apollowageningen.files.wordpress.com€¦ · Web viewInleiding Gezondheid & Maatschappij. College...

37
Inleiding Gezondheid & Maatschappij College 1, inleiding Wat is gezondheid? Moeilijke definitie in 1948 stelde het WHO de definitie: gezondheid is een toestand van volledig fysiek, mentaal en maatschappelijk welbevinden op. Hier is echter niet altijd zo over gedacht. Vroeger dacht men dat een ziekte je gewoon overkwam er zou sprake zijn van een hogere macht (demonen of boze geesten). Een ziekte zou dus van buitenaf komen en men zou er geen invloed op kunnen uitoefenen. Bij de opkomst van de medische wetenschap is er een biomedisch model opgesteld. Er was een scheiding van lichaam en geest. Een ziekte was een storing in het lichaam en dit zou te repareren zijn. Hier is echter wel kritiek op. Zo zou de effectiviteit overdreven zijn en zijn de sociaal maatschappelijke invloeden net zo belangrijk zijn. Hierbij spreken we van hygiëne, sanitaire voorzieningen, toenemende welvaart en betere voeding. Je zou het biomedische model tegen het sociaal maatschappelijke model kunnen afzetten: Biomedisch Sociaal maatschappelijk Geest-lichaam Holistisch Ziekte = biologische oorzaken Ziekte = ook sociaal maatschappelijk Patiënt = passief Patiënt = actief Medisch specialist = expert Waardevolle alternatieven Ziekenhuis = placet to be Andere plekken soms beter In de gezondheidszorg zoals we deze nu kennen zijn er verschillende determinanten - Persoonskenmerken o Erfelijke factoren (sexe, genetische predipositie) o Verworven somatische factoren o Verworven psychische factoren - Exogene determinanten (van buiten af) o Fysieke omgeving o Sociale omgeving

Transcript of apollowageningen.files.wordpress.com€¦ · Web viewInleiding Gezondheid & Maatschappij. College...

Inleiding Gezondheid & Maatschappij

College 1, inleidingWat is gezondheid? Moeilijke definitie in 1948 stelde het WHO de definitie: gezondheid is een toestand van volledig fysiek, mentaal en maatschappelijk welbevinden op. Hier is echter niet altijd zo over gedacht. Vroeger dacht men dat een ziekte je gewoon overkwam er zou sprake zijn van een hogere macht (demonen of boze geesten). Een ziekte zou dus van buitenaf komen en men zou er geen invloed op kunnen uitoefenen. Bij de opkomst van de medische wetenschap is er een biomedisch model opgesteld. Er was een scheiding van lichaam en geest. Een ziekte was een storing in het lichaam en dit zou te repareren zijn. Hier is echter wel kritiek op. Zo zou de effectiviteit overdreven zijn en zijn de sociaal maatschappelijke invloeden net zo belangrijk zijn. Hierbij spreken we van hygiëne, sanitaire voorzieningen, toenemende welvaart en betere voeding. Je zou het biomedische model tegen het sociaal maatschappelijke model kunnen afzetten:

Biomedisch Sociaal maatschappelijkGeest-lichaam HolistischZiekte = biologische oorzaken Ziekte = ook sociaal maatschappelijkPatiënt = passief Patiënt = actiefMedisch specialist = expert Waardevolle alternatievenZiekenhuis = placet to be Andere plekken soms beter

In de gezondheidszorg zoals we deze nu kennen zijn er verschillende determinanten- Persoonskenmerken

o Erfelijke factoren (sexe, genetische predipositie)o Verworven somatische factoreno Verworven psychische factoren

- Exogene determinanten (van buiten af)o Fysieke omgevingo Sociale omgevingo leefstijl

- Gezondheidzorg systeem, voorzieningen op het gebied van

o Genezingo Zorgo Preventie

Alle determinanten hebben invloed op elkaar en de gezondheidstoestand en dit is te zien in het volgende model.

Voor de volksgezondheid wordt er een basismodel gebruikt. Waarbij de gezondheidstoestand effect heeft op het beleid en andersom aan de hand van de verschillende determinanten.

De definitie van gezondheid is dus intussen flink veranderd, gezondheid is bijvoorbeeld afwezigheid van ziekte of iemand die vind dat hij/zij gezond is, is ook echt gezond. Daarnaast is ook nog altijd de definitie van het WHO uit 1948 daar. In 1988 kwam het WHO met een nieuwe definitie: Gezondheid is het vermogen om lichamelijk, geestelijk, sociaal (en spiritueel) te functioneren in de samenleving.

College 2, doodsoorzaken & veel voorkomende aandoeningenVolksgezondheid kan je indicateren door naar de omvang en verspreiding van ziekte en gezondheid te kijken onder de bevolking. Hierbij kijk je dan naar kengetallen van ziekte, aandoeningen, sterfte en doodsoorzaken. Ook kan je kijken naar belemmering in het dagelijkse leven door ziekte en aandoeningen. Hierbij wordt er gekeken naar kengetallen: Kwaliteit van leven en ervaren gezondheid. De indicatoren van volksgezondheid zijn ook in een figuur te zetten.

Ziekte en aandoeningen: Incidentie. Hierbij wordt gekeken naar belangrijkste ziekten afgemeten aan het aantal mensen dat jaarlijks deze ziekte krijgt. Incidentie = nieuwe ziektegevallen. Daarnaast is er ziekte en aandoeningen: Prevalentie. Hierbij wordt gekeken naar het aantal personen dat de ziekte voor kortere of langere tijd heeft. Dit kan op een bepaald moment, puntprevalentie of in een bepaalde periode, bijv. jaarprevalentie. Prevalentie = aantal mensen die een ziekte hebben. Voordat het definitief is dat iemand een bepaalde ziekte heeft, moet er een diagnose gesteld worden aan de hand van het diagnostisch handboek. Zeker bij psychische stoornissen is hier een hoop discussie over, wanneer is iemand nou echt ziek?

Vervolgens wordt er dus gekeken naar het functioneren en de kwaliteit van leven van mensen om de volksgezondheid te indicateren. Hierbij wordt er gekeken naar de functionele beperkingen door een aandoening aan de hand van vragen lijsten en naar de kwaliteit van leven. Het fysiek, psychisch en sociaal functioneren. Dit kan objectief door te kijken naar daadwerkelijke beperkingen maar ook subjectief door dus te vragen naar de ervaren gezondheid. Als laatste wordt er gekeken naar de levensverwachting.

Een derde manier om volksgezondheid te indicateren is het kijken naar de sterfte. De hoogte van de sterfte dus de sterftecijfers (aantal overledenen/1000 persoonsjaren) en de levensverwachting. Deze levensverwachting wordt bij de geboorten vastgesteld. Het aantal jaar dat je eerder sterft dan de levensverwachting is het aantal verloren levensjaren. Dit kan door een ongeluk maar dus ook door ziekte komen. De levensverwachting is voor vrouwen altijd hoger geweest dan voor mannen en blijft ook stijgen voor zowel mannen als vrouwen. Ook kan er nog worden gekeken naar de zuigelingensterfte. Dit is het jaarlijkse aantal sterfgevallen onder kinderen jonger dan 1 jaar / 1000 levendgeborenen. Dit getal is in de afgelopen jaren sterk gedaald.

De vierde en laatste indicator is de samengestelde maten voor volksgezondheid, het gaat hier om het combineren van de maten functioneren en kwaliteit van leven en de maten sterfte en overleving. Dit bij elkaar geeft dus een samenvattend beeld van onze volksgezondheid, hiermee zou je dus kunnen zeggen of Nederland in de loop van de jaren gezonder is geworden of niet. De samengestelde maten laten vervolgens ook de gezondheidswinst zien aan de hand van DALY’s. Dit kwantificeert gezondheidsverlies, lengte en kwaliteit van leven en het verlies gezonde levensjaren door ziekte of ziektelast. DALY’s worden berekend aan de hand van het aantal mensen, ernst v/d ziekte, sterfte en de leeftijd van sterfte. In totaal kan je zeggen dat er in Nederland meer mensen ziek zijn maar de kwaliteit van leven is gestegen. Er zijn verschillende trends te zien in de gezondheid.

College 3, ziekte en ervaren gezondheidHet begrip ziekte omvat een hoop losse begrippen. Een ziekte kan acuut ontstaan dan gebeurt dit vrij plotseling maar ook geleidelijk. Een ziekte kan een korte of een langdurige chronische aandoening zijn. Het kan lokaal zijn maar ook door het gehele lichaam dus systemisch zijn. Een aandoening is echter pas een ziekte als de oorzaak van de verschijnselen bekend is meestal is dit dus lichamelijke en/of geestelijke pijn. Kortom een ziekte is een combinatie van verschijnselen waarvan de oorzaak bekend is. Een combinatie van samenhangende verschijnselen waarvan de oorzaak (nog) niet bekend is noemt men een syndroom en dus geen ziekte. Dit is voor een patiënt dus zeer negatief. Een syndroom patiënt noemt zichzelf namelijk ook ziek, deze heeft klachten maar krijgt geen steun omdat het een syndroom is en geen ziekte.

Bij een ziekte is een veel voorkomend verschijnsel pijn. De hoeveelheid pijn is echter geen directe indicatie voor ernst. Dit komt omdat mensen verschillend reageren op pijn of symptomen. Zo hebben mensen een verschillende pijngrens waardoor ze ergens meer of minder last van hebben dan andere. Ook speelt de mate van angst voor een ziekte mee en de interpretatie van symptomen. Hoe ervaart men bijvoorbeeld stemmingen wat is de pijn-verwachting en de invloed van de sociale omgeving.

In het Engels zijn er verschillende begrippen voor ziekte die allemaal net iets anders betekenen. Hiermee is er een duidelijk onderscheidt te maken. Disease (= ziekte hebben, feitelijke ziekte of gezondheid, de oorzaak is dus bekend), Illness (= ervaren ziekte, ziektebeleving, gezondheidsbeleving), Sickness (= sociale rol, gezondheidsgedrag of ziekte gedrag). Mensen die “ziek” zijn volgen een bepaald proces. Klacht → (accepteren) zich ziek voelen → ziekenrol aannemen → ziek zijn – ziektegedrag (lekenraadpleging (omgeving), zelfhulp, professionele hulp) → ziekte (disease) er wordt dan dus pas een diagnose gesteld. Wanneer men in een ziekenrol zit is deze ontheven van alle taken, niet verantwoordelijk, zal deze mee werken om beter te worden en zal hulp inroepen en therapeutische adviezen opvolgen. Van deze ziekenrol zijn er drie vormen. De voorwaardelijke ziekenrol door een tijdelijke aandoening, de onvoorwaardelijke ziekenrol door een chronische aandoening en de onrechtmatige ziekenrol doordat het individu verantwoordelijk is (alcoholisme).

Het is dus de vraag of ziekte nu eigenlijk een objectief of subjectief verschijnsel is. Er is een verschil tussen het hebben van een ziekte (disease), ziek zijn dus de subjectieve ervaring (illness) en het ziektegedrag, te ziek om te werken (sickness). Sickness zorgt vaak ook voor het afwezig melden op werk of school. De overlap van de drie begrippen is klein, het goed definiëren van deze begrippen is dus zeer belangrijk. De begrippen zijn bovendien niet uitwisselbaar en het vermogen om te werken hangt af van het werk. Daarnaast moet je je afvragen wie ziekte en gezondheid definieert, de arts of patiënt, want patiënten voelen zich vaak gewoon gezond.

Maar wat betekend ziek zijn nu eigenlijk voor mensen in het dagelijks leven? Het is een verstoring van de dagelijkse routine. Men is beperkt in de mogelijkheden. Dit kan kortdurend maar ook langdurig zijn. Wanneer het langdurig is, is er sprake van een chronische aandoening, er is hierbij onzekerheid over de toekomst, angst en men moet leren omgaan met deze aandoening. Dit kan succesvol maar ook niet succesvol het hangt ervan af hoe mensen ermee omgaan of ze nog gelukkig verder kunnen leven en zich relatief gezond kunnen voelen.

De ervaren gezondheid is dus ook wel de subjectieve gezondheid. Het weerspiegelt het eigen oordeel over de eigen gezondheid. Het is dus een samenvattende gezondheidsmaat van aspecten die

relevant zijn voor de persoon. Het gaat hierbij om de gezondheidsaspecten (lichamelijk, mentaal, beperking of mogelijkheden, fitheid, werkvermogen), stemming en sociale steun. Dit is meetbaar aan de hand van vragenlijsten. Bij het denken aan gezondheid zijn we ook altijd geneigd om naar ziekte te kijken. Bovendien melden mensen zich vaak ziek wanneer ze dit niet zijn, dit heet medicaliseren. Daarnaast is her nog het begrip latrogenese, dit is het ziek worden door onnodig medisch ingrijpen in bijvoorbeeld nutteloze behandelingen en medische fouten mar ook sociaal en cultureel.

Pathogenese : wat veroorzaakt ziekte?

Iatrogenese : wat veroorzaakt de dokter / het medisch denken?

Salutogenese : wat veroorzaakt gezondheid? (zeer belangrijk voor BGM)

Gezondheid zelf is het omgaan met uitdagingen en beperkingen, levenskracht en levenslust, geluk en iets kunnen en iemand zijn. In het begrip gezondheid staat dus het dagelijkse leven centraal. Om dit zo prettig mogelijk maken voor een persoon is hiervoor een vorm van beleid nodig waarin de omgeving aangepast moet worden zodat deze dus prettig kan leven met een eventuele aandoening.

College 4, gezondheidsstatus in de wereldDe indicatoren voor de gezondheidsstatus zijn: Algemene levensverwachting bij de geboorten, Zuigelingensterfte (Infant Mortaly) <1 jaar, Kindersterfte <5 jaar, Volwassensterfte 15-60 jaar. Uit onderzoek blijkt dan dat hoe lager het (nationaal?) inkomen, hoe korter de levensverwachting bij de geboorten.

De zuigelingensterfte bereken je door: kans overlijden <1 jaar / 1000 levendgeborenen. Hoe lager het inkomen hoe hoger de zuigelingensterfte, dus ook in arme landen is de zuigelingensterfte hoger dan in het rijke westen.

Landen met een laag of midden inkomen hebben sowieso meer last van infecties, relatie zwangerschap, perinataal en voeding. Er is ook een relatief snelle daling bij sociaal/economische ontwikkeling. Ziekte die hier veel voorkomen en doodsoorzaken zijn dan ook: longontsteking, hart-en vaatziekten, diarree, HIV/aids en een hartaanval. Landen met een hoog inkomen hebben daarentegen meer last van niet-overdraagbare en chronische aandoeningen zoals hart- en vaatziekten, kanker en problemen met de luchtwegen. Dam is daarnaast nog een derde groep landen met letsel. Dit kan met opzet zijn maar ook niet met opzet (oorlog???).

Letsels zijn dus zeer oneerlijk verdeeld zoals ondergewicht. Er zijn 170 miljoen kinderen met overgewicht en meer dan 3 miljoen kinderen sterft hier zelfs aan. Dit zijn met name kinderen onder de 5 jaar in laag inkomen landen. Ze sterven omdat ze onvolwaardige voeding krijgen waardoor er infecties optreden. Het ondergewicht is een mede-oorzaak voor het overleden in 60% van de sterfgevallen. En ook bij HIV/AIDS is het zo oneerlijk verdeeld, dit komt met name voor in Afrika en Azië. Toch is er wel een sterke toename in Oost-Europese landen en zelfs in Nederland (Een Trend). Dezelfde vraag kan je stellen bij de verdeling van water, sanitair en hygiëne ook dit is in de lage inkomenslanden zo’n gebrek dat het 1.7 miljoen stergevallen per jaar oplevert. De doodsoorzaken in ontwikkelingslanden zijn dus dingen als ondergewicht, onveilig water, onveilige seks ect. In de middenklas is het alcoholmisbruik, hoge bloeddruk, roken ect. En in de hoge inkomens roken alcoholgebruik, overgewicht ect.

Dus overal ter wereld sterven er mensen vroegtijdig, dit is vooral aan de niet-besmettelijke ziekten (dat was vroeger). De oorzaken verschillen toch wel sterk omdat mensen in armoede geen keuze hebben en mensen met een hoger inkomen vaak verkeerde keuzes maken. Oftewel het verschil tussen arm en rijk is groot en heeft zo ook enorme gevolgen voor de gezondheid van de mensen.

Om dit op te lossen in de ontwikkelingslanden zou het onderwijs in de ontwikkelingslanden gestimuleerd worden en ook de economische groei is een aandachtspunt. Daarnaast is vrede en veiligheid belangrijk voor de gezondheid van de inwoners. Als laatste zouden mensen moeten investeren in de voorzieningen op het gebied van zorg, genezing en preventie. Dit moet door middel van medische instrumentarium zoals medicijnen door veilig en gezond voedsel, ORS (??), sanitaire voorzieningen, condooms ect. Om dit te regelen is er beleid en wetgeving nodig. Dit kan door de voorzieningen te ondersteunen maar ook door afspraken te maken met producenten of door een ontmoedigingsbeleid te voeren.

College 5, academische vaardigheden I: Omgaan met wetenschappelijke literatuurWetenschappelijke literatuur is: Boeken geschreven door wetenschappers, ,artikelen uit vaktijdschriften (wat beter is omdat de artikel meer up-to-date zijn dan boeken en ze zijn peer-reviewed, dus nagekeken door mensen uit hetzelfde vakgebied). De wetenschappelijke (peer-reviewed) tijdschriften hebben een bepaalde rangorde. De kwaliteit van de wetenschappelijke tijdschriften wordt bepaald door de impact factor. Dit is het gemiddeld aantal citaties per artikel.

Er bestaan vervolgens verschillende soorten artikelen: Originele onderzoeken, review/meta-analyse (niet gebaseerd op data maar op artikelen, de meta-analyse is technischer en meer gericht op de cijfers) en als laatste is zijn er de letter/short report/ brief communication. Echter is niet alles goed want wetenschappers leiden on extreme prestatiedruk, onderzoekers worden namelijk afgerekend op het aantal artikelen dat ze publiceren, dit zorgt dus niet voor beter onderzoek. Hierdoor is het belangrijk dat je weet waar je goede literatuur vind. Dit kan in de bibliotheek waar hardcopies van boeken en tijdschriften staan. Deze zijn echter niet altijd up-to-date. Daarnaast zijn er veel online tijdschriften waar artikelen kunnen worden gevonden door middel van elektronische databases (scopus). Als laatste is er de Wageningen UR digital library. Wanneer je naar informatie gaat zoeken moet je eerst een relevante database kiezen, vervolgens is het belangrijk de juiste keywords te gebruiken en zo nodig zoekfilters te gebruiken. Bovendien kan één goed artikel vaak leiden tot meer relevante literatuur als er gekeken wordt naar de references.

Wanneer literatuur gebruikt wordt is het heel belangrijk om deze te referen, een bronvermelding te maken. Dit moet voor erkenning van de ideeën en het werk van een andere. De lezer moet ook de status van de bewering kunnen nagaan en de lezer moet de originele bron kunnen lokaliseren. De bronvermelding moet zowel in de tekst als in de literatuurlijst achteraan staan. Het moet in de tekst staan wanneer de ideeën, conclusies of uitspraken van anderen worden aangehaald, wanneer feiten/cijfers worden vermeld en wanneer een onderzoek wordt aangehaald. Daarbij is het belangrijk niet te lang te wachten met het vermelden van de referentie en dit eventueel te herhalen als dit nodig is.

Er zijn twee verschillende manieren om te referenen. De vancouver stijl die wordt gebruikt in biomedische tijdschriften en de APA stijl die wordt gebruikt in sociaalwetenschappelijke tijdschriften en als laatstede Chicago stijl die lijkt op de APA en die in Wageningen wordt gebruikt. Dit kan op twee manieren. 1) de naam van de auteur(s) wordt in de zin verwerkt, het jaartal volgt tussen haakjes achter de auteur. 2) De achternaam van de auteur , het jaartal worden voor het eind van de zin tussen haakjes genoemd. Wanneer er meerdere auteurs voor één bron zijn dan de eerste keer alle namen vermelden en vervolgens bij meer dan 5 auteurs alleen de eerste auteur gevolgd door “et al” . Wanneer er meerdere referenties zijn dan moet er een semikolom(;) tussen de referenties zitten.

APA literatuurlijst: Tijdschriftartikel: Achternaam, voorletter(s). (jaartal). Titel artikel. Naam tijdschrift voluit, volume nr, pagina nummers.

Boek: Achternaam auteur(s), voorletters. Titel Boek. Uitgever, plaats van uitgifte, jaartal

Internet publicaties (beter niet): Naam webhost, titel publicatie, datum van bezoek aan de webpagina, URL.

College 6, Differentiaties in gezondheidMannen en vrouwen verschillen in Nederland in gezondheidstoestand. Mannen hebben zo meer alst van hart- en vaatziekte en ongevals letsel omdat ze meer risico’s nemen. Vrouwen daarentegen hebben een hogere prevalentie gezondheidsklachten en meer last van het bewegingsapparaat en psychische aandoeningen. Mannen zullen dus meer last hebben van longkanker, verkeersongevallen en afhankelijkheid van alcohol terwijl vrouwen eerder borstkanker en artrose krijgen.

De verklaring voor deze sekse verschillen kan gedaan worden door persoonskenmerken, de genetische verschillen in de geslachtschromosomen. Ook de exogene verschillen zorgen voor verschillen tussen mannen en vrouwen. Zo heb je de leefstijl en gedragsfactoren die een belangrijke bijdragen hebben aan de gezondheid, mannen en vrouwen verschillen hierin. Ook de omgevingsfactoren die dus ook exogeen zijn, spelen een rol. Met name de arbeidsomgeving is hierbij belangrijk. De overige fysieke omgevingen zijn vaak voor mannen en vrouwen hetzelfde. In het algemeen kan je hierdoor zeggen dat vrouwen ziek worden en mannen sterven. Vrouwen hebben zo meer gezondheidsklachten (Illness en Disability) terwijl mannen dat niet hebben.

Maar hoe komen die gezondheidsverschillen nu echt tot stand? Het hangt ervan af hoe je het begrip gezondheid opneemt en welke onnodige ingrepen er dus zullen zijn, ook zijn er klachten die als vrouwen of mannen klachten worden gezien. Daarnaast moet er gekeken worden naar de processen die een rol spelen zoals dubbele belasting en de beelden die horen bij de mannelijkheid en vrouwelijkheid.

Naast mannelijkheid of vrouwelijkheid zijn er ook gezondheidsverschillen op het gebied van de plek op de maatschappelijke ladder, dus de sociaal economische status van mensen (SES). Dit is uitgedrukt in het opleidingsniveau, beroepsstatus en de hoogte van het inkomen. De SES bestaat uit de volgende onderdelen: Materiële omstandigheden, vaardigheden, capaciteiten en kennis en het sociale netwerk en de status van macht van mensen in dat netwerk. Al deze dingen hebben dus effecten op de gezondheid van mensen. De verschillen zijn dan ook vrijwel altijd in het nadeel van de gezondheid van mensen die een lagere sociale positie hebben. De verklaringen van de verschillen in de gezondheid kan dus door causale relaties waarin er een oorzaak-gevolg verklaring is. Dit is ook wel direct maar het kan ook indirect waarin verschillende determinanten invloed hebben op elkaar en zo uiteindelijk ook op de gezondheid.

In de theorie zijn er twee belangrijke theoriën die de verschillen zullen verklaren: 1) sociale selectie. ,Slechte gezondheid is de oorzaak van een lage SES door intergenerationeel en intragenerationeel (OPZOEKEN). 2) sociale causatie. Slechte gezondheid is een gevolg van een lage SES door materialistische en structurele factoren en cultureel en gedragsmatige factoren. Een andere theoretische verklaring is de artefact theorie waarin verschillen zijn veroorzaakt door een meetfout en een

overschatting van effecten. Echter is er al vaker bewezen dat de SES en gezondheid in relatie staan. Toch zit er wel een deel van waarheid in omdat er altijd kritisch moet worden gekeken naar schattingen en hoe deze tot stand zijn gekomen.

De gezondheid kan worden beïnvloed door de vroege ontwikkeling, de opleiding, werk en gezondheid, het inkomen en de woonomgeving.

Naast de mens zelf kan ook de overheid een bijdragen leveren aan de gezondheid van de bevolking. Hiervoor is het beleid en de trends de input. Alle bovengenoemde oorzaken die verschillen veroorzaken kunnen dan ook tevens de mogelijke oplossingsrichtingen om de gezondheid van de bevolking te bevorderen.

Zo zou de overheid sociale economische verschillen kunnen aanpakken door meer toegankelijkheid in de gezondheidzorg. Hieronder valt dan het curatief, de zorg en ook de preventieve gezondheidszorg. Ook kan de overheid een sociaaleconomisch beleid voeren aan de hand van een arbeidsmarktbeleid, een inkomensbeleid en een sociale zekerheid beleid wat voor armoedebestrijding zorgt. Als laatste kan de overheid oen aan volkshuisvesting en ruimtelijke ordening. Hierbij kunnen ze stadsvernieuwingen aanbrengen, groen voorzieningen en een grote steden beleid voeren. Al deze manieren zullen er dus voor moeten en kunnen zorgen dat de volksgezondheid in Nederland beter wordt.

College 7, Academische vaardigheden II: Wetenschappelijk rapporterenWetenschappelijke taal is kort en krachtig dus: Houd zinnen kort en splits lange zinnen op in meerdere korte zinnen. Vermijd onnodige woorden (wel, nog, best, dus, al, ect.). Vermeid dubbele termen (heel erg, dus daarom, en bovendien ook). Woorden als “erg” en “heel” ontkrachten en onnodige herhalingen van informatie is taboe. Desondanks mag er geen informatie achterwege blijven. Nieuwe begrippen moeten ook meteen worden uitgelegd en probeer zo min mogelijk verwijswoorden te gebruiken want dat kan verwarren.

Ook mag er geen spreektaal gebruikt worden, moeten er onduidelijkheden en dubbelzinnigheden worden vermeden en mag er niet overdreven worden. De lezer moet dan ook nooit worden aangesproken en mogen woorden als ik en we niet worden gebruikt.

Daarna is het belangrijk dat je genuanceerd moet blijven schrijven, mensen moet je dus ook niet op één hoop gooien en moet het woord “moeten” niet te vaak gebruikt worden. In het schrijven moet er ook respectvol tegenover de groep waarover geschreven wordt gesproken worden en moet er duidelijk een onderscheid worden gemaakt tussen meningen, feiten en meningen van andere (met bronvermelding).

In het algemeen moet je ook consistent zijn in de woordkeuze. Zinnen mogen nooit beginnen met een cijfer, schrijf dit cijfer dan dus uit. Zinnen mogen ook niet beginnen met verbindingswoorden en noem afkortingen de eerste keer voluit met de afkorting tussen haakjes erachter. Verder moet je geen overdreven formele taal gebruiken en niet letterlijk uit het Engels vertalen. Als het af is moet je het iemand na laten lezen die er niets mee te maken heeft gehad om de kromme uitdrukkingen eruit te halen en moet je altijd een spellingcontrole eroverheen laten gaan.

Bij het maken van een wetenschappelijk gedrag is daarnaast ook de structuur zeer belangrijk. Over het algemeen is het belangrijk dat er kopjes worden gebruikt om deze structuur aan te brengen. Deze moeten bondig en informatief zijn en de tekst moet ook zonder kopje begrijpelijk zijn. In de eerste zinnen moet ook het belangrijkste punt komen te staan wat vervolgens wordt uitgewerkt. Bruggetjes maken het mogelijk om zinnen aan elkaar te koppelen en gebruik de enterknop niet te vaak. Als laatst is het belangrijk om de lezer te vertellen wat hij gaat krijgen en sluit lange stukken af met een samenvatting.

Een wetenschappelijk verslag ziet er als volgt uit: Samenvatting (abstract), Inleiding, Methoden, Resultaten, Discussie, Literatuurlijst (in literatuuronderzoek resultaten en discussie vaak samen nemen). De samenvatting (abstract): Beknopt overzicht van het verhaal met de doelstelling/onderzoeksvraag, methode, belangrijkste resultaat en belangrijkste conclusie in totaal bestaand uit 100-150 woorden.In de inleiding moet de lezer uitgenodigd worden verder te lezen. Als eerst moet het probleem worden weergegeven, vervolgens welke kennis is er al en welke ontbreekt er gevolgd door de onderzoeksvraag, deze vormt de rode draad en moet daadwerkelijk een vraag zijn die te beantwoorden is aan de hand van het onderzoek. Als laatst heb je een leeswijzer, wat gaat er komen? In de methode wordt er verteld hoe er te werk is gegaan. In een onderzoeksartikel is dit door een

beschrijving van de verzameling en analyse van nieuwe data. In een literatuuronderzoek is het een beschrijving van de verzameling van bestaande data. Aan de hand van deze methode moet het onderzoek opnieuw kunnen worden uitgevoerd en de methode is in verledentijd geschreven. De resultaten bevatten alle informatie die gevonden is in het onderzoek. In een onderzoeksartikel is dit dus de uitkomsten zonder veel interpretatie. Omdat in het literatuuronderzoek de resultaten met de discussie samen gaan wordt hier wel besproken wat de conclusies zijn van de resultaten. Net als de methode zijn de resultaten in de verleden tijd geschreven. Tabellen titel boven, figuur titel onder.De discussie van een onderzoeksartikel begint met een korte herhaling van de onderzoeksvraag, vervolgens een samenvatting van de belangrijkste resultaten gevolgd door de interpretatie van deze resultaten. Hierna komen er kanttekeningen bij het onderzoek en er wordt geëindigd met mogelijke implicaties van de resultaten. Wat kan je er nu dus mee. En noem NOOIT hierbij nieuwe resultaten. De discussie van een literatuuronderzoek moet verdieping bieden en geeft ook een antwoord op de onderzoeksvraag. De discussie bevat hier dan ook een conclusie die verder gaat dan een samenvatting van het voorgaande en omvat ook de mening of eindoordeel. Je mag kritisch over andermans werk zijn in de discussie maar niet bot afkraken. Ook hier geldt geen nieuwe informatie.

College 8, Levensstijlen en gezondheidLevensstijlen zijn afzonderlijke gedragingen of cluster van gedrag. Dit kan wel of niet gerelateerd zijn aan gezondheid en een bewuste of onbewuste keuze. Een goede leefstijl kijkt naar de BRAVO thema’s beweging, roken, alcohol, voeding / veilig vrijen en ontspanning. Bij clustering (= groepering van gezondheid en levensstijl) van een levensstijl zijn er vaak in een groep patronen weer te geven die mensen naleven. Daarnaast is een levensstijl zeer complex. Men kan bijvoorbeeld genoeg bewegen maar tegelijkertijd ook roken en alcohol drinken.

De overheid probeert altijd de levensstijl van mensen te verbeteren. Speerpunten van de overheid zijn van 2007 tot 2011 roken, overgewicht, schadelijk alcohol gebruik, diabetes en depressie geweest. Intussen zijn er nog de zelfde speerpunten alleen worden ze op een andere manier nageleefd.

De leefstijl van mensen is afhankelijk van zowel de fysieke als de sociale omgeving. Toch is het niet makkelijk om een leefstijl aan te passen door de beperkte mogelijkheden en het aanbod dat je juist wel hebt.

Om een gezonde levensstijl te bevorderen zijn er twee verschillende soorten aanpak. Via de beleid kant of via de voorlichting kant. De voordelen van het beleid zijn dat het iedereen treft, het verplichtend is en ingrijpender is dan de voorlichtingsmogelijkheid wat vooral efficiënt is bij hoog opgeleiden, vrijblijvend is en het doel is om mensen bewust te maken. Toch wordt er o.a. voorlichting gegeven omdat mensen vaak een gebrek aan kennis hebben, de risico’s niet kunnen inschatten, een positieve attitude hebben, sociale invloed werkt, er vaak sprake is van een drang, de slechte leefstijl een gewoonte is en er sprake is van een lage eigeneffectiviteit. Voorlichtingen spelen in op het gebrek aan kennis en laten de risico’s zien. Toch is dit niet altijd even efficiënt omdat de gemiddelde Nederlander toch al veel weet waardoor kennis niet voldoende is. De mens heeft juist zelfvertrouwen nodig dat deze ook gezond zou kunnen leven. Hiervoor moeten de alternatieven gezonde leefstijlen dus wel beschikbaar zijn. Bovendien kan informatie vaak verwarrend zijn, de hoogopgeleide Nederlander zal dus meer opsteken dan de voorlichtingen dan minder hoog opgeleiden. Er wordt dan ook veel onderzoek gedaan naar zowel interne als externe factoren waarom de mens bepaald gedrag vertoont. Deze gedragsmodellen zijn echter zeer complex.

College 9, gezond ouder worden / vergrijzingEr is een stijgende levensverwachting in combinatie met een afnemende bevolkingsgroei waardoor het aantal 65 plussers op de totale bevolking groeit. Er is dan dus sprake van vergrijzing wat het geval is in Nederland. Er zijn hiervoor verschillende oorzaken: Een daling van de zuigelingen- en kindersterfte, een stijging van de levensverwachting waardoor er een verlaging is van het sterfterisico op middelbare en oudere leeftijd, een stijging van het aantal geboorten tussen 1945 en 1970 en een daling van het aantal geboorten per gezin na 1970.

Wat de vergrijzing in Nederland betreft zijn er ook trends te zien. Zo is er vanaf 2010 een sterke toename van het aantal 65+’ers. De prognose voor 2030 is dat 25% van de bevolking pensioengerechtigd zou zijn waardoor het aantal economisch actieven af neemt en het aantal economisch inactieven toeneemt. Dit zal dus zorgen voor grote problemen op de financiële markt omdat deze oudere betaald moeten worden. Toch hebben de ouderen het niet slecht omdat ze vaak hoger opgeleid zijn, mondiger en vaker alleenstaand zijn doordat er meer scheidingen zijn en partners overleiden en de weduwe vervolgens alleen achter blijven, vroeger zocht men dan een andere partner. Ook hebben steeds meer ouderen een internetaansluiting waardoor ze minder snel eenzaam zijn.

Toch zijn er behoorlijke maatschappelijke en sociale gevolgen van de vergrijzing. Zo zal er een toename zijn van chronische zieken, de betaalbaarheid van de AOW, pensioenen en AWBZ komt op het spit te staan, de zorgsector krijgt tekorten aan werknemers en geld, de leefomgeving moet speciaal worden ingericht, ouderen zijn minder mobiel, het welzijn van de mensen zal achteruit gaan de werkende krijgen een groter draagvlak. Toch zijn er niet alleen negatieve gevolgen maar ook positieve gevolgen aan de vergrijzingen. Oudere zijn bijvoorbeeld actiever, ze nemen bijna de helft van alle vrijwilligersuren op hun rekening, oudere hebben meer levenservaring en zo dus meer kennis en ook meer werkervaring waardoor ze beter zullen zijn dan pas afgestuurde werknemers.

Er zijn dus meer negatieve gevolgen dan positieve gevolgen en die moeten kunnen worden aangepakt. Zo moet het financieel-economisch draagvalk vergroot worden, dus minder snel een AOW, pensioen of AWBZ uitkering worden afgegeven. Ook moet de arbeidsparticipatie worden bevorderd, oudere dus laten werken. Dit kan door de pensioengerechtigde leeftijd te verhogen of betaald en vrijwilligerswerk aan deze oudere aan te bieden. De woningbouw moet veranderen omdat er meer voorzieningen moeten komen voor zelfstandig functionerende ouderen en moeten er netwerk-voorzieningen worden aangelegd. Daarnaast is er zorg op maat nodig, dus toegankelijkheid van de zorgvoorzieningen en thuiszorg voor oudere zodat ze thuis kunnen blijven wonen. Als laatste moet de mobiliteit worden aangepast. De bereikbaarheid en toegankelijkheid van het openbaar vervoer zou dus moeten worden verbeterd, de kwaliteit van voetpaden moet omhoog en er moeten aangepaste vervoersmiddelen komen voor ouderen.

Gezond ouder worden is dus eigenlijk dat je geen chronische ziekten hebt, dat je wel sociale contacten hebt en dus niet eenzaam bent, dat je een gezonde leefomgeving hebt, dat je zelfstandig bent en mobiel bent.

Resiliance is veerkracht maar dit schema is wel heel subjectief

College 10, gezondheid en milieuDe fysieke omgeving om ons heen is de directe omgeving om ons heen. Er zijn hier verschillende determinanten (factoren) die invloed hebben op onze gezondheid

Luchtvervuiling van zowel de binnen als de buiten lucht bestaat uit fijn stof, zwaveldioxide(S 2O), ozon (O3), lood (Pb), stikstofdioxide (N2O) en koolmonoxide (CO). De gezondheidsklachten die hierdoor ontstaan zijn oogirritaties, verergering van astma/bronchitis, hart- en vaatziekte, hoesten, astma, benauwdheid en COPD.

Bodemverontreiniging ontstaat door vuilnisbelten, ongelukken, lekkende tanken en het dumpen van afval. De stoffen die hier dan in voorkomen zijn lood (Pb), Cadmium (Cd?), Kwik, Cyaniden, Organische oplosmiddelen en Minerale Olie. Bodemverontreiniging kan slecht zijn voor de gezondheid omdat het in aanraking komt met mensen via voeding, huidcontact, inname grond (kinderen), drinkwater, inademing van vluchtige stoffen en inademing van bodem stof deeltjes. De klachten die men hierdoor krijgt zijn: Vermoeidheid, hoofdpijn, nier schade, ontwikkelingsstoornissen, verschillende soorten kanker en stress/angst.

Watervervuiling komt voor bij zowel drink als zwem water. In Nederland is dit echter positief. In het drinkwater zitten stoffen als Lood (Pb), Nitraat (Ni), Chloor (Cl), Bestrijdingsmiddelen, geneesmiddelen, legionella (Het grootste probleem in Nederland). Legionella is een bacterie die groeit in warm stilstaand water. Wanneer je besmet raakt hiermee dan kan je de legionellagriep krijgen wat tijdelijk is maar ook de veterane ziekte wat een chronische longziekte is. Legionella is dus wel een welvaartsziekte die soms kan uitbreken. In het zwemwater is er ook een bacterie die gevaarlijk kan zijn voor de gezondheid, de blauwalg. Deze haalt Zuurstof (O 2) uit het water en maakt tevens een giftige stof.

Voedsel kan ook voor problemen zorgen wanneer er geen hygiëne is of doordat er dingen aan het voedsel zijn toegevoegd, er residuen van bestrijdingsmiddelen in zitten, er dioxide of er de dierziekte (BSE) in zit. Toch zijn de risico’s van deze gevaren een heel stuk kleiner dan de risico’s van het welvaartsprobleem, teveel eten waardoor er overgewicht ontstaat.

Deze problemen zijn dus allemaal in het buitenmilieu maar ook in het binnen milieu zijn er factoren die een negatieve invloed op de gezondheid kunnen hebben. Er zijn drie soorten factoren die hier invloed hebben. De fysische factoren (temperatuur, geur, licht, geluid, straling), De chemische factoren (bouwmaterialen, asbest, verbrandingsproducten, tabak, schoonmaakproducten) en als laatste De biologische factoren (mijten, kakkerlakken, huisdieren, schimmels, bacteriën, pollen, vocht en stof). De kwaliteit van dit binnenmilieu is sterk afhankelijk van het buitenmilieu, de woning en het bewonersgedrag dus hoe vaak maakt de bewoner schoon. Een belangrijke oplossing voor huizen is het goed ventileren hiervan. De gezondheidsrisico’s van een slecht binnenmilieu zijn: irritaties, neurotische reacties, allergische reacties, infectieziekte, genotoxisch en carcionogeen.

Stralingen en EM-velden zijn ook zeer schadelijk voor de gezondheid. Stralingen komen bij mensen terecht door de externe straling van bouwmaterialen, ultraviolette (UV, zon) straling, Optische straling, radiofrequente straling en extreem laagfrequente elektromagnetische velden. Wat de echte schade is van stralingen is nog onzeker, de een zegt dat je er hersentumoren van krijgt de ander niet.

Geluidshinder is er wanneer er meer dan 50 dB is. De gezondheidseffecten hiervan zijn hinder, slaapverstoring, leerprestaties gaan achteruit en hart en vaatziekten omdat mensen door geluidsoverlast gaan stressen.

De laatste determinant is leefomgeving dus de woonomgeving, buurt, stad of platteland, in samen spel van zowel de sociale als fysieke factoren. De leefomgeving kan zowel objectief als subjectief getest worden. Ieder mens vind namelijk iets anders maar je kan ook kijken of het aan bepaalde voorwaarde voldoet. Zo zouden geurende planten veel invloed uitoefenen op het welbevinden en de emoties van de mensen. De geurende planten in tuinen en parken zouden dus de leefomgeving verbeteren. Het milieu waarin mensen leven heeft dus vele gezondheidseffecten. Echter is de beleving van het milieu wel belangrijk voor de mate waarin deze gezondheidseffecten toetreden. Wanneer mensen weten dat ze in een gevaarlijk milieu leven en hier dus bang voor zijn zullen ze eerder last krijgen van klachten door dit milieu. Ook de sociaal economische gezondheidsverschillen zullen er voor zorgen of de fysieke omgeving echt invloed uitoefent op de gezondheid van de mens.

De overheid heeft ook een aanpak om het milieu en zo de gezondheid te verbeteren Hierbij richten ze zich op het binnenmilieu dus woningen, scholen en kindercentra, deze moeten goed worden geventileerd. Het ontwerpen en inrichten van een fysieke leefomgeving. Het maken van informatievoorzieningen aan burgers over de lokale leefomgeving en de gezondheidsproblemen signaleren en volgen.

College 11, informele gezondheidszorg Informele zorg is zorg die niet wordt betaald en waar bij geen contracten zijn. Informele zorg is het beginpunt van zorg. Als informele zorg niet meer mogelijk is ga je over op formele zorg. Mantel zorg is een groot deel van de informele zorg en wordt vaak verleend omdat er geen andere keus is en het dus vrij vanzelfsprekend is. In de meeste gevallen gaat dit over de zorg over familie. Vaak zit er bij deze informele zorg geen tijdslimiet aan en niets is van te voren bepaald.

Bij zorg is er een zorgmanagement, hierbij gaat het om de zorgvraag (welke zorg is er nodig?), de actoren (wie heeft zorg nodig, wie speelt een rol in de zorgverlening en wat zijn de relaties hiertussen), de soort zorg (verzorgende zorg (= instrumentale zorg, aankleden ect. En ook huishoudelijk), emotionele zorg, medische zorg, formele zorg, informele zorg) en de adequaatheid en kwaliteit (voldoet het zorgarrangement aan de zorgbehoefte)

Bij de informele zorg zijn er bepaalde punten uit dit zorgarrangement terug te vinden, zo zijn belangrijke kenmerken van informele zorg de basis van de bestaande relatie, de fysieke nabijheid die nodig is om dit te verlenen, het is niet gereguleerd of aan vaste uren gebonden en er wordt niet strikt bepaald wat voor zorg er wordt verleend.

Informele zorg is tevens zorg die moeilijk meetbaar is doordat alles door elkaar loopt (huishoudelijk werk, boodschappen, persoonlijke en emotionele zorg)en het een moeilijk meetbare tijd is. Mensen kunnen makkelijk informele zorg geven tussen twee andere taken door.

Mantelzorg is een belangrijke vorm van informele zorg. De definitie is de zorg die men vrijwillig, onbetaald en informeel- dat wilt zeggen niet in het kader van beroeps uitoefening of organisatie- aan elkaar geven. Mantelzorg is dus anders dan professionele thuiszorg of georganiseerd vrijwilligerswerk. Mantelzorg is dus eigenlijk altijd een hulp verleend aan iemand die tot het huishouden of sociaal netwerk behoort en een bijzondere hulpbehoefte heeft doordat deze bepaalde handelingen niet meer zelf kan uitvoeren.

De zorgverlening is niet genger-neutraal, oftewel de verdeling van zorgverlening is scheef. Vrouwen die nemen de informele zorg op zich. Dit komt door het beeld dat vrouwen zorgen en mannen werken maar ook omdat vrouwen jonger zijn dan hun man en ouder worden en dan dus voor hun man moeten zorgen. Er is dus een groot deel partnerzorg.

College 12, formele gezondheidszorg in NederlandDe actoren in de gezondheidszorg zijn de zorgaanbieder, zorgvrager en zorgfinancier. In Nederland is er sprake van een eerstelijnszorg die direct toegankelijk is dus een huisarts, en een tweedelijnszorg wat gespecialiseerde zorg is, hiervoor is een verwijzing nodig. Vervolgens zijn er vele verschillende soorten manieren en plaatsen waar zorg wordt verleend aan hen die dat nodig hebben. Je kan de zorg in Nederland dus op verschillende manieren indelen. Door te kijken naar wie verstrekt er zorg? Dan is er formele en informele zorg. Waar wordt de zorg verleend? Dan heb je Intramuraal (ergens anders verblijven), Ambulant (dagopname) of extramuraal (Thuis). De functie van zorg dus preventie, curatie (genezing) of verzorging en als laatste de eerder genoemde opstelling eerstelijn en tweedelijn.

De huisartsen vormen in Nederland dus een belangrijk deel van de formele zorg. Dit kan in verschillende vormen, met een solo-, duo- en groepspraktijk. Vaak is er in een praktijk nog een praktijkondersteuner aanwezig die routine behandelingen (inentingen) uitvoert. De huisarts is dus zoals net gezegd zeer belangrijk in het Nederlandse zorgsysteem, het is een portwachter die verwijzingen uitgeeft maar ook zorgt voor andere dingen zoals voorlichting of geboorteregeling. De tweedelijnszorg en dus de specialist veranderd in de afgelopen jaren sterk. Er komen steeds verdergaande specialisaties waardoor er fragmentatie van de patiëntenzorg ontstaan terwijl er juist integrale zorg nodig is.

Door de vergrijzing in Nederland neemt de thuiszorg toe ten opzichte van het aantal mensen in verzorgingstehuizen. De thuiszorg zorgt voor wijkverpleging, dieetadvisering, kraamverzorging en huishoudelijke hulp voor ouderen en chronisch zieken. Er is hier dus steeds meer vraag aan omdat mensen een langere levensverwachting hebben . De vraag stijgt maar het aanbod daalt echter wel omdat er minder mensen werkzaam zijn in de zorg en er minder belastingbetalers zijn waardoor het gewoon te duur wordt. Er zijn dus grote problemen op komst wat betreft de toegang, kosten en kwaliteit van de zorg.

Mensen hebben een zorg behoefte om gezond te blijven, beter te worden, leven met een ziekte of handicap en zorg aan het eind van het leven. Dit is een objectieve behoefte wanneer deze door een buitenstander wordt vastgesteld. Meestal is dit niet het geval en is het dus een subjectieve behoefte die door de patiënt zelf ervaren wordt. Wanneer het gebruik van zorg in een stelsel wordt gezet krijg je het model van Andersen: Determinanten van medische consumptie:

De kosten van de gezondheidszorg in Nederland stijgen sneller dan het BNP omdat er steeds meer mogelijk is en de bevolking vergrijst. De zorgverzekeraar die dit betaald krijgt hier dus problemen mee. Het principe in Nederland is dat iedereen verzekerd is en zo solidair naar elkaar is. Wel blijkt dat mensen die verzekerd zijn een risicovoller gedrag vertonen. De verzekeraar heeft ook de plicht om iedereen aan te nemen. De verzekeringen zijn tot stand gekomen uit het bismarckstelsel waarin vroeger de grootste kostenpost van ziekte, het niet kunnen werken was. De verzekering was dus meer een werkloosheidsverzekering dan een ziektekostenverzekering. Het huidige

verzekeringssysteem is hier in principe op gebaseerd. Nu wil het huidige ministerie echter dat de verzekeraar niet alleen maar betaald maar ook bemiddeld voor hoge kwaliteitszorg en lage kosten. De rol van de verzekeraar wordt veel actiever en ze krijgen een centrale rol toegewezen. Daarnaast gaat de Nederlandse markt steeds meer richting een vrije markt. Inkomen solidariteit (is mensen met hoger inkomen betalen mee voor mensen met lage inkomens) komt tegen risicosolidariteit (mensen die vaker ziek zijn betalen relatief minder mee dan mensen die minder van de zorg gebruik maken) te staan waardoor de individu meer financiële verantwoordelijkheid draagt en minder draagvlak voor onbegrensde solidariteit. Daarnaast gaat de overheid bezuinigen om zo de kosten van de gezondheidszorg omlaag te werken. Hierdoor zal het solidariteitsprincipe dus in het geding komen en kunnen de kosten en toegankelijkheid hier sterk onder gaan lijden. Wanneer de overheid een marktwerking in de zorg instelt en er een vrije competitie tussen zorgaanbieder (zorgverzekeraars) en zorginkopers (consumenten) komt is de zorg meer vraag gestuurd en cliëntgericht. De aanbieder moet hierbij wel verantwoordelijker zijn en zich aten zien bij de vrager. Het nadeel hiervan is dat de aanbieder lijdt onder een hoge prestatiedruk waardoor er overbelasting van het personeel ontstaat wat ten koste gaat van de kwaliteit. Ook zal er meer private zorginstellingen komen met name voor ouderen. Door de kwaliteit van de zorg te verbeteren zouden de kosten ook omlaag gaan. De kwaliteit kan worden verbeterd bij betere opleiding van de professionals zowel medisch als verplegend en verzorgend. Ook moet de medische zorg dan doeltreffender worden en moeten er richtlijnen komen voor het medisch handelen.

De prestaties van de gezondheidzorg moet echter in alle tijden transparant blijven. Dit wilt zeggen dat de kwaliteit, toegankelijkheid en kosten voor de cliënt te vinden moeten zijn. Toch hebben ook zij als doel om te voorkomen van psychische aandoeningen en verslavingen, het behandelen en genezen van aandoeningen en verslavingen, het zo goed mogelijk laten deelnemen van mensen aan de samenleven en ze bieden dan ook (ongevraagd) hulp aan mensen die ernstig verward of verslaafd zijn.

College 13, preventie in de jeugd verslavingszorgIndividuele zorg is er cure (behandelen, ook wel curatie) en care wat de sociale verslavingszorg is. Vaak is het bij care al te laat dus hierbij wordt geholpen het leven beter te maken en ex-verslaafde krijgen dan daycare.

Preventie van verslavingszorg gebeurt in de openbare oftewel publieke gezondheidszorg aan de hand van verschillende wetten: Wet publieke gezondheid (bevorderen algemene gezondheid en voorkomen ziekten bij risicogroepen), Wet maatschappelijke ondersteuning ( participatie alle burgers in de samenleving), zorgverzekeringswet (curatie)

De preventie is opgebouwd uit bepaalde onderdelen: Universele preventie (voor iedereen), Selectieve preventie (Mensen die een risico lopen op een verslaving), Geïndiceerde preventie (Voor een doelgroep die al een probleem heeft maar zelf niet heeft erkent. Volwassenen in de omgeving zeggen dan dat het regulieren leven van de persoon met het probleem, lijdt onder de verslaving). Binnen dit traject vallen dus zowel de publiekelijke als de individuele gezondheidszorg. De doelstelling van alle drie deze preventiestappen is dat kinderen en jongeren op een veilige manier kunnen opgroeien, dit is dus weer heel algemeen en dus publiekelijk.

Er wordt gewerkt vanuit een preventiecyclus: De toekomst van de volksgezondheid verkennen → Landelijke nota gezondheidsbeleid → Lokale nota gezondheidsbeleid.

Bij de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) is preventie echter niet vanzelfsprekend omdat bijvoorbeeld alle aandacht naar de individuele zorg gaat.

De preventie van verslavingen is de gezondheidswinst en het bevorderen van kwaliteit van leven door via beproefde preventie methoden te voorkomen en tijdig opsporen van (verslavings)problemen. Dit gebeurt op twee manieren van effectieve preventie. 1) analyse (met determinanten) → plan van aanpak → uitvoering → slot / afsluiting. 2) analyse implementatie (met determinanten) → implementatieplan → implementatie → slot / routine. Beide vormen lijken dus op elkaar het verschil is dat het een via implementatie is en het ander niet. Methode één doe je ook maar één keer en houdt daarna op terwijl je methode twee vaker gebruikt. Met methode twee moet je ook bekendheid opdoen en wordt dus elk jaar herhaald om bekent te blijven. Op een school gaat methode twee als volgt. De analyse implementatie is een monitor gesprek. Het implementatieplan is het afspraken maken met de school over hoe het komende jaar gewerkt gaat worden. De uitvoering is het uitvoeren volgens de afspraken en het slot/routine is een monitorgesprek waarin wordt terug gekeken en van geleerd kan worden. (Monitorgesprek = analyse situatie op een school, screener = analyse scholier zelf, meer screeners bij elkaar kunnen ook een beeld vormen van de situatie op een school). Methode één wordt als volgt uitgevoerd: Analyse is screener, plan van aanpak is plan per groep jongeren of per jongere, Uitvoering is de uitvoering van dit plan, slot / afsluiting is het terugkoppelen naar de betrokkenen.

College 14, gezondheidsbevordering en beleid Vele verschillende partijen spelen een rol in het beleid van de gezondheid, collectieve preventie (GGD), Cure (ziekenhuizen), Care (verzorgingshuizen) en welzijn (maatschappelijk werker). Het gezondheidsbeleid is de overheid beïnvloeding van de samenleving om de gezondheid van burgers te bevorderen en te beschermen. Dit beleid is op te delen in een internationaal, Europees, nationaal en lokaal niveau. Het bestaat uit besluiten, plannen, en activiteiten ondernomen om specifieke gezondheidsdoelen te bereiken in een samenlevering. Het definieert een visie voor de toekomst, stelt prioriteiten, helpt doelen te stellen op korte en lange termijn, stelt verantwoordelijkheden van diverse sectoren en bouwt consensus en informeert mensen.

Dit beleid wordt gevoerd door middel van verschillende wetgevingen: Wet publieke gezondheid (WPG) en internationale gezondheidsregeling van de WHO (infectieziektebestrijding). Daarnaast hebben de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) en zorgverzekeringswet (ZvW) een kleinere rol.

Zoals gezegd is een gezondheidsbeleid op verschillende niveaus te voeren. Het internationale beleid is georganiseerd door de WHO (wereld gezondheidsorganisatie). Deze werkt in kaders wereldwijd maar ook per regio’s. De WHO werkt door promotie van communicatie, ontwikkelen van persoonlijke kunnen, ontwerpen van motiverend milieu, gezondheidsservice organiseren en een publieke policy ontwerpen. Het Europese beleid wordt gevoerd door de EU die een wettelijk kader heeft gesteld voor gezondheidsbescherming met regels voor garantie van veiligheid. Hun doelstellingen zijn: complementeren en ondersteunen van het beleid van lidstaten, afstemming van initiatieven en monitoring en het bijdragen aan een solidariteit en welvaart in de Europese Unie. Binnen Nederland wordt het beleid gevoerd door de Nederlandse overheid. De speerpunten zijn preventie, care, cure en welzijn. Aan de hand van deze speerpunten stellen ze actieplannen op en komen er wetten en regelgevingen. De overheid zorgt bovendien voor aansturing van regionale en lokale overheden. De organisatie van die beleid is een vier jarige cyclus waar de volksgezondheid toekomstverkenning (VTV), rijksnota, gemeentelijke nota gezondheidsbeleid (wet publieke gezondheid (Wet PG) en het IGZ (houdt toezicht op adequate uitvoering van het gemeentelijk gezondheidsbeleid) aan mee werken. Het RIVM, VTV en de gezondheidsraad adviseren bovendien de overheid. De gezondheidsraad werkt samen met de Netherlands Public Health federatie (NPHF) en samen strijden ze voor een beter beleid. De raad voor volksgezondheid en zorg, zorgt zo dus voor het functioneren en organiseren van voorzieningen. Alle organisaties hierbinnen oefenen dus hun invloed op het beleid dat in Nederland gevoerd wordt, uit.

Het Nederlandse beleid wordt bovendien georganiseerd door ontwikkeling van kennis, ondersteuning van deze kennisontwikkelingen en het belangenbehartigend van de GGD Nederland en beroepsverenigingen.

Het werken bij de GGD

De GGD zit onder de wet publieke gezondheid (wet PB) hieronder valt de algemene publieke gezondheidszorg, jeugdgezondheidszorg (nationaal), ouderen gezondheidszorg en infectieziekten bestrijding (nationaal).

De taken van de GGD zijn: Jeugdgezondheidszorg (4-19 jaar / 0-19 jaar), infectieziekte bestrijding, reizigers adviseren en vaccinatie, medische milieukunde, beleidsadvisering, epidemiologie, gezondheidsbevordering, bevolkingsonderzoeken en forensische zorg. Al deze richtingen zijn bepaalde afdelingen binnen de GGD waar gewerkt kan worden. De epidemiologie zorgt bijvoorbeeld voor monitoren van de gezondheidssituatie binnen de regio en doet verdiepend onderzoek. Het beleid geeft gevraagd en ongevraagd advies en ondersteunen het lokale gezondheidsbeleid. De groep gezondheidsbevordering adviseert en ondersteunt, bouwt en onderhoud preventiestructuur, werkt aan gezondheidsbevorderingsprogramma’s en publieksinformatie.

College 15, Arbeid & gezondheid (gezondheidsbeleid op de werkvloer)De wetgeving wat betreft gezondheid en arbeid is de afgelopen jaren flink veranderd. In de 19 e en 20e eeuw had je het arbeid en gezondheidsbeleid, er was een wetgeving rondom arbeid en gezondheid. Er was een verschil tussen beroepsziekte en arbeid gebonden aandoeningen en er was een sociaal zekerheidsstelsel. In de 21e eeuw kwam de toekomst van het arbeid en gezondheidsbeleid. De beroepsbevolking werd gezien als een kostbaar bezit van het bedrijf Nederland en arbeidsomstandigheden moesten verbeterd worden naar ondersteunen van het werkend vermogen. Om deze verandering te krijgen is er een hoop gebeurd waaronder de opkomst van arbeidsorganisaties die zorgde voor betere omstandigheden voor de werkende bevolking.

Door arbeid kunnen er dus verschillende gezondheidsproblemen ontstaan zoals beroepsziekte en arbeid gebonden aandoeningen. Wat is het verschil? Beroepsziekten zijn ziekte die het gevolg zijn van het uitgeoefende beroep. Dit heeft dus een noodzaak tot veiligheidsmaatregelen en het beschermen van de werknemer tegen de arbeidsrisico’s. Er is hier een duidelijk verband tussen de oorzaak en de aandoening. Bij een arbeid gebonden aandoening is er geen duidelijk verband. Voorbeelden hiervan zijn overspanning door stress of rugklachten door te zwaar tillen. Het is dus niet zeker of deze klachten alleen ontstaan door de uitgeoefende arbeid of ook door een bepaalde thuissituatie. De arbeidsorganisaties zorgen toch wel voor vermindering van beide klachten. Deze arbeidsorganisaties vragen om bescherming, mondigheid en emancipatie. Over de jaren heen is hierdoor de aandacht verschoven. Het beleid gericht op arbeid en gezondheid was eerst gericht op veiligheid en bescherming. De werkgever was verantwoordelijk voor zieken werknemers met als gevolg het sociaal verzekeringssysteem. Dit staat nu zwaar onder druk door de vele mensen die in de WAO verkeren. Dit probleem is opgelost doordat men is gaan kijken naar wat men wel kan i.p.v. wat met niet kan. Mensen uit de WAO zijn zo terug in de beroepsbevolking gekomen dus minder kosten voor de overheid. De beroepsbevolking is iedereen tussen de 15 en 65 die bereid is 12 uur of meer te werken. Het werkende deel is de arbeidsparticipatie. Er is een hoge arbeidsparticipatie, er zijn dus veel mensen die meer dan 12 uur per week werken. In Nederland is deze een stuk hoger dan in andere landen en dit komt omdat in Nederland er veel mensen, met name vrouwen, een deeltijd baan hebben.

Maar wat is nu eigenlijk gezond studeren of werken. Belangrijk is dat je genoeg slaapt, sport, je een goede houding achter de computer hebt, gezond eten, ontspannen, sociale contacten, ritme/structuur. Ook de werkplek of universiteit kan gezond zijn dit is het geval als er frisse lucht, schone toiletten, mogelijkheid tot buiten zitten, sport faciliteiten, zonlicht, aanbod in de kantine en groen in de omgeving.

De arbeidsrisco’s op de gezondheid ontstaan met name door gevaarlijke stoffen, ioniserende straling, schadelijk geluid en fysieke arbeidsbelastingen zoals kracht zetten, ongemakkelijke houding, trillingen, steeds dezelfde houding of repeterende bewegingen of beeldschermwerk. De ontwikkelingen hiervan is dat er veel meer beeldschermwerk wordt gedaan, lichamelijk werk is verplaatst naar zittend werk waardoor houdingen een rol gaan spelen, mensen moeten altijd maar werken omdat ze altijd bereikbaar zijn wat stress oplevert, er is meer nadruk op kosteneffectiviteit en meer overwerk. De psychosociale factoren die dus voor een slechtere gezondheid kunnen zorgen op de werkvloer zijn dus belangrijker geworden. De demands and controls zijn hierbij: Hoog werktempo,

strakke deadlines, conflicten zoals seksuele intimidatie, agressie en geweld, traumatische gebeurtenissen, onbalans in werk-privé, financiële aspecten, structureel overwerk en afwijkende werktijden en autonomie en regelmogelijkheden. Deze factoren hebben dus allemaal positief of negatieve invloed op de gezondheid van de werknemer. Met name positieve demands en controls op de werkvloer zijn veel perspectief en uitdaging, het is financieel minder efficiënt maar op de lange termijn wel beter. Gevarieerd werk, een overlegklimaat waarin men inspraak en participatie heeft, informatie over de bedrijfsvoering en bedrijfsresultaten kan krijgen waardoor er vertrouwen wordt gewekt en een goede werksfeer dus collegialiteit en management stijl zijn belangrijk voor het welzijn van de werknemer. Wanneer deze demands en controls in een schema worden gezet krijg je het volgende. Hoe meer controle of afwisseling hoe actiever het werk en hoe beter voor de werknemers en uiteindelijk dus ook voor de werkgevers. Als zowel de controls als de

demands laag zijn is het passief werk en is er weinig controlle en moet er een hoop gebeuren dan is het slopend werk wat uiteindelijk stressvol is.Ook de belasting, belastbaarheid en herstelmogelijkheden kunnnen in een schema worden weergegeven.

Wanneer de arbeidsrisico’s hoog zijn of het werk zeer stressvol en slopend is, zal er meer sprake van ziekteverzuim zijn. Er zal arbeidsongeschiktheid kunnen optreden omdat de werknemers stress niet meer aan kunnen en er kunnen beroepsziekte en arbeidsongevallen optreden. Dit is zowel voor werknemer als werkgever onplezierig. Het is onvoorspelbaar en verstoort het werkproces waardoor er hoge kosten optreden. Het is dus belangrijk dat er wordt voorkomen door preventie dat zo iets gebeurt, als het al gebeurt er een snelle terugkeer mogelijk is en re-intergratie. De problemen moeten dus als volgt worden aangepakt. Er komen dus een hoop deskundigen kijken bij het veilig maken van een werkplek en gezondheidsmanagement op de werkplek is belangrijk. De verantwoordelijkheid licht bij zowel de werknemers als de werkgevers (ARBO). Sommige(laaggeschoolde) beroepen zijn risicovoller dan hooggeschoolde maar toch moet de werkplek zo veilig mogelijk zijn. De belastbaarheid is ook per persoon ander waardoor je veiligheid op verschillende manieren moet aanpakken.

College 16, Planning van interventies (de beweegkuur als voorbeeld)BELANGRIJK DE VERSCHILLENDE STAPPEN TE KENNEN EN NIET DE INSTRUMENTEN!!

Er zijn verschillende stappen die nodig zijn bij het plannen van interventies: verkennen, plan van aanpak, uitvoeren, evalueren, vastketenen. Tijdens al deze stappen is het overkoepelende de aandachtspunten.

1) Aandachtspunten: blijven bij het onderwerp het doel. Blijf je afvragen of de interventie zin heeft en mogelijke succes- en faal factoren ter alle tijden in de gate blijven houden.

2) Verkennen: Breng de problemen in kaart, breng ook de kenniskant in beeld (Hoe, wat is er al, hoe bereik je de doelgroep). Verken vervolgens het theoretisch kader en stel de haalbaarheid vast. Bepaal financieringsruimte (verzekering, zelf betalen en onderzoek financieringen) en kan er met andere partijen worden samengewerkt. Belangrijk hierbij is de self-determantiontheorie die inhoud dat mensen iets willen volhouden en veranderen.

3) plan van aanpak: Stel doelstellingen vast aan de hand van SMART-doelen (Specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch, tijdsgebonden). Bepaal vervolgens de doelgroep, setting en het thema en beschrijf de gebruikte onderbouwing. Bepaal dan de methode en de duur en breng mogelijke bijeffecten in kaart. Beschrijf de benodigde randvoorwaarde zoals mogelijke kosten en competenties. Denk na over communicatie met de doelgroep en andere partijen. Stel vervolgens een evaluatieplan op aan de hand van de doelstellingen vraag je af welke materialen nodig zijn.

4) uitvoeren: Eerst moet er een pilot (testronde) worden uitgevoerd in een kleine groep mensen. Vervolgens moet je de interventie of het project echt voeren en de samenwerking borgen. Waarborg ook de samenhang (versterken) tussen de interventie en maak een monitor project.

5) evalueren: Evalueer de doelstellingen, de werkbaarheid van het plan van aanpak, de haalbaarheid van het totale draagvlak de (evt. onbedoelde) bijeffecten en stel tot slot de interventies van het project bij zodat het nog beter is. Dus stel de successen en aandachtspunten op.

6) verankeren: Het inbedden en verankeren van de interventies of het project. Draag de zorg voor de beschikbaarheid en de onverdraagzaamheid van de interventie of het project en zorg voor eigenaarschap van de interventie of het project.

Gedurende het project moet je ook altijd open blijven staan voor mogelijke kansen.

College 17, Ethiek en gezondheidEthiek bestudeert de waarde en normen in een samenleving en houdt zich bezig met de vraag: wat is goed en wat is kwaad? Normen zijn gedragsregels (richtlijnen) die aangeven hoe men zich in bepaalde situaties hoort te gedragen en zijn altijd ongeschreven. Normen komen voort uit waarden en zijn sterk afhankelijk van cultuur en tijdsgeest. Waarden zijn motieven en idealen die in een samenleving of groep als nastrevenswaardig worden beschouwd (gelijkheid, liefde, rechtvaardigheid, autonomie ect.)

In de ethiek is er geen duidelijk goed of fout antwoord. Hierdoor ontstaan er ethische dillema’s waarbij waarden en belangen tegen elkaar aan botsen. Er moet dus zo gehandeld worden dat deze waarden en belangen zo worden afgewogen dat er uiteindelijk tot een zo goed mogelijk besluit gekomen kan worden. Vaak ontstaan deze ethische dilemma’s door nieuwe mogelijkheden in de gezondheidszorg zoals het invriezen van eicellen. Het begint dus met praktische vragen (reflectie en discussie). Medische ethiek houdt zich dan ook bezig met de vraag wat goed handelen binnen de geneeskunde is. Wat mag wel en wat mag niet. Artsen moeten zo een artseneed afleggen en er is een medisch-ethisch commissie. Bij veel medisch wetenschap is er ook een ethische onderzoekscommissie aanwezig die kijkt of iets wel mogelijk is.

Zo zou je je kunnen afvragen wat de rol van de overheid mag zijn bij gezondheidsbevordering. Er zitten hier twee kanten aan. De grondwet zegt dat de overheid dient de gezondheidstoestand van de bevolking in positieve zin te beïnvloeden. Het paternalisme zegt dat het beperken van iemands vrijheid of keuze voor zijn of haar eigen bestwil niet mag. De een vind dus het één, de ander iets anders.

College 18, opleiding en werkveldEr zijn verschillende disciplines werkzaam om de volksgezondheid te verbeteren: Medische wetenschappen, biologie, zorg- en verpleegwetenschappen, sociale wetenschappen, bewegingswetenschappen, voedingswetenschappen, milieuwetenschappen, bestuurskunde, economie, architectuur en technische wetenschappen.

Disciplines binnen BGM: sociale wetenschappen (sociologie, communicatiewetenschap, sociale psychologie, consumentenwetenschappen), economie en beleid, omgevingswetenschappen, voeding en gezondheid, onderzoek vaardigheden (statistiek, epidemiologie en demografie, methode en technieken van sociaal wetenschappelijk onderzoek).

Je kan gaan werken in heb beleid, onderzoek en de praktijk. Lokaal en regionaal maar ook landelijk bij de overheid, internationaal/ontwikkelingssamenwerking of bij de universiteit.