordoostzijde van fundering lag de poer van Spoor nr. 14 koud tegen de fundering

    - Maximaal 2 baksteenlagen hoog - De onderste vlijlaag van de muur was 0.38 meter breed (vlijlaag bevat hele en halve stenen

    en baksteenbrokjes) - Kop - strek verband en deels wild verband - Baksteenformaat: 27 x 12 x 7 centimeter; hoofdzakelijk ? x 9 x 6 centimeter (halve

    bakstenen) (Monster nr. 12) 13 - Interpretatie: poer, die grotendeels gekanteld is (leek eerst een concentratie bouwpuin, met

    onder meer fragment van tegel, te zijn) - De poer lag in een matig venig en zandig, heterogeen kleipakket (Laag 4) en op/ in een laag

    van zwart gekleurd, sterk organische veenresten, met enkele puinbrokjes (Laag 3) - Poer van Spoor 13 ligt in lijn van poer van Spoor 14 (afstand is 0.74 meter) - Maximaal 1 baksteenlaag hoog - Verband niet duidelijk (poer door latere verstoring uit verband getrokken) - Baksteenformaat: 26.5 x 12.5 x 7/ 25 x 11.5 x 6 centimeter (Monster nr. 14)

    14 - Interpretatie: poer - De poer lag op/ in een matig venig en zandig, heterogeen kleipakket (Laag 4) en op/ in een

    laag van zwart gekleurd, sterk organische veenresten, met enkele puinbrokjes (Laag 3) - Spoor nr. 14 lag koud tegen fundering van Spoor nr. 12; mogelijk is er ook een verband met

    de poer van Spoor nr. 13, en vormden ze samen één structuur - Maximaal 2 baksteenlagen hoog - Kop - strek verband - Baksteenformaat: 25 x 12.5 x 5.5 (Monster nr. 13)

    Tabel 2. Kenmerken van de gegroepeerde laatmiddeleeuwse funderingsresten en poeren.

  • 37

    Afbeelding 22. Overzichtsfoto (Foto nr. 11) van de laatmiddeleeuwse funderingen en poeren, inclusief de recentere funderingen van Spoor nr. 7 en 10 (stratigrafisch gezien). De foto is genomen vanuit noordoostelijke richting. Fotograaf: H. H. J. Uleners.

    Afbeelding 23. Overzichtsfoto (Foto nr. 12) van de laatmiddeleeuwse funderingen en poeren, exclusief de recentere funderingen van Spoor nr. 7 en 10. De foto is genomen vanuit noordoostelijke richting. Fotograaf: H. H. J. Uleners.

  • 38

    4.4 Vondstmateriaal 4.4.1 Inleiding In totaal zijn 14 vondstnummers toegekend. Het aangetroffen vondstmateriaal, verzameld bij de aanleg van de vlakken (Vlak 1 en Vlak 2), uit de ophooglagen en bij het afwerken van sporen (kelders en funderingen), bestaat voor het grootste deel uit aardewerkfragmenten. Daarnaast zijn twee fragmenten bouwmateriaal van natuursteen verzameld (Vondst nr. 3 en 11), die niet meer in situ lagen of evident hergebruikt waren in een nieuwe, (sub-)recente context. Dit betreft bijvoorbeeld de hardstenen plaat die direct beneden de betonnen vloer van het recentelijk bovengronds gesloopte winkelpand werd aangetroffen. Vondst nr. 3 betreft een kalkstenen, geprofileerd blok met scharreerslag (zie Afbeelding 24)12, dateerbaar in de Late Middeleeuwen B (1300 - 1500 A.D.), maar niet meer in context aanwezig. Mogelijk dat dit kalkstenen blok oorspronkelijk afkomstig is van de buitenplaats Watervliet ten westen van het onderzoeksgebied, en hergebruikt is. Omdat het kalkstenen blok als losse vondst is aangetroffen is het niet mogelijk om de secondaire functie (hergebruik) vast te stellen. Materiaalcategorie: Aantal: Percentage: Aardewerk 47 75 % Bouwmateriaal (natuursteen) 2 3 % Bouwmateriaal (keramisch) 14 22 % Totaal (N=) 63 100 %

    Tabel 3. Overzicht van het vondstmateriaal, op basis van materiaalcategorie.

    Afbeelding 24. Foto van het kalkstenen blok, geprofileerd met scharreerslag (Vondst nr. 3). De scharreerslag is zichtbaar als een patroon van met een beitel aangebrachte, evenwijdige, dunne groeven. Fotograaf: A. C. Mientjes.

    12 Scharreren is het handmatig bewerken van een natuurstenen oppervlak met hamer en beitel om een plat vlak te verkrijgen zonder onregelmatigheden van voorgaande bewerkingen. Door het scharreren ontstaat op het oppervlak een regelmatig patroon van dunne evenwijdige richels.

  • 39

    Tot slot zijn in totaal 14 monsternummers toegekend aan bakstenen die zijn verzameld uit de keldermuren, funderingen en poeren, daterende uit de Late Middeleeuwen tot en met de (sub-)recente tijd (vroege 20ste eeuw). Tevens zijn twee grondmonsters genomen van de ophooglaag voornamelijk bestaande uit veenresten en het zelaspakket direct beneden de laatmiddeleeuwse funderingen, met als doel deze nader te onderzoeken (d.m.v. zeven) op de aanwezigheid van (kleine) artefacten, zoals aardewerkfragmenten, metaal en (dierlijk) botmateriaal. De ophooglaag met veenresten en het zelaspakket maken deel uit van de opbouw van het van oorsprong 14de-eeuwse dijklichaam beneden de Dorpsstraat. 4.4.2 Aardewerk In totaal zijn 47 aardewerkfragmenten aangetroffen (zie Bijlage 7 en 8). Het merendeel van het keramisch materiaal is als aanlegvondsten aangetroffen in de verschillende ophooglagen. Vondsten direct gerelateerd aan de aangetroffen sporen, betreffen uitsluitend tegelfragmenten uit de kelder van Spoor nr. 6 (Vondst nr. 4) en een plavuis en een baksteen met metalen inzet uit de puinconcentratie boven de poer van Spoor nr. 13 (Vondst nr. 13). Daarnaast kan een onderscheid gemaakt worden tussen het keramisch vondstmateriaal dat werd aangetroffen in de bovenste ophooglagen (Vondst nr. 1, 2 en 10), en de ophooglagen bestaande uit klei, veenresten en zelas, die direct gerelateerd kunnen worden aan de gegroepeerde laatmiddeleeuwse funderingen en poeren (Vondst nr. 5, 6 ,7, 8, 9, 12 en 14). Het keramisch vondstmateriaal uit het onderliggende kleipakket (Laag 4), ophooglaag met veenresten (Laag 3) en zelaspakket kan gebruikt worden voor de datering (terminus post quem) van de aangetroffen middeleeuwse funderingen (Vondst nr. 5, 7, 8, 9, 12 en 14). Tevens is aardewerk verzameld uit de kleilaag beneden Spoor nr. 7, dat tevens als een terminus post quem gebruikt kan worden voor deze laatste fundering (Vondst nr. 6). Aardewerk uit de Nieuwe Tijd is bijna uitsluitend aangetroffen in de ophooglaag, waarop de fundering van Spoor nr. 2 rustte. Dit vondstmateriaal (Vondst nr. 2) bestond uit fragmenten van geglazuurd roodbakkend aardewerk, een geglazuurde Steengoedkruik en een majolica bord, die in de periode lopende vanaf de 17de tot en met de 19de eeuw kunnen worden gedateerd (Nieuwe Tijd B - Nieuwe Tijd C). Op basis van dit diagnostische keramische materiaal kan de fundering van Spoor nr. 2 in de 17de - 19de eeuw worden gedateerd. Het andere keramische vondstmateriaal komt uit ophooglagen die direct gerelateerd kunnen worden aan de laatmiddeleeuwse funderingen en in principe zowel een terminus post quem als een terminus ante quem kunnen bieden voor deze sporen. Het vondstmateriaal stratigrafisch verzameld uit Laag 5 (een ophooglaag bestaande uit geelgrijs, sterk lemig zand, met puinbrokjes, mortelbrokjes en donkergrijze banden) kan gehanteerd worden als een terminus ante quem voor alle aangetroffen laatmiddeleeuwse sporen (Vondst nr. 10). Dit vondstmateriaal bestaat hoofdzakelijk uit roodbakkend, geglazuurd en ongeglazuurd aardewerk, en in mindere mate grijsbakkend aardewerk en Steengoed, die in de perioden van de 14de - 15de eeuw, de 15de eeuw, de 15de - 16de eeuw, en de 16de eeuw kunnen worden gedateerd (Late Middeleeuwen B - Nieuwe Tijd A). Het merendeel van het aardewerk komt echter uit de periode 14de - 15de eeuw. Daarnaast kan worden geconcludeerd dat het aangetroffen aardewerk vooral geassocieerd kan worden met huishoudelijk gebruik, zoals borden, kruiken, kannen en kookpotten. Het keramisch materiaal dat direct beneden de fundering van Spoor nr. 7 werd aangetroffen, betreft een deels geglazuurd pootfragment van een roodgebakken koekpan, die in de 14de - 15de eeuw kan worden gedateerd. Het aardewerk dat werd aangetroffen onder de laatmiddeleeuwse sporen bestaat uit roodbakkend, ongeglazuurd en geglazuurd aardewerk, grijsbakkend aardewerk en Steengoed, dat tevens hoofdzakelijk geassocieerd kan worden met huishoudelijk gebruik. Het grootste deel van dit aardewerk kan worden gedateerd in de periode van de 14de - 15de eeuw. Een aantal vondsten lijkt uit het begin van de 14de eeuw te stammen, zoals fragmenten van roodgebakken kookpotten (Vondst nr. 5, 9 en 12). Dit vroege aardewerk is vooral afkomstig uit het zelaspakket. Daarnaast zijn ook een klein aantal aardewerkfragmenten aangetroffen in deze laatste ophoogpakketten, die in latere perioden kunnen worden gedateerd (15de - 17de eeuw).

  • 40

    Mogelijk dat deze aardewerkfragmenten door latere verstoringen vermengd zijn met het keramisch materiaal uit de 14de - 15de eeuw. Op basis van het aangetroffen vondstmateriaal in combinatie met de analyse van de baksteenformaten van de laatmiddeleeuwse funderingen en poeren, kan worden geconcludeerd dat deze sporen uit de periode van de 14de - 15de eeuw (Late Middeleeuwen B) dateren. Deze datering komt overeen met de historische informatie dat het dijklichaam van de Dorpsstraat is opgeworpen aan het begin van de 14de eeuw, toen de Ouwelandpolder werd aangelegd. Hoewel stratigrafisch een onderscheid kan worden gemaakt tussen de ‘jongere’ laatmiddeleeuwse funderingen van Spoor nr. 7 en 10 enerzijds en anderzijds de ‘oudere’ laatmiddeleeuwse funderingen van Spoor nr. 8, 11, 12, 13 en 14, is het niet mogelijk om dit onderscheid chronologisch te substantiëren. Beide groepen laatmiddeleeuwse funderingen kunnen aan de hand van het keramisch vondstmateriaal alleen globaal in de periode van de 14de - 15de eeuw worden gedateerd. 4.4.3 Keramisch bouwmateriaal De aangetroffen kelders, funderingen en poeren waren allen opgebouwd uit bakstenen. In onderstaande tabel worden per spoor de baksteenformaten en datering vermeld (Tabel 4). In deze context kon alleen de kelder van Spoor nr. 1 duidelijk als (sub-)recent worden aangemerkt en worden gerelateerd aan het recentelijk afgebroken winkelpand ter plaatse van de Dorpsstraat nr. 82. Deze kelder bestond uit zowel rode als zwarte bakstenen met kalkmortel. Spoor: Omschrijving: Baksteenformaat: Datering: 1 Kelder: binnenste zwarte bakstenen 25 x 8.5 x 4.5 cm (Sub-)recent 1 Kelder: buitenste rode bakstenen 22 x 10 x 5 cm (Sub-)recent 2 Fundering 17.5 x 8 x 5 cm 16e - 17e eeuw 3 Fundering (IJsselsteentjes) 17.5 x 8.5 x 4.5 cm 16e - 17e eeuw 4 Kelder: oorspronkelijke muur en vloer 21.5 x 11 x 5 cm 15e - 16e eeuw 4 Kelder: aangezette muur 22 x 10 x 5 cm 15e - 16e eeuw 5 Fundering (IJsselsteentjes) 16.5 x 8 x 4.5 cm 17e eeuw (hergebruik?) 5 Fundering (plavuizen) 22 x 22 x 3 cm 17e eeuw (hergebruik?) 6 Kelder 19 x 9 x 4.5

    ? x 10.5 x 6.5 cm 17e eeuw (hergebruik)/ (sub-)recent?

    7 Fundering 26 x 12.5 x 6 cm ? x 11.5 x 5.5 cm ? x 11.5 x 6 cm ? x 11.5 x 6 cm

    14e - 15e eeuw

    8 Fundering en poeren 26 x 13 x 7 cm 22 x 10.5 x 6 cm ? x 12 x 7 cm

    14e - 15e eeuw

    9 Fundering 26 x 12.5 x 6.5 cm 14e - 15e eeuw 10 Fundering ? x 11.5 x 4.5 cm

    ? x 12 x 6 cm ? x ? x 5 cm

    15e - 16e eeuw

    11 Fundering 25 x 12 x 5.5 cm 24.5 x 11.5 x 5.5 cm

    14e - 15e eeuw

    12 Fundering ? x 9 x 6 cm 27 x 12 x 7 cm

    14e - 15e eeuw

    13 Poer 25 x 11.5 x 6 cm 26.5 x 12.5 x 7 cm

    14e - 15e eeuw

    14 Poer 25 x 12.5 x 5.5 cm 14e - 15e eeuw Tabel 4. Baksteenformaten en dateringen van kelders, funderingen en poeren.

  • 41

    Een aantal kelders en funderingen uit de Nieuwe Tijd A en B (16de - 17de eeuw) konden worden gedateerd op basis van het baksteenformaat (Spoor nr. 2, 3, 4, 5 en 6). Mogelijk dat ook Spoor nr. 9 in de Nieuwe Tijd moet worden gedateerd, hoewel het baksteenformaat op een datering in de 14de - 15de eeuw wijst. Echter de context waarin deze laatste fundering is hergebruikt in een deels betonnen fundering met machinaal vervaardigde bakstenen, wijst mogelijk op hergebruik van oude bakstenen in een nieuwe fundering. Mogelijk is ook sprake geweest van hergebruik van oude bakstenen met betrekking tot de funderingen van Spoor nr. 3 en 5, die (deels) over de muren van de kelder van Spoor nr. 4 waren aangelegd. Ook de kelder van Spoor nr. 6 zou betrekking kunnen hebben op hergebruik van oud bouwmateriaal voor een nieuwe constructie. Uitgaande van de ligging en oriëntatie van Spoor nr. 3, 4, 5, 6 en 9 lijken deze funderingen en kelders te corresponderen met de uitleg van het recent afgebroken winkelpand. Mogelijk dat deze sporen behoren tot directe voorlopers, waarop in de Nieuwe Tijd C (deels) is voortgebouwd. Tot slot konden de gegroepeerde funderingen allen op basis van de baksteenformaten worden gedateerd in de Late Middeleeuwen B (14de - 15de eeuw). Alleen de fundering van Spoor nr. 10 is mogelijk in gebruik gebleven tot in de Nieuwe Tijd A (16de eeuw). Deze laatste fundering en de fundering van Spoor nr. 7 ligt stratigrafisch op een hoger niveau dan de andere laatmiddeleeuwse funderingen (Spoor nr. 8, 11, 12, 13 en 14), en lijkt daarom jonger. 4.5 Beantwoording onderzoeksvragen PvE Het was vooral van belang om nader vast te stellen in hoeverre er ter plaatse van het onderzoeksgebied (de zone waar de ondergrondse sloopwerkzaamheden werden uitgevoerd en de bouwput werd aangelegd)13 nog (behoudenswaardige) archeologische resten aanwezig waren uit de Late Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd en om de ouderdom, de aard en de context van dergelijke resten vast te stellen. Indien archeologische resten werden aangetroffen, dienden op basis van het PvE de volgende onderzoeksvragen/ onderzoeksaspecten, in voldoende detail onderbouwd, nader te worden belicht: 1. De ouderdom, c.q. fasering van de aanwezige archeologische resten. In het onderzoeksgebied zijn restanten van bakstenen kelders, funderingen en poeren aangetroffen, die kunnen worden gedateerd in de periode lopende vanaf de Late Middeleeuwen B (14de - 15de eeuw) tot en met de Nieuwe Tijd C. Een deel van de aangetroffen kelders en funderingen kan in de Nieuwe Tijd A tot en met C worden gedateerd. Deze kunnen mogelijk met (voorgangers van) het recentelijk afgebroken winkelpand in verband worden gebracht (Spoor nr. 1, 2 en 6). Tevens lijken sommige funderingen door de tijd heen te zijn hergebruikt, dat wil zeggen in de Nieuwe Tijd (Spoor nr. 3, 5 en 9). Eén kelder (Spoor nr. 4) is mogelijk al eerder in de Late Middeleeuwen B - Nieuwe Tijd A (15de - 16de eeuw) aangelegd, waarschijnlijk meerdere malen verbouwd en in de loop van de 20ste eeuw buiten gebruik en in vergetelheid geraakt. Daarnaast zijn geïsoleerd een aantal laatmiddeleeuwse funderingen en poeren aangetroffen (Spoor nr. 7, 8, 10, 11, 12, 13 en 14). Deze lijken geen verband te houden met de bovengenoemde sporen, of de andere aangetroffen sporen, gezien de afwezigheid van stratigrafische verbanden en het aanzienlijke chronologische verschil. Deze funderingen en poeren kunnen op basis van de baksteenformaten en het aangetroffen aardewerk binnen de geassocieerde ophooglagen (onder meer de ophooglaag me veenresten en het zelaspakket) hoofdzakelijk worden gedateerd in de periode van de 14de - 15de eeuw. Deze datering komt overeen met de historische informatie dat het dijklichaam ter plaatse van de Dorpsstraat aan het begin van de 14de eeuw is aangelegd. Dit betekent dat reeds in de beginperiode van de ontwikkeling van de nederzetting van Heinkenszand bebouwing aanwezig was ter plaatse van het onderzoeksgebied.

    13 Bij de Archeologische Begeleiding van de aanleg van de bouwput voor het nieuwe winkelpand op 16 juli 2014 zijn geen archeologische sporen en vondsten aangetroffen.

  • 42

    Helaas is het met betrekking tot de laatmiddeleeuwse funderingen en poeren niet mogelijk om op basis van de beschikbare gegevens eenduidig te bepalen om welke type of typen bebouwing het gaat. Wel lijken deze funderingen en poeren niet volledig gelijktijdig te zijn aangelegd. 2. De horizontale, c.q. verticale spreiding van de aanwezige archeologische resten. De meeste archeologische sporen (kelders, funderingen en poeren) werden aangetroffen in het hoger gelegen, noordoostelijke deel van het onderzoeksgebied, nabij de Dorpsstraat. Dit met uitzondering van de fundering van Spoor nr. 2. Dit betekent dat de bebouwing, zowel in de Late Middeleeuwen als in de Nieuwe Tijd, altijd geconcentreerd is geweest langs het dijklichaam nabij de straat (de Dorpsstraat). Het zuidwestelijke deel van het onderzoeksgebied heeft waarschijnlijk hoofdzakelijk gefungeerd als achtererf. In dit laatstgenoemde deel van het onderzoeksgebied is tijdens de ondergrondse sloopwerkzaamheden alleen de fundering van Spoor nr. 2 aangetroffen. 3. De aanwezigheid van archeologische sporen en structuren. In het onderzoeksgebied zijn de resten van bakstenen kelders, funderingen en poeren aangetroffen uit de Late Middeleeuwen (14de - 15de eeuw) en de Nieuwe Tijd. Daarnaast zijn in het noordoostelijke deel van het onderzoeksgebied ophooglagen aangetroffen, waaronder zelaspakketten en een ophooglaag hoofdzakelijk bestaande uit veenresten, die verband houden met de aanleg van de dijk van de Dorpsstraat - in het begin van de 14de eeuw - en het ontstaan en de ontwikkeling van de van oorsprong laatmiddeleeuwse nederzetting van Heinkenszand. 4. De aanwezigheid van dateerbare cultuur-, leef- en/ of ophooglagen. De bodemopbouw die in het onderzoeksgebied kon worden gedocumenteerd, bestond uitsluitend uit antropogeen opgebrachte ophooglagen. De bovenste lagen kunnen op basis van aanlegvondsten worden gedateerd in de 17de tot en met de 19de eeuw. In het noordoostelijke deel van het onderzoeksgebied zijn ophoogpakketten aangetroffen (onder meer de ophooglaag met hoofdzakelijk veenresten en het zelaspakket), die op basis van het aangetroffen keramisch materiaal in de periode 14de - 15de eeuw kunnen worden gedateerd. Deze ophooglagen houden duidelijk verband met de aanleg en opbouw van het dijklichaam ter plaatse van de Dorpsstraat in het begin van de 14de eeuw. De laatmiddeleeuwse funderingen zijn aangelegd op - en deels ingegraven in - deze ophooglagen van het dijklichaam. 5. De aard van de aanwezige archeologische resten. De aangetroffen archeologische resten bestaan uit bakstenen kelders, funderingen en poeren. Twee kelders kunnen mogelijk als (sub-)recent worden gedateerd en bestonden mogelijk deels uit hergebruikt bouwmateriaal. Eén kelder lijkt ouder te zijn (15de - 16de eeuw), is verschillende malen aangepast en is in de loop van de 20ste eeuw buiten gebruik geraakt. Deze kelder maakte mogelijk deel uit van een directe voorganger van het recent, bovengronds gesloopte winkelpand. Daarnaast zijn een aantal funderingen aangetroffen, behorende zowel tot de bebouwing aan de Dorpsstraat, alsook bij één of meerdere bijgebouwen op het achtererf. Deze funderingen waren in gebruik gedurende de 16de - 17de eeuw. Tot slot zijn 7 gegroepeerde funderingen en poeren aangetroffen, die in verschillende fasen van de Late Middeleeuwen (14de - 15de eeuw) zijn aangelegd. Twee funderingen (Spoor nr. 11 en 12) liepen parallel aan elkaar en lijken samen met de poeren van Spoor nr. 13 en 14 bij elkaar te horen. De plattegrond(en) zichtbaar in deze funderingen is echter dusdanig dat het niet mogelijk is om een herkenbaar gebouw te reconstrueren, zoals een woning. Vooralsnog blijft de oorspronkelijke vorm en functie van de structuur/ het gebouw of structuren/ gebouwen behorende bij deze funderingen onbekend. Wel kan worden gesteld dat de funderingsresten in verband kunnen worden gebracht met structuren met een woonfunctie. Dit op basis van het aardewerk dat is aangetroffen in de ophooglagen direct boven en beneden, en tevens langs de laatmiddeleeuwse funderingen.

  • 43

    Dit aardewerk kan hoofdzakelijk geassocieerd worden met huishoudelijk gebruik, zoals borden, kannen, kruiken, en kookpotten. Daarnaast lijkt de beschikbare historische informatie te wijzen op de aanwezigheid van woningen aan de Dorpsstraat, sinds in ieder geval de tweede helft van de 18de eeuw (op basis van de kaart van Hattinga uit circa 1750). De enig andere historisch bekende bebouwing in de nabijheid van het plangebied, c.q. onderzoeksgebied, betreft de buitenplaats Watervliet, die waarschijnlijk in de Late Middeleeuwen is aangelegd en in 1793 is afgebroken. De gracht om deze buitenplaats lag voor een deel in het meest westelijke deel van het plangebied, maar op enige afstand van de aangetroffen laatmiddeleeuwse funderingen. Tevens lag het toegangshek en de oprijlaan naar de buitenplaats Watervliet langs de Dorpsstraat, op enige afstand van het onderzoeksgebied. Daarom kan worden geconcludeerd dat de aangetroffen laatmiddeleeuwse funderingen hoogstwaarschijnlijk geen verband houden met de buitenplaats Watervliet, maar eerder met woonactiviteiten aan de Dorpsstraat, die teruggaan tot in de Late Middeleeuwen. 6. De geologische context van de aanwezige archeologische resten. Deze vraag is niet van toepassing, aangezien in het onderzoeksgebied uitsluitend antropogene ophooglagen zijn aangetroffen. 7. De gaafheid en de fysieke kwaliteit van de archeologische resten en paleo-ecologische resten. De archeologische resten uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd zijn relatief intact aangetroffen. Alleen lokaal lijken in de (sub-)recente tijd diepgaande verstoringen te hebben plaatsgevonden, met name op het achtererf (het zuidwestelijke deel van het onderzoeksgebied), waar onder meer regenbakken en putten van cement diep waren ingegraven. Met betrekking tot de fysieke kwaliteit van paleo-ecologische resten kunnen geen uitspraken worden gedaan, omdat deze laatste resten tijdens de Archeologische Begeleiding niet zijn aangetroffen. Dergelijke resten zouden wel aanwezig kunnen zijn geweest in het ophoogpakket met veenresten. Omdat deze ophooglaag niet kon worden gekoppeld aan één of meerdere van de aangetroffen laatmiddeleeuwse funderingen, is besloten dat het weinig belang had om het monster (Monster nr. 15) uit deze ophooglaag te onderzoeken op de aanwezigheid van paleo-ecologische resten. 8. De conserveringstoestand van organisch- en ecologisch materiaal en van metaal en de

    mogelijkheid tot de uitvoering van relevant specialistisch onderzoek. Deze vraag is niet van toepassing, omdat organisch- en ecologisch materiaal, en artefacten van metaal, niet zijn aangetroffen in het onderzoeksgebied tijdens de Archeologische Begeleiding. Opnieuw dient te worden vermeld dat in de ophooglaag met veenresten mogelijk organisch en ecologisch materiaal aanwezig kan zijn geweest, maar dat dit om dezelfde in Vraag 7 genoemde reden niet is onderzocht. 9. De relatie met eerder ontdekte archeologische vindplaatsen in Heinkenszand en/ of met

    historische gegevens. De aangetroffen archeologische sporen en vondsten (keramisch materiaal) dateren uit de Late Middeleeuwen (14de - 15de eeuw) en de Nieuwe Tijd en houden hoogstwaarschijnlijk verband met de continue bewoning van de onderzoekslocatie sinds het ontstaan van de nederzetting van Heinkenszand, tot in de huidige tijd. Mogelijk is hierbij sprake geweest van eenvoudige woonhuizen gelegen aan de Dorpsstraat sinds de 14de eeuw. Deze onderzoeksresultaten komen overeen met het beeld dat de plaats Heinkenszand aan het begin van de 14de eeuw is ontstaan met de aanleg van een dijk ter plaatse van de Dorpsstraat, waardoor de Oosterlandpolder ontstond. Waarschijnlijk is na de aanleg van de dijk relatief snel bebouwing ontstaan aan de dijk, waarvoor in het onderzoeksgebied archeologische aanwijzingen zijn aangetroffen.

  • 44

    Andere bekende archeologische vindplaatsen uit de Late Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd binnen en grenzend aan de oude dorpskern van Heinkenszand betreffen restanten van de Buitenplaats Watervliet en de Ridderhofstad van de Heren van Schengen, een veldoven voor de productie van bakstenen, de funderingen van de voormalige dorpskerk (de Heilige Blasiuskerk) en de daar aangetroffen begravingen (Archis2 Waarneming nr. 20.569, 21.973, 236.175 en 433.291). Voor zover bekend, zijn in het onderhavige onderzoeksgebied voor het eerst archeologische resten aangetroffen die wijzen op de aanwezigheid van reguliere woonhuizen uit de Late Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd binnen de oude dorpskern van Heinkenszand. 10. De aanwezigheid van oude en recente bodemverstoringen. De aangetroffen bodemverstoringen bestonden hoofdzakelijk uit funderingen, kelders en betonnen waterbakken en septic tanks. Daardoor is de bodem lokaal verstoord, waardoor een deel van de laatmiddeleeuwse resten (14de - 15de eeuw) en de archeologische sporen uit de Nieuwe Tijd, met name in het noordoostelijke deel van het onderzoeksgebied, direct grenzend aan de Dorpsstraat (dijklichaam), is aangetast en mogelijk geheel is verdwenen. De indruk bestaat dat (sub-)recente verstoringen in het zuidwestelijke deel van het onderzoeksgebied (het achtererf) minder ingrijpend zijn geweest, omdat dit deel van het onderzoeksgebied door de eeuwen heen waarschijnlijk niet tot weinig bebouwd is geweest. De verstoringen in het onderzoeksgebied zijn echter niet dusdanig dat alle archeologische, met name de laatmiddeleeuwse resten, zijn verdwenen zoals blijkt uit het aanzienlijke aantal aangetroffen funderingen en poeren uit de Late Middeleeuwen (Spoor nr. 7, 8, 10, 11, 12, 13 en 14). 11. Het lokale, regionale, c.q. nationale belang van de aanwezige archeologische resten. De aangetroffen archeologische resten zijn van lokaal en regionaal belang en verschaffen informatie over de ontwikkeling van de plaats Heinkenszand - en de dorpen in Zeeland in het algemeen - vanaf de Late Middeleeuwen (14de eeuw) en meer specifiek met betrekking tot woonactiviteiten en (dijk)woningen sinds de Late Middeleeuwen tot in de Nieuwe Tijd C in Zeeuwse dorpen. De onderzoeksresultaten kunnen daarom globaal een bijdrage leveren aan: (1) ‘De Middeleeuwen en vroegmoderne tijd in West-Nederland’ (hoofdstuk 16; Nationale Onderzoeksagenda Archeologie, NOaA), en (2) ‘Stad en platteland’ (thema 3; Provinciale Onderzoeksagenda Zeeland, POAZ) en meer specifiek de subthema’s met betrekking tot de Middeleeuwen: ‘dorpsvorming, ambachtsheren’ en ‘ontwikkelingsvormen van rurale nederzettingen’.14 12. De noodzaak - of het ontbreken daarvan - tot aanvullend archeologisch onderzoek in het

    onderzoeksgebied in het kader van de planontwikkeling, of bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen.

    Op basis van de onderzoeksresultaten bestaat er een hoge verwachting voor wat betreft de aanwezigheid van belangwekkende archeologische resten uit de Late Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd in het niet onderzochte deel van het plangebied. Bij toekomstige ontgravingen, dieper dan 0.6 meter beneden het maaiveld en buiten de reeds archeologisch onderzochte zones, zou hier dan ook aanvullend archeologisch onderzoek moeten worden uitgevoerd. Binnen de onderzochte zones zijn alle archeologische resten (funderingen, poeren en kelders) verwijderd bij de ondergrondse sloop, met uitzondering van de laatmiddeleeuwse funderingen van Spoor nr. 7, 8, 10, 11, 12, 13 en 14. Er zijn echter aanwijzingen dat deze laatmiddeleeuwse funderingen bij de civieltechnische werkzaamheden (aanleg bouwput van het nieuwe winkelpand) (deels) zijn verwijderd, in strijd met de afspraken met de bevoegde overheid (Gemeente Borsele) over behoud in situ. 14 Alkemade et al., 2008

  • 45

    4.6 Waardering Het waarderen van een vindplaats in overeenstemming met de KNA 3.3, Bijlage IV, waarderen van vindplaatsen, houdt in dat de kwaliteit van het bodemarchief wordt bepaald. Het vaststellen van de kwaliteit geschiedt op basis van belevingsaspecten, fysieke criteria en inhoudelijke criteria, die elk een score toegekend krijgen. Bij de eerste stap wordt nagegaan of een vindplaats vanwege zijn belevingswaarde, op basis van zijn schoonheid of herinneringswaarde, als behoudenswaardig kan worden aangemerkt. Bij de fysieke waardebepaling van een vindplaats wordt getoetst op basis van ‘gaafheid’ en ‘conservering’. Wanneer deze criteria samen een bovengemiddelde score opleveren (vijf of zes punten), wordt de vindplaats als behoudenswaardig aangemerkt. Bij de laatste stap, op basis van inhoudelijke criteria, wordt de vindplaats gewaardeerd op basis van het wetenschappelijk belang. Deze wetenschappelijke waarde wordt gemeten op basis van de criteria zeldzaamheid, informatiewaarde, ensemblewaarde. Zo kunnen vindplaatsen die middelmatig tot laag scoren op basis van de fysieke kwaliteit toch als behoudenswaardig worden aangemerkt op basis van hun grote inhoudelijke belang. Dit wanneer zij zeven punten of meer scoren. Bij vindplaatsen met een lagere inhoudelijke waardering wordt vervolgens nagegaan of het criterium representativiteit van toepassing is. Indien dat het geval is, dan kan een voorstel worden gedaan voor een als behoudenswaardig aan te merken steekproef per categorie.

    Waarden

    Criteria Scores Hoog Midden Laag

    Beleving Schoonheid 1 Herinneringswaarde 1

    Fysieke kwaliteit Gaafheid 3 Conservering 2

    Inhoudelijke kwaliteit

    Zeldzaamheid 3 Informatiewaarde 3 Ensemblewaarde 2 Representativiteit Niet van toepassing

    Tabel 5. Scoretabel waarderingscriteria. Waardering op basis van belevingsaspecten Schoonheid: dit belevingsaspect is niet van toepassing, omdat er geen sprake is van een zichtbaar landschapselement. Herinneringswaarde: de herinneringswaarde van het onderzoeksgebied wordt als laag beschouwd. Er is geen tastbare historische link tussen het onderzoeksgebied en de historische en hedendaagse context, dan alleen in algemene zin dat sinds de Late Middeleeuwen langs de Dorpsstraat (het dijklichaam uit het begin van de 14de eeuw) bewoning aanwezig is geweest. Op basis van het aspect beleving wordt de onderzoekslocatie als niet behoudenswaardig gewaardeerd. Waardering op basis van fysieke criteria Gaafheid: in het onderzoeksgebied zijn kelders, funderingen en poeren uit de Late Middeleeuwen B (14de - 15de eeuw) en de Nieuwe Tijd aangetroffen, plus een sequentie van ophooglagen (onder meer de ophooglaag met veenresten en het zelaspakket) die in verband kunnen worden gebracht met het dijklichaam van de Dorpsstraat, dat aan het begin van de 14de eeuw is aangelegd. Diepgaande (sub-)recente verstoringen lijken slechts lokaal voor te komen en hoofdzakelijk beperkt te zijn gebleven tot het zuidwestelijke deel van het onderzoeksgebied.

  • 46

    Dit laatste, zuidwestelijke deel van het onderzoeksgebied heeft waarschijnlijk sinds de Late Middeleeuwen hoofdzakelijk gefungeerd als achtererf, waar weinig archeologische sporen aanwezig zijn. Er kan dan ook worden geconcludeerd dat in een aanzienlijk deel van het onderzoeksgebied intacte archeologische resten uit de Late Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd aanwezig zijn. Conservering: de conserveringstoestand van de archeologische resten wordt middelhoog ingeschat op basis van volgende parameters. De conservering van artefacten van de meeste anorganische vondstcategorieën is goed. Over de conserveringsgraad van organische artefacten (zoals bot en hout) en metalen artefacten, kunnen geen uitspraken worden gedaan, omdat deze artefactentypen tijdens het veldwerk niet zijn aangetroffen. Op basis van het aspect fysieke kwaliteit wordt de onderzoekslocatie als behoudenswaardig (score 5 punten) beschouwd. Waardering op basis van inhoudelijke criteria De aangetroffen archeologische resten kunnen een bijdrage leveren aan de kennis van de bewoningsgeschiedenis van de plaats Heinkenszand gedurende de Late Middeleeuwen B en de Nieuwe Tijd. De aanwezigheid van kelders, funderingen en poeren uit de Late Middeleeuwen B (14de - 15de eeuw) en de Nieuwe Tijd, kunnen inzicht verschaffen in de ontwikkeling van woonactiviteiten en -huizen en bebouwing meer in het algemeen en hun geschiedenis sinds het ontstaan van de plaats Heinkenszand aan het begin van de 14de eeuw (aanleg van dijk ter plaatse van Dorpsstraat) tot in de Nieuwe Tijd C. Tevens kan de verkregen archeologische informatie een bijdrage leveren aan de kennis over de ontwikkeling van rurale nederzettingen in de Middeleeuwen elders in Zeeland. De zeldzaamheid en de informatiewaarde worden daarom als hoog aangemerkt voor de archeologische resten, met name voor wat betreft de funderingen en poeren uit de Late Middeleeuwen B. De ensemblewaarde wordt als middelhoog beschouwd, aangezien een aantal archeologische vindplaatsen bekend is in en nabij de oude dorpskern van Heinkenszand, die ook uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd dateren. Echter deze vindplaatsen betreffen geen archeologische sporen die direct in verband kunnen worden gebracht met alledaagse bewoning in Heinkenszand in de Late Middeleeuwen B, zoals aangetroffen in het onderhavige onderzoeksgebied. De onderzoeksresultaten kunnen globaal een bijdrage leveren aan: (1) ‘De Middeleeuwen en vroegmoderne tijd in West-Nederland’ (hoofdstuk 16; Nationale Onderzoeksagenda Archeologie, NOaA), en (2) ‘Stad en platteland’ (thema 3; Provinciale Onderzoeksagenda Zeeland, POAZ), en meer specifiek de subthema’s met betrekking tot de Middeleeuwen: ‘dorpsvorming, ambachtsheren’ en ‘ontwikkelingsvormen van rurale nederzettingen’.15 De aangetroffen archeologische resten zijn vooral van lokaal en regionaal belang. Op basis van het aspect inhoudelijke kwaliteit is de onderzoekslocatie dus behoudenswaardig (score 8 punten). Zowel op basis van fysieke als inhoudelijke criteria, zoals bepaald in het deelproces Waarderen in de KNA 3.3, Bijlage IV, kan deze archeologische vindplaats als behoudenswaardig worden aangemerkt.

    15 Alkemade et al., 2008

  • 47

    5. Samenvatting, conclusies en aanbevelingen 5.1 Samenvatting en conclusies Het archeologisch onderzoek is uitgevoerd in het kader van de vergunningprocedure voor de sloop van de bestaande bebouwing en de realisatie van nieuwbouw ter plaatse van de Dorpsstraat 82 te Heinkenszand (Gemeente Borsele). Het plangebied besloeg een oppervlakte van circa 1400 vierkante meter. Bij de ondergrondse sloopwerkzaamheden van de bestaande bebouwing werd een bodemverstoring verwacht tot een diepte van circa 1.0 meter beneden het maaiveld. Bij de overige graafwerkzaamheden (de aanleg van de toegangsweg en de parkeerplaatsen) werd een maximale bodemverstoring verwacht tot een diepte van 0.6 meter beneden het maaiveld. Op de Archeologische Beleidskaart van de Gemeente Borsele, Maatregelenkaart-in lagen, Kaartlaag 1 (‘Walcheren’) wordt ter plaatse van het plangebied een zone weergegeven die is aangemerkt als een gewaardeerde stads-/ dorpskern (Categorie 3). Voor een dergelijke zone geldt op basis van het vigerende archeologiebeleid van de Gemeente Borsele een onderzoeksverplichting wanneer daar bodemingrepen worden voorzien met een oppervlakte van meer dan 50 vierkante meter en met een diepte van meer dan 0.4 meter beneden het maaiveld. In het kader van de voorbereiding van de planontwikkeling moest dan ook in eerste instantie een Archeologisch Bureauonderzoek en een Inventariserend Veldonderzoek door middel van grondboringen, verkennende fase (IVO-Overig), moest worden uitgevoerd. Op basis van het door SOB Research uitgevoerde Archeologisch Bureauonderzoek en IVO-Overig is geconcludeerd dat ter plaatse van het plangebied, op en in de intacte top van de Afzettingen van Duinkerke IIIa/ IIIb en in de antropogene ophooglagen, archeologische resten uit de Late Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd aanwezig zijn.16 Dit betreft de resten van de oude bebouwing langs de Dorpsstraat en daarmee samenhangende bewoningssporen en bewoningslagen ter plaatse van het voormalige achtererf. Daarnaast werd een gerede kans aanwezig geacht dat er ter plaatse van het westelijke deel van het plangebied resten van de voormalige omgrachting van de buitenplaats Watervliet zouden kunnen worden aangetroffen. Tevens werd de kans aanwezig geacht dat er andere elementen samenhangend met de buitenplaats Watervliet aanwezig konden zijn, zoals de resten van lanen en poortfunderingen. Op basis van de resultaten van het Archeologisch Bureauonderzoek en IVO-Overig en het daarop gebaseerde advies heeft de Gemeente Borsele besloten dat de ondergrondse sloopwerkzaamheden van de bestaande bebouwing en de graafwerkzaamheden ten behoeve van de nieuwbouw onder Archeologische Begeleiding (Protocol Opgraven) moesten worden uitgevoerd. Dit voor wat betreft de graafwerkzaamheden dieper dan 1.0 meter beneden het maaiveld ter plaatse van de voormalige saneringslocatie en dieper dan 0.6 meter beneden het maaiveld ter plaatse van het overige deel van het plangebied. De graafwerkzaamheden ondieper dan 0.6 meter beneden het oorspronkelijke maaiveldniveau en voor zover uitgevoerd buiten de contouren van de voormalige bebouwing, hoefden niet onder Archeologische Begeleiding te worden uitgevoerd. De in de voorliggende eindrapportage gepresenteerde onderzoeksresultaten hebben dus specifiek betrekking op het onderzoeksgebied en niet het gehele plangebied. De Archeologische Begeleiding (Protocol