2009 - Regionale aanpak bedrijventerreinenbeleid - Openbaar Bestuur

6
Openbaar Bestuur 19(2009)4: 18-23 2009-04-01 Regionale aanpak bedrijventerreinenbeleid Mede naar aanleiding van het advies van deTaskforce (Her)structurering Bedrijventerreinen hebben de ministers Van der Hoeven en Cramer in december 2008 in een brief aan de Tweede Kamer laten weten dat regionale planning en samenwerking essentieel is om beter met bedrijventerreinen om te gaan. Wat is het belang daarvan? Jacques van Dinteren Prof. dr. J.H.J. van Dinteren, Royal Haskoning en bijzonder hoogleraar economische geografie bij de Rijksuniversiteit Groningen. O p dit moment is regionale samenwerking nog nauwelijks aan de orde. Concurrentie tussen lokale overheden overheerst. Om de concurrentie met de buurgemeenten aan te kunnen, hanteren gemeenten bij verkoop van bedrijfskavels lage grond- prijzen, in het verleden soms onder de kostprijs. Daaraan lijkt een einde te zijn gekomen. De grond- prijzen zijn de laatste jaren sterk gestegen. Tussen 2000 en 2007 is de prijs zelfs bijna verdubbeld. 1 Grondprijzen op bedrijventerreinen zijn echter nog steeds relatief laag, zeker in vergelijking met grond voor woningen. Anders dan bij woningbouw is mede daarom vanuit de vastgoedsector weinig interesse voor de ontwikkeling van bedrijventerreinen; zij gaat de competitie met gemeenten niet aan. Als de vastgoedsector zich er wel mee bezig houdt, zou dat tot gevolg hebben dat een betere ruimtelijke kwali- teit wordt gerealiseerd en dat terreinen beter worden beheerd, zo is de verwachting. Ook de markt moet veranderen. Voorwaarden zijn onder meer verschui- ving naar een huurdersmarkt (want dan wordt het voor beleggers interessant) en vraag naar universeel inzetbare gebouwen (want dat maakt de gebouwen beter verhandelbaar). Met het oog op een goed en efficiënt bedrijventerreinenbeleid is het ongelukkig te noemen dat lokale overheden niet alleen lage prijzen hanteren, maar ook nieuwe kavels in ruime mate aanbieden. Om maar geen bedrijf te missen, probeert een gemeente binnen de ruimte die provin- cies daartoe bieden, zoveel mogelijk aanbod te realiseren. In combinatie met lage prijzen maakt dit het voor ondernemers aantrekkelijk van een oud 1 IBIS Werklocaties (2007), De stand van planning en uitgifte van bedrijventerreinen 1januari 2007 en de uitgifte in 2006. Den Haag: ministerie van VROM. bedrijventerrein naar een nieuw te verhuizen. De doorgaans lage waarde van bedrijfsgebouwen (korte afschrijvingstermijnen) op de oude locatie stimuleert deze processen. Daardoor kan op oude terreinen een negatieve spiraal optreden, die tot leegstand en verloedering leidt. Omdat het meestal niet de sterkste bedrijven zijn die op een oud terrein achterblijven, wordt vervolgens de vernieuwing ervan bemoeilijkt. Bovendien hebben lokale overhe- den te weinig financiële middelen voor het onder- houd en het opknappen van bedrijventerreinen gereserveerd, zodat de problemen nog groter worden. Door deze situatie voldoen oude terreinen niet meer aan de vestigingseisen van het bedrijfsleven en ontbreken veelal de middelen om dit te veranderen. Verouderde bedrijventerreinen opknappen Verouderde bedrijventerreinen moeten over tien jaar zijij opgeknapt en private partijen moeten bedrijvenparken' professioneel beheren. Provincies moeten ervoor zorgen dat gemeenterïsamenwerken en elkaar niet beconcurreren met goedkope locaties op het platteland die het landschap schaden. Dat zijn de belangrijkste aanbevelingen van het • advies van deTaskforce (Her)ontwikkeling Bedrijventerreinen, gemaakt op verzoek van het kabinet en op 9 september 2008 aan de ministers Van der Hoeven (Economische Zaken) en Cramer (Milieu en Ruimte) aangeboden. Het plan moet een einde maken aan de versnippering en aan de stagnatie van de herontwikkeling van bedrijventerreinen. De kosten van deze vernieuwing van de in totaal 16.000 hectare aan verouderd bedrijventerrein bedragen ruim € 6 miljard. Daartoe moeten onder meer de grondprijzen met gemiddeld tien procent stijgen en moet een deel van de opbrengst uit nieuwe bedrijventerreinen ten behoevevan de oude worden afgeroomd. Redactie

Transcript of 2009 - Regionale aanpak bedrijventerreinenbeleid - Openbaar Bestuur

Openbaar Bestuur19(2009)4 : 18-23

2009-04-01

Regionale aanpakbedrijventerreinenbeleid

Mede naar aanleiding van het advies van deTaskforce (Her)structurering Bedrijventerreinen hebben de ministers

Van der Hoeven en Cramer in december 2008 in een brief aan de Tweede Kamer laten weten dat regionale planning

en samenwerking essentieel is om beter met bedrijventerreinen om te gaan. Wat is het belang daarvan?

Jacques van DinterenProf. dr. J.H.J. van Dinteren, Royal Haskoning en bijzonderhoogleraar economische geografie bij de RijksuniversiteitGroningen.

Op dit moment is regionale samenwerking nognauwelijks aan de orde. Concurrentie tussen

lokale overheden overheerst. Om de concurrentiemet de buurgemeenten aan te kunnen, hanterengemeenten bij verkoop van bedrijfskavels lage grond-prijzen, in het verleden soms onder de kostprijs.Daaraan lijkt een einde te zijn gekomen. De grond-prijzen zijn de laatste jaren sterk gestegen. Tussen2000 en 2007 is de prijs zelfs bijna verdubbeld.1

Grondprijzen op bedrijventerreinen zijn echter nogsteeds relatief laag, zeker in vergelijking met grondvoor woningen. Anders dan bij woningbouw is mededaarom vanuit de vastgoedsector weinig interessevoor de ontwikkeling van bedrijventerreinen; zij gaatde competitie met gemeenten niet aan. Als devastgoedsector zich er wel mee bezig houdt, zou dattot gevolg hebben dat een betere ruimtelijke kwali-teit wordt gerealiseerd en dat terreinen beter wordenbeheerd, zo is de verwachting. Ook de markt moetveranderen. Voorwaarden zijn onder meer verschui-ving naar een huurdersmarkt (want dan wordt hetvoor beleggers interessant) en vraag naar universeelinzetbare gebouwen (want dat maakt de gebouwenbeter verhandelbaar). Met het oog op een goed enefficiënt bedrijventerreinenbeleid is het ongelukkigte noemen dat lokale overheden niet alleen lageprijzen hanteren, maar ook nieuwe kavels in ruimemate aanbieden. Om maar geen bedrijf te missen,probeert een gemeente binnen de ruimte die provin-cies daartoe bieden, zoveel mogelijk aanbod terealiseren. In combinatie met lage prijzen maakt dithet voor ondernemers aantrekkelijk van een oud

1 IBIS Werklocaties (2007), De stand van planning en uitgifte van bedrijventerreinen 1 januari2007 en de uitgifte in 2006. Den Haag: ministerie van VROM.

bedrijventerrein naar een nieuw te verhuizen.De doorgaans lage waarde van bedrijfsgebouwen(korte afschrijvingstermijnen) op de oude locatiestimuleert deze processen. Daardoor kan op oudeterreinen een negatieve spiraal optreden, die totleegstand en verloedering leidt. Omdat het meestalniet de sterkste bedrijven zijn die op een oud terreinachterblijven, wordt vervolgens de vernieuwingervan bemoeilijkt. Bovendien hebben lokale overhe-den te weinig financiële middelen voor het onder-houd en het opknappen van bedrijventerreinengereserveerd, zodat de problemen nog groter worden.Door deze situatie voldoen oude terreinen niet meeraan de vestigingseisen van het bedrijfsleven enontbreken veelal de middelen om dit te veranderen.

Verouderde bedrijventerreinenopknappenVerouderde bedrijventerreinen moeten over tien jaar zijijopgeknapt en private partijen moeten bedrijvenparken 'professioneel beheren. Provincies moeten ervoor zorgen datgemeenterïsamenwerken en elkaar niet beconcurreren metgoedkope locaties op het platteland die het landschapschaden. Dat zijn de belangrijkste aanbevelingen van het •advies van deTaskforce (Her)ontwikkeling Bedrijventerreinen,gemaakt op verzoek van het kabinet en op 9 september 2008aan de ministers Van der Hoeven (Economische Zaken) enCramer (Milieu en Ruimte) aangeboden. Het plan moeteen einde maken aan de versnippering en aan de stagnatievan de herontwikkeling van bedrijventerreinen. De kostenvan deze vernieuwing van de in totaal 16.000 hectare aanverouderd bedrijventerrein bedragen ruim € 6 miljard.Daartoe moeten onder meer de grondprijzen met gemiddeldtien procent stijgen en moet een deel van de opbrengst uitnieuwe bedrijventerreinen ten behoeve van de oude wordenafgeroomd.

Redactie

Openbaar Bestuur19(2009)4 : 18-23

2009-04-01

Noodzaak regionale aanpakDe aanpak moet in regionaal verband plaatsvinden,niet door gemeenten afzonderlijk. De bedrijfshuis-vestingsmarkt is namelijk een regionale markt. Zoblijft 96% van de bedrijven bij een verplaatsing inde eigen regio en 75% binnen de eigen gemeente.2

De effecten van vestiging van een bedrijf zijn inbelangrijke mate regionaal en beperken zich niet totéén gemeente. Maar anders dan men wellicht zouverwachten, heeft dit tot pp hegfen nog nauwelijksgeleid tot regionale samenwerking tussen gemeente-lijke overheden op het gebied van de planning enontwikkeling van bedrijventerreinen. Het doet veellokale bestuurders pijn om een ondernemer voor eenbuurgemeente te zien kiezen. Dit lokale denkenbelemmert het tot stand komen van een goed functi-onerende bedrijventerreinenmarkt.Hoewel lokale overheden sterk op eigen bedrijven eneigen bedrijventerreinen zijn gericht, heeft samen-werking van gemeenten binnen een regio een aan-toonbare meerwaarde voor een bedrijventerreinenbe-leid naast de genoemde economische effecten. Tenoemen zijn onder meer de volgende:

• In de eerste plaats kan worden gekomen tot eenbreed, gevarieerd aanbod. Niet elke gemeente kanimmers alle verschillende gewenste typen vanbedrijventerreinen aanbieden. In het verlengdehiervan is het voorstelbaar dat gemeenten ook depromotie en acquisitie gezamenlijk opzetten,uitvoeren en efficiënter opereren.

• Samenwerking maakt een goede afstemmingtussen vraag en aanbod mogelijk, zodat nietonnodig veel terrein wordt ontwikkeld.

• Ruimtelijke concentratie van terreinen wordtmogelijk en biedt (door de schaalgrootte) kansenvoor een goede openbaar-vervoerontsluiting enandere voorzieningen.

• Tussen gemeenten kunnen afspraken wordengemaakt om door een getemporiseerde ontwikke-ling van terreinen druk op de markt te bereiken,zodat zorgvuldiger met ruimte wordt omgegaanen beter wordt gekeken naar de hergebruiksmoge-lijkheden van bestaande bedrijventerreinen.

• Grondprijzen in een regio kunnen langs de lijnvan prijs-kwaliteitverhoudingen op elkaar wordenafgestemd. Daarmee wordt voorkomen dat onder-nemers tijdens onderhandelingen gemeenten tegenelkaar uitspelen.

• Verliezen op het ene terrein kunnen met de win-sten op een ander terrein in de regio wordengecompenseerd. Samenwerking op financieel vlak

. is het allermoeilijkst voor gemeenten.

In een recent advies komt ook de door de ministersvan VROM en EZ ingestelde Taskforce (Her)structu-rering Bedrijventerreinen tot de conclusie dat 'deplanning en uitvoering van de (her)ontwikkeling vanbedrijventerreinen in een regionale arena' moetplaatsvinden. Zij stelt dat het aan bestuurlijke moedontbreekt om de gangbare praktijken en bestuurlijkeverhoudingen te doorbreken.3

De aanpak moet in regionaal verbandplaatsvinden, niet door gemeenten

afzonderlijk

SamenwerkingRegionale afstemming is een taak voor provincies ofWGR+ regio's. De WGR+ regio's hebben met denieuwe Wet Ruimtelijke Ordening (2008) op ditpunt echter aan slagkracht ingeboet, omdat ze geenstructuurvisies meer kunnen opstellen. Overigenssluit dit regionale samenwerking niet uit. Vrijwelelke provincie en WGR+ regio snijdt het onderwerpvan regionale samenwerking in beleidsstukken overbedrijventerreinen aan. Aangezien er regionalemarkten zijn, is het niet vreemd dat provincies bijhet bedrijventerreinenbeleid hun gebied in kleinereregio's opdelen, die min of meer een markteenheidvormen. Zo onderscheidt Limburg zeven subregio's.Hoewel de WGR+ regio's kleiner zijn dan provin-cies, zien we ook hier vaak een nadere opdeling. DeStadsregio Arnhem Nijmegen gaat bijvoorbeeld uitvan drie zones met bedrijventerreinen.Binnen de onderscheiden regio's wordt vooral veeloverlegd. Veel provincies hebben een RegionaalEconomische Overleg, waar onder meer het onder-werp van bedrijventerreinen op de agenda staat of iser een Regionaal Programmeringsoverleg specifiekvoor bedrijventerreinen. Bij vijf provincies en in deRegio Eindhoven wordt op die manier samenge-

2 Gordijn, Hugo c.s. (2007), Naar een optimaler ruimtegebruik door bedrijventerreinen. Eenverkenning van enkele beleidsopties. Den Haag: Ruimtelijk Planbureau.

3 Taskforce (herjontwikkeling Bedrijventerreinen (2008), Kansen voor kwaliteit. Een ontwikke-lingsstrategie voor bedrijventerreinen. Den Haag: Ministeries van VROM en EZ.

Openbaar Bestuur19(2009)4 : 18-23

2009-04-01

werkt, overigens met wisselend succes. De provincieOverijssel constateert dat Regionaal Programme-ringsoverleg nog niet effectief is. Twente steekt dehand in eigen boezem en merkt op dat het overlegaan effectiviteit moet winnen. Gelderland geeft aandat de intensiteit van de samenwerking per regio kanverschillen. Verder zet ongeveer 40% van de provin-cies coördinatoren in, vooral om te komen tot eengoede regionale afstemming van de bedrijventerrein-planning.In twee studies bij het advies van de Taskforce zijnvoorbeelden van samenwerkende regio's geanaly-seerd.1 Deze zijn vooraf op samenwerkingsaspectengeselecteerd en geven geen beeld van de situatie vanalle regio's samen. Dat is - zij het wellicht watsubjectief— wel het geval bij de eerder genoemdeinventarisatie. De geïnterviewde medewerkers vanprovincies en stadsregio's noemen regelmatig deRegio Groningen-Assen en Plabeka (regio Amster-dam) als goede voorbeelden. De regio Groningen-Assen is een samenwerking van de provincies Gro-ningen en Drenthe en twaalf gemeenten. Onderlingeconcurrentie tussen gemeenten mag niet meer aan deorde zijn, de aandacht gaat uit naar het optimaalbenutten van de beste locaties. Risico's en investerin-gen worden gedeeld, acquisitie kan gemeenschappe-lijk worden gedaan.In het Platform Bedrijven en Kantoren Noordvleu-gel (Plabeka) werken alle Noordvleugelgemeenten,de provincie Noord-Holland en de stadsregio Am-sterdam op vrijwillige basis intensief samen. Degrote ruimteproblematiek in dat gebied is daarvanongetwijfeld mede oorzaak. Het overleg heeft gere-sulteerd in een uitvoeringsstrategie, waarin deontwikkelingsopgaven voor de verschillende ge-meenten zijn opgenomen. Verder kan worden gecon-stateerd dat in enkele gevallen ook regionale organi-saties actief zijn, die uitvoeringstaken van gemeentenbij de (her)ontwikkeling van bedrijventerreinenovernemen en zorg dragen voor de regionale afstem-ming. De Taskforce bepleit deze regionale ontwik-kelingsmaatschappijen sterk. Zij denkt ook aanverevening tussen ontwikkelingen en risicodeling.Dit financiële aspect komt slechts bij vier regio'svoor: het Herstructureringsfonds van de BrabantseOntwikkelingsmaatschappij, de Schiphol AreaDevelopment Company, Regionale Ontwikkelings-

4 Ecorys (2008), De concrete regionale samenwerking bij de uitvoering van (her)ontwikkelingbedrijventerreinen. Rotterdam.

maatschappij Noordzeekanaalgebied en RegionaleOntwikkelingsmaatschappij Schelluinen-West.4

Uiteraard gaat het niet alleen om planning, maar ookom uitvoering en handhaving. Dit levert het beeldop van 'veel wortel en weinig stok'. Provincies enWGR+ gebieden vragen gemeenten vriendelijk aanhet op provinciaal of regionaal niveau geformuleerdebeleid mee te werken. Provincies stellen soms finan-ciële middelen beschikbaar, maar de doorwerkingvan het beleid naar regio en gemeenten wil menvooral door veelvuldig te overleggen en af te stem-men bereiken.Overtuigingskracht is het sleutelwoord en in die zinwordt er nogal wat gepolderd. De stok, vooral in devorm van een kritische toetsing van bestemmings-plannen (nu komen te vervallen onder de nieuweWet Ruimtelijke Ordening), werd nauwelijks ge-bruikt, laat staan dat het instrument van de aanwij-zing werd ingezet. De indruk bestaat dat bestem-mingsplannen wel formeel werden getoetst, maar datniet op de feitelijke en de te verwachten marktom-standigheden werd gelet.

ProblemenDaarnaast moet worden gekeken naar de inhoude-lijke kant, de onderbouwing en formulering van hetbeleid die solide moeten zijn om op regionaal niveaumet elkaar een goede discussie over de te varen koerste kunnen voeren. Hoewel provincies de laatstevijftien jaar het bedrijventerreinenbeleid steeds beterhebben onderbouwd, is er een aantal problemen datopgelost moet worden om het beleid inhoudelijkgestalte te geven. De belangrijkste spitsen zich toeop de volgende thema's:

• kwantitatief: prognoses '• evaluatie en monitoring• kwalitatief: juiste segmentatie

KwantitatiefBelangrijk is de behoefte aan nieuwe bedrijventerrei-nen. Toen het Centraal Planbureau in de jarennegentig de BedrijfsLocatieMonitor opzette, leek eennationale standaard beschikbaar te zijn. In de loopder jaren is er echter meer en meer kritiek op demethode gekomen.5 Twee belangrijke redenen zijnde onbetrouwbaarheid van de kengetallen die wor-den gebruikt en het gegeven dat het verband tussende ontwikkeling van de werkgelegenheid en de vraagnaar bedrijventerreinen zwak is. Het Centraal Plan-

Openbaar Bestuur 2009-04-0119(2009)4 : 18-23

bureau berekende dat slechts ongeveer een kwart vande variantie in het terreingebruik door het aantalwerknemers wordt verklaard.6 Juist die veronder-stelde samenhang is de kern van de gebruikte me-thode.Gezien de gebreken van de methode en het ontbre-ken van een goed alternatief, wordt in Limburg opde oude methode van trendextrapolatie teruggeval-len, gecombineerd met een continue analyse van deontwikkelingen, dank zij een geavanceerd monito-ringsysteem. In 2008 heeft het-Planbureau voor deLeefomgeving geprobeerd de kritiek op de Be-drijfsLocatie-Monitor te weerleggen.7

Evaluatie en monitoringHet zou bij de planning van toekomstige behoeftehelpen als overheden ook naar de ontwikkelingen inhet verleden zouden kijken. Niet om de trendsblindelings door te trekken, maar om ervan te leren.Het aantal regio's en provincies dat eerdere progno-ses evalueert alvorens een nieuwe prognose op testellen, is echter beperkt. Wel wordt in sommigegevallen de voorspelling aan de hand van de uitgiftein het verleden getoetst. Zo stelde de provincie Fries-land in haar streekplan vast dat tussen 1994 en 2004de uitgifte twee keer zo hoog was als in 1994 werdvoorspeld. Goede voorbeelden van een uitgebreide

evaluatie van uitgifte zijn er in Limburg en Drenthe.Evaluaties over langere perioden komen niet veelvul-dig voor, maar dat neemt niet weg dat in tal vanregio's de monitoring van de (her)ontwikkeling vanbedrijventerreinen vorm begint te krijgen of in deafgelopen jaren is gestart.

KwalitatiefOmdat ondernemers van elkaar verschillen in eisenaan een bedrijventerrein, is in de loop van de jarennegentig meer en meer gewerkt met een indelingnaar verschillende typen van terreinen. Het ministe-rie van Economische Zaken propageerde een stan-daardindeling (segmentatie) van bedrijventerreinen.Ook in dit geval valt de praktijk anders uit. Alsgemeenten al bedrijventerreinen met een bepaaldprofiel ontwikkelen, wordt dit snel losgelaten als eeninteressant bedrijf zich aandient dat toch niet in datbeeld past. Er worden kleurloze bedrijventerreinenontwikkeld waarop nagenoeg elk bedrijf zich magvestigen. Maar liefst bijna 90% van de bedrijventer-reinen in Nederland valt in deze als modern ge-mengd aangeduide categorie (figuur 1), in termen

5 Dinteren, j. van & O. Koops (2005), Rekenen aan werklocaties, in Real Estate Magazine,september, p. 20-23. Witlox, F. & B. DeRudder (2005), Ruimtebehoefteraming van bedrijvenaan de hand van een economische terreinquotiëntmethode, in Kwartaaltijdschrift Economie, p.429-448.

6 Centraal Planbureau (2002), De BLM: opzet en recente aanpassingen. Den Haag: CPB.7 Knoben, J. & M. Traa (2008), De BedrijfsLocatieMonitor. Kritiek, alternatieven en aanpassingen.

Rotterdam, Den Haag: NAi, Ruimtelijk Planbureau.

Openbaar Bestuur19(2009)4 : 18-23

2009-04-01

van oppervlakte ruim 60%, dankzij relatief groteoppervlakten van zeehavens en terreinen voor zwareindustrie.Onderzoek heeft duidelijk gemaakt dat zich eenwezenlijke verandering voltrekt in de eisen dieondernemers aan hun vestigingsplaats stellen.8 Deruimtelijke kwaliteit van gebouwen en bedrijfsom-geving is een essentiële factor bij de keuze om teblijven waar men zit of in de keuze van een nieuwevestigingsplaats. Achterliggende oorzaken zijn ondermeer de ontwikkeling naar een hoogwaardige ken-niseconomie en de hogere toegevoegde waarde bijbedrijven. Deze ontwikkelingen vragen om eennieuwe segmentatie van bedrijventerreinen. In hetbeleid zou dat gestalte kunnen krijgen door op basisvan verschillen in ruimtelijke kwaliteit onderscheidin typen bedrijventerreinen te maken.9

Zee-haven

Zwaar T&D Gemengd Hoog-____________waardig

Figuur 1: Aandeel verschillende typen bedrijventerreinen in aantal enoppervlak (bron: IBIS, 2007)

Het is zaak te komen tot een radicale wijzigingvan het bedrijventerreinenbeleid

Radicale veranderingGezien deze problemen en het economisch belangvan bedrijventerreinen is het zaak te komen tot eenradicale wijziging van het bedrijventerreinenbeleid.Voorlopige belangrijke mijlpaal is de rapportage vande Taskforce, waarbij een sterk accent op de proble-matiek rond de herontwikkeling is gelegd. Deaanbevelingen van de Taskforce zijn goed ontvangen,al zijn ook wel kritische geluiden te beluisteren. Deideeën voor de aanpak van de veroudering vanbedrijventerreinen zijn namelijk niet nieuw. Hetgaat er echter vooral om dat de slag is gemaakt naarhet nauwkeuriger in beeld brengen van de kosten enhet zoeken naar oplossingen voor de financiering vande benodigde 6,3 miljard euro. Die kosten zullenechter ongetwijfeld hoger uitvallen dan nu geraamd,omdat in de berekeningen bijvoorbeeld geen reke-ning is gehouden met de (verdergaande) verouderingop terreinen die nu nog niet als 'verouderd' te boekstaan.

B&A Groep (1998), Vestigingsplaatsfactoren: belang, waardering en knelpunten. Den Haag: EZ.Buck Consultants International (1998), Locatievoorkeuren ruimtegebruik van verhuisdebedrijven. Den Haag: EZ. Pellenbarg, P.H. (2005) Bedrijfsverplaatsing, in P.H. Pellenbarg e.a.,Ruimtelijke aspecten van de bedrijvendynamiekin Nederland. Assen: Van Gorcum, p. 101 -l 25.STEC (2005), Bedrijfsruimtegebruikers in beeld. Nijmegen.Dinteren, J. van (2008), Bedrijventerreinen als speelveld, oratie Rijksuniversiteit Groningen.

De aanbevelingen van de Taskforce komen in hoofd-lijnen op het volgende neer:

• een collectieve aanpak van de achterstallige her-structureringsopgave;

• het verzakelijken van de (her)ontwikkeling en hetbeheer van bedrijventerreinen, in combinatie meteen zekere ruimtelijke schaarste moet dit er toeleiden dat herstructurering op den duur tot denormale, marktgestuurde levenscyclus van bedrij-venterreinen gaat behoren, met een hooguit be-perkte, faciliterende rol voor de overheid;

• positionering van planning en uitvoering van de(her)ontwikkeling van bedrijventerreinen in eenregionale arena die daardoor de beste kansen biedtvoor een proces van verzakelijking en voor koppe-ling van greenfieldontvfikkeling aan brownfieldhet-ontwikkeling, wat van belang is voor een opti-male, financiële bijdrage van marktpartijen engemeenten aan de economische stadsvernieuwing.

Aan het tweede punt kan worden toegevoegd dat hetook belangrijk is dat lokale ovefheden er aan bijdra-gen dat een normale grondmarkt voor bedrijventer-reinen tot stand komt. Gemeenten moeten bedrij-venterreinen niet langer primair zien als een middelom economische doelstellingen (werkgelegenheids-groei) te realiseren. Omdat bij de ontwikkeling vanbedrijventerreinen economische doelstellingenvoorop staan, worden gnondprijzen laag gehouden.Dat is een vorm van verkapte werkgelegenheidssub-sidie en heeft weinig met een grondmarkt te maken

Openbaar Bestuur19(2009)4 : 18-23

2009-04-01

De rol van gemeenten moet een terughoudende zijn,vergelijkbaar met de opstelling bij de ontwikkelingvan een woonwijk. Dan kan wellicht ook de interessevan professionele vastgoedpartijen worden gewekt endat kan weer leiden tot meer aandacht voor ruimte-lijke kwaliteitsniveaus en het behoud ervan. Debenodigde regionale coördinatie is een taak vanprovincies. Zij moeten kiezen voor een mindervrijblijvende, zo niet harde, opstelling in het bedrij-venterreinenbeleid, een breuk met de aanpak in hetverleden.Verder moet er aandacht zijn voor:

• de te hanteren indeling in bedrijventerreinen, desegmentering; een nieuwe indeling is noodzakelijken het lijkt er op dat die langs de lijn van ruimte-lijke kwaliteit moeten lopen;

• aanpak van de veroudering; uitgangspunt moetzijn dat oude terreinen eerst en vooral moetenworden behouden, tenzij dit milieu- of verkeers-technisch een onhoudbare zaak is, een verdereruimtelijke deconcentratie van bedrijventerreinenis niet wenselijk vanuit een oogpunt van functie-menging en automobiliteit;

• versnelling in het opzetten van de nieuwe Be-drijfsLocatieMonitor, zodat gefundeerde ramingenvan de toekomstige behoefte aan bedrijventerrei-nen beschikbaar komen.

BesluitHet is duidelijk dat duurzamer en zorgvuldiger moetworden omgegaan met de ruimte voor bedrijventer-reinen. Gezien de noodzakelijke duurzame aanpak,het economisch belang van deze gebieden, hetstedelijk ruimtebeslag en de door concurrentie

Omdat bij bedrijventerreinen economischedoelstellingen voorop staan, worden

grondprijzen laag gehouden

tussen gemeenten veroorzaakte lage prijsstelling en(vaak) overaanbod, mag een bedrijventerreinen-beleid niet langer aan alleen de gemeenten wordenovergelaten. Regionale samenwerking moet doorhogere overheden worden bewerkstelligd. Als deargumenten daarvoor bij lokale besturen niet over-komen, moet regionale samenwerking wordenafgedwongen. •

Kwalitatieve raming in LimburgDe provincie Limburg is in het Provinciaal Omgevingsplan2006 afgestapt van zeer uitvoerige kwantitatieve analyses enrekenmodellen waarmee in het verleden de planningsopga-ven werden becijferd. Er is voor een kwalitatieve benaderinggekozen. Bovendien is het thema tot werklocaties verbreed:niet alleen bedrijventerreinen, maar ook dienstenterreinen,locaties voor stedelijke recreatieve voorzieningen, onderwijs-en campusmilieus. De concretisering geschiedt per regio, vanonder op, in een interactief proces met de gemeenten envertegenwoordigers van het bedrijfsleven.De uitgangspunten van het nieuwe beleid zijn:

• de kwalitatieve vraag staat centraal en is een basis voor deprogrammering; kwantitatieve ramingen zijn ondersteu-nend, prioriteit ligt bij de ruimtebehoefte van de belang-rijke economische clusters;

• accent op behoud en verbetering van de kwaliteit vanbestaande locaties; nieuwe locaties alleen waar nodig, maarer is een voorkeur voor uitbreiding van bestaande terreinen,concentratie in stedelijk gebied;

• aandacht voor kwaliteit van inrichting en gebruik van dewerklocaties: zorgvuldig ruimtegebruik, ruimtelijkeuitstraling, bereikbaarheid, verstandig omgaan met water,energie, grondstoffen en afval;

• een (Eu)regionale aanpak.

Evaluatie in Noord-BrabantDe provincie Noord-Brabant heeft in een evaluatie van hetbedrijventerreinenbeleid 2003-2006 aangegeven welke lessenzijn geleerd. De volgende constateringen zijn gedaan:

• kwalitatief goede bedrijventerreinen zijn van groot belang,de nadruk zou minder op kwantiteit en meer op kwaliteitmoeten liggen; in de provincie is die verschuiving algeleidelijk merkbaar;

• de huidige manier van bedrijventerreinenplanning heefteen te kwantitatief karakter, ze biedt onvoldoendemogelijkheden om kwalitatieve kenmerken van bedrijven-terreinen mee te laten tellen;' de verschijningsvorm van bedrijventerreinen verandert en

de scheiding met andere werklocaties vervaagt; het conceptmoet in de toekomst breder worden bezien, beter kan vanwerklocaties worden gesproken;

• clustering op basis van sectoren werkt in de praktijk vaakniet;

' er is toenemende aandacht voor veiligheid (socialeveiligheid, beveiliging);

• regionale samenwerking wordt steeds belangrijker.