2013 - KNAW Onderwijsprijs · 2014. 7. 25. · worden op vrije dagen en werkdagen. Hierdoor kan je...

73
2013 Amy Pieper en Anne Siersema (NG/NT) Profielwerkstuk biologie Begeleider: meneer Boekelman 4-12-2013 De invloed van chronotype en tijdstip van de dag op schoolprestaties Onderzoeksrapport

Transcript of 2013 - KNAW Onderwijsprijs · 2014. 7. 25. · worden op vrije dagen en werkdagen. Hierdoor kan je...

  • I

    2013

    Amy Pieper en Anne Siersema (NG/NT)

    Profielwerkstuk biologie

    Begeleider: meneer Boekelman

    4-12-2013

    De invloed van chronotype en tijdstip van de dag op schoolprestaties

    Onderzoeksrapport

  • II

    Samenvatting

    In deze samenvatting willen we in grote lijnen weergeven waar ons onderzoeksrapport over

    gaat. In ons onderzoeksrapport hebben wij de invloed van de biologische klok op de

    toetsresultaten onderzocht door te kijken naar de hoogte van toetscijfers op verschillende

    tijdstippen.

    In dit onderzoeksrapport geven we je ten eerste in het kort weer wat de biologische klok

    inhoudt, hoe het werkt en wat de probleemstelling is. Daarna wordt er in dit verslag verteld

    hoe we ons onderzoek hebben aangepakt. Vervolgens laten we je door middel van grafieken

    zien wat de resultaten van ons onderzoek zijn. Wij hebben vanuit de resultaten een conclusie

    kunnen trekken. Deze conclusie hebben we verder uitgeschreven. Daarna hebben we deze

    conclusie ter discussie gesteld en hierbij met name de betrouwbaarheid van deze conclusie

    aan de kaak gesteld. Ten slotte geven we aanbevelingen, in relatie met de biologische klok,

    aan de school en aan de leerlingen.

  • III

    Voorwoord

    Voor je zie je ons onderzoeksrapport. Voor ons profielwerkstuk hebben wij onderzoek gedaan

    naar factoren, m.b.t. de biologische klok, die schoolprestaties kunnen beïnvloeden. Voor ons

    onderzoek zijn we twee keer naar Rijksuniversiteit Groningen gegaan om de gewenste

    informatie te verzamelen en om samen te werken met twee chronobiologen, genaamd Vincent

    van der Vinne (MSc) en Giulia Zerbini (MSc). Beiden werken ze nu bij Chronobiology unit,

    Centre for Behaviour and Neurosciences, University of Groningen. Het onderzoek heeft

    veelbelovende resultaten opgeleverd en wij hebben veel geleerd tijdens het werken hieraan.

    Wij zouden graag in het bijzonder de volgende mensen willen bedanken:

    Vincent en Giulia voor het mogen gebruiken van de MTCQ’s en voor het helpen met het

    verwerken van de vele gegevens. Ze hebben ons erg geholpen met alles en er superveel tijd in

    gestoken. Bovendien zijn ze altijd positief en enthousiast geweest. Dit onderzoek was zonder

    hun hulp niet tot stand gekomen.

    Meneer Boekelman, onze begeleider, willen we graag bedanken voor de ondersteuning die hij

    ons heeft gegeven. We hebben vaak gesprekken met hem gevoerd, wat ons erg heeft

    geholpen. Bovendien was hij altijd enthousiast. Zijn enthousiasme werkte aanstekelijk naar

    ons toe. En we willen hem natuurlijk heel erg bedanken voor het maken van de foto’s voor

    onze voorkant. Hij is een topfotograaf!

    En alle leerlingen en docenten van havo en vwo willen we graag bedanken voor hun

    medewerking. De docenten hebben namelijk veel moeite moeten doen om alle cijfers op te

    sturen en ook nog het lesuur en de datum van de toetsen erbij te zetten. Voor leraren met veel

    klassen is dit nog best veel werk geweest. Ook hebben de leraren gedeeltes van hun lestijd

    moeten opofferen zodat wij de MCTQ’s konden afnemen. We zijn blij dat de leraren bereid

    zijn geweest om mee te werken en bovendien zijn we natuurlijk ook blij dat alle leerlingen de

    MCTQ’s hebben willen invullen.

    Tevens willen we onze klasgenoten bedanken, omdat zij ons hebben meegeholpen met het tot

    stand brengen van het voorblad van ons verslag door te poseren voor de foto.

    Wij wensen je veel plezier met het lezen van dit onderzoek!

    Anne Siersema

    Amy Pieper

    2013

  • IV

    Inhoudsopgave

    Samenvatting ............................................................................................................................. II

    Voorwoord ............................................................................................................................... III

    1. Inleiding en theorie ................................................................................................................. 1

    2. Methode .................................................................................................................................. 3

    Hypotheses ............................................................................................................................. 3

    Onderzoeksgroep .................................................................................................................... 3

    Meetinstrumenten ................................................................................................................... 3

    Procedure ................................................................................................................................ 3

    Dataverwerking ...................................................................................................................... 4

    3. Resultaten ............................................................................................................................... 5

    4. Conclusie .............................................................................................................................. 11

    5. Discussie ............................................................................................................................... 12

    6. Aanbevelingen ...................................................................................................................... 15

    6.1 Aanbevelingen voor school ............................................................................................ 15

    6.2 Aanbevelingen voor leerlingen ...................................................................................... 16

    Bronvermelding ........................................................................................................................ 17

    Bijlagen .................................................................................................................................... 18

    Bijlage 1. Werkwijze ............................................................................................................ 18

    Bijlage 2. Mindmap .............................................................................................................. 22

    Bijlage 3. Enquête ................................................................................................................ 23

  • 1

    1. Inleiding en theorie

    Herken je het gevoel; de wekker gaat, je wordt langzaam wakker. Je bent nog zo moe, je drukt

    op snooze en voor je gevoel gaat gelijk daarna weer de wekker. Je drukt opnieuw op snooze

    en de wekker gaar weer. Je gaat uit bed, je maakt je klaar voor school en gaat naar school.

    Daar zit je dan het eerste uur op school en je kunt nauwelijks je ogen open houden. Voor je

    het weet heb je een proefwerk. Je hebt er zo hard voor geleerd, maar doordat je nog half

    slaapt, is je concentratie ver te zoeken. Even later is de tijd voorbij en lever je je toets in met

    een slecht gevoel.

    Vanwege het feit dat wij, en waarschijnlijk nog veel meer leerlingen op de middelbare school,

    dit vaak meemaken, hebben we dit onderzoek gedaan.

    We zullen je in het kort informeren over de biologische klok (voor meer informatie, zie ons

    literatuurverslag):

    Iedereen heeft een zogenaamde klok, de biologische klok. Het bevindt zich in de

    suprachiasmatische nucleus (SCN) in de hypothalamus en het zorgt voor het ritme van bijna

    alle processen in je lichaam, zoals de spijsvertering, bloeddruk en slaap- en waakritme.

    Het slaap- en waakritme is een circadiaans ritme, dat houdt in dat in ongeveer 24 uur het

    klokje rond is, maar bij iedereen verschilt de lengte van het klokje, zo is het ene klokje in 23,6

    uur rond, terwijl het klokje van iemand anders in 25,1 uur pas rond is (CZeisler, Stability,

    Precision, and Near-24-Hour Period of the Human Circadian Pacemaker, 1999).

    Hierdoor bestaan er ook avond- en ochtendmensen: mensen met een interne klok, die er

    duidelijk langer over doet om rond te komen, zijn avondmensen. En mensen met een interne

    klok, die er duidelijk korter over doet om rond te komen, zijn ochtendmensen. Van de

    volwassenen is 15 procent een ochtendmens, 25 procent een avondmens en de rest heeft een

    interne klok die zo dicht bij 24 uur zit dat er niet duidelijk uit blijkt dat het een ochtend- of

    avondmens is (Philip Lee Williams, On the Morning, 2006). Dit geldt enkel voor

    volwassenen. Zo goed als alle kinderen tot twaalf jaar zijn ochtendmensen. Vanaf hun

    twaalfde slaat het om en worden ze geleidelijk aan avondmensen. Dit gaat door tot aan hun

    twintigste, dan bereiken ze de piek. Hierna zijn ze dus volwassen geworden en spelen de

    genen een belangrijke rol of ze een avondmens blijven, ochtendmens worden, of er tussenin

    blijven hangen (Roenneberg et al, A marker for the end of adolescence, 2004).

    Om ervoor te zorgen dat mensen toch op een aardbol kunnen leven die een ritme heeft van 24

    uur, bestaan er zeitgebers. Dit zijn omgevingsfactoren die de biologische klok beïnvloeden.

    De belangrijkste zeitgeber voor mensen is de dagelijkse licht-donker cyclus. Doordat de zon

    ’s avonds onder gaat, wordt er meer van het hormoon melatonine door de pijnappelklier

    geproduceerd, waardoor mensen slaperig worden. En wanneer ’s ochtends de zon op komt, is

    er een afname in de melatonineproductie waardoor mensen weer wakker worden (Cajochen,

    Role of Melatonin in the Regulation of Human Circadian Rhythms and Sleep, 2003).

    Jongeren zijn over het algemeen dus meestal avondmensen, terwijl ze zich moeten aanpassen

    aan het schoolritme. Dit betekent vroeg opstaan, terwijl ze laat gaan slapen. Daarom kan dit

    leiden tot slaaptekort. Ook hebben ze, omdat ze avondmensen zijn, ’s ochtends moeite met

  • 2

    wakker worden en hebben ze aan het begin van de ochtend nog weinig concentratie. Hierdoor

    dringt niet alle lesstof, die ze die ochtend op school krijgen, goed door. Bovendien is het

    moeilijker om goed te concentreren op proefwerken. Maar in hoeverre het een negatief

    resultaat oplevert, wanneer er een toets wordt gemaakt in de ochtend in plaats van in de

    middag, was nog niet bewezen. Daarom zijn we dit gaan onderzoeken met behulp van Giulia

    Zerbini en Vincent van der Vinne.

  • 3

    2. Methode

    Hier zal de methode van onderzoek nader toegelicht worden. Aan de orde komt de

    onderzoeksopzet: hypotheses, onderzoeksgroep, meetinstrumenten, procedure en data-

    verwerking.

    Hypotheses Door je biologische klok is op bepaalde tijdstippen je concentratie beter dan op andere

    tijdstippen. Wij verwachten daarom ook dat de tijd van de dag schoolprestaties beïnvloedt.

    Een andere hypothese is dat avondmensen meer problemen hebben met het maken van toetsen

    in de ochtend dan ochtendmensen.

    Tevens veronderstellen we dat de slechtste schoolprestaties worden gehaald op de dagen

    maandag en vrijdag. We verwachten dit vanwege het feit dat iedereen weer in het schoolritme

    moet komen op maandag. Op vrijdag heeft men minder concentratie, omdat het bijna

    weekend is.

    Bovendien denken we dat scholieren die een avondmens zijn lagere cijfers halen dan

    scholieren die een ochtendmens zijn. Ook de scholieren die weinig slapen of een grote sociale

    jetlag hebben, halen lagere cijfers dan scholieren die veel slapen of maar een kleine sociale

    jetlag hebben. Dit zal namelijk kunnen komen doordat je ten gevolge van al deze factoren

    meer moe bent in de klas, waardoor je je slecht kunt concentreren. Dit gaat ten koste van de

    hoogte van het toetscijfer.

    Onderzoeksgroep Wij hebben ons onderzoek gedaan op de middelbare school. De onderzoeksgroep bestaat uit

    leerlingen van alle klassen uit heel havo en vwo. Zo hebben we in totaal 691 enquêtes

    (MCTQ’s) afgenomen bij de eerste tot en met de vijfde klas van havo en bij de eerste tot en

    met de zesde klas van vwo. Dit waren 348 meisjes en 343 jongens van de leeftijd variërend

    van 11 tot en met 18 jaar.

    Meetinstrumenten We hebben bij ons onderzoek enquêtes gebruikt. Dit was een Münchener Chronotype

    Questionnaire, MCTQ (zie bijlage 3) (Roenneberg et al, 2003). Deze MCTQ is een

    uitgebreidere versie dan de originele en bevatte onder andere ook nog sleepquality. In deze

    vragenlijst moest men onder andere gedetailleerd aangeven hoe laat ze gaan slapen en wakker

    worden op vrije dagen en werkdagen. Hierdoor kan je onder andere de conclusie trekken van

    wat het chronotype is, oftewel of je een ochtend- of avondmens bent. Ook kan je erachter

    komen wat de slaaplengte en de social jetlag van iemand is.

    Procedure De afname van de MCTQ’s is gebeurd tussen 1 oktober 2013 en 18 oktober 2013. De afname

    gebeurde in het eerste kwartier of het laatste kwartier van een les. Hierbij vertelden we kort

    aan de klas wat de biologische klok inhield en legden we enkele vragen van de MCTQ extra

    uit, zodat er geen verwarring kon ontstaan en alles goed werd ingevuld.

    Verder hebben we in totaal 5637 cijfers gekregen van dezelfde groep leerlingen als waar we

    ook de MCTQ hebben afgenomen. Deze cijfers zijn van zowel alfa- als bètavakken als van

    toetsen waarvoor je wel of juist niet hoeft te leren. Van zo goed als elke leerling hebben we

    een uitslag van de MCTQ en een aantal cijfers. Het aantal cijfers varieert tussen de nul en

  • 4

    vierentwintig per leerling met een gemiddelde van acht cijfers. De data van de afname van de

    toets zitten tussen 3 september 2013 en 14 november 2013.

    De cijfers hebben we verkregen door eerst alle leraren een mail te sturen met daarbij alle

    uitleg over ons onderzoek en de vraag of ze ons de cijferlijsten, die ze via het online cijfer-

    invoerprogramma zo kunnen uploaden naar een Excel-bestand, konden opsturen. Omdat in de

    cijferlijsten geen datum en lesuur is opgenomen, moesten de leraren in de mail aangeven op

    welke datum en welk lesuur de toets was afgenomen. Nadat we ook een herinneringsmail

    hadden gestuurd, waren er nog veel leraren die niet hadden gereageerd. Daarom hebben we de

    leraren nog persoonlijk aangesproken en gevraagd om het alsnog op te sturen. Uiteindelijk

    hebben vierentwintig leraren ons cijferlijsten gestuurd.

    Een uitgebreidere procedure kun je vinden in bijlage 1. Werkwijze.

    Dataverwerking Alle cijfers en MCTQ uitkomsten zijn handmatig in Excel ingevoerd. Hierbij zijn alle

    persoonsgegevens vervangen door een persoons-ID om de anonimiteit van de deelnemers te

    waarborgen. Met behulp van MS Access zijn de cijfers en MCTQ uitslagen per leerling

    gekoppeld. Statistische analyses zijn uitgevoerd in het programma SAS JMP 7.0. Hierbij is

    het leerling ID toegevoegd als een random factor aan een General Linear Model om te

    corrigeren voor eventuele meerdere cijfers per leerling. In de analyse is geen onderscheid

    gemaakt tussen verschillende vakken. Grafieken geven het gemiddelde cijfer +/- SEM aan.

    We hebben uiteindelijk verschillende grafieken gemaakt. Hierbij hebben we gekeken of er een

    significant verschil is tussen twee grootheden. Je noemt een verschil tussen twee grootheden

    significant als de kans dat ze niet verschillen kleiner is dan de gewenste onbetrouwbaarheid.

    We stellen ons hierbij voor dat we het voor 95% zeker weten. We hebben bij al deze

    grafieken dus onderzocht of de kans dat het waargenomen verschil door toeval is ontstaan

    kleiner is dan 5% (P < 0,05). Als dit zo is, dan is het betrouwbaar.

  • 5

    3. Resultaten Tabel 1. De verhouding van deelnemers man/vrouw.

    Frequentie Percentage (%) Cumulatief

    percentage (%)

    Man 343 49,6 49,6

    Vrouw 348 50,4 100,0

    691 100,0

    Bij ons onderzoek is vooral gekeken naar wat voor invloed een aantal verschillende factoren

    op het gemiddelde cijfer hebben. In figuur 1 (zie volgende bladzijde) is te zien dat vooral de

    toetsen die tijdens het eerste lesuur zijn afgenomen, slechter worden gemaakt dan de daarop

    volgende uren. Ook is te zien dat het achtste lesuur ook niet zo’n geschikt moment is voor een

    afname van een toets vanwege de lagere prestaties.

    Elk lesuur duurt overigens 45 minuten en het eerste lesuur begint om 8.15 uur (zie tabel 2).

    Het achtste lesuur is afgelopen om 15.00 uur. Bovendien is er een ochtendpauze en een

    middagpauze. De ochtendpauze is na het tweede lesuur voor klas één en twee (onderbouw) of

    na het derde lesuur voor de derde klas en hoger (bovenbouw). Deze pauze duurt een kwartier.

    De middagpauze is na het vijfde lesuur voor de onderbouw en na het zesde lesuur voor de

    bovenbouw. Deze pauze duurt een half uur.

    Tabel 2. De tijd van de lesuren.

    lesuur Tijd voor klas 1 en 2 Tijd voor klas 3 en hoger

    1 8.15-9.00 8.15-9.00

    2 9.00-9.45 9.00-9.45

    3 10.00-10.45 9.45-10.30

    4 10.45-11.30 10.45-11.30

    5 11.30-12.15 11.30-12.15

    6 12.45-13.30 12.15-13.00

    7 13.30-14.15 13.30-14.15

    8 14.15-15.00 14.15-15.00

    Bij figuur 2 is het cijfer uitgezet tegenover de tijd van de dag. Het vroege tijdstip is van 8.15

    uur tot 9.45 uur. Het midden is van 9.45 uur tot 12.15 uur en het late tijdstip van de dag is van

    12.15 uur tot 15.00 uur.

    De chronotypes zijn ingedeeld in drie groepen op basis van het MSFsc: ochtend, gemiddeld

    en avond. Als je MSFsc kleiner is dan 3,88, heb je een ochtend chronotype, wat betekent dat

    je een ochtendmens bent. Wanneer het MSFsc tussen 3,88 en 4,8 zit, zit je tussen een

    ochtendmens en avondmens in. De mensen die avondmensen worden genoemd, hebben het

    MSFsc groter dan 4,8. De sociale jetlag is klein als het minder dan 1,84 uur verschil bedraagt.

    De sociale jetlag is gemiddeld als het tussen 1,84 uur en 2,63 uur zit en groot als het boven de

    2,63 uur zit. De slaaplengte op werkdagen is kort als het minder dan 7,51 uur is. De

    slaaplengte op werkdagen is gemiddeld als het tussen 7,51 uur en 8,34 uur is en lang als het

    boven 8,34 uur is.

  • 6

    Figuur 2. Wanneer de lesuren worden ingedeeld in vroeg, midden en laat zijn er geen verschillen in

    gemiddeld cijfer te vinden (F2,5163=1.203; p=0.3005).

    Figuur 1. Het lesuur waarop een toets is afgenomen heeft een significant effect op het gemiddelde cijfer

    (F7,5111=4.774; p

  • 7

    Figuur 3. Dag van de week heeft een significant effect op het cijfer (F4,4467=15.4287; p

  • 8

    Figuur 5. Het verband tussen de tijd van de dag waarop een toets is afgenomen en het cijfer is niet significant

    verschillend voor ochtend, gemiddelde en avondtypes (F4,4316=2.209; p=0.0655).

    Figuur 4. Chronotype heeft een significante invloed op het gemiddelde cijfer (F2,522.6=16.100; p

  • 9

    Figuur 7. Het effect van sociale jetlag op cijfers wordt significant beïnvloed door de tijd van de dag waarop

    de toets wordt afgenomen (F4,4320=2.597; p=0.0346). Leerlingen met een grote sociale jetlag scoren

    significant slechter dan leerlingen met een kleine of gemiddelde sociale jetlag wanneer ze vroeg of midden

    worden getest maar niet wanneer de test laat wordt afgenomen.

    Figuur 6. Social jetlag heeft een significante invloed op het gemiddelde cijfer (F2,519.7=11.716; p

  • 10

    Figuur 9. Het verband tussen de tijd van de dag waarop de toets wordt afgenomen is niet significant

    verschillend voor leerlingen die kort, gemiddeld of lang slapen (F4,4541=1.669; p=0.1545).

    Figuur 8. Slaaplengte heeft een significant effect op cijfers (F2,549.2=11.828; p

  • 11

    4. Conclusie

    Bij ons onderzoek is vooral gekeken naar wat voor invloed een aantal verschillende factoren

    op het gemiddelde cijfer hebben.

    We kunnen concluderen dat hoe eerder op de dag er een toets wordt afgenomen, hoe lager het

    cijfer is. Ook beïnvloedt de tijd van de dag het gemiddelde cijfer alleen gedurende het eerste

    lesuur. Wanneer deze toets op latere uren werd afgenomen was er geen significant verschil in

    cijfer zichtbaar. Onze hypothese is juist, de tijd van de dag beïnvloedt de schoolcijfers.

    Daarnaast kunnen we concluderen dat de dag van de week wel degelijk invloed op de

    schoolcijfers heeft. Op dinsdag worden, vergeleken met de andere dagen, de slechtste cijfers

    behaald. Tevens was er een significant verschil tussen de dagen maandag en donderdag. De

    cijfers van maandag zijn slechter dan de cijfers van donderdag. Verder was er geen significant

    verschil zichtbaar.

    Verder is het gebleken dat je chronotype ook de schoolcijfers beïnvloedt. Zo scoren

    ochtendmensen significant beter dan gemiddelde chronotypes en avondmensen.

    Het chronotype staat in verband met sociale jetlag en slaaplengte. Hoe groter de sociale jetlag

    is, hoe lager zijn de schoolprestaties en hoe korter mensen slapen, hoe lager zijn de

    schoolprestaties.

    Al met al is gebleken dat het cijfer kan worden beïnvloed door de tijd van de dag, het

    chronotype, de sociale jetlag en de slaaplengte.

  • 12

    5. Discussie

    Aan het begin van het onderzoek hadden we verwacht dat er een verband zou zitten tussen het

    lesuur van afname, de slaaplengte, de sociale jetlag en het chronotype met hoe hoog de

    schoolprestaties zijn. Onze onderzoeksresultaten komen overeen met wat we hadden verwacht

    bij deze factoren. Bijvoorbeeld dat er tijdens het eerste lesuur het slechtst wordt gescoord,

    omdat iedereen dan nog niet helemaal wakker is en zich nog niet goed kan concentreren. De

    meeste scholieren zijn immers avondmensen.

    Maar er zijn natuurlijk ook enkele kleine dingen die we niet hadden verwacht. Zo zie je in

    figuur 1 van pagina 6 dat tijdens het vijfde lesuur er lagere cijfers worden behaald dan tijdens

    de omliggende lesuren. Dit kan zijn veroorzaakt door de toetsweken.

    De vierde, vijfde en zesde klas hebben namelijk toetsweken. Tijdens de toetsweek heb je een

    week lang elke dag enkele toetsen en geen lessen. Per dag kan je maximaal drie toetsen

    hebben. Tijdens de toetsweek vallen de toetsen bijna altijd op het tweede, vijfde en zevende

    lesuur. In totaal hebben we dus 4007 cijfers die tijdens de les zijn afgenomen en 922 cijfers

    die in de toetsweek zijn afgenomen (zie tabel 3).

    Tabel 3. Totaal aantal verkregen toetscijfers die behaald zijn op bepaalde lesuren. Bovendien is aangegeven hoeveel van die

    cijfers in de toetsweek zijn behaald en hoeveel cijfers tijdens de les, dus buiten de toetsweek om, zijn behaald.

    lesuur Aantal toetscijfers tijdens de

    les

    Aantal toetscijfers in de

    toetsweek

    Totaal aantal

    toetscijfers

    1 459 - 459

    2 434 305 739

    3 515 - 515

    4 739 - 739

    5 649 476 1125

    6 541 19 560

    7 373 122 495

    8 297 - 297

    totaal 4007 922 4929

    In tabel 3 is te zien dat 42 procent van de toetscijfers tijdens het vijfde lesuur zijn afgenomen

    in de toetsweek. Het gemiddelde cijfer wat behaald wordt tijdens de les is een 6,7 en het

    gemiddelde cijfer dat in de toetsweek behaald wordt is een 6,2. Dit kan de reden zijn dat er op

    het vijfde lesuur in verhouding lagere cijfers zijn gehaald. Daarom hebben we een grafiek

    gemaakt van de toetscijfers die enkel behaald zijn tijdens de gewone lessen, die dus buiten de

    toetsweek vallen.

  • 13

    Figuur 10. De hoogte van het cijfer per lesuur. Hierbij zijn enkel toetscijfers gebruikt van toetsen die tijdens de les zijn

    afgenomen.

    In figuur 10 is te zien dat de cijfers die zijn behaald tijdens een normale schoolweek

    significant geen lagere waarde hebben bij het vijfde lesuur. Hieruit is wel duidelijk naar voren

    gekomen dat toetsen tijdens het tweede en zevende uur significant beter worden gemaakt. Het

    zevende lesuur is te verklaren doordat de scholieren met een midden of laat chronotype aan

    het einde van de dag beter presteren dan aan het begin van de dag. Bij ochtendmensen

    daarentegen maakt het niet veel voor het cijfer uit op welk lesuur zij een toets krijgen.

    Aangezien uit ons onderzoek is gebleken dat 34 procent onder ochtendmens valt en 39

    procent van de cijfers afkomstig was van ochtendmensen, zijn dus bij tweederde van de

    leerlingen de prestaties aan het einde van de dag hoger.

    Enkel is tijdens het achtste uur het gemiddelde cijfer opvallend lager. Dit zou kunnen komen

    doordat dit het laatste lesuur is en iedereen dan graag naar huis wil. Ze hebben dan geen zin

    en concentratie meer om de toets te maken; ze zijn immers bijna vrij. Vaak mag je dan ook

    naar huis wanneer je klaar bent met de toets, dus hoe eerder je je toets af hebt, des te eerder je

    vrij bent. Voor enkele leerlingen is dit een reden om de toets af te raffelen. Er bestaat daarom

    een zeer grote kans dat als er altijd nog een negende uur aan vast zat, de leerlingen het achtste

    uur nog wel goed zouden scoren en dat ze tijdens het negende uur dan veel lager zouden

    scoren.

    Figuur 3 geeft de dag van de week aan. Hierin komt duidelijk naar voren dat op dinsdag ten

    opzichte van de rest van de dagen de laagste cijfers worden behaald (F4,4467=15.4287;

    p

  • 14

    Dit onderzoek heeft niet kunnen verklaren waarom op dinsdag de laagste cijfers behaald

    worden. Hiervoor zou meer onderzoek nodig zijn.

  • 15

    6. Aanbevelingen

    Naar aanleiding van de onderzoeksresultaten kunnen we enkele aanbevelingen geven.

    6.1 Aanbevelingen voor school

    Om de hoogste cijfers te krijgen, is het verstandig om een lesuur te kiezen zo laat mogelijk op

    de dag, met uitzondering van het laatste uur. Enkel zou je als kanttekening kunnen maken dat

    het geen zin heeft om alle cijfers omhoog te trekken. Een klassengemiddelde van het

    schoolexamen mag immers toch niet meer dan 0,5 afwijken van het gemiddeld behaalde cijfer

    op het centraal examen.

    Alsnog is het een verstandige keuze om de toetsen af te nemen op een zo laat mogelijk punt

    van de dag, omdat dit het eerlijkst is voor de leerlingen. Mensen kunnen namelijk niet kiezen

    wat voor genen ze willen. Die genen bepalen wat je chronotype is en bovendien bepaalt het

    chronotype welk tijdstip op de dag de leerlingen de beste schoolprestaties leveren. Wanneer je

    een toets het eerste lesuur afneemt, liggen de cijfers van een ochtendmens en avondmens

    relatief ver uit elkaar (zie figuur 4). Hoe later je de toets afneemt op de dag, des te dichter

    komt het gemiddelde cijfer van een ochtendmens en het gemiddelde cijfer van een avondmens

    bij elkaar te liggen.

    Bij de aanbeveling hierboven is alleen maar gekeken op welk tijdstip je het beste een toets

    zou kunnen afnemen. Maar je zou dit ook in verband kunnen brengen met welk tijdstip je het

    beste les kan geven. Wanneer de leerlingen namelijk de concentratie hebben om een toets te

    maken, hebben ze ook de concentratie om goed de lessen te kunnen volgen. Als ze een goede

    concentratie hebben op een bepaald tijdstip, slaan ze het op dat moment ook automatisch

    makkelijker op in hun geheugen. Lessen hebben daarom het meest zin als ze gegeven worden

    op het moment dat de concentratie optimaal is. Daarom is het verstandig om deze lessen niet

    aan het begin van de ochtend te zetten en ook niet om deze het laatste uur te plannen. Om dit

    doel te bereiken zijn er verschillende opties mogelijk:

    Praktijkgerichte vakken kunnen gegeven worden tijdens de eerste uren of tijdens het laatste

    uur. Hierdoor missen leerlingen niet een hoop informatie, omdat hun concentratie minder is.

    Als er nog steeds belangrijke vakken op de uiterste uren zitten, kan er door de leraar een

    keuze gemaakt worden door dit uur het rustiger aan te doen door bijvoorbeeld minder nieuwe

    stof uit te leggen. Een andere optie is dat ze tijdens de uren dat de leerlingen zich minder goed

    kunnen concentreren, de onderdelen van het vak doen die minder theoretisch zijn, maar juist

    meer praktijk gericht. Zo kunnen er bij scheikunde proeven gedaan worden. Echter moet er

    wel rekening mee worden gehouden dat het ten koste gaat van een vak als de klas enkel het

    vak volgt tijdens de ongunstige uren. Daarom zal er voor gekozen moeten worden om in ieder

    geval verschillende vakken tijdens de eerste uren te zetten.

    Een andere, echter minder goede, optie is om de school later te laten beginnen. De leerlingen

    kunnen dan uitslapen en lopen daardoor minder slaaptekort op, wat weer de concentratie ten

    goede komt. Hier zitten echter veel nadelen aan. Als je bijvoorbeeld drie uur later begint, ben

    je ook drie uur later vrij en zeg nou zelf: wie wil er om 18.00 uur pas vrij zijn? Je kunt ook

    zeggen dat je een uurtje later begint. Echter, heb je hier nog steeds het probleem dat leerlingen

  • 16

    de eerste uren minder concentratie hebben, omdat ze pas net wakker zijn. Hier schiet je dus

    ook niet zo veel mee op.

    6.2 Aanbevelingen voor leerlingen

    In figuur 5 kun je zien dat leerlingen met een grotere sociale jetlag slechtere cijfers behalen.

    Een sociale jetlag komt doordat je doordeweeks eerder naar bed gaat en eerder opstaat dan in

    het weekend. Leerlingen zijn meestal een avondmens, waardoor ze ’s avonds pas laat moe

    worden en ’s ochtends laat wakker worden. Doordat de schoolweek is afgestemd op

    ochtendmensen, is dit niet ideaal. De schooltijden zouden wel aangepast kunnen worden aan

    avondmensen waardoor de school later zou beginnen, maar dit betekent ook dat je later vrij

    bent. Hierdoor wordt het moeilijk om ’s middags of aan het begin van de avond nog wat te

    ondernemen (denk aan sport of vrijetijdsbesteding). Aangezien de meeste leerlingen er dan

    toch voor kiezen om school vroeg te laten beginnen, moeten ze zich zo goed en zo kwaad als

    het kan beter gaan aanpassen aan het schoolritme.

    Voor de beste prestaties op school is het van belang om genoeg te slapen en geen sociale

    jetlag op te lopen. Hierdoor is je concentratie beter en met een betere concentratie kan je

    dingen ook beter onthouden. Er zijn enkele mogelijkheden waardoor je beter kan presteren op

    school:

    De makkelijkste optie is om eerder naar bed te gaan doordeweeks en in het weekend.

    Wanneer je op tijd slaapt, rust je lang genoeg uit en loop je geen sociale jetlag op. Er zijn

    echter veel mensen die ’s avonds niet in slaap kunnen vallen. Hiervoor zou je lichttherapie

    kunnen volgen of melatoninetabletten kunnen innemen (voor de uitgebreide uitleg over

    lichttherapie en melatonine, zie ons literatuurverslag ‘Zoals het biologische klokje thuis tikt,

    tikt het ook op school!’). Een andere optie is een middagslaapje in te lassen (powernap) en in

    het weekend niet te lang uit te slapen. Hierdoor blijft de sociale jetlag en het slaaptekort

    beperkt.

    Daarnaast is het aan te raden om een toets, die je gemist hebt en van de leraar zelf mag kiezen

    wanneer je het inhaalt, in een lesuur in te halen waarop je goed presteert en deze niet in te

    halen op bijvoorbeeld het eerste uur. Bedenk ook of het wel raadzaam is om de nacht voor je

    toets minder te slapen, zodat je meer tijd hebt om te leren. Natuurlijk kan dit wel raadzaam

    zijn als je nog niet bent begonnen met leren en dus niets kent. Maar zo laat op de avond zal je

    concentratie minder zijn, waardoor je minder gemakkelijk leert. Maar ook is het wanneer je

    het al goed kent, niet zo verstandig. Dit komt doordat je het niet veel beter kent met nog een

    uur extra leren en het je wél de volgende dag heel slaperig maakt. Gemiddeld gaat er een

    halve punt van je cijfer af als je kort hebt geslapen in plaats van lang, omdat je concentratie

    veel minder is. Zoals gezegd: dit is een gemiddelde.

    Natuurlijk kan je ook helemaal niets doen en gewoon verder gaan met alles zoals je het altijd

    al deed. Je bent immers niet de enige die een avondmens is, bijna iedereen kampt met precies

    dezelfde problemen. Maar dat deze levenswijze ongetwijfeld invloed heeft op je

    schoolprestaties mag na het lezen van dit onderzoeksrapport duidelijk zijn.

  • 17

    Bronvermelding

    De wetenschappelijke basis van dit onderzoek wordt gevormd door ons literatuuronderzoek

    ‘Zoals het biologische klokje thuis tikt, tikt het ook op school!’.

    Cajochen, C., Kräuchi, K., Wirz-Justice, A., ‘Role of Melatonin in the Regulation of Human

    Circadian Rhythms and Sleep’. In: Journal of Neuroendocrinology, jrg. 2003, nr. 15, p. 432–

    437.

    CZeisler, C.A., Duffy, J.F., Shanahan, T.L., Brown, E.N., Mitchell, J.F., Rimmer, D.W.,

    Ronda, J.M., Silva, E.J., Allan, J.S., Emens, J.S., Dijk, D.J., Kronauer, R.E., ‘Stability,

    Precision, and Near-24-Hour Period of the Human Circadian Pacemaker’. In: Science, jrg.

    284, nr. 5423, (Juni 1999), p. 2177-2181.

    Roenneberg, T., Kuehnle, T., Pramstaller, P.P., Ricken, J., Havel, M., Guth, A., Merrow, M.,

    ‘A marker for the end of adolescence’. In: Current Biology, jrg. 14, nr. 24, (December 2004),

    p. R1038–R1039.

    Roenneberg, T., Wirz-Justice, A., Merrow, M., ‘Life between Clocks: Daily Temporal

    Patterns of Human Chronotypes’. In: Journal of Biological Rhythms, jrg. 18, nr. 1, (februari

    2003), p. 80-90.

    Williams, P.L., In the Morning: Reflection from First Light. Mercer University Press, Macon,

    2006. p. 41.

  • 18

    Bijlagen Bijlage 1. Werkwijze

    Observatie:

    De biologische klok kan invloed hebben op schoolprestaties.

    Het is ons opgevallen dat scholieren zich soms niet kunnen concentreren, of dat ze bijna in

    slaap vallen tijdens de les. Ook slapen scholieren vaak pas rond middernacht. Dit is niet

    handig, omdat ze er wel weer vroeg uit moeten. Beide gevallen kunnen veroorzaakt worden

    door de biologische klok.

    Probleemstelling Hoe komt het dat scholieren zich soms niet goed kunnen concentreren? En op welke

    tijdstippen is dit meestal het geval?

    Hypothese

    Door je biologische klok is op bepaalde tijdstippen je concentratie beter dan op andere

    tijdstippen. Wij verwachten dat men in de middag betere schoolprestaties kan leveren, dan in

    de ochtend.

    Werkwijze

    Wij kwamen dankzij meneer Boekelman in contact met Lana Otto. Zij heeft ons toen weer in

    contact gebracht met Vincent en Giulia. Zij hadden een heel leuk idee voor het onderzoek.

    Het idee was dat we cijfers van leerlingen en ingevulde enquêtes, over wat voor chronotype je

    bent, in verband met elkaar te brengen. Hieruit konden we informatie halen om te kijken

    welke factoren invloed kunnen hebben op de schoolprestaties van leerlingen. Nadat we een

    goed onderzoek hadden, begonnen we met het maken van een mindmap (zie bijlage 2). In de

    mindmap hebben we allemaal factoren gezet die onze resultaten zouden kunnen beïnvloeden.

    Daarna hebben we gekeken welke van deze factoren echt van belang waren om naar te kijken

    en welke niet.

    Kort daarna gingen we naar Vincent en Giulia toe in Groningen. In Groningen hadden we

    overleg over wat we tot dusver hadden gedaan en wat de volgende stap zou kunnen zijn. Deze

    samenwerking ging erg goed. We kregen enquêtes (MCTQ’s) mee naar huis (zie bijlage 3).

    Deze enquêtes besloten we af te nemen bij alle klassen van havo en vwo.

    Om de MCTQ’s af te nemen bij alle klassen, hebben we een lijst gemaakt met alle klassen die

    er waren. We hebben ons rooster bekeken en hebben bij alle tussenuren klassen ingepland.

    Aangezien we bij 34 klassen de enquêtes moesten afnemen, hebben we ons opgesplitst,

    waardoor de afname van de enquêtes sneller verliep. Bij de eerste paar klassen hebben we wel

    samen gepresenteerd, zodat we beide wisten wat we moesten zeggen. Ook gaf dit ons voor het

    begin een prettig gevoel.

  • 19

    Figuur 11. De korte presentatie bij het afnemen van de enquêtes. Anne aan het woord.

    Voordat we de MCTQ konden afnemen, moesten we de leraar, die op dat tijdstip les gaf aan

    de klas, vragen of hij/zij tijd kon vrijmaken voor ons en of de afname het best uitkwam aan

    het begin of aan het einde van de les.

    Figuur 12. De korte presentatie bij het afnemen van de enquêtes. Amy aan het woord.

    Bij elke klas hebben we eerst in het kort verteld wat de biologische klok inhoudt en aan de

    leerlingen gevraagd wie er dacht een ochtendmens te zijn en wie een avondmens. Bij de

    meeste klassen kwam hier ook naar voren dat er meer avondmensen waren. Ook hadden we

    vóór het uitdelen van de enquêtes bij elke klas enkele zaken uitgelegd over de vragen die op

  • 20

    de enquête stonden, zodat misverstanden voorkomen zouden worden. Een voorbeeld hiervan

    was dat we uitlegden dat als je wakker werd gemaakt door je ouders, je het hokje ‘wakker

    door de wekker’ moest aanvinken, omdat dit als een ‘wekker van buitenaf’ wordt gerekend.

    Zo waren de antwoorden zo betrouwbaar mogelijk. Wanneer de enquêtes waren ingevuld en

    we ze gingen ophalen, hebben we duidelijk gecontroleerd of alle vragen waren ingevuld. Dit

    was maar goed ook, want ongeveer de helft van de leerlingen vergat wel iets en als er één

    vraag niet was beantwoord, was er een grote kans dat je niets meer aan de enquête zou

    hebben.

    Figuur 13. MCTQ uitdelen in de klas.

    Om de cijfers van de leerlingen te kunnen ontvangen, hebben we een mail gemaakt die onze

    decaan heeft doorgestuurd naar alle leraren die lesgeven op havo of vwo. In de mail stond dat

    de leraren de cijferlijsten van de leerlingen die ze hadden, van internet moesten exporteren

    naar Excel, daarna de namen van de leerlingen moesten weghalen en het vervolgens via de

    mail naar ons toe moesten zenden. In het bestand stond dan het leerling nummer, het cijfer en

    de naam van de toets. In de mail moest dan ook nog door de leraren zelf de datum en het

    lesuur van de toets worden gezet. Aan het ontvangen van deze cijfers hadden we een deadline

    verbonden. Helaas hadden slechts enkele leraren ons de cijfers opgestuurd. Nadat we ook een

    herinneringsmail hadden gestuurd, waren er nog veel leraren die niet hadden gereageerd.

    Daarom hebben we de leraren nog persoonlijk aangesproken en gevraagd om het alsnog op te

    sturen. We zijn er toen achter gekomen dat, als we geen actie hadden ondernomen, we maar

    weinig cijferlijsten zouden hebben gekregen. Dit kwam doordat sommige leraren toch een

    extra zetje nodig hadden om het ook daadwerkelijk te doen of omdat ze niet begrepen wat ze

    precies moesten doen. Bij de laatst genoemde groep hebben we daarom meegeholpen met het

    uploaden van de cijferlijsten.

    Hierna zijn alle MCTQ’s handmatig door ons in Excel gezet. Ook zijn alle cijfers van de

    leerlingen in Excel gezet. Deze bestanden hebben we opgestuurd naar Giulia en Vincent. Om

    alle gegevens uiteindelijk uit te werken, zijn we nog een dag naar Groningen gegaan en

    hebben we de hele dag op hun kantoortje gewerkt zodat we mooie resultaten en grafieken

    kregen.

  • 21

    Figuur 14. Van links naar rechts: Vincent, Anne, Amy en Giulia.

    Figuur 15. Met Vincent en Giulia bij het gebouw Linnaeusborg (biologie) van Rijkskuniversiteit Groningen.

  • 22

    Wat kan de resultaten

    beïnvloeden?

    vak

    •goed of slecht

    leeftijd

    geslacht

    normering

    dag

    leraar

    lesuur

    •donker of lichtseizoen

    •weer

    intelligentie individuele

    leerling

    hoe je je voelt

    •ongesteld

    •ziek

    het vak wat je ervoor had

    meerkeuze of openvragen

    concentratie

    het schooljaar

    waarin je zit

    Bijlage 2. Mindmap

  • 23

    Bijlage 3. Enquête

    Figuur 16. MCTQ deel 1

  • 24

    Figuur 17. MCTQ deel 2

  • 2013

    Amy Pieper en Anne Siersema (NG/NT)

    Profielwerkstuk biologie

    Begeleider: meneer Boekelman

    4-12-2013

    Zoals het biologische klokje thuis tikt, tikt het ook op school!

    Ondersteunend

    literatuuronderzoek

  • II

    Samenvatting

    In deze samenvatting willen we in grote lijnen weergeven waar ons profielwerkstuk over gaat.

    Ons profielwerkstuk gaat over de biologische klok van de mens, de werking van de

    biologische klok en de effecten ervan op ons leven.

    Om een goed beeld te krijgen van wat de biologische klok precies inhoudt, is er in het eerste

    hoofdstuk uitgelegd hoe de biologische klok werkt en welke lichamelijke processen erbij

    betrokken zijn. We belichten hierbij de functie en de effecten van het slaaphormoon

    melatonine. Ook wordt er informatie gegeven over `zeitgebers´ oftewel de ´tijdsaanduiders´

    die onze biologische klok informatie uit de buitenwereld geven over het moment van de dag

    en het moment van het jaar.

    In het tweede hoofdstuk gaan we in op het biologische ritme van de mens; hoe loopt de

    biologische klok van de mens en hoe is het gesteld met het slaap- en waakritme van de

    gemiddelde mens? Als voorbeeld hebben we ‘de dag van Gemma’, waarin naar voren komt

    rond welk tijdstip bepaalde processen ter attentie van de biologische klok optimaal actief zijn.

    Tevens vertellen we in dit hoofdstuk iets over de natuurlijke voorkeur om een ochtend- of

    avondmens te zijn, oftewel het chronotype.

    In hoofdstuk 3 beschrijven we de factoren die de biologische klok kunnen beïnvloeden of

    ontregelen. Hierbij komen ploegendienst, jetlag, sociale jetlag, overgang zomer- en wintertijd

    en leeftijd aan bod.

    Hoe je de biologische klok weer goed kunt laten functioneren, wordt verteld in het

    daaropvolgende hoofdstuk. Hierin staan enkele behandelingen, namelijk melatonine-

    behandeling en lichttherapie.

    In het laatste hoofdstuk wordt benoemd wat het ideale schoolritme voor de biologische klok

    van de leerlingen kan zijn. Om een goed beeld te krijgen hiervan geven wij een voorbeeld van

    een basisschool die rekening houdt met de biologische klok.

    Tot slot hebben wij vanuit bovenstaande informatie een conclusie kunnen trekken. Deze

    conclusie hebben we verder uitgeschreven.

    We kijken bovendien terug op onze samenwerking aan dit verslag en op de manier hoe we dit

    verslag tot stand hebben gebracht (het proces). Dit wordt beschreven in de reflectie.

  • III

    Voorwoord

    We zullen ons eerst even voorstellen. Wij zijn Anne Siersema en Amy Pieper. We zitten in

    het examenjaar 6 vwo van de scholengemeenschap De Nieuwe Veste te Coevorden. Voor je

    zie je ons profielwerkstuk ‘Zoals het biologische klokje thuis tikt, tikt het ook op school!’.

    Wij zullen eerst een korte uitleg geven waarom wij dit onderwerp hebben gekozen voor ons

    profielwerkstuk.

    Ten eerste moesten wij een vak kiezen dat wij erg interessant vonden. Wij hebben gekozen

    voor het vak biologie. Om tot een goed onderwerp te komen, hebben we in eerste instantie

    veel op het internet gezocht en in boeken gekeken. Ook hebben we gesprekken gehad met

    onze begeleider, meneer Boekelman. Via meneer Boekelman kwamen we aan het e-mailadres

    van een oud-leerling van de Nieuwe Veste, namelijk Lana Otto. Zij gaf ons een paar

    interessante onderwerpen. Uit die onderwerpen hebben we uiteindelijk gekozen voor het

    onderwerp ‘de biologische klok’.

    We hebben dit gekozen, omdat we er eigenlijk nooit zo over hebben nagedacht hoe het komt

    dat we moe worden, wakker worden en honger krijgen. Bovendien is het een heel breed

    onderwerp. Het is overal bij betrokken: van genniveau tot ons gedrag. Dit sprak ons erg aan.

    Ook leek het ons erg leuk om een onderzoek erbij te houden wat ook met ons te maken heeft.

    Dit is het perfecte onderwerp daarvoor. Zo zijn we van plan om te onderzoeken wat voor

    invloed het tijdschema heeft op de schoolprestaties van leerlingen met betrekking tot de

    biologische klok. Dit onderzoek is uiteindelijk ook gelukt en kun je lezen in ons werkstuk ‘De

    invloed van chronotype en tijdstip van de dag op schoolprestaties’. Het is dus niet alleen een

    interessant onderwerp, maar het heeft ook veel betrekking op onszelf.

    Graag willen wij een dankbetuiging geven voor de mensen die aan de totstandkoming van ons

    profielwerkstuk hebben bijgedragen. We zouden graag willen beginnen met Lana Otto, die

    ons erg heeft geholpen met het bedenken van een onderwerp. Ook heeft ze ons in contact

    gebracht met Vincent van der Vinne (MSc), die ons samen met Giulia Zerbini (MSc) erg heeft

    geholpen. Daarom zouden wij Vincent en Giulia willen bedanken voor al hun hulp. Met name

    voor het mogen gebruiken van hun enquête en voor het helpen met het verwerken van deze

    enquêtes. Parya, Suzanne, Lieke en Yannick willen we bedanken voor het gebruiken van hun

    account op de site Researchtool.nl, ook al hebben we deze site uiteindelijk niet meer gebruikt.

    Tevens willen wij alle leerlingen van heel havo en vwo bedanken voor het invullen van de

    enquête. Daarnaast zouden we graag alle leraren van havo en vwo bedanken voor het

    beschikbaar stellen van hun les waarin wij de leerlingen de enquêtes konden laten invullen.

    Bovendien zijn we ze zeer dankbaar dat ze de moeite hebben genomen om ons de cijfers van

    de leerlingen te sturen. En als laatst, maar absoluut niet te vergeten, willen we natuurlijk onze

    begeleider, meneer Boekelman, bedanken. Wij hebben vaak gesprekken met hem gehad, wat

    ons erg heeft geholpen. Bovendien is hij altijd heel enthousiast en dat enthousiasme heeft hij

    helemaal op ons overgebracht. We zijn super blij dat we hem als begeleider hebben gekregen

    en dat hij zijn tijd in ons profielwerkstuk heeft willen steken.

  • IV

    Ten slotte willen wij onze samenwerking aanhalen. Door alle deelonderwerpen te verdelen en

    door goed overleg hebben wij dit profielwerkstuk kunnen waarmaken. We hebben met heel

    veel plezier aan dit verslag gewerkt. Ook hebben we heel veel geleerd van ons onderzoek. We

    hopen daarnaast dat we door middel van dit werkstuk u, als lezer, informatie kunnen bieden

    over de biologische klok en we wensen je hierbij alvast veel leesplezier.

    Anne Siersema

    Amy Pieper

    December 2013

  • V

    Inhoudsopgave

    Samenvatting ............................................................................................................................. II

    Voorwoord ............................................................................................................................... III

    Inhoudsopgave .......................................................................................................................... V

    Inleiding ..................................................................................................................................... 1

    1. Biologische klok en de werking ervan ................................................................................... 2

    1.1. Melatonine ....................................................................................................................... 3

    1.2 Zeitgebers ......................................................................................................................... 5

    2. Ritme en tijdsduur .................................................................................................................. 6

    2.1 Dag van Gemma ............................................................................................................... 7

    2.2 Chronotype ....................................................................................................................... 9

    2.3 Gemiddelde slaaplengte ................................................................................................. 10

    2.4 Biologische ritmes .......................................................................................................... 12

    3. Beïnvloeden van de biologische klok ................................................................................... 13

    3.1 Ploegendienst ................................................................................................................. 13

    3.2 Jetlag ............................................................................................................................... 13

    3.3 Sociale jetlag .................................................................................................................. 14

    3.4 Overgang naar zomer- en wintertijd ............................................................................... 15

    3.5 Leeftijd ........................................................................................................................... 15

    4. Behandelingen ...................................................................................................................... 18

    4.1 Lichttherapie ................................................................................................................... 18

    4.2 Melatonine behandeling ................................................................................................. 19

    5. Ideale schoolritme ................................................................................................................ 21

    Conclusie .................................................................................................................................. 24

    Reflectie ................................................................................................................................... 25

    Oriënteren ............................................................................................................................. 25

    Uitvoeren .............................................................................................................................. 25

    Terugkijken .......................................................................................................................... 25

    Bronvermelding ........................................................................................................................ 27

    Bijlagen .................................................................................................................................... 30

    Bijlage 1. Werkwijze Experiment 1 ..................................................................................... 30

    Bijlage 2. Deelvragen en presentatievorm ........................................................................... 32

    Bijlage 3. Plan van aanpak ................................................................................................... 33

    Bijlage 4. Logboek ............................................................................................................... 35

  • 1

    Inleiding

    De biologische klok tikt altijd en beïnvloedt ons leven. Maar wat is de biologische klok

    precies? De biologische klok is, in het kort, een mechanisme in je hoofd dat er voor zorgt dat

    je moe wordt, wakker wordt, honger krijgt en het zorgt voor veel meer processen in je

    lichaam. Processen zoals het regelen van de bloeddruk, de lichaamstemperatuur, etc. Deze

    klok werkt op basis van prikkels als licht en heeft een ritme van ongeveer 24 uur.

    Bij veel mensen loopt de biologische klok uit de pas. Dit zie je ook vaak bij scholieren.

    Scholieren, zoals wij, zijn meestal avondmensen en krijgen vaak te weinig slaap, waardoor ze

    zich niet goed kunnen concentreren in de ochtend. Hierdoor zouden onder meer de cijfers van

    de scholieren lager kunnen zijn. Maar is dit ook zo?

    Onze onderzoeksvraag luidt dan ook: ‘In hoeverre heeft de biologische klok invloed op de

    schoolprestaties?’ Het antwoord op deze vraag kun je lezen in ons onderzoeksrapport. We

    hebben er voor gekozen om dit onderzoeksrapport apart van dit literatuurverslag te houden,

    omdat het, naar onze mening, op deze manier beter uitgelicht wordt en het gemakkelijker is na

    te slaan.

    Ons allereerste onderzoek staat wel in dit verslag. Bij dit onderzoek liepen we tegen een

    aantal problemen aan, waardoor we hier uiteindelijk niet mee verder zijn gegaan, ook al zijn

    we er veel tijd aan kwijt geraakt. De werkwijze van dit onderzoek kun je terugvinden in

    bijlage 1. De werkwijze van het tweede onderzoek kun je lezen in het onderzoeksrapport.

    Dit literatuurverslag geeft de onderbouwing die noodzakelijk is voor ons onderzoeksrapport

    en daarnaast de verschillende facetten van de biologische klok weer.

    We hopen dat onze informatie in dit literatuurverslag en onze manier van onderzoek doen op

    een duidelijke wijze is verwoord en dat het daardoor een heldere blik op ons onderzoek zal

    geven.

  • 2

    1. Biologische klok en de werking ervan

    Elk mens heeft een biologische klok. Een biologische klok, die een onmisbare rol speelt in

    ons lijf, is een mechanisme dat ervoor zorgt dat een groot aantal belangrijke lichaamsfuncties

    volgens een vast ritme plaatsvinden. Ons lichaam houdt namelijk van een zekere regelmaat.

    Ons lichaam voelt zich het fijnste bij vaste tijden wanneer je gaat eten, gaat slapen en wakker

    wordt. Al is dat soms moeilijk te accepteren in deze drukke maatschappij waarin alles op elk

    moment van de dag mogelijk is. De biologische klok bepaalt niet alleen ons slaap- en

    waakritme, maar regelt bijna alle processen in ons lichaam, denk aan spijsvertering, bloeddruk

    of nier-werking. Dit betekent ook dat de cellen in ons lichaam gedurende de dag meer of

    minder gevoelig zijn voor bepaalde stoffen. De werking van een medicijn of een giftige stof

    wordt dus ook beïnvloed door de klok.

    De term ‘biologische klok’ kende men al lang; nu weten we ook waar die klok zit: het is een

    minuscuul stukje hersenweefsel van circa 20 000 cellen groot dat zich vlak boven het chiasma

    opticum, de plek waar de oogzenuwen elkaar kruisen, bevindt (Fahey, How Your Brain Tells

    Time, 2009). De suprachiasmatische nucleus, kortweg SCN, is niet groter dan een kwart

    kubieke millimeter. Doordat deze zo dicht bij de oogzenuw zit krijgt hij directe informatie

    vanuit de ogen. Als er bijvoorbeeld licht via een zenuwbaan binnenkomt, kan de SCN de

    hersenen informatie geven over het moment van de dag en nacht. Doordat er verscheidene

    directe en indirecte verbindingen tussen het netvlies van onze ogen (retina) en de SCN

    bestaan, beïnvloedt de aanwezigheid van licht in de omgeving de mate waarin bepaalde

    neurohormonale systemen actief zijn. Zo worden onze circadiane ritmes, de biologische

    ritmes die niet precies 24 uur duren, gelijkgezet met het 24- uursritme van onze omgeving

    (meer informatie over biologische ritmes, zie hoofdstuk 2.4). De hypothalamus heeft alles dus

    onder regie. Dit maakt het voor ons gemakkelijker om elke dag hetzelfde ritme aan te houden.

    Figuur 1. De ligging van de suprachiasmatische kern

    (Jetlag en Ploegendiensten).

  • 3

    1.1. Melatonine

    Melatonine is een slaaphormoon dat een belangrijke rol speelt in het reguleren van ons slaap-

    en waakritme. Het wordt geproduceerd door de pijnappelklier, het Nederlandse woord voor

    epifyse (Reiter, melatonin: cell biology of its synthesis and of its physiological interactions,

    1991). De epifyse is een kliertje ter grote van een erwt. Licht, zonlicht of licht van een lamp

    beïnvloedt onze melatonineproductie. Lichtprikkels bereiken vanuit de retina via een

    zenuwbaan de SCN, die via het sympathisch zenuwstelsel met de epifyse verbonden is. Als

    gevolg hiervan wordt de melatonineproductie minder. Licht fungeert namelijk als een rem op

    de productie van melatonine.

    Bij het vallen van de nacht begint de productie van melatonine toe te nemen, waardoor ons

    lichaam weet dat het tijd is om te gaan slapen (Lewy, Light suppresses melatonin secretion in

    humans, 1980). In de ochtend is er een flinke hoeveelheid licht nodig om ons goed wakker te

    krijgen. Voldoende licht stopt onmiddellijk de melatonineproductie (Melatonin production

    falls if the lights are on, 2011). De lage melatoninespiegel vertelt het lichaam dat de dag is

    begonnen. Dit verklaart het duidelijke circadiane ritme in de melatoninespiegel, met een

    scherpe, hoge piek na het invallen van de nacht en een erg lage melatonineproductie overdag

    (zie figuur 3). De nachtelijke melatoninepiek fungeert als een ijksignaal dat leidt tot een

    synchroon dag- en nachtritme van de organen. Dit zie je ook terug bij nachtdieren. Bij

    nachtdieren, zoals ratten, vertoont de melatonineafgifte een piek van het vallen van de avond.

    Melatonine is dus een specifiek signaal van de nacht en niet van de slaap. Wij worden er wel

    slaperig van, omdat onze biologische klok zo is ingesteld. Maar het is geen slaapmiddel, want

    nachtdieren worden er niet slaperig van. Anders kon het niet zo zijn dat ook bij nachtdieren de

    melatonineafgifte een piek vertoont bij het vallen van de avond.

    Melatonine speelt ook een erg belangrijke rol bij seizoensritmes. In de winterperiode heb je

    lange, donkere nachten. Wij produceren dan eerder in de avond melatonine dan tijdens een

    zomeravond. Dat begint als de dagen lengen en is dus gekoppeld aan de licht-donkercyclus.

    Hierdoor weet het lichaam dat het koude winterseizoen is begonnen (Day Length and

    Reproduction).

    Figuur 2. De structuurformule van het hormoon melatonine.

    Scheikundige naam: N-acetyl-5-methoxytryptamine.

    Molecuulformule: C13H16N2O2 (Helmenstine, Melatonin Chemical

    Structure)

  • 4

    Figuur 4. Het doorgeven van signalen naar het lichaam, aangestuurd door licht. De retina vangt het licht op en stuurt via

    zenuwen een prikkel door naar het SCN, die via het sympathisch zenuwstelsel verbonden is met de epifyse (Strobbe, De

    invloed van visuele stoornissen op het slaap-waakritme, 2008/2009).

    Via speciale ontvangertjes, de receptoren, bij het hart laat het melatonineniveau ons in de

    ochtend weten dat de bloeddruk omhoog moet en het vertelt de lever ’s avonds dat de

    lichaamstemperatuur naar beneden mag (Benloucif et al., Stability of Melatonin and

    Temperature as Circadian Phase Markers and Their Relation to Sleep Times in Humans,

    2005). Via receptoren bij de blaas krijgt deze de boodschap zich tijdens de nacht gedeisd te

    houden, omdat we ongestoord willen slapen zonder telkens een bezoek aan het toilet te

    hoeven brengen.

    Figuur 3. 24-uurscyclus van de melatonineproductie (Melatonine: de voordelen en ervaringen, 2009).

  • 5

    In het kort is de biologische klok dus de SCN, de epifyse en de melatoninespiegels. De SCN

    kunnen we vergelijken met het uurwerk van ons biologische kloksysteem. De epifyse

    (pijnappelklier) vormt vervolgens de wijzerplaat terwijl de melatoninespiegels als wijzers

    fungeren. Deze vertellen ons immers wanneer het tijd is om te gaan slapen of te gaan eten.

    1.2 Zeitgebers

    (Glorieux, De 24 uur van Vlaanderen, 2006)

    Wat zou er gebeuren met je biologische klok als je met een raket de ruimte in wordt

    geschoten? Zou ons klokje nog steeds in 24 uur rond zijn? In een raket is namelijk geen dag-

    en nachtwisseling en als je je horloge ook thuis zou laten, heb je helemaal geen

    herkenningstekens waaraan je kunt zien hoe laat het is.

    Dit vonden Aschoff en Wever een interessant onderwerp, dus ze dachten: ‘Laten we daar

    onderzoek in gaan doen!’. Hieruit is een beroemd onderzoek ontstaan. Dit onderzoek leggen

    we hieronder uit.

    Proefpersonen verbleven in een volledig van tijd geïsoleerde bunker, in de bossen van het

    Beierse Andechs. Ze mochten zelf bepalen wanneer het licht aan of uitging, wanneer ze aten

    en wanneer ze wilden slapen. De proefpersonen bleken nog steeds een bioritme te hebben,

    maar dat verschoof elke dag ongeveer één uur, één uur achteruit. Ze gingen elke dag een

    uurtje later eten, een uurtje later slapen et cetera, zonder dat ze het zelf doorhadden.

    Uit deze proef hierboven en natuurlijk vele andere experimenten die er gedaan zijn, is

    gebleken dat de mens een dagritme heeft van vierentwintig uur en elf minuten. Dit is een

    gemiddelde en het kan dus per mens verschillen. Bovendien leven mensen altijd in het

    vierentwintig-uurs ritme en gaan ze enkel het interne biologische-klokritme volgen als er geen

    herkenningspunten zijn waarop de interne biologische klok zich kan aanpassen.

    Deze herkenningstekens noem je zeitgebers of op zijn Nederlands omgevingsfactoren. Ze

    beïnvloeden de interne biologische klok, waardoor de interne biologische klok gelijk blijft

    staan met de omgeving. Daardoor wordt voorkomen dat we uiteindelijk niet in het donker

    moeten leven, omdat ons klokje dat nu eenmaal wil. De belangrijkste zeitgeber is licht. Dit is

    een natuurlijke zeitgeber. Wanneer het donker wordt, willen we slapen en we worden wakker

    wanneer de zon aan de hemel staat. Andere belangrijke sociale zeitgebers zijn onze eigen

    lichamelijk activiteit, omgevingstemperatuur, voedingspatronen, medicatie en sociale

    interacties.

  • 6

    2. Ritme en tijdsduur De biologische klok van de mens wordt geregeld door een piepklein onderdeeltje in onze

    hersenen genaamd suprachiasmatische nucleus (SCN), zoals in hoofdstuk 1 ook al was

    aangegeven. Hierdoor kunnen we schatten hoe laat het is zonder op de klok te kijken. Helaas

    is ons interne uurwerk niet zo nauwkeurig, waar de dag en nacht een 24-uursritme volgt, doet

    dit klokje er gemiddeld iets langer over dan 24 uur (Okawa et al., Circadian rhythm sleep

    disorders, 2007).

    Daarom moeten we dit klokje gelijk zetten met de omgeving, dat met een mooi woord

    entraineren heet. Dit wordt gedaan met behulp van de eerder genoemde zeitgebers

    (tijdsaanduiders), zoals het moment dat de zon opkomt en ondergaat, maar ook de tijd dat we

    eten en naar school gaan (Ehlers, Social zeitgebers and biological rhythms, 1988). Wanneer je

    naar dieren kijkt, zie je heel duidelijk dat zij zich entraineren. Dit is noodzakelijk om aan

    voedsel te komen en veilig te kunnen slapen. Neem een voorbeeld aan nachtdieren: zij zouden

    overdag moeilijk aan voedsel komen, en leven dus graag in het donker. Uitslapen? Nee, zeker

    in tijden van schaarste verkleint het de overlevingskans.

    Wij mensen komen echter ook aan voedsel en licht wanneer wij ’s nachts zouden leven.

    Bovendien kunnen wij overdag ook slapen zonder opgegeten te worden. Dit samen zorgt

    ervoor dat we zo’n twee uur meer zijn gaan slapen. Ook zijn we later gaan opstaan: als de zon

    bijvoorbeeld om vijf uur opkomt, slapen we er dwars doorheen en worden we om acht uur pas

    gewekt door onze trouwe wekker.

    Toch zijn ritmes nog steeds belangrijk voor ons lichaam en veel van die processen zijn niet

    veranderd, zoals de hormonen en verbranding. Deze werken allemaal nog via onze

    biologische klok. Voor de verschillende soorten ritmes, zie hoofdstuk 2.4.

  • 7

    2.1 Dag van Gemma

    Figuur 5. De dag van Gemma (Holden, The Molecular Metronome).

    We zullen hier een ‘dag van Gemma’ laten zien, die in dit voorbeeld een doorsnee mens

    voorstelt. We beginnen op het tijdstip wanneer het de volgende dag wordt, dus om 00.00 uur,

    dus middernacht.

    Tijd

    01.00 Laagste bloeddruk en redeneervermogen

    Veel concentratie van hormoon prolactine in bloed

    Hoogste huidceldelingsnelheid

    02.00-03.00 Grootste melatonineconcentratie in bloed

    03.00-06.00 Laagste lichaamstemperatuur en ademcapaciteit

    4 tot 5 uur voor

    ontwaken

    Bijnieren pompen cortisol (energiedrankje) in bloed

    Hartslag en bloeddruk gaat omhoog

    Na 7,8 uur slapen Openen ogen en daarna ontbijt + ontlasting

    Toename delingssnelheid van beenmergcellen beter

    immuunsysteem

    Lichaam zet voedsel het best om in energie.

    Testosteronspiegel het hoogst

    09.00-11.00 Beste concentratievermogen en kortetermijngeheugen

    12.00 lunch

    ‘s middags Minste aandacht

    Hoogste cholesterolspiegel

    Beste coördinatie en snelste reactietijd

  • 8

    Namiddag en begin

    avond

    Hoogste hartslag beter gebruik van zuurstof beste

    spierprestatie

    17.00-19.00 Diner

    Beste smaak en reuk

    18.30 Hoogste temperatuur en bloeddruk

    Schemering Melatonineproductie

    Bloeddruk, hartslag, immuunsysteem gaan omlaag

    22.00 Slapen

    Testosteronspiegel (man) het laagst

    22.00-24.00 Laagste cortisolconcentratie

    Tabel 1. De biologische klok van de gemiddelde mens.

    In het schema zie je direct dat men zich het best kan concentreren en het beste

    kortetermijngeheugen heeft tussen negen en elf uur ‘s ochtends. Dit is dan echter wel op

    voorwaarde dat men een gezond ontbijt heeft gehad en rond een uur of half zeven is

    opgestaan. Dat zou betekenen dat je rond deze tijdstippen het beste les kan hebben op school.

    Alleen deze tabel geldt voor volwassenen. En aangezien jongeren een avondmens zijn, zou

    het heel goed kunnen dat hun concentratieoptimum op een veel later tijdstip van de dag zit.

  • 9

    2.2 Chronotype

    Ieder mens heeft een eigen chronotype; welk chronotype iemand vertegenwoordigt is in

    iemands genen vastgelegd. Het chronotype is je natuurlijke voorkeur om een ochtend- of

    avondmens te zijn.

    Ochtendmensen hebben een ritme dat iets korter is dan vierentwintig uur, waardoor ze al snel

    op hun optimum zitten. Een dag is ook eigenlijk te lang voor ochtendmensen. Hierdoor zijn

    zij ’s avonds eerder moe en zijn zij ’s ochtends weer vroeg actief. Voorbeelden van echte

    ochtendmensen zijn Edison en Churchill. Zij hadden bovendien aan een paar uur slaap per

    nacht voldoende.

    Bij avondmensen duurt de biologische klok iets langer dan vierentwintig uur. Bij een echte

    avondmens kan de biologische klok ongeveer 26 uur duren. Zijn temperatuurcurve is dan ook

    zo’n twee uur naar achteren geschoven, vergeleken bij een kortslaper. Een dag is hierdoor te

    kort voor ze, waardoor ze ’s avonds langer actief zijn en ’s ochtends moeite hebben om op

    gang te komen.

    Het chronotype wordt vaak uitgedrukt in MSFsc. Dit staat voor ‘midsleep on free days, sleep-

    corrected’ (Roenneberg et al., Epidemiology of the human circadian clock, 2007). Het getal

    staat voor het uur (in a.m.) dat je midden van je slaap is tijdens je vrije dagen met een

    correctie voor de extra slaap die je krijgt, omdat je op werkdagen te weinig slaapt. Hoe lager

    je MSFsc is, des te meer je een ochtendmens bent en hoe hoger je MSFsc is, des te meer je

    een avondmens bent. Het MSFsc loopt, op enkele uitzonderingen na, van 2.00 a.m. tot 10.00

    a.m. met een piek bij 4.30 a.m. (zie figuur 6 hieronder).

    Figuur 6. Het chronotype van Europa. Meer dan zestig procent heeft zijn midden van zijn slaap tussen 3.30 a.m. en 5.30 a.m.

    Dus een chronotype tussen 3,5 en 5,5 (Roenneberg et al, Epidemiology of the human circadian clock, 2007).

  • 10

    2.3 Gemiddelde slaaplengte

    In dit onderstaande grafiekje zie je hoe lang mensen gemiddeld slapen. Hierin zie je ook dat

    de slaapduur per mens heel erg kan verschillen. De slaapspecialisten adviseren je altijd om

    minstens acht uur te slapen. Maar nu is de vraag: “De mensen die vier tot vijf uur slapen, zijn

    die meer slaap nodig, maar trekken ze zich daar niets van aan en doen liever wat anders dan

    slapen, óf hebben die genoeg aan vier tot vijf uur?”. Dit is een moeilijke vraag om te

    beantwoorden. Een andere moeilijke vraag is of minder slaap juist een hogere of een lagere

    levensverwachting heeft.

    Figuur 7. De slaaplengte van de bevolking in Europa. Het val op dat er veel meer mensen onder de acht uur slapen dan boven

    de acht uur (Roenneberg et al, Epidemiology of the human circadian clock, 2007).

    Zelf verwachten we dat er sommige mensen zijn die aan vier of vijf uur slaap per dag genoeg

    hebben. Deze mensen zullen dus ook geen lagere levensverwachting hebben. Maar er zijn

    echter ook mensen die zes tot zeven uur per dag slapen, terwijl ze meer zouden moeten slapen

    om aan hun slaapbehoefte te voldoen. Deze mensen zouden door het niet luisteren naar het

    lichaam en alsnog koppig te weinig slapen wel een lagere levensverwachting krijgen.

    Waarschijnlijk is deze hypothese gedeeltelijk waar, maar dit is zoals we al eerder hebben

    gezegd een moeilijke vraag en kunnen we daardoor niet met alle zekerheid bevestigen. Wel

    kunnen we hieronder resultaten van onderzoeken zetten waar je dus wel voorzichtig

    conclusies uit kunt trekken.

    Eén van de onderzoeken die we hier behandelen, is het onderzoek van professor Kripke. Hij

    heeft zes jaar lang, samen met nog veel meer onderzoekers, het verband tussen de

    levensverwachting en het gemiddeld aantal uur slaap per dag van een persoon onderzocht. Dit

    onderzoek heeft hij bij één miljoen volwassenen met leeftijden tussen de 30 en 102

    afgenomen. Hieruit bleek dat vrouwen die tussen de 3,5 en 4,5 uur per dag sliepen een hogere

    levensverwachting hadden dan vrouwen die meer dan 7,5 uur per dag sliepen. Ook bij

    mannen werd dit onverwachte resultaat verkregen, maar bij hen was het verschil tussen de

    beide groepen aanzienlijk kleiner (Kripke et al., Mortality Associated with sleep duration and

  • 11

    Insomnia, 2002). De conclusie die je hieruit kunt trekken, is dat mensen die veel slapen een

    lagere levensverwachting hebben dan mensen die weinig slapen. Maar er is veel kritiek op dit

    onderzoek te geven.

    Zo blijkt dat Kripke veel oude en zieke mensen heeft gebruikt. Het klinkt dus logisch dat zij

    eerder dood gaan en meer slapen. Ook moesten de mensen zelf aangeven hoe lang ze hebben

    geslapen en je weet van jezelf wel hoe moeilijk het is om te bepalen hoe lang je hebt geslapen.

    En al zal je het weten, wie zegt dat de mensen niet hebben gelogen? Tevens wat hierboven

    niet is aangegeven, maar wel uit het onderzoek is gebleken, is dat je volgens het onderzoek

    met zeven uur slaap per nacht het oudst wordt. Terwijl bij de meeste onderzoeken blijkt dat

    dit iets meer dan acht uur is.

    Een ander onderzoek is het onderzoek van Chiara Cirelli uit Noord-Amerika. Zij deed

    onderzoek met fruitvliegjes. Hieruit bleek dat er ook fruitvliegjes zijn die in plaats van het

    gebruikelijke negen tot vijftien uur, maar vier tot vijf uur sliepen. Zij kwam er onder meer

    achter dat dit te maken heeft met een mutatie aan het zogenoemde Shaker gen, gelegen op het

    X-chromosoom. Je kunt denken dat het voor fruitvliegjes ideaal is om korter te slapen, omdat

    ze dan meer kunnen eten en langer alert blijven. Maar het bleek dat fruitvliegjes met zo’n

    mutatie gemiddeld twee weken korter leefden dan vliegjes die geen mutatie aan het Shaker

    gen hadden (Cirelli et al., Reduced sleep in Drosophila Shaker mutants, 2005). Dit lijkt

    weinig, maar fruitvliegjes leven slechts drie tot vier maanden leven. Als je dit terugrekent

    naar mensenjaren blijkt dat ze maar liefst tien jaar korter leven!

    Als je gelooft dat het lichaam van fruitvliegjes en het lichaam van de mens hetzelfde werken

    op het gebied van slaap en levensduur is het dus goed om veel te slapen. Er zit alleen een

    grote ‘maar’ aan! Professor Coenen is namelijk van mening dat gemiddeld 6,5 tot 7,5 uur

    slaap het beste is (Lijden, Minder slapen dan leef je langer, 2006). Het is relatief kort

    vergeleken met de ten minste acht uur slaap die wordt aanbevolen. Maar met dit aantal uur

    houd je je precies aan de klok van de aarde en slaap je dus als het donker is en ben je wakker

    als het licht is. Hierdoor stel je ook nog je eigen biologische klok tevreden, omdat hij zich kan

    aanpassen aan de omgevingsfactoren.

  • 12

    2.4 Biologische ritmes

    In ons lichaam heb je meerdere soorten biologische ritmes. De circadiane ritmes of dag- en

    nachtritmes doen er vierentwintig uur over om rond te zijn (circa betekent ongeveer, dies staat

    voor dag in het Latijn). Voorbeelden van circadiane ritmes zijn lichaamstemperatuur,

    bloeddruk, momenten dat je naar de wc moet, inslapen, wakker worden en gevoeligheid voor

    pijn. Maar ook onze reactiesnelheid, geheugen, concentratie en aandacht doen het op het ene

    moment beter dan op het andere. Circadiane ritmes in ons lichaam komen natuurlijk tot stand

    in ons lichaam, maar worden ook beïnvloed door signalen uit de omgeving, de zogenaamde

    zeitgebers. Eén van de belangrijkste zeitgebers is licht.

    Onze biologische klok stuurt ons circadiane ritme. De suprachiasmatische nucleus (SCN)

    reguleert namelijk de timing van de circadiane ritmes. Hierdoor brengt de SCN de

    noodzakelijke ritmische variatie in het verloop van bepaalde lichaamsprocessen. Circadiane

    ritmes zijn erg belangrijk voor het goed functioneren van het lichaam. Ze beïnvloeden ons

    slaap- en waakritme, hormoonafgifte, lichaamstemperatuur en andere belangrijke

    lichaamsfuncties. Het circadiane ritme van lichaamstemperatuur zorgt er bijvoorbeeld voor

    dat ’s nachts de temperatuur daalt. Dit is een van de redenen waarom veel mensen moeite

    hebben met inslapen direct volgend op activiteiten die de lichaamstemperatuur verhogen,

    zoals een heel warm bad of sporten. De circadiane ritmes kunnen ook onze stemming en

    gedrag beïnvloeden. Een voorbeeld hiervan is dat we gemakkelijker opstaan als het buiten

    licht is en beter in slaap vallen als het donker is.

    Er zijn cycli die korter duren dan een dag in ons lichaam. Alle cycli die korter duren dan

    vierentwintig uur worden ultradiane ritmes genoemd. Zo heb je bijvoorbeeld je REM-slaap

    die negentig minuten duurt (Hobson et al., The cognitive neuroscience of sleep, 2002).

    Terwijl je hartslag meestal veertig tot zestig keer per minuut slaat (Vorvick, Pols, 2013). Maar

    er zijn ook cycli die langer duren dan vierentwintig uur. Dit noem je de infradiane ritmes.

    Hierbij kan je denken aan de menstruatie van de mens, die een gemiddelde cyclus heeft van

    28 dagen (Widmaier et al., Vander's Human Physiology, 2010).

  • 13

    3. Beïnvloeden van de biologische klok

    De individuele verschillen in de wensen van onze biologische klok maakt het voor veel

    mensen lastig om de biologische ritmes aan te passen aan de omgevingsinvloeden. Op elk

    moment van de dag probeert ons lichaam adequaat te reageren op de signalen van buitenaf die

    vertellen wat de bedoeling is. Ons hardwerkende lijf tracht steeds weer in te schatten of het

    tijd is om te slapen, te eten of de lichaamstemperatuur te laten zakken. De individuele

    verschillen zorgen er uiteraard voor dat het ene lichaam minder moeite heeft zich aan de

    omgeving aan te passen dan het andere lichaam. Hoe constanter de zeitgeber, hoe makkelijker

    ons lichaam zich aanpast en hoe beter we functioneren. Maar er zijn zoveel zeitgebers, die

    ook nog eens lang niet allemaal constant zijn, dat het niet verwonderlijk is dat onze

    biologische ritmes gemakkelijk ontregeld zijn. In dit hoofdstuk bespreken we dan ook hoe de

    biologische klok vaak ontregeld raakt.

    3.1 Ploegendienst Ten eerste kan de biologische klok ontregeld raken door bijvoorbeeld altijd laat naar bed te

    gaan of in ploegendienst te werken. In ploegendiensten werken is een van de meest bekende

    ontregelingen van de bioritmiek. Je begint bijvoorbeeld met een nachtdienst, dan een

    dagdienst en vervolgens weer een avonddienst. Hierdoor heeft het lichaam, op basis van ons

    activiteiten- of voedingspatroon, geen idee meer wanneer het daadwerkelijk dag of nacht is.

    Het gevolg hiervan is dat je niet meer goed kan slapen, maar je bent ook niet helemaal wakker

    meer. Een vaag hongergevoel maakt zich van ons meester omdat het lichaam niet goed weet

    wanneer het etenstijd hoort te zijn, hierdoor hebben mensen die in ploegendienst werken

    vaker last van obesitas en diabetis (Crispim et al., Hormonal appetite control is altered by shift

    work: a preliminary study, 2011). Mensen die in ploegendiensten kunnen bovendien last

    hebben van clusterhoofdpijn, vermoeidheid en stress (Beck et al., Management of cluster

    headache, 2005). Tevens kunnen de seksuele prestaties achteruit gaan (Fido et al., Detrimental

    effects of variable work shifts on quality of sleep, general health and work performance,

    2008).

    3.2 Jetlag Ten tweede brengt een jetlag (klein of groot) hetzelfde effect teweeg. Dit zie je terug bij

    topsporters. Het blijkt namelijk dat topsporters van de Amerikaanse oostkust significant meer

    wedstrijden aan de westkust te verliezen (Jehue et al., Effect of time zone and game time

    changes on team performance: National Football League, 1993). Hetzelfde geldt voor

    Europese sporters die naar het oosten vliegen. Bij een jetlag is het circadiane ritme van alle

    belangrijke lichaamsprocessen verstoord, doordat je te snel tijdzones overbrugt. Je hebt te

    Fabel: ‘Ik heb geen moeite met ploegendiensten, ik slaap binnen vijf minuten in!’

    Wanneer je in minder dan vijf minuten in slaap valt, is dat meestal het gevolg van een

    slaaptekort: we spreken dan over slaapdeprivatie. De ideale inslaapduur is tussen de tien

    en vijftien minuten. In dat geval ben je moe genoeg om gemakkelijk in slaap te kunnen

    vallen, maar niet zo uitgeput dat je overdag in slaap valt (Lucius, Was het maar weer lente,

    2012).

  • 14

    weinig tijd om je aan de nieuwe omstandigheden aan te passen. De zon begint op een geheel

    ander tijdstip te schijnen en dat maakt ons lichaam flink in de war. Het duurt dan ook een paar

    dagen tot een week voordat het lichaam er gewend is geraakt en is aangepast aan de nieuwe

    dag- en nachttijden.

    3.3 Sociale jetlag Uit onderzoek is gebleken dat bij twee derde van de mensen de biologische klok uit de pas

    loopt. Dit heeft te maken met een ‘storing’ tussen de sociale klok en de biologische klok. De

    sociale klok wordt vooral geleid door verplichtingen van onszelf. Bijvoorbeeld dat men om

    half zes gaat eten of de kinderen naar school moet brengen om 8 uur ’s ochtends. Er worden

    dus veel eisen gesteld door werk, school en activiteiten daarbuiten. Op deze manier ontstaat er

    een sociale jetlag, omdat de sociale klok en de biologische klok niet gelijk op gaan.

    Het fenomeen dat je maandag meer moeite hebt met opstaan vergeleken met de rest van de

    dagen in de week is waarschijnlijk heel herkenbaar voor iedereen. Dit staat ook in verband

    met de sociale jetlag. Sommige mensen hebben hier meer last van dan anderen. Dit komt

    doordat mensen grote verschillen vertonen in de gewenste tijd van hun slaap en activiteit. Dit

    zogenaamde "chronotype" wordt grotendeels geregeld door de circadiane klok. Zowel

    genetische variaties in genen en omgevingsinvloeden dragen bij aan de verspreiding van

    chronotypes in een bepaalde populatie, van extreem vroege types naar extreem late types. De

    meerderheid van de mensen bevindt zich tussen deze uitersten. Mensen met een vroeg

    chronotype, of ook wel in de omgangstaal ‘leeuweriken’ genoemd, worden spontaan vroeg

    wakker en vinden het moeilijk om laat op te blijven in de avond. Terwijl late chronotypes,

    oftewel ‘uilen’, laat naar bed gaan en er ook weer laat uitgaan. Late chronotypes vertonen de

    grootste verschillen in hun slaaplengte tussen werk- en vrije dagen dat leidt tot een

    aanzienlijke slaapschuld op werkdagen (Wittmann et al., Social jetlag: misalignment of

    biological and social time, 2006). Voor meer uitleg over chronotypes, zie 2.2 chronotype.

    Figuur 8. Verschil tussen de sociale klok en de biologische klok (Roenneberg et al, Social

    Jetlag and Obesity, 2012)

  • 15

    Kortom, het tijdverschil tussen werk- en vrije dagen, tussen de sociale klok en de biologische

    klok, wordt ook wel ‘sociale jetlag’ genoemd.

    Er zijn veel gevolgen van een sociale jetlag. Zo leidt een sociale jetlag net zoals de gewone

    jetlag tot een grotere kans op kanker, een hogere bloeddruk, diabetes, hart- en vaatziekten,

    depressie en nog andere gezondheidsproblemen. Ook heeft men meer kans op obesitas

    (Roenneberg, Social jetlag and obesity, 2012).

    Vandaag de dag zijn er steeds meer mensen met een sociale jetlag. Dit komt doordat we door

    moderne technologieën niet meer zo afhankelijk zijn van daglicht, de belangrijkste zeitgeber.

    Elektriciteit is een voorbeeld wat hier voor zorgt. Ook staan we door de moderne

    technologieën ’s ochtend op vaste tijden op. We laten ons nu leiden door de sociale klok,

    terwijl men vroeger minder last had van een sociale jetlag, doordat mensen opstonden

    wanneer het licht werd en gingen slapen wanneer het donker werd. Dus vroeger lieten mensen

    zich nog echt leiden door de biologische klok (Lucius, Was het maar weer lente, 2012).

    3.4 Overgang naar zomer- en wintertijd Maar ook de overgang naar zomer- en wintertijd kan de biologische klok van slag brengen.

    Het duurt dan weer een paar dagen voordat je je weer beter voelt. In de winter kunnen mensen

    moeilijker opstaan. Dit heeft te maken met de biologische klok. De biologische klok houdt

    namelijk rekening met je behoeften en wordt erg sterk beïnvloed door (dag)licht.

    3.5 Leeftijd Er bestaan flinke individuele verschillen in de voorkeur van de biologische klok van mensen:

    we hebben niet allemaal hetzelfde chronotype. Zo bestaan er ochtendmensen en

    avondmensen, zoals al eerder aangegeven is.

    Mensen zijn vanaf hun geboorte een ochtendmens. Naarmate ze ouder worden, komt hun

    chronotype steeds hoger te liggen. Dit komt doordat de hersenen een ontwikkeling maken. De

    biologische klok wordt bij deze verandering mee veranderd, waardoor het dagritme verlengd

    wordt. Hierdoor worden ze vanaf hun twaalfde een avondmens. Het chronotype blijft stijgen,

    totdat ze ongeveer hun twintigste levensjaar bereiken. Hier vindt een omslag plaats en worden

    ze weer langzamerhand steeds meer een ochtendmens. Omdat vrouwen echter iets voor liggen

    op mannen qua groei en ontwikkeling, verschilt het chronotype ook iets van elkaar. Bij

    vrouwen is er een piek bij het gemiddelde van 19,5 jaar, terwijl mannen op hun 21e pas de

    omslag krijgen. Vanaf hun zestigste bereiken de mannen en vrouwen dan het punt dat ze

    gemiddeld hetzelfde chronotype hadden dan dat ze tien waren (Roenneberg et al., A marker

    for the end of adolescence, 2004)! Zie voor nadere toelichting grafiek 9.

  • 16

    Figuur 9. Het gemiddelde chronotype per leeftijd en sekse. Hierin is onder andere te zien dat er een echte piek is rond je

    twintigste. Ook zie je dat een man van 35 hetzelfde chronotype heeft als een vrouw van 25 (Roenneberg, Internal Time).

    Er zijn echter wel enkele kanttekeningen te maken bij de vorige alinea. We spreken er

    namelijk van gemiddeldes. Bij mensen van ongeveer hun twintigste tot hun vijftigste is

    vijftien procent een ochtendmens en vijfentwintig procent een avondmens. Dit verschilt erg

    per individu en het is onder meer genetisch bepaald. Het betekent dus niet dat als je op je

    dertigste een mid-sleep hebt van 5.00 a.m., je op je vijftigste een mid-sleep hebt van 4.0. De

    kans is groot dat je meer een ochtendmens bent geworden, maar voor hetzelfde geld is je

    chronotype helemaal niet veranderd of ben je zelfs meer een avondmens geworden.

    Dus de biologische klok verandert wel degelijk naarmate men ouder wordt. Niet alleen het

    veranderen van ochtendmens naar avondmens of andersom verandert de biologische klok.

    Ook speelt leeftijd een belangrijke rol in de behoefte aan en gevoeligheid voor zeitgebers. Als

    je kijkt naar de zeitgeber ‘temperatuur’, dan zie je dat gemiddeld genomen jongvolwassenen

    goed bij een temperatuur slapen tussen de 18 en 30 graden. Bij ouderen is het bereik van deze

    comfortzone veel kleiner, namelijk tussen de 23 en 25 graden. Dit draagt mede bij aan de

    slaapproblemen die ouderen vaak ervaren (Lucius, Was het maar weer lente, 2012).

  • 17

    Ook verandert de melatoninecurve tijdens je leven. Normaal gesproken begint de

    melatonineproductie bij een volwassene tussen 20.00 en 21.30 uur op gang te komen. Om

    ongeveer drie uur ’s nachts wordt het maximum bereikt en om ongeveer 8.00 uur ’s morgens

    is men weer terug op de basiswaarde. Bij basisschool leerlingen is dit anders. Hierbij komt de

    melatonineproductie al tussen 18.00 en 20.00 uur op gang. Op puberleeftijd vinden

    veranderingen in het ritme van de melatonineproductie en in de hoeveelheid

    melatonineproductie plaats. Hierdoor gaat hun biologische klok als het ware achterlopen. Ze

    worden te laat moe, terwijl hun slaapbehoefte groot blijft. Het gevolg hiervan is dat ze vaak

    langer in hun bed blijven liggen dan dat ze gewend waren.

    Maar dit is niet het enige dat verandert gedurende het leven als je kijkt naar de

    melatonineproductie. De melatonineproductie neemt namelijk ook nog af naarmate je ouder

    wordt (Wetterberg et al., A multinational study of the relationships between nighttime urinary

    melatonin production, age, gender, body size, an