2012-2013 Syllabus OV Nieuwgrieks

101
FACULTEIT DER GEESTESWETENSCHAPPEN Taal en Letterkunde ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN Nieuwgriekse taal en cultuur 2012-2013 UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM

Transcript of 2012-2013 Syllabus OV Nieuwgrieks

FACULTEIT DER GEESTESWETENSCHAPPEN

Taal en Letterkunde

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN

Nieuwgriekse taal en cultuur

2012-2013

UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 1

Colofon

Deze syllabus is een uitgave van

Academische Vaardigheden I: Onderzoek

i.s.m. de opleiding Nieuwgriekse taal en cultuur

Faculteit der Geesteswetenschappen

UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM

Spuistraat 134

1012 VB Amsterdam

Augustus 2012

Deze syllabus is samengesteld door:

Marieke Siebrecht en Anouk Doeven

De syllabus is tot stand gekomen met bijdragen van:

Alice Doek, Anouk Doeven, Masha Furth, Jaap Maat, Marieke Siebrecht, Christiaan-

Willem van der Sluijs, Peter Sonderen, Rudolf Valkhoff, Tatiana Markaki, Ewa

Zakrzewska en Bert Zeeman

Met dank aan:

Arjen Florijn, Jan Hein Furnée, Deniz Karaman, Kees Mercks, Jenny Reynaerts,

Herbert van Rheeden, Caroline Roset en Piet Verkruijsse

Copyright Faculteit der Geesteswetenschappen 2012

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 2

PRAKTISCHE INFORMATIE

Modulebeschrijving

De modulebeschrijving van Onderzoeksvaardigheden Nieuwgrieks (d.w.z. informatie

over het vak) is te vinden op http://studiegids.uva.nl/web/uva/sgs/nl/c/13298.html

(onder het vak: Cultuurkunde 1: Byzantijnse geschiedenis)

Belangrijke internetadressen

Blackboard: http://blackboard.ic.uva.nl

Opleiding Nieuwgrieks: http://www.nieuwgrieks.nl

Bibliotheek Fac. der Geesteswetenschappen: http://www.uba.uva.nl/gw/nieuws.cfm

Zoekmachine van de UvA:

http://lib.uva.nl/primo_library/libweb/action/search.do?dscnt=1&dstmp=134618742450

8&vid=UVA&fromLogin=true

Online catalogus UB: http://opc.uva.nl

HumOz (Gereedschap voor Onderzoek in de Humaniora): http://humoz.hum.uva.nl

(kies het vakgebied: Nieuwgriekse taal en cultuur)

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 3

INLEIDING

De module Onderzoeksvaardigheden wordt verzorgd voor alle studenten van de

Faculteit der Geesteswetenschappen. Hoewel de faculteit een heel scala aan opleidingen

biedt, variërend van Slavische Talen en Culturen tot Media en Cultuur, komt in elke

opleiding één gemeenschappelijk element naar voren dat achter het onderwijs

schuilgaat: wetenschappelijk onderzoek. Schuilgaat, omdat het onderzoek zelf niet altijd

op de voorgrond staat, maar wel een wezenlijk onderdeel uitmaakt van iedere opleiding.

Aan elke universiteit wordt onderzoek verricht door de meeste docenten en door

medewerkers die speciaal voor het doen van onderzoek zijn aangesteld. Naast de

diverse onderwijsinstituten van de faculteit, zoals dat van Taal- en Letterkunde, bestaan

er verschillende, soms interuniversitaire, onderzoeksscholen. Een voorbeeld is het

landelijke Huizinga Instituut waarvan de UvA penvoerder is en dat zich richt op

cultuurgeschiedenis. Elk instituut heeft een andere specialisatie, variërend van

Taalkunde, Ethiek en Middeleeuwen tot de Kunstgeschiedenis van de Moderne Tijd.

Het onderzoek dat bij elke opleiding gedaan wordt, draagt bij aan de kennis over het

betreffende vakgebied: nieuwe ideeën worden getoetst aan bestaande kennis of aan de

praktijk en bestaande kennis wordt kritisch bekeken en aangepast. De opgedane kennis

wordt overgedragen aan de studenten.

Van de studenten wordt verwacht dat zij, na afronding van hun studie, ook in

staat zijn een zelfstandige bijdrage te leveren aan de bestaande kennis. Een bachelor is

in staat een wetenschappelijk onderzoek op te zetten, uit te voeren en de resultaten te

presenteren. Omdat onderzoek zo’n belangrijke plaats inneemt, is het zinvol dat je, als

student aan een universiteit, in een vroeg stadium van de studie kennismaakt met de

beginselen van onderzoek. Tijdens de opleiding krijg je de kennis en de vaardigheden

mee om een eigen mening te vormen (over een bepaald onderwerp binnen het

vakgebied) en anderen van je mening te overtuigen. Je leert met kritische ogen te kijken

naar alle informatie waarmee je tijdens je studie, maar ook daarbuiten, wordt

geconfronteerd. Het is voor een goede wetenschapper een tweede natuur om zichzelf -

en de omgeving - voortdurend vragen te stellen om zo meer te weten te komen. Maar

ook in andere (hogere) beroepsgroepen maakt deze manier van denken - het signaleren,

analyseren en oplossen van problemen - een belangrijk onderdeel uit van de praktijk.

Om dit te kunnen is het nodig dat je een aantal vaardigheden beheerst. Allereerst

heb je sterke argumenten nodig om anderen te overtuigen, gebaseerd op juiste

informatie. Het is dus belangrijk dat je weet waar je de benodigde informatie kunt

vinden en hoe je erachter komt of die juist is. Daarnaast is het van belang dat je

duidelijk maakt wat je precies te weten wilt komen. Ook moet je denkwijze stapsgewijs

gevolgd en gecontroleerd kunnen worden, zodat de lezer/toehoorder zelf de waarde van

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 4

je uitspraken kan bepalen. Je moet dus een helder en gestructureerd mondeling of

schriftelijk verslag kunnen doen van je onderzoek. De basisvaardigheden zijn in essentie

universeel: overal in de wetenschappelijke wereld gelden dezelfde eisen waaraan een

goede probleemstelling en een goed wetenschappelijk onderzoek, ongeacht de omvang,

moet voldoen.

De manier waarop het onderzoek wordt verricht en de resultaten worden

gerapporteerd verschilt echter per vakgebied: elke opleiding gebruikt andere data, heeft

andere invalshoeken en onderzoeksmethoden en een andere manier van het verwerken

van de gevonden gegevens. Tijdens de module Onderzoeksvaardigheden leer je enkele

basisregels die binnen jouw vakgebied gelden. Daarom wordt de module verzorgd door

een vakdocent en is het materiaal gedeeltelijk toegespitst op de voor de opleiding

relevante kennis.

Deze syllabus geeft informatie over de verschillende aspecten van wetenschappelijk

onderzoek (in het vakgebied). In het eerste hoofdstuk wordt beschreven hoe een

wetenschappelijk onderzoek op het gebied van de geesteswetenschappen in het

algemeen wordt opgezet. In de verschillende paragrafen wordt aandacht besteed aan het

formuleren van probleemstellingen, het vinden van (gedrukte en digitale) informatie en

het selecteren en beoordelen van gevonden publicaties. In de hoofdstukken erna wordt

vakspecifieke informatie verstrekt, zoals een beschrijving van de bibliotheek en de

bibliografische conventies. Deze informatie is voor elke opleiding verschillend.

Vervolgens worden algemene aanwijzingen gegeven met betrekking tot de technische

verzorging van werkstukken en het houden van een presentatie. In de bijlagen ten slotte

staat onder andere beschreven hoe er op het Internet gezocht kan worden.

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 5

1. HET OPZETTEN VAN EEN WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK

Volgens de Van Dale is wetenschap: ‘het systematisch geordende geheel van het weten

en van de regels waarmee verdere kennis verkregen kan worden.’

Wetenschappelijk onderzoek richt zich in het algemeen op het creëren van nieuwe

vragen, kennis en inzichten over complexe verschijnselen in natuur, cultuur en

maatschappij. Doel hierbij is de werkelijkheid zo dicht mogelijk te benaderen.1 Een

wetenschapper (ook onderzoeker genoemd) verzamelt aan de hand van gerichte

onderzoeksvragen kennis omtrent het onderwerp. Hij of zij controleert of de geboden

informatie juist is, dat wil zeggen: of de geboden informatie op goede argumenten

berust en/of op een zorgvuldig uitgevoerd experiment en een logische beredenering. De

onderzoeker bekijkt vervolgens op welke punten deze kennis kan worden aangescherpt

en/of uitgebreid. Het onderzoeksproces is een aaneenschakeling van vragen en

antwoorden (en nieuwe vragen). De uit het onderzoek voortkomende inzichten en

kennis moeten op hun beurt weer getoetst kunnen worden en leveren nieuwe vragen op.

Controleerbaarheid is een belangrijk criterium bij het uitvoeren van wetenschappelijk

onderzoek.

De disciplines die vallen onder de geesteswetenschappen richten hun onderzoek

in het bijzonder op het gebied van taal en cultuur. Het onderzoek is gebaseerd op

primaire bronnen (bv. Brieven, kranten, romans, films, interviews) en - in eerste

instantie - secundaire literatuur (wetenschappelijke boeken en artikelen) en niet op

experimenten, zoals bijvoorbeeld in de natuurkunde.

Wat wel als de gemeenschappelijke basis van het geesteswetenschappelijk

onderzoek aangemerkt kan worden, is het bedenken van een onderzoeksopzet/

onderzoeksproces, dat bij alle opleidingen aan deze faculteit volgens hetzelfde stramien

verloopt. De verschillende stappen in dit proces worden in dit hoofdstuk toegelicht. In

de praktijk lopen de verschillende aspecten door elkaar: de probleemstelling wordt vaak

in de loop van het onderzoeksproces bijgesteld op basis van gevonden informatie.

Bovendien heeft de onderzoeker aan het begin van het onderzoek al een beeld van het

antwoord (hypothese).

In de module Onderzoeksvaardigheden wordt het proces van het opzetten van

een onderzoek in zijn geheel doorlopen, om de student kennis te laten maken met de

bestaande regels en methoden. De module Academisch schrijven geeft meer inzicht in

het opzetten van een betoog dat de basis vormt van het uiteindelijke onderzoeksverslag.

1 Meer informatie over de achtergronden van het wetenschappelijk onderzoek in de geesteswetenschappen

volgt in de module Wetenschapsfilosofie.

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 6

De te onderscheiden onderdelen in het onderzoeksproces zijn respectievelijk:

1.1 het formuleren van een onderzoeksvraag of probleemstelling

1.2 het verzamelen van literatuur: het zoeken in het bibliografisch apparaat

1.3 het selecteren van relevante informatie

1.4 het beoordelen van de gevonden literatuur: oriënterend lezen

1.5 het gebruiken van elektronische informatie

1.6 verantwoorden van de gebruikte informatie en het voorkomen van plagiaat

Hieronder volgt een bespreking van deze onderdelen.

1.1 HET FORMULEREN VAN EEN ONDERZOEKSVRAAG OF PROBLEEMSTELLING

Elk wetenschappelijk onderzoek, van welke omvang ook, is begonnen met het

formuleren van een onderzoeksvraag of probleemstelling. Een probleem- of

vraagstelling kan kort omschreven worden als het poneren van een vraagstuk. Hiermee

direct verbonden is de voorkennis. Vanuit deze voorkennis kun je tot een vraagstelling

over de te onderzoeken materie komen. Iedere onderzoeker beschikt immers over

voorkennis over het onderwerp dat hem of haar interesseert. Deze kan variëren van heel

beperkte tot bijzonder gespecialiseerde kennis. Meestal vormt deze voorkennis ook de

aanleiding en de motivatie om aan de studie te beginnen. De aard van de voorkennis kan

heel verschillend zijn. Vaak heeft de onderzoeker op basis van zijn voorkennis een

vermoeden van het mogelijke antwoord. De formulering hiervan wordt een hypothese

(vooronderstelling) genoemd.

Voorbeelden van probleemstellingen uit diverse onderzoeksgebieden zijn:

a. Wat is literatuur?

b. Tijdens de Renaissance was er sprake van een ‘universeel kunstenaar’;

waren de kunstenaars dus vroeger creatiever dan nu?

c. Waarom gaan mensen naar de film?

d. Hoe kwam Emile Zola tot het naturalisme?

e. Behoren de (kitscherige) beelden van Jeff Koons tot het domein van de

beeldende kunst?

f. Is het Russenorsk te beschouwen als een pidgin-taal?

g. Zijn het Baskisch en het Catalaans verwante talen?

h. Verloopt de gebarentaalverwerving bij dove kinderen via dezelfde stadia

als gesproken-taalverwerving bij horende kinderen?

Hoe kun je de bovenstaande vragen typeren? Er zijn vragen die beginnen met een

vragend voornaamwoord (hoe, wat, waar, waarom) en vragen die dat met een werk-

woord doen. Deze laatste groep vragen leidt in de praktijk meestal tot een ontkenning of

een bevestiging van de vraag, voorzien van een reeks argumenten. Men noemt dit wel

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 7

een gesloten vraag. Vragen met een vragend voornaamwoord noemt men open vragen.

Vraag a is duidelijk een open vraag. Vraag b gaat uit van een vooronderstelling (de

universele kunstenaar uit de Renaissance is waarschijnlijk creatiever dan de

hedendaagse); daarna volgt pas de eigenlijke vraag. Welk antwoord verwacht deze

vragensteller? Kennelijk is het de bedoeling dat er met een bevestiging of ontkenning,

uitgebreid met redenen, op geantwoord wordt, bijvoorbeeld: ja, Da Vinci was creatiever

dan Karel Appel, omdat… Of: nee, Michelangelo was vanwege zijn hang naar de

Oudheid veel beperkter dan de hedendaagse kunstenaar die van de hele geschiedenis

gebruik kan maken. De vraag naar de creativiteit is dus een gesloten vraag. Hoe kwam

Emile Zola tot het naturalisme?, is een vraag waarop geen bevestigend of ontkennend

antwoord is te geven. Bovendien begint de vraag met een vragend voornaamwoord en is

dus een open vraag.

Ook naar inhoud kunnen vragen van elkaar onderscheiden worden. Vraag a

houdt zich bezig met een kwestie die net zo breed is als de vraag naar wat het menselijk

leven is, wat kunst is, enzovoort. Door deze omvang en reikwijdte is de vraag niet erg

geschikt als onderzoeksvraag. Vraag b over de creativiteit van de Renaissancemens is

interdisciplinair, omdat ze drie vakgebieden op elkaar betrekt: de psychologie, de

sociologie en de kunstgeschiedenis. De psychologie omdat creativiteit een

psychologisch begrip is dat op de Renaissance wordt geprojecteerd; sociologisch omdat

er een vooronderstelling in zit die alle Renaissancemensen creatief maakt; en

kunsthistorisch omdat de vragensteller feitelijk aan veelzijdige kunstenaars denkt, zoals

de ‘uomo universale’, Leonardo da Vinci. Vraag c over de motivatie van mensen om

naar de film te gaan is een open vraag die niet gebaseerd is op (veel) voorkennis, omdat

het een heel algemene notie is. Waar richt deze vraag zich op? Op motieven waarom

mensen – een heel algemeen gedefinieerde groep – naar de film gaan. De vraag naar de

motivatie van een groep mensen behoort tot het psychologische of sociologische terrein,

en niet per se tot bijvoorbeeld de filmwetenschap. Door de vraag te beperken tot een

bepaalde groep mensen en tot een bepaald type films (speelfilm, documentaire), kan er

mogelijk een bruikbaarder vraag bedacht worden. Vraag d over Zola’s relatie tot het

naturalisme is een open vraag. Maar er zit de vooronderstelling in opgesloten dat een

deel van Zola’s werk tot het naturalisme gerekend wordt. Hoe hij tot het naturalisme

kwam is een vraag waarin veel facetten een rol spelen: historische gebeurtenissen,

vriendschappen, discussies, literaire kritiek et cetera.

Het stellen van een goede, dat wil zeggen: onderzoekbare vraag is niet eenvoudig.2 Een

goede formulering van de vraag leidt tot een helder en afgebakend antwoord. Hiervoor

2 Gebaseerd op: Markenhof, A. en H. Oost. Een onderzoek voorbereiden. Baarn: HB uitgevers, 2002. Dit

overzichtelijke boekje geeft stapsgewijs aan hoe je tot een goede vraagstelling kan komen.

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 8

is het noodzakelijk dat je zo nauwkeurig mogelijk formuleert wat je precies wilt weten

en hoe je denkt daarachter te kunnen komen. De onderzoeksvraag is op te splitsen in

deelvragen die structuur geven aan je onderzoek. Je moet aangeven welke plaats het

onderzoek inneemt binnen het vakgebied, welke keuzes je hebt gemaakt en van welke

vooronderstellingen je bent uitgegaan. Ook dien je de lezer te overtuigen van het nut

van het onderzoek. Sommige vragen zijn veel te breed geformuleerd, andere zijn weer

veel te beperkt. Daarnaast speelt de beschikbare tijd een rol. Een onderzoeker die een

proefschrift voorbereidt, heeft lang de tijd om (literatuur)onderzoek te doen. Een

beginnend onderzoeker, zoals een propedeusestudent Geesteswetenschappen, moet zijn

literatuuronderzoek zo snel maar toch zo adequaat mogelijk doen. Dit heeft natuurlijk

consequenties voor de vraagstelling. Hoe gerichter de vraag, des te gerichter kan er naar

relevante literatuur gezocht worden. Een vraag wordt gerichter als je het domein

duidelijk afbakent. Dit is het geval als de vraag zich beperkt tot 1) het eigen vakgebied,

2) een bepaalde periode of locatie, 3) een bepaald taalgebied, 4) een omschreven groep

mensen of objecten, et cetera. Vermijd het gebruik van vage termen of begrippen die op

een verschillende manier geïnterpreteerd kunnen worden. Formuleer je vraag zo helder,

duidelijk en precies mogelijk. Breid je voorkennis uit als blijkt dat die niet adequaat

genoeg is om een heldere vraagstelling te kunnen formuleren.

Daarnaast dien je je als onderzoeker bewust te worden van de aard van de vraag.

Deze kan beschrijvend zijn, verklarend of interpretatief, waarderend of evaluerend, of

een combinatie van deze elementen. Beschrijvend heeft meestal betrekking op vragen

naar de opeenvolging van gebeurtenissen, de verschillende aspecten, onderdelen of

eigenschappen van een zaak, een gebeurtenis, een kunstwerk, een institutie et cetera

(voorbeeld: hoe zit de Tweede Kamer in elkaar?). Verklarend of interpretatief is een

vraag wanneer naar oorzaken of redenen wordt gevraagd voor bepaalde gebeurtenissen

(voorbeeld: welk verband bestaat er tussen de aanleg van de boulevards in Parijs door

Hausmann en de veranderde opvattingen over militaire strategieën in de negentiende

eeuw?). Evaluerend of waarderend is een vraag die zich richt op de opvattingen over

bepaalde zaken in een bepaalde tijd (voorbeeld:was de inval in Irak in het licht van de

beschikbare informatie een strategische beslissing voor de Amerikaanse

veiligheidsbelangen?). Dit leidt tot een positief of negatief waardeoordeel.

In het algemeen zijn vragen op geesteswetenschappelijk gebied een combinatie van

deze drie soorten vragen. Zodra de probleemstelling vorm gaat krijgen, zal er gericht

onderzoek naar beschikbare informatie gedaan moeten worden.

1.2 HET VERZAMELEN VAN INFORMATIE

Als de onderzoeksvraag geformuleerd is, is het zaak informatie te vergaren om de vraag

te kunnen beantwoorden. De wetenschap die langs methodische weg tot vondsten of

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 9

ontdekkingen leert komen, noemen we heuristiek.3 Om relevante literatuur met

betrekking tot een probleemstelling te vinden, zijn er verschillende methoden om te

zoeken in het zogenoemde bibliografisch apparaat. Hieronder worden twee manieren

beschreven die elkaar aan kunnen vullen: de sneeuwbalmethode en de systematische

methode. De sneeuwbalmethode is behalve een zoekmethode ook een goede manier om

je te oriënteren op de literatuur, omdat je de publicaties meteen in handen hebt. De

systematische methode leidt naar publicaties via een verfijnd netwerk van onder meer

catalogi en bibliografieën. Een digitaal zoekprogramma dat kan helpen bij het vinden

van de juiste informatie op elk vakgebied heet GIRAF (General Information Retrieval

All Faculties), dat beschikbaar is via Internet: http://cf.hum.uva.nl/nhl/Giraf/index.htm.

Dit systeem laat via een soort boomstructuur zien dat je begint met:

een globale oriëntatie

die vervolgens overgaat op de

uitgebreidere sneeuwbalmethode op basis van de reeds gevonden publicatie(s).

Dit wordt aangevuld en gecompleteerd met een

systematische zoekgang.

De globale oriëntatie vormt feitelijk het begin van de sneeuwbalmethode. Zodra je de

(voorlopige) gegevens hebt gevonden, kun je deze ook systematisch onderzoeken.

Sneeuwbalmethode

Naast het systematisch zoeken via de ‘bewegwijzering’ van het handboek en de

encyclopedie naar de alfabetische catalogi en andere middelen waarmee elk gebied

systematisch afgezocht wordt, kun je ook gebruik maken van de zogenoemde

sneeuwbalmethode. Deze wordt zo genoemd naar analogie van een sneeuwbal die als

een klein balletje begint maar gaandeweg steeds dikker en groter wordt. Hierbij speelt

het toeval een grotere rol dan bij een systematisch zoekgang. Bij juiste toepassing kan

hetzelfde resultaat bereikt worden. Het is echter beter om de beide methoden te

combineren.

Het is moeilijk te bepalen wanneer de sneeuwbal begint te rollen: voor elke

onderzoeker kan dat moment anders liggen. Men kan op ideeën komen door

handboeken door te nemen, of in een bibliotheek met een open opstelling voor een

boekenkast te gaan staan en boeken ter hand te nemen en door te bladeren. Soms brengt

de lezing van een uitvoerige noot de sneeuwbal op gang. De gevonden titels worden

opgezocht en vervolgens wordt gekeken of er een literatuurlijst achterin staat, die de

moeite van het volgen waard is.

3 Denk aan Archimedes’ beroemde uitspraak die hij deed toen hij in bad zijn wet over de opwaartse druk van

vloeistoffen ontdekte: ‘Eureka’ (Grieks: ik heb gevonden).

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 10

Een goed beginpunt voor deze methode is in het algemeen een – bij voorkeur recente –

dissertatie of proefschrift. De auteur hiervan wordt geacht, in ieder geval op datum van

verschijnen, het meest van dit onderwerp te weten en er het meest over te hebben

gelezen. Daarom zal zijn literatuurlijst zo veel mogelijk publicaties bevatten die tot dan

toe over het onderwerp zijn verschenen. De meeste dissertaties zijn bovendien voorzien

van een inleiding, waarin de stand van wetenschap met betrekking tot het onderzoek

wordt beschreven. Daaruit kan blijken of er een bepaalde discussie is gevoerd en of

bepaalde auteurs veel over het onderwerp hebben geschreven. Let er wel op dat de

promovendus literatuur verzameld heeft met zijn eigen onderzoeksvraag in het

achterhoofd en die zal ongetwijfeld van de onderzoeksvragen van anderen verschillen.

Wanneer er geen goede literatuurlijst voorhanden is, is het ook zinnig te kijken

welke auteurs steeds terugkomen in de diverse lijsten. Blijkbaar zijn dat de echte

deskundigen op dit gebied. Het verdient aanbeveling ook bij die namen weer naar

publicaties te zoeken. In feite gaat dit proces steeds door: de sneeuwbal rolt verder. Het

eindpunt is bereikt wanneer men geen nieuwe titels meer vindt, of wanneer men steeds

dezelfde titels tegenkomt. Overigens is dit eindpunt ook afhankelijk van het gestelde

doel van het onderzoek. Voor een dissertatie moet in feite alle relevante literatuur bij de

auteur bekend zijn. Bij het schrijven van een essay in een krant of het maken van een

werkstuk is een weloverwogen keuze veel belangrijker.

Om het toeval zoveel mogelijk uit te sluiten, is het goed een paar regels in acht te

nemen. De eerste regel is al genoemd: combineer deze manier van zoeken met een meer

systematische. Om te controleren of de sneeuwbal gewerkt heeft, kan ook een

steekproef worden gedaan in enkele jaargangen van bibliografieën: leveren zij niets

nieuws op, dan mag worden aangenomen dat men via de sneeuwbalmethode de

relevante literatuur heeft gevonden.

Verdere aanwijzingen: probeer te voorkomen dat de literatuur die gevonden

wordt eenzijdig is. Dat wil zeggen, dat zij niet uit één bepaalde periode stamt, zodat er

bijvoorbeeld recente publicaties ontbreken, of uit slechts één taalgebied of land. Wees er

ook attent op dat er in sommige vakgebieden verschillende scholen zijn die van elkaar

afwijkende visies hebben. Wanneer er, zoals boven gezegd, specialisten zijn in dit

onderwerp, zoek dan ook onder hun namen, omdat hun andere publicaties ook van

belang kunnen zijn.

De sneeuwbalmethode lijkt persoonlijker dan de systematische methode, die

hieronder wordt beschreven, omdat de verborgen agenda van de onderzoeker meer

ruimte krijgt. De systematische methode beoogt neutraliteit en objectiviteit. Dit is

uiteindelijk maar ten dele zo: de systematische methode kent die verborgen agenda net

zo goed; in beide gevallen is er sprake van een voortdurend selectieproces, dat

persoonsgebonden is. Dat maakt iedere literatuurkeuze anders en iedere benadering van

een probleemstelling uniek.

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 11

Systematische methode

Voor goed wetenschappelijk onderzoek is het belangrijk dat je zoveel mogelijk

publicaties over je onderwerp vindt, zodat je een overzicht hebt van wat er over je

onderwerp is geschreven. Hiervoor is het systematisch zoeken een goede aanvulling op

de eerder beschreven sneeuwbalmethode. In de eerste plaats dien je de (toevallige)

kennis over je onderzoeksvraag aan te vullen. Dit betreft bijvoorbeeld algemene kennis

over het onderwerp zoals data, personen en objecten, met andere woorden feitelijke

informatie. Hiervoor gebruik je handboeken, dat wil zeggen: overzichtsboeken,

encyclopedieën en lexica.

Een overzichtsboek is een, vaak lijvig, boekwerk waarin het vakgebied of een

deel ervan in vogelvlucht behandeld wordt. Een specialistische studie is het

tegenovergestelde van een handboek: hierin wordt een deel van een onderwerp uit een

handboek bestudeerd. Voor de oriënterende fase is deze minder geschikt, omdat vaak

nog niet helemaal duidelijk is wat je zoekt. Encyclopedieën bieden informatie over

allerlei zaken, en zijn soms algemeen (Grote Winkler Prins encyclopedie) en soms

specifiek (Encyclopedia of world art). Het lexicon ten slotte is een soort woordenboek

met annotaties (= korte omschrijvingen). In handboeken staat meestal ook een lijst met

literatuur over het onderwerp, die je mogelijk kunt gebruiken. Bedenk dat handboeken

meestal al wat ouder zijn en dus niet de meest recente informatie bevatten.

Om na het verzamelen van de basisgegevens verder te kunnen zoeken (je komt

overigens tijdens je literatuuronderzoek vaak weer terug bij de handboeken omdat je

telkens weer nieuwe gegevens vindt), kun je aan de hand van trefwoorden systematisch

gaan zoeken in de UvA-Catalogus van de universiteitsbibliotheek (UB) en in

bibliografieën. Hoe je precies kunt zoeken naar publicaties in de UB en andere

binnenlandse en buitenlandse bibliotheken kun je nalezen in het hoofdstuk over de

bibliotheken. Daar zie je ook hoe je in de bibliotheken kunt leren zoeken via de online

webcursus ‘Informatie zoeken’ die speciaal is ontwikkeld voor studenten

Geesteswetenschappen en bovendien hoe je publicaties kunt aanvragen uit het magazijn.

De UB heeft namelijk een gesloten magazijn, in tegenstelling tot de meeste

vakbibliotheken die een open opstelling hebben. Daar zijn de publicaties meteen in te

zien.

Een bibliografie is eenvoudig gezegd een geordende lijst met publicaties met

één gezamenlijke noemer. De titels zijn geselecteerd op grond van het onderwerp, de

taal, de periode, et cetera. Vaak is dit een lijst met of index van bepaalde namen of

publicaties, zoals Het Nederlands Repertorium van Familienamen, dat de familienamen

en de aantallen dragers van die familienamen bevat, zoals opgegeven bij de Volkstelling

van 31 mei 1947. In tegenstelling tot de catalogus van de UB geeft een bibliografie

echter niet aan waar de publicatie zich bevindt en is zij dus niet bezitsgebonden. Een

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 12

bibliografie geeft alleen aan wat er over een bepaald onderwerp (in een bepaalde

periode) is geschreven. De opgenomen titels zijn vaak geannoteerd, zodat snel duidelijk

wordt of een titels relevant is voor je onderzoek. Sommige bibliografieën zijn afgesloten

(eenmalige uitgave) en andere zijn lopend, wat betekent dat ze nog telkens (meestal per

jaar) worden aangevuld en geactualiseerd. Lopende bibliografieën worden ook wel een

repertorium genoemd. Kijk altijd goed welke publicaties in een bibliografie zijn

opgenomen, want sommige bevatten alleen boeken en geen artikelen, of andersom. De

titel of de inleiding van een bibliografie geeft meer informatie over de precieze

afbakening (van periode, onderwerp en soorten publicaties) van de opgenomen titels.

Afgesloten bibliografieën, zoals een bibliografie van films over kunst: Films on

art bibliography: 1994 edition, zijn actueel tot een paar maanden voor het verschijnen

in druk (in verband met de productietijd van het boek). Voor meer recente titels zul je

dus ook lopende bibliografieën moeten raadplegen. Het is raadzaam om met de laatste

jaargang van een bibliografie te beginnen, omdat je zo bijvoorbeeld ook recente

gespecialiseerde literatuur over je onderwerp kunt tegenkomen.

Steeds meer bibliografieën zijn digitaal raadpleegbaar. Kijk via de Digitale

Bibliotheek welke databases er in je eigen vakgebied beschikbaar zijn.4 Via deze weg

kun je overigens ook digitaal gepubliceerde tijdschriften direct raadplegen. Neem voor

details de hoofdstukken over de bibliotheken goed door en zorg dat je minstens één keer

de hele webcursus ‘Informatie zoeken’ hebt gedaan.5 Welke bibliografieën van belang

zijn op je eigen vakgebied kun je nalezen in het hoofdstuk over de

opleidingsbibliotheek.

Een lijst van de door de auteur gebruikte literatuur, vaak opgenomen achterin

een boek of artikel en/of verspreid in de noten te vinden, is géén bibliografie, maar een

literatuurlijst (literatuuropgave).

1.3 HET SELECTEREN VAN RELEVANTE INFORMATIE

Nadat je een overzicht hebt verkregen van de publicaties die relevant kunnen zijn voor

het beantwoorden van de onderzoeksvraag, ga je over tot het selecteren van de

gevonden informatie. De hoeveelheid en diversiteit van informatie neemt voortdurend

toe. Niet alle informatie is echter bruikbaar voor wetenschappelijk onderzoek en

bovendien is niet alle informatie even relevant voor het beantwoorden van jouw

specifieke onderzoeksvraag. Daarom is het nodig de gevonden informatie te selecteren

op bruikbaarheid voor het specifieke onderzoek. Bedenk dat je bij je literatuuronderzoek

4 http://www.uba.uva.nl/gw. Klik op Vakgebieden en kies je eigen vakgebied. Klik daarna op

Vakgebiedsportaal. 5 Zie hiervoor het hoofdstuk over de universiteitsbibliotheek.

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 13

zowel artikelen in (elektronische) tijdschriften, bundels, catalogi en dergelijke moet

zoeken, als boeken, (elektronische) tekstuitgaven en gespecialiseerde websites.

Bij het opstellen van de uiteindelijke literatuurlijst maakt de onderzoeker dus

voortdurend keuzes. Dat gebeurt in eerste instantie op basis van de titelbeschrijving

en/of een annotatie. Wanneer er vervolgens uit de lijst een aantal publicaties wordt

gekozen om nader te bekijken, vindt er opnieuw een selectie plaats. Na de volgende

fase, het oriënterend lezen, volgt de laatste selectie.

Het is vaak moeilijk te beredeneren waarom bepaalde publicaties worden

gekozen en andere niet, omdat de keuze vaak intuïtief plaatsvindt. Toch let je onbewust

wel op een aantal zaken en is het goed om dit minstens één keer duidelijk te formuleren.

Je bent je dan bewust van de stappen die in het vervolg als vanzelf worden genomen.

De eerste selectie van (de meest) bruikbare informatie vindt plaats op basis van

de titel en/of de auteur(s), maar ook de uitgever, de publicatiedatum of overige in de

titelbeschrijving of annotatie gegeven informatie kan bepalen waarom je voor je

onderzoek de ene publicatie verkiest boven een andere. De gevonden informatie moet

aan een aantal criteria voldoen, die in veel gevallen uit de titelbeschrijving af te lezen

zijn. Zo moet zij:

aansluiten op de onderzoeksvraag

toegankelijk zijn: in een taal zijn geschreven die de onderzoeker beheerst en

aanwezig zijn in een toegankelijke bibliotheek

een ‘wetenschappelijk gehalte’ hebben: wetenschappelijke publicaties geven een

overzicht van eerder verschenen relevante publicaties op het betreffende gebied

en bevatten een verantwoording van de gebruikte informatie (zijn

controleerbaar).

Het is van belang onderscheid te maken in soorten vakliteratuur. In het bovenstaande is

al sprake geweest van dissertaties, van artikelen in bundels en tijdschriften, van

tentoonstellingscatalogi en van recensies. Een grove scheiding zou gemaakt kunnen

worden tussen wetenschappelijke studies en meer journalistieke essays, tussen

onderzoeksverslagen en overzichtswerken, tussen teksten voor een groot geïnteresseerd

publiek en dissertaties voor specialisten. Het is noodzakelijk de diepgang van een tekst

te bekijken, de doelgroep te bepalen en de wijze te doorzien waarop het onderwerp is

benaderd. Bij de keuze van de te gebruiken informatie spelen deze eerste indrukken een

grote rol. En nogmaals: om een goede keuze te kunnen maken, moet de eigen

vraagstelling helder en nauwkeurig geformuleerd zijn.

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 14

Er zijn grofweg twee soorten selectiecriteria: meer technische en meer inhoudelijke.

Met technische selectiecriteria bedoelen we vragen als:

is de publicatie geschreven in een taal die de onderzoeker beheerst?

is de publicatie aanwezig in een toegankelijke bibliotheek?

bevat de publicatie een wetenschappelijke of juist een journalistieke tekst?

bevat de titel minstens een van de geformuleerde trefwoorden?6

De inhoudelijke selectiecriteria concentreren zich op dit laatste punt. Als voorbeeld

gebruiken we hier een vraag over Picasso: Vormt het werk Les Demoiselles d’Avignon

inderdaad het beginpunt van de ontwikkeling van de kubistische stijl bij Picasso?

Trefwoorden kunnen dus zijn: Picasso, Les Demoiselles d’Avignon, en

kubisme/cubisme/cubism (let op het gebruik van meertalige trefwoorden!).

Als voorbeeld van een literatuurlijst is hier het lijstje publicaties uit het bekende

handboek van Horst W. Janson (A History of Art) overgenomen:

Barr, A.H. (ed.). Cubism and Abstract Art. New York, 1966 [1936].

Barr, A.H. Picasso, Fifty Years of his Art. New York, 1966 [1946].

Daix, P. Cubists and Cubism. New York, 1982.

Rosenblum, R. Cubism and Twentieth Century Art. New York, 1976.

Rubin, W. Pablo Picasso. A Retrospective. New York, 1980.

Een eerste selectie geschiedt op basis van de trefwoorden ‘Picasso’ en ‘kubisme’.

Slechts twee komen in de titels voor. De combinatie van beide komt nergens voor. Het

is dus moeilijk in één oogopslag te zeggen of de boeken relevant zijn voor de gestelde

vraag. Op zo’n moment is het goed om duidelijk te formuleren wat er verwacht wordt

van de literatuur: moet Picasso’s plaats in het kubisme behandeld worden of moet de

plaats van het kubisme in Picasso’s oeuvre centraal staan? Moet de literatuur gaan over

de ontwikkeling die het kubisme als stroming heeft doorgemaakt of over de

ontwikkeling van Picasso als kunstenaar? Zo redenerend wordt het waarschijnlijk

duidelijk dat het niet gaat om de verhouding tussen kubisme en abstracte kunst (Barr,

1966) maar wel om de ontwikkeling van de kunstenaars in het kubisme (Daix, 1982). Er

mag worden aangenomen dat Picasso en Les Demoiselles d’Avignon in dit boek zullen

worden genoemd.

Afhankelijk van de vraag kan het belangrijk zijn juist ‘oudere’ literatuur op te

nemen. Voor een probleem als het hierboven gestelde is het nuttig te onderzoeken of de

meningen over bijvoorbeeld Les Demoiselles d’Avignon en het kubisme in de loop van

de tijd zijn veranderd. De titels moeten zo worden geselecteerd, dat er publicaties uit

verschillende tijden worden opgenomen. Wat het bovenstaande lijstje betreft heeft die

selectie eigenlijk al plaatsgevonden: Barr als representatieve titel van vóór de Tweede

6 Sommige titels bevatten niet de gebruikte trefwoorden maar kunnen wel degelijk bruikbaar zijn. Gebruik

dit criterium dus met enige voorzichtigheid!

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 15

Wereldoorlog en Daix als een recente titel. Hetzelfde zou moeten gelden voor de taal en

de plaats van uitgave van de publicatie. Uitsluitend publicaties selecteren die zijn

verschenen in New York of in de Engelse taal kan geen evenwichtig beeld geven.

Het is eveneens belangrijk om de specialist in het onderwerp te achterhalen:

daarvan moet minstens één uitgave op de lijst staan. In het lijstje van Janson staan twee

titels van Barr, daarom is het goed er een van hem te kiezen. Verder is de lijst te kort om

er echte deskundigen uit af te kunnen lezen; daarvoor moeten andere literatuurlijsten

gezocht worden.

Ook bij het gebruik van de sneeuwbalmethode is het belangrijk de

literatuurkeuze te verantwoorden. Dat een boek thuis in de boekenkast staat, is geen

goed selectiecriterium; dat twee hoofdstukken een deel van de gestelde vraag

behandelen wel. De toevalsfactor die bij het ‘sneeuwballen’ nog een rol speelde, moet

dus bij het selecteren verdwenen zijn. Selecteren is geen toeval.

De aard van het document kan ook bepalend zijn bij de keuze van te gebruiken

informatie. Globaal worden drie soorten publicaties onderscheiden:

1. Primaire bronnen. Dit zijn de onderwerpen van onderzoek zelf. Bijvoorbeeld:

voorwerpen, kunstwerken, brieven, autobiografieën.

2. Naslagwerken. Dit zijn algemene informatiebronnen. Bijvoorbeeld:

woordenboeken, encyclopedieën, bibliografieën, handboeken.

3. Secundaire bronnen. Dit zijn meer of minder uitvoerige uitweidingen over het

onderwerp van onderzoek. Bijvoorbeeld: populair wetenschappelijke werken,

koffietafelboeken, krantenartikelen, tijdschriftartikelen, monografieën,

biografieën.

1.4 HET BEOORDELEN VAN DE GEVONDEN PUBLICATIES: ORIËNTEREND LEZEN

De laatste selectie wordt gedaan bij het ‘doorbladeren’ van de literatuur. In dit stadium

moet een beeld gevormd worden van de inhoud van de teksten, om te kunnen

beoordelen welke publicatie geschikter is dan de andere. Dit wordt ook wel oriënterend

lezen genoemd: een efficiënte korte analyse van wat het boek, het artikel, of de website

te bieden heeft. Door op een aantal punten te letten, kan een publicatie in vrij korte tijd

worden gekarakteriseerd. De verschillende punten geven allemaal informatie die van

belang is voor de selectie.

Formele karakterisering

Na de feitelijke gegevens (auteur, titel, plaats en jaar van uitgave et cetera) volgt het

eerste deel van de karakterisering: het formele gedeelte. Dit betreft de meer uiterlijke

kanten van de publicatie.

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 16

Welk type literatuur is het: een artikel of een boek, een bundel of een catalogus,

een overzichtsboek of een speciale studie, een website of een elektronische

publicatie?

Hoe uitgebreid is de inhoudsopgave?

Is er een register of index waardoor de publicatie makkelijk toegankelijk is?

De hoeveelheid illustraties maakt duidelijk waar de nadruk van de auteur ligt en

de verhouding tekst en afbeelding vertelt mogelijk iets over de diepgang van de

publicatie.

Het gebruik van noten maakt de tekst controleerbaar.

Dit geldt ook voor de literatuurlijst.

Zijn er daarnaast nog andere hulpmiddelen, zoals een glossarium (verklarende

woordenlijst), chronologische of andere tabellen?

Inhoudelijke karakterisering

Voor de inhoudelijke analyse kan niet meer worden volstaan met het bekijken van het

uiterlijk en de indeling van de publicatie, nu moeten er stukken gelezen worden. Ook

hierin moeten economische keuzes gemaakt worden. Per slot van rekening moet een

karakterisering bij wijze van spreken staande bij de boekenkast uitgevoerd kunnen

worden.

Om de inhoud van een tekst snel en globaal te doorzien, kan men veelal volstaan

met het begin en het einde te lezen. In het geval van vakliteratuur zijn dat – vaak, maar

lang niet altijd – de geëigende plaatsen voor de inleiding met de probleemstelling en de

conclusie en samenvatting. Uit de inhoudsopgave kan worden opgemaakt of de

publicatie op deze wijze is ingedeeld. Wanneer er geen sprake is van een duidelijke

inleiding, dan is het lastiger te achterhalen waar de auteur het precies over heeft en

waarom dit boek is geschreven. Soms kan de conclusie opheldering geven, wanneer

daarin in één adem wordt beschreven wat de bedoeling van het onderzoek was en wat

de resultaten zijn. Niet iedere publicatie is voortgekomen uit een duidelijke

vraagstelling. Bij overzichtsboeken bijvoorbeeld zit het doel van het boek al in de opzet

besloten. Bij artikelen over bijvoorbeeld taalonderzoek kun je de zogenaamde abstract

doorlezen. Deze staat aan het begin van het artikel en geeft een samenvatting.

De inhoudsopgave, waarin de titels van de verschillende hoofdstukken zijn

vermeld, vertelt iets over hoe het betoog is opgebouwd. Het is prettig als de

hoofdstukken veelzeggende titels hebben; titels als ‘Hoofdstuk I, II en III’ geven geen

informatie. In dit laatste geval kan men het beste de eerste en de laatste alinea van het

hoofdstuk lezen.

Een zeer handig hulpmiddel is een register of index. Hierdoor kan op trefwoord

worden gezocht – dikwijls alleen op persoonsnaam, maar soms ook op zaaknaam.

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 17

Probeer weer zoveel mogelijk trefwoorden te formuleren: de auteur heeft waarschijnlijk

een andere benadering en gebruikt mogelijk andere termen. Wanneer een boek gebruikt

wordt om heel specifieke informatie te vinden, is het register het eerste dat men

raadpleegt.

De inhoud van de noten laat zien welke bronnen de auteur heeft gebruikt.

Gebruikt de ene auteur voornamelijk bronnen (bijvoorbeeld brieven en archiefstukken)

en de andere veel vakliteratuur, dan kunnen beide publicaties elkaar goed aanvullen. Dit

is ook uit de eventuele literatuuropgave op te maken.

Het taalgebruik maakt duidelijk voor welk publiek de publicatie bedoeld is.

Zuiver wetenschappelijke publicaties bezitten een wetenschappelijk niveau dat soms te

herkennen is aan het gebruik van vaktermen en aan citaten in de moderne talen die niet

vertaald zijn. Maar er zijn ook andere vormen van taalgebruik die verraden met wat

voor soort uitgave men te maken heeft. Denk maar aan een bundeling van brieven,

dagboekaantekeningen, kunst- en literaire kritieken, manifesten van schrijvers,

kunstenaars en interviews.

Als laatste is de visie van de auteur op zijn onderwerp een belangrijke

aanwijzing. Onder visie of uitgangspunt wordt verstaan de wijze waarop de

wetenschapper zijn onderwerp benadert en daarmee samenhangend de gebruikte

onderzoeksmethode. Dit is vaak niet te achterhalen door alleen maar diagonaal of

oriënterend te lezen. Sommige auteurs geven hun visie duidelijk aan in hun inleiding.

Ook de uitgever kan dit in de flaptekst of op de achterkant van een publicatie verwoord

hebben. En ten slotte kan de context van de publicatie ook inzicht geven in de

benaderingswijze, bijvoorbeeld wanneer een boek deel uitmaakt van een serie, of

wanneer het tijdschrift waarin het artikel gepubliceerd is een bepaalde thematische of

filosofische ‘kleur’ heeft. Een benaderingswijze is vaak makkelijker uit een artikel te

destilleren dan uit een groter onderzoek. Een kortere tekst dwingt een auteur het

gekozen uitgangspunt snel duidelijk te maken.

1.5 HET GEBRUIKEN VAN ELEKTRONISCHE INFORMATIE

Steeds meer informatie wordt ook of uitsluitend op het Internet gepubliceerd. In de

universiteitsbibliotheek komen er bijvoorbeeld bijna elk week nieuwe elektronische

tijdschriften bij, die volledig nieuw zijn, de gedrukte tijdschriften vervangen of naast

deze worden uitgegeven. De informatie verschilt dan niet tussen beide media, maar wel

de toegankelijkheid. Het elektronische tijdschrift is nooit uitgeleend (soms is wel het

aantal gebruikers op hetzelfde moment gelimiteerd) en je kunt het vaak eenvoudig op

woorden doorzoeken.

Naast de gemoderniseerde, of gedigitaliseerde, ‘oude media’, wordt er natuurlijk

ook buiten de wetenschappelijke instellingen informatie gepubliceerd, die slechts ten

dele door de universiteitsbibliotheken wordt geïnventariseerd. Wetenschappers houden

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 18

bijvoorbeeld eigen websites bij, maar ook allerlei andere personen of instellingen doen

dat. Via zoekmachines als Google (zie bijlage Zoeken op Internet) kom je daar terecht.

Deze informatie is soms heel bruikbaar, maar toch moet je vooral bij de niet

systematisch gecontroleerde informatie (zoals dat bij universiteitsbibliotheken meestal

wel gebeurt) extra alert zijn op de betrouwbaarheid van de informatie. 7

Inmiddels is er

al een heel corpus aan controlemiddelen ontwikkeld, om informatie op het Internet

kritisch te bekijken en te analyseren.

Omdat het Internet een nauwelijks gecontroleerde informatiebron is, is het

raadzaam extra voorzichtig te zijn met het interpreteren en gebruiken van de gegevens

die we daar aantreffen. Niet alleen verdwijnen websites bijvoorbeeld opeens spoorloos,

ook de gegevens zelf veranderen razendsnel. We kennen dit probleem van het

verdwijnen of veranderen van informatie natuurlijk al langer. Er gaan immers

manuscripten en boeken verloren; banden en videotapes die gebruikt zijn voor

bijvoorbeeld ‘oral history’ verdwijnen of worden onleesbaar; beeldmateriaal, zoals dia’s

achter glas, gaat kapot en wordt niet meer hersteld; 5 ¼ inch floppy’s kunnen niet meer

gelezen worden omdat de benodigde diskdrives niet meer bestaan, et cetera.

Het beeldscherm waar wij steeds vaker onze informatie aan ontlenen heeft

bovendien geen drager of achterliggende laag die zelf de informatie vasthoudt die ze

representeert. Er is niet meer dan er staat, er is maar één laag. Dat is heel handig maar

het geeft de tevoorschijn getoverde informatie ook iets vluchtigs en onzekers. Alles wat

in digitale vorm vertaald kan worden, kan immers op het beeldscherm terechtkomen en

onder je ogen veranderen of verdwijnen. Een afbeelding van een schilderij of prent

wordt bijvoorbeeld op dezelfde manier geproduceerd en weergegeven als diakritische

tekens (zoals É, ç). Het beeldscherm geeft als drager van de informatie dus geen enkel

houvast over het werkelijk bestaan van de informatie waar het naar verwijst. De

informatie die je nu op dit gedrukte blad leest, staat er daarentegen werkelijk en degene

die het geschreven heeft - wie dat ook mag zijn - kan daar op dit moment niets meer aan

veranderen. Bovendien verwijzen de kop- en voetteksten naar de producent van de

informatie en weet je van wie je deze informatie in handen hebt gekregen. Informatie

die je op een beeldscherm aantreft is daarom veel onzekerder. Althans, zo lang we niet

via allerlei criteria hebben vastgesteld waar de informatie vandaan komt en door wie

deze geproduceerd is.

7 Niet alle boeken en tijdschriften worden door universiteitsbibliotheken aangeschaft, maar alleen die

publicaties over onderwerpen waarin de bibliotheek gespecialiseerd is en die bovendien een voldoende

wetenschappelijk gehalte hebben.

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 19

Beoordelen van informatie op het Internet8

Voordat je het Internet op gaat, dien je je - net als bij het zoeken naar literatuur - in de

eerste plaats altijd af te vragen wat je precies wilt weten. Ben je op zoek naar bepaalde

feiten, meningen of opvattingen, statistische gegevens, of misschien naar

beeldmateriaal, verslagen, et cetera? Ben je op zoek naar nieuwe ideeën, naar

ondersteuning van de eigen vooronderstellingen met betrekking tot je onderzoeksvraag

of zoek je iets geheel anders? Vervolgens moet je bedenken wat voor instellingen de

gewenste informatie in huis zouden kunnen hebben. Door dit van te voren te doen, kun

je bij gevonden websites vrij snel beslissen welke in ieder geval niet de moeite waard

zijn. Ook al is het beoordelen een kwestie van ervaring, dit neemt niet weg dat je nu in

ieder geval wel dergelijke vragen in het achterhoofd hebt.

Om internetsites en de informatie die daarop aangeboden wordt, te beoordelen

kun je verschillende criteria hanteren. Deze zijn onder te verdelen in inhoud en vorm.

Bedenk dat dit slechts aanwijzingen zijn. Je eigen achtergrond en (voor-)kennis spelen

ook mee, maar die verschillen per persoon. Hoe je precies kunt zoeken op Internet en

hoe zoekmachines werken wordt besproken in bijlage I: Zoeken op Internet.

Inhoud van de website

Om anderen te overtuigen van een bepaalde mening, moeten je argumenten - en

daarmee je mening - gebaseerd zijn op betrouwbare informatie. Je moet dus ook bij het

gebruik van Internet allereerst nagaan hoe betrouwbaar de gevonden informatie is. De

geloofwaardigheid van een site berust dus op de vraag hoe de inhoud ervan onderbouwd

en aannemelijk is gemaakt.

Globaal kun je de inhoud van een website beoordelen aan de hand van drie criteria: 9

Status van de auteur

Accuratesse en controleerbaarheid

Context van de website.

Status van de auteur (deskundige)

De status van de auteur geeft informatie over de betrouwbaarheid van de degene die de

informatie heeft verstrekt. Om te achterhalen hoe deskundig de auteur is op het

betreffende gebied, dien je het volgende na te gaan:

Is er informatie bekend over de auteur(s), zoals naam, titel, opleiding en werkplek?

Kan er contact worden opgenomen met de auteur(s) via e-mail, per post of telefoon?

8 De hieronder uitgewerkte lijst met criteria is mede gebaseerd op: Harris, Robert. “Evaluating Internet

Research Sources.” VirtualSalt. 17 Nov. 1997. 27 juli 2004. http://www.virtualsalt.com/evalu8it.htm. 9 Meer informatie over het beoordelen van internetsites kun je vinden op: http://www.kb.nl/coop/detective.

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 20

Heeft de auteur meer gepubliceerd over het onderwerp? Kun je diens naam ook

bijvoorbeeld vinden in de catalogi van (internationale) universiteitsbibliotheken?

Komt de naam ook op andere sites voor en wordt er vaker naar de auteur verwezen?

Accuratesse en controleerbaarheid

Criteria die nauw gerelateerd zijn aan de betrouwbaarheid van de inhoud, zijn

accuratesse en controleerbaarheid. Accuratesse verwijst naar zaken als de stijl van de

tekst, het voorkomen van spelfouten en grammaticale onjuistheden. Hoe nauwgezet is

de tekst uitgewerkt? Is de stijl van een tekst bijvoorbeeld erg onregelmatig en komen er

veel (schrijf-) fouten in voor, dan is de tekst waarschijnlijk zonder redactie of controle

van anderen tot stand gekomen. De waarde van de informatie neemt hiermee bepaald

niet toe.

Daarnaast is het belangrijk de geboden informatie te kunnen controleren: hoe komt de

auteur aan de informatie? Hoe is de verantwoording van de geboden informatie?

Wanneer (net als bij gedrukte informatie) geen bronverwijzingen voorkomen, draagt dit

niet bij aan de betrouwbaarheid omdat er geen wetenschappelijke controle mogelijk is.

Let daarom op:

de aanwezigheid van literatuurverwijzingen (noten, een bibliografie of

literatuurlijst), of op de vermelding ‘About this site’, waarin bruikbare informatie

kan staan over de herkomst van de informatie.

de verantwoording van de herkomst van andere gebruikte informatie, zoals links

naar andere (betrouwbare) sites

de vermelding van onderzoeksmethoden

of de gebruikte bronnen ook beschikbaar zijn via een ander medium?

wanneer de website voor het laatst geactualiseerd is. Wanneer een site bijvoorbeeld

uit 1996 dateert en ook sindsdien niet meer is aangepast kan dit twee dingen

betekenen. Het is mogelijk dat de inhoud van de site sinds 1996 niet meer aangepast

is en dus min of meer stabiel is (maar je weet niet zeker of dat morgen alsnog gaat

gebeuren). De informatie lijkt dus vrij betrouwbaar. Het is ook mogelijk dat de site

nauwelijks meer gebruikt wordt en de informatie sterk verouderd is. De site kan dan

onbetrouwbaar zijn of op zijn minst niet meer actueel.

Let wel op dat de afzonderlijke pagina’s of subsites van een website afzonderlijk

geactualiseerd kunnen zijn. Vaak zie je dat de hoofdpagina met de indeling van de site

nauwelijks meer is aangepast, maar dat de onderdelen daarvan wel uiterst actueel zijn.

Context van de website

Probeer altijd vast te stellen in welk kader de website gemaakt is. Zoek hiervoor naar de

homepage van de site. Wanneer je bijvoorbeeld via een zoekmachine op de website van

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 21

Academische Vaardigheden, http://www.hum.uva.nl/av, zou zijn aangekomen, kun je

op twee manieren vaststellen waar deze website onderdeel van uit maakt:

door middel van het verwijderen van de uitgang ‘av’ in de URL.10

Je komt dan na

het drukken op de Enter-toets op de Faculteit der Geesteswetenschappen van de

Universiteit van Amsterdam.

door op home te klikken, waardoor je telkens een stap ‘hoger’ komt. Deze laatste

knop of link is niet altijd aanwezig en verschilt ook per website. De eerste methode

geeft je altijd de mogelijkheid steeds hoger te komen.

Probeer aan de hand hiervan vast te stellen wat de doelgroep van de website is:

wetenschappelijk publiek of geïnteresseerde leken?

Hoewel dit criterium nauw gerelateerd is aan de vorm, kan de inhoud van een

website sterk beïnvloed worden door allerlei reclame-uitingen. Wanneer bij het openen

van een website meteen allerlei vensters worden geopend met reclameboodschappen,

kan dit betekenen dat de site van een commerciële onderneming is of dat de website

betaald wordt uit ‘commercials’.

Vorm van de website

Ook de vorm van een website kan van belang zijn bij de analyse van bronnen op het

Internet. Denk daarbij aan de aanwezigheid van navigatiehulpmiddelen en

gebruikersondersteuning maar ook aan het uiterlijk. Deze geven meestal een beeld van

de (gewenste) kwaliteit van een website. Navigatiehulpmiddelen zijn bijvoorbeeld links

en afbeeldingen. De aanwezigheid van goed werkende, duidelijke en relevante links en

het gebruik van relevant beeldmateriaal geven een website een betrouwbaar aanzien. Op

veel professionele sites, zoals die van de overheid, musea, et cetera, zijn speciale

helpfuncties aanwezig, waarmee de mogelijkheid wordt geboden om binnen de website

zelf naar bepaalde termen te zoeken. Soms wordt er ook online documentatie

aangeboden. Dit soort vormen van gebruikersondersteuning bestaat verder bijvoorbeeld

uit de mogelijkheid om contact op te nemen met een deskundige medewerker van de

organisatie.

Het beoordelen van het uiterlijk van een website is in eerste instantie esthetisch.

Probeer echter wel vast te stellen waardoor deze aantrekkelijk is (of juist het

tegenovergestelde). Mooie animaties in de nieuwste versie van Flash, of somber of

sober weergegeven informatie, zeggen beide op zich niets over de kwaliteit van de

geboden informatie. Kijk dus door de vormgeving heen, tenzij deze je het zicht

belemmert op de inhoud. Websites met veel toeters en bellen hebben in ieder geval hun

gezicht tegen. Een constante en eenduidige vormgeving wekt meer vertrouwen en is

10

Meer informatie over begrippen en termen van websites: zie bijlage Zoeken op internet.

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 22

handiger omdat je op elke pagina kunt zien dat je op nog dezelfde website bent (zoals

bijvoorbeeld de UvA-site).

In het algemeen dien je dus bij het beoordelen van websites als het ware automatisch de

volgende vragen te stellen:

hoe is de informatie gepresenteerd en wie zit er achter?

is de informatie betrouwbaar op basis van de gestelde criteria (auteur,

verwijzingen, datum van laatste wijziging e.d.)?

is de informatie wel een vervanging of verbetering van of aanvulling op de

informatie in gedrukte bronnen?11

Dit laatste aspect is niet onbelangrijk: probeer je altijd af te vragen waar de informatie

die je van Internet hebt, op gebaseerd is. Een verantwoording als: ‘maar het stond op

Internet’, is dus in feite net zo waardevol als wanneer je zegt: ‘ik heb water gevonden in

de oceaan’.

1.6 HET VERANTWOORDEN VAN DE GEBRUIKTE INFORMATIE EN HET VOORKOMEN VAN

PLAGIAAT

Na het oriënterend literatuuronderzoek vindt er verslaglegging plaats van de gevonden

resultaten. In het hoofdstuk over Bibliografische conventies kun je lezen volgens welke

regels je dat in je eigen vakgebied precies moet doen.

Bij wetenschappelijke teksten is het gebruikelijk om de publicaties die voor het

onderzoek zijn gebruikt nauwkeurig te verantwoorden en er dus duidelijk via noten en

literatuurlijst naar te verwijzen. De lezer moet immers in staat gesteld worden om alle

gedane beweringen te controleren. Zo wordt meestal vermeld op welke auteur men zich

baseert, wat de titel is van een publicatie, in welk jaar en bij welke uitgever deze is

verschenen, en ten slotte welke pagina’s zijn gebruikt.

De verantwoording via literatuurverwijzingen en noten is historisch gezien nog

vrij jong. Vóór de negentiende eeuw werden er ook wel verwijzingen opgenomen, maar

pas vanaf de negentiende eeuw werd het standaard om in wetenschappelijke publicaties

alle bronnen en gebruikte literatuur uitgebreid te verantwoorden. Hedendaagse

tekstbezorgers van bijvoorbeeld zeventiende-eeuwse auteurs als de filosoof Baruch de

Spinoza, die zich weinig gelegen liet liggen aan literatuurverwijzingen, hebben vaak

veel werk om de teksten te annoteren. Elke zin wordt daarom door hen omgekeerd en

geanalyseerd, om de exacte bronnen van zijn gedachten te bepalen.12

Een van de

mogelijke redenen waarom Spinoza niet consequent verwijzingen maakte, kan zijn dat

11

Het kan natuurlijk wel handig zijn om ter voorbereiding van het literatuuronderzoek bepaalde termen van

je probleemstelling alvast op internet te bekijken. Bedenk dan wel dat de status van deze informatie vaak een

voorlopig karakter heeft. 12

Vaak kun je zien dat bepaalde teksten van anderen zijn overgenomen omdat er eenzelfde fout in staat.

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 23

hij de oorsprong van bepaalde ideeën en beweringen als algemeen bekend

vooronderstelde (althans bij het geleerd publiek). Daarnaast speelde in zijn tijd het

aspect van oorspronkelijkheid van ideeën niet zo’n sterke rol, zoals dat later met het

denken in termen van genieën en originaliteit vanaf de achttiende eeuw gebruikelijk

ging worden.13

Wanneer je andere auteurs of bronnen (zoals archiefmateriaal en andere

originele stukken) wel gebruikt hebt, maar je vervolgens verzuimt de vindplaats te

vermelden, is dat wetenschappelijk gezien niet professioneel. Hoe is immers vast te

stellen of je als auteur de waarheid spreekt? Bovendien is in dat geval sprake van

plagiaat: het zonder bronvermelding gebruiken van andermans teksten of ideeën

(intellectueel eigendom).14

Dit wordt tegenwoordig als fraude beschouwd en is

strafbaar. Als je als wetenschapper plagieert, kan dat grote gevolgen hebben voor je

carrière. 15

Een belangrijk verschil met het gebruik van gedrukte bronnen is dat digitale

informatie vrijwel direct en naadloos naar je tekstverwerker overgezet kan worden. De

verleiding om deze informatie zonder verwijzing te gebruiken blijkt dan ook vrij groot

te zijn. Menig scriptieschrijver op de middelbare school weet feilloos op het Internet

werkstukken te vinden, waarvan hele delen overgezet worden in een ‘nieuw’ werkstuk.

Wanneer je echter wetenschap bedrijft, is zoiets volstrekt taboe. Niet alleen houd je

jezelf voor de gek omdat je de illusie geeft zelf de auteur en bedenker te zijn, maar je

pleegt bovendien fraude. Je gebruikt immers ten onrechte andermans geestelijk

eigendom. Het probleem van plagiaat is overigens helemaal niet nieuw, want je kan en

kon ook hele stukken uit boeken overschrijven; het verschil is vooral dat het nu wel erg

gemakkelijk is geworden. Bovendien zijn steeds minder mensen zich er bewust van.

Wanneer je tegenwoordig een wetenschappelijk werkstuk moet schrijven, dan

dien je je bronnen dus goed te documenteren. Het maakt hierbij niet uit of je informatie

uit gedrukte of digitale bronnen gebruikt. Bedenk dat je je bij het doen van onderzoek

altijd baseert op de gedachten van anderen. Nieuw verkregen data (zoals interviews,

13

Een dergelijke vrijheid van schrijven zien we nog terug in het essay. Dit is vaak niet gericht op

wetenschappelijke nauwkeurigheid maar op het creëren van een vrij gedachtespel. Essays zijn dan ook niet

direct op een wetenschappelijk publiek gericht, maar op een geïnteresseerd lekenpubliek. Essays kunnen

echter wel degelijk als literatuur voor wetenschappelijk onderzoek gebruikt worden, omdat ze de mening

van een bepaalde tijd en auteur weergeven. 14

http://www.plagiarism.org/faq.html. Zie voor meer informatie over plagiaat, onder andere:

http://www.rug.nl/noordster/schriftelijkevaardigheden/voorstudenten/plagiaat en

http://courses.eurlib.nl/course.cfm?course=Verwijzen+en+citeren&page=Plagiaat+en+auteursrecht. 15

Bekend is de affaire rond de Leidse hoogleraar psychologie, René Diekstra. Tegenwoordig dienen ook

romans verantwoord te worden. Zo heeft A. van Dis vrijwel letterlijk stukken overgenomen uit een andere

bron, zonder daarnaar te verwijzen. Zoek via Google op Adriaan van Dis en plagiaat.

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 24

enquêtes, experimenten, et cetera) worden ook altijd gebruikt binnen een context die

mede door anderen is bepaald. Geef dus heel precies aan waar de informatie vandaan

komt. Hoe je naar gevonden bronnen verwijst, hangt af van de bibliografische

conventies die in de eigen opleiding gebruikt worden. Het zijn conventies omdat de

notatiewijze per vakgebied – en vaak zelfs daarbinnen – sterk verschilt. Welke

conventies ook gebruikt worden, ze verwijzen alle naar de oorspronkelijke bron. Zolang

die gemakkelijk gevonden kan worden, valt het moderne systeem van het bibliografisch

apparaat niet uit elkaar en blijft het fijne weefsel van de wetenschap intact.

Meer informatie over het opzetten van een wetenschappelijk onderzoek kun je vinden in

de volgende publicaties:

Boekhorst, A., D. Koers en I. Kwast. Informatievaardigheden. 3de druk. Utrecht:

Lemma, 2003.

Buck, de P. e.a. Zoeken en schrijven. Handleiding bij het maken van een historisch

werkstuk. Tiende druk. Baarn: HB Uitgevers 2002.

Markenhof, A. en H. Oost. Een onderzoek voorbereiden. Baarn: HB Uitgevers, 2002.

Oost, H. Een onderzoek uitvoeren. Baarn: HB Uitgevers, 2002.

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 25

2. WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK IN HET VAKGEBIED

De studie Nieuwgrieks aan de universiteit van Amsterdam is een wetenschappelijke

studie, die met name gericht is op de Nieuwgriekse taal- en letterkunde. In het eerste

jaar van de studie ligt de nadruk uiteraard op taalverwerving (het leren lezen, schrijven,

spreken en verstaan) en worden inleidingen op de Nieuwgriekse taalkunde en

cultuurgeschiedenis gegeven. In de rest van de bachelor wordt er veel aandacht besteed

aan de letterkunde en wordt dieper ingegaan op de Nieuwgriekse taalkunde.

De medewerkers van de leerstoelgroep Nieuwgrieks houden zich met verschillende

vakgebieden bezig: er wordt onderzoek gedaan naar de cultuurgeschiedenis en

letterkunde van Kreta gedurende de periode van de Venetiaanse overheersing (1211-

1669); anderen houden zich bezig met taalkunde, in het bijzonder met de fonologie van

het (Nieuw)grieks; ook zijn er promovendi die zich in hun onderzoek richten op de

periode van de verlichting (eind 18e-begin 19e eeuw) en dan met name op de

mentaliteitsgeschiedenis en de literatuur; ten slotte wordt er ook onderzoek gedaan naar

de moderne letterkunde (19e-21e eeuw).

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 26

3. DE BIBLIOTHEEK VAN DE UVA

Zoals je in Hoofdstuk 1 kon lezen is wetenschap meestal opgeslagen in

(wetenschappelijke) literatuur, zoals (hand-)boeken, proefschriften, tekstedities, en

(elektronische) tijdschriften. Traditioneel wordt deze literatuur verzameld in

wetenschappelijke bibliotheken. Een bibliotheek kan daarom wellicht het best

omschreven worden als een geordende collectie informatiedragers, zoals boeken,

tijdschriften, microfiches en digitale media. In toenemende mate is de UvA-bibliotheek

ook een toegangspoort tot digitale informatie.

3.1 PRAKTISCHE INFORMATIE

De Bibliotheek van de UvA (‘UBA’), de grootste in Nederland, is een universele

wetenschappelijke bibliotheek met een collectie van ca. 4 miljoen banden. Zij bestaat uit

een centrale vestiging, de Universiteitsbibliotheek of UB genoemd (Singel 425), en

ca. 20 decentrale bibliotheken, zoals die van de Faculteit der Geesteswetenschappen.

De collecties van de UB en de Faculteit GW vullen elkaar aan, waarbij de aanschaf bij

de decentrale bibliotheken vooral is gericht op onderwijs en onderzoek.

De twee grootste bibliotheekvestigingen van de Faculteit GW zijn:

- het P.C. Hoofthuis (Spuistraat 134) en

- het Bungehuis (Spuistraat 210).

Vrijwel de gehele collectie van de centrale UB is geplaatst in voor het publiek

‘gesloten’ magazijnen. Publicaties hieruit kun je via internet aanvragen met behulp van

je ‘collegekaart’. Dat kun je doen via de online catalogus op http://opc.uva.nl en

vervolgens de eerste optie (Catalogus van de Universiteit van Amsterdam). Uitleenbare

publicaties die in een van de magazijnen staan, kun je laten bezorgen in de

bibliotheekvestiging van jouw keuze. Dit kan echter wel enkele werkdagen kosten. De

collecties in de decentrale bibliotheken staan in ‘open opstelling’; die kun je zelf uit de

kast pakken.

Enkele collecties van Geesteswetenschappen zijn in het centrale UB-gebouw gevestigd:

Klassieken en Archeologie

Theologie en Religiestudies

Wijsbegeerte

Film-, theater en televisiewetenschap

Ook bij deze bibliotheken is sprake van ‘open opstelling’. Je kunt uitleenbare

publicaties zelf uit de kast halen en lenen via de uitleenbalie. Je UvA-collegekaart geldt

tevens als lenerspas.

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 27

Tot de UB behoort ook de Bibliotheek Bijzondere Collecties die sinds mei 2007 aan de

Oude Turfmarkt 129 is gevestigd, naast het Allard Pierson Museum. Deze bibliotheek

herbergt de bijzondere verzamelingen van de UB. De collectie omvat een groot aantal

middeleeuwse handschriften, brieven en oude drukken maar ook enkele specialistische

collecties. De Bibliotheca Rosenthaliana is een van de grootste collecties in Europa op

het gebied van de Hebraïca en Judaïca. In de Kaartenzaal bevindt zich een grote

collectie kaarten, atlassen en globes. Zowel de oude als de actuele cartografie zijn rijk

vertegenwoordigd. Heel bijzonder is de collectie van Amsterdamse kaartmakers uit de

Gouden Eeuw. Actuele informatie is terug te vinden op de website van de Bijzondere

Collecties: http://bc.uba.uva.nl

3.2 UBAWEB

De website van de Bibliotheek van de UvA is te vinden op http://www.uba.uva.nl

De Bibliotheek van de Faculteit der Geesteswetenschappen is te vinden op

http://www.uba.uva.nl/gw/nieuws.cfm

De zoekmachine van de UvA is te vinden op

http://lib.uva.nl/primo_library/libweb/action/search.do?dscnt=1&dstmp=134618742450

8&vid=UVA&fromLogin=true

Via de ‘UvA-catalogus’ kun je zien welke boeken en tijdschriften de UvA heeft en waar

deze te vinden zijn. Publicaties uit gesloten magazijnen kunnen direct online

aangevraagd worden. Uitgeleende publicaties kun je reserveren. De catalogus is over de

hele wereld via Internet toegankelijk.

Boeken lenen uit bibliotheken buiten Amsterdam

Kom je via de zoekmachine van de UvA boeken en tijdschriftartikelen tegen die niet

binnen de UvA aanwezig zijn, maar wel elders in Nederland, dan kun je die aanvragen

via het ‘Interbibliothecair Leenverkeer’ (IBL). Aan deze dienst zijn kosten verbonden.

Om er gebruik van te kunnen maken moet je een IBL-account openen (dat kan in alle

bibliotheken van de UvA). Studenten van de UvA krijgen op vertoon van een geldige

collegekaart een eenmalig krediet van € 12. Bij iedere gehonoreerde aanvraag wordt een

bedrag van € 3 van het krediet afgeschreven. Aangevraagde boeken worden dan

opgestuurd naar de bibliotheek, tijdschriftartikelen ontvang je in gekopieerde vorm thuis

of per e-mail.

Hulp of advies nodig? Ga naar de website en stel je vraag aan UBAcoach, een

collectief van informatiespecialisten: http://www.uba.uva.nl/ubacoach Je krijgt zo snel

mogelijk antwoord via mail of chat.UBAcoach is ook via de bekende chatprogramma’s

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 28

bereikbaar. Wie MSN Messenger, Windows Messenger of Windows Live Messenger

gebruikt kan [email protected] toevoegen aan de contactpersonenlijst en direct een

vraag stellen.

Via de Hulp-knop op UBAweb vind je veelgestelde- vragenrubriek:

http://www.uba.uva.nl/hulp

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 29

3.3 VORMEN VAN PUBLICATIES

Publicaties kunnen op twee manieren van vorm verschillen. Ten eerste in uiterlijke

verschijningsvorm: gedrukt materiaal, microfiches en -films, cd-rom’s en elektronische

publicaties. Ten tweede kunnen ze zelfstandig of onzelfstandig zijn. Dit bepaalt hoe een

titel wordt opgenomen in literatuurverwijzingen. De interpretatie van de gegevens is

belangrijk bij het vinden van een publicatie via een bibliotheekcatalogus. Hieronder

volgen verschillende typen van gedrukte publicaties, hoe deze opgenomen worden in

een bibliografie16

en via welke zoeksleutels ze te vinden zijn in een

bibliotheekcatalogus:

Monografie

Studie over één onderwerp (zelfstandige publicatie).

Voorbeeld:

Eemeren F. van, R. Grootendorst, Leren argumenteren met vader en zoon: een spoedcursus in twintig

lessen. Amsterdam, Contact, 1996.

Te vinden via auteur en/of titel.

Bundel

Eenmalige publicatie waarin artikelen, meestal van verschillende auteurs, over

een bepaald vakgebied zijn bijeengebracht. Bekende voorbeelden zijn

congresbundels of feestbundels (zelfstandige publicatie). Voorbeeld:

Salu, M. and R.T. Farrell (eds), J.R.R. Tolkien, scholar and storyteller: essays in memoriam. Ithaca,

Cornell University Press, 1979.

Te vinden via auteur en/of titel.

Tijdschrift

Vervolgwerk dat met al of niet gelijke tussenpozen in afleveringen verschijnt,

de afleveringen dragen alle dezelfde titel en worden alleen onderscheiden door

volgnummer en/of jaartal, het aantal afleveringen dat zal verschijnen is

onbekend. Elk nummer bevat meestal artikelen over een verscheidenheid aan

onderwerpen en van verschillende auteurs (zelfstandige publicatie).

Voorbeeld:

Onze Taal: maandblad van het Genootschap Onze Taal. Amsterdam, Genootschap van Onze Taal, 1932-...

Te vinden via hele tijdschrifttitel.

Artikel

(korte) publicatie in bundel of tijdschrift (onzelfstandige publicatie).

Voorbeeld:

Dowie, W., ‘The gospel of Middle-Earth according to J.R.R. Tolkien’, J.R.R. Tolkien, scholar and

storyteller: essays in memoriam, ed. by M. Salu and R.T. Farrell. Ithaca, Cornell University Press, 1979,

265-285.

Te vinden via auteur en/of titel van de zelfstandige publicatie.

16

Deze vorm van annoteren komt niet per se over met de bibliografische conventies van de betreffende

opleiding

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 30

3.4 BIBLIOGRAFISCH APPARAAT

Binnen het bibliografisch apparaat onderscheidt men zoals we in Hoofdstuk 1 zagen,

bibliografieën en naslagwerken. Een bibliografie17

is een niet bezitsgebonden lijst van

bibliografische beschrijvingen over een bepaald onderwerp die binnen een bepaalde

periode zijn gepubliceerd. Dit kan een opsomming van bijvoorbeeld 10 titels onder aan

een artikel zijn, of een 4-delige publicatie. Onder naslagwerken verstaat men

encyclopedieën, handboeken e.d. Zij geven informatie over een bepaald onderwerp, met

vaak ook literatuurverwijzingen.18

De voornaamste hulpmiddelen binnen het bibliografisch apparaat zijn:

Nationale bibliografie overzicht van alle publicaties van een bepaald land, meestal per jaar.

Het streven is alle publicaties op te nemen die in een land worden

uitgegeven, in de landstaal of in een andere taal. Sommige nemen

ook buitenlandse titels op die gaan over het betreffende land of

uitgegeven zijn in de taal van dat land.

Speciale bibliografie overzicht van publicaties over een bepaald onderwerp of vakgebied,

in een bepaalde periode.

Referaattijdschrift samenvattingen en/of korte besprekingen van artikelen en boeken

over een specifiek vakgebied.

Encyclopedie overzicht van alle terreinen van de menselijke kennis of delen ervan.

Bij de artikelen worden vaak de standaardwerken over een bepaald

onderwerp genoemd.

Biografisch naslagwerk overzicht van personen binnen een bepaald vakgebied, uit een

bepaald land e.d., met informatie over leven en werk.

Speciale bibliografieën en referaattijdschriften onderscheiden zich met name van de

nationale bibliografieën doordat zij zowel titelbeschrijvingen van artikelen

(onzelfstandige publicaties) als boeken (zelfstandige publicaties) opnemen. In de

titelbeschrijvingen van artikelen wordt vaak een afkorting gebruikt voor de

bronpublicatie, dat wil zeggen de publicatie waarin het artikel is opgenomen. Daarom

behoren bibliografieën en referaattijdschriften altijd een lijst van gebruikte afkortingen

te bevatten. Omdat ze vrijwel altijd systematisch ingedeeld zijn, bevatten zij veelal ook

indexen op trefwoord en auteur.

17

Voor het verschil tussen een bibliografie en een literatuurlijst zie hoofdstuk 1. 18

Voor een uitgebreid overzicht zie A.O. Kouwenhoven (red.), Handboek bibliografie, Assen, Van Gorcum,

1995.

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 31

Voor recente literatuur zijn in het bijzonder van belang:

Uitgeversfondslijst overzicht van gepubliceerde en nog te publiceren titels van een

bepaalde uitgeverij.

Boekhandelsfolder overzicht van door de boekhandel leverbare titels.

Boekbespreking recensie in literatuurbijlage van krant of in tijdschrift (in

wetenschappelijke tijdschriften vaak niet onmiddellijk na

publicatie).

Hieronder staat een lijst met een aantal belangrijke bibliografieën en naslagwerken.

Nationale

bibliografieën

- Nederland: Brinkman’s Catalogus (let op het verwarrende

gebruik van ‘catalogus’ hier)

- Duitsland: Deutsche Nationalbibliographie

- Engeland: British National Bibliography

- Frankrijk: Bibliographie Nationale Française

- Verenigde Staten: National Union Catalog (is eigenlijk de

Centrale Catalogus van de VS)

Speciale

bibliografieën

- Book Review Index

- Cumulative Book Index

- Historical Abstracts

- Internationale Bibliographie der Zeitschriftenliteratur aus allen

Gebieten des Wissens (IBZ)

- Index Translationum: een jaarlijks overzicht van vertalingen in

alle talen

- Internationale Bibliographie der Rezensionen wissenschaftlicher

Literatur

- LLBA: Linguistics and Language Behavior Abstracts

- MLA International Bibliography (Modern Language

Association)

- Periodicals Index Online

- Web of Science

Encyclopedieën - Winkler Prins

- Grote Nederlandse Larousse Encyclopedie (of Franse versie)

- Brockhaus Enzyklopädie

- Encyclopaedia Britannica

Biografische

naslagwerken

- Current Authors

- International Who’s Who

- World Biographical Index

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 32

Woordenboeken - Van Dale

- Webster’s Dictionary

Veel van bovengenoemde werken zijn beschikbaar in het Informatiecentrum in de UB

en/of in een decentrale bibliotheek. Een groot aantal is ook in elektronische vorm

beschikbaar via de Digitale Bibliotheek. Welke bibliografieën en naslagwerken

specifiek voor je eigen vakgebied belangrijk zijn, staat beschreven in ‘Beschrijving

opleidingsbibliotheek en Bibliografisch apparaat’. Deze beschrijving is te vinden via de

site van Academische Vaardigheden (http://www.hum.uva.nl/av) onder je eigen

opleiding.

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 33

4. OPLEIDINGSBIBLIOTHEEK

Instituutsnummer: 107

Vakreferent: mw dr E.D. Zakrzewska.

Omvang collectie: 30.000 banden (in Bungehuis Bibliotheek en in IWO)

Zwaartepunten: Nieuwgriekse en Byzantijnse letterkunde en geschiedenis

Systematiek opleidingsbibliotheek: Wordt behandeld tijdens rondleiding in

vakbibliotheek

Bibliografisch apparaat Nieuwgrieks / Byzantinologie: Hieronder volgt het

bibliografische apparaat voor het vakgebied Nieuwgrieks / Byzantinologie.

4.1 NASLAGWERKEN

Woordenboeken

Prisma Groot Woordenboek Nieuwgrieks-Nederlands en Nederlands-

Nieuwgrieks. Houten 2009. 107

T. Bostanzoglou, Antilexikon e onomastikon tes neoellenikes glosses. Athene 1962.

UB/107

E. Kriaras, Lexiko tes mesaionikes ellelinkes demodous grammateias (1100-1669),

Thessalonike 1969-19—. 107

E. Kriaras, Neo elleniko lexiko tes sugchrones demotikes glossas, graptes kai proforikes.

Athene 1995. 107

Lexiko tes koines neoellenikes. Thessalonike 1998. 107

G. Mpampiniotes, Lexiko tes neas ellenikes glossas. Athene 1998. 107

D. Demetrakos, Mega lexikon oles tes Ellenikes glosses, Athene 1964. 107

D.N. Stavropoulos, Oxford Greek-English learner’s dictionary. Oxford 1998. 107

Collins English-Greek/Greek-English dictionary. London 1997. 107

Encyclopedieën

A.G.H. Bachrach, Moderne encyclopedie van de wereldliteratuur. Antwerpen 1980-

1986. 107/UB

Egkuklopaideia Papuros, Larousse/Brittanica. (61 delen) Athene 1991-1997. 107

Lexiko ellenon kallitechnon.(4 delen). Athene 1997. 107

Oxford dictionary of Byzantium.(3 dln) Oxford 1991. 107/UB

Biografische naslagwerken

D. Kourtobik, Ellenes metapolemikoi suggrafeis : enas kritikos odegos. Athene 1995.

107

Griechisches biographisches Archiv, München 1998-2002. UB

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 34

Who is who: epitomo biografiko lexiko. Athene Metron, 1998. 107

Literatuurgeschiedenissen

P. Borghart, Inleiding in de Nieuwgriekse literatuur, van de twaalfde tot eenentwintigste

eeuw, Gent/Groningen 2012 (Academia Press / Ta Grammata). 107

K. Demaras, Istoria tes neoellenikes logotechnias. Athene 2000. 107

D. Tsakonas, Epitome istoria tes neoellenikes logotechnias. Athene 1999. 107

M. Vitti, Istoria tes neoellenikes logotechnias. Athene 1987. 107

L. Polites, Istoria tes neoellenikes logotechnias. Athene 1980. 107

L. Politis, A history of modern Greek literature. Oxford 1975. UB/107

Taalkundige naslagwerken

D. Holton, Grammatike tes ellenikes glossas. Athene 1999. 107

G. Horrocks, Greek: a history of the language and his speakers. London 1997. 107

A. Iordanidou, Ta remata tes neas ellenikes. Athene 1991. 107

Overige naslagwerken

R. Clogg, A concise history of Greece. Athene 2002. 107

G. Ostrogorsky, Byzantinische Geschichte 324-1453. München 1996. 107

Ellenike techne (10 delen), Athene 1996. 107

Istoria tou Ellenikou ethnous (16 delen) Athene 1971-2000. 107

4.2 BIBLIOGRAFIEËN

Byzantinische Zeitschrift. 107

F. Eliou, Ellenike bibliografia tou 19ou aiona. Athene 1997. 107

E. Legrand, Bibliographie Hellénique. Paris 1962. 107

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 35

5. BIBLIOGRAFISCHE CONVENTIES NIEUWGRIEKS

5.1 WAT ZIJN BIBLIOGRAFISCHE CONVENTIES?

Stel je voor dat je in een tekst leest: ‘Plato zegt ergens dat alles uit zijn tegendeel

voortkomt’. Vervolgens merk je dat de schrijver van de tekst uitvoerig uitlegt waarom

deze bewering van Plato niet klopt. Je zult je dan al snel afvragen: waar zegt Plato dat

eigenlijk en hoe zegt hij dat precies en in welke context? Zeker als je wilt beoordelen of

de schrijver al dan niet gelijk heeft. Om die reden vermijd je als schrijver van

academische teksten zulke vage aanduidingen als ‘Plato zegt ergens’. Het is verplicht

om nauwkeurig aan te geven waar Plato een en ander zegt en bij voorkeur ook zo

precies mogelijk hoe hij dit verwoordt en in welke context deze uitspraak voorkomt.

Een verslag van wetenschappelijk onderzoek onderscheidt zich van een

‘alledaagse’ tekst doordat de lezer onder andere de mogelijkheid wordt geboden de

beweringen van de auteur te verifiëren. Dit gebeurt door verwijzingen naar gebruikte

informatie (primaire of secundaire bronnen, maar ook digitale informatie) in het verslag

op te nemen, de zogenaamde bronvermelding. In de geesteswetenschappen is het vaak

nodig om, als men tot een weloverwogen kritisch oordeel over een wetenschappelijke

studie wil komen, andere teksten waarnaar verwezen wordt erop na te lezen; de lezer is

zodoende in staat zich een oordeel te vormen over de aard en betrouwbaarheid van de

studie.

Bronvermelding is een essentieel onderdeel van het wetenschappelijk bedrijf.

Het stelt lezers van een studie (of onderzoeksverslag) niet alleen in staat om het betoog

van de auteur op specifieke onderdelen te controleren, maar ook om te bepalen in

hoeverre een auteur eigen inzichten en oordelen presenteert dan wel vooral gebruik

maakt van de ideeën van anderen. Als schrijver van een wetenschappelijke tekst heb je

de plicht om een kritische benadering van je tekst zoveel mogelijk te vergemakkelijken.

Dit doe je in de eerste plaats door heldere presentatie en goede argumentatie, maar ook

door je bronnen consciëntieus te documenteren.

Op zichzelf is er niets op tegen gebruik te maken van andermans ideeën, maar

dat moet dan wel op een juiste wijze verantwoord worden. Dat geldt zowel voor het

(letterlijk) citeren van een andere auteur als het parafraseren, het in eigen woorden

weergeven van de gedachtegang van die andere auteur. In beide gevallen is

bronvermelding vereist. Als er geen bron wordt vermeld bij een bepaalde uitspraak of

beschrijving van een gedachtegang, gaat de lezer ervan uit dat de uitspraak of bewering

van de auteur zelf is. Het zonder bronvermelding gebruiken van citaten of

geparafraseerde teksten is plagiaat en dus strafbaar. Dat geldt ook voor het ‘knippen-en-

plakken’ uit internetbronnen. Bronvermelding mag alleen achterwege gelaten worden

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 36

als het gaat om algemeen erkende, vaststaande feiten (Pim Fortuyn is op 6 mei 2002

doodgeschoten) en meningen die gemeengoed zijn geworden (Nederland was in de

eerste helft van de twintigste eeuw een verzuilde samenleving).19

Om een tekst te verantwoorden beschikt de auteur over verschillende middelen. In de

inleiding van de tekst geeft de auteur vaak aan op welke vraagstelling het onderzoek is

gebaseerd, waar de beperkingen en grenzen van het onderzoek liggen en op welke

bronnen het onderzoek is gebaseerd. Soms wordt ook de stand van de wetenschap in een

aparte paragraaf vermeld, evenals een beknopte historiografie: wie heeft er eerder over

dit onderwerp geschreven en op welke wijze? Via de voet- of eindnoten of in de tekst

zelf verwijst de auteur naar de vindplaats van specifieke inzichten, gebeurtenissen, etc.

en kan gecontroleerd worden of hij een bron of publicatie juist citeert of parafraseert. In

de literatuurlijst die volgt op de tekst, worden op precieze, consciëntieuze en

consistente wijze alle documenten (zgn. ‘bronnen’) vermeld die in de tekst zijn vermeld.

Dit hoofdstuk gaat over de laatste twee onderdelen: de verwijzing naar de gebruikte

bronnen.

Er zijn verschillende manieren waarop je de informatie over de literatuur die je gebruikt

hebt, kunt opschrijven. Hoe het precies moet, wordt door bibliografische conventies

bepaald. Dit zijn geen wetten, zoals het begrip conventie al aangeeft, maar in de

wetenschap (of een specifieke discipline) ontstane gewoontes hoe de lezers in te lichten

over gebruikte bronnen zoals boeken, artikelen in tijdschriften, catalogi, feestbundels,

films en video’s, en tegenwoordig steeds vaker ook internetbronnen. In zulke conventies

is vastgelegd op welke wijze gegevens als auteursnaam, titel van een tekst, plaats en jaar

van uitgave, vindplaats op het World Wide Web, kortom: alle gegevens die een lezer

nodig heeft om iets terug te kunnen vinden, worden vastgelegd en geordend. In feite is

het vooral een soort lay-out afspraak, die het de lezer zo gemakkelijk mogelijk maakt

om de gebruikte informatie terug te vinden.

Een bibliografische conventie is dus een afspraak om op een bepaalde,

gestandaardiseerde wijze verantwoording af te leggen over de gebruikte informatie,

zodat verificatie mogelijk is en plagiaat kan worden voorkomen. Er bestaat echter geen

universeel toegepaste bibliografische conventie, die in alle disciplines overal ter wereld

op dezelfde wijze wordt toegepast. Integendeel, per discipline kunnen bibliografische

conventies verschillen en zelfs binnen disciplines is dat vaak het geval. Daarnaast

kunnen bibliografische conventies verschillen per taalgebied, per uitgever en per

19

Zie ook hoofdstuk 1 van deze syllabus. Meer informatie over plagiaat kun je vinden via Blackboard en

onder andere in de boeken Citaat en Plagiaat van Sander Schroevers (2005) en Citeren en refereren:

schriftelijke, mondelinge, audiovisuele en elektronische bronnen van Chris Willocx (1998).

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 37

tijdschrift. Het is dus altijd belangrijk om voor het schrijven van een tekst duidelijkheid

te krijgen over welke bibliografische conventie gebruikt moet worden en er vervolgens

ook voor te zorgen dat je deze bibliografische conventie op een consequente wijze

toepast. Binnen de Faculteit der Geesteswetenschappen wordt door een aantal

(historisch-letterkundige) opleidingen gebruik gemaakt van de zogenoemde MLA-stijl

(vernoemd naar de Amerikaanse Modern Language Association), maar het is zeker niet

de enige. Andere bekende voorbeelden zijn de bibliografische conventies van de APA

(American Psychological Association for scholarly manuscripts, gebruikt bij

opleidingen moderne letterkunde, taalkunde en taalbeheersing), van Harvard en van

Oxford. 20

Soms zijn de verschillen klein, maar de beschrijving van één en hetzelfde

boek levert toch steeds een ander resultaat op. Zie bijvoorbeeld onderstaande

voorbeelden waarin het boek Citaat en plagiaat van Sander Schroevers uit 2005

beschreven wordt volgens vijf verschillende conventies:

APA:

Schroevers, S. (2005). Citaat en plagiaat. Alphen aan den Rijn: Kluwer.

Harvard:

Schroevers, S 2005, Citaat en plagiaat, Kluwer, Alphen aan den Rijn.

MHRA:

Schroevers, Sander, Citaat en plagiaat (Alphen aan den Rijn: Kluwer, 2005)

MLA:

Schroevers, Sander. Citaat en Plagiaat. Alphen aan den Rijn: Kluwer, 2005.

Oxford:

SCHROEVERS, Sander. Citaat en plagiaat. Alphen aan den Rijn, Kluwer, 2005.

Alhoewel in alle vijf gevallen precies die informatie wordt gegeven die noodzakelijk is

om de betreffende publicatie op te zoeken, zijn er steeds kleine verschillen in de

volgorde van de elementen in de beschrijving en in de interpunctie. Het door elkaar

gebruiken van verschillende conventies is dan ook uit den boze. Een eenmaal gemaakte

keuze moet consequent toegepast worden.

20

Voor een uitgebreide uitleg over de verschillende conventies kun je de volgende sites raadplegen:

<http://owl.english.purdue.edu/owl> (zie het kopje: Research and Citation. Hier vind je ook informatie over

het voorkomen van plagiaat.) en <http://www.usq.edu.au/library/help/ehelp/ref_guides/default.htm>.

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 38

Bibliografische conventies hebben niet alleen betrekking op de wijze waarop gebruikte

bronnen in een literatuurlijst worden opgenomen, maar ook op de wijze waarop in een

tekst verwijzingen (ook wel referenties genoemd) naar geciteerde of geparafraseerde

literatuur of andere bronnen worden opgenomen. Soms gebeurt dat in de tekst zelf

(APA stijl: bijv. Schroevers, 75), maar vaker gebeurt het door het gebruik van voet- of

eindnoten (zoals gebruikelijk bij de MLA stijl). Vuistregel is hier: in de literatuurlijst

staat de volledige beschrijving, in de noten een korte verwijzing. Voetnoten staan

onderaan de pagina waarop ze betrekking hebben; eindnoten staan bij elkaar aan het slot

van de tekst vermeld. Hoe voet- en eindnoten zijn samengesteld hangt vervolgens weer

af van de gekozen bibliografische conventie.

Samengevat: voet- en eindnoten en een literatuurlijst vormen essentiële onderdelen van

een wetenschappelijke tekst. De vormgeving van deze onderdelen wordt bepaald door

de bibliografische conventie die door de publicerende of oordelende instantie (docent)

wordt gevraagd. Belangrijker dan de keuze voor de ene of de andere conventie, is het

consequent en consistent toepassen van een eenmaal gekozen conventie.

5.2 TITELBESCHRIJVING

Een titelbeschrijving is gebaseerd op de gegevens op de titelpagina en niet op die van de

kaft, het schutblad of de rug. Gegevens over plaats en jaar van uitgave kunnen op de

titelpagina wel eens ontbreken en moeten dan gezocht worden in de inleiding, op de

keerzijde van de titelpagina, in het colofon etc.

Boektitels

Deze worden als volgt beschreven:

auteursnaam (zoals deze op de titelpagina staat geschreven),21

titel, plaats en jaar van

uitgave. De titel van het boek wordt cursief (schuin gedrukt). Eventuele ondertitels hoe-

ven niet te worden gecursiveerd. Titel en ondertitel worden van elkaar gescheiden door

een punt. Tussen de auteur en de titel staat een komma en tussen titel en plaats van

verschijnen een punt.

Ten aanzien van hoofdlettergebruik zijn er verschillende methodes:

1) het eerste woord van de titel typ je met een hoofdletter, de rest met een kleine letter,

behalve wanneer de spellingsregels een hoofdletter voorschrijven. Dit geldt ook

voor de titels van tijdschriften.

21 N.B. Bij Griekse boeken en tijdschriften staat de naam van de auteur vaak in de genitivus. Controleer dit

dus even en neem de naam van de auteur in de nominativus op.

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 39

2) Je schrijft alle woorden behalve lidwoorden, voegwoorden e.d. met een hoofdletter

(Nederland, Griekenland, Engeland). De Duitsers volgen de grammaticale regels

van het Duits: alleen de zelfstandige naamwoorden worden met een hoofdletter

geschreven. Je mag zelf (per taal van publicatie) kiezen welk systeem je het mooiste

vindt, maar wees er wel consequent in.

De namen van twee of meer auteurs worden d.m.v. een liggend streepje met een

spatie ervoor en erachter met elkaar verbonden, of d.m.v. het teken &.

Bij onder redactie verschenen werken, zoals encyclopedieën en bundelingen van

door meer dan een auteur geschreven studies, schrijf je achter de naam van de 'auteur',

d.w.z. de persoon die verantwoordelijk was voor de eindredactie van het werk, de toe-

voeging: (red.) als je in het Nederlands schrijft, (ed.) als je in het Engels schrijft en

(επιμ.) als je in het Grieks schrijft.

Bij edities van bijv. klassieke auteurs zet je de naam van de editor, d.w.z. de

persoon die de tekst uitgeeft voorop met de toevoeging: (ed.) (Grieks: (επιμ.), gevolgd

door de auteur, d.w.z. de persoon die de tekst oorspronkelijk geschreven heeft, de titel,

etc.

Gaat het om een tweede, derde etc. druk, dan geef je dat aan door achter het jaar-

tal, boven de regel, een 2 of 3 etc. te plaatsen. (de Duitsers zetten dit cijfer vaak juist

voor het jaartal).

Als het jaar of de plaats van uitgave in het boek ontbreekt, dan zet je die (als je

ze elders in het boek kunt vinden) in je titelbeschrijving tussen vierkante haken. Is het

jaar van uitgave niet te achterhalen, dan schrijf je achter de plaats van uitgave z.j. (=

zonder jaar), s.a. (= sine anno) of χ.χ.(= χωρίς χρονολόγηση). Ontbreekt de plaats van

uitgave, dan schrijf je s.l. (= sine loco) of χ.τ.έ (= χωρίς τόπο έκδοσης). Ontbreekt de

naam van de auteur, neem hem dan op als 'anoniem' (ανώνυμος) of bij artikelen in

kranten 'redactie' (σύνταξη).

Als het om een boek gaat dat deel uitmaakt van een serie, vermeld dan de naam van de

serie tussen haakjes (niet cursief), direct achter de titel.

Gaat het om een proefschrift, dan dient dit vermeld te worden d.m.v. de toevoe-

ging 'diss.' ('διδακτορική διατριβή') + de plaats van de universiteit na de titel.

Als een boek in meer delen is verschenen, dan zet je na de titel een komma,

gevolgd door bijvoorbeeld: deel 1-10, of 10 vols., of τόμ. 1-10, en daarna het jaartal van

verschijnen van deel 1 en deel 10, bijvoorbeeld: 1925-1935.

Voorbeelden:

Στ. Αλεξίου, Κρητική Ανθολογία, ΙΕ'-ΙΖ' αιώνας. Ηράκλειο 19692.

A.G.H. Bachrach e.a. (red.), Moderne Encyclopaedie van de Wereldliteratuur, deel 1-

10. Haarlem - Antwerpen (19802) - Weesp - Antwerpen 1984

2).

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 40

Wim Bakker - Arnold van Gemert, Μανόλης Βαρούχας νοταριακές πράξεις.

Μοναστηράκι Αμαρίου (1597-1613). Ρέθυμνο 1987.

W.G. Brokkaar, De brieven van Photius aan Nicephorus. Diss. Amsterdam 1995.

David Holton (red.), Literature and society in Renaissance Crete. Cambridge 1991.

Marie-Anne van Spitael (ed.), C. Buondelmonti, Descriptio insule Crete et Liber Insula-

rum, Cap. XI: Creta. Edition critique –. Ηράκλειο 1981.

Artikelen in tijdschriften, bundels of onder redactie verschenen werken

Deze worden beschreven in de volgorde:

auteur, titel van het artikel (tussen enkele of dubbele aanhalingstekens), naam van tijd-

schrift of bundel (cursief) + nummer van de jaargang + jaar van uitgave (tussen haakjes)

+ begin- en eindpagina.22

Als je een artikel hebt geraadpleegd uit een onder redactie verschenen werk dat

artikelen of hoofdstukken bevat van meer dan één auteur, dan beschrijf je dit artikel op

de naam van de desbetreffende auteur. Zowel bij bundels als bij onder redactie

verschenen werken wordt de titel van het artikel of het hoofdstuk gevolgd door 'in:'

('στο:'). Als een artikel geen titel heeft, wat het geval kan zijn bij bijv.

boekbesprekingen, dan zet je achter de auteursnaam een korte aanduiding van het artikel

tussen vierkante haken.

Voorbeelden:

Margaret Alexiou, "Literature and Popular Tradition", in: David Holton (red.),

Literature and society in Renaissance Crete. Cambridge 1991, 49-78.

G.H. Blanken - A.F. van Gemert, "Kaváfis, K.P.", in: A.G.H. Bachrach e.a. (red.),

Moderne Encyclopaedie van de Wereldliteratuur, deel 5. Haarlem - Antwerpen [19822],

88-89.

D. Hemmerdinger-Iliadou, "La Crète sous la domination vénitienne et lors de la

conquête turque (1322-1684). Renseignements nouveaux ou peu connus d’après les

pèlerins et les voyageurs", Studi veneziani 9 (1967), 535-623.

22

In de inhoudsopgave van een tijdschrift vind je soms slechts een beknopte titel van het artikel. Controleer

de titel dus altijd door het artikel zelf te bekijken.

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 41

David Holton (red.), Literature and society in Renaissance Crete. Cambridge 1991.

Γιώργος Κεχαγιόγλου (επιμ.), Λαϊκά λογοτεχνικά έντυπα. 1. Απόκοπος, Απολώνιος,

Ιστορία της Σωσάννης. [Αθήνα 1982].

Φ. Κουκουλές, 'Συμβολή εις την κρητικήν Λαογραφίαν επί Βενετοκρατίας', Επετηρίς

Εταιρείας Κρητικών Σπουδών (1940), 1-101.

Εμμ. Κριαράς, Λεξικό της μεσαιωνικής ελληνικής δημώδους γραμματείας, 1100-1669,

τομ. Α'-ΙΔ'. Θεσσαλονίκη 1969 – 1997.

Μ.Ι. Μανούσακας, [recensie van] Ε. Κριαράς, ''Η Ρίμα Θρηνητική του Ιωάννου

Πικατόρου'', Επετηρίς Μεσαιωνικού Αρχείου 2 (1942), 20-69, Κρητικά Χρονικά 1

(1947), 206-14.23

Α. Ξηρουχάκης, ''Αι σύνοδοι του Γερόλαμο Λάντο, Λαντίνου Αρχιεπισκόπου εν Κρήτη

(1464, 1474 και 1486)'', Θεολογία 11 (1933), 61-62.

Internetbronnen

Als je naar internetbronnen wilt verwijzen, doe je dat door de auteur (indien bekend) te

vermelden, gevolgd door de volledige url. Tevens dient de datum van raadplegen

genoemd te worden. Betreft het een tijdschrift of boek dat ook in papieren vorm

bestaat, dan verdient het de voorkeur te verwijzen naar de papieren bron i.p.v. de

elektronische, dus bijvoorbeeld:

Annemarie Weyl Carr, “Icons and the Object of Pilgrimage in Middle Byzantine

Constantinople”, DOP 56 (2002), 75-99.

in plaats van:

Annemarie Weyl Carr, “Icons and the Object of Pilgrimage in Middle Byzantine

Constantinople”, at: http://www.doaks.org/DOP56.html: bezocht op 12 januari 2010.

23

Over het algemeen zal het boek of artikel dat gerecenseerd wordt ook in je literatuurlijst voorkomen. In

dat geval kun je volstaan met: Μ.Ι. Μανούσακας, recensie van Kriaras 1942, Κρητικά Χρονικά 1 (1947),

206-14.

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 42

5.4 LITERATUURVERWIJZINGEN EN (VOET)NOTEN

Zodra je in een werkstuk op enigerlei wijze gebruik maakt van primaire bronnen

(oorspronkelijk literair of historisch werk) en/of secundaire literatuur (boeken of

artikelen geschreven óver een bepaald onderwerp), dien je dit zo duidelijk mogelijk aan

te geven en te verantwoorden. Dit geldt niet alleen voor letterlijke citaten, die je altijd

tussen aanhalingstekens hoort te zetten, maar ook voor parafraseringen! Op die manier

ben je de toekomstige lezer van je werkstuk behulpzaam bij het natrekken en eventueel

aanvullen van je gegevens.

Verwijzingen in de tekst

Als je in de tekst van je betoog wilt verwijzen naar een bron of een bewijsplaats voor

een bewering die je doet, kun je dat op twee manieren doen:

1a. Je geeft tussen haakjes in de tekst zelf de naam van de auteur24

+ het jaar van

uitgave, op de wijze zoals je hem in je literatuurlijst gaat opnemen, een dubbele

punt en vervolgens de desbetreffende pagina's, zonder aanduiding als blz., pp. of

σσ.:

Voorbeeld:

"Op 9 juli 1397 vond in Murano ten overstaan van notaris Pietro Zane de

verdeling plaats van het bezit van Fantino Falier, die in zijn testament had

bepaald dat alle mannelijke nakomelingen van het huis Falier na de dood van

zijn vrouw zijn erfgenamen zouden zijn (Lazzarini 1963: 220-21)".

1b. Je geeft tussen haakjes in de tekst zelf de naam van de auteur + een korte

titelaanduiding, op de wijze zoals je hem in je literatuurlijst gaat opnemen, een komma

en dan de desbetreffende pagina's, meestal zonder aanduiding als blz., pp. of σσ.:

Voorbeeld:

"Op 9 juli 1397 vond in Murano ten overstaan van notaris Pietro Zane de

verdeling plaats van het bezit van Fantino Falier, die in zijn testament had

bepaald dat alle mannelijke nakomelingen van het huis Falier na de dood van

zijn vrouw zijn erfgenamen zouden zijn (Lazzarini, Faliero, 220-21)".

2a-b. Je geeft de naam van de auteur, zoals hierboven onder 1a (of 1b) beschreven, niet

in de tekst zelf, maar in een voetnoot (zie echter wat hieronder over de functie van

voetnoten wordt gezegd).

24

Voor de naam van de auteur op de titelpagina van Griekse werken of in de inhoudsopgave van Griekse

tijdschriften, zie noot 3.

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 43

Voorbeeld:

"Op 9 juli 1397 vond in Murano ten overstaan van notaris Pietro Zane de verde-

ling plaats van het bezit van Fantino Falier, die in zijn testament had bepaald

dat alle mannelijke nakomelingen van het huis Falier na de dood van zijn

vrouw zijn erfgenamen zouden zijn".25

of:

"Op 9 juli 1397 vond in Murano ten overstaan van notaris Pietro Zane de

verdeling plaats van het bezit van Fantino Falier, die in zijn testament had

bepaald dat alle mannelijke nakomelingen van het huis Falier na de dood van

zijn vrouw zijn erfgenamen zouden zijn".26

Noten (voetnoten of eindnoten)

Als je iets in je betoog nader wil toelichten of becommentariëren, zonder dat dit

commentaar of deze toelichting voor de gang van je betoog essentieel is, doe je er goed

aan zoiets in een noot onder te brengen. Je neemt een noot op door - in doorlopende

nummering - een cijfer iets boven de regel achter het woord of de zin waarop de

verwijzing betrekking heeft te plaatsen (N.B. áchter de interpunctie!). In de

desbetreffende noot, die óf onderaan de bladzijde (= voetnoot), óf aan het eind van het

hoofdstuk of je hele werkstuk (= eindnoot) komt te staan, geef je je commentaar.

Verwijs je naar een boek of artikel dan gebruik je de korte aanduiding van het

boek/artikel op de manier zoals hierboven beschreven.

Omdat het goed is het gebruik van (voet)noten te beperken tot het bovenstaande

gebruik, is het het beste om voor het eerste systeem van verwijzen (in de tekst) te

kiezen. Een korte verwijzing naar de gebruikte literatuur neem je tussen haakjes in de

tekst zelf op. De noten reserveer je voor uitgebreidere verwijzingen en voor

toelichtingen die anders de gang van het betoog zouden onderbreken.

Voorbeeld:

"Het voorbehoud van de (Rooms-katholieke) Venetiaanse overheersers t.a.v.

het Orthodoxe/Kretenzische gebruik om de doden te bewenen is ons bekend

uit officiële Venetiaanse documenten en reisverslagen. Zo verboden de

decreten van 1317 en 1365 het excessief bejammeren van de dode27

op straffe

van een gevangenisstraf van een maand of tien dagen en een boete van tien

25

Lazzarini 1963: 220-21. 26

Lazzarini, Faliero, 220-21. 27

Met "excessief" bejammeren doelde men op het gebruik professionele klaagvrouwen (μοιρολογήτρες) bij

de dodenwake en bij de begrafenisplechtigheid traditionele rouwklachten te laten uiten over de overledene.

Dit ging gewoonlijk gepaard met veel misbaar, althans in de ogen van de Venetianen.

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 44

hyperpera voor iedereen die toestond dat zoiets in zijn huis plaatsvond.28

Hetzelfde verbod werd in 1467 door een kerkelijke instantie herhaald bij

besluit van de Synode die door de Latijnse aartsbisschop van Kreta Girolamo

Lando was bijeengeroepen (Xirouchakis 1933: 61-62)."

5.5 LITERATUURLIJST

Aan het eind van je werkstuk geef je een alfabetisch geordende lijst van alle boeken en

artikelen die je hebt gebruikt. Dit is je Bibliografie. Deze bibliografie ziet er als volgt

uit: hij bestaat uit twee kolommen. In de linkerkolom zet je de naam van de auteur29

van het boek of artikel + jaar(tal) van uitgave ervan; in de rechterkolom de volledige

titelbeschrijving van het desbetreffende boek, hoofdstuk of artikel. De titel van het boek

of het tijdschrift komt altijd cursief te staan, die van het artikel zet je tussen

aanhalingstekens. Het jaar van uitgave kun je in de tweede kolom eventueel weglaten.

Voorbeelden:

Alexiou 1969 Στ. Αλεξίου, Κρητική Ανθολογία, ΙΕ' - ΙΖ' αιώνας.

Ηράκλειο (2η έκδ.).

Hemmerdinger-Iliadou 1967 D. Hemmerdinger-Iliadou, "La Crète sous la do-

mination vénitienne et lors de la conquête turque

(1322-1684). Renseignements nouveaux ou peu

connus d'après les pèlerins et les voyageurs", Studi

veneziani 9, 535-62330

.

Lazzarini 1963 Vittorio Lazzarini, Marino Faliero. Avanti il Do-

gado - La congiura. Appendici. Firenze.

28

Zie vooral Jegerlehner 1904: 466-67, en het door Ratti Vidulich 1965: 58, no. 161 gepubliceerde

document; vergelijk ook Koukoules 1940: 26. 29

Bij Griekse boeken en tijdschriften staat de naam van de auteur, zoals in noot 1 vermeld, vaak in de

genitivus. Wees consequent en schrijf in ieder geval in de linker kolom alle namen in de nominativus.

Controleer vooral de namen op -ou en die van vrouwelijke auteurs. Als je een werkstuk in het Nederlands

(of een andere westeuropese taal) schrijft, dien je in de tekst zelf en in je noten de auteursnaam en de titel

van het werk niet met Griekse letters te schrijven. Dit betekent niet dat je ze moet vertalen, maar dat je ze in

transcriptie dient te geven (voor de transcriptieregels zie Taalverwerving I, Grammaticaal Compendium). In

de rechterkolom van de literatuurlijst, waar je de gegevens van de titelpagina weergeeft, handhaaf je echter

wél het Grieks. Schrijf je je scriptie in het Grieks, dan is het niet gebruikelijk de buitenlandse namen te

transcriberen. 30

Omdat in de linkerkolom het jaar van uitgave al vermeld wordt, vinden veel onderzoekers het ook bij

tijdschriften en bundels overbodig dit in de tweede kolom te herhalen.

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 45

Politis 1984 Linos Politis, Geschichte der neugriechischen Li-

teratur. Köln.

5.6 ALGEMEEN

Wees precies en consequent in verwijzing en beschrijving. Verwijs altijd naar de beste

editie. Dat is in de meeste gevallen de meest recente. Noem bij onveranderde herdruk-

ken niet alleen het jaar van de herdruk, maar ook dat van de oorspronkelijke uitgave.

Het is het gemakkelijkst als je de bibliografische gegevens van boeken en artike-

len (met de door jou gebruikte aanduiding van auteur + jaar of auteur + korte titel)

steeds op een apart fiche zet (of invoert in een soortgelijk systeem in de computer,

bijvoorbeeld het programma Endnote). Bij het schrijven van het werkstuk weet je dan

steeds of je het desbetreffende werk of artikel al gebruikt hebt en hoe je ernaar verwijst.

Bij het samenstellen van de bibliografie aan het eind van je werkstuk heb je de werken

dan ook direct in de juiste alfabetische volgorde.

Wees kritisch. Als je bijv. in je bron voor het leven van Cornelis Haga leest dat

hij in 1587 geboren is en in 1595 begon met zijn studie Rechten aan de Universiteit van

Leiden (de Groot 1978, 98-99), kijk dan of je deze gegevens op hun juistheid kunt con-

troleren, of zet anders bij het tweede jaartal tussen haakjes ('sic!') ter aanduiding van het

feit dat je iemand van 8 jaar oud niet direct als student een universiteit ziet

binnenstappen (in het gegeven geval gaat het om een drukfout: '1587' had '1578' moeten

zijn).

Controleer vooral altijd de gegevens over geboorte- en/of sterfdatum van

Griekse letterkundigen en andere personen. Tot voor kort stond in het paspoort

uitsluitend het geboortejaar genoteerd. Men vierde alleen de naamdag. De verjaardag

hoefde dus niet onthouden te worden. Maar ook het geboortejaar was niet altijd (met

zekerheid) bekend. De vluchtelingen uit Klein-Azië en andere gebieden kwamen zonder

papieren in Griekenland aan. In de Tweede Wereldoorlog en Burgeroorlog is de

Burgerlijke Stand in grote gebieden van Griekenland vernietigd.

Als je uit een boek x dat je gebruikt ook een verwijzing naar of een passage uit

een ander werk y overneemt, controleer dan altijd even of die verwijzing wel klopt en of

er goed geciteerd is. Kun je dat boek y niet te pakken krijgen, vermeld dan dat je je voor

die passage baseert op boek x. Zo hoort het en bovendien voorkom je zo grote blunders.

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 46

6. DE TECHNISCHE VERZORGING VAN WERKSTUKKEN

De huidige tekstverwerkingsprogramma’s maken het mogelijk teksten op een

professionele manier op te maken. De vele mogelijkheden brengen echter ook het risico

met zich mee dat de tekst er onrustig en onoverzichtelijk uit komt te zien. Bij het

schrijven van wetenschappelijke teksten is het belangrijk om aandacht te besteden aan

de vormgeving. Een goede vormgeving maakt de tekst overzichtelijker en zorgt ervoor

dat de inhoud beter overkomt bij de lezer. Het gaat er niet om dat je laat zien wat je

allemaal met je tekstverwerker kunt doen: de opmaak van de tekst moet de structuur van

de tekst verduidelijken. Eenduidigheid is hierbij een voorwaarde. Wetenschappelijke

teksten dienen daarnaast vrij van spel- en stijlfouten te zijn. De praktijk leert echter dat

bepaalde problemen regelmatig terugkeren.

Vaak schiet de technische verzorging er door tijddruk bij in. Plan daarom vooraf

tijd in voor de opmaak van je werkstuk. Dit hoofdstuk bevat richtlijnen die een goede en

consequente vormgeving bewerkstelligen. Voor richtlijnen omtrent spelling en

taalgebruik, kun je het woordenboek raadplegen, alsmede: Renkema, J. Schrijfwijzer.

Vierde herziene druk. ’s-Gravenhage: Sdu, 2005. Zie ook: Tiggeler, E. Vraagbaak

Nederlands. Van spelling tot stijl: snel een helder antwoord op praktijkvragen over taal.

’s-Gravenhage: Sdu, 2005.

6.1 ALGEMENE AANWIJZINGEN

Een werkstuk dient getypt te worden ingeleverd en bestaat uit verschillende onderdelen.

De titelpagina

Plaats altijd een aantal kenmerken op de eerste pagina (de titelpagina) van het werkstuk

of langere teksten, zodat de tekst gemakkelijk te identificeren is. Zorg ervoor dat deze

gegevens altijd duidelijk leesbaar voor op het werkstuk staan, ook als je een omslag of

een voorkant met afbeelding gebruikt. De titelpagina dient de volgende kenmerken te

bevatten:

titel

eventueel ondertitel

onderdeel (naam van de module en het onderdeel)

naam van de verantwoordelijke docent

opleiding

Universiteit van Amsterdam

datum van voltooiing

naam auteur

studentnummer, e-mailadres en telefoonnummer

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 47

Volgorde van de onderdelen

De volgorde van de onderdelen van een werkstuk is als volgt:

(Voorwoord)

Inhoudsopgave

Tekst (Inleiding en/of hoofdstukken, met als laatste hoofdstuk de conclusie)

(Notenlijst – voor het geval je geen voetnoten gebruikt)

Literatuurlijst

(Bijlagen)

(Afbeeldingen)

(Afbeeldingenlijst)

Voorwoord

Een voorwoord of woord vooraf wordt in werkstukken meestal achterwege gelaten. De

belangrijkste functies van het voorwoord zijn het bedanken van mensen die hebben

bijgedragen aan de totstandkoming van de tekst en het in het algemeen aanduiden van

het doel en het beoogde lezerspubliek.

Inhoudsopgave

De inhoudsopgave geeft de opbouw van het verslag weer. Bij korte teksten kan ook de

inhoudsopgave achterwege worden gelaten. In de inhoudsopgave dienen de

hoofdstuktitels (kopjes) met de nummering tegen de linkermarge geplaatst te worden en

de paginanummering rechts, onder elkaar (met behulp van tabstops). Onderscheid

subkopjes (bijv. paragraaftitels) door in te springen en structureer de kopjes met een

consequente nummerindeling. Je kunt de Inleiding nummeren als Hoofdstuk 1, maar het

is ook mogelijk de Inleiding niet te nummeren en hierna met de hoofdstukindeling te

beginnen. Bijvoorbeeld:

Inleiding 1

1. De Middeleeuwen 2

1.1 Economische factoren 4

1.2 Sociale factoren 5

Notenlijst

Het verdient aanbeveling voetnoten in plaats van eindnoten te gebruiken. De lezer hoeft

dan niet te bladeren en er hoeft geen aparte notenlijst te worden opgenomen. Gebruik

zeker geen eindnoten en voetnoten door elkaar. Als je eindnoten gebruikt, komt de

notenlijst vóór de literatuurlijst. In taalkundige publicaties worden noten doorgaans

vermeden.

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 48

Literatuurlijst

Een literatuurlijst is een alfabetisch geordende lijst van geraadpleegde literatuur die in

een schriftelijk werkstuk genoemd, aangehaald of geparafraseerd wordt. Deze lijst bevat

dus alleen titels waarnaar in de tekst wordt verwezen (via de noten). Deze literatuur

wordt zo precies mogelijk beschreven, zodat de lezer de literatuur terug kan vinden. De

literatuurlijst wordt aan het eind van de tekst, achter de lijst met noten geplaatst en moet

volgens een eenduidig systeem zijn opgebouwd (zie bibliografische conventies).

Bijlagen

Bijlagen in tekstvorm geven extra informatie die niet in de lopende tekst past, maar die

wel relevant is voor het onderzoek, zoals bijvoorbeeld een biografie. In de tekst moet

naar de bijlagen worden verwezen.

Afbeeldingen

Men kan op de titelpagina eventueel een afbeelding opnemen, maar voor afbeeldingen

en figuren in de tekst bestaan regels. Een afbeelding of figuur (tabel, grafiek) moet een

specifieke functie hebben: de tekst moet verduidelijkt worden door middel van de

afbeelding.

Een vuistregel is dat men in de tekst naar de afbeelding moet verwijzen. Grote

afbeeldingen en landkaarten kan men het beste in een bijlage opnemen. Zorg bij elke

afbeelding en tabel voor een nummer en een titel, zodat duidelijk is wat de afbeelding of

tabel behelst. In de tekst kan dan naar het nummer van de afbeelding worden verwezen.

Ook als er maar één afbeelding is opgenomen, wordt er genummerd. Grafieken en

tabellen moeten behalve een titel ook legenda bevatten, zodat ze onafhankelijk van de

tekst interpreteerbaar zijn.

Afbeeldingenlijst

Wanneer in een schriftelijk verslag gebruik wordt gemaakt van afbeeldingen of tabellen

moet ook hiervan de herkomst verantwoord worden. Deze dient achter in het werkstuk

te worden opgenomen volgens bepaalde richtlijnen (zie bibliografische conventies). De

nummers van de afbeeldingen komen overeen met de nummers in de afbeeldingenlijst.

Hierin staan gegevens over de afbeelding voor zover deze niet bij de afbeelding zelf

worden genoemd (naam maker, datum) en een verwijzing naar de bron waaruit de

afbeelding is overgenomen.

6.2 REDACTIONELE INDELING

Om de structuur van de tekst verder te verduidelijken en een onderscheid te maken

tussen delen van de tekst worden in de opmaak van de tekst een aantal hulpmiddelen

gebruikt.

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 49

Hoofdstukken, paragrafen en subparagrafen

Een omvangrijke tekst wordt ingedeeld in hoofdstukken en paragrafen. Kortere teksten

worden vaak alleen ingedeeld in paragrafen. Paragrafen mogen sub- en bij langere

teksten ook subsubparagrafen bevatten. Een verdere onderverdeling (2.3.1.3) komt de

overzichtelijkheid van de tekst niet ten goede. Hoofdstukken, paragrafen, sub- en

subsubparagrafen worden genummerd en moeten van een titel (kopje) zijn voorzien.

Kopjes

Maak kopjes vet of onderstreep ze en hanteer daarbij een consistent systeem, waarbij

het onderscheid tussen hoofdstuktitels (belangrijk, bv. vet en in kapitalen) en

paragraaftitels (minder belangrijk, bv. alleen vet) duidelijk is. Maak dit onderscheid

eveneens met behulp van (een of meer) witregels. Zet nooit een punt of dubbele punt

achter een kopje. Zet ook geen punt tussen het laatste cijfer van het kopje en de titel.

Het is niet altijd nodig elk nieuw hoofdstuk op een nieuwe pagina te beginnen. Laat in

dat geval boven het kopje van een nieuw hoofdstuk altijd meer regels wit, zodat

duidelijk is dat er een nieuw deel begint. Bij langere teksten wordt een nieuw hoofdstuk

vaak wel op een nieuwe pagina gezet. Maak hierin zelf een keuze, maar wees

consequent in de toepassing.

Het weergeven van alinea’s

Alinea’s worden gevormd door meerdere zinnen die inhoudelijk bij elkaar horen. Sluit

een alinea af door een harde return en gebruik een tab aan het begin van de nieuwe

regels van de volgende alinea. Laat tussen de nieuwe en de vorige alinea geen regel wit,

maar juist wel één witregel tussen grotere gehelen alinea’s. Spring niet in na een

witregel, bij de eerste alinea op een pagina of bij de eerste alinea na een kopje.

Voorbeelden en citaten

Wanneer een voorbeeld of een citaat kort is, moet dit - tussen enkele aanhalingstekens

geplaatst - in de lopende tekst opgenomen worden. Langere voorbeelden of citaten

dienen visueel te worden onderscheiden van de rest van de tekst. Spring hiertoe een

tabstop in en gebruik een enkele regelafstand. Laat boven en onder het ingesprongen

citaat één regel wit.

Bij een dergelijk ingesprongen tekstblok hoeft het citaat niet tussen aanhalingstekens te

staan:

In Nederland wordt deze richting in de architectuur gewoonlijk aangeduid met de term

‘Delftse School’, omdat zij op de afdeling bouwkunde van de TH in Delft tot

ontwikkeling komt onder leiding van prof. ir. M.J. Granpré Molière. Deze architect

krijgt bekendheid door zijn ontwerp van het tuindorp Vreewijk in Rotterdam.

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 50

Schrijf- of spelfouten in een citaat worden meestal omwille van de authenticiteit niet

gecorrigeerd en - indien verwarring over de juiste weergave kan ontstaan – aangeduid

met [sic] erachter. Indien de fouten wel gecorrigeerd zijn, of de spelling is bijvoorbeeld

gemoderniseerd, dan kan dit in een aparte noot bij de eerstvolgende gelegenheid worden

vermeld.

Afhankelijk van de aard en het belang van het citaat kan een niet-

Nederlandstalig citaat in het Nederlands worden vertaald. In dat geval dient ook de

vertaler of vertaling te worden verantwoord. Citaten in een van de drie moderne talen

(Frans, Duits en Engels) kunnen in het algemeen onvertaald worden weergegeven. De

keuze is tussen de oorspronkelijke taal of de eigen taal, niet de taal waarin het citaat

toevallig is aangetroffen.

Door veelvuldig citeren wordt de eenheid van stijl in een betoog te vaak

onderbroken, wat de leesbaarheid niet ten goede komt. Vermijd het veelvuldig gebruik

van andermans teksten. Gebruik citaat en parafrase slechts indien ze nodig zijn voor het

betoog of om de tekst te verlevendigen. Citeer en parafraseer zoveel mogelijk (naar) de

oorspronkelijke tekst. Voor de verwijzing naar de bronnen, zie de Bibliografische

Conventies.

6.3 TYPOGRAFISCHE INDELING

Het lettertype

Hoewel de huidige tekstverwerkingsprogramma’s vaak ongekende mogelijkheden

hebben op het gebied van lettertypes, is het beter je in je tekst te beperken tot één

lettertype. Lettertypes zijn te verdelen in schreefloze letters en letters met een schreef.

De schreefloze letters zoals Arial hebben geen zijstreepjes. Schreefloze letters ogen

modern maar zijn bij het gebruik in lopende tekst minder duidelijk dan letters met

schreef. Lettertypes met schreef zoals Courier en Times New Roman worden beter

herkend. Gebruik dus bij voorkeur een letter met schreef. Voor de titelpagina kan

eventueel gebruik worden gemaakt van een schreefloze letter. Kies een 11- of 12- punts

letter. Velen vinden de 10-punts letter te klein.

Regelafstand

Gebruik altijd een regelafstand van 1,5. [Microsoft Word, Opmaak, Alinea,

Regelafstand: anderhalf]. Laat een regel wit voor de eerste regel van de tekst.

Marges

Houd links en rechts een brede marge aan van ongeveer drie centimeter. [Microsoft

Word: Bestand, Pagina-instelling, Marges]. De tekst dient links te worden uitgelijnd.

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 51

Als wordt uitgevuld, moet om gaten in de regels te voorkomen, automatisch afbreken

worden aangezet. [Microsoft Word: Extra, Taal, Woordafbreking].

Paginanummering

Zet het paginanummer bovenaan of onderaan in het midden of aan de buitenkant van het

blad. Plaats het niet tussen koppeltekens en zet er geen punt achter.

In een korte tekst worden de pagina’s doorlopend genummerd met Arabische

(1, 2, 3, ...) cijfers. Op de eerste pagina (de pagina met de ‘kop’, meestal de inleiding)

wordt het cijfer ‘1’ niet vermeld. De aanduiding van de paginanummers begint dus pas

op de tweede pagina, die het cijfer ‘2’ krijgt.

In langere teksten en in werkstukken wordt de titelpagina niet genummerd en

begint de nummering bij of na de inleiding. Eventueel voorwerk (bijvoorbeeld een

woord vooraf) kan doorlopend worden genummerd met kleine Romeinse cijfers: ii, iii,

iv, v, vi. Dat is echter niet noodzakelijk [Microsoft Word, Invoegen, Paginanummers]

Kop- of voetteksten

Je kunt kop- of voetteksten gebruiken. Al ligt dat voor langere teksten meer voor de

hand dan voor een kort werkstuk. Zorg ervoor dat de kop- of voettekst duidelijk

onderscheiden is van de tekst.

Vet, onderstreping en cursivering

Gebruik vet en eventueel onderstreping voor kopjes.

Gebruik cursief voor:

titels van boeken, tijdschriften, kranten en kunstwerken. Namen van

kunstenaarsvereniging, gebouwen en dergelijke niet cursiveren. Het tijdschrift

De Stijl dus wel gecursiveerd, maar De Stijl als stroming niet. Titels van

kunstwerken, gebouwen en namen van verenigingen met een kapitaal beginnen.

woorden die extra nadruk moeten krijgen (maar doe dit niet te vaak);

woorden in een citaat die in de bron cursief gedrukt zijn;

woorden in een andere taal (raison d’être).

woorden in een zelfnoemfunctie (het woord maakbaarheid is uit de tijd geraakt)

Spaties

Elk leesteken wordt gevolgd door een spatie. Voor het leesteken, dus na het woord waar

het leesteken achter komt, wordt geen spatie getypt. Typ geen spatie:

na een punt in een afkorting (t.a.v.);

na een punt tussen iemands voorletters (F.W.P.L. Dirksen);

na een apostrof (’s-Gravenhage);

tussen twee leestekens (‘Ik heb hard gelopen”, zei hij.);

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 52

Typ wél een spatie voor en na een gedachtestreep wordt gebruikt (Bijvoorbeeld: Het

tempo waarin het financieringstekort – overigens geheel volgens afspraak – wordt

teruggedrongen, geeft geen aanleiding tot optimisme.).

Leestekens bij aanhalingen en citaten

Leestekens worden bij de weergave van aanhalingen en citaten als volgt geplaatst:

Zet een kort citaat in de lopende tekst tussen enkele aanhalingstekens:

Hij zei: ‘Ik reed precies vijftig kilometer per uur’.

Zet citaten binnen citaten tussen dubbele aanhalingstekens:

Hij zei: ‘Mijn vrouw vroeg: “Wat ga je nu doen?”’

Zet een komma na een citaat na het afsluitende aanhalingsteken:

‘Ik ga in beroep tegen het vonnis’, antwoordde hij.

Gebruik geen komma als het citaat met een vraag- of een uitroepteken eindigt:

‘Zou je dat nu wel doen?’ vroeg zij.

Geef weglatingen uit een citaat aan door drie punten tussen vierkante haken:

‘In een leesverslag wordt [...] verslag gedaan van de in een tekst of in meerdere teksten

aangetroffen [...] informatie.’

Zet eigen opmerkingen in een citaat tussen vierkante haken. Voeg aan zulke

opmerkingen je initialen toe:

‘Het leesverslag [in de zojuist vermelde betekenis, BG] dient vaak ter inleiding van een

discussie over een bepaald probleem.’

Wanneer een zin eindigt met een citaat dat eindigt met een punt, wordt een punt

na het aanhalingsteken geplaatst:

Hij zei: ‘Ik reed precies vijftig kilometer per uur’.

Afkortingen

Afkortingen worden als volgt weergegeven:

Tussen de afgekorte delen van een afkorting wordt een punt geplaatst, dus:

a.u.b., m.a.w. Probeer overigens zo min mogelijk afkortingen te gebruiken.

Schrijf ‘gewone’ woorden als in plaats van, namelijk, bijvoorbeeld, ten aanzien

van, et cetera voluit.

Afgekorte namen van instanties, instellingen, bedrijven en partijen worden met

hoofdletters zonder punt geschreven. Dus: EEG, ANWB, NS, NOVIB, VVD.

Wanneer een naam van een minder bekende instelling of bedrijf regelmatig in de

tekst voorkomt, kan deze ook afgekort worden.

Raadpleeg voor de juiste schrijfwijze (hoofdletters of niet, wel of geen punten) van alle

afkortingen (maten, gewichten en organisaties) het woordenboek.

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 53

Wanneer de laatste letter van het woord ook in de afkorting als zodanig functioneert,

wordt er geen punt gebruikt. Dus: nr, maar wel: mevr. Om het extra lastig te maken

geldt deze regel niet voor maten en titels, dus: mm, cm en: drs., ing. et cetera.

Literatuurlijst:

Renkema, J. Schrijfwijzer. Vierde herziene druk. ’s-Gravenhage: Sdu, 2005.

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 54

7. PRESENTATIEVAARDIGHEDEN

INLEIDING

Van academici wordt steeds vaker verwacht dat ze in staat zijn om voor een publiek een

presentatie te houden. Ze moeten bijvoorbeeld een lezing kunnen geven op een congres

of een symposium. Of ze moeten hun onderzoeksresultaten kunnen presenteren aan

vakgenoten. Maar ook van afgestudeerden die niet in de wetenschap maar in het

bedrijfsleven werkzaam zullen zijn, verwacht men vroeg of laat dat ze een presentatie

geven of een publiek toespreken.

Een presentatie heeft als belangrijkste doel om een boodschap over te brengen

op de luisteraars. De spreker moet daarom zijn boodschap op zo’n manier overbrengen

dat de luisteraars die boodschap begrijpen en aanvaarden. De begrijpelijkheid van de

boodschap is afhankelijk van de opbouw van de presentatie, de samenhang en de

formulering. De aanvaardbaarheid is afhankelijk van de gekozen stijl en de argumenten

die worden aangevoerd. Wie een publiek gaat toespreken dient voor ogen te houden dat

een gemiddelde luisteraar slechts ongeveer 10% onthoudt van wat er verteld wordt. Een

presentatie leent zich daarom beter voor het uitzetten van grote lijnen dan om

gedetailleerde informatie over te brengen.

Tijdens dit onderdeel oefenen studenten in het geven van presentaties voor een

publiek. Alle onderwerpen die bij het presenteren van een verhaal van belang zijn,

komen in de syllabus aan bod. Allereerst wordt aandacht besteed aan de voorbereiding

op een presentatie. Dan komen de zaken aan bod die de presentatie zelf beïnvloeden,

zoals houding en stemgebruik. Vervolgens worden tips gegeven voor het gebruik van

audiovisuele hulpmiddelen. Tot slot worden tips gegeven om na een presentatie vragen

te beantwoorden. Er is een lijst opgenomen met literatuur over mondeling presenteren.

Aansluitend tref je nog een checklist aan voor de voorbereiding van de presentatie en

een voorbeeld van een spreekschema.

7.1 HET VOORBEREIDEN VAN EEN PRESENTATIE

Om een effectieve voordracht te kunnen houden, is de voorbereiding van essentieel

belang. De voorbereiding van een presentatie bestaat uit het kiezen van een onderwerp,

het bepalen van het doel, het structureren van de tekst en het afstemmen op een publiek

van luisteraars. Verder bestaat de voorbereiding uit een aantal praktische zaken, zoals

het maken van een spreekschema, het oefenen en timen van de voordracht en het

verkennen van de locatie. In dit hoofdstuk zullen de aspecten van de voorbereiding van

een presentatie aan bod komen.

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 55

Een onderwerp kiezen

Wie ergens een voordracht moet houden, weet vaak al waarover het moet gaan. Een

spreker wordt immers meestal uitgenodigd met een bepaalde reden: een onderzoek

presenteren, een lezing over een thema houden, specifieke ervaringen overbrengen.

Zelden komt het voor dat een spreker helemaal vrij is in de keuze voor een onderwerp.

Als je helemaal vrij bent in de keuze voor een onderwerp, is het aan te raden om

een onderwerp te kiezen dat je interesse heeft. Als je een onderwerp interessant vindt,

kun je dat makkelijker op boeiende en enthousiaste manier overbrengen. Ook is de

voorbereiding dan makkelijker: je hebt al enige basiskennis waarop je kunt steunen.

Stem de keuze van het onderwerp ook af op de interesse van het publiek. Luisteraars

komen met een bepaalde reden naar een presentatie luisteren: ze zijn nieuwsgierig naar

een onderwerp of ze willen juist op de hoogte blijven van recente ontwikkelingen.

Neem de voorkennis van de luisteraars als uitgangspunt en probeer je te verdiepen in

wat zij graag van jou zouden willen vernemen.

Niemand gaat naar een lezing om daar reeds bekende zaken te vernemen.

Daarom moet een presentatie niet alleen aansluiten op voorkennis van de luisteraars,

een presentatie moet hun ook iets nieuws kunnen bieden: nieuwe informatie, een nieuwe

invalshoek, nieuwe methoden. Probeer wel een juiste verhouding te vinden tussen al

bekende en nieuwe informatie: een presentatie met te veel bekende informatie is al

gauw saai en een presentatie met te veel nieuwe informatie niet te volgen.

Samenvattend:

kies een onderwerp dat je interesse heeft

stem af op de interesses van het publiek

sluit aan op de voorkennis van het publiek

zorg voor nieuwswaarde

Het doel bepalen

Nu het onderwerp van de presentatie bekend is, moet het doel vastgesteld worden. Het

doel van de presentatie is niet hetzelfde als het onderwerp. Wie bijvoorbeeld een

presentatie houdt met als onderwerp ‘studieverenigingen’, kan verschillende doelen

nastreven. Zo kan hij voor aankomende studenten een overzicht geven van bestaande

studieverenigingen en hun specifieke eigenschappen. De spreker heeft dan tot doel de

luisteraars te informeren over studieverenigingen en belangenorganisaties. Maar ook

kan hij een bepaalde conclusie verdedigen tegenover een publiek. Hij kan bijvoorbeeld

betogen dat het zinvol is om lid te worden van een studievereniging. De spreker heeft

dan tot doel de luisteraars te overtuigen van een stelling of conclusie.

Zoals uit het bovenstaande blijkt, is het doel van de presentatie dus niet gelijk aan het

onderwerp. Ook de invalshoek kan verschillen: je kunt betogen dat het je studie ten

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 56

goede komt om lid te worden van een vereniging, maar ook juist dat het je studie niet

ten goede komt. Het is kortom van essentieel belang van tevoren vast te stellen welke

boodschap overgebracht gaat worden en met welk doel: informeren of overtuigen.

Houd rekening met de beschikbare tijd bij het vaststellen van onderwerp en doel

van de presentatie. Het is bijvoorbeeld niet mogelijk om in tien minuten een overzicht te

geven van de Westerse kunstgeschiedenis van de afgelopen 2000 jaar. Zorg ervoor dat

onderwerp en doel passen bij de beschikbare tijd, zodat de presentatie niet te globaal en

daardoor te vaag wordt.

Samenvattend:

stel het doel van je presentatie vast: informeren of overtuigen

kies een invalshoek

kies onderwerp en doel passend bij de beschikbare tijd

De tekst structureren

Als je wilt dat luisteraars jouw voordracht goed kunnen volgen, moet je ervoor zorgen

dat de presentatie goed gestructureerd is. Een goed gestructureerde voordracht is voor

luisteraars namelijk veel beter te volgen dan een presentatie waarin geen logische lijn te

vinden is. Wanneer luisteraars de logische lijn goed kunnen volgen, begrijpen ze de

inhoud beter en komt ze de boodschap aan die de spreker wil overbrengen. Bij slecht

gestructureerde presentaties dwalen luisteraars vaak af met hun gedachten.

Een goed gestructureerde presentatie bevat uitsluitend informatie die relevant is

voor het doel van de presentatie. Irrelevante informatie leidt de aandacht van de

luisteraars af: ze gaan zich afvragen waarom de spreker deze informatie verstrekt. Aan

de andere kant mogen relevante onderdelen niet ontbreken. Als een luisteraar

noodzakelijke informatie moet ontberen, zal de inhoud van de presentatie hem deels

ontgaan.

7.2 DE OPBOUW

Een presentatie heeft altijd de logische lijn: inleiding - kern - slot. Elk onderdeel kent

specifieke eisen die hieronder in aparte paragrafen besproken zullen worden.

De inleiding

De inleiding van een presentatie heeft verschillende functies: in de inleiding moet de

aandacht van het publiek worden getrokken en moeten de luisteraars op de hoogte

worden gebracht van onderwerp, doel en aanpak van de voordracht. Daarnaast kunnen

luisteraars tijdens de inleiding wennen aan de spreker en vormen ze zich een beeld van

het verdere verloop; ze bepalen grotendeels of ze de spreker sympathiek vinden of niet

en of ze de voordracht geboeid gaan beluisteren of niet. Met andere woorden: tijdens de

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 57

inleiding worden veel zaken vastgelegd die bepalend zijn voor het slagen van de

presentatie.

Een spreker heeft invloed op het beeld dat luisteraars zich van hem en de

toespraak vormen. In de inleiding horen de volgende elementen thuis:

1. groet het publiek

2. stel jezelf voor (als dat niet door iemand anders is gedaan)

3. trek de aandacht van het publiek met een pakkende opening

4. introduceer het onderwerp en het doel van de presentatie

5. kondig de aanpak en lengte van de presentatie aan

Deze volgorde hoeft niet per se aangehouden te worden: wie bijvoorbeeld eerst met een

pakkende opening wil komen voordat hij zichzelf voorstelt, kan 2. en 3. omdraaien. Er

hoeft ook geen herkenbare scheiding aangebracht te worden tussen de onderdelen. Wie

bijvoorbeeld zegt: ‘De komende tien minuten wil ik benutten om u over te halen om

geheelonthouder te worden’, heeft onderwerp, doel en lengte van de presentatie in één

zin aangekondigd. Een spreker kan dus variëren in de volgorde.

Een spreker kan op verschillende manieren de aandacht van de luisteraars trekken.

Hieronder volgen enkele voorbeelden.

De retorische vraag:

Wat zou u ervan vinden als uw naam in de krant komt?

De spreker geeft een verrassende wending aan de voordracht: eerst lijkt het

aantrekkelijk om je naam in de krant te krijgen. Echter, de voordracht gaat over het

gebruik van veiligheidsgordels in de auto: zonder gordels is de kans groter dat je een

auto-ongeluk niet overleeft en dat je naam dus in de krant verschijnt, bij de

rouwadvertenties wel te verstaan.

Een andere opening is de anekdote:

Ik zat laatst in de trein naast een mevrouw die schijnbaar zeer geboeid zat te lezen in De

vriendschap van Connie Palmen. Ik vroeg me juist af ...

Een onderhoudende of verrassende anekdote heeft altijd de aandacht van de luisteraars.

Let er wel op dat de anekdote relevant is voor het onderwerp en dat het verband tussen

anekdote en de rest van de presentatie niet vergezocht is. Dat kan namelijk juist

averechts werken.

Een spreker kan ook de belangstelling wekken door de luisteraars bij het onderwerp te

betrekken:

Binnen 48 uur zal een van de aanwezigen in de zaal het slachtoffer zijn van een

misdrijf.

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 58

of door het onderwerp te betrekken op een persoonlijke ervaring:

Als student heb ik niet veel geld te besteden. Ik leef van een basisbeurs en moet

regelmatig aan het einde van de maand de keuze maken of ik liever een studieboek

aanschaf of de rest van de maand nog vlees en fruit kan eten. Toch ga ik nu € 25,-

storten op rekening van de kankerstichting. Een vriend van mij heeft pas geleden

namelijk te horen gekregen dat hij botkanker heeft. Daardoor ben ik gaan beseffen wat

het betekent om kanker te hebben. De kankerstichting kan veel goeds doen met ons

geld. In het komende halfuur zal ik u vertellen welke onderzoeken worden

gesubsidieerd door de kankerstichting.

Tot slot kan de spreker zijn publiek ook schokken of provoceren:

Vandaag is er om 13.00 uur een man vergast. Het duurde 21 minuten en 6 seconden

voordat hij helemaal dood was. Hij kreeg de doodstraf acht jaar geleden, omdat hij werd

veroordeeld voor een misdrijf dat hij niet had gepleegd. Hij is onschuldig om het leven

gebracht, hij is vermoord.

Er zijn natuurlijk nog talloze manieren om de aandacht van het publiek te trekken. De

opening moet in elk geval passen bij het onderwerp en niet een te ver verwijderd

verband leggen. Begin niet met een sheet of een dia. De aandacht van de luisteraars is in

het begin van de presentatie gericht op de spreker: die heeft iets te vertellen. Vermijd

ook liever de clichés, zoals het citaat (Hamlet zei het al: ‘To be or not to be, that’s the

question’), de oudheid (De Grieken/Romeinen wisten het al ...), het huidige bestaan (De

wereld wordt steeds sneller/complexer/et cetera.) of de anekdote over hoe de spreker

hier verzeild raakte (Toen ik werd uitgenodigd om hier te komen spreken, dacht ik...).

Zulke openingen worden zo vaak gebruikt dat ze nauwelijks aandacht trekken, maar

eerder verveling opwekken.

De kern

In de kern wordt het onderwerp uitgewerkt dat in de inleiding is aangekondigd. Doel

van een presentatie is dat luisteraars begrijpen en onthouden wat de spreker vertelt.

Daarom is het van belang dat de kern goed gestructureerd is: de informatie kan dan

beter worden opgenomen en onthouden. De opbouw van de kern moet voldoen aan twee

eisen:

eenvoud

overzichtelijkheid

De kern voldoet aan de eis van eenvoud als het onderwerp wordt opgedeeld in een

aantal kernpunten. De informatie wordt opgedeeld in een aantal kleinere

deelonderwerpen. Let erop dat je de presentatie niet versnippert tot talloze details. Hoe

minder kernpunten een presentatie heeft, hoe beter de informatie overkomt. Elk

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 59

kernpunt moet zo eenvoudig mogelijk worden gehouden en in elk geval worden

geïllustreerd met voorbeelden.

De kern moet ook overzichtelijk zijn voor de luisteraars. Deze eis houdt in dat

de kernpunten in een logische volgorde worden gepresenteerd. Overzichtelijkheid hangt

ook af van het doel van de presentatie. Wie luisteraars wil informeren over een bepaald

onderwerp kiest een indeling die het meest geschikt is voor het onderwerp. Een

presentatie over het ontstaan van de Renaissance kan bijvoorbeeld geografisch worden

ingedeeld: de ontwikkelingen worden dan per land beschreven. Maar ook zou de

spreker voor een thematische indeling kunnen kiezen per kunstvorm: literatuur, muziek,

beeldende kunst. Een chronologische ordening is eveneens denkbaar: de spreker zet

uiteen hoe de Renaissance zich ontwikkelde per tijdvak. Kortom, het is afhankelijk van

het onderwerp en de invalshoek hoe een informatieve presentatie wordt ingedeeld.

Voor een presentatie die tot doel heeft de luisteraars te overtuigen van een

bepaalde visie of een standpunt, is het van belang dat de argumenten overzichtelijk

worden gepresenteerd. Luisteraars zullen niet gauw overtuigd raken door een reeks

argumenten die onderling geen enkele samenhang vertonen en waarvan niet duidelijk is

op welke manier ze het standpunt onderbouwen. Argumenten zijn effectiever wanneer

ze in een logische volgorde en met een duidelijke samenhang op de luisteraar worden

overgebracht.

De structuur van de presentatie wordt voor de luisteraar nog duidelijker wanneer

de spreker expliciet aangeeft dat hij overgaat op een nieuw kernpunt van de voordracht.

De spreker moet dus niet alleen in de inleiding aankondigen hoe de presentatie is

opgebouwd, maar dit ook steeds herhalen tijdens de presentatie:

Hiervoor heb ik uiteengezet hoe eenvoudig iemand besmet kan raken met het AIDS-

virus. Nu wil ik meer vertellen over hoe de eerste symptomen zich openbaren.

Luisteraars onthouden de informatie veel beter wanneer de hoofdpunten worden

geïllustreerd met voorbeelden en concretiseringen. Zo kunnen luisteraars zich een beeld

vormen van het onderwerp. Ga bij het verzinnen van voorbeelden altijd uit van het

menselijk voorstellingsvermogen. De uitspraak ‘Het is belangrijk dat we de auto zo veel

mogelijk laten staan’ is te abstract om echt te gaan leven bij het publiek. Het publiek

gelooft wel dat het belangrijk is, maar de volgende uitspraak spreekt meer tot de

verbeelding: ‘Als wij niet het autogebruik tot de helft terugdringen voor het jaar 2000,

dan is de atmosfeer binnen 25 jaar zodanig vervuild dat wij niet meer zonder

zuurstofmasker de straat op kunnen’.

Wie statistieken of cijfermatige gegevens moet presenteren, doet er zeker goed aan

de getallen te concretiseren. Getallen blijven vaak niet in het geheugen hangen. De

uitspraak ‘Een topsporter eet dagelijks 4000 tot 5000 calorieën’ is minder concreet dan:

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 60

Een topsporter eet dagelijks 4000 tot 5000 calorieën. Dat komt overeen met tien

boterhammen met kaas, drie glazen melk, drie bananen, twee appels, drie borden spaghetti

met saus, twee patat-met en drie repen chocolade.

De luisteraar kan nu op basis van eigen ervaring inschatten of 4000 tot 5000 calorieën

veel is of niet.

Het slot

Een spreker mag het slot van zijn presentatie niet ‘afraffelen’. Afsluiten met een

opmerking als: ‘Dat was het’, of ‘Ik zie dat ik geen tijd meer heb, dus ik zal het hier

maar bij laten’ is niet alleen fantasieloos, de spreker laat zo ook een kans liggen om zijn

presentatie kracht bij te zetten. In de afsluiting moet de spreker in elk geval het doel en

de kernboodschap van de presentatie herhalen, en een kort overzicht geven van de

kernpunten. De luisteraars onthouden zo beter waar de presentatie over ging, en welke

informatie van belang was.

Vaak doen sprekers ook een appèl op de luisteraars. Dat is het geval bij

overtuigende presentaties. Wie een duidelijk appèl doet op de luisteraars brengt daarmee

nogmaals de kern over:

Als je dus stage wil lopen in buitenland, denk dan aan mijn betoog en zorg ervoor dat je

de ambassade en andere belangrijke instanties weet te vinden.

Zoals bij de inleiding werd aangeraden om te beginnen met een ‘aandachtstrekker’, is

het ook aan te bevelen om te eindigen met een pakkend slot. Een pakkend slot zet de

boodschap nog eens kracht bij, en zorgt ervoor dat de presentatie een evenwichtig

geheel vormt. Er zijn verschillende manieren om een presentatie af te sluiten. Hierboven

is al het appèl genoemd. De spreker kan ook eindigen met een vraag aan het publiek:

Wilt u nu nog steeds graag uw naam in de krant zien?

De technieken voor een pakkende opening gelden eveneens voor het afsluiten van de

presentatie. Deze paragraaf wordt afgesloten met nog een voorbeeld van een pakkend

slot, uitgesproken door Nelson Mandela bij zijn vrijlating van Robbeneiland:

Tot slot wil ik terugkomen op mijn eigen woorden tijdens het verhoor bij mijn arrestatie

in 1964. Ze gelden vandaag nog evenzeer als toen:

‘Ik heb gevochten tegen blanke overheersing, en ik heb gevochten tegen zwarte

overheersing. Ik heb het ideaal gekoesterd van een democratische en vrije

samenleving waarin iedereen in harmonie en met gelijke kansen samenleeft. Dat

is een ideaal waarvoor ik leef en dat ik hoop te bereiken. Maar als het nodig is, is

het ook een ideaal waarvoor ik bereid ben te sterven.’

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 61

7.3 PRAKTISCHE VOORBEREIDING

Een spreekschema maken

Op congressen en symposia zijn er dikwijls sprekers die hun hele presentatie voorlezen.

Vaak gebeurt dat omdat de spreker nerveus is, bang om de lijn van het verhaal kwijt te

raken of om delen weg te laten die van belang zijn. Maar het gebeurt ook uit gewoonte

of uit luiheid: uit het hoofd spreken vergt meer voorbereiding.

Om een boodschap op het publiek te laten overkomen, is het van belang dat een

spreker op natuurlijke wijze spreekt en oogcontact met het publiek kan maken.

Natuurlijk hoeft iemand niet de hele presentatie uit het hoofd te leren om dit te bereiken.

Het is het beste om gebruik te maken van een spreekschema. Een spreekschema is een

schematische weergave van de presentatie. In een spreekschema worden de volgende

elementen opgenomen:

de inleiding, deels of helemaal uitgeschreven

de kern met de kernpunten, aangeduid met steekwoorden

de overgangen tussen de verschillende kernpunten

details die moeilijk zijn te onthouden, zoals cijfers en citaten

aanwijzingen voor het gebruik van hulpmiddelen, zoals sheets

de afsluiting, aangeduid met steekwoorden of deels uitgeschreven

Let erop dat uitgeschreven delen in spreektaal zijn opgenomen; gebruik dus geen lange,

ingewikkelde zinnen of abstracte termen die niet toegelicht worden. Zorg er ook voor

dat het spreekschema in een grote letter is geschreven of uitgeprint. Als de letters te

klein zijn, loopt de spreker het risico toch te veel naar het blaadje te turen. De

aantekeningen moeten goed leesbaar zijn, zodat de spreker slechts een korte blik erop

hoeft te werpen.

Een spreekschema kan op één of twee vellen A4 uitgeschreven worden, zodat

het op een katheder of tafel gelegd kan worden. Sommige sprekers maken een

spreekschema op losse kaartjes, die ze tijdens het spreken gemakkelijk in de hand

kunnen houden. Er bestaat geen voorkeur voor een van beide. Een spreker kan zelf

kiezen voor een systeem waar hij zich het prettigst bij voelt. Aan het eind van dit

hoofdstuk is een voorbeeld van een spreekschema opgenomen.

De presentatie oefenen

Het is zeer nuttig om de presentatie eerst een paar maal te oefenen, omdat je zo een

aantal zaken kunt nagaan voordat je voor een publiek gaat spreken. Ten eerste kun je

nagaan of de tekst goed is uit te spreken: struikel je niet over woorden (‘deontische

praxiologie’) of zinnen (‘In die tijd poetste de koetsier de postkoets zelf’)? Ten tweede

kun je nagaan of je alle informatie hebt om een vloeiend verhaal te vertellen: ontbreekt

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 62

er geen belangrijke informatie, gaan de overgangen tussen inleiding, kern en slot soepel,

en tussen de kernpunten, ga je makkelijk met de hulpmiddelen om? Tot slot kun je bij

het oefenen nagaan of je de tijd vult, of dat je te kort of juist te lang aan het woord zult

zijn.

De presentatie is grondig voorbereid als de volgende fasen zijn doorlopen:

korte doorloop zonder publiek

bijstellen van het spreekschema

volledige doorloop met iemand als publiek

Tijdens de korte doorloop zonder publiek oefen je door de presentatie voor jezelf

hardop uit te spreken. Ga na of de voordracht compleet is en of het verhaal enigszins

vloeiend verteld kan worden. Neem de tijd op. Bedenk wel dat sprekers voor een

publiek vaak sneller praten door de spanning. Oefen daarom ook in rustig spreken,

normaal doorademen tijdens het spreken en pauzes inlassen.

Op basis van de ervaringen uit de eerste fase kan het spreekschema bijgesteld

worden als dat nodig is gebleken. Kijk ook nog eens kritisch naar de opening (is die

pakkend en passend?), de voorbeelden (ondersteunen die de kernpunten?) en het slot

(komt de boodschap duidelijk over? Is de afsluiting pakkend?).

Vraag bij de volledige doorloop of iemand bereid is kritisch naar het verhaal te

luisteren. Oefen de presentatie volledig, dus ook met de hulpmiddelen. Natuurlijk

hebben de meeste mensen thuis geen overhead- of diaprojector, maar probeer de situatie

zo goed mogelijk na te bootsen. Neem de tijd op. Eventueel kun je jezelf opnemen op

cassette- of videorecorder.

De locatie verkennen

Probeer vooraf de locatie te verkennen. Het is prettig om alvast een beeld te hebben van

de zaal, omdat dat ook een deel van de zenuwen kan wegnemen. Bovendien kun je zo

nagaan of er apparatuur aanwezig is, of dat er apparatuur besteld moet worden. Je kunt

kijken hoe groot de zaal is waar je gaat spreken, en vaststellen of het nodig is om een

microfoon te gebruiken.

Wie in het buitenland gaat spreken doet er goed aan om vanuit Nederland al te

informeren welke faciliteiten er in het gastland aanwezig zijn. Zo is het in veel

Afrikaanse landen niet mogelijk om te kopiëren en zijn er geen overheadprojectors

aanwezig. Het is in zo’n geval beter om hier alvast de hand-outs te kopiëren en te

besluiten het gebruik van sheets achterwege te laten. Wie zich vooraf goed laat

informeren, komt niet voor verrassingen te staan.

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 63

7.4 HET HOUDEN VAN EEN PRESENTATIE

In het vorige hoofdstuk is aandacht besteed aan de voorbereiding van een presentatie.

Maar het slagen van een presentatie is niet alleen afhankelijk van een goede

voorbereiding, hoewel die zeker niet achterwege mag blijven. Ook de manier waarop de

spreker zijn verhaal brengt, is van invloed op het succes van de presentatie. In dit

hoofdstuk komen de verschillende aspecten aan bod die een rol spelen bij de

presentatie: het omgaan met zenuwen, de houding, het stemgebruik en het maken van

contact met het publiek.

Omgaan met zenuwen

De meeste mensen hebben last van zenuwen wanneer ze een publiek moeten

toespreken. Ze krijgen last van natte handen, een onbestemd gevoel in de buik, of ze

gaan trillen. Zelfs ervaren sprekers zijn nog regelmatig nerveus vlak voordat ze op gaan

treden, en vinden het zelfs een slecht voorteken wanneer ze niet een lichte spanning

voelen. Een zekere mate van nervositeit hoort dus bij het spreken in het openbaar.

Zenuwen hebben niet altijd een slechte uitwerking. Ze helpen je op cruciale

momenten beter te presteren en ze zorgen ervoor dat je je beter concentreert op de

prestatie. Vervelend is het wanneer de zenuwen zo hoog gaan opspelen dat ze je

‘verlammen’: je komt niet meer uit je woorden of krijgt zelfs een black-out. Er zijn

manieren om de zenuwen de baas te blijven.

In deze paragraaf volgen enkele tips om met nervositeit om te gaan:

Zorg voor een goede voorbereiding

Of de presentatie een succes wordt, hangt niet af van het toeval of ‘een goede

bui’. Als je je toespraak goed voorbereidt, dan heb je de situatie beter onder

controle. Zorg er daarom voor dat je goed nagedacht hebt over wat je gaat

vertellen en in welke volgorde, maak een duidelijk spreekschema, oefen zo veel

mogelijk en zorg ervoor dat je de zaal kent waar je gaat spreken. Zo kun je je

een beeld vormen van het verloop van de presentatie en voorkom je dat je in

paniek raakt van onverwachte zaken.

Wijk niet af van de dagelijkse routine

Doe op de dag van de presentatie alle dingen die je normaal gesproken ook zou

doen: de krant lezen, naar college gaan, sporten. Sla ook geen maaltijden over.

Wie last heeft van spreekangst, krijgt waarschijnlijk geen hap door zijn keel.

Toch is het beter om jezelf wel te dwingen iets te eten: honger kan

zenuwachtigheid namelijk versterken en daarmee ben je verder van huis. Licht

eten kan geen kwaad, maar niet eten is uit den boze.

Probeer de zenuwen te benutten

Zorg ervoor dat de zenuwen niet de overhand krijgen door ze te benutten.

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 64

Zenuwen zijn geen teken van zwakte; ze kunnen je juist tot betere prestaties

drijven. Probeer de zenuwen niet te associëren met angst, maar met opwinding

of ‘aangename’ spanning (zoals je dat kunt voelen bij een spannende film).

Sta jezelf toe fouten te maken

Iedere spreker verspreekt zich wel eens, ook in gewone conversaties gebeurt dat

zeer frequent. Het is daarom geen schande als je even niet uit je woorden komt;

de meeste toehoorders zullen het niet eens merken, zo gewend zijn ze eraan. Ga

ervan uit dat je altijd wel iets vergeet te vertellen. Zowel ervaren als beginnende

sprekers laten altijd wel per ongeluk iets weg uit hun verhaal. Als dat gebeurt,

berust dan in de situatie: het valt de luisteraars toch niet op, want die kennen

jouw spreekschema niet. Het valt juist meer op als je zegt: ‘Oh, dat was ik net

vergeten te zeggen...’.

Laat stiltes toe tijdens de presentatie

Wees niet bang voor korte rustpauzes of stiltes. Het kan zijn dat je even naar

woorden moet zoeken, of op je spreekschema wilt kijken. Het is natuurlijker om

dan een korte stilte in te lassen, dan alsmaar door te praten. Zo geef je de

toehoorders ook de tijd om te verwerken wat je tot dan toe verteld hebt. Een

korte stilte is dus niet erg, maar laat het niet te lang duren.

Realiseer je dat het publiek de zenuwen niet waarneemt

Zelf neem je elke verandering onmiddellijk waar: je handen trillen, je stem

vervormt, je knieën knikken. Wees je ervan bewust dat het grootste deel van

deze symptomen alleen voor jezelf merkbaar is. Het publiek heeft meestal niet

door dat de spreker zenuwachtig is. Alleen wanneer je zelf je zenuwen gaat

benadrukken door er expliciet opmerkingen over te maken (‘Ik ben op van de

zenuwen’, ‘Ik ben zo nerveus’), merkt het publiek dat er iets aan de hand is.

Doe ontspanningsoefeningen

Het kan zijn dat de spanningen ondanks alle bovenstaande tips toch nog hoog

opspelen. In dat geval is het zinvol om een paar ontspanningsoefeningen te doen.

a) Ga zo ontspannen mogelijk staan of zitten en zet beide voeten op de grond.

Adem rustig in door je neus en houd de adem enkele tellen vast. Zet tijdens het

inademen je buik uit, zodat de adem goed laag komt (buikademhaling). Adem

vervolgens weer rustig uit, het liefst door de mond. Herhaal dit enkele malen

totdat je wat kalmer bent.

b) Ga op een stoel zitten en zet beide voeten op de grond. Laat je armen op je

schoot rusten. Ontspan nu bewust langzaam elk deel van het lichaam. Begin bij

je gezicht, dan nek en schouders, armen en handen, benen en voeten. Adem

ondertussen rustig door. Blijf tijdens de oefening wel rechtop zitten; zak niet in.

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 65

Houding

Je houding vertelt het publiek al veel over jezelf. In je houding geef je non-verbale

informatie over jezelf, informatie over wat voor een persoon je bent zonder dat je

daarover iets hebt verteld. Een spreker die zijn schouders laat afhangen, alleen naar zijn

aantekeningen of naar het plafond staart of die steeds op één been wiebelt, komt minder

overtuigend over.

Je kunt het beste rechtop gaan staan en op beide voeten. Zo kom je zeker over en

kun je makkelijker oogcontact maken met het publiek. Bewegen of lopen tijdens het

spreken is niet erg: dat maakt je houding juist natuurlijker dan wanneer je stokstijf op

één punt blijft staan. Hulpmiddelen maken het bewegen makkelijker: dan kun je eens

naar het bord of de flip-over lopen om iets op te schrijven, of naar de overheadprojector

om een sheet neer te leggen. Ga liever niet zitten, dan is de kans groot dat de aandacht

van het publiek al gauw verslapt. In een klein gezelschap (maximaal 10 mensen) is het

niet zo erg, maar een groter publiek bereik je makkelijker met je stem wanneer je staat,

en het komt enthousiaster over.

Veel sprekers weten zich geen raad met hun handen. Ineens blijken de handen

erg in de weg te zitten. Je kunt vaak je woorden kracht bijzetten door ondersteunende

gebaren te maken tijdens het spreken. Ook kun je meetellen met je handen bij een

opsomming, of dingen aanwijzen. Ga echter niet te veel stilstaan bij wat je precies met

je handen doet, want dan komen gebaren onnatuurlijk over. Houd je handen onder

controle: ga niet met een ballpoint klikken of ergens aan ‘frommelen’; dat leidt de

luisteraars af van het verhaal.

In sommige zalen is een katheder aanwezig. Het kan handig zijn om gebruik te

maken van een lessenaar, omdat je daarop aantekeningen kwijt kunt. Omdat het blad

van een katheder schuin is, hoef je dan niet ver te buigen met je hoofd om de

aantekeningen te kunnen lezen. Veel sprekers gaan zich echter ‘vastklampen’ aan het

katheder en laten het niet meer los totdat de voordracht ten einde is. Doe dat niet, het

maakt een gespannen indruk en biedt de toehoorders weinig afwisseling.

Stemgebruik

Stemgebruik is een belangrijk onderdeel van de presentatie. Luisteraars kunnen al veel

horen aan de stem van een spreker: betrokkenheid, spanning, enthousiasme en mate van

zelfvertrouwen. Mensen horen graag een duidelijk, natuurlijk stemgeluid. De

populariteit van Philip Bloemendal bewijst dat: de naam zegt misschien weinigen iets,

maar als stem van het Polygoon-journaal is hij zeer beroemd geworden. Hieronder

worden enkele tips gegeven om de stem goed te gebruiken:

Bereid de stem voor op de presentatie

Het klinkt misschien vreemd, maar je kunt je stem ook voorbereiden op het

spreken. Wie zijn stem voorbereidt, voorkomt een zogenaamde ‘koude start’: je

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 66

begint wel met spreken, maar er komt geen geluid. Je kunt je stem voorbereiden

door vanaf een dag voor de presentatie weinig of niet te roken en geen alcohol te

drinken. Rook en alcohol prikkelen de slijmvliezen en zorgen voor taai slijm en

een droge mond. Drink een glas water voor de presentatie en houd een glas

water bij de hand tijdens de presentatie. Uitrusten doet de stem ook goed. Zorg

daarom voor een goede nachtrust voor de dag van de voordracht. Probeer zo

ontspannen mogelijk te spreken, zodat de stem natuurlijk klinkt. Daarvoor kun je

een ontspanningsoefening doen (zie de tekst over Omgaan met zenuwen).

Let op houding en ademhaling

Zorg ervoor dat je rechtop staat, de stem op het gehoor richt en dat je een rustige

buikademhaling hebt. Zo kan het lichaam als ‘klankkast’ dienen en wordt je

stem vanzelf versterkt.

Articuleer duidelijk

Een goede articulatie betekent dat je niet binnensmonds praat, lettergrepen

inslikt of klanken afvlakt. Spreek de woorden goed uit en let daarbij vooral op

termen die je vaak gebruikt. Veel sprekers hebben namelijk de neiging die deels

in te slikken: ‘hstries bsef’ in plaats van ‘historisch besef’. Een spreker die

duidelijk articuleert, heeft een stem die beter ‘draagt’, waardoor hij niet zo hard

hoeft te spreken en de stem dus niet hoeft te forceren. Articuleer echter ook niet

te nadrukkelijk, want dat kan overdreven overkomen.

Spreek niet te zacht of juist te luid

Je stem moet achterin de zaal ook verstaanbaar zijn, dus het is belangrijk dat je

zo luid spreekt dat iedereen je kan horen. Je hebt hierboven al gelezen dat je

stem al beter ‘draagt’ als je een goede houding en ademhaling hebt en duidelijk

articuleert. Forceer de stem niet, want dan houd je het spreken niet lang vol.

Bovendien kan heel luid spreken intimiderend werken.

Varieer in intonatie

Een monotone stem is vaak slaapverwekkend en houdt de aandacht van het

gehoor niet lang vast. Probeer daarom te variëren in de toonhoogte van de stem.

Als je duidelijk articuleert, gaat dat meestal al vanzelf. Let er op dat je met

toonhoogte belangrijke zaken benadrukt. Zo verlevendig je de presentatie en

houd je makkelijker de aandacht van de luisteraars vast.

Spreek niet te snel of juist te langzaam

Veel sprekers gaan door zenuwen sneller en sneller spreken. Dat is voor de

luisteraars niet prettig: zo moeten ze moeite doen om het verhaal te volgen.

Tijdens een presentatie spreek je langzamer dan je tijdens een gewoon gesprek

zou doen. Dat komt in het begin misschien wat onnatuurlijk over, maar voor de

luisteraars is dat niet merkbaar. Wie rustiger spreekt dan normaal, kan ook

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 67

zenuwen en ademhaling beter onder controle krijgen. Spreek niet té langzaam:

luisteraars verliezen dan hun aandacht.

Tot slot: probeer nooit een rumoerige zaal te ‘overschreeuwen’. Spreek juist iets

zachter dan je van plan was, de kans is dan groot dat je de aandacht van het

publiek weer vangt. Als het nog niet stil wordt als je zachter bent gaan spreken,

houd dan op met praten en ga pas weer door als het helemaal stil is geworden.

De luisteraars vinden dan niet jou lastig, maar degenen die het langst doorpraten

in de zaal.

Contact maken met het publiek

De jazz-zangeres Denise Jannah wil tijdens een optreden altijd dat de lichten in de zaal

aan staan, zodat ze haar publiek aan kan kijken. Op die manier kan ze zien in welke

stemming de luisteraars zijn en zingt ze niet voor een anonieme menigte. Zij weet hoe

belangrijk het is om contact met het publiek te leggen: ze staat er immers voor hen. Veel

sprekers vergeten van de zenuwen tijdens de presentatie contact te leggen met het

publiek. Ze klampen zich vast aan de tekst en hebben maar één doel voor ogen: zo gauw

mogelijk het verhaal afdraaien, zodat het weer achter de rug is. Maar om overtuigend

over te komen is het van groot belang dat het publiek zich persoonlijk aangesproken

voelt. Een spreker kan contact met het publiek maken door de mensen in de zaal aan te

kijken en door ze aan te spreken.

Door oogcontact te maken, kun je het publiek aan je ‘binden’: wie luisteraars

blijft aankijken, betrekt ze bij de inhoud van de presentatie. Kijk niet steeds naar

dezelfde gezichten in de zaal, maar probeer met elk individu minstens één keer

oogcontact te maken. Als je de luisteraars niet aankijkt, dan voelen ze zich

waarschijnlijk niet betrokken bij de presentatie: de verleiding is groot om ondertussen

een boodschappenlijstje te maken of af te dwalen met de gedachten. Door oogcontact te

maken, betrek je het publiek niet alleen bij het verhaal; je krijgt ook directe feedback op

de presentatie. Luisteraars gaan lachen om een grap, knikken instemmend, fronsen hun

wenkbrauwen, buigen naar voren als ze het niet verstaan, kijken weg als ze zich gaan

vervelen, geven kortom bijna op alles een reactie. Een goede spreker peilt met

oogcontact de stemming van de luisteraars en speelt daarop in.

Je kunt het publiek ook bij de presentatie betrekken door het rechtstreeks aan te

spreken. Zo kun je een open vraag stellen waar het publiek op kan antwoorden:

Wie van u heeft er thuis meer dan één televisie? Als u meer dan één tv hebt, wilt

u dan nu uw hand opsteken?

De participatie van het publiek is in dit voorbeeld erg groot. Een andere manier is de

gedachten van de luisteraars te ‘sturen’ door een retorische vraag te stellen. Retorische

vragen hebben niet tot doel om een antwoord te krijgen, want de spreker weet het

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 68

antwoord zelf al. Retorische vragen trekken vaak de aandacht van de ‘afdwalers’ omdat

ze een soort aansporing bevatten om zelf na te denken. Daarnaast wordt door retorische

vragen in de formulering enige variatie aangebracht:

Stellend zou het zijn:

Als ze beiden 35 jaar zijn, verdient een postbode per jaar € 30.000 terwijl een

violist van het Concertgebouworkest per jaar € 22.000 verdient.

Vragend wordt het:

Wie denkt u dat het meest verdient? Een postbode of een violist van het

Concertgebouworkest?

Tot slot kun je je publiek ook aanspreken door gebruik te maken van u of jullie, in

plaats van men of de lijdende vorm. Zo wordt de toon van de presentatie persoonlijker

en minder abstract.

7.5 HET GEBRUIK VAN HULPMIDDELEN

Een presentatie kan worden verlevendigd door audiovisuele hulpmiddelen te gebruiken.

Wie alleen informatie beluistert, onthoudt slechts 10% van het vertelde, maar wie

daarnaast visuele hulpmiddelen krijgt voorgezet, onthoudt zo’n 60%. Hiertegenover

staat dat een overdadig gebruik van visuele hulpmiddelen de luisteraars kunnen afleiden

van het betoog. Zorg er daarom voor dat het gebruik zuiver functioneel is.

In dit hoofdstuk worden enkele aanwijzingen gegeven voor het omgaan met

audiovisuele hulpmiddelen. Achtereenvolgens komen aan bod: het bord, de hand-out, de

video en de digitale hulpmiddelen.

Bord

Iedereen die onderwijs heeft gevolgd, kent het schoolbord. Het bord is geschikt om

termen op te schrijven die belangrijk zijn en die de luisteraars moeten onthouden. Zeker

als het om termen gaat die bij de luisteraars niet bekend zijn, is het zinvol om ze op het

bord te schrijven. Zorg ervoor dat het bord aan het einde van de presentatie geen chaos

is van pijlen, omcirkelde begrippen enzovoort. Je kunt zo’n chaos voorkomen door bij

de voorbereiding een zogenaamd ‘bordschema’ op te nemen in het spreekschema een

planning van welke zaken op het bord komen en hoe die geordend worden. Schrijf goed

leesbaar op het bord: in een net handschrift en in een grote letter. Veel beginnende

bordschrijvers schrijven schuin en maken de letters niet van dezelfde grootte. Probeer

dit te voorkomen.

Nog enkele tips voor het bordgebruik: let er allereerst op dat je tijdens het

schrijven op het bord niet doorpraat. De luisteraars kijken dan namelijk tegen jouw rug

aan, wat het contact en de betrokkenheid niet bevordert. Zorg er ten tweede voor dat de

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 69

luisteraars mee kunnen lezen. Dat houdt in dat je niet met je hoofd vóór je schrijfhand

gaat staan, maar ernaast (dus rechtshandigen houden hun arm gestrekt naar rechts

tijdens het schrijven, linkshandigen naar links). Kijk vooraf of er krijtjes en wisser

aanwezig zijn in de zaal.

Een variant van het traditionele schoolbord is het zogenoemde whiteboard dat

niet met krijt, maar met stift wordt beschreven. Als er in de zaal een whiteboard

aanwezig is, controleer dan altijd vooraf of er stiften en een wisser aanwezig zijn en of

die het ook doen. Het gebeurt maar al te vaak dat een spreker op het laatste moment

erachter komt dat de stiften leeg zijn, wat een nare verrassing is. Je kunt dit probleem

ook ondervangen door ervoor te zorgen dat je zelf twee goedschrijvende whiteboard

stiften bij je hebt.

Hand-out

Een hand-out bestaat uit één of meer velletjes papier waarop je informatie hebt gezet die

je uitdeelt aan de luisteraars. Hand-outs zijn handig om te gebruiken wanneer je wilt dat

het publiek tijdens jouw presentatie bepaalde informatie voor zich heeft, of dat het

publiek bepaalde passages kan meelezen, zoals citaten. Hand-outs kunnen ook bruikbaar

zijn als je wilt dat de luisteraars belangrijke informatie uit jouw presentatie later nog

eens na kunnen lezen.

Deel een hand-out pas uit op het moment dat je hem nodig hebt tijdens de presentatie.

De meeste mensen gaan een vooraf uitgedeelde hand-out namelijk al meteen lezen,

waardoor ze belangrijke onderdelen van jouw presentatie missen. Selecteer ook

zorgvuldig welke informatie je op een hand-out zet: alleen relevante informatie is van

belang. Als er meer informatie op de hand-out staat dan nodig is, dan leidt dat de

aandacht af van jouw verhaal.

Let bij het maken van hand-outs op de volgende zaken:

zet niet te veel informatie op een hand-out

zorg ervoor dat de hand-outs er netjes uitzien (vormgeving en kwaliteit van de

kopieën

zorg ervoor dat je voldoende kopieën hebt voor alle luisteraars

Op hand-outs kun je natuurlijk ook afbeeldingen afdrukken, wat een goed alternatief is

voor het vertonen van dia’s.

Digitale presentatietechnieken

De combinatie van een (draagbare) computer en een digitale projector (beamer)

biedt een alternatief voor de overheadprojector en het whiteboard. Met behulp van

een presentatieprogramma zoals Microsoft PowerPoint kunnen digitale sheets

(dia’s) gemaakt worden, die op een scherm geprojecteerd worden. Hiermee houdt

echter iedere overeenkomst met overheadsheets op. Een presentatieprogramma

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 70

biedt namelijk een aantal voordelen boven de meer statische methoden van sheets

of boards. Afgezien van de eenvoud waarmee een visueel aantrekkelijke,

grafische presentatie kan worden gemaakt, voegt een programma als PowerPoint

ook daadwerkelijk iets toe aan een presentatie. In de eerste plaats leidt het

gecombineerd gebruik van een computerscherm voor de spreker en een

projectiescherm voor de toehoorders ertoe dat de spreker niet meer achterom hoeft

te kijken of zijn sheets wel goed overkomen. In de tweede plaats hoeft de spreker

op zijn sheets niet langer een lijst punten in één keer te vertonen, maar kan hij

deze één voor één laten verschijnen, en eventueel laten verdwijnen, zodat alleen

het actuele onderwerp zichtbaar is voor de toehoorders. Verder is het in een

digitaal presentatieprogramma zeer eenvoudig de onderlinge samenhang van een

betoog middels ordening van de argumenten te visualiseren; op een later tijdstip

kan dit middels een paar muisklikken weer veranderd worden. Tevens is het

mogelijk om zonder veel inspanning diverse media zoals tekst, grafieken en

beeldmateriaal te combineren; ook het gebruik van geluiden, animaties of

filmfragmenten behoort tot de mogelijkheden. Wanneer een spreker in staat is om

zijn betoog goed te timen is het mogelijk om de digitale ondersteuning volledig te

automatiseren.

7.6 HET REAGEREN OP VRAGEN

Als de spreker het verhaal afrondt met het ‘pakkende slot’, dan is de presentatie nog niet

achter de rug. Het publiek moet immers in staat worden gesteld om vragen te stellen.

Het beantwoorden van vragen gaat niet zomaar goed. Hieronder enkele voorbeelden van

pijnlijke situaties tijdens het vragenstellen:

de spreker herhaalt een vraag niet. Wanneer de rest van het publiek een vraag

niet heeft verstaan, bijvoorbeeld omdat iemand voorin de zaal de vraag stelde,

luistert men ook niet naar het antwoord.

een spreker kapt een te lange vraag niet af. Veel mensen hebben de neiging om

tijdens het vragen stellen hun eigen deskundigheid te etaleren. Wie een te lange

vraag niet tijdig afkapt, geeft andere toehoorders niet de kans om ook iets te

vragen.

een spreker reageert verdedigend op een vraag. Door zo’n reactie verandert de

vraag in een aanval en wordt de sfeer al gauw onprettig en defensief.

Een spreker kan zich goed voorbereiden op het beantwoorden van vragen. In dit

hoofdstuk worden achtereenvolgens het voorbereiden op vragen en het beantwoorden

van vragen behandeld.

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 71

Op vragen voorbereiden

Het beantwoorden van een vraag is eigenlijk een minipresentatie, maar de spreker

improviseert tijdens het beantwoorden van een vraag. Toch kun je je op vragen

voorbereiden.

Allereerst kun je bij de voorbereiding al inventariseren welke vragen er mogelijk

gesteld gaan worden, door je af te vragen wat luisteraars nog zullen willen weten.

Probeer op die vragen alvast een antwoord te formuleren. Ervaren sprekers zullen

merken dat luisteraars veelal dezelfde vragen stellen. Door antwoorden voorbereid te

hebben, voorkom je dat je met de mond vol tanden staat.

Verder kun je nagaan op welke onderwerpen je zeker niet wilt ingaan. Beloof

jezelf dat je vragen over die onderwerpen afkapt, en laat je niet verleiden er toch iets

over te zeggen. Verzin eventueel beleefde formuleringen om vragen af te wimpelen.

Tot slot kun je met iemand afspreken dat hij of zij een vraag stelt. Spreek dan

vooraf door welke vraag deze persoon stelt, en oefen het antwoord. Dit lijkt misschien

wat kunstmatig, maar het kan voor andere luisteraars een aanzet zijn om ook vragen te

stellen.

Vragen beantwoorden

Het is aan te raden om voorafgaand aan de presentatie aan te kondigen wanneer het

publiek vragen mag stellen: mogen ze het verhaal onderbreken of geef je achteraf de

gelegenheid om vragen te stellen? Beginnende sprekers kunnen de vragenronde beter na

de presentatie houden. Op die manier worden ze niet te veel uit hun concentratie

gehaald tijdens het spreken.

Voor het beantwoorden van vragen kun je je aan de volgende regels houden:

Luister aandachtig naar degene die de vraag stelt. Geef met knikken en

eventueel ‘hummen’ (hmm...hmm...) aan dat je geconcentreerd luistert. Het staat

niet gek om eventueel aantekeningen te maken: als je daar behoefte aan hebt,

kun je dat zeker doen.

Herhaal eerst de vraag voordat je hem gaat beantwoorden. Zo kun je controleren

of je de vraag hebt begrepen en weten de overige luisteraars ook waar het over

gaat. Geef de vragensteller wel de kans om je te corrigeren als je de vraag niet

goed hebt begrepen.

Beantwoord de vraag. Zorg ervoor dat het antwoord aansluit bij de rest van je

verhaal en illustreer je antwoord eventueel met een voorbeeld. Houd het

antwoord wel kort, dus snijd niet een geheel nieuw onderwerp aan dat je weer

moet uitdiepen.

Voorzie het antwoord van een duidelijke afronding. Je kunt dat doen door bij de

vragensteller te controleren of de vraag naar tevredenheid is beantwoord.

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 72

Houd de tijd in de gaten. Je hebt zelf in de hand of er nog tijd is voor een

volgende vraag, of dat je het hierbij wilt laten. Kondig aan wanneer de laatste

vraag gesteld kan worden.

Nog een laatste advies voor het beantwoorden van vragen: wees niet bang om het gelijk

van een vragensteller te erkennen. Sommige kritiek is nu eenmaal terecht. Wie zulke

kritiek tegenspreekt, lijdt gezichtsverlies, terwijl dat niet nodig is. Het gelijk van de

vragensteller erkennen en erop inhaken om een (korte!) discussie aan te gaan is

sympathieker en stimuleert overige luisteraars eventueel ook om aan de discussie bij te

dragen.

Literatuurlijst

De volgende publicaties gaan over mondeling presenteren:

Dinger, T., M. Smit en C. Winkelman. Expressiever en gemakkelijker spreken: hoe

experimenteer ik met mijn spreekgedrag? 5e druk. Muiderberg: Coutinho, 1991.

Edens, B. Spreken in het openbaar. Utrecht: Het Spectrum, 1994.

Hooff, A. van. ‘Tips om uw gehoor stierlijk te vervelen’, in NRC Handelsblad, 8 juli

1995.

Jong, J.C. de. ‘Tien tips voor uw voordracht’, in: Onze Taal, 1993/9, p. 185.

Kruyzen, H. Spraakmakend presenteren: Haal meer uit zakelijke teksten en toespraken.

Utrecht: Het Spectrum, 2004.

Markenhof, A., M. Bastings en H. Oost. Een onderzoek presenteren. Baarn: HB

Uitgevers, 2002.

Osborn, M. en S. Osborn. Public speaking. 2e editie. Boston: Houghton Mifflin Co,

1991.

Smuling, E.B., J.F.M.J. van Hout en M.J.A. Mirande. Colleges en presentaties.

Groningen: Wolters-Noordhoff, 1993.

Spek, E. van der (red.) Handboek voor speech en presentatie. Alphen a/d Rijn:

Samson/Nive, 1995.

Wagenaar, W.A. Het houden van een presentatie. In een serie ‘Studeren’. Rotterdam:

NRC Handelsblad, 1996.

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 73

7.7 CHECKLIST VOORBEREIDING PRESENTATIE

Ga bij de voorbereiding van de presentatie de volgende zaken na:

Onderwerp

over welk onderwerp ga ik spreken?

welke boodschap wil ik overbrengen?

met welk doel breng ik de boodschap over (informeren of overtuigen)?

welke accenten leg ik?

zijn er meer sprekers die over dit onderwerp gaan spreken?

Publiek

voor wie is de presentatie bedoeld?

wat zijn de verwachtingen van het publiek ten aanzien van de presentatie?

wat weet ik van het publiek (achtergrond, opleiding enzovoort)?

Praktische gegevens

hoe groot is de zaal?

welke audiovisuele middelen zijn er aanwezig?

zijn er krijt, stiften enzovoort aanwezig?

hoeveel tijd is er beschikbaar?

Het spreekschema

zijn onderwerp en doel duidelijk uitgewerkt?

heb ik voldoende kernpunten?

zijn de kernpunten in een logische volgorde geordend?

op welke manier ga ik de kernpunten illustreren/concretiseren?

heb ik een pakkende opening?

heb ik een pakkend slot?

zijn de overgangen goed uitgewerkt?

worden de hoofdzaken aan het eind samengevat?

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 74

7.8 VOORBEELD VAN EEN SPREEKSCHEMA

Stelling:

De politiecampagne tegen fietsers zonder licht is hard nodig om de verkeersveiligheid in

Amsterdam te bevorderen.

Aanwijzingen inhoud & overgangen

Poster 3VO anekdote: zelf aangehouden door politie

u ziet het: de politie is weer dagelijks aan het posten

Inleiding (1,5 min) doel: overtuigen dat optreden van de politie tegen fietsers

zonder licht zin heeft

Onderzoek ministerie Onderzoek: percentage fietsongelukken (door geen licht)

Verkeer en Waterstaat per jaar in Amsterdam is veel hoger dan in de rest van

Nederland

opbouw: ik zal mijn stelling onderbouwen met twee

argumenten.

Middenstuk (4,5 min) ten eerste: het gevaar wordt onderschat door fietsers die zelf

geen autorijbewijs hebben

ondersteuning: fietsers worden door automobilisten ’s avonds

bijna niet gezien

sheet enquête NIPO-enquête over ‘onzichtbaarheid fietsers’:

NIPO vergelijking fietsers met en zonder autorijbewijs

ten tweede: straatacties van de politie gericht op het

aanhouden van fietsers zonder licht resulteren in hoog aantal

boetes

ondersteuning: de meeste fietsers kiezen voor aanschaf

fietsverlichting i.p.v. boete omdat het goedkoper is en het

probleem is daarmee opgelost

slot herhaling argumenten

conclusie: actie van de politie tegen fietsers zonder licht

bevordert de verkeersveiligheid

appèl voorkom aanhouding en ongelukken en zorg voor goede

fietsverlichting

Afronding (1 min) kom terug op aantal fietsongelukken per maand:

de politie helpt een deel hiervan te voorkomen!

Vragen (max 2 min)

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 75

BIJLAGE I: ZOEKEN OP INTERNET

INLEIDING

Deze bijlage is bedoeld om inzicht te geven in het zoeken naar informatie op het

Internet. De bijlage heeft niet de vorm van een cursus, maar kan zelfstandig

doorgewerkt worden en bevat diverse tips en adviezen voor gericht en succesvol zoeken

op het Internet. De nadruk ligt niet zozeer op de technische handelingen die komen

kijken bij het werken met zoekmachines, maar meer op het aanleren van een passende

denkwijze en systematiek waarmee op het Internet gezocht kan worden naar bruikbare

informatie. Voor een vruchtbaar gebruik van het Internet als informatiebron is niettemin

wel enige kennis van de structuur en achtergrond noodzakelijk.

De bijlage begint dan ook met een korte behandeling van de structuur en het

functioneren van het Internet. Voor het zelfstandig zoeken op het Internet is het niet

noodzakelijk dit onderdeel eerst door te nemen; je kunt het rustig overslaan en doorgaan

naar paragraaf 2 en het later alsnog lezen of als naslag gebruiken. In dit onderdeel zal

aan de hand van een concrete onderzoeksvraag een ‘voorbeeldzoektocht’ op het Internet

ondernomen worden om inzicht te geven in bruikbare zoekmethoden. Alle in deze

‘voorbeeldzoektocht’ uitgevoerde handelingen en ingetypte commando’s hoef je niet

letterlijk uit te voeren; ze dienen als illustratie bij de zoekmethode en als je dat wilt kun

je ze ter oefening letterlijk overnemen. Hiervoor worden de volgende notaties gebruikt:

Computerlettertype wordt gebruikt om met het toetsenbord ingetypte

commando’s aan te geven

Onderstreept wordt gebruikt om aangeklikte knoppen of menu’s

aan te geven

Cursief wordt gebruikt om belangrijke of mogelijk nog

onbekende termen aan te geven

Het belangrijkste bij het zoeken op Internet is dat je een bepaald denkpatroon aanleert

en dit aan kan vullen met je eigen creativiteit. Het zoeken op Internet is niet aan regels

gebonden: een bepaalde methode kan dus ‘goed’ of ‘fout’ zijn in vergelijking met

andere methodes.

Een zoekmethode kan nuttig of niet nuttig zijn voor het verkrijgen van resultaten

die je toe kunt passen op de beantwoording van je onderzoeksvraag. Om een

zoekmethode nuttig te maken wordt ook enige creativiteit en een zeker intuïtief en

associatief denkvermogen verwacht. Dit is niet alleen een benodigde vaardigheid voor

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 76

het zoeken op het Internet, ook voor het zoeken in bibliotheken en (digitale) catalogi

geldt net zo goed dat enige mate van associatief denken vereist is om resultaten te

behalen. Belangrijk is het gebruik van de juiste trefwoorden. Dit houdt in dat je niet

alleen zoekt op een trefwoord dat direct slaat op de informatie die je zoekt, maar ook

naar gerelateerde trefwoorden en dat je in staat bent om trefwoorden uit te breiden of in

te korten al naar gelang de mate waarin de zoekmethode resultaten oplevert.

Een eenvoudig voorbeeld: stel dat je zoekt naar de Franse vertaling van het

woord ‘architectuur.’ Het zal duidelijk zijn dat wanneer je in een bibliotheek gaat

zoeken op de trefwoorden ‘architectuur’ en ‘Frans’ je bij hele andere resultaten uit zal

komen dan wanneer je naar de plank met woordenboeken was gelopen, daar het

woordenboek Nederlands-Frans had gepakt en het lemma ‘architectuur’ had opgezocht.

Dit lijkt voor de hand liggend, maar de reden dat voor veel mensen het zoeken op het

Internet een frustrerende bezigheid is, is dat zij hierbij vaak afzien van een creatiever

gebruik van de benodigde zoektermen. Wanneer in een zoekmachine de woorden

‘architectuur’ en ‘Frans’ als zoektermen worden ingetikt, zullen vanzelfsprekend

pagina’s worden getoond over Franse architectuur. Als je echter na het intikken van de

termen ‘woordenboek’ en ‘Frans’ vervolgens in één van de online woordenboeken het

woord voor architectuur invoert, zul je wel de Franse vertaling vinden. Wellicht is dit

zelfs nog niet de oplossing, omdat er bijvoorbeeld geen uitgebreid Nederlands-Frans

woordenboek op het Internet te vinden is. Dan zou je bijvoorbeeld kunnen proberen te

zoeken naar zoektermen in andere talen die een grotere verspreiding kennen dan het

Nederlands, bijvoorbeeld door in te tikken ‘dictionary’ en ‘French’ en dan de Franse

vertaling van het Engelse lemma ‘architecture’ op te zoeken.

Onthoud ten slotte dat hoewel de zoekmethode voor het Internet zeer kan

verschillen met het zoeken in een bibliotheek, voor beide geldt dat het gaat om

systematische denkwijzen die je alleen aanleert door ervaring. Het leren omgaan met het

Internet is net als het leren van nieuwe computerprogramma’s: een kwestie van steeds

opnieuw uitproberen. Laat je niet afschrikken als het de eerste paar keer niet lukt en

roep niet te snel dat de informatie die je zoekt niet te vinden is op het Internet: je zoekt

niet alleen naar informatie maar ook naar een goede zoekmethode.

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 77

1. STRUCTUUR EN FUNCTIONEREN VAN HET INTERNET

1.1 het functioneren van het Internet

Wanneer verschillende computers op elkaar zijn aangesloten, spreken we van een

netwerk. Het Internet is echter niet één netwerk: het is een netwerk van netwerken. Op

deze manier zijn via honderdduizenden netwerken vele miljoenen computers op elkaar

aangesloten. Er is ook geen eigenaar van het Internet, maar er zijn wel organisaties die

zich bezig houden met het regelen van het data-verkeer. Omdat niemand het Internet in

bezit heeft, is er ook niemand die overzicht heeft over wat er aan informatie bijkomt en

verdwijnt.

Dit maakt het Internet aan de ene kant tot een geweldig medium: iedereen kan

gratis informatie publiceren die miljoenen afnemers kan hebben. Op het moment dat je

deze informatie namelijk ergens op één van de op het netwerk aangesloten servers

publiceert, kan in principe iedereen met een aansluiting tot het Internet erbij. Aan de

andere kant maakt dit het Internet tot een doolhof met muren van inconsequentie: totaal

ongecontroleerd komt er steeds maar informatie bij en verdwijnt er haast niets,

waardoor het voor die miljoenen afnemers erg moeilijk wordt relevante informatie op te

sporen. In tegenstelling tot een encyclopedie heeft het Internet namelijk geen

trefwoordenregister en in tegenstelling tot een bibliotheek heeft het geen (digitale)

kaartenbakken die je vertellen op welke plank welke boeken te vinden zijn. Hiervoor

zijn zoekmachines ontwikkeld die verderop worden besproken.

De voornaamste onderdelen van het Internet zijn:

World Wide Web (WWW): het geheel van in websites ondergebrachte

webpagina’s: multimediale documenten die tekst, beeld en geluid

integreren in een op een pagina uit een boek gelijkend geheel.

E-mail (Electronic Mail): een toepassing om tekstberichten te ontvangen en

te versturen. Deze tekstberichten kunnen vergezeld zijn van bijlagen

(attachments) in de vorm van bestanden.

Usenet: één van de eerste vormen van het Internet: het geheel van

nieuwsgroepen. Een nieuwsgroep is een soort elektronisch prikbord waar

mensen vanuit de hele wereld informatie op kunnen plaatsen en van

kunnen lezen. Sommige zoekmachines hebben de mogelijkheid om ook

nieuwsgroepen te doorzoeken (bijvoorbeeld www.google.com: klik op

Discussiegroepen boven het zoekvenster).

Telnet (ook wel remote login genoemd): een toepassing om via het Internet in

te loggen op een computer die aan het Internet verbonden is. Telnet

wordt tegenwoordig nog maar weinig gebruikt. Steeds meer databases

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 78

die hierop draaien worden vervangen door nieuwe systemen die met een

browser te benaderen zijn.

Internet Relay Chat (IRC): een toepassing om meerdere gebruikers

tegelijkertijd tekstberichten te laten typen en lezen. De meeste websites

waar je kunt chatten werken met dit systeem.

1.2 Structuur van het Internet

Een computer die op het Internet is aangesloten haalt informatie op via de volgende

weg: De computer maakt verbinding met het netwerk en haalt

data op vanaf een server (een soort centrale computer binnen

een netwerk; er is dus niet één centrale server voor het hele

Internet, maar er zijn er honderdduizenden over de hele

wereld, die allemaal met elkaar in contact staan). Dit proces

van data ophalen (downloaden) gebeurt via een protocol, een

gestandaardiseerde methode waarmee data verzonden worden.

Van de informatie op de server wordt via het protocol een

kopie binnengehaald op de computer, en die kopie wordt

vervolgens zichtbaar gemaakt.

In deze bijlage richten we ons alleen op zoeken via het World Wide Web

(WWW). Dit is het onderdeel van het Internet dat aan ons verschijnt in de vorm van

pagina’s met tekst, beeld en geluid. We kunnen het WWW raadplegen met behulp van

een programma dat deze pagina’s via het Internet ophaalt en aan ons zichtbaar maakt:

de browser (Letterlijk: ‘bladeraar’). Een browser is dus een soort programma om door

de pagina’s van het Internet heen te bladeren. Op dit moment is de meest gebruikte

browser Microsoft Internet Explorer, andere browsers zijn bijvoorbeeld Netscape

Navigator en Mozilla Firefox. In deze bijlage maken we gebruik van Microsoft Internet

Explorer.

1.3 De URL

Zoals gezegd bestaat het WWW uit (onder andere) webpagina’s. Deze zijn

ondergebracht in websites: een geheel van pagina’s die zich op dezelfde locatie (site)

bevinden. Zo heeft de Universiteit van Amsterdam een website met daarin vele

duizenden webpagina’s die elk over een specifiek onderdeel gaan: bijvoorbeeld een

webpagina met de lesroosters voor de derdejaars studenten geneeskunde, een webpagina

met het menu van de mensa en een webpagina die is gemaakt door een student

Academische Vaardigheden.

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 79

Om bij webpagina’s te kunnen komen, moet het adres bekend zijn; dit adres noemen we

een URL (Uniform Resource Locator). Elke pagina heeft zijn eigen unieke URL. De

kern van deze bijlage is dus het aanleren van het zoeken naar URL’s van webpagina’s

die voor het onderzoek nuttige zijn.

Elke URL heeft een paar vaste onderdelen die we nu kort bespreken. Aan de

hand van de onderstaande URL laten we zien hoe deze is opgebouwd:

http://www.uva.nl/actueel/agenda.cfm

‘http://’ Aanduiding van het gebruikte protocol, in dit geval het Hyper Text

Transfer Protocol, dat gebruikt wordt voor webpagina’s. Dit wordt

aangeduid door ‘http’ gevolgd door ‘://’ Indien je geen protocol intypt, gaat

de browser er automatisch vanuit dat je het http-protocol gebruikt. Andere

protocollen zijn bijvoorbeeld telnet of ftp (File Transfer Protocol, o.a.

gebruikt door programmeurs bij het online publiceren van webpagina’s).

‘www:’ Aanduiding dat je een pagina van het World Wide Web wilt

raadplegen. De meeste URL’s beginnen met ‘www’ maar sommige niet,

bijvoorbeeld in geval van subdomeinen: websites die onderdeel zijn van een

andere website. Zo heeft bijvoorbeeld de website van de UvA

(http://www.uva.nl), een subdomein met webpagina’s voor studenten op

http://student.uva.nl, dat op zijn beurt weer een subdomein heeft voor de

webmail (online e-mail), een toepassing voor studenten op

http://webmail.student.uva.nl. Deze URL’s gebruiken geen ‘www’ meer.

‘uva:’ de zogenaamde second-level domeinnaam: het unieke adres dat de

beheerder van de website gekozen heeft om zijn webpagina’s achter te

plaatsen. Dit deel bevat meestal de naam of afkorting van de betreffende

organisatie.

‘.nl:’ de zogenaamde top-level domeinnaam, in dit geval de landencode die

aangeeft waar de second-level domeinnaam geregistreerd is.

‘/actueel:’ net als bij de opslag van bestanden op een computer, kan ook een

website gebruik maken van mappen, die zijn terug te zien in de URL.

Mappen komen na de top-level domeinnaam, voorafgegaan door een forward

slash (‘/’). Als er zich in deze map nog meer mappen bevinden, bereik je die

weer door eerst een forward slash en dan de naam van de map in te typen.

Zie het voorbeeld ‘Parool’ hieronder.

‘/agenda.cfm:’ bestandsnaam; dit roept het bestand met de naam

‘agenda.cfm’ op uit de map nieuws, die zich in de map actueel bevindt.

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 80

De URL is dus opgebouwd als een soort boomstructuur en bestaat uit een

onderverdeling van mappen. Bijvoorbeeld:

http://www.parool.nl/redactie/foto/verzameling/affiche/index.html

Alle schuine strepen (slash) na .nl zijn onderliggende mappen. Het document index.html

(dat affiches uit de collectie van de Paroolredactie bevat) staat in de map affiche die

weer in de map verzameling staat, et cetera.

Sommige websites met heel veel informatie, bijvoorbeeld die van de UvA, werken

(ook) met databases, voor iedere pagina wordt dan een unieke code gegenereerd.

Bijvoorbeeld: http://www.hum.uva.nl/actueel/object.cfm?objectID=879E907A-5216-

423A-BBDB8780B8051359

Het domein van een website bestaat uit de second- en top-level domeinnaam samen en

geeft als het ware de afkadering van webpagina’s binnen een website aan. Zo gebruikt

de website van de UvA dus het domein ‘uva.nl’ om haar webpagina’s in te verzamelen.

De landencode in de top-level domeinnaam geeft in afgekorte vorm aan in welk

land het domein geregistreerd is. Ook kan een top-level domeinnaam informatie geven

over de soort webpagina die zij huisvest. Voorbeelden van top-level domeinnamen zijn:

.nl Nederland

.fr Frankrijk

.be België

.de Duitsland

.eu Europa

.tv televisiemaatschappijen

.com Verenigde Staten: commerciële organisatie

.edu Verenigde Staten: onderwijsinstelling

.gov Verenigde Staten: overheidsinstelling

.org Verenigde Staten: non-profit-organisatie

.net Verenigde Staten: service-provider

.co.jp Japan: commerciële organisatie

.co.uk Verenigd Koninkrijk: commerciële organisatie

Veel voor de hand liggende domeinnamen zijn al geregistreerd. Daarom loont het vaak

de moeite om uit te proberen wat er gebeurt wanneer je zelf een domeinnaam intypt

waarvan je denkt dat deze de gezochte informatie bevat. Zoek je bijvoorbeeld de

website van De Volkskrant, dan kun je het beste eerst proberen wat de URL

www.volkskrant.nl oplevert. Zoek je de website van Harvard University in de VS, dan

kun je www.harvard.edu proberen. Vergeet overigens niet dat sommige instellingen

beter bekend zijn onder hun afkorting: www.klm.nl voor de Koninklijke

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 81

Luchtvaartmaatschappij en www.mit.edu voor het Massachusetts Institute of

Technology.

1.4 Hyperlinks en 404-Errors

Navigeren door het Internet gebeurt op twee wijzen: middels het intypen van de

bovengenoemde URL in de adresbalk of door het klikken op hyperlinks.

Hyperlinks of links zijn verwijzingen of koppelingen binnen een webpagina. Als je er

op klikt, sturen ze je door naar een ander deel binnen dezelfde webpagina, een andere

webpagina, of naar een bestand dat zich op het Internet bevindt.

Een hyperlink kan de vorm aannemen van een stuk tekst of van een plaatje,

bijvoorbeeld bij de zogenaamde buttons: plaatjes die er uit zien als kleine knopjes, vaak

met tekst. Hyperlinks in de tekst zijn meestal te herkennen

doordat ze een andere kleur hebben dan de rest van de tekst en

doordat ze bijna altijd onderstreept zijn. Je kunt zien of iets een

link is door er de muiscursor op te plaatsen; deze verandert dan

van een pijltje in een handje, vaak ook met een korte tekst.

Eén van de meest frustrerende zaken bij het zoeken op het Internet is het

oplopen tegen zogenoemde dode links. Dit zijn verwijzingen naar pagina’s of bestanden

die niet meer op de locatie staan die de link aangeeft. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren

wanneer een link naar een verouderde webpagina verwijst en de beheerder van die

webpagina besloten heeft die pagina te verwijderen, of wanneer een pagina te groot

werd of om andere redenen verplaatst is naar een andere server.

Wanneer je op een dode link klikt, krijg je meestal de foutmelding te zien:

‘HTTP 404 Error: 404 Not Found’ of ‘This page cannot be displayed’. Wanneer binnen

een webpagina gelinkt wordt naar een plaatje, maar dat plaatje niet meer op te roepen is,

krijg je in plaats van dat plaatje de volgende afbeelding te zien.

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 82

2. ZOEKEN MET BEHULP VAN ZOEKMACHINES

Zoals we eerder hebben aangegeven heeft het Internet geen index of

trefwoordenregister. Het bestaat namelijk uit een netwerk van netwerken via welke je

toegang kunt verkrijgen tot informatie die ergens op de wereld op dit netwerk

gepubliceerd wordt. Door dit gebrek aan bewegwijzering dien je gebruik te maken van

andere methoden om het Internet te doorzoeken. Zoekmachines of search engines

leveren hier over het algemeen de beste oplossing voor.

Een zoekmachine is een dienst die je in staat stelt het WWW te doorzoeken op

zoektermen die je hebt ingevoerd. Naar aanleiding van de invoer toont de zoekmachine

lijsten met webpagina’s die overeenkomen met de ingevoerde zoekterm(en).

2.1 Zoeken op het Internet in vergelijking met andere bronnen

Onafhankelijk van het feit of een open of een gesloten onderzoeksvraag als basis voor je

onderzoek dient, geldt dat je uit de onderzoeksvraag zoektermen moet destilleren en

deze creatief moet gebruiken. Het is immers niet effectief om in een zoekmachine je

onderzoeksvraag letterlijk in te voeren. Het zoeken met een zoekmachine is daarom bij

uitstek een voorbeeld van een zoekmethode die in hoofdstuk 1 uit deze syllabus

omschreven is als de sneeuwbalmethode. Sterker nog, een systematische zoektocht over

het Internet op een wijze vergelijkbaar met die van het raadplegen van bibliografieën,

encyclopedieën en andere naslagwerken is welhaast onmogelijk. De afgelopen jaren is

nog wel eens geprobeerd een gerubriceerd naslagwerk met populaire sites van het

Internet uit te geven, maar omdat de informatie op het Internet zich zo snel uitbreidt en

ook verandert - en deze wijzigingen niet werden doorgegeven aan een centraal orgaan -,

wordt dat tegenwoordig niet meer gedaan, met uitzondering van een aantal tijdschriften,

zoals de Elsevier Webgids die ieder jaar verschijnt.

Behalve het ontbreken van een register voor het Internet, is het zoeken op

Internet met name een proces van continue serendipiteit omdat webpagina’s uitvoerig

naar andere, gerelateerde webpagina’s verwijzen door middel van de hierboven

beschreven hyperlinks. Doordat je vrijwel nooit met één enkele zoekterm kan volstaan

bij het zoeken op het Internet, wordt het zoekproces bovendien nog vele malen groter en

complexer. Zoeken op het Internet wordt wel eens vergeleken met het kijken naar een

ijsberg: je ziet alleen dat stukje dat boven de oppervlakte uitsteekt.

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 83

2.2 Zoekmachines

Er zijn vele honderden zoekmachines op het Internet te vinden, sommige zeer populair,

andere vrij onbekend en sommige alleen voor speciale toepassingen zoals Phantis,31

die

alleen naar Griekse webpagina’s zoekt. Toch werken alle zoekmachines die op het

Internet te vinden zijn globaal op dezelfde manier. Ze bestaan allemaal uit drie

onderdelen:

1. De spider, soms ook wel (web)robot of crawler genoemd. Dit is een

programma dat het Internet afzoekt, hetzij via links op andere pagina’s, hetzij

via bepaalde trefwoorden die de maker van de webpagina over diens inhoud in

de broncode van de webpagina heeft opgenomen. Overigens is dat één van de

redenen dat zoekmachines soms webpagina’s tonen die helemaal niet gaan over

het trefwoord waar op gezocht is, de maker heeft het betreffende woord in de

broncode gezet om hits (bezoeken) op zijn webpagina te genereren. Dit is

meestal het geval bij webpagina’s die alleen om commerciële redenen zijn

opgezet.

2. De database: dit is de centrale gegevensbank met de vaak honderden miljoenen

pagina’s die de spider gevonden heeft en waarvan melding is gemaakt bij de

zoekmachine. Als je dus via een zoekmachine zoekt, zoek je nooit daadwerkelijk

op het Internet zelf, maar altijd in de database van webpagina’s die een

zoekmachine heeft samengesteld. Elke zoekmachine heeft zijn eigen database.

Daarom is het ten zeerste aan te raden om meerdere zoekmachines te gebruiken,

met name wanneer je naar zeer specifieke onderwerpen zoekt, of om gebruik te

maken van zogenaamde gecombineerde zoekmachines. Dit zijn zoekmachines

die de opgegeven zoektermen invoeren in meerdere zoekmachines en daar de

resultaten van tonen. De beste voorbeelden hiervan zijn Dogpile32

en

Metacrawler.33

Er zijn nadelige gevolgen verbonden aan het werken met een

database. Het is mogelijk dat meerdere webpagina’s van dezelfde site in de lijst

van gevonden pagina’s komen te staan, of dat de zoekmachine links toont naar

webpagina’s die niet meer bestaan (de eerder beschreven 404-error).

3. De interface: dit is de daadwerkelijke webpagina van de zoekmachine die je in

staat stelt zoektermen in te voeren. De meeste zoekmachines hebben overigens

de mogelijkheid om naast de ‘gewone’ zoekinterface een geavanceerde

zoekinterface te tonen, waar je de zoektermen kan preciseren.

31

http://www.phantis.com (NB: Grieks language pack nodig van de Windows CD-Rom) 32

http://www.dogpile.com 33

http://www.metacrawler.com

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 84

Globaal zijn zoekmachines onder te verdelen in twee categorieën. Dit onderscheid

wordt gemaakt op basis van de werking van de spider. Ten eerste bestaan er

zoekmachines die bijna automatisch opereren. Dat wil zeggen dat de spider zelf op zoek

gaat naar (nieuwe) webpagina’s, vaak afhankelijk van het aantal links naar een pagina

vanaf andere pagina’s, of aan de hand van trefwoorden in de pagina of in de broncode

van de pagina. Gevonden webpagina’s worden dan automatisch toegevoegd aan de

database. Over het algemeen leveren zoekmachines van dit type de meeste van de

hierboven genoemde nadelen van databases op.

Daarnaast bestaan er zoekmachines die weliswaar met een spider werken, maar

waarvan de gevonden resultaten eerst door redacteurs gefilterd worden. Deze redacteurs

rubriceren de pagina’s en halen zogenaamde ruis, pagina’s die niet gaan over het

gezochte trefwoord of die niet meer online staan, eruit. Het nadeel van zoekmachines

van dit type is echter dat de database nooit zo recent is als die van het eerste type. In het

onderstaande overzicht zie je tot welke van de twee categorieën enkele van de

bekendste zoekmachines horen:

Met automatische spider Door redacteurs gefilterd

www.altavista.com www.britannica.com

www.google.com www.dmoz.org

www.lycos.com www.hotbot.com

www.northernlight.com www.yahoo.com

Nederlandse versus Engelse zoekmachines en –termen

Het merendeel van de zoekmachines op het Internet is Engelstalig, zoals ook het

merendeel van de webpagina’s Engelstalig is. Er bestaat een klein aantal Nederlandse

zoekmachines, waarvan de bekendste www.ilse.nl, www.vindex.nl en www.track.nl

zijn. Daarnaast kun je op www.google.nl kiezen voor de optie ‘zoeken in pagina's in het

Nederlands’. Hoewel het zoeken met alleen Nederlandse zoekmachines voordelen kan

hebben wanneer je op zoek bent naar webpagina’s over specifiek Nederlandse

onderwerpen, verdient het de voorkeur om in Engelstalige zoekmachines te zoeken en

ook, zoals het voorbeeld uit de Inleiding al aangaf, gebruik te maken van Engelse

zoektermen, omdat veruit het grootste deel van de internetpagina’s Engelstalig is en

omdat de Nederlandse zoekmachines hun databases over het algemeen beperken tot

websites met .nl-domeinen en dus voorbij gaan aan Nederlandse sites die daarbuiten

zijn gepubliceerd en aan buitenlandse websites die heel nuttige informatie kunnen geven

over Nederlandse onderwerpen. Bovendien is het niet zo dat niet-Nederlandstalige

zoekmachines geen Nederlandse websites in hun database opnemen. Zoek je bij Google

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 85

bijvoorbeeld op johan van oldebarnevelt, dan levert dat een groot aantal

Nederlandstalige webpagina’s op.

Het bereik van zoekmachines

Zoekmachines beslaan lang niet het totale aantal op het Internet te vinden websites.

Zoals vermeld zoek je via een zoekmachine alleen de in de database van de

zoekmachine opgenomen webpagina’s. Daar komt nog bij dat lang niet alle

webpagina’s bekend zijn bij de database van de zoekmachines.

Op 2 september 2003 was de verdeling in aantallen opgenomen internetpagina’s

in de database voor de grootste zoekmachines als volgt: 34

Billions Of Textual Documents Indexed

As of Sept 2, 2003

GG=Google, ATW=AllTheWeb, INK=Inktomi, TMA=Teoma, AV=AltaVista.

Wanneer je dit afzet tegen de volgende statistieken, dan zal de beperkte reikwijdte van

zoekmachines duidelijk worden: in 2001 overschreed het aantal internetpagina’s voor

het eerst de miljard en het aantal internetpagina’s nam razendsnel toe, zo snel zelfs, dat

experts menen dat het aantal internetpagina’s zich iedere drie à vier maanden

verdubbelt.

Het mag duidelijk zijn dat zoekmachines nooit de ultieme oplossing zijn voor

het zoeken op Internet, maar over het algemeen zijn ze het beste houvast. Verderop

volgt meer over alternatieve zoekmethoden.

Eén eigenschap van Google dient met name opgemerkt te worden: Google

rangschikt de gevonden webpagina’s op volgorde van populariteit. Dit houdt in dat de

meest bezochte en daardoor waarschijnlijk meest relevante webpagina’s bovenaan de

lijst van gevonden resultaten komen te staan. Zoek je bijvoorbeeld naar informatie over

34

http://www.searchenginewatch.com

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 86

de speelfilm Gladiator, dan zal Google bovenaan in zijn lijst met gevonden

webpagina’s links naar sites over de film tonen, omdat de zoekterm gladiator het

meest gebruikt wordt door mensen die op zoek zijn naar informatie over de film.

Webpagina’s over Romeinse gladiatoren komen later in de lijst en pagina’s over

bijvoorbeeld het computerspelletje Gladiator nog later.

Een andere invloed op het rangschikken is sponsoring. Sommige zoekmachines

worden namelijk gesponsord door commerciële organisaties zodat de eerste resultaten

vaak verwijzen naar de betreffende sponsors, denk hierbij aan internetwinkels et cetera.

Zoeken via zoekmachines, methode 1: Directories

Directories of subject groups zijn door redacteurs samengestelde groepen waarin de in

de database van een zoekmachine aanwezige webpagina’s gerubriceerd zijn. Vaak vind

je in de directories weer subdirectories. Zoek je bijvoorbeeld naar webpagina’s over de

voetbalclub Ajax, dan zou dat bij een zoekmachine bijvoorbeeld te vinden zijn in de

directory ‘Sport,’ daarbinnen in de directory ‘Voetbal’ en daar weer binnen in de

directory ‘Clubs.’ De kwaliteit van de aangeboden webpagina’s is hoog, omdat er

weinig ruis tussen zit. Het nadeel is echter dat het aantal webpagina’s dat in de

directories aanwezig is over het

algemeen beperkt is, omdat de selectie

door redacties wordt gedaan.

Yahoo is het bekendste

voorbeeld van zoekmachines die met

directories werken, omdat deze

zoekmachine ook daadwerkelijk met

een groep redacteurs werkt.

Tegenwoordig gebruiken echter ook de

meeste van de niet-redacteur gedreven

zoekmachines directories, zoals

Altavista; ook bij Google kun je

directories vinden wanneer je op het

GIDS-tabblad (Catalogs) klikt. Zie

hiernaast.

Een goed alternatief voor Yahoo is het Open Directory Project,35

een zoekmachine die

werkt met een zeer groot aantal vrijwillige redacteurs, en daardoor over een zeer groot

aantal in de database opgenomen webpagina’s beschikt.

Wanneer kun je het beste de directories van een zoekmachine gebruiken?

Als je op zoek bent naar populaire onderwerpen, brede of algemene onderwerpen of

35

http://www.dmoz.org

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 87

wanneer je net begint met een onderzoek en een globaal inzicht wilt krijgen wat er over

een bepaald onderwerp op het Internet te vinden is.

Zoeken met zoekmachines, methode 2: zoektermen

Veruit de meeste gebruikers van zoekmachines gebruiken deze om te zoeken op door

hen ingegeven zoektermen, een methode waar in deze bijlage ook de nadruk op ligt. In

dit onderdeel worden de belangrijkste basistechnieken voor het met behulp van

zoektermen zoeken in zoekmachines besproken: Booleaanse operatoren, trunceren en

phrase searching.

Voor deze uitleg zal gebruik worden gemaakt van de volgende zoekvraag:

Welke 20e-eeuwse acteerstijl wordt over het algemeen beschouwd als de grote

tegenhanger van de 19e-eeuwse acteerstijl die ontwikkeld is door Konstantin

Stanislavski? Aan de hand van de zoekmachine Google zal deze voorbeeldzoektocht

geïllustreerd worden.

Booleaanse operatoren 36

Beginnende gebruikers van zoekmachines hebben de neiging hun zoektermen te

eenvoudig te houden. Zij zouden bijvoorbeeld snel geneigd zijn als zoekopdracht stijl

of acteren in te voeren. Dit levert echter een heleboel onbruikbare webpagina’s op,

omdat dit nog vrij algemene termen zijn die in zeer veel webpagina’s voor kunnen

komen. Zo zal de zoekterm stijl ook webpagina’s tonen over bijvoorbeeld

schilderstijlen, deurstijlen en de kunstenaarsbeweging De Stijl en kan de term acteren

bijvoorbeeld ook webpagina’s van de fanclub van Russell Crowe opleveren.

Daarom is het altijd van groot belang om de zoektermen zo specifiek mogelijk te

maken. Alle zoekmachines staan het gebruik van meerdere zoektermen toe en

bovendien ondersteunen de meest voorkomende zoekmachines het gebruik van

zogenaamde Booleaanse operatoren. Dit zijn zoekoperatoren om de relatie tussen

zoektermen te definiëren. De Booleaanse operatoren zijn: AND, OR en NOT, ook wel

weergegeven door hun equivalenten + voor AND, | voor OR en – voor NOT.

De Boolean ‘ +’ combineert zoektermen, dat wil zeggen: de zoekmachine zoekt

naar webpagina’s waarin alle zoektermen waar + tussen staat voorkomt. Voor onze

onderzoeksvraag zouden we kunnen gaan zoeken op de termen:

acteerstijl+stanislavski. We kiezen voor deze zoektermen om een aantal redenen.

De selectie van de zoekterm die je invoert in de zoekmachine is vergelijkbaar met het in

het (spreek)woordenboek opzoeken van een uitdrukking: je gaat na wat het kernwoord

is van je zoekopdracht. In bovenstaande zoekvraag is dat ‘acteerstijl’ omdat dat het is

waar de zoekvraag over gaat, niet over ‘tegenhanger’ of over ‘ontwikkeling.’ Net zo

36

vernoemd naar de Engelse wiskundige George Boole (1815-1864), de uitvinder van deze functies

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 88

min is het van belang de voornaam van Stanislavski op te geven bij de zoekopdracht,

omdat zijn achternaam het meeste genoemd zal worden in webpagina’s. In eerste

instantie kun je ook de tijdsaanduiding nog weglaten.

Merk op dat het gebruik van hoofdletters in zoektermen niet van belang is, met andere

woorden het invoeren Stanislavski levert dezelfde resultaten op als stanislavski en

als sTAnisLaVSKi. Dit geldt voor de meeste zoekmachines.

Deze zoekopdracht

levert twee hits op.

Dit aantal is nogal

klein en bovendien

blijkt dat geen van

beide pagina’s

antwoord geeft op

onze vraag. Zoals

eerder vermeld is

het daarom beter te

gaan zoeken met

Engelse zoektermen. Wanneer we intypen actingstyles+stanislavski dan levert dat

echter geen enkele hit op. ‘Acting’ en ‘styles’ zijn namelijk twee woorden en moeten

dus van elkaar onderscheiden worden. Wanneer we nu intypen

acting+styles+stanislavski dan levert dit een kleine 1000 hits op, een aantal waar

je wat meer mee kan. Dit voorbeeld laat het verschil met de Nederlandse zoekterm zien.

Feitelijk zoek je nu namelijk naar webpagina’s die voldoen aan de trefwoorden

‘acteren’, ‘stijlen’ en ‘Stanislavski’. Wanneer je de zoektermen niet door de Boolean

had verbonden, had de zoekmachine gezocht naar webpagina’s die voldoen aan de

trefwoorden ‘acteren’, ‘stijlen’ en/of ‘Stanislavski’. Gelukkig voegt Google zelf tussen

woorden waar een spatie tussen staat de Boolean + in, dus in dit voorbeeld had het

invoeren van de zoekopdracht acting styles stanislavski hetzelfde resultaat

opgeleverd, maar voor de duidelijkheid zullen we de Booleans toch steeds invoeren.

De Boolean ‘–‘ geeft aan dat de zoekterm waaraan dit ‘–‘-teken voorafgaat niet

meegenomen mag worden in de zoekopdracht. Zou je bijvoorbeeld zoeken naar

webpagina’s over acteerstijlen, maar juist niet naar pagina’s over die van Stanislavski,

dan zou je kunnen invoeren acting+styles-Stanislavski.

De Boolean ‘|’ gebruik je om te zoeken naar pagina’s waarin in ieder geval één

van de zoektermen voorkomt. Natuurlijk worden webpagina’s waarin meerdere van de

zoektermen voorkomen niet overgeslagen. De toepassing van deze Boolean lijkt op het

eerste gezicht wat overbodig, maar wanneer je bijvoorbeeld in de context van de

onderzoeksvraag bedenkt dat de spelling van de naam Stanislavski wel eens zou kunnen

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 89

variëren, omdat het een Russische naam is, dan begrijp je wellicht de handigheid van de

optie dat je stanislavski or stanislavsky or stanislawsky kunt invoeren, te

meer daar zoekmachines altijd heel strikt op de spelling letten: ze zoeken alleen naar de

door jou ingevoerde termen en kennen geen varianten daarvan. Ook is het mogelijk om

te zoeken op alternatieve spelwijzen door te trunceren.

Trunceren

Trunceren (ook wel het gebruik van Wildcards genoemd) stelt je in staat te zoeken naar

meer vormen of schrijfwijzen van een zoekterm. Na de stam van de zoekterm plaats je

een asterisk (‘*’), die alle mogelijk uitgangen die op de stam kunnen volgen vervangt.

In ons voorbeeld zou je bijvoorbeeld de zoekterm stanislavsk* in kunnen voeren.

Over het algemeen kun je wildcards alleen aan het einde van woorden plaatsen,

maar soms ook in woorden. Omdat in Westerse vertalingen van het Russisch de ‘w’

door de ‘w’ of de ‘v’ kan worden weergegeven, zou je bijvoorbeeld kunnen zoeken op

stanisla*sk*.

Phrase Searching

Het is ook mogelijk te zoeken op zinsneden (phrases of strings). Dit zijn zoektermen

bestaande uit meer woorden in een vaste volgorde, omsloten door dubbele

aanhalingstekens (“...”). De zoekmachine zoekt dan alleen naar webpagina’s waarin

deze woorden ook in deze volgorde voorkomen. Dit is erg handig bij bijvoorbeeld het

zoeken naar citaten, titels of namen. Zo levert de zoekterm “kostantin

stanislavksi” alleen webpagina’s op waarin ook daadwerkelijk deze naam zo

voorkomt en zou konstantin+stanislavski webpagina’s opleveren waarin zowel de

naam ‘Konstantin’ als de naam ‘Stanislavski’ voorkomt, maar dat zou dus ook best een

webpagina over Konstantin Chepurov en Nikolaj Stanislavski kunnen zijn.

Zou je webpagina’s zoeken over Stanislavski’s boek, getiteld ‘An actor prepares,’ dan

blijkt het nut van het gebruik van phrase searching nog veel duidelijker. De woorden

‘an,’ ‘actor’ en ‘prepares’ komen immers voor in veel meer websites dan alleen de sites

over het boek; alleen wanneer ze in deze vaste volgorde staan leveren ze webpagina’s

op over het boek.

2.3 Zoekstrategieën

Nu je de techniek van het zoeken met zoekmachines gezien hebt, willen we de aandacht

vestigen op het hanteren van de zoekmachines om tot de beste resultaten te komen.

Begin nooit blindelings zoektermen in te typen in zoekmachines wanneer je het Internet

als informatiebron gebruikt. Hoewel je wel degelijk hits zult ontvangen, waarvan een

substantieel aantal wellicht nog bruikbaar is ook, is deze methode van zoeken toch een

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 90

beetje die van een ongeleid projectiel en is dit eigenlijk alleen nuttig wanneer je een

globaal overzicht zou willen krijgen wat er op het Internet aan informatie over je

onderzoeksvraag te vinden zou zijn. In een bibliotheek trek je immers ook nooit

blindelings boeken uit de schappen die een relatie met je onderzoeksvraag hebben, maar

beslis je nog voordat je een kaft aanraakt naar welke informatie binnen je

onderzoeksvraag je op zoek bent en sluit je bij voorbaat bepaalde categorieën boeken

uit.

Voor je een zoekmachine gaat gebruiken, zul je eerst de volgende stappen

moeten ondernemen:

a. Probleemomschrijving:

Met welk doel zoek je de informatie?

Is de probleemstelling op te splitsen in deelvragen?

In onze voorbeeld-zoekvraag zou je bijvoorbeeld kunnen denken aan de

deelvragen ‘Wat houdt de acteerstijl van Stanislavski in?’ of ‘Welke

belangwekkende acteerstijlen zijn er in de 20e eeuw ontwikkeld?’ Ook deze

deelvragen hebben weer hun eigen reeksen zoektermen.

Welke zoektermen gebruik je (zie boven)?

Gebruik bij voorkeur meer termen in meer talen en denk ook aan

synoniemen en verwante termen, in ons voorbeeld bijvoorbeeld ‘acting,’

‘directing,’ ‘acting theories,’ ‘playing’etc.

b. Informatiebronnen:

Welke soorten bronnen komen in aanmerking voor het beantwoorden van

mijn (deel)vraag?

Rangschik de mogelijke bronnen in volgorde van nut: welke soort is het

nuttigst voor het beantwoorden van mijn (deel)vraag?

Het kan ook de moeite waard zijn eerst te overwegen welke toepassing van het Internet

je gebruikt om antwoord te krijgen op je vragen. Voor algemenere vragen is een

directory misschien meer geschikt dan een zoekmachine. Je kunt ook zoeken naar

websites van organisaties die zich met jouw onderzoeksvraag bezig houden, in het geval

van onze voorbeeldvraag bijvoorbeeld van toneelscholen of theaterbibliotheken. Als je

een zoekmachine gaat gebruiken, realiseer je dan dat dit het beste resultaat oplevert

wanneer je gaat zoeken naar specifieke informatie, omdat bij te algemene vragen een

onwerkbaar groot aantal hits zal worden gegeven. Bij uiterst specifieke vragen levert

een Usenet nieuwsgroep misschien weer meer informatie, omdat je hier ook vragen kan

stellen aan experts.

Wees ten slotte ook niet bang om veel te proberen. Zoek naar een groot aantal

relevante trefwoorden en probeer door middel van Booleans meer relaties tussen

trefwoorden aan te geven. En, zeer belangrijk: kijk altijd met een kritisch oog naar de

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 91

gevonden informatie. Natuurlijk hoort dit voor iedere wetenschapper een uitgangspunt

te zijn, maar bij het zoeken naar informatie op het Internet is het vanwege het vrije

karakter en het ontbreken van een controlerend orgaan van het net, nog van veel groter

belang. Voor meer informatie over het beoordelen van websites, zie hoofdstuk 1 uit

deze syllabus.

2.4 En als je webpagina’s gevonden hebt...

In het volgende willen we een aantal principes uitleggen die van nut kunnen zijn als je

hits naar relevante webpagina’s gevonden hebt.

Zoeken op pagina

Internet Explorer heeft een handige functie voor het zoeken naar trefwoorden binnen

een webpagina. Dit kan nuttig zijn wanneer je een erg grote webpagina gevonden hebt.

In het menu Edit / Bewerken vind je de optie Find (on this page)... / Zoeken (op deze

pagina).... Deze functie kan ook opgeroepen worden door de toetsencombinatie CTRL+F.

In het dialoogvenster dat verschijnt kun je de zoekterm invoeren en zo vaak op Find

Next / Volgende klikken als je de zoekterm in de pagina wilt vinden.

Zoeken naar andere pagina’s binnen een website

Wanneer je met een zoekmachine werkt, zul je een reeks hits krijgen van webpagina’s.

Deze zijn, zoals eerder vermeld, ondergebracht in een website. Wanneer je een

bruikbare webpagina gevonden hebt, kan het nuttig zijn om te kijken of er zich op die

site nog meer nuttige informatie bevindt. Eerder is het bestaan van mappen in websites

al uitgelegd. Wellicht kan het nuttig zijn om in de URL die je in de adresbalk ziet een

gedeelte van het adres weg te halen tot je op een hoger niveau uitkomt.

Stel dat je de eerder genoemde webpagina

http://www.parool.nl/redactie/foto/verzameling/affiche/index.html gevonden hebt.

Wellicht ben je wel op zoek naar foto’s die op deze website gepubliceerd worden, maar

niet naar affiches. Dan zou je in de adresregel het gedeelte

‘verzameling/affiche/index.html’ weg kunnen halen en kijken op welke webpagina je

dan terecht komt. Of misschien wil je weten van welke instelling deze webpagina is.

Een goede optie is dan te kijken naar de primaire URL van de site, omdat dit vaak de

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 92

homepage van de instelling is. In dit geval zou dat betekenen dat je alles vanaf de eerste

slash (/) na de domeinnaam weg moet halen (het gedeelte

‘redactie/foto/verzameling/affiche/index.html’) om uit te komen bij

‘http://www.parool.nl.’

Zeer nuttig voor het zoeken naar meerdere pagina’s binnen één website en voor

het zoeken naar trefwoorden binnen een webpagina is de ‘Google toolbar’ die de

zoekmachine Google aanbiedt. Voor meer informatie hierover, zie de Appendix: zoeken

met Google.

Nog enkele zoektips

Ten slotte nog enkele tips die het zoeken naar informatie op het Internet kunnen

vergemakkelijken.

Gebruik meerdere zoekmachines.

Gebruik meerdere termen en Booleans.

Onthoud dat voor sommige, meer algemene zaken, het misschien sneller zoeken is

met directory’s en dat zoekmachines voor specifiekere zaken bruikbaar zijn.

Sommige van de zogenaamde ‘tweede generatie’ zoekmachines kennen de

mogelijkheid om in plaats van zoektermen hele vragen in te typen. Dit heet

natural language searching. Je kunt dan een vraag in spreektaal invoeren, waarna

de zoekmachine de vraag tot de kern herleidt en hier zoektermen uit extraheert.

‘Natural language searching’ kan onder andere bij Altavista en Northernlight,

maar bepaalde zoekmachines zijn er in gespecialiseerd zoals www.askjeeves.com.

Wanneer je gebruik maakt van ‘natural language searching’, bereik je het beste

resultaat wanneer je de vragen eenvoudig en kernachtig houdt en steeds naar één

zaak tegelijkertijd vraagt. Omdat deze zoekmachines meestal in het Engels zijn

opgesteld, moet je de vraag ook in het Engels formuleren.

Vergeet voor heel specifieke vragen niet om ook in ‘Usenet nieuwsgroepen’ te

zoeken.

Sommige informatie kan op de website van bepaalde organisaties zijn

ondergebracht. Zo zul je wanneer je wilt weten of er vacatures zijn bij de KLM

meer hebben aan het bezoeken van de website www.klm.nl dan het in een

zoekmachine intypen van bijvoorbeeld jobs+klm. Als je de website van een

bepaalde organisatie niet kunt vinden, kun je vanzelfsprekend daar wel naar op

zoek gaan met behulp van een zoekmachine.

Webportals of startpagina’s zijn webpagina’s die links bevatten, gerubriceerd naar

onderwerp, vergelijkbaar met de werking van directories. Vaak bieden deze

‘webportals’ ook nog de mogelijkheid binnen hun database te zoeken naar

trefwoorden. Bekende ‘webportals’ zijn www.about.com en www.startpagina.nl.

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 93

Het is handig om bruikbare sites toe te voegen van je favorieten / bladwijzers. In

het menu Favourites / Favorieten vind je de knop Add to Favourites / Toevoegen

aan Favorieten (Ctrl+D). Hiermee maak je een bladwijzer. Daarmee kan je de site

waarop je bent later snel terugvinden in het menu Favorieten. Je kan je favorieten

ook op een diskette of een usb stick opslaan als je bijvoorbeeld op een openbare

computer werkt. Klik met je rechtermuis knop op de bladwijzer die je wilt

kopiëren en selecteer Send to / Kopiëren naar.

Open potentieel interessante zoekresultaten altijd in een nieuw venster. Zo

voorkom je dat je al zoekende dat resultaat kwijt raakt. Dit doe je door de

toetscombinatie Ctrl+N.

Sommige sites sluiten je op in een virtuele gevangenis. De knop Back / Vorige

doet het dan niet. De truc is dan om niet één, maar twee stappen terug te gaan.

Druk daartoe op het kleine pijltje rechts van de knop back / vorige en selecteer de

pagina waar je heen wilt.

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 94

APPENDIX: ZOEKEN MET GOOGLE

Google (www.google.com) is op dit moment één van de meest gebruikte zoekmachines.

De voornaamste reden daarvoor is het eerder genoemde feit dat Google gevonden

webpagina’s rangschikt in volgorde van populariteit, zodat je bijna altijd relevante hits

zult vinden. Daarnaast heeft Google nog een paar extra toepassingen die haar zo

populair maken, zoals de mogelijkheid een Nederlandstalige interface te gebruiken.

Overigens linkt de browser bij het intypen van http://www.google.com meteen door

naar deze Nederlandstalige versie op www.google.nl. Dit betekent echter niet dat - in

tegenstelling tot bijvoorbeeld www.yahoo.fr die alleen in Franstalige sites zoekt -

Google nu alleen naar Nederlandstalige sites zoekt; nog steeds wordt dezelfde centrale

database van Google gebruikt. Als je alleen Nederlandstalige pagina’s wilt doorzoeken

dan selecteer je ‘Zoeken in pagina's in het Nederlands’ onder het zoekvenster. Verder

kan je Google ook gebruiken als woordenboek en rekenmachine. Typ in het

standaardvenster de opdracht define: en hier achter het woord waarvan je de betekenis

wilt achterhalen. Om Google als rekenmachine te gebruiken moet je in het

standaardvenster getal operator (+,-,* of ?)getal in typen. Dus bijvoorbeeld 36

+ 24 en dan zoeken.

Meteen naar webpagina gaan

Naast de knop Google zoeken die je gebruikt wanneer je een zoekterm ingegeven hebt,

kun je ook op de knop Ik doe een gok klikken. Wanneer je naar een bekende of

algemene zoekterm zoekt, bijvoorbeeld naar de officiële homepage van een film, krant,

organisatie et cetera, dan brengt deze knop je meteen naar de eerste hit uit de reeks

gevonden webpagina’s. Ben je bijvoorbeeld op zoek naar de homepage van de film War

of the Worlds, dan kun je invoeren “war of the worlds” en wanneer je op de knop Ik

doe een gok klikt, ga je meteen naar de homepage van de film, zonder eerst het scherm

met door Google gevonden webpagina’s te zien waar deze link als meest populaire

bovenaan staat.

Zoeken naar afbeeldingen

Google biedt (overigens net als Altavista) de optie om niet alleen naar webpagina’s te

zoeken, maar ook naar afbeeldingen. Wanneer je op de knop Afbeeldingen klikt, krijg je

de optie om te zoeken naar afbeeldingen die voldoen aan de zoekterm. Google toont de

gevonden afbeeldingen in thumbnail (klein) formaat op het scherm. Wanneer je op een

afbeelding klikt, splitst de browser zich in tweeën en zie je bovenaan informatie over de

afbeelding en onderaan de webpagina waar deze afbeelding gevonden is.

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 95

Zoeken in nieuwsgroepen

Op de homepage van Google bevindt zich naast de knop Afbeeldingen de knop

Discussiegroepen. Wanneer je deze aanklikt, krijg je de optie om te zoeken in Usenet

nieuwsgroepen.

Google Scholar

Google Scholar (http://scholar.google.nl) geeft toegang tot wetenschappelijke teksten

(online boeken, tijdschriften met online artikelen en verwijzingen naar artikelen) in het

bezit van instellingen die met Google een overeenkomst hebben gesloten. Werk je op

een pc binnen het UvA domein dan geeft Google je automatisch toegang tot de teksten.

Zoniet, klik je op Scholar Preferences / Voorkeuren voor Wetenschap. Typ bij Find

Library / Bibliotheek zoeken Universiteit van Amsterdam in en vink het vakje

Universiteit van Amsterdam aan en klik op Save Preferences / Voorkeuren opslaan. Je

keert nu terug naar het zoekscherm en kan beginnen met zoeken.

De Google gids

Eerder is het werken met directories al beschreven. Bij Google vind je directories onder

de knop Gids.

Geavanceerd zoeken met Google

Rechts naast de regel waarin je de zoekterm in kunt geven, bevindt zich een link

Geavanceerd zoeken. Wanneer je deze aanklikt, ga je naar een pagina die je in staat stelt

de zoekopdracht te verfijnen. Met de bovenste vier regels heb je de optie om te zoeken

met behulp van Booleans, zonder deze in te typen.

Daarnaast is het mogelijk om te zoeken naar webpagina’s in bepaalde talen,

gepubliceerd op bepaalde data en binnen of juist altijd buiten bepaalde domeinen. Stel

dat je op zoek bent naar informatie over Stanislavski, maar je bent niet geïnteresseerd in

online winkels zoals Amazon.com die zijn boek aanbieden. Zou je in Google gaan

zoeken naar bijvoorbeeld “an actor prepares” +Stanislavski, dan is de kans

groot dat je veel van dergelijke e-markets tegenkomt. Je zou er dan voor kunnen kiezen

om in de regel Domein in het pulldown lijstje ‘Geen’ te selecteren en achter ‘Geen’

resultaten weergeven van de site of het domein’ in te typen amazon.com. Alle

webpagina’s binnen de site van amazon.com worden dan overgeslagen bij de

zoekopdracht.

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 96

Google Toolbar

De Google toolbar biedt je de voornaamste gebruiksfuncties van Google in een

werkbalk die aan de interface van de browser wordt toegevoegd.

Het installeren van de Google toolbar

Je kunt de Google toolbar installeren vanaf de Google website:

http://toolbar.google.com of van http://toolbar.google.com/intl/nl/ voor de Nederlandse

versie.

Nadat je de toolbar hebt geïnstalleerd heb je een aantal functies tot je beschikking.

Hieronder zullen we een aantal daarvan bespreken. Waarschijnlijk zie je deze functies

niet allemaal in de toolbar staan. Klik in de toolbar op options, je krijgt het scherm

Toolbar options te zien.

Vink op het tabblad Options de eerste vier mogelijkheden aan. Vink bij het tabblad

More onder Web buttons in ieder geval Up aan.

Zoeken

Links in de toolbar zie je een wit invoervenster. Wanneer je hierin klikt, kun je hierin

meteen zoektermen invoeren, op gelijke wijze als wanneer je met de ‘gewone’ site van

de Google zoekmachine zou zoeken, dat wil zeggen met Booleans, phrase searching et

cetera. Druk op Enter of klik op Zoeken. Je wordt nu naar een pagina van de Google

zoekmachine met daarin de resultaten van de zoekopdracht doorgestuurd.

Zoeken op website

Wanneer je een webpagina bezoekt, kun je ervoor kiezen om de zoekopdracht te

verfijnen door alleen naar de zoekterm te zoeken binnen webpagina’s op dezelfde site.

Dit doe je door te klikken op het pijltje rechts naast Search Web, kies dan voor Current

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 97

Site (Deze Pagina). Vervolgens word je doorgestuurd naar een pagina met

zoekresultaten van Google van de ingegeven zoekterm binnen het domein van de

website van de oorspronkelijke webpagina.

Omhoog

De hierboven beschreven methode om te zoeken naar webpagina’s in een map hoger

door het weghalen van een gedeelte van de URL in de adresregel, wordt heel eenvoudig

met de Google toolbar. Wanneer je bijvoorbeeld vanuit de pagina

http://www.hum.uva.nl/av zou klikken op de knop Up, dan brengt de browser je

automatisch naar het adres http://www.hum.uva.nl/. Klik je nogmaals op omhoog dan

kom je op http://www.uva.nl.

Markeren van gevonden resultaten

De Google toolbar stelt je ook in staat om op gevonden webpagina’s aan te geven waar

op de pagina de door jou ingegeven zoekterm voorkomt. Dit doe je door te klikken op

de knop Highlight (Markeer). Op de pagina worden de zoektermen nu met kleur

gemarkeerd. Wanneer je meer zoektermen hebt ingegeven, worden deze met

verschillende kleuren aangegeven. Aan het einde van de Google toolbar verschijnen nu

bovendien knoppen met daarin de zoektermen. Wanneer je op een knop van een

zoekterm klikt, word je automatisch naar dat gedeelte van de webpagina verplaatst waar

deze zoekterm voor het eerst voorkomt. Klik je nogmaals op deze knop, dan ga je naar

de tweede vermelding, etcetera.

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 98

BIJLAGE II: BLACKBOARD

Inloggen in Blackboard

Ga naar: http://blackboard.ic.uva.nl en klik op de knop Login.

Vul je gebruikersnaam en wachtwoord in en klik op de knop Login.37

Inschrijven voor een Blackboardcursus

Na te zijn ingelogd, kom je terecht op jouw persoonlijke pagina in Blackboard, het

zogenaamde My blackboard.

Klik onder het kopje Course Catalog op de link search for a course;

Vul onder Search for a course de naam (of een gedeelte van de naam) van de

cursus in en klik op Go!;

Klik op de knop Enroll naast de cursus waarvoor je je wilt inschrijven;

Volg de instructies op, je kunt controleren of de inschrijving is gelukt in My

Blackboard. De cursussen waaraan je deelneemt staan vermeld onder het kopje

Courses: Quick view;

Geen Enroll-knop achter de cursusnaam? Neem contact op met de docent(e) van

de cursus.

Wachtwoord vergeten?

Ga dan langs bij één van de studiecentra van het Informatiseringscentrum (met je

collegekaart). De baliemedewerkers kunnen je een nieuw wachtwoord geven. De

adressen van de studiecentra zijn te vinden op: http://www.ic.uva.nl/studiecentra.

Wachtwoord veranderen

Je UvA wachtwoord veranderen is mogelijk via de volgende link:

https://ldap2.uva.nl:6601/dist/download.

Vragen?

Kijk dan op http://ic.uva.nl/blackboard. De speciale UvA Blackboard supportsite. Hier

tref je handleidingen, een overzicht met veelgestelde vragen (FAQ), tips & tricks en een

verwijzing naar de Blackboard ondersteuning op jouw faculteit.

37

Je gebruikersnaam (=collegekaart nummer) en wachtwoord voor de elektronische UvA diensten zijn aan

het begin van je studie(jaar) per post toegezonden. Je gebruikersnaam en wachtwoord zijn dus gelijk aan

bijv. je Studieweb-gebruikersnaam en wachtwoord.

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 99

BIJLAGE III: HET DOORSTUREN VAN STUDENTENMAIL

Automatisch doorsturen

De UvA gebruikt je studentenmail-adres (te raadplegen via

http://webmail.student.uva.nl) om je op de hoogte te houden van UvA-diensten (zoals

roosters, tentamens en uitslagen) en ander nieuws. Ook je docenten gebruiken dit e-

mailadres. Raadpleeg daarom deze e-mail regelmatig. Gebruik je liever een ander e-

mailadres? Zorg dan dat je studentenmail automatisch wordt doorgestuurd naar dat e-

mailadres. Dit kan je doen door een zogenaamd forward-adres in te stellen op je

accountpagina.

Hoe doe je dit?

Open een internet browser en ga naar je studentmail (http://webmail.student.uva.nl).

Log in, klik in de menubalk bovenin op Options en vervolgens in de linker menubalk op

Settings. Vul in het tekstvak Mail Forwarding het e-mailadres of de e-mailadressen in

waarnaar je studentenmail moet worden doorgestuurd. Klik ten slotte op Save Changes.

Er is voldoende ruimte (100 MB per student) op de mailserver van Studentenmail om

een grote hoeveelheid e-mails te bewaren. Mocht je vaak grote e-mails/attachments

ontvangen, dan is het raadzaam om regelmatig via Webmail een gedeelte van je e-mail

NIEUWGRIEKSE TAAL EN CULTUUR

ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN 100

te deleten. Mocht de limiet van 100 MB overschreden worden, dan ontvang je

automatisch een waarschuwing. Klik op Folder om te zien hoeveel MB je gebruikt.

NB. Let erop dat je een correct e-mail adres invult, anders krijgen alle mensen

die een e-mail sturen naar je studenten mailadres een foutmelding! Stuur eventueel een

e-mail naar jezelf ter controle.

Hotmail

Wij raden het gebruik van een gratis Hotmailaccount af aangezien er door de beperkte

opslagruimte op de Hotmailserver en de grote hoeveelheden toegestuurde reclame

steeds meer studenten te volle mailboxen hebben waardoor e-mail niet aankomt en

wordt teruggestuurd.

Mocht je toch graag Hotmail willen (blijven) gebruiken zorg er dan voor dat je

tenminste 1 keer per week je mailbox leegt en de anti-spam filters juist instelt.

Bij studentenmail is het mogelijk om e-mail op te halen met mailprogramma’s als

Eudora, Outlook of Pegasus (op deze manier kun je gemakkelijk offline werken). Bij

een aantal gratis providers is dit overigens ook mogelijk.