12.2. Afleiding van de globale-aanbodcurve op korte ...fheylen/macro-economie/Heylen 2004 - H12...

11
Het globaal aanbod van goederen en diensten 423 Het globaal aanbod van goederen en diensten 423 Bemerk dat dit eerste effect van olieprijsstijgingen vergelijkbaar is met het effect van een verhoging van de belastingen door de overheid (t p op de werkgevers, t i of t w op de werknemers). Nu is het evenwel niet de overheid die beslag legt op een deel van de in de economie gecreëerde koopkracht, maar wel het buitenland. Het tweede effect van sterke olieprijsstijgingen zo- als in 1973 en 1979 is dat een groot deel van de bestaande kapitaalvoorraad economisch onrendabel wordt, want te intensief olieverbruikend. De ‘bruik- bare’ kapitaalvoorraad daalt dan sterk waardoor grafisch een neerwaartse rotatie van de productiefunctie volgt, alsook een neerwaartse verschuiving van zowel PZL als LO. De ‘normale’ arbeidsproductiviteit q daalt immers. Netto resulteert bijgevolg een sterke daling van de PZL-lijn. Het netto-effect op de LO-curve is onduidelijk. In figuur 12.5. zijn we uitgegaan van een lichte neerwaartse verschuiving. Hoe dan ook zijn een afname van L*, een daling van de productiefunctie en een aanzienlijke terugval in het aanbod- potentieel van de economie onvermijdelijk. 12.2. Afleiding van de globale-aanbodcurve op korte termijn: de visies van Keynes en Friedman Bij de afleiding van de AS(LT)-curve hebben we een aantal strenge voor- waarden opgelegd. Op korte termijn hoeven deze evenwel niet vervuld te zijn: – De prijsverwachtingen hoeven niet correct te zijn. – De nominale lonen en prijzen kunnen nog een zekere starheid vertonen. – De wisselkoers hoeft zich niet volledig aan te passen, waardoor de import- prijzen en de consumptieprijzen anders kunnen evolueren dan de binnen- landse outputprijzen. In deze en in de volgende paragraaf onderzoeken we de relatie tussen het aanbod van goederen en diensten en het algemeen prijspeil die ontstaat wan- neer de langetermijnvoorwaarden niet vervuld zijn. De resulterende curve is de globale-aanbodcurve op korte termijn, de AS(KT)-curve. We zullen vast- stellen dat deze niet verticaal verloopt. Volgende paragraaf behandelt de nieuw-Keynesiaanse AS(KT)-curve. Vooreerst zetten we in deze paragraaf evenwel de visie van Keynes en de visie van Friedman en de monetaristen op de globale-aanbodcurve op korte termijn uiteen 4 . Zowel Keynes als 4. De visie van de klassieke economen vóór Keynes op de AS-curve wordt niet besproken om de eenvoudige reden dat volgens deze economen een hoge graad van loon- en prijsflexibiliteit er voor zorgde dat de economie zich steeds, behalve op de ultrakorte termijn, opAS(LT) bevond. Visies die hier zeer nauw bij aansluiten zijn deze van de nieuw-klassieke macro-economen en de ‘real business cycle’-economen. In de hoofdstukken 16 en 17 gaan we hier uitgebreid op in. Heylen, F., 2004, Macro-economie, 2de editie, Garant, p. 423-433.

Transcript of 12.2. Afleiding van de globale-aanbodcurve op korte ...fheylen/macro-economie/Heylen 2004 - H12...

Page 1: 12.2. Afleiding van de globale-aanbodcurve op korte ...fheylen/macro-economie/Heylen 2004 - H12 … · in punt c op de L se-curve 5) dan er aangeworven worden (af te lezen in punt

Het globaal aanbod van goederen en diensten 423Het globaal aanbod van goederen en diensten 423

Bemerk dat dit eerste effect van olieprijsstijgingen vergelijkbaar is met heteffect van een verhoging van de belastingen door de overheid (tp op dewerkgevers, ti of tw op de werknemers). Nu is het evenwel niet de overheiddie beslag legt op een deel van de in de economie gecreëerde koopkracht,maar wel het buitenland. Het tweede effect van sterke olieprijsstijgingen zo-als in 1973 en 1979 is dat een groot deel van de bestaande kapitaalvoorraadeconomisch onrendabel wordt, want te intensief olieverbruikend. De ‘bruik-bare’ kapitaalvoorraad daalt dan sterk waardoor grafisch een neerwaartserotatie van de productiefunctie volgt, alsook een neerwaartse verschuivingvan zowel PZL als LO. De ‘normale’ arbeidsproductiviteit q daalt immers.Netto resulteert bijgevolg een sterke daling van de PZL-lijn. Het netto-effectop de LO-curve is onduidelijk. In figuur 12.5. zijn we uitgegaan van eenlichte neerwaartse verschuiving. Hoe dan ook zijn een afname van L*, eendaling van de productiefunctie en een aanzienlijke terugval in het aanbod-potentieel van de economie onvermijdelijk.

12.2. Afleiding van de globale-aanbodcurve op kortetermijn: de visies van Keynes en Friedman

Bij de afleiding van de AS(LT)-curve hebben we een aantal strenge voor-waarden opgelegd. Op korte termijn hoeven deze evenwel niet vervuld tezijn:– De prijsverwachtingen hoeven niet correct te zijn.– De nominale lonen en prijzen kunnen nog een zekere starheid vertonen.– De wisselkoers hoeft zich niet volledig aan te passen, waardoor de import-

prijzen en de consumptieprijzen anders kunnen evolueren dan de binnen-landse outputprijzen.

In deze en in de volgende paragraaf onderzoeken we de relatie tussen hetaanbod van goederen en diensten en het algemeen prijspeil die ontstaat wan-neer de langetermijnvoorwaarden niet vervuld zijn. De resulterende curve isde globale-aanbodcurve op korte termijn, de AS(KT)-curve. We zullen vast-stellen dat deze niet verticaal verloopt. Volgende paragraaf behandelt denieuw-Keynesiaanse AS(KT)-curve. Vooreerst zetten we in deze paragraafevenwel de visie van Keynes en de visie van Friedman en de monetaristenop de globale-aanbodcurve op korte termijn uiteen4. Zowel Keynes als

4. De visie van de klassieke economen vóór Keynes op de AS-curve wordt niet besproken om deeenvoudige reden dat volgens deze economen een hoge graad van loon- en prijsflexibiliteit ervoor zorgde dat de economie zich steeds, behalve op de ultrakorte termijn, op AS(LT) bevond.Visies die hier zeer nauw bij aansluiten zijn deze van de nieuw-klassieke macro-economen ende ‘real business cycle’-economen. In de hoofdstukken 16 en 17 gaan we hier uitgebreid op in.

Heylen, F., 2004, Macro-economie, 2de editie, Garant, p. 423-433.

Page 2: 12.2. Afleiding van de globale-aanbodcurve op korte ...fheylen/macro-economie/Heylen 2004 - H12 … · in punt c op de L se-curve 5) dan er aangeworven worden (af te lezen in punt

424 Analyse van de aanbodzijde424 Analyse van de aanbodzijde

Friedman gaan uit van perfecte concurrentie op de goederen-en-diensten-markt, en dus van prijsnemende bedrijven. Friedman veronderstelt boven-dien perfecte concurrentie op de arbeidsmarkt. Voor de uiteenzetting vanKeynes’ visie kunnen we dus gedeeltelijk teruggrijpen naar onze uiteen-zetting van de perfect competitieve economie in paragraaf 11.2. Voor de uit-eenzetting van Friedmans visie kunnen we daar volledig naar teruggrijpen.In beide gevallen zullen we een gesloten economie veronderstellen. Wesluiten deze paragraaf af met een beoordeling van deze twee visies. Degebreken die we zullen vaststellen, liggen aan de basis van enerzijds denieuw-Keynesiaanse benadering (paragraaf 12.3.) en anderzijds de nieuw-klassieke en ‘real business cycle’-benaderingen (hoofdstukken 16 en 17).

Zoals eerder vermeld in hoofdstuk 3, is de analyse van het globaal aan-bod op korte termijn erg omstreden. De reden is duidelijk. Wanneer traditio-nele, evenals meer moderne nieuw-Keynesianen soms pleiten voor stabilise-rend vraagbeleid door de overheid, dan heeft dat in belangrijke mate temaken met hun visie op het verloop van AS(KT). En zo ook, wanneerFriedman en de monetaristen zich verzetten tegen stabilisatiebeleid, danheeft dat in belangrijke mate te maken met hún visie op AS(KT).

12.2.1. De globale-aanbodcurve op korte termijn: Keynes

Een belangrijk element in Keynes’ verklaring van de depressie in de jaren’30 was zijn visie op de globale-aanbodcurve. Centraal daarin stonden prijs-flexibiliteit op de goederen-en-dienstenmarkt (perfecte concurrentie) enneerwaartse nominale-loonrigiditeit op de arbeidsmarkt (imperfecte con-currentie). Figuur 12.6. leidt Keynes’ globale-aanbodcurve op korte termijnaf. We gaan hierbij ook uit van de context van conjuncturele vertraging enrecessie waarin Keynes zijn analyse maakte. Consistent met de veronder-stelling van perfecte concurrentie zijn de bedrijven prijsnemers en wordthun optimaliserend gedrag voorgesteld door een klassieke negatief hellendearbeidsvraagcurve, zoals we die hebben afgeleid in paragraaf 11.2.1. Hetoptimum van de bedrijven kenmerkt zich door de gelijkheid:

∂Y∂L

(1+tp)=

WP

waarbij ∂Y/∂L een negatieve functie is van de ingezette arbeidshoeveelheid L.Oorspronkelijk bevindt de economie zich in punt a, dat ook op de lange-

termijn-AS-curve ligt. Het reëel aanbod van goederen en diensten is dusgelijk aan Y*. De corresponderende werkgelegenheid wordt bepaald door

Heylen, F., 2004, Macro-economie, 2de editie, Garant, p. 423-433.

Page 3: 12.2. Afleiding van de globale-aanbodcurve op korte ...fheylen/macro-economie/Heylen 2004 - H12 … · in punt c op de L se-curve 5) dan er aangeworven worden (af te lezen in punt

Het globaal aanbod van goederen en diensten 425Het globaal aanbod van goederen en diensten 425

Figuur 12.6. De globale-aanbodcurve op korte termijn: Keynes’ benadering

het snijpunt van de arbeidsvraagcurve en het effectief arbeidsaanbod. Zebedraagt L*. Het reëel loon is W1/P1, waarbij P1 de hoogte van het algemeenprijspeil aanduidt en W1 de hoogte van het nominaal loon. Stel dat zich daningevolge een diepe recessie (cf. de jaren ’30) een daling van het algemeenprijspeil tot P2 voordoet. Voor de eenvoud en duidelijkheid gaan weextreem uit van een daling met 50%. De impact hiervan manifesteert zichvolgens Keynes in de eerste plaats op de vraag naar arbeid. Dalende prijzenmaken arbeid voor een zelfde nominaal loon reëel duurder, waardoor de

Heylen, F., 2004, Macro-economie, 2de editie, Garant, p. 423-433.

Page 4: 12.2. Afleiding van de globale-aanbodcurve op korte ...fheylen/macro-economie/Heylen 2004 - H12 … · in punt c op de L se-curve 5) dan er aangeworven worden (af te lezen in punt

426 Analyse van de aanbodzijde426 Analyse van de aanbodzijde

bedrijven minder arbeid gaan vragen. Op de arbeidsmarkt in paneel a evolu-eert de economie naar punt b. Het reëel loon verdubbelt tot W1/P2, de werk-gelegenheid daalt tot LK. Er doet zich dus een beweging langsheen dearbeidsvraagcurve voor. Het resultaat is onvrijwillige werkloosheid. Immersbij het reëel loon W1/P2 zijn veel meer mensen bereid te werken (af te lezenin punt c op de Lse-curve5) dan er aangeworven worden (af te lezen in punt bop de Ld-curve). Hierdoor komen de nominale lonen, en daardoor ook dereële lonen, onder druk te staan. In Keynes’ visie zal nominale-loondalingechter uitblijven (neerwaartse nominale-loonrigiditeit). Werknemers zullenzich tegen loondaling verzetten, waardoor de economie vast raakt in punt b.

Wat het aanbod van goederen en diensten betreft, kan gemakkelijk wor-den afgelezen dat de terugval in de werkgelegenheid tot LK leidt tot eendaling in het aanbod tot YK. De punten a en b op de goederen-en-diensten-markt bevinden zich op de Keynesiaanse kortetermijn-AS-curve. Dezeduidt, althans indien Y<Y*, alle combinaties aan van het algemeen prijspeilen het outputniveau dat de bedrijven aanbieden bij een gegeven nominaalloon. Keynes’ AS(KT)-curve is bijgevolg getekend voor een gegeven nomi-naal loonniveau (W1). Ze heeft een positieve helling: prijsdaling (bijv. vanP1 naar P2) gaat gepaard met dalende aanbodbereidheid, prijsstijging (bijv.van P2 naar P1) met stijgende aanbodbereidheid. Samengevat luidt de rede-nering achter de oorspronkelijke Keynesiaanse AS(KT) dus als volgt. Prijs-daling (stijging) leidt tot reële-loonstijging (daling) omdat het nominaalloon constant blijft. Daardoor wordt arbeid een voor de producenten minder(meer) aantrekkelijke productiefactor. Bedrijven zullen uit winstoverwegin-gen de werkgelegenheid verminderen (uitbreiden), en bijgevolg ook de aan-geboden reële output. De lagere (hogere) werkgelegenheid gaat gepaard methet ontstaan (verdwijnen) van onvrijwillige werkloosheid.

Bemerk dat bovenstaande redenering geconditioneerd is door de veronder-stelling van laagconjunctuur (Y<Y*). Eens volledige werkgelegenheidbereikt is, wordt Keynes’ AS-curve verticaal. Prijsstijgingen tot boven P1

zouden bij het gegeven nominaal loon (W1) het reëel loon doen dalen totbeneden W1/P1. Dit zou een vraagoverschot op de arbeidsmarkt veroorzaken(Ld>Lse) en de nominale en reële lonen doen stijgen tot opnieuw punt a enL* bereikt worden. Keynes’ veronderstelling van nominale-loonrigiditeit isdus asymmetrisch. Ze geldt enkel neerwaarts. Als verklaring voor de neer-waartse nominale rigiditeit wees Keynes op het verzet vanwege de werkne-mers tegen nominale-loonmatiging. Dit verzet zou niet zozeer te wijten zijnaan een afkeer van koopkrachtverlies in absolute termen (reële-loonmati-ging), maar vooral aan een afkeer van koopkrachtverlies in relatieve termen(relatieve-loonmatiging). Werknemers, zo stelde Keynes, zouden zich niet

5. We veronderstellen correcte prijsverwachtingen, ook al was dit voor Keynes geen punt.

Heylen, F., 2004, Macro-economie, 2de editie, Garant, p. 423-433.

Page 5: 12.2. Afleiding van de globale-aanbodcurve op korte ...fheylen/macro-economie/Heylen 2004 - H12 … · in punt c op de L se-curve 5) dan er aangeworven worden (af te lezen in punt

Het globaal aanbod van goederen en diensten 427Het globaal aanbod van goederen en diensten 427

verzetten tegen een daling van hun koopkracht (W/P) wanneer dit zougebeuren via een toename van het algemeen prijspeil. In dit geval zouden zeimmers vrij zeker zijn dat iedereen, algemeen, zou inleveren. Tegen koop-krachtmatiging via een daling van W zou het verzet echter zeer groot zijn.In dat geval zouden werknemers immers zeker zijn zelf in te leveren, maaronzeker over het feit dat ook de anderen inleveren.

De idee van neerwaartse nominale-loonrigiditeit vormde Keynes’ derdeargument tegen de stelling van de klassieken in de jaren ’30 dat de vrijemarkt er spontaan zou in slagen een probleem van recessie of depressie opte lossen. Indien er onderbesteding zou zijn, dan zouden de prijzen volgensde klassieken dalen, wat de vraag weer zou aanmoedigen. Keynes betwisttedeze stelling. Twee van zijn argumenten kwamen in hoofdstuk 9 aan bod.De economie zou in de liquiditeitsval kunnen zitten of de investeringenzouden rente-ongevoelig kunnen zijn. In deze gevallen zou prijsdaling devraag niet aanmoedigen. Het derde argument betreft de arbeidsmarkt ensluit aan bij bovenstaande uiteenzetting. Gegeven dat in Keynes’ visie denominale lonen neerwaarts rigide zijn, zou iedere prijsdaling de arbeid reëelduurder maken en daardoor nog meer werkloosheid in de hand werken6.Keynes’ oplossing was, zoals eerder gezegd, een budgettaire expansie. Dezezou niet alleen helpen in de liquiditeitsval en bij rente-ongevoelige investe-ringen (zie hoofdstuk 9), ze zou ook de arbeidsmarktproblematiek oplossen.Door de vraag te stimuleren zouden de prijzen immers weer gaan stijgen(perfecte concurrentie), waardoor het reëel loon zou dalen en arbeid goed-koper zou worden.

12.2.2. De globale-aanbodcurve op korte termijn: Friedman en de moneta-risten 7

Fundamentele monetaristische kritiek op de Keynes’ AS(KT)-curve is datdeze aanvaardt dat de werknemers opereren naast hun aanbodcurve. Punt bligt inderdaad niet op Lse. Voor monetaristische economen, die sterk gelo-ven in de werking van de markt, zijn dergelijke uitkomsten moeilijk in tebeelden. Typisch voor hen is dat ze steeds evenwichtsmodellen hanteren

6. De feiten van de jaren ’30 leken hem trouwens niet tegen te spreken. Zo daalde het nominaalloon in de VS in 1929-30 niet ondanks de diepste recessie (een daling van het reëel BNP met9%). Na een toename van de werkloosheid tot meer dan 20% in 1935, komende van 3.2% in1929, bedroeg de nominale-loondaling niet eens 7%. De prijsdaling bedroeg ondertussen 14%,wat een reële-loonstijging met 7% impliceerde (zie R. Gordon, 1993, p. 173).

7. Het basiswerk is M. Friedman (1968). Voor een zeer goede uiteenzetting van Friedmans bena-dering, zie Carlin en Soskice (1990, hoofdstuk 3).

Heylen, F., 2004, Macro-economie, 2de editie, Garant, p. 423-433.

Page 6: 12.2. Afleiding van de globale-aanbodcurve op korte ...fheylen/macro-economie/Heylen 2004 - H12 … · in punt c op de L se-curve 5) dan er aangeworven worden (af te lezen in punt

428 Analyse van de aanbodzijde428 Analyse van de aanbodzijde

(‘market-clearing models’): marktuitkomsten kunnen enkel tot stand komenals evenwichten (snijpunten) van vraag- en aanbodcurven. Een tweede uit-gangspunt achter de monetaristische AS(KT)-curve is de idee van imper-fecte prijsinformatie en onzekerheid, vooral in hoofde van de werknemers.Gegeven deze twee uitgangspunten sluit de afleiding van FriedmansAS(KT)-curve volledig aan bij het competitief arbeidsmarktmodel dat we inparagraaf 11.2. hebben uiteengezet. Toen hebben we er ook op gewezen datde werknemers omwille van het informatiegebrek prijsverwachtingen zullenvormen om op basis daarvan de koopkracht te kunnen inschatten van hetloon dat ze krijgen. Ze zullen hun arbeidsaanbod in functie van W/Pe bepa-len. Voor de werkgevers is dit informatieprobleem, zoals gezegd, minderproblematisch. De werkgevers kennen steeds vrij snel het voor hen relevantprijspeil. Dit prijspeil betreft immers slechts één of enkele producten, metname de producten die ze zelf verkopen. De werkgevers zullen hun arbeids-vraag dan ook in functie van W/P bepalen. Algebraïsch geeft dit aanleidingtot de volgende arbeidsvraag- en effectieve-arbeidsaanbodcurven (zie devergelijkingen 8, 9 en 10 uit vorig hoofdstuk).

Ld = a0–a1W

(1+tp)P

Lse = s0+s1W (1–tw)

= s0+s1W P (1–tw)

Pe (1+ti) P Pe (1+ti)

Een belangrijke vraag is natuurlijk hoe de werknemers Pe zullen bepalen.Friedman stelt de hypothese van ‘adaptieve verwachtingen’ voorop. Volgensdeze hypothese worden de prijsramingen geleidelijk aangepast aan hetfeitelijk prijsverloop. De basisgedachte is dat de werknemers hun prijs-verwachtingen zullen herzien telkens ex-post blijkt dat ze niet meer aan derealiteit beantwoorden. De aanpassing gebeurt meestal echter niet volledig,maar met een constante fractie van de gemaakte fout. Formeel uitgedruktbekomt men:

Pe = Pe +γ(P–1–Pe ) (5)–1 –1

met: Pe : verwacht prijspeil voor de huidige periode (dit jaar)Pe

-1 : prijspeil dat voor de vorige periode (vorig jaar) verwacht werdP-1 : feitelijk algemeen prijspeil in de vorige periodeγ : aanpassingscoëfficiënt (0≤γ≤1)

Men merkt dat het verwacht prijspeil gelijk is aan het prijspeil dat voorde vorige periode geraamd werd, gecorrigeerd met een fractie γ van deverwachtingsfout die in de vorige periode gemaakt werd (P–1–Pe ). In het–1

extreme geval dat γ=0 zijn de verwachtingen constant (Pe=Pe ). In het ande-–1

Heylen, F., 2004, Macro-economie, 2de editie, Garant, p. 423-433.

Page 7: 12.2. Afleiding van de globale-aanbodcurve op korte ...fheylen/macro-economie/Heylen 2004 - H12 … · in punt c op de L se-curve 5) dan er aangeworven worden (af te lezen in punt

Het globaal aanbod van goederen en diensten 429Het globaal aanbod van goederen en diensten 429

re uiterste (γ=1) volgt volledige aanpassing van de prijsverwachtingen aanhet feitelijk prijspeil van de vorige periode (Pe=P–1). In wat volgt zullen wevoor de eenvoud veronderstellen dat deze laatste situatie geldt.

Figuur 12.7. schetst de implicaties van deze uitgangspunten en leidt demonetaristische globale-aanbodcurve op korte termijn af. Het vertrekpunt ishetzelfde als in figuur 12.6., namelijk punt a, met Y=Y*, L=L*, P=P1,W=W1 en W/P=W1/P1. Bemerk dat Lse getekend is voor Pe=P1. In het uit-gangspunt anticiperen de werknemers het prijspeil dus correct. Stel dat zichdan een daling van het prijspeil voordoet tot P2. Omwille van de eenvoudkiezen we opnieuw een extreem voorbeeld waarbij de prijs gehalveerdwordt. De effecten van deze prijsdaling zijn dubbel. Ten eerste is er eenongunstig effect op de arbeidsvraag. Bij onveranderd nominaal loon (W1)zal het reëel loon verdubbelen, waardoor arbeid veel duurder wordt. Dit leidttot een beweging langsheen de arbeidsvraagcurve tot punt b (cf. Keynes).Een tweede effect betreft het arbeidsaanbod. Een cruciaal gegeven in Fried-mans visie is dat de werknemers de prijsdaling niet doorhebben. Gegevenhun adaptieve verwachtingen gaan zij er nog steeds van uit dat het prijspeilP1 bedraagt. De werknemers weten dus niet dat het reëel loon is verdubbeld.Ze zullen tegen W1/P2 dan ook niet meer arbeid aanbieden dan aanvankelijkhet geval was. Hun arbeidsaanbod blijft L*. Grafisch impliceert de misvat-ting van de werknemers (hun overschatting van het prijspeil en hun onder-schatting van het reëel loon) een verschuiving van de Lse-curve naar boven.Om exact te zijn, komt de Lse-curve dubbel zo hoog te liggen. Omdat ze dehalvering van het prijspeil niet inzien, gaan de werknemers in feite werkentegen een reëel loon dat dubbel zo groot is als ze denken.

Het resultaat van deze twee initiële effecten, een gedaalde arbeidsvraagen een onveranderd arbeidsaanbod, is dat (onvrijwillige) werkloosheid ont-staat. Deze kan worden afgelezen tussen de punten b en d. In Friedmansvisie zal deze werkloosheid de nominale en de reële lonen doen dalen. Denominale lonen zullen dalen van W1 tot W3, de reële lonen van W1/P2 totW3/P2. Aan het werk zijn het marktmechanisme en de door Friedman en demonetaristen veronderstelde loonflexibiliteit. Door de reële-loondaling zalde vraag naar arbeid zich gedeeltelijk herstellen tot LM (beweging van puntb naar e) en zal het aanbod afnemen tot LM (beweging van d naar e). Hetarbeidsmarktevenwicht wordt bijgevolg hersteld en de ontstane onvrijwilli-ge werkloosheid verdwijnt weer (punt e). Bemerk dat in punt e minder danL* mensen tewerkgesteld zijn. Het verschil tussen LM en L* zijn vrijwilligwerklozen. Om dit duidelijk te maken, herhalen we dat de werknemers nogsteeds uitgaan van het prijspeil P1. De nominale-loondaling die ze onder-gaan van W1 naar W3, wordt door hen dan ook (foutief) ervaren als eendaling van hun koopkracht. In de ogen van de werknemers is W/P in punt elager dan in punt a, wat een aantal van hen vrijwillig doet besluiten minder

Heylen, F., 2004, Macro-economie, 2de editie, Garant, p. 423-433.

Page 8: 12.2. Afleiding van de globale-aanbodcurve op korte ...fheylen/macro-economie/Heylen 2004 - H12 … · in punt c op de L se-curve 5) dan er aangeworven worden (af te lezen in punt

430 Analyse van de aanbodzijde430 Analyse van de aanbodzijde

arbeid aan te bieden. Samenvattend kunnen we over punt e, in vergelijkingmet punt a, stellen:

Realiteit en observatie van de (Foutieve) observatie van dewerkgevers werknemers

nu voordien nu voordien(punt e) (punt a) (punt e) (punt a)

W3/P2 > W1/P1 ⇒ Ld ↓ ⇒ L ↓ ⇐ Lse↓ ⇐ W3/P1 < W1/P1

Eens de werkgelegenheid LM bepaald is, kan via de productiefunctie wor-den afgeleid dat het outputniveau dat de producenten zullen aanbieden YM

bedraagt. Dit is hoger dan YK op figuur 12.6. Friedmans AS(KT)-curve isdan ook steiler dan de Keynesiaanse. Een zelfde prijsdaling heeft een klei-ner effect op de aangeboden output.

Bewegingen in de werkgelegenheid en in het aanbod van goederen endiensten, en schommelingen in de conjunctuur, zijn in Friedmans visie dusvolledig te wijten aan foutieve inschatting door de werknemers van het gel-dend prijspeil en dus van hun reëel loon8. Bij dalende prijzen gaan de werk-nemers ervan uit dat hun reëel loon afneemt, terwijl het in realiteit eigenlijktoeneemt! Zo ook kan men aantonen dat bij stijgende prijzen een daling vanhet reëel loon volgt en een verhoogde vraag naar arbeid. Daardoor onstaateen tijdelijk vraagoverschot op de arbeidsmarkt en een stijging van de nomi-nale lonen. De werknemers zullen deze stijging van de nominale lonen fou-tief interpreteren als een stijging van de reële lonen en meer arbeid gaanaanbieden. Dit is dan perfect in overeenstemming met de wensen van debedrijven. Die begrijpen immers dat eigenlijk de reële lonen niet gestegen,maar gedaald zijn, waardoor ze meer arbeid wensen in te zetten en deproductie wensen uit te breiden. Deze situatie is op figuur 12.7 aangeduidals punt g.

Wanneer we terugkeren naar punt e in deze figuur, is het duidelijk dat dewerknemers na verloop van enige tijd hun fout zullen inzien. Ze zullenbeseffen dat het prijspeil eigenlijk P2 bedraagt en dus lager is dan wat zijgeanticipeerd hadden. Ze zullen Pe verlagen en meteen ook begrijpen dat zehet feitelijk reëel loon dat ze ontvangen, onderschat hebben. Dit alles brengthen tot een verhoging van hun arbeidsaanbod. De Lse-curve verschuift terugnaar haar beginpositie, Lse(P

e=P). Het nominaal loon daalt verder (tot W2)en de arbeidsmarkt belandt opnieuw in punt a. Het reëel loon keert terugnaar zijn oorspronkelijk niveau (W1/P1= W2/P2). Op de goederen-en-dien-stenmarkt leidt de aanpassing van de prijsverwachtingen door de werk-

8. Keynesiaanse economen omschrijven Friedmans model dan ook dikwijls als ‘the foolingmodel’. Het outputniveau kan slechts afwijken van Y* als de werknemers misleid (‘fooled’)worden. Een neutralere benaming is ‘the misperceptions model’.

Heylen, F., 2004, Macro-economie, 2de editie, Garant, p. 423-433.

Page 9: 12.2. Afleiding van de globale-aanbodcurve op korte ...fheylen/macro-economie/Heylen 2004 - H12 … · in punt c op de L se-curve 5) dan er aangeworven worden (af te lezen in punt

Het globaal aanbod van goederen en diensten 431Het globaal aanbod van goederen en diensten 431

Figuur 12.7. Friedmans globale-aanbodcurve op korte termijn.

nemers tot een verschuiving naar rechts van AS(KT). Lagere prijsverwach-tingen en de bereidheid van de werknemers te werken tegen lagere nominalelonen dan voorheen, brengen immers met zich mee dat de bedrijven bijieder prijspeil meer zullen aanbieden dan voorheen. In tegenstelling totKeynes’ AS(KT)-curve die getekend is voor een gegeven W, is FriedmansAS(KT) dus getekend voor een gegeven Pe!

12.2.3. Beoordeling van Keynes’ en Friedmans benaderingen

Als voorbereiding op de nieuw-Keynesiaanse en de nieuw-klassieke benade-ringen in latere paragrafen en hoofdstukken lijkt het ons niet overbodig debeperkingen en gebreken van de traditionele Keynesiaanse en klassieke

Heylen, F., 2004, Macro-economie, 2de editie, Garant, p. 423-433.

Page 10: 12.2. Afleiding van de globale-aanbodcurve op korte ...fheylen/macro-economie/Heylen 2004 - H12 … · in punt c op de L se-curve 5) dan er aangeworven worden (af te lezen in punt

432 Analyse van de aanbodzijde432 Analyse van de aanbodzijde

(monetaristische) visies te verduidelijken. We doen dat in deze paragraaf.Een zwakke plek in beide benaderingen is hun conclusie dat dalende con-junctuur en prijsdaling gepaard gaan met reële-loonstijging. Zowel in figuur12.6. als 12.7. gaat productiedaling samen met een beweging naar boven opde arbeidsvraagcurve, d.w.z. met hogere reële lonen. Omgekeerd zoudenhoogconjunctuur en prijsstijging met reële-loondaling gepaard gaan. Hetreëel loon zou dus anticyclisch evolueren, d.w.z. tegen de conjunctuur in.Het probleem is dat deze conclusie indruist tegen één van de ‘stylized facts’die de werking van de moderne economieën beschrijven, met name dat hetreëel loon eerder acyclisch is of zelfs lichtjes procyclisch (zie paragraaf11.3.2.).

Een tweede gebrek in Keynes’ benadering is dat een overtuigende verant-woording voor loonrigiditeit ontbreekt. Bij vraagdaling worden in Keynes’visie heel wat werknemers onvrijwillig werkloos. Zij willen werken, maarbij het heersende loonniveau zijn de patroons niet bereid hen aan te werven.De vraag die zich onvermijdelijk stelt, is waarom deze werklozen de wer-kenden niet onderbieden, d.w.z. aan de patroons aanbieden om tegen eenlager loon te komen werken. En waarom gaan de patroons daar desgeval-lend niet op in? Wanneer traditionele Keynesianen stellen dat het markt-mechanisme niet werkt, dan dient dit verklaard te worden. Verzet van dewerknemers tegen loonmatiging is onvoldoende als verklaring. Zij zoudenimmers kunnen vervangen worden.

Een andere kritiek op Keynes, doorgaans geformuleerd door klassiekeeconomen, is dat Keynes irrationele werknemers veronderstelt. Deze starenzich bij manier van spreken blind op het nominaal loon en verzetten zichtegen wijziging (daling) hiervan, terwijl eigenlijk het reëel loon relevant isvoor hun welvaart. Men spreekt van geldillusie: de werknemers zouden lou-ter nominale grootheden met reële grootheden verwarren; ze verzetten zichtegen nominale wijzigingen alsof het reële wijzigingen zou betreffen. Ande-re auteurs, bijvoorbeeld Tobin (1993) en Snowdon, Vane en Wynarczyk(1994, p. 71), verwerpen echter deze kritiek op Keynes. In tegenstelling totFriedmans, is het voor Keynes’ AS(KT)-curve totaal irrelevant of de werk-nemers de gewijzigde prijzen doorhebben of niet (zie ook onze voetnoot 5).Zelfs al zien ze perfect dat de prijzen dalen en hun reëel loon stijgt, dan nogzullen Keynes’ werknemers hun nominaal loon niet verlagen. Wat hen inte-resseert is immers niet zozeer hun reëel loon, wel hun relatief loon.

Andere punten van kritiek op Friedmans benadering zijn:– Friedmans theorie kan moeilijk verklaren dat afwijkingen tussen Y en Y*

(L en L*) langer dan een paar maanden duren. De reden is dat de verkla-ring voor deze afwijking volledig gebaseerd is op imperfecte informatie,met name foutieve inschatting van de werkelijke prijzen door de werk-nemers. In realiteit kan dit hoogstens enkele maanden duren. Consumptie-

Heylen, F., 2004, Macro-economie, 2de editie, Garant, p. 423-433.

Page 11: 12.2. Afleiding van de globale-aanbodcurve op korte ...fheylen/macro-economie/Heylen 2004 - H12 … · in punt c op de L se-curve 5) dan er aangeworven worden (af te lezen in punt

Het globaal aanbod van goederen en diensten 433Het globaal aanbod van goederen en diensten 433

prijzen worden immers maandelijks gepubliceerd. De consumptieprijs-inflatie krijgt alle aandacht in de media. Afwijkingen tussen Y en Y*die langer dan enkele maanden duren, zijn aan de hand van het Friedmansmodel dan ook moeilijk in te beelden. Nochtans zijn deze langdurigeafwijkingen in realiteit geen uitzondering, integendeel (zie figuur 1.2.).

– Keynesianen nemen het sterk klassiek geloof in de vrije-marktwerkingen in evenwichtsmodellen zwaar op de korrel, zeker wanneer het over dearbeidsmarkt gaat. Vrije-marktwerking impliceert immers dat een vraag-daling geen onvrijwillige werkloosheid genereert. De werknemers zouden‘op hun aanbodcurve zitten’. De afname in de werkgelegenheid bij vraag-en prijsdaling zou samenhangen met het feit dat een aantal werknemerszich terugtrekken van de arbeidsmarkt, d.w.z. kiezen voor vrije tijd.Extreem gesteld impliceert dit bijvoorbeeld dat de laagconjunctuur inEuropa en de daling van de werkgelegenheid in 1992-96 of 2002-2003niet echt problematisch waren, maar te wijten aan de keuze van heel watwerknemers voor meer vrije tijd9. Indien dit zo zou zijn, kunnen de plei-dooien van werkgevers voor loonmatiging enkel contraproductief uit-draaien: ze zouden de keuze voor vrije tijd verder stimuleren.

– De veronderstelling van adaptieve verwachtingen. Deze veronderstellingwordt vooral bekritiseerd door de nieuw-klassieke macro-economen.Adaptieve verwachtingen impliceren dat economische agenten bij het vor-men van hun prijsverwachtingen enkel met de feitelijke prijsevolutie vanhet verleden (P–1) en met hun prijsverwachtingen van het verleden (Pe

–1)rekening houden. Adaptieve verwachtingen zijn verledengericht. De toe-komst is afwezig. Wanneer de overheid bijvoorbeeld een anti-inflatoirbeleid zou aankondigen of wanneer de OPEC-landen olieprijsstijgingenzouden vooropstellen, dan zou dit in eerste instantie geen enkel effecthebben op Pe. Erg realistisch is dit niet. De nieuw-klassieke macro-econo-men stellen ‘rationele verwachtingen’ in de plaats. Deze worden nietalleen gevormd op basis van prijsvariabelen uit het verleden, maar weer-spiegelen alle beschikbare relevante informatie, zowel wat het verledenals wat de toekomst betreft, zowel prijsvariabelen als andere (bijv. hetoverheidstekort, de geldgroei, de wisselkoers, het internationaal politiekklimaat, enz.). In hoofdstuk 16 gaan we uitgebreid in op de idee en deimplicaties van rationele verwachtingen.

9. F. Modigliani (1977, p. 6) is scherp wanneer hij verwijst naar de hoge werkloosheid in de jaren’30. Als Friedman gelijk zou hebben, is ‘what happened to the United States in the 1930s asevere attack of contagious laziness !’

Heylen, F., 2004, Macro-economie, 2de editie, Garant, p. 423-433.