2016 In het klooster. Over het leven van twee Dever dochters

6
Dever Bulletin 27 [2016] 13 H oewel Clara van Haeften (ca. 1435 - ca. 1507) met wie we al eerder kennis maakten, de erfopvolgster was van Huis Dever, weten we veel meer over het leven van haar twee oudere zussen.1 ’Johanna van Lis’ (ca. 1428- na 1495) bracht haar leven door in de adellijke vrouwenabdij van Rijnsburg. [afb. 1] De jongste, ’jouffrou Alijt’ (ca. 1430 - ca. 1506-07) kwam terecht in het cisterciënze- rinnenklooster Leeuwenhorst of Ter Leede - in het huidige Noordwijkerhout – dat eveneens bedoeld voor adellijke meisjes.2 [Afb. 2] Beiden staan zij ver- meld in de huwelijkscontracten van Clara uit 1445 en 1485 als de ontvangers van een jaarlijkse toelage. In de eerste overeenkomst wordt er nog rekening mee In het klooster: over het leven van twee Dever dochters gehouden dat zij het klooster konden verlaten en de erfopvolging van Clara in gevaar konden brengen.3 In dat geval mocht Jan van Duivenvoorde zijn voor- genomen huwelijk met Clara nog afblazen. Legde Aleid haar kloostergeloften nog in datzelfde jaar af, omdat haar kansen op een huwelijk waren verke- ken?4 Het was destijds gebruikelijk bij de adel om dochters in een klooster voor adellijke vrouwen onder te brengen, waar zij onderwijs kregen. Hoe- wel zij er nog konden weggaan om te trouwen, lijken de meesten hun geloften te hebben afgelegd. Zo waren zij voor de rest van hun leven beschermd. Maar laten we de gang van zaken in de beide dameskloosters waar Johanna en Aleid hun leven 1 Hendrik de Winter, Abdijruïne in Rijnsburg, tekening, ca. 1729-1790 (Rijksmuseum Amsterdam, inv.nr. RP-T-1921-214; publiek domein) Dr. Meta Henneke Noten op pagina 18

Transcript of 2016 In het klooster. Over het leven van twee Dever dochters

Page 1: 2016 In het klooster. Over het leven van twee Dever dochters

Dever Bulletin 27 [2016]13

Hoewel Clara van Haeften (ca. 1435 - ca. 1507) met wie we al eerder kennis maakten, de erfopvolgster was van Huis Dever, weten

we veel meer over het leven van haar twee oudere zussen.1 ’Johanna van Lis’ (ca. 1428- na 1495) bracht haar leven door in de adellijke vrouwenabdij van Rijnsburg. [afb. 1] De jongste, ’jouffrou Alijt’ (ca. 1430 - ca. 1506-07) kwam terecht in het cisterciënze-rinnenklooster Leeuwenhorst of Ter Leede - in het huidige Noordwijkerhout – dat eveneens bedoeld voor adellijke meisjes.2 [Afb. 2] Beiden staan zij ver-meld in de huwelijkscontracten van Clara uit 1445 en 1485 als de ontvangers van een jaarlijkse toelage. In de eerste overeenkomst wordt er nog rekening mee

In het klooster: over het leven van twee Dever dochters

gehouden dat zij het klooster konden verlaten en de erfopvolging van Clara in gevaar konden brengen.3 In dat geval mocht Jan van Duivenvoorde zijn voor-genomen huwelijk met Clara nog afblazen. Legde Aleid haar kloostergeloften nog in datzelfde jaar af, omdat haar kansen op een huwelijk waren verke-ken?4 Het was destijds gebruikelijk bij de adel om dochters in een klooster voor adellijke vrouwen onder te brengen, waar zij onderwijs kregen. Hoe-wel zij er nog konden weggaan om te trouwen, lijken de meesten hun geloften te hebben afgelegd. Zo waren zij voor de rest van hun leven beschermd. Maar laten we de gang van zaken in de beide dames kloosters waar Johanna en Aleid hun leven

1 Hendrik de Winter, Abdijruïne in Rijnsburg, tekening, ca. 1729-1790 (Rijksmuseum Amsterdam, inv.nr. RP-T-1921-214; publiek domein)

Dr. Meta Henneke

Noten op pagina 18

Page 2: 2016 In het klooster. Over het leven van twee Dever dochters

Dever Bulletin 27 [2016]14

hebben gesleten eens wat nader bekijken. Wat maakten zij zoal mee?

In het klooster

De bronnen van Leeuwenhorst vermelden dat Aleid in 1440-41 novice werd.5 Zij zal toen een jaar of elf zijn geweest en ging zich nu voorbereiden op het afleggen van haar kloostergeloften. Haar zus Johan-na was waarschijnlijk de oudste. Dit blijkt uit het feit dat zij wordt genoemd als de erfgename van een leengoed van haar overleden moeder, Clemence van Oosterwijk. Haar vader, Gijsbrecht van Haeften, wilde de opbrengsten uit dit leengoed voor haar beheren en legde in 1440 zijn zaak zonder succes voor bij de schepenen van Leiden die het leengoed in bewaring hadden. In deze akte wordt Johanna al als bewoonster van de abdij in Rijnsburg genoemd.6

De intreeplechtigheid

We mogen aannemen dat beide zussen eerst of-ficieel waren opgenomen in het klooster. Zo´n cere-monie heette de ’inkleding’ en werd betaald door de vader of als deze was overleden, de moeder.

Voor Aleid betaalde haar vader 32 pond, 13 schel-lingen en 4 denieren en daarmee zat zij ongeveer 10 pond onder het gemiddelde bedrag. Hiervan werden alleen de opleiding in het klooster en de in-kledingsplechtigheid betaald. Bij deze plechtigheid in Leeuwenhorst zal Aleid de sluier opgelegd heb-ben gekregen door de abt van het klooster Kamp dat toezicht hield op het vrouwenklooster. Meer is er niet over bekend, wel werden de kosten van een inkledingsceremonie in de kloosterrekeningen van Leeuwenhorst vermeld. Behalve geld stuurden ouders vaak nog een geschenk naar het klooster. Voorbeelden uit de 15e eeuw zijn een zalm, kaas en konijnen of een stuk wild, maar ook een zilveren schaal. Voor Leeuwenhorst zijn ook de leeftijden van de helft van de ingetreden meisjes bekend. Soms ging het om een zuigeling, soms om oudere meisjes tussen vijftien jaar en ouder, maar meestal waren zij jong tot zeer jong. Zij werden door hun ouders aan God opgedragen om in het klooster te worden opgevoed met de mogelijkheid om later te in te treden als non.7

Na de inkleding volgde een bezoek van de ouders aan Leeuwenhorst om ’proven te bidden’, dat wil zeggen dat zij voor hun dochter om een

2 Abraham Rademaker, Abdij Leeuwenhorst (detail), ets, 1727 - 1733 (Rijksmuseum Amsterdam, inv.nr. RP-P-OB-73.426; publiek domein)

Page 3: 2016 In het klooster. Over het leven van twee Dever dochters

Dever Bulletin 27 [2016]15

inkomen uit een prebende (’prove’) vroegen. Daarbij kon het gaan om inkomsten uit een grondstuk dat was geschonken aan het klooster. Soms was daaraan de verplichting verbonden om te bidden voor het zielenheil van de schenker, een taak die werd uitgevoerd door de nonnen. Leeuwenhorst was een rijke abdij die destijds de jaarlijkse kosten van kost, inwoning en bediening van een bewoonster die gemiddeld 20 à 25 pond zal zijn geweest, gemakkelijk kon opbrengen.8 Bij de intrede in het klooster kregen de meisjes ook een uitzet mee van hun ouders die kon bestaan uit kleding, beddengoed of zelfs een luxueus bed, zoals in 1376-77 door de graaf van Blois aan zijn dochter Katrien werd gegeven.

Bij de benedictinessen van Rijnsburg vroegen de ouders eerst om water en brood voor de opname van hun dochter voor zolang zij leefde, daarna boden zij een beurs met zilver, 18 ellen tafellaken en een gift voor het ziekenhuis aan. Diezelfde avond was er een feestelijke maaltijd die met grote plechtigheid werd gehouden. De gerechten werden opgediend terwijl er muziek werd gespeeld, bijv. door trompetters en tamboerijnspelers. In Leeuwenhorst vond ter gelegenheid van een inkleding een feestelijke, maar sobere maaltijd plaats waaraan de ouders bijdroegen met brood, bier en een enkele keer een dier om te slachten. Voor de aanwezigheid van de familieleden bij zo’n maaltijd moest er vooraf toestemming worden gevraagd aan de bisschop van Utrecht.9 De volgende morgen legde de jonkvrouw zelf twintig pond op het altaar van de kloosterkerk en gaf twee pond voor de kerk-sieraden. Na de inkleding mochten de ouders de wereldlijke kleding van hun dochter, een tabberd, hoed en mantel met een sleep van ’’cleyn bont” (eekhoorn- of marterpels) terugkopen, terwijl de opgenomen jonkvrouw elk van de nonnen één pond moest geven. Daarna werden alle kosten van de ingeklede, ook die van haar professiefeest, door het klooster betaald.10 En zoals steeds in de middeleeuwen zien we dat er geschenken worden uitgedeeld aan de betrokkenen. Een lijst uit ca. 1420 vermeldt dat in Rijnsburg de abdis een of twee stukken zilver, fijn linnen en een ring ontving en haar kapelaanster (assistente), de priorin (haar vervangster), twee andere nonnen met een leiding gevende functie, de portierster, de school-

juffrouwen en de kapelaans (de priesters die de kapel bedienden en de abdis bijstonden) en ande-ren kregen ook geschenken aangeboden.11

School, noviciaat en kloostergelofte

Voordat Johanna en Aleid hun kloostergeloften aflegden hadden zij in het klooster godsdienst-onderwijs gehad, schrijven en lezen geleerd, waren zij onderwezen in zang en andere muzikale vorming en in Latijn en handwerken. In Leeuwenhorst was een aparte ruimte die school werd genoemd (in 1420-21 is sprake van de inrichting van deze ruimte) en in 1424-25 wordt voor het eerst een zekere Huge als schoolmeester genoemd in de rentmeesterre-keningen. Misschien was hij, net als andere school-meesters in het 15e-eeuwse Leeuwenhorst, ook een priester die zijn wijding nog niet had ontvangen.12

Uit laat 15e-eeuwse rekeningen van Rijnsburg blijkt dat de meisjes na hun schoolopleiding novice werden. Na een jaar traden zij dan in en ontvingen de sluier of ’’wijle” [spreek uit: ’wiele’] en waren ’’gewielde” vrouwen die nog in de wereld konden terugkeren. Een vroeg 16e-eeuws miniatuur van een cisterciënzerinnennovice laat dit moment zien.13 Ongeveer een jaar later legden zij hun eeuwige kloostergeloften af, meestal als er meerdere jonkvrouwen waren die zover waren. In 1484 kwam de abt van het benedictijnerklooster Egmond voor deze feestelijke plechtigheid. Hij kreeg toen een zilveren kroes aangeboden en de leden van zijn gevolg ontvingen ringen, handschoenen en geldgeschenken. De jonk-vrouwen legden tegenover hem hun geloften af en ontvingen hun gewaad, een zwart habijt, een witte halsdoek, witte kap en een grijze sluier. Voor Leeuwenhorst zijn over de uitvoering van dit ritueel geen gegevens voorhanden.14

Bid en werk: de plichten van de nonnen

De belangrijkste taak in elke contemplatieve kloos-tergemeenschap was om Gods lof te zingen of te bidden. Dit heette het koorgebed, getijdengebed of Goddelijk Officie. Daarvoor kwamen de nonnen zevenmaal per etmaal bijeen in de kloosterkerk. Ook de novicen namen daaraan deel, zoals blijkt uit de bronnen van Rijnsburg.15 Het betekende opstaan en aankleden om midder nacht en op houten trippen

Page 4: 2016 In het klooster. Over het leven van twee Dever dochters

Dever Bulletin 27 [2016]16

met de voeten in zeemleren schoentjes door de ijs-koude gangen naar de kerk lopen voor de ’metten’, gevolgd door de ’lauden’ bij zonsopgang en dan elke paar uur tot aan de ’completen’ rond acht uur ’s avonds.16 [Afb. 3]

’Opus Dei’

In Leeuwenhorst werden volgens de cisterciënzer traditie psalmen, antifonen, lezingen en hymnen ge-zongen. Volgens de regels moesten in één week alle 150 psalmen zijn gezongen.17 Dit werk Gods (Opus Dei) werd aangevuld met het voorlezen uit religi-euze boeken tijdens de dagelijkse, gezamenlijke maaltijden en mediteren. Zo werden de acht uur van elk etmaal die volgens de regels van Benedictus van Nursia, de grondlegger van het kloosterleven in de westerse kerk, aan het gebed moesten zijn gewijd, vervuld. Een dagelijks ritme dat het leven van Johanna en Aleid zal hebben bepaald. Kenden ook zij alle psalmen uit hun hoofd, zoals gebruikelijk was en lazen zij voor uit een stichtelijk boek tijdens dagelijkse, gezamenlijke maaltijden op aanwijzing van de cantrix? Het naleven van de strenge regels in beide kloosters was in de loop der eeuwen steeds verder afgezwakt. In de jaren tussen 1488 en 1493 toen in Leeuwenhorst hervormingen plaatsvonden, kregen de nonnen het bevel om bij de koorgebe-den aanwezig te zijn (!) en werd het meenemen van ’vogels, honden of andere huisdieren’ gestraft met geseling.18 En ook werd er vaak niet gezamenlijk gegeten.

Behalve dit werk Gods hoorden klooster-lingen acht uur van elk etmaal te wijden aan lichamelijke arbeid. Dit bestond voor de nonnen van Rijnsburg en Leeuwenhorst uit het typische vrouwenwerk dat ook door adellijke dames werd gedaan als spinnen, weven, naaien en borduren van kleding of het borduren van tapijten om de kerk mee te versieren, maar ook uit het verzorgen van zieken en het uitdelen van aalmoezen en het herbergen van vreemdelingen. Immers, in de per-soon van een zieke of behoeftige werd Christus zelf geëerd en verzorgd. In Leeuwenhorst had één van de nonnen de leiding over het ziekenzaaltje dat in de rekeningen ’siekencoer’ of ’infirmarie’ wordt genoemd en waar waarschijnlijk alleen de bewoonsters van het klooster werden verzorgd.19 In Rijnsburg was het verplegen van zieken in de

tijd van Johanna al overgenomen door artsen. Toen Aleid in het klooster verbleef was er een

barbier in dienst van het klooster voor aderlaten, kiezen trekken en chirurgische ingrepen, ook voor het lekenpersoneel. Was er een arts nodig, dan moesten de nonnen zulke kosten zelf dragen.20 Hoewel persoonlijk bezit van kloosterlingen ver-boden was, hadden de nonnen wel degelijk eigen inkomsten en bezittingen naast hetgeen zij van het klooster ontvingen. Het feit dat dit zowel in de abdij van Rijnsburg als van Leeuwenhorst moge-lijk was zegt iets over de verwereldlijking van deze kloosters in deze periode.

Verslapping van de kloostertucht

Johanna kreeg in 1445 vijf nobels per jaar toegewe-zen afkomstig uit de opbrengst van een stuk grond gelegen bij de ridderhofstede Dever. Een bedrag dat in 1485 bij het tweede huwelijkscontract van Clara, werd verlaagd tot twee nobels. Aleid behield steeds drie nobels, hetgeen gelijk stond aan 11 pond en 12 stuivers en een goede toelage was in verge-lijking met wat andere zusters toen ontvingen.21 Zij kon daar een comfortabel leven mee leiden met een dienstbode om haar kleren te wassen, haar gasten te bedienen en haar te begeleiden als zij uitging en hoewel deze posten later in de rekeningen van Leeuwenhorst ontbreken, kon dit ook betekenen dat de nonnen dit uit eigen zak betaalden. Nog een andere bron van inkomsten en van vrijheden waren de verschillende functies die de nonnen konden bekleden. In 1480-81 was Aleid kosteres, hetgeen inhield dat zij de kerk, het gewijde vaatwerk en de liturgische gewaden moest verzorgen, maar ook elke morgen en avond de verlichting in de slaapza-len, kerk en het klooster, de klokken moest luiden en toezicht houden op het bakken van de hosties. In 1483-84 was zij als vinaria belast met de zorg voor wijn net als haar zuster. Ook Johanna van Lis wordt als ’wijnvrouw’ genoemd en wel van 1484-85 tot 1494-95. Verder was Aleid van1486-87 tot 1489-90 ’kelwairster’ of keldermeesteres en als zodanig verantwoordelijk voor de aankoop van voedsel en drank en mocht daarvoor buiten het klooster ko-men.22

Rond 1400 werd onder invloed van de Moderne Devotie het gebrek aan kloostertucht bekritiseerd en in Leeuwenhorst werden al

3 Trippen, detail uit Jan van Eyck, Portret van het Arnolfi-nipaar, 1434 (Londen, National Gallery, inv.nr. NG186; publiek domein)

Page 5: 2016 In het klooster. Over het leven van twee Dever dochters

Dever Bulletin 27 [2016]17

hervormingspogingen gedaan.23 Onder de her-vormingsgezinde paus Nicolaas V werd er echt ernst mee gemaakt. In 1450 werden op zijn bevel de kloosters in de Nederlanden gevisiteerd door kardinaal Nicolaes van Kues. Over een bezoek aan Leeuwenhorst is niets bekend, maar op 13 sep-tember 1451 kwam hij in Rijnsburg. Daar werd nog dezelfde dag een oorkonde bij de notaris onderte-kend, waarin de nonnen bij de paus protesteerden tegen het bevel van Kues aan alle kloosters in het bisdom Utrecht om hun orderegels streng na te leven. De kardinaal vaardigde diezelfde dag nog voorschriften speciaal voor de abdij uit, want de nonnen hielden zich niet aan het verbod op persoonlijk bezit, aan de regel gezamenlijk te eten en te slapen, allemaal het ordekleed te dragen en binnen het klooster te blijven. Dit blijkt uit de tweede oorkonde die de nonnen vier dagen later opstelden tegen deze voorschriften. De protesten leidden tot een nieuwe visitatie van Rijnsburg in 1453 en gematigder hervormingsmaatregelen.24 In Leeuwenhorst vonden toen vooral interne hervor-mingen plaats die echter binnen een jaar of tien alweer waren afgezwakt.25

Een heel belangrijk hervormingspunt betrof de clausuur of het kloosterslot. Deze regel van Benedictus gold in de meeste middeleeuwse

kloosters: kloosterlingen mochten vooral bij stren-gere kloosterordes zelden buiten het klooster komen. Daaraan hield men zich in Leeuwenhorst noch Rijnsburg. De abdis van Leeuwenhorst stopte na ca. 1450 plotseling met haar reizen wegens priesterwijdingen, bedevaarten, dok-tersbezoek, familiebezoek of doopfeesten en in 1457-58 werden er traliehekken aangebracht in de spreekkamer waar het bezoek werd ontvangen, want bezoek hoorde niet verder in het klooster te komen. Maar al snel maakte de abdis weer haar gebruikelijke reizen en ondernamen de nonnen weer hun gebruikelijke dagtochtjes naar zee.26

Regels aangescherpt

Uit de regels die in 1488 werden aangescherpt door abt Henricus van der Heyden van het klooster Kamp dat toezicht hield op Leeuwenhorst, blijkt dat de nonnen buiten het klooster kwamen, op bezoek gingen bij de biechtvader, kapelaans of rentmeester die op het kloosterterrein woonden of mannen op ziekenzaal toelieten om daar te eten, niet op een slaapzaal sliepen en zelfs kermissen bezochten. Vijf jaar later werden dezelfde maatregelen opnieuw opgelegd, maar nu kwam de helft van de zusters ertegen in verzet en stapte naar de plaatsvervanger

4 Omgeving van Jan Cornelisz. van Oostsanen, Laatste Avondmaal, ca. 1525-30 (Rijksmuseum Amsterdam, inv.nr. SK-A-4294; publiek domein)

Page 6: 2016 In het klooster. Over het leven van twee Dever dochters

Dever Bulletin 27 [2016]18

van de bisschop van Utrecht, Herman van Lokhorst toe. Met veel moeite werden zij overgehaald om te gehoorzamen met de belofte dat er hier en daar concessies zouden worden gedaan, maar dat viel nogal tegen.27 Terwijl in Rijnsburg de hervormingen zelfs aan het eind van de eeuw nog niet erg slaag-den, werd tussen 1494 en 1528 in Leeuwenhorst wel degelijk hervormd. Eindelijk droegen de nonnen nu hun ordekleed in plaats van hun eigen kleding.28

Het zwart-witte habijt is te zien op een drie-luikje dat achter glas werd geschilderd in opdracht van abdis Adriana van Roon en haar kapelaan mr. Dirk Pietersz. Spangert.29 [Afb. 4]

Aleid en Johanna hebben dus zeer lang in relatieve vrijheid en luxe geleefd met de moge-lijkheid om hun zuster in Dever te bezoeken,

bijvoorbeeld ter gelegenheid van de geboorte van hun nichtje Maria van Duvenvoorde. Aleid zal in de laatste tien jaar van haar leven haar familie niet meer hebben mogen bezoeken, omdat de clausuur strenger werd gehandhaafd. Misschien kreeg zij bezoek van haar zus Clara, want het was vrouwen uit de wereld het zonder meer toege-staan om het klooster te bezoeken.30 Inmiddels waren Aleid en Johanna, als zij toen nog leefde – zij komt na 1495 niet meer in de rekeningen voor – oude vrouwen die misschien wel tevreden waren met eenmaal per maand een middagwandeling langs de Zwet of, volgens de nieuwe statuten van 1498 voor Rijnsburg, met elke week wandelen op woensdag, vrijdag en zaterdag in de zomermaan-den. n

1 Zie mijn artikel in het Jaarbulletin van 2015. Clara’s geboortedatum lijkt rond 1435 te hebben gelegen en niet in 1417 zoals vermeld in Hulkenberg. Zij had in 1445 nog niet de huwbare leeftijd bereikt. In 1447 wordt zij als erfopvolgster van de eerste leengoe-deren en husfrou (echtgenote) van Jan van Duivenvoorde genoemd. Zij zal dan twaalf jaar zijn geweest (Hul-kenberg Huis Dever, resp. 52 en 57).

2 Over heel veel aspecten van het leven in deze kloosters worden we uitvoerig ingelicht door de volgende studies: Maria Hüffer, De adellijke vrouwenabdij van Rijnsburg, 1133-1574, Nijmegen: Dekker en Van de Vegt, 1923; Idem, Die Reformen in der Abtei Rijnsburg im 15.Jahrhundert, Münster (Westf.): Aschendorf, 1937; Idem, Bronnen van de geschiedenis der abdij Rijnsburg 1140-1620 [RGP Kleine Serie, nr. 31 en 32], 2 dln., ’s-Gra-venhage: Martinus Nijhoff, 1951, dat ook online is te vinden op de website van het Huygens Instituut. [http://resources.huygens.knaw.nl/retroboe-ken/rijnsburg]; Geertruida de Moor, Verborgen en geborgen. Het cister-ciënzerinnenklooster Leeuwenhorst In de Noordwijkse regio (1261-1574) [Middeleeuwse studies en bronnen: XLI], Hilversum: Verloren, 1994.

3 Hoewel meestal het oudste kind als erfopvolgster werd aangewezen, laten de gegevens geen andere con-clusie toe dat in dit geval het jongste kind deze eer te beurt viel. Zie ook: Hulkenberg Huis Dever, 57.

4 In 1445 wordt zij ’geprofeste moniale’ en zal toen zestien jaar of ouder zijn geweest, want eerder was volgens kerkelijk recht niet toege-staan. Jammer genoeg komt zij niet voor in de lijst van novicen van wie de leeftijd bij opname bekend is. Zie De Moor Leeuwenhorst, Lijst 17 Leeftijd opname novicen, 579-580. Voor het jaar van haar overlijden en andere data betreffende haar leven in het klooster: De Moor Leeuwenhorst, Lijst 1 Religieuzen, 565.

5 De kloosterrekeningen liepen van 10 augustus tot 10 augustus, vandaar dat twee kalenderjaren kunnen zijn vermeld bij een gebeurtenis.

6 Kenningboek A, p. 150 vso, in: Archief Erfgoed Leiden en Omstreken (ELO); Hulkenberg, 57-58.

7 Over de leeftijden en de ceremonie: De Moor Leeuwenhorst, 87-97. Over het intreegeld: Idem, Lijst 16 Betaald intreegeld novicen, 578. Voor de om-rekeningen van deze muntwaarden: Idem, 15-17.

8 Over de financiële situatie van het klooster: De Moor Leeuwenhorst, hoofdstuk 4. Zie over de rijkdom van het klooster in de 15de eeuw: Idem, 47.

9 De Moor Leeuwenhorst, 97.

10 Hüffer Rijnsburg, 164-165, 182-183.

11 Hüffer Rijnsburg, 129-130.

12 Ook de kapelaan of biechtvader van het klooster kunnen onderwijs hebben gegeven. Geertruida de Moor, “Het onderwijs in Leeuwen-horst”, Holland, regionaal-historisch tijdschrift, 14 (1982), 92-96. Over het onderwijs in de abdij van Rijnsburg: Hüffer Rijnsburg, 1923,107-109; Hüffer Reformen, 30-33, 52, 150. Hüffer (Rijns-burg, 107) vermeldt dat in de oudste volledige rekening van de abdij van Rijnsburg uit 1382-83 de meisjes die waren opgenomen in het klooster schoolkinderen worden genoemd.

13 Zie: http://memo.hum.uu.nl/kloos-terkleding/Cistercienzer_orde.html.

14 Hüffer Rijnsburg, 164-165; De Moor Leeuwenhorst, 96.

15 Hüffer Rijnsburg, 108.

16 In 1498-99 wordt in de bronnen van Rijnsburg een uitgave vermeld voor zeemleren schoeisel voor de nonnen. Hüffer Bronnen, 1025.

17 Over het officie in Leeuwenhorst en Rijnsburg resp.: De Moor 183-186; Hüffer Rijnsburg, 28-30.

18 De Moor Leeuwenhorst, 71.

19 De Moor Leeuwenhorst, 110.

20 Over de ziekenverzorging in Leeuwenhorst en Rijnsburg resp.: De Moor, 255-299; Hüffer Rijnsburg, 31, over de ontwikkeling van ziekenzorg in vrouwenkloosters in het algemeen

50-51.21 Hulkenberg Huis Dever, 57-58; Zie De Moor, Lijst 24 Inkomsten religieu-zen, nr. 42, p. 589. 22 De Moor Leeuwenhorst, 565. Over de inhoud van deze functies: Geer-truida de Moor, “Het cisterciënzerin-nenklooster Leeuwenhorst (1261-1574) en de familie Van Poelgeest”, De Nederlandsche Leeuw. Maandblad van het Koninklijk Genootschap voor Geslacht- en Wapenkunde, 105 (1988), kol, 180.

23 De Moor Leeuwenhorst, 162-165.

24 Voor de details: Hüffer Rijnsburg, 132-150.

25 De Moor Leeuwenhorst, 166-167.

26 De Moor Leeuwenhorst, 164-165.

27 De Moor Leeuwenhorst, 170-173.

28 Moor “Onderwijs”, 110; De Moor Leeuwenhorst, 193.

29 Op de buitenzijde van zijluiken staan de familiewapens van de abdis en haar kapelaan. Zie J.P. Filedt Kok (ed.), Early Netherlandish Paintings in the Rijksmuseum, online coll. cat. Am-sterdam 2009: hdl.handle.net/10934/RM0001.COLLECT.10193 (consulted 06 July 2016).

30 De Moor Leeuwenhorst, 172.

Noten