2 - Web viewVerklaren waarom het waardevol is als leraar secundair onderwijs inzicht te verwerven...

Click here to load reader

Transcript of 2 - Web viewVerklaren waarom het waardevol is als leraar secundair onderwijs inzicht te verwerven...

2

2.1. Doelen en studiewijzer

1. ADOLESCENTIEPSYCHOLOGIE

1.1. Hoofdstuk 1: Algemene inleiding

Nr.

Doel

Studiewijzer: verwijst naar bladzijden in het handboek.

1.

Verklaren waarom het waardevol is als leraar secundair onderwijs inzicht te verwerven in de ontwikkelings- en adolescentiepsychologie.

1. In eigen woorden en met concrete voorbeelden kunnen illustreren dat begrip van adolescentiepsychologie een voorwaarde is voor een professionele begeleiding van adolescenten.

1. De verschillende ontwikkelingsdomeinen kunnen opsommen:

Identiteitsontwikkeling

Sociale ontwikkeling

Cognitieve ontwikkeling

Morele ontwikkeling

Seksuele ontwikkeling

Lichamelijke ontwikkeling

1. In eigen woorden beschrijven hoe de gemiddelde adolescent zich in bovenstaande domeinen ontwikkelt.

Doorheen alle lessen.

2.

Volgende begrippen in eigen woorden kunnen omschrijven:

1. Levensloop: opeenvolging van fases met een vaste volgorde en een bepaalde onderlinge samenhang.

1. Fase: tijd waarin mensen voorspelbare overeenkomsten in lichamelijke en geestelijke ontwikkeling vertonen.

1. Periode: deel van een fase.

1. Adolescentie: fase tussen kindertijd en volwassenheid in de levensloop van de mens.

1. Puberteit: beginperiode van de adolescentiefase.

Handboek, hoofdstuk 1.

3.

De relatie tussen leeftijd en gedrag duiden.

1. Het verband tussen leeftijd en gedrag kunnen toelichten: de relatie tussen leeftijd en gedrag blijkt uit twee zaken: ze behelst zowel de onderwerpen waar mensen zich mee bezighouden (behoeftes) als de manier waarop ze daarmee bezig zijn. en illustreren met voorbeelden: babys huilen als ze voedsel willen, volwassenen praten geen jongerentaal, (bepaald gedrag associren we met bepaalde fasen uit de levensloop van de mens).

1. Verklaren dat leeftijdskenmerken die voor het gemiddelde opgaan niet opgaan voor iedereen.

1. Verklaren dat leeftijdsgrenzen die voorkomen in de literatuur steeds slechts richtinggevend zijn en soepel moeten gehanteerd worden.

HB blz. 16 19

4.

De invloed van cultuur op de aard en de duur van de adolescentiefase verduidelijken.

1. Verklaren dat en waarom jeugd een sociale (culturele) constructie (= d.w.z. gemaakt door de mens, niet universeel en van alle tijden) is.

HB blz. 20 - 22

5.

De adolescentiefase situeren binnen de verschillende ontwikkelingsfases van de mens.

1. De verschillende ontwikkelingsfases in chronologische volgorde kunnen opsommen:

1. 1. Het ongeboren kind

1. 2. De pasgeborene: 0 8 weken

1. 3. De baby: 8 weken 18 maanden

1. 4. De peuter: 18 maanden 3 jaar

1. 5. De kleuter: 3 6 jaar

1. 6. Het lagere schoolkind: 6 12 jaar

1. 7. De adolescent: 12 22 jaar

1. 8. De volwassene: > 22 jaar

Les 1

6.

Argumenteren waarom de adolescentie de fase is van 12 22 jaar.

HB Blz. 23

7.

De drie periodes in de adolescentiefase omschrijven:

Periode

Leeftijd

Kenmerken/focus

Vroege adolescentie

= PUBERTEIT

12 15 jaar

Lichamelijke groei

Psychoseksuele ontwikkeling

Losmakingsproces

Midden adolescentie

15 18 jaar

Experimenteren met de nieuwe vele keuzemogelijkheden

Late adolescentie

18 22 jaar

Maatschappelijke positie

Persoonlijke relatie

HB Blz. 23 24

8.

De puberteitsperiode situeren binnen de ruime adolescentiefase. Periodes overlappen elkaar enigszins.

HB Blz. 23 - 24

9.

Omschrijven hoe jongeren afgebeeld worden in de media.

HB Blz. 30 32

10.

Kritisch kunnen omgaan met het beeld dat de media schetst van jongeren.

HB Blz. 30 - 32

11.

Aan de hand van onderzoeksgegevens uit de sociale wetenschappen aantonen dat het welbevinden tijdens de adolescentiefase vrij hoog is.

HB Blz. 32 36

12.

Aan de hand van onderzoeksgegevens uit de sociale wetenschappen aantonen dat het negatieve beeld dat de media schetst van jongeren moet genuanceerd worden.

HB Blz. 32 36

13.

De vier factoren voor het beschrijven en verklaren van adolescentengedrag noemen.

1. Biologische factor: specifieke biologische en daarmee samenhangende psychologische processen die iedere adolescent doormaakt.

1. Sociale factor: welke invloed er uitgaat van de sociale structuur en de voor een adolescent belangrijke personen uit zijn omgeving.

1. Historische factor: context waarin het gedrag plaatsvindt/ plaats gevonden heeft.

1. Bijzonderheden uit de individuele levensgeschiedenis: bepaalde (toevallige) gebeurtenissen die ingrijpende consequenties hebben / gehad hebben in de individuele levensloop.

HB Blz. 38 40

14.

De vier factoren voor het beschrijven en verklaren van adolescentengedrag herkennen in concrete voorbeelden.

4 FACTOREN OM HET GADRAG VAN JONGEREN IN KAART TE BRENGEN:

Biologische veranderingen

Groeispurt, hormonen, ziekte

Uren voor de spiegel

Interactie met de sociale omgeving

Ouders, vrienden, leerkrachten

Je haalt je identiteit bij anderen

Historische factor

Historisch, culturele context, tijdsgeest

Oorlog, hongersnood, individuele vrijheden

Individuele levensgeschiedenis

Ingrijpende, persoonlijke ervaringen

Verlies van een ouder, echtscheiding, ongeval,

HB Blz. 38 40

Opdracht 10 (blz. 40 41) vormt hierop een goede oefening.

15.

Aantonen dat voor een professionele begeleiding van leerlingen het begrip van bovenstaande vier factoren noodzakelijk is voor het beschrijven en verklaren van adolescentengedrag.

Professionele begeleiding van leerlingen is gericht op het bevorderen van een optimale ontwikkeling. De ontwikkeling kan in kaart worden gebracht mbv de vier factoren. Kennis van deze factoren zorgt voor een beter begrip van het gedrag van leerlingen en daarmee tot betere begeleidingsmogelijkheden.Professionele begeleiding veronderstelt dat iemand in staat is om betekenis te geven aan gedrag en beleving van leerlingen, mbv de vier factoren.

HB Blz. 38 40

Volgende themas in het handboek dienen enkel als achtergrondinformatie en moeten niet gestudeerd worden:

1. 1.4.1. Beelden in de literatuur (blz. 28 29)

1. 1.4.4. Ontstaan van jeugdideologie (blz. 37 38)

1.2. Hoofdstuk 2: Identiteitsontwikkeling en sociale ontwikkeling

Nr.

Doel

Studiewijzer: verwijst naar bladzijden in het handboek.

IDENTITEITSONTWIKKELING

1.

Volgende begrippen in eigen woorden omschrijven:

Persoonlijkheid: Het patroon van karakteristieke gedachten, gevoelens en gedragingen dat de ene persoon van de andere onderscheidt en dat constant blijft over tijd en situaties. Phares (1998).Lichamelijke en psychologische kenmerken die blijvend bij iemand waar te nemen zijn.

Big five (p46)

Identiteit (p50-53)

Epigenetisch principe

Alles komt voort uit het zelfde basisschema (kern)

Elk deel komt op het gepaste moment tot rijping.

Elke fase levert bouwsteen voor volgende fase.

Elke nieuwe fase integreert vorige fase.

Ontwikkelingscrisis (p59-60)= fasegebonden conflicten.In iedere fase bepaald onderdeel persoonlijkheid voorgrond. Resultaat onderdeel onder invloed omgeving positiever of negatiever uitpakken.Elke fase biologische, sociale & psychologische veranderingen die hoger niveau functioneren mogelijk maakt. In elke fase moet je nieuwe mogelijkheden afstemmen op mogelijkheden en grenzen uit de omgeving.Opgeven oude en leren functioneren op hoger niveau gaat gepaard met innerlijke en uiterlijke conflicten

Ontwikkelingstaak (p59-60, p62, p63)Verwerven van nieuwe niveau.

Omgevingsinvloeden

Hoofdstuk 2 en les 2.

2.

Het verschil aangeven tussen stabiele en dynamische persoonlijkheidsmodellen.

Stabiel: eenmaal gevormd, verandert niet meer.

Focus op verschillen tussen mensen. The big five.

Focus op gelijkenissen tussen mensen. Typologien.

Dynamisch: blijft constant veranderen. Persoonlijkheid ontwikkelt doorheen de verschillende levensfasen.

Freud en Erikson.

Blz. 46 47

3.

De vijf dimensies van het Big Five model opsommen.

Extraversie (vrolijkheid, hartelijkheid) Introvert

Altrusme (vertrouwen, coperatief, bescheidenheid) Egostisch

Zorgvuldigheid (ordelijkheid, betrouwbaarheid, doelgerichtheid) Chaotisch

Emotionele stabiliteit (mate van angst, ergernis, schaamte, stressbestendigheid) Emotioneel onevenwichtig

Openheid voor nieuwe zaken (fantasie, gevoeligheid, exploratiedrang) Behoudsgezindheid

Blz. 46 47

4.

De vier aspecten van het gevoel van identiteit volgens Erikson omschrijven.

ContinuteitIk blijf dezelfde ongeacht de omgeving waarin ik terecht kom. Ik heb een persoonlijke stijl en daar blijf ik bij.

(H)erkenningAnderen herkennen en erkennen mijn zelf, mijn persoonlijke levensstijl.

Vrijheid in afhankelijkheidIk heb beperkingen waardoor ik afhankelijk ben van anderen en dat is ok.

Zinvolle toekomstIk heb een perspectief, ik weet waar ik naartoe wil, ik heb een zinvol doel voor ogen.

Blz. 52 53

5.

De persoonlijkheidsstructuur (Es Ich Uber-Ich) volgens Freud beschrijven.

Bewustzijnsniveau

Leidend principe

Omschrijving

ES