€¦  · Web view“homo mensura”: de mens is de maat van alles (nadruk op . nomos); niet meer...

82
Hoofdstuk 1: Kennis, wetenschap en wijsbegeerte 1. Wijsbegeerte als wetenschappelijke discipline Wat is wijsbegeerte? De rationele studie van die problemen waarvoor we nog geen wetenschappelijke oplossingsmethode hebben Wijsbegeerte vereist een kritische opvatting waarin men afstand doet van dogma’s en tegelijk niet vervalt in een absoluut relativistische houding. Beide houdingen doen afstand van de ratio; Dogmatische houding: argumentatie overbodig (want vaststaande feiten) Absoluut relativistische houding: argumentatie onmogelijk (want iedereen heeft gelijk) komt sws tot chaos in denken en handelen 2. Kennis, wetenschap en de indeling van de wetenschappen Wijsbegeerte heeft enkel problemen die met kennis te maken hebben op het oog Als kennis beschouwen we elke voorstelling, elk denkbeeld of elke overtuiging waarvan we aannemen dat die met een zekere 'werkelijkheid' overeenkomt. Dat 'overeenkomen' van overtuigingen met de werkelijkheid kan ondermeer hierin bestaan dat zij ons toelaten goede voorspellingen te maken over wat zal gebeuren en dus met succes onze handelingen te plannen. (bv je hebt kennis over je eigen auto en weet dus hoe die zich zal gedragen in een situatie) Wetenschap: Activiteit gericht op tot gesystematiseerde en betrouwbare kennis te komen Resultaat van deze activiteit: 'een wetenschap' Kenmerken: Mededeelbaarheid (communiceerbaar met anderen) Systematisch karakter (geordend)

Transcript of €¦  · Web view“homo mensura”: de mens is de maat van alles (nadruk op . nomos); niet meer...

Hoofdstuk 1: Kennis, wetenschap en wijsbegeerte

1. Wijsbegeerte als wetenschappelijke disciplineWat is wijsbegeerte?

De rationele studie van die problemen waarvoor we nog geen wetenschappelijke oplossingsmethode hebben

Wijsbegeerte vereist een kritische opvatting waarin men afstand doet van dogma’s en tegelijk niet vervalt in een absoluut relativistische houding. Beide houdingen doen afstand van de ratio;

Dogmatische houding: argumentatie overbodig (want vaststaande feiten) Absoluut relativistische houding: argumentatie onmogelijk (want iedereen heeft gelijk)

komt sws tot chaos in denken en handelen

2. Kennis, wetenschap en de indeling van de wetenschappenWijsbegeerte heeft enkel problemen die met kennis te maken hebben op het oog

Als kennis beschouwen we elke voorstelling, elk denkbeeld of elke overtuiging waarvan we aannemen dat die met een zekere 'werkelijkheid' overeenkomt. Dat 'overeenkomen' van overtuigingen met de werkelijkheid kan ondermeer hierin bestaan dat zij ons toelaten goede voorspellingen te maken over wat zal gebeuren en dus met succes onze handelingen te plannen.(bv je hebt kennis over je eigen auto en weet dus hoe die zich zal gedragen in een situatie)

Wetenschap: Activiteit gericht op tot gesystematiseerde en betrouwbare kennis te komenResultaat van deze activiteit: 'een wetenschap'Kenmerken:

Mededeelbaarheid (communiceerbaar met anderen) Systematisch karakter (geordend) Controleerbaarheid (op basis van empirie)

Niet elke vorm van kennis is wetenschap, maar betrouwbare kennis kan het wel zijn

IndelingenWetenschappelijke discipline definieren door voorwerp/object OF door eigen methode Twee grote groepen methodes:

A. Formele of deductieve wetenschappen (logica en wiskunde): Vanuit axioma's en door logische afleiding (deductie) komt men tot stellingen die ons vormen geven om de werkelijkheid uit te drukken. Op zichzelf leren ze niets over de werkelijkheid rondom; vandaar zijn ze formeel.

B. Ervaringswetenschappen (empirische) of inductieve wetenschappen: Betrouwbare kennis over werkelijkheid slechts bereikbaar door beroep te doen op ervaring, empirische data die we via onze zintuigen verzamelen; vandaar zijn ze informeel

Natuurwetenschappen: natuurkunde, scheikunde, biologie, geologie (studie vd wetten vd dode materie en levende wezens)

Gedragswetenschappen: psychologie, sociologie en economie (studie vh gedrag van mensen)

Cultuurwetenschappen: filosofie, kunst- en literatuurwetenschap, taalkunde, rechtswetenschap, archeologie en geschiedenis (studie vd producten vd menselijke creativiteit

3. Natuur-, gedrags- en cultuurwetenschappen (ervaringswetenschappen)Indeling door exactheid van de wetenschap

A. Zuivere wetenschap: enkel op kennis gerichtB. Toegepaste wetenschap: praktische problemen oplossen met wetenschappelijke gegevens

en methodes

Slechte indelingen:

Natuurwetenschappen vs geesteswetenschappen Exacte wetenschappen vs niet exacte Positieve wetenschappen vs speculatieve

4. Waarom zoeken wij kennis, inzicht?Organismen hebben in de loop van de evolutie mechanismen ontwikkelt om informatie op te doen en te verwerken, net omdat deze kennis ons in staat stelt zich aan te passen aan de omgeving. Gecombineerd met het vermogen deze informatie te gebruiken om toekomstige gedragingen te oriënteren (= leren) kan het informatieverwerkend organisme zich een voorstelling van de omgeving maken waardoor het mentaal problemen kan oplossen nog vooraleer deze zich manifesteren.

Dit leer- en voorstellingsvermogen zorgt ervoor dat de mens allerlei voorstellingen met elkaar associeert. Dankzij taal kan de mens deze associaties beter onthouden en communiceren. Deze overdracht van kennis van generatie tot generatie resulteert in een cultuur.

Nadelen van uitbreiding vh kenvermogen:

Symbolen die angst oproepen, terwijl er geen reden toe is Alles wat onbekend is, wordt als angstaanjagend ervaren Wnr orde en structuur niet kunnen gevonden worden, kan info verkeerd geinterpreteerd

worden Vrijheid van handelen heeft onzekerheid: iedere stap kan een misstap zijn

mens heeft nood aan inzicht, samenhang, zingeving

5. Oorspronkelijke vormen van ‘kennis’ en ‘gedragsregels’: taboe, magie, wijsheidsspreuken en mythen

Taboe: onreine handelingen, objecten of gedachten die door een associatie met gevaar de basisstructuur van de maatschappij aantasten

Magie: geheel van stereotiepe handelingen of uitspraken waarmee men bepaalde doeleinden wenst te realiseren, steunend op wetmatigheden die volgens de rationeel

denkende mens totaal onbestaand zijn. Magie als reiniging van taboe. Deze stereotiepe handelingen zijn riten en de formules bezweringen.

o Afweermagie: gevaren afwenden die gepaard gaan met taboe-overtredingo Productieve magie: menselijke noden bevredigen (witte magie)o Destructieve magie: kwaad berokkenen aan een vijand (zwarte magie)

(Witte en zwarte magie samen tovenarij)

6. Magisch en mythisch denkenMagisch denken is het geheel van opvattingen over de werkelijkheid waarbij men gelooft in wetmatigheden die via riten en bezweringen te beheersen zijn, maar die zich volgens de huidige wetenschappelijke inzichten niet voordoen; gekenmerkt door simpel vertrouwen in associaties. (bv prikken in een popje dat een mens voorstelt, is ook effectief die mens schaden)

Verband tussen taboe en magie:

Getaboeëerde voorwerpen en handelingen zijn angstwekkend en bijgevolg machtig. Wie de moed bezit de taboe te overtreden kan zo macht verwerven.

Ook in urban legends komt het verband tussen macht en het overtreden van taboes naar voren.

We kunnen hier echter nog niet spreken van een bewuste moraal want het gaat over een ongereflecteerde relatie tussen het onreine en het machtige. Die moraal komt wel tot uiting in wijsheidsspreuken.

-------

Mythen zijn verhalen die aan de menselijke fantasie ontspruiten, waaraan de toehoorders of lezers geloof hechten (itt sprookjes) en hebben volgende functies

Ordenen de wereld tot een samenhangend geheel: reduceert de angst voor chaos Verklaren van angstaanjagende fenomenen Door het verklaren, rechtvaardigen van maatschappelijke situaties (legitimatie) (bv de

ondergeschikte positie vd vrouw of de plicht tot arbeid)

Kosmogonische mythen: verklaren het ontstaan van de wereld

8. De grote wereldgodsdienstenVanaf het 1ste millennium ontstaan in enkele grote cultuurgebieden (Midden-Oosten, India, China) de zogenaamde openbaringsgodsdiensten, die gaandeweg zullen evolueren in doordachte wereld- en mensvisies; enkele kenmerken:

Universaliteitsaanspraak: richten zich tot alle mensen (itt tot mythen) niet gwn een volk

Openbaring: de waarheden van de wereld zijn gekomen via een god of een ‘hoogste werkelijkheid’ en zijn naar hier gekomen met een profeet. De teksten zijn te vinden in heilige boeken en zijn niet voor discussie vatbaar

Dogmatisme: Het MOETEN aannemen van stellingen om bij een godsdienst te horen. Niet meer nationaliteit (zoals bij mythen) maar enkel geloofsbelijdenis ( = proselitisme) is voldoende om tot de godsdienst te behoren.

Verlossing: verklaring dat mens zich in droevige conditie bevindt op Aarde en dat men, indien men gelooft, aan de zonde en ellende zal ontsnappen.

13. De wetenschappelijke kennisverwervingWereldgodsdiensten en openbaringsgodsdiensten hadden elk hun eigen versie vd waarheid, waardoor er nood was aan een andere methode om, zonder dwang, effectief haar universaliteitsaanspraak te laten gelden.

Men moest een methode vinden om tot betrouwbare kennis te komen over de wereld; wetenschap. In de zoektocht naar die methode kan men 2 beslissende periodes onderscheiden:

De 6de eeuw BCThales van Milete ontwikkelde met zijn navolgers de methode van de wiskunde = denkwijze waarbij men slaagde eigenschappen van wiskundige objecten (meetkundige figuren, getallen) te formuleren en die bovendien te bewijzen. Daartoe leidde:

Universele erkenning van wiskunde als wetenschap omdat iedereen de bewijzen kon toetsen Accumulatie van kennis door voort te bouwen op reeds bestaande kennis

Wiskunde blijft echter een kennis van constructies van ons denken omdat meetkundige figuren en getallen niet als zodanig in de ervaarbare wereld bestaan, ze zijn dus het resultaat van het menselijke denkproces.

De 17de eeuw ADGalilei combineerde de wiskundige methode die gebruikt wordt om modellen te formuleren met het experiment, waardoor deze modellen met grote precisie getest konden worden = experimentele methode

was dus de basis voor de wetenschappelijke procedure in het algemeen (alhoewel dit soms moeilijk is voor de mens- en cultuurwetenschappen)

Newton synthetiseerde de mechanica van Galilei en de planetentheorie van Kepler en creëerde daarmee de natuurkunde, die als grondslag diende voor de scheikunde en diverse natuurwetenschappen in de 19de eeuw.

in de negentiende E kreeg men dus de indruk dat de eeuwenoude behoefte van de mens aan betrouwbaar inzicht eindelijk bevredigd was.

MAAR

Ook al beschikken we vandaag over zo’n accumulatie van universele kennis, er is nog altijd geen universeel beeld over de totale werkelijkheid, het universaliteitsideaal is niet volledig bereikt. Waarom?

o Wetenschappen is te gespecialiseerd geworden, geen enkele wetenschapper heeft nog een totaal overzicht.

o De wetenschap is vaal ingekapseld in andere organisaties (zoals het leger of een groot bedrijf) waardoor men niet meer de noden vd mens in het algemeen centraal stelt.

o Over waarden en normen (dus ethische en politieke kwesties) kunnen we via de wetenschap niet tot een consensus komen.

14. De wijsgerige kennisverwervingOorspronkelijk is de wijsbegeerte de vorm van kennisverwerving die geen vrede neemt met een mythische, magische of dogmatische aanpak. De eis van betrouwbaarheid staat dus centraal en men wordt kritisch. Aangezien de wijsgerige houding geen methode veronderstelt kan die aanwezig zijn vòòr de wetenschappelijke houding.

Historisch ontstond de wijsgerige houding in Griekenland rond de 6de eeuw BC.

Thales van Milete was zowel de eerste wiskundige als de eerste wijsgeer.

Wat filosofen van wetenschappers onderscheidt, is da zij, ondanks de methodologische tekorten, telkens opnieuw de totaliteit van de vragen blijven stellen.

De factische vraag naar de aard van de werkelijkheid De ethisch-politieke vraag naar het reguleren van het menselijk handelen De epistemologische vraag; kunnen we de eerste 2 vragen beantwoorden en hoe?

De benaderingswijze van de wijsbegeerte tot die vragen is rationaliteit.

Enge zin rationeel denken = wetenschappelijk denken: men komt door onophoudelijke interactie tussen nauwkeurig geformuleerde theorieën en onbetwijfelbaar vastgestelde empirische feiten tot kennis.

Brede zin rationeel denken = wijsgerig denken: men probeert een antwoord te vinden op alle vragen door desnoods de wetenschappelijke criteria te versoepelen. Men zal nooit contradictie of dogma’s aanvaarden.

15. Wetenschap en wijsbegeerteWanneer men de term wetenschap in brede zin interpreteert (systematische kennisverwerving en rationele argumentatie), dan is wijsbegeerte eveneens een wetenschap. Stelt men de strenge eis van exacte taal en ver doorgedreven controle via ervaringsgegevens (enge zin), valt het grootste deel van de wijsbegeerte daarbuiten, alsook gedeelten van andere wetenschappen (sociologie, psychologie)

Wijsbegeerte heeft dus voor op de wetenschappen dat men de totaliteit van de grote vragen stelt, maar heeft als nadeel dat de betrouwbaarheid van de antwoorden enigszins in het gedrang komt. Wijsbegeerte is nooit af, heeft altijd nood aan verbetering en kritiek. (metafoor met de rivier, wijsbegeerte stroomt steeds verder)

16. RationaliteitDefinitie van ratio is vaag, daarom dat zoveel filosofen van mening verschillen. De meningsverschillen hebben betrekking tot verscheidene zaken, maar uiteindelijk moet deze waarheid in acht genomen worden: naarmate men de eisen van de bewijsvoering soepeler maakt zal de betrouwbaarheid van de antwoorden eronder leiden, als men de eisen strenger maakt, zullen veel meer vragen onbeantwoord blijven. Er moet dus een balans gevonden worden.

17. Irrationeel en a-rationeel Irrationaliteit doet zich voor bij die ‘denkers’ die ideeën naar voren brengen die of interne

contradicties bevatten, of manifest in strijd zijn met de alledaagse ervaring of algemeen aanvaarde wetenschappelijke inzichten afwijzen.Voorbeeld: getuigen van Jehova, christenen, moslims… die de evolutietheorie verwerpen

A-rationaliteit zijn die leerstellingen die niet voor rationele of wetenschappelijke argumentatie vatbaar zijn, maar evenmin duidelijk strijdig met de logica of de wetenschappelijke gegevens.Voorbeeld: hedendaagse protestantse en katholieke theologen die zeggen dat er geen bewijs is voor God, maar dat ook niet hoeven te hebben.

Irrationaliteit moet men bestrijden, of a-rationaliteit wenselijk is hangt af van persoonlijke appreciatie.

18. Traditionele indeling van de wijsbegeerteWeergave van de situatie in de 18de eeuw AD

18.1 De factische, of metafysische problemenMetafysica: de leer over de grondslagen van alles wat bestaat, van al het zijnde.

Ontologie: algemene beginselen van het zijnde als zijnde; “wat is ‘zijn’?” Bijzondere metafysica: beginselen van de soorten zijnden

o Rationele kosmologie: bestudeert basisstructuur van de wereld, de kosmoso Rationele psychologie: bestudeert de mens (men noemde dat psycho omdat de geest

als het belangrijkste vd mens beschouwd werd), nu: ‘wijsgerige antropologie’o Rationele theologie: bestudeert het bestaan van God, ook wel ‘theodicee’

18.2 De ethisch-politieke (of normatieve) problemen Ethica: bestudeert normen en waarden; ook wel ‘moraalfilosofie’ Politiek: bestudeert de organisatievorm van maatschappij Esthetica: bestudeert de kunst en de schoonheid

18.3 De kennistheoretische problemen (epistemologie)Door het vergaren van kennis stelt men zich ook vragen bij die kennis; “kan men waarheid en schijnbaarheid van elkaar onderscheiden? En zo ja, hoe?” dus is er gekomen vanuit een kritische ingesteldheid.

Logica: voor Aristoteles (grondlegger): theorie van de geldige redenering; vandaag: deductieve methode (wiskunde) en taal

Kennisleer: bestudeert de vraag wat kennis is en hoe deze te bereiken, filosofie van de wetenschap

De filosofie is de studie van die problemen waarvoor we nog geen wetenschappelijke oplossingsmethodes hebben.

Hoofdstuk 2: De pijlers van het westerse denken in de Oudheid

en de Middeleeuwen In westerse denken zijn wiskunde en wijsbegeerte tegelijk ontstaan. Ze hadden dezelfde doelstelling (streven naar betrouwbare kennis) en methodiek (zoeke van

overtuigende argumenten). Later was er de introductie van het Christendom, een openbaringsgodsdienst die een

significante impact had op de zoektocht naar kennis, via interactie maar vaak ook conflict.

Alle 3 de pogingen tot verwerven van inzicht vinden hun oorsprong in de Oudheid.

1. Het ontstaan van de wiskundeWesterse wiskunde gekenmerkt door bewijsvoering en streven naar systematisering. Dat wil dus zeggen het onderbrengen vd resultaten in één samenhangend geheel.

In het oude Griekenland heerste grote politieke verdeeldheid omdat er veel verschillende stadstaten (polis politiek) bestonden. Macht lag via volksvergadering bij de burgers (demos heerste democratie). Hieruit ontstond traditie van discussie en debat dialectische methode.

Door handel ontstond rijke klasse die veel vrije tijd had (schole school) die vooral besteed werd aan intellectuele ontwikkeling.

4. Het ontstaan van de wijsbegeerteDe wijsbegeerte is ontstaan in Ionië (Aziatisch deel Turkije). Griekse wereldvisie was tot 600 BC bepaald door de mythen die Hesiodus geschreven had en de visie van Homeros in de Illias en de Odyssee antropomorfe goden die tussenkomen in menselijke problemen zonder tegenspraak of enig verzet van de mens zelf.

Ontstaan wijsbegeerte beëindigde da naïeve visie van mythen en het besef van onmacht tegenover goden wetmatige natuurkrachten ordenen de wereld (cf. de ontwikkeling van de Griekse maatschappij; nood aan wetten in de samenleving) dus de eerste filosofen wilden de natuurwetten doorgronden

5. De natuurfilosofen (6de en 5de eeuw BC)5.1 ThalesThales van Milete streefde naar een theorie over de wereld die vatbaar was voor argumentatie. Volgens hem lag water ten grondslag van verandering omdat het voorkomt in 3 verschillende vormen (vast, vloeibaar, gas).

Als er verandering is, dan moet er iets zijn dat verandert en dus zelf onveranderlijk blijft: dat wat ten grondslag ligt aan alle verandering, de arche (de oorsprong). Volgens thales was dat dus water.

5.2 AnaximanderLeerling van Thales.

Arche als onzichtbare oerstof (= Apeiron) is de grondslag van alles en verandert abstracte opvatting. De verandering ziet hij als een voortdurend onderlinge strijd van de dingen.

5.3 AnaximenesLucht als oerstof. Concrete objecten resultaat van verdunning of verdikking lucht.

5.4 Pythagoras De wereld, of wat er begrijpelijk aan is, heeft een wiskundige structuur (want besloot dat al het harmonische in de wereld door getalverhoudingen te begrijpen zal zijn, zoals de snaren van een lier).

5.5 HeraclitusVuur als oerstof. Het is echter vluchtig en ongrijpbaar. “Panta rei”: alles vloeit. Men kan geen 2 keer in dezelfde rivier stappen omdat het telkens ander water is.

Ook gefascineerd door strijd en tegenstellingen:“Oorlog is de vader van alles.”

5.6 ParmenidesOntkende verandering; “Het zijnde en het niet-zijnde is niet.” Het zijn is onveranderlijk, want anders zou er iets van zijn naar niet-zijn gaan, maar dat kan niet want het niet-zijnde bestaat niet. Alle verandering is dus schijn en onze zintuigen zijn bedrieglijk. Tijd bestaat niet. Worden bestaat dus ook niet.

Zeno, zijn leerling ging verder en beweerde dat beweging ook niet bestond met de illustratie van Achilles en de schildpad.

Beide filosofen minimaliseerden de rol van ervaring, want de rede toont aan dat de zintuiglijke werkelijkheid in strijd is met de waarheid splitsing tussen ervaringswereld en denkwereld

5.7 Leucippus en DemocritusAtomisme: het niet-zijnde is een lege ruimte waarin een ontelbaar aantal (Parmenidiaanse) zijnden zweven (atomoi): ondeelbare dingen. Als deze atomen botsen ontstaan zintuigelijk waarneembare objecten, als ze uit elkaar gaan verdwijnen deze objecten verandering ontstaat door samenklonteren of uiteenvallen. Ook de ziel is een geheel van atomen. Aangezien atomen op een bepaalde moment uit elkaar gaan, kan deze niet onsterfelijk zijn.

Eerste bron van inspiratie voor materialisme

5.8 Latere Griekse filosofiePlato onderschat eveneens de rol van ervaring en beklemtoont de rol van het eeuwige en onveranderlijke.

Aristoteles poogt daarentegen het ‘zijn’ en het ‘worden’ te verzoenen en legt klemtoom op waarneembare werkelijkheid.

6. De sofisten en Socrates (5de eeuw BC)6.1 De sofistenRondreizende leraars die groeiende rationele denkwijzen een praktische toepassing gaven. Waren afkomstig uit verschillende stadstaten maar vestigden zich bij voorkeur in Athene omwille van de rijkdom, vrijheid van meningsuiting en ondersteuning van verlichte staatsman Pericles.

Ze onderwezen tegen betaling de zonen van rijke burgers en stoomden hen klaar voor een politieke carrière in Athene, waar de debatcultuur floreerde. Kennis, welsprekendheid en vermogen om te discussiëren werden dus sterk op prijs gesteld. Ze gaven vooral wiskunde, grammatica, taal, literatuur, muziek, recht, ethiek en politiek.

Studie van ordening maatschappij wordt voor het eerst centraal. Niet alleen mythen, maar ook traditionele normen en waarden werden in twijfel getrokken relativisme

Onderscheid tussen fusis (dat wat er van nature is) en nomos (dat wat door menselijke conventie tot stand kwam)

Protagoras: “homo mensura”: de mens is de maat van alles (nadruk op nomos); niet meer naar ‘de waarheid’ of ‘het goede’ streven (want bestaat niet), dus andere mensen zo efficiënt mogelijk overreden. opinie met meeste succes geniet voorkeur

Gorgias: “de zwakke uitspraak (of redenering) sterk maken” ook sceptische uitspraken zoals: “Niets besttat, moest er toch iets bestaan, dan kunnen we het niet kennen en mochten we het wel kunnen kennen, kunnen we het nie mededelen.”

Elkeen gelooft in zijn eigen waarheid (subjectieve waarheid) (itt plato en natuurfilosofen die zochten naar het objectieve en standvastige)

6.2 SocratesHad moeite met het relativisme van de sofisten, volgens hem bestonden ‘de waarheid’ en ‘het goede’ wel degelijk. Bestreed de sofisten met hun eigen discussiemethoden en ging met de Socratische methode het debat aan. Deze bestond eruit de redeneringen van de tegenstander te laten imploderen door voort te vragen over diens definities en grondslagen van zijn redeneringen, waarop hij uiteindelijk zijn inconsistenties en zwakheden moet toegeven.

Negatieve resultaten: niemand is er iets wijzer van geworden ‘de sofisten weten het ook niet’

Socrates was voornamelijk geïnteresseerd in de mens en voerde dus discussies over ethische kwesties, de waarheid en schoonheid. Beweerde over zichzelf “te weten dat hij niets weet”.

Zijn leerling, Plato, ging verder en argumenteerde dat het goede niet alleen bestaat maar ook kenbaar is Relativisme van de sofisten

Socrates werd in 399 BC ter dood veroordeeld wegens goddeloosheid (= asebeia).

7. PlatoDe eerste die een samenhangend systeem bedacht voor de factische, etisch-politieke en de kennistheoretische vragen. Is ervan overtuigd dat ‘het goede’ bestaat maar dat hij die slechts kan kennen als hij een totaalvisie heeft over de mens en over de wereld. Besefte ook dat kennis aan eisen moet voldoen en dat een inzicht in het menselijk denken dus onmisbaar is.

7.1 KennisleerGeïnspireerd door de meetkunde van zijn tijd; men onderzoekt niet een willekeurige, getekende cirkel, maar dé cirkel, een soort volmaakte, ideale vorm die in de echte wereld niet bestaat (want geen enkele cirkel is perfect rond). Omdat we kennis hebben over die volmaakte vormen, moeten ze ook bestaan, alleen niet bij ons, maar in een soort vormenwereld, dus de basisstructuur van onze wereld. Vormen die dus een objectief bestaan leiden in een aparte werkelijkheid, een wereld buiten ons

vormenleer van Plato

7.2 Platonisme op natuurwetenschappelijk gebiedPythagoreïsche gedachte: wereld heeft een wiskundige structuur. Ontwikkelde tegelijk met astronomie, gestuwd door 2 invloeden:

Overtuiging van Grieken dat hemel volmaakt was en bewegingen hemellichamen bijgevolg volmaakt waren.

Overtuiging dat beweging eenparig was; versneld noch vertraagde.

beweging van sterren en planeten moesten dus cirkelvormig en eenparig zijn

Probleem: voor de waarnemer bewegen planeten in onregelmatige banen aan de hemel. Maar als de sterren goddelijk zijn, moeten ze de vormenwereld nauwkeurig volgen en moet er dus een volmaakte wiskundige vorm voor te vinden zijn. (doelstelling heette ‘de fenomenen redden of behouden’)

7.4 Platonisme op maatschappelijk gebiedObjecten zijn volgens Plato goed/mooi wanneer deze gelijken op Vormen. Het immorele en lelijke wijkt af van de ideale Vorm. Aangezien Vormen kenbaar zijn, kan zowel de mens, als de staat een ideale vorm aannemen.

Door rationeel onderzoek komen tot staatsordening die de ideaal meer en meer benadert. Belangrijk hierbij is dat Plato dus aangeeft dat we de staat niet moeten aanvaarden, maar moeten zoeken naar een betere.

7.5 Mensvisie van PlatoLichamelijk deel van de mens zit in de Aardse wereld, redelijke ziel (nous) is afkomstig uit de Vormenwereld, heeft een goddelijk karakter en is onverwoestbaar. Lichaam als ‘kerker van de ziel’ (=platonisch dualisme).

Omdat de ziel kennis heeft genomen vd volmaakte vormen in de Vormenwereld, kunnen zintuigelijke gegevens (vage afspiegelingen van de Vormen) herinnerd worden door de ziel de mogelijkheid om aan wiskunde te doen en in de wereld stilaan een ordening te zien.

Eeuwige ziel als inspiratie voor latere kerkvaders.

8. AristotelesStelde inzichten voor in cursussen duidelijke afbakening studieobjecten schools karakter

8.1 EpistemologieVormenwereld bestaat niet; ideale Vormen bestaan enkel in de dingen zelf geringer vertrouwen in de wiskundige methode

Men moet beroep doen op ervaring om ideale Vormen in de werkelijkheid te herkennen kennis van vormen gebeurt niet door constructieprocédé (dat uitgaat van de menselijke geest) maar als abstractieprocédé na vele onvolmaakte cirkels gezien te hebben, vormt geest het begrip ‘volmaakte cirkel’

Beroep doen op ervaring dus denkproces aan strenge regels onderwerpen logica

8.2 Dubbele tendens in westerse wetenschap Theoretische aanpak (=platonische benadering): nadruk op creatieve rol van menselijke

geest bij kennisverwervingo (+) laat toe algemene uitspraken te doen dmv eenvoudige deductieve logicao (-) men kan te ver afwijken van de werkelijkheid

Empirische aanpak (=aristotelische benadering): enkel door ervaring zijn resultaten te verkrijgen

o (+) houdt zich strenger aan de ervaringsgegevenso (-) niet duidelijk hoe je dan aan algemene wetten komt (voorbeeld van 100 witte

zwanen en 1 zwarte)

8.3 Problemen met ervaringDoor ouder te worden verwerft men inzicht, volgens Aristoteles zijn jonge mensen bijgevolg niet geschikt om natuurwetenschappen te beoefenen. Ervaring betekent dus iets anders dan wat het nu betekent, eerder in de zin van levenservaring.

8.4 Teleologische wereldvisie AristotelesLegt klemtoon op doelgerichtheid ook al is die ogenschijnlijk in de wereld niet aanwezig. Hij ziet deze aanwezig als een soort stuwkracht in levende wezens (bij veulen is de vorm van een volwassen paard reeds aanwezig).

Nu omgekeerd; oorzaak als bepalende factor van het zijnde causale processen

8.5 Ethica en politiekPragmatische visie: Gelooft dat een ideaalbeeld niet ontworpen kan worden, maar tot stand moet komen door reflectie over de menselijke activiteit zelf ervaring belangrijk dus jonge mens heeft hier moeite mee

In tegenstelling tot Plato, die geloofde dat men wel een ontwerp van de ideale maatschappij kan maken (revolutionair getint, itt tot Aristoteles conservatief getint)

9. Hellenistische en Romeinse filosofie (3de eeuw BC tot 5de eeuw BC)Na de veldtochten van Alexander en de verdeling van het rijk onder zijn opvolgers gaat de autonomie van de stadstaten en dus ook de democratie teloor individuen verliezen contact met staatsinrichting desinteresse in politiek gevoel van onmacht tegenover de wereld en de gebeurtenissen die zich erin voordoen.

Voor Plato is de polis nog steeds het ideale politieke landschap (zonder politiek, geen geluk)

Filosofie werd middel van vereenzaamde en machteloze individu om plaats te vinden in politiek onherbergzame en onstabiele wereld.

Speculatieve behoefte vervalt en staat in dienst van de individuele moraal

Hoe kan het individu zich in stand houden en gelukkig worden?

Meerdere antwoorden ontstaan verschillende wijsgerige scholen (Socratische wijze) filosoof moet belichamen wat hij gelooft doctrines en radicale visies

9.1 CynismeAntisthenes: leerling van Gorgias en daarna van Socrates.

Cynisme was vooral een ethiek die als doel eudaimonia (= welzijn, geluk) had dat slechts te bereiken was door deugd. Vergeleken daarmee zijn alle Aardse goederen waardeloos behoefteloosheid

Diogenes: realiseerde behoefteloosheid tot autarkeia: ‘het aan zichzelf genoeg hebben’, betekent zowel kunnen leven met het absolute minimum, als leven zonder behoeft aan goedkeuring van anderen. Leefde in groot wijnvat en zei Alexander de Grote om “uit zijn zon te gaan” toen deze vroeg waarom hij hem niet was komen begroeten. Masturbeerde op de marktplaats en was onverschillig tegenover de mening van anderen hierover (de twee kerngedachten van autarkeia dus).

9.2 De Stoa stoa poikile = beschilderde zuilengalerij waar stoïcijnse school ontstond.

Zeno van Citium: eerste stoïcijn, opgevolgd door Cleanthes.

Chrysippus: voornaamste stoïcijn

Vroege StoaIn Athene gevestigd maar door Hellenistisch-Romeinen geleid. Zeushymne van Cleanthes is enige tekst die nog overgebeleven is.

Weinig verschillen met cynisme, enkel uitwerking van doctrine was veel uitgesprokener bij stoïcijnen.

Visie: Kosmos is materieel maar hangt samen door vurige wind (Pneuma). Het geheel (dat goddelijk is) wordt geordend door de logos (= rede)

De mens is een microkosmos in een macrokosmos (want heeft ook een rede, een logos in zich) waardoor hij in staat is de logos van de wereld beter te begrijpen. Hij beseft dat er een goddelijke voorzienigheid (Pronoia) bestaat, de noodwendigheid waarmee de wereld zich ontwikkelt. De mens kan dus geen beter doel hebben dan zich naar deze voorzienigheid te schikken.

“Nature duce numquam aberrabimus”: Met de natuur als gids zullen we nooit dwalen (Cicero)

Ulpianus vindt hierin de basis van het natuurrecht; juist handelen is handelen overeenkomstig de natuur en zich onderwerpen aan de wetten van de kosmos.

Midden StoaPanaetius van Rhodes

Posidonius van Apamea

Inzicht in de natuurlijke orde is de basis vh morele handelen. Omdat wij toch niet tegen de wetten van die orde kunnen ingaan, moeten we proberen ons los te koppelen van de negatieve dingen en zo niet geraakt worden, om gelukkig te zijn. De deugd (arete) bestaat erin zich vrij te maken van passies en een toestand van apathie (apatheia), onberoerdheid, te bereiken. Vier deugden:

Wijsheid (prudentia) Rechtvaardigheid (justitia) Moed (fortitudo) Zelfbeheersing (temperantia)

Late StoaLucius Annaeus Seneca, leermeester en raadgever van Nero

Epictetus: slaaf die docent werd

Marcus Aurelius, Romeins keizer

Terentius: “Homo sum, humani nil a me alienum puto”: “Ik ben een mens en niets menselijks acht ik mij vreemd”. Aangezien de kosmos een eenheid vormt maken alle mensen er deel van uit en hebben ze dus allen ook een gelijkaardige logos.

Universele sympathie onder de mensen (filantropia): alle mensen zijn principieel gelijk.

9.3 EpicurismeAristippus van Cyrene: grondlegger van de hedonistische filosofie (=voorloper van epicurisme). Het nastreven van de lust (hedone) als hoogste doel van het leven.

Epicurisme is de theoretische tegenhanger van het stoïcisme, maar in de praktijk zijn er veel gelijkenissen.

Epicurus (student van Democritus; atomisme): had tuin waarin leerlingen samen filosofeerden (sumfilosofein) met als neveneffect zich afzonderen van anderen.

Lucretius “Rerum natura”: Epicurus heeft de mensen van bijgeloof en vrees voor de goden bevrijd

Volgens Epicurus bevonden goden zich in de intermundia (=ruimte tussen de werelden) en trokken ze zich niks aan van mensen.

Zoals bij de stoïcijnen was de fysica een opstap naar de ethiek.

3 soorten begeerte:

Natuurlijke noodzakelijke (voedsel, beschutting, rust) Natuurlijke niet-noodzakelijke (luxevoeding) IJdele (macht, rijkdom, faam)

Ataraxie als ascetisme; behoeften tot een minimum niveau beperken zodat ze makkelijk bevredigd worden; zo is er genot, maar geen overdaad, want dat kan schaden. Uitbannen van vrees voor de dood, goden en het noodlot. Volgens de epicureïsche leer kan men de dood nooit ontmoeten dus hoeft men deze ook niet te vrezen. Epicurus gaf ook de raad “verborgen te leven” en zich dus terug te trekken uit staatzaken (itt marcus aurelius bv vd stoa), geen gezinsleven te hebben en geen rijkdom of roem na te streven.

9.4 ScepticismeGeluksleer met als hoogste doel de ataraxie.

Pyrrho van Elis: men kan niet uitmaken wat de dingen op zich zijn, alleen hoe ze aan ons verschijnen

Er is geen methode om met zekerheid tot kennis te komen

De wijsgeer schort zijn oordeel op over de dingen die hem overkomen om tot ataraxie te komen. Je kan immers nooit weten of een geluk nu echt een geluk is, of een ongeluk echt een ongeluk, want je hebt geen zekerheid van kennis.

Echter Epicurus zegt dat een consequent scepticus die echt gelooft dat hij niets weet, geen reden kan hebben om te handelen, dus niets zou doen en bijgevolg gewoon zou sterven.

11.2 Middeleeuwse en Arabische wijsbegeerteFilosofen van die tijd (400-1400 AD) beschouwden zichzelf eerder als theologen

Tegen dan was klassieke wijsbegeerte (dat beschouwd werd als het summum van wat de menselijke geest kon) aangevuld met godgegeven openbaring; de kunst bestond erin om deze 2 met elkaar te verzoenen (bv. Vormenwereld van Plato met hiernamaals in het Christendom)

Augustinus, bisschop van Hippo Regius: eerste middeleeuwse filosoof die deel van christelijke doctrine bevestigd zag in de werken van Plato. “De Civitate Dei” (Over de stad van God): enkel God kan het onderscheid maken tussen zij die in de stad van God wonen en zij die in de stad van de mensen wonen en zich laten afleiden door de materiële wereld. Elke mens wordt geboren in zonde (erfzonde) en goede daden bieden geen garantie op verlossing.

Anselmus, aartsbisschop van Canterbury: ontologisch godsbewijs (pogingen om het bestaan van god rationeel te beredeneren): “we bepalen God als het grootste wat gedacht kan worden. God kan niet louter als denkobject bestaan, want dan zou hij niet het grootste denkobject zijn; iets dat én als denkobject én als reeel object bestaat, is immers groter dan iets dat louter als denkobject bestaat God moet dus bestaan als reëel object.”

Volgens die logica kunnen allerhande imaginaire objecten aangetoond worden Het volmaaktste eiland is niet alleen denkbaar, maar bestaat ook reëel, want als het niet reëel zou zijn, zou het niet volmaakt zijn. (tegenargument op Anselmus)

Thomas van Aquino was voorla belangrijk voor de scholastiek. In Summa Theologiae benadert hij het christendom via de rede en doet hij dat niet alleen met aandacht voor zijn eigen vraagstelling en antwoorden, maar ook voor tegenargumenten en ricaliserende opvattingen. Hij roept ook geen bovennatuurlijke krachten of invloeden inroept om kennis te verklaren.

Willem van Ockham bedacht ‘het scheermes van Ockham’: als twee theorieën hetzelfde evengoed kunnen verklaren, moet je opteren voor de zuinigste theorie, degene die het minst aantal entiteiten inroept. Dat heeft hij toegepast op oa Aristoteles en Thomas van Aquino (waarin hij bij de laatste stelt dat zintuigelijke kennis evenveel waard is als analytische, je bent dus even zeker dat je naar de boekentoren aan het kijken bent, als je zeker bent dat een cirkel rond is.

in de middeleeuwen werd alles redelijk vanuit een theologisch perspectief gezien, maar toch heeft dat aanzet gegeven tot een onafhankelijkere behandeling van een aantal grote vr agen.

Hoofdstuk 3: Ontstaan van de natuurwetenschap en van het

nieuwe wereldbeeldRationeel denken leidde evenmin als mythologisch denken tot een decisief inzicht in de structuur van de werkelijkheid; men had nood aan een wetenschappelijke methode. Waarvan de doorbrak kwam in de zeventiende eeuw in de natuurkunde.

1. Wetenschap en wetenschappelijke methode in de Oudheid en de MiddeleeuwenIn de Oudheid al legde Aristoteles de nadruk op ervaring (empeiria) als de bron van kennis. Die ervaring is echter eerder opgevat als ‘ondervinding’ en komt dus met de tijd.

Omdat mensen de neiging hebben om systematisch de complexiteit van problemen te onderschatten, was er nog onvoldoende behoefte naar een nauwkeurige controle door kunstmatige experimenten.

Waarom had techniek tot dan toe geen wetenschappelijk belang?

trial-and-error: op toevallige wijze tot vooruitgang komen. Hierbij ging het procedé om tot die vooruitgang te komen echter verloren omdat alle aandacht ging naar de realisatie ervan vanaf iets werkte werd er geen aandacht meer geschonken aan waarom, op welke wijze het werkte

ambachtslui hadden geen wetenschappelijke belangstelling en filosofen hadden misprijzen voor handwerk, waardoor er een kloof was tussen de bevolking en die nooit contact hadden met elkaar.

Soms ziet men in de “experimenten” van de alchemie de oorsprong van de wetenschappelijke methode; dit is echter fout want men had niet tot doel kennis te verwerven maar wonderlijke dingen te realiseren (bv. De Steen der Wijzen)

De systematische wiskunde van de Grieken kon echter wel algemene wetten formuleren, voorspellen en verklaringen bieden voor fenomenen. Die heeft dus voor veel vooruitgang gezorgd in verschillende gebieden. Probleem: wiskundigen geraakten in die gebieden niet veel verder dan wat de Grieken al hadden gezegd en bijgevolg veranderde er voor de natuurkunde dus ook niet veel.

4. Een nieuwe mentaliteit en een nieuw wereldbeeldFilosofen die het succes van een methode op een welbepaald gebied hebben vastgesteld, zullen opnieuw (zoals sinds het ontstaan van de wiskunde en de daarmee gepaarde opkomst van de wijsbegeerte) pogen de totaliteit van de problemen op dezelfde wijze te benaderen.

Begin 17de eeuw: nieuwe mentaliteit door:

- Vooruitgang van technologie en wiskunde

- Socio-economische wijzigingen- Ontdekkingen nieuwe werelddelen- Gevolgen van de Hervorming- Boekdrukkunst

Kerngedachten van de nieuwe denkwijze:

New Learning: nieuwe methode om kennis te verwerven met een groot vertrouwen in de rede; het “lumen naturale” van het menselijk verstand.

een afkeer tegenover alle opvattingen die niet op eigen onderzoek maar op autoriteit gebaseerd zijn.

De filosofie diende zich van nu af aan toe te spitsen op de ervaarbare wereld (in tegenstelling tot de Middeleeuwen, waar het probleem van het geslacht van de engelen hen bezig hield).

Francis Bacon verwoordde als eerste die nieuwe denkwijze in zijn ‘Novum Organum’. In dat werk gaat het vooral om de actualisering van Aristoteles’ werk.

Een diepgaande invloed op het moderne denken wordt ook uitgeoefend door een dubbele verandering in de wereldvisie:

De overgang van een gesloten naar een open wereldbeeld De zogenaamde mechanisering van het wereldbeeld (het heelal als een bol met daarin

concentrisch andere bollen, met in het midden de Aarde: harmonie der sferen)

Copernicus publiceerde ‘De revolutionibus orbium caelestium’ in 1543; Zon als middelpunt van het heelal (Heliocentrisme) ipv de Aarde

Giordano Bruno publiceerde ‘De l’infinito universo e mondi’ in 1584; Heelal is oneindig en bevat oneindig aantal zonnestelsels; positieve houding hiertegenover itt Blaise Pascal die het in zijn beschrijving van het heelal over “le silence éternel des espaces infinis m’effraye” dus negatief.

Deze open wereld werd gemechaniseerd door Galilei, Kepler en de intelligentsia.

Isaac Newton publiceerde ‘Philosophae naturalis principia mathematica” in 1687; toonde aan dat de kosmos gereguleerd werd door natuurwetten (beweging van voorwerpen)

Mechanisering van “Entmythologisierungs-proces”

Nieuwe mensvisie; geneeskunde en anatomie beginnen de mens als een menselijk lichaam behorende tot een mechanische wereld te zien.

Andreas Vesalius publiceerde in 1543 ‘De humani corporis fabrica’; men mateloos vertrouwen hebben in de menselijke rede (optimistisch) vooruitgang; betrouwbare natuurwetenschap nu ook mogelijk.

Hoofdstuk 4: Moderne filosofie1. Politieke filosofieMechanisering wereldbeeld seculariseringstendens; behoefte aan vernieuwde staatsinstellingen en aan een duidelijke scheiding tussen het aardse en het godsdienstige

Machiavelli publiceerde ‘Il principe (De vorst)’ in 1513: een vorst moet naar efficiëntie streven om zijn volk te leiden, waardoor een studie van de mens nodig is om een feitelijke analyse van de wetmatigheden te bekomen. Is beloning effectiever, moet hij ze belonen, is het beter als hij ze terroriseerd, dan moet hij met terreur regeren.

De Groot publiceerde ‘De iure belli ac pacis (Over het recht van oorlog en vrede)’ in 1625: basis van het moderne internationaal recht:

Goddelijk recht alleen toepasbaar op de Kerk Menselijk recht geldt voor alle mensen, ongeacht hun geloof

o Natuurrecht komt uit de natuur van de menso Burgerlijk recht is mensenwerk en kan dus van staat tot staat verschillen, maar mag

niet ingaan tegen natuurrecht

Fundering van recht op rationele wijze, zonder dat God hierbij aan te pas komt.

Hobbes radicaliseert de seculariserende tendens en publiceerde ‘Leviathan’ in 1651 waarin hij een absoluut koningschap verdedigde op grond van het sociaal contract. In de ‘natuurstaat’ (voor een maatschappij is gevormd) is de strijd ‘allen tegen allen’. Die situatie kan ontkomen worden via contracten en om de navolging ervan te controleren is er een sterke authoriteit nodig, een absolute vorst. Hij ontleent zijn macht niet aan God, maar aan het volk, die haar macht heeft afgestaan aan hem.

2. Het rationalisme: Descartes en Spinoza2.1 Descartes

Grondlegger van Rationalisme op het vasteland Scholastieke traditie Wiskundige; grondlegger van de analytische meetkunde “Wanneer men over de totaliteit van de wereld ware kennis wil verwerven, moet men beroep

doen op de methode van de wiskunde.” vertrekken vanuit begrippen en axioma’s en die dan op een deductieve manier gebruiken om tot stellingen te komen (=rationalisme in de strikte zin vh woord). Het uitgangspunt van die deductie moet ontwijfelbaar zijn, bijgevolg twijfelt hij dus aan alles (=methodische twijfel), maar als je aan alles twijfelt, kan je niet twijfelen aan het feit dat je twijfelt, vandaar het volgende punt:

“Ik denk dus ik ben (cogito ergo sum)”o Res cogitans: het denkend ding (de ziel)o Res extensa: het uitgebreide ding (de ruimtelijke wereld)

Hij heeft 2 zekerheden: een denkende ‘ik’ en God, zijn argumentatie voor God is analoog aan die van Anselmus: God is een volmaakt wezen. In mijn denken kan ik een begrip vormen van een volmaakt wezen, dus dat moet bestaan, want als het niet zou bestaan zou er iets aan ontbreken (nl. het bestaan) en zou het dus niet meer volmaakt zijn

Dualist: er bestaan 2 substanties; de materie (waar alles verloopt volgens de wetten vd meetkunde en de mechanica) en de geest + god monisme: één soort werkelijkheid, of materie, of geest, niet beiden samen

Nativistische opvatting (gaat meestal gepaard met rationalisme, hier dus ook): de menselijke geest beschikt over aangeboren ideeën en het inzicht in de axioma’s waarmee we alles vatten, is aangeboren

Zwakheden van het cartesiaans mechanicisme:

Als kennistheorie maakt het geen goed onderscheid tussen wiskunde en natuurkunde Als metafysica; hoe dualisme verklaren? Hoe kan het dat de twee entiteiten elkaar dan

beïnvloeden? Mind-body problematiek

2.2 Spinoza Radicaliseerde leer van Descartes naar een levensleer (ethica) Publiceerde ‘Tractatus Theologico-Politicus’ in 1670: de Bijbel is slechts een verzameling van

historisch gesitueerde teksten onderwerpt de Bijbel dan ook aan een historisch-kritische analyse scheidt dus de filosofie radicaal van de theologie

Vroeger plooide iedereen zijn rede naar het godsbeeld, hij plooit het godsbeeld naar zijn rede. God is voor hem nog altijd alles, maar zijn conceptie van God wordt door zijn rede bepaald

Systeemdenken is veel radicaler: ipv ‘ik’ vindt hij dat God het centrum is van de wereld en van ons denken. Die God noemt hij de substantie. De substantie is het vertrekpunt van alles, bestaat op zichzelf en kan op zichzelf gedacht worden. Het is causa sui (oorzaak van zichzelf), er is er maar één en die is oneindig en eeuwig.De substantie heeft een oneindig aantal attributen waarvan wij er twee kennen: het denken en het uigebreide (=de materliële wereld). Alle concrete dingen (de zon, de maan, bomen, lichamen modi) vloeien uit de substantie (= God) voort.

Mind-body probleem: parallellisme: de mens is een klok met twee wijzerplaten (lichaam en geest) maar met eenzelfde centraal mechanisme (God). (itt dualisme)

Pantheïsme: ‘God’ en ‘Natuur’ zijn synoniemen (‘Deus sive natura’), waardoor hij niets anders kan doen dan wat met noodzakelijkheid uit zijn wezen voortvloeit; werd door christenen als vorm van atheïsme beschouwd.

Vrije wil kan volgens Spinoza niet bestaan. Vrijheid moet als autonomie gezien worden, aangezien God de grondslag van alles is en dus die vrijheid ook bepaalt. Verschillende gradaties van autonomie; dieren (laag) God (maximum) (bv: een pop heeft lagere autonomie dan een automaat, want een pop wordt bestuurd door externe mechanismen en een automaat door interne. Ze hebben dus allebei geen vrije wil, maar hun autonomie is anders)

Het ethisch ideaal voor mensen is dus het verhogen van de autonomie door redelijk denken. Men verwerft het ethisch ideaal als men het inzicht heeft dat God de noodzakelijke oorzaak van alles is.

Dood en verderf zijn deel van de noodwendigheid die voortvloeit uit God en daarom is alles wat gebeurt eigenlijk goed

Toenemende inzicht in de noodwendigheid leidt tot ‘amor intellectualis dei’ (intellectuele liefde voor God). Dat leidt tot het hoogste geluk, niet de passie voor de tijdelijke, eindige en vernaderlijke modi.

Het ethisch ideaal is dus het zuivere egoïsme; maximaliseren van eigen autonomie en macht die haar hoogste realisatie vindt in het heldere denken, de kennis van God en dus de liefde tot God.

Staatsvisie: mechanicistisch zoals Hobbes, maar zijn politieke conclusie is omgekeerd: de natuurtoestand blijft onveranderd voortbestaan (itt de natuurstaat houdt op door sociale contracten) en het is dus onverstandig om de macht bij één persoon te leggen, want de mens blijft egoïstisch. De democratie is de enige staatsvorm die de verschillende krachten binnen de samenleving in evenwicht kan brengen.

3. Het empirisme: Locke en HumeFilosofische tegenhanger van het rationalisme. De mechanica is de goede methode die volgens empiristen beroep moet doen op directe ervaring.

3.1 Locke Publiceerde in 1689 ‘An Essay Concerning Human Understanding’: om aan filosofie te doen

moet men eerst grondig onderzoeken hoe het menselijk verstand werkt. Epistemologische vragen centraal: hoe verkrijgen we kennis en hoe kunnen we de zekerheid

ervan aantonen? Net zoals Decartes aan alles twijfelen. De mens wordt geboren als onbeschreven blad (‘tabula rasa’) waarin door de ervaring

indrukken (ideas) worden gegrift. (itt Decartes) Twee categorieën van ideas:

o Of sensation: zintuiglijke gegevenso Of reflection: activiteiten van ons denken zelf

Al onze voorstellingen zijn uiteindelijk terug te voeren tot ideas of sensation (dus info die we opdoen via onze zintuigen), want er kunnen geen ideas of reflection zijn zonder sensation.

Twee aspecten van de werkelijkheid:o Primaire kwaliteiten: reële aspecten (beweging, rust, aantal, vorm)o Secundaire kwaliteiten: mentale aspecten (geur, kleur, smaak)

Secundaire kwaliteiten worden teweeg gebracht door primaire kwaliteiten. Aan de echtheid van primaire kwaliteiten kan niet getwijfeld worden, aan die van secundaire

wel een voetbal is voor iedereen rond, dat staat vast of wij dat nu zien of niet, maar voor elk van ons anders gekleurd, zonder de menselijke waarneming heeft die bal die eigenschappen niet.

Wetmatigheden die we aan de natuur toeschrijven gevolg van de neiging van menselijke geest om associaties te leggen.

Denken is een associatieproces dat uitsluitend door de aard van onze vroegere ervaringen wordt bepaald.

3.3 Hume Laatste empiristische denker van de moderne filosofie Publiceerde ‘A Treatise of Human Nature’ in 1737 Twee categorieën van Perceptions (bewustzijnsverschijnselen):

o Impressions: indrukkingen; gewaarwordingen, gevoelens, emotieso Ideas: voorstellingen; ideeën

Enkelvoudige ideeën: komen overeen met één bepaald ding in de wereld (bv. Koude, hitte, zoet, rood)

Complexe ideeën: gecombineerde waarnemingen van verschillende zintuigen of impressions (bv. Uitgebreidheid, oneindig, dronkenschap, dus veel abstracter)

Enkelvoudige ideeën beantwoorden allemaal aan een impressie. Aangeboren ideeën bestaan dus niet.

Redeneren is het ontdekken van relaties (associaties)o Relaties tussen ideeën bewijzend redeneren, zijn a priori waar (dus nog voor de

waarneming) analytisch, de redeneringen ontkennen zorgt voor fundamentele contradictie

o Relaties tussen waargenomen feiten men voegt dingen samen, niet a priori waar (eerst een waarneming nodig) synthetisch zijn empirische hypothesen en kunnen vals zijn, maar itt ideeën kunnen ze niet contradictorisch zijn

Causaliteit kan niet bewezen worden met gebruik van impressies, je kan wel zien dat het ene vaak bij het andere voorkomt, maar de causaliteit op zich is niet waarneembaar oorzakelijkheid bestaat dus niet, maar is een neiging van ons psychisme om verbanden te leggen.

Die overtuiging van een oorzakelijke relatie is dus een psychologische toestand.

Inductie (formuleren van algemene wetten op basis van reeksen waargenomen verbanden) is dus geen logische procedure. Popper bevestigde deze stelling in de 20ste eeuw.

Enkel wiskunde en logica zijn vrij van impressies en toch betrouwbaar als wetenschap Metafysische uitspraken (over het ontstaan van de wereld, bestaan van God,..) zijn dus

zinloos omdat die allen de ervaring transcenderen.

Een feit kan dus nooit bewezen worden door a priori redeneringen (voor alle ervaring)

Wetten en theorieën berusten op het oorzakelijkheidsbeginsel. Aangezien causaliteit een psychologisch construct is, kan men hierover nooit zekerheid hebben scepticisme: er is een fundamentele twijfel die we niet kunnen opheffen.

Beweerde dat begrippen van Newton (absolute ruimte en absolute tijd) niet houdbaar waren, ondanks dat ze gestaafd waren op de wiskunde en fysica. Deze opvatting inspireerde Einstein later bij het ontwikkelen van de relativiteitstheorie.

Ethische uitspraken drukken geen eigenschap van de feiten uit maar een goedkeuring of afkeuring van die feiten door ons psychisme, gebaseerd op eerdere associaties Hedonisme aangevuld met sympathie om geluk op lange termijn als lustvol te ervaren.

4. De Verlichting≠ een filosofie, wel een gedachtestroming in de 18de eeuw gestuwd door wetenschappelijke ontdekkingen en de filosofische reflecties ervan in de 17de eeuw.

Volgens Kant is dit de “Aufklärung”; “het loskomen van de mens uit een onmondigheid waaraan hij zelf schuld heeft, onmondigheid is het onvermogen om zich van zijn verstand te bedienen zonder leiding van een ander. Men heeft er zelf schuld aan, als de oorzaak niet ligt in een gebrek aan verstand maar in een gebrek aan moed.”

Groot vertrouwen in de rede en eis om voor alles natuurlijke (redelijke) grondslagen te zoeken streven naar een natuurlijke godsdienst met een natuurlijke moraal

Geloof dat men met de rede de wereld kan verbeteren, een strikt geloof in vooruitgang Deze ‘redelijke’ werkwijze is niet strikt rationalistisch maar vertrekt van feiten Het streven naar een natuurlijke godsdienst met een natuurlijke moraal; deïsme slaat bij

sommigen om in atheïsme Het streven naar een natuurlijke moraal wordt een;

o Plichtsmoraalo Moraal op basis van nutsoverwegingeno Afbraak van bestaande taboes en dus een libertijnse houding dat in amoralisme kan

veranderen Rationalisatie en ordening van de maatschappij met vrijheid als centrale waarde die enkel

beperkt mag worden omwille van algemeen welzijn Scheiding der machten Groot belang aan opvoeding omdat hierdoor de nieuwe mens tot stand moet komen die

zichzelf en zijn wereld met de rede kan beheersen

5. Kant5.1 De invloed van RousseauRousseau dacht (in tegenstelling tot Hobbes) dat de mens het beste leven kon leiden in een ‘natuurtoestand’; een leven waarin nog geen maatschappelijke structuren, regels, wetten of kunstmatige moraal bestaan (le bon sauvage; de nobele wilde) de ontwikkeling en het gebruik van de rede maakt de mens tot een ‘ontaard’ wezen dat zijn gevoelens moet onderdrukken en zijn natuurlijke vrijheid verloren heeft.

Oorspronkelijk leefde de mens in een eenvoudige maar paradijselijke toestand, maar de notie eigendom heeft hier een einde aan gemaakt (cf.r. Romantiek)

Publiceerde ‘Discours sur l’origine de l’inégalité parmi les hommes’ in 1755 om die notie kracht bij te zetten.

Factoren die de mens (volgens Rousseau) van zijn natuurlijke toestand vervreemd heeft:

1. Notie eigendom2. Ontwikkeling overheidsinstellingen;

Zorgt voor scheiding tussen rijk en arm machthebbers en onderdrukten Macht leidt tot willekeur; onderscheid tussen heren en slaven

Volgens Rousseau moest de mens op basis van vrije instemming een maatschappelijk verdrag kunnen opstellen zodanig dat de macht bij het soevereine volk berust. (=begin van de Franse Revolutie)

Kinderen moeten volgens Rousseau in harmonie met de natuur opgevoed worden, zodat ze alle positieve kwaliteiten die ze van nature in zich hebben kunnen ontplooien.

5.2 Omwenteling in de kennisleer(veroorzaakt door de stellingen van Hume)

Kant beschouwt zijn taak als de zekerheid van de newtoniaanse fysica en van de autonome moraal te redden, en niettemin maximaal rekening te houden met de kritiek van Hume. Hij zocht de oplossing in een vernieuwde analyse van ons kenvermogen.

Volgens Hume kan men concepten zoals ruimte, tijd, causaliteit en substantie niet aan de ervaring ontlenen; volgens Kant kunnen zekerheden hierover wel degelijk gevonden worden in het kennend subject (diegene die het ervaart) Copernicaanse omwenteling in de kennisleer

De inhouden van onze kennis wordt door de ervaring verschaft, maar deze kennis wordt geordend door vormen die we vooraf (a priori) in onze geest hebben.

Kennis van de wereld bestaat uit de synthese van de inhouden van de empirie en de ordeningsvormen van het denken.

Deze vormen moeten wel zeker zijn want ze zijn de voorwaarde voor kennis; ze zijn dus transcendentaal ‘voorwaarde voorafgaand aan de mogelijkheid van kennis’

Volgens Kant bestaan er drie verschillende soorten oordelen;

1. Analytische (a priori): analyse van het onderwerp; komen tot stand vòòr ervaring (vb. een vrijgezel is ongehuwd)

2. Synthetische (a posteriori): predikaat voegt iets nieuws aan het onderwerp toe; komen tot stand na ervaring (vb. deze vrijgezel heeft een baard)

3. Synthetische a priori: resultaat van een analyse van a-priorivormen:a. A-priorivormen van de zintuiglijkheid: ruimte en tijd (komen spontaan tot stand,

want we kunnen niet anders dan de zintuigelijke indrukken die op ons afkomen ordenen)

b. A-priorivormen van het verstand: categorieën (eenheid, mogelijkheid, causaliteit)

Causaliteit: voor Kant zijn de oorzakelijke relaties in Newtons fysica zeker (in tegenstelling tot opvatting van Hume), omdat onze geest nu eenmaal niet anders kan dan de werkelijkheid ordenen met deze categorieën.

Fysica is echter meer dan die vormen alleen; de oorzakelijkheid wordt daar op waargenomen gegevens toegepast ervaringsgegevens en ordeningsvormen zijn noodzakelijk

Metafysica is volgens Kant (en Hume) onmogelijk omdat het geen ervaringsgegevens bevat. Ik, wereld en God zijn geen dingen die we ervaren. Men kan uitspraken doen over relaties tussen verschijnselen maar niet over ‘dingen op zichzelf’ (Ding an sich) die de oorzaak van de verschijnselen zouden zijn, want oorzaken zijn geen waarneembare dingen.

Phaenomena: de verschijnselen in de werkelijkheid Noumena: het gekende door het subject

Kant publiceerde ‘Kritik der reinen Vernunft’ in 1781 onderzoek van de mogelijkheid van de zuivere rede; de rede als ze functioneert zonder zintuiglijk materiaal

5.3 De ‘praktische Vernunft’Naast het funderen van de betrouwbaarheid van de natuurkunde en de wiskunde (hierboven) had Kant nog een overtuiging;

De legitimiteit van het morele plichtsbewustzijn dat we in ons ervaren.

Als onze handelingen causaal bepaald zijn en noodwendig gebeuren (müssen) kan er van moraal geen sprake zijn.

Moraal kan pas tot stand komen als wat moet gebeuren (sollen) op grond is van een vrije wilsbeslissing van mensen die een norm volgen.

Volgens Kant is iedere mens geroepen een zedelijke wet te volgen die losstaat van natuurwetten.

Ontwikkeling van een autonome theorie over moraal

De ‘praktische rede’ is volgens Kant die welke betrekking heeft op menselijk handelen en dus op de moraal.

Hypothetische imperatiefWanneer een handeling gericht is op het realiseren van doeleinden in de ervaarbare wereld, dan is de regel die de handeling bepaalt van hypothetische aard: “als ik geen longkanker wil krijgen mag ik geen sigaretten roken”Zodra dat doel vaststaat, past men geen echte morele regel meer toe maar gewoon een natuurwet, want als je geen longkanker wil krijgen is er geen keuze. Bijgevolg moet je noodzakelijk (müssen) stoppen met roken.Als men dat doel nastreeft omwille van een ander doel (“ik wil geen longkanker krijgen omdat ik niet wil lijden”) is dit weer een hypothetische imperatief.

Categorische imperatiefEen echte morele regel kan enkel tot stand komen op basis van vrije beslissing; een categorische imperatief: een morele eis die op zichzelf staat en niet in dienst van andere doeleinden.

“Bemin je naaste, onvoorwaardelijk”, “Wat er ook gebeurt, je moet je plicht doen” zijn categorische imperatieven; ze zijn niet afhankelijk van particuliere noden of wensen maar ze zijn algemeen geldig Ze hebben het karakter van een autonomie, bindende wet. Ze zijn karakteristiek voor iedere mens. Om echt redelijk te zijn moet de leidraad (Maxime) van het handelen ook voor de andere redelijke wezens overtuigend zijn.

Vanuit die diepe overtuiging dat men ethisch moet handelen (categorische imperatieven naleven) komt de mens tot een geloof dat hij ook ethisch kan handelen de mens is dus vrij

De mens is het enige wezen dat zelf zijn doelen stelt en dus als een doel van zichzelf moet beschouwen (Zweck an sich selbst).

De mens is vrij en kan zelf doelen stellen grondslag van de menselijke waardigheid (Würde), wat de mens tot een opperwezen maakt

Dus 2e formulering vh catergorisch imperatief:

”Handel zo dat je de waardigheid van de mensheid zowel in jouw persoon als in die van elke andere persoon altijd hoogacht, en dat je die persoon altijd als doel (van zichzelf) erkent en nooit als louter middel gebruikt.”

5.4 Waardigheid van de mensVolgens Cicero was de waardigheid van de mens (het boven andere wezens staan) gebaseerd op hun bezit van de rede.

Kant beklemtoont naast de rede en het zelfbewustzijn vooral de vrijheid (autonomie) en het ‘doel van zichzelf zijn’, dus het persoonskarakter.

5.5 Kants godsgeloofContradictie Kritiken van Kant:

1. De mens zit als lichaam in een ketting van verschijnselen opgesloten die elkaar causaal bepalen.

2. De mens heeft de mogelijkheid vrij te handelen.

Volgens Kant volgde de mens zijn morele plicht ondanks zijn vrijheid

In de zintuiglijke wereld zijn (volgens Kant) vrijheid en ethiek onmogelijk, dus moeten we geloven dat er een buitenzinnelijke wereld is als terrein van ons handelen: dat kunnen de dingen zelf zijn (Ding an sich).

In de zintuiglijke wereld is er geen weg naar geluk na goede daden, dus moeten we geloven dat de zaligheid in een bovenzinnelijke wereld bestaat; onsterfelijkheid.Als er zo’n rechtvaardige ordening van de totale werkelijkheid is, kan die enkel te danken zijn aan het absolute wezen; God.

Hoofdstuk 5: Het Duitse Idealisme

Na en onder invloed van Kant (kant was tegen speculatie): bloeiperiode van speculatieve systemen; het Duitse idealisme. Vroeger onderzocht men de wetten van de natuur, nu onderzoekt men de wetten van het subject wat tot de ‘dialectische methode’ leidt.

1. Waarom de shift naar idealisme?

1: voornaamste probleem

Het Ding an sich werd door Kant geïntroduceerd als de ‘oorzaak’ van de fenomenen, maar volgens zijn theorie kan je die analyse alleen gebruiken op relaties tussen fenomenen te verklaren. Het Ding an sich is echter geen fenomeen en kan je dus ook niet zo analyseren.

2: tegenstelling Kant

Het ‘Ik’ is vrij en ervaart zichzelf als vrij, maar het handelt met een lichaam in een materiële wereld die volgens de eerste Kritik van Kant aan een volledig determinisme onderworpen is. Die oppositie tussen vrijheid en het determinisme van de natuur zorgt voor nieuw dualisme.

2 oplossingen voor dat probleem:

- Men kan het Ik reduceren tot een activiteit vh materieeld lichaam, maar dat was ondenkbaar voor Kant en zijn volgelingen

- Het Ik als enige uitganspunt van alle denken en kennis IDEALISME

2. Ook de ‘Goethezeit’ en de Romantiek hebben een grote invloed gehad op het Duitse Idealisme, gekenmerkt door hun reserves tegen de Verlichting volgens Kant die ze als te exclusief rationeel beschouwde.

Men krijgt ook oog voor cultuur in het algemeen (poëzie in het bijzonder) en vatte alle daarmee verband houdende menselijke uitingen samen tot de Geist van die tijd. Het algemene geestesklimaat maakt dus een ommekeer mee.

Goethe had nog geen oog voor godsdienst, bij de Romantiek breekt die echter ten volle door.

3. Vanaf 1789 hadden vele Duitsers belangstelling voor de Franse revolutie zagen daarin bevestiging dat ideeën vd Verlichting ook maatschappelijke verandering teweeg konden brengen.

Hierbij kwam ook een belangstelling voor de geschiedenis. Die werd niet geïnterpreteerd als een verzameling van feiten maar als een studie van de evolutie van de mens en de maatschappij waarbij vooral Vooruitgang centraal stond; mens en maatschappij ontwikkelden voortdurend naar hogere niveaus.

4. Het Duits Idealisme is dus ontstaan uit:

De synthese van de idealistische elementen in het denken van Kant De belangstelling voor de ontwikkeling van cultuur De Geist in de Goethezeit

De behoefte om de bijdrage van het christendom als factor in het toenemen van de redelijkheid opnieuw te interpreteren

Centraal in het Duits Idealisme staat Hegel.

1. Georg Wilhelm Friedrich Hegel (1770-1831) Geboren te Stuttgart Van protestantse afkomst Studeerde filosofie en theologie aan het ‘Stift’ te Tübingen Ontwikkelde zijn filosofie en schreef zijn eerste werk ‘Phaenomenologie des Geistes’ in 1807 Had universele invloed (op Kierkegaard, Sartre, Dilthey, Adorno, Marcuse)

1.1 Algemene karakteristieken van Hegels leera. Hegel is speculatief metafysisch denker. Hoofddoel is inzicht in totale werkelijkheid met

kennistheoretische en ethisch-politieke aspecten. Wil exhaustief beeld van die totaliteit dat eenheid en coherentie bevat maar tevens de enorme diversiteit tot haar recht laat komen.

b. De wereld en bijgevolg de mens, de mensheid en de geschiedenis ervan zijn voortdurend in onomkeerbare verandering

c. De ontplooiing van de werkelijkheid is die van het bewustzijn; de Geistd. Enkel de dialectische methode kan die Geist adequaat vatten.

1.2 Basisintuïtiesa. Stond open voor vele inzichten (Franse revolutie als cocrete realisatie van de de Aufklarung,

meer belangstelling voor Christendom en middeleeuwen…) maar achtte rede toch prioritair (itt tot de romantiek). Met die rede wil hij alle inzichten een plaats geven in zijn wereldbeeld. Tegenstrijdige inzichten kunnen echter niet tegelijk waar en waardevol zijn, dus dienen ze voorgesteld te worden als noodzakelijke momenten van een evolutie systeem van Hegel is dus geschiedenistheorie met een dialectiek

b. Systeem is in de eerste plaats rationeel; waarheid kan enkel bestaan als wetenschappelijk systeem, waarin aan volgende aspecten moet worden voldaan;

i. Tendens tot eenheid: alleen totaalsysteem kan waarheid verschaffenii. Weten door begrippen: de kracht van de geest is slechts zo groot als haar vermogen

tot uiting, hij verzet zich dus tegen intuïtieiii. Het intersubjectieve: slechts wat door iedereen aanvaard is, kan waarheid zijn

c. Het ‘ware’ is geen statische substantie want dan zou de diversiteit ervan niet tot uiting komen. Het is dus een subject met een splitsing in zich; het is een ogenblik later niet meer hetzelfde als daarvoor, maar in een daarop volgend stadium komt de ‘Aufhebung’ (opheffing) van deze tegenstellingen zodat ze toch ergens weer hetzelfde zijn.Het ‘ware’ is volgens Hegel dus altijd bemiddeld door de werking van de negatie. Het beginsel van niet-contradictie valt weg omdat een negatie een volgend stadium schept, dus niet tegelijk bestaat met de oorspronkelijke thesis.

d. Het poneren en negeren van oordelen verloopt niet alleen analoog met het poneren en negeren in de werkelijkheid maar is er een wezenlijke uitdrukking van. Betreft echter vooral boeiende en mooi geformuleerde analogieën eerder dan echt bewezen identiteiten.Voorbeeld: “De knop verdwijnt bij het openbreken van de bloesem en men zou kunnen zeggen dat de ene door de andere weerlegd wordt.”

1.3 Hegels denkprocesHegel beschouwt zijn huidig inzicht als het ‘absolute weten’. Vertrekkend van dit inzicht wil hij beschrijven welke noodzakelijke ontwikkelingsgang een subject moet doorlopen om ook tot dit absolute weten te komen. Deze ontwikkelingsgang is tegelijk de ontplooiing van de Geest doorheen de wereldgeschiedenis. De zwakheid van dit systeem is dat dit absolute weten bepaald is door Hegel zelf en voor buitenstaanders dus moeilijk te begrijpen is.

De 2 centrale problemen van het idealisme ontwijkt hij niet, maar maakt hij zelfs tot grondslag van zijn theorie:

- De tegenstelling van ‘Absolute Geest’-‘individueel ik’ wordt door Hegel verheven tot grondslag van de oplossing; antithese tussen algemeenheid van de geest en particulariteit van het individu.

- Het probleem van intersubjectiviteit vormt de basis voor zijn antimonie tussen Herrschaft en Knechtschaft die hij in zijn ‘Phänomenologie des Geistes’ het ontstaan van arbeid en de hele ontwikkeling van cultuur verklaart.

1.4 Geschiedenisfilosofie Geschiedenis is een rationeel gebeuren Begint bij de Oosterse rijken (Perzië, Egypte): vrije vorst Wordt overgenomen door de Grieks-Romeinse wereld: enkelen zijn vrij Voltooid zich in het christelijk Germaanse Westen: allen zijn vrij Groei naar steeds hogere vrijheid

Geest in het Oosten is massief en eenvormig Bij Grieken is individuele ontplooiing bij enkele grote individuen; menigvuldigheid en

beweeglijkheid uit deze these en antithese ontstaat een eerste vorm van synthese in het Romeinse Rijk, dat politieke eenheid met individuele vrijheid verzoende, wat tot uiting kwam in de schepping van het privaatrecht

‘Zieners’ (orakels) krijgen echter nog steeds macht toegekend, dus het determinisme is nog altijd sterk aanwezig; vormt tegenstelling met vrijheid

De intrede van het christendom heft deze laatste contradictie op en vormt dus de laatste synthese. De menswording van Christus doorbreekt de heteronomie (verbinding menselijke en goddelijke) nieuw vrijheidsprincipe: de absolute vrijheid waardoor de mens verbonden wordt met de macht waartegenover hij staat

God is in de mensheid en de mensheid is in God; wij allen zijn deelgenoot aan de macht die onze vrijheid zou kunnen beperken, dus zijn wij allen vrij.

De opkomst van de katholieke kerk voert echter een strijd tegen de wereldlijke macht, waardoor een tegenstelling tussen geweten en recht ontstaat

Kerk vs. Staat wordt echter opgeheven door Reformatie van Luther; omdat de mens door zichzelf bestemd is tot vrij te zijn, bevrijdt hij het persoonlijk geweten van de pauselijke

autoriteit en vormt zo de grondslag voor een Staat die steunt op individuele vrijheid en gelijkheid.

Wordt voltooid tijdens de Verlichting en de Revolutie.

Volgens Hegel is het Verlichtingsideaal in wezen het vrijheidsideaal van het christendom. Hegel beschouwt eigen periode als een soort einde van de geschiedenis; een voltrekking van de evolutie (zeggen sommigen, maar anderen ontkennen dat, dus moeilijk te plaatsen wat er na Hegel gebeurt met de geschiedenis)

Hoofdstuk 6: 19de-eeuwse filosofie in de ban van Hegel

1. De paradox van de hegelianenHegel bouwde een speculatief systeem op door middel van een subtiel begrippenspel dat wereldvreemd, gesloten en definitief overkomt.

Na Hegel ontstond een reeks denkers die (in tegenstelling tot Hegel) bijna op journalistieke wijze voor de toekomst schrijven, voor het brede publiek en in nauw contact met het wereldgebeuren.

Deze ideeën tastten ook een groot deel van de gevestigde waarden aan die Hegel voordien nog in ere hield, vooral het traditionele christendom en de bestaande politieke, sociale en economische structuren.

Links-hegelianenDenkers (jong-hegelianen/links-hegelianen) ontwikkelen ideeën vanuit Hegels werk maar radicaliseren deze zodanig dat een afbraak van Hegel het gevolg is.

Aanval op godsdienstige visies van Hegel door;

Feuerbach Strauss Kierkegaard

Aanval op huidige maatschappelijke structuren door;

Marx

Aanval op traditionele waarden door;

Stirner

Er waren echter ook rechts-hegelianen die Hegels visie volgden. Ze verdedigden Kerk en Staat en bekleedden leerstoelen aan universiteiten. Desondanks had deze conservatieve tegenbeweging weinig invloed.

Val van de Restauratie en het Ancien RégimeTen gevolge van de 19de eeuwse industrialisatie kreeg de impact en het aanzien van de wetenschap een massakarakter. Revoluties zijn geen ideologische wensdromen meer maar feitelijk onafwendbaar onder impuls van de jong-hegelianen.

Met de revoluties van 1830 en de dood van Hegel in 1831 werd het Ancien Régime begraven.

Leerlingen van Hegel waren tegelijk revolutionair én hegeliaans omdat Hegels geschiedenisvisie een theorie van wording en ontwikkeling is, waarin omwenteling en revolutie onmisbaar zijn; met de nieuwe maatschappij onder invloed van de industriële revolutie, moest het beeld dus veranderen.

Religie en maatschappijordening staan centraal in Hegels werk en hij meende dat die filosofie een goede greep had met de werkelijkheid. De leerlingen vonden dat echter niet.

2. De aanvallen op Hegels christendom2.1 Feuerbach (1804-1872)Volgens Feuerbach mist Hegels begrippensysteem alle contact met de werkelijkheid omdat deze uitgaat van de theologie. De nieuwe filosofie moest zich niet met God bezighouden maar met de mens aandacht voor zintuiglijkheid en medemens

Feuerbach buigt de filosofie van het Absolute (de theologie) om tot de filosofie van de mens (een antropologie de mens als individu waarvan de meest reële relatie de liefde is

Publiceert in 1841 ‘Das Wesen des Christentums’ waarin hij zijn antropologie voorstelt als de eigenlijke kern van de godsdienst ontwikkeling van godsdienst is het groeien van inzicht dat de mens zichzelf als hoogste voorwerp van inzet en verering moet stellen; God als projectie van mens: we creeeren een vreemd wezen die eig een weerspiegeling is van onzelf. Godsdienst als zelfbewustzijn van de mens

Predikaten/eigenschappen die mens in godsdienst vastlegt, zijn in feite eigenschappen die mensen bij zichzelf als positief ondervinden. God is eig een mens zonder beperkingen die oneindig kan denken en voelen.

Historische visie komt sterk overeen met dat van Hegel. Religie en zijn ontwikkeling is een noodzakelijk gegeven in de groei van de mens tot zelfkennis. Gaandeweg schrijft de mens steeds meer ideale kenmerken aan zichzelf toe, ipv aan God; dit leidt tot een oplossen van het Godsbeeld en de realisatie van een ware antropologie.

Antropologie en godsdienstopvatting hadden een onmiskenbare invloed op Marx.

2.4 De aanval op Hegels maatschappijvisie: Karl Marx (1818-1883)Is er (net zoals Hegel) van overtuigd dat de wereld onderworpen is aan dialectische ontwikkelingswetten waar het menselijk individu geen greep op heeft.

In tegenstelling tot Hegel, die de staat ophemelt, ziet Marx de staat als een mechanisme waarmee de sterken hun machtspositie handhaven. Neemt in zijn “Kritik der Hegelschen Rechtsphilosophie” afstand van (sommige) ideeën van Hegel.

In Parijs komt hij in contact met de franse socialisten, maar bekritiseert hun maatschappijvisies als ‘te subjectief’.

Publiceert in 1848 samen met Engels zijn beroemde “Manifest der kommunistischen Partei”.

Publiceert in 1859 “Zur Kritik der politischen Oekonomie”

Is in 1864 medestichter van de Eerste Nationale

Publiceert in 1867 het eerste deel van “Das Kapital”, na zijn dood publiceert Engels het 2de en 3de deel

Engels werd vanaf 1844 sterk beïnvloed door Marx, maar legde een sterkere nadruk op de metafysische aspecten van het dialectisch materialisme als grondslag van de filosofie en dus op de fenomenen van de natuur, terwijl Marx’ hoofdinteresse de mensheid is.

Algemeen overzicht van de leer

a. Filosofie als praxisFilosofie mag geen theorie blijven; ze moet ageren voor maatschappijverandering

b. Het dialectisch materialismeDe wereld is voortdurend in ontwikkeling. Volgens Marx is dit echter een evolutie van de materie, in tegenstelling tot Hegel die dit als een ontplooiing van de geest zag. Marx was dus een materialist, maar nam afstand van het ‘vulgair materialisme’ dat ervan uitging dat de werkelijkheid alleen kon verklaard worden aan de hand van mechanische, fysische wetten.

Die werkelijkheid kent volgens hem discontinue overgangen (ipv continue ontwikkeling volgens Hegel) die het resultaat zijn van de conflictwerking tussen tegenstrijdige krachten.

c. Het historisch materialismeMisleidende benaming, zou beter ‘de economische theorie van de geschiedenis’ getiteld zijn. Gaat ervan uit dat verandering en ontwikkeling van de maatschappij gebeurt op grond van objectieve wetten. Maakt het onderscheid tussen;

Infrastructuur: de onderbouw, de economische, reële basis van de maatschappij Superstructuur: de bovenbouw, de juridische en politieke takken

‘Bewustzijn’ is volgens Marx het beeld dat een mens of maatschappij door middel van voorstelling en begrippen over zichzelf ontwerpt; dit bewustzijn is meestal vals omdat het geen resultaat is van wetenschappelijke analyse en dient om zichzelf te rechtvaardigen.

Wat mens van dier onderscheidt, is dat de mens zijn bestaansmiddelen produceert. Hierdoor ontstaan sociale relaties, zoals de arbeidsverdeling. Als er zich grondige veranderingen voordoen in de productiewijzen, zullen ook de sociale relaties, instituties en denkbeelden wijzigen.

d. Economische theorieDe grondslag van de marxistische economische theorie is de opvatting over de waarde van economische goederen (cf.. Ricardo); de mate waarin het menselijke behoeften bevredigt.

Deze goederen moeten ook ruilbaar zijn (lucht is niet ruilbaar). Ze hebben allen gemeenschappelijk dat ze het resultaat zijn van menselijke arbeid, daarom kunnen ze dus geruild worden.

Arbeidswaardetheorie: naarmate de productiviteit onverbiddelijk toeneemt, wordt de waarde van een goed kleiner, aangezien de arbeidstijd om het te produceren inkort.

Uitbuitingstheorie: In een kapitalistische maatschappij is ook arbeid een economisch goed met een waarde. De arbeider is verplicht deze te verkopen aan de kapitalist, omdat hij geen andere goederen bezit. De waarde van de arbeid ligt dus in de arbeidstijd nodig om arbeidsmiddelen te produceren. Gegeven dat productiviteit steeds toeneemt, zou de arbeidstijd moeten afnemen om dezelfde arbeidsmiddelen te produceren. De kapitalist laat de arbeider echter meer werken (dit kan door overaanbod op de arbeidsmarkt) en neemt de gerealiseerde meerwaarde (dus de uren dat de arbeider extra werkt) van die arbeid in beslag. Hierdoor kan hij zijn kapitaal uitbreiden en nog meer meerwaarde realiseren. De cirkel is rond.

De kapitalist is ten gevolge van de acumulatie van meer kapitaal (=machines) verplicht om (in competitie met andere kapitalisten) de arbeider steeds meer uit te buiten.

Uiteindelijk komt het kapitaal in handen van steeds minder kapitalisten, want de sterkeren slorpen de minderen op. Dat vergroot de tegenstelling tussen het kapitaal als onafh macht en de maatschappij zelf, die bijna volledig begint samen te vallen met degene die worden uitgebuit.

Interne contradictie van kapitalisme (vicieuze cirkel) leidt tot overproductie en crisis (want steeds minder mensen die dingen kunnen kopen, want uitgebuit); ineenstorting onvermijdelijk

Na deze ineenstorting, de overwinning van het proletariaat, ontstaat het socialisme, waarin de productiemiddelen beheerd worden door de staat. Uiteindelijk mondt dit uit in een klassenloze communistische maatschappij, waarin de staat opgeheven wordt en geen enkel mens nog aan een vreemde macht verslaafd is. De productie staat in dienst van de mens en de natuurlijke samenwerking, die verwrongen was sinds de arbeidsverdeling, kan nu naarboven komen.

c. De humanistische ondertoonMen voelt aan dat Marx de ellende van het proletariaat niet als historisch gegeven bestudeert, maar het op moreel gebied afkeurt.

Vervreemding van de arbeider tegenover;

Het product dat hij produceert (de kapitalist gebruikt de meerwaarde hiervan uiteindelijk tegen de arbeider)

De arbeid als activiteit (leidt tot fysieke uitputting en geestelijke verdwazing Zijn medemens (de kapitalist is zijn verdrukker en tegelijk zijn medemens)

Economische vervreemding (=fundamenteel)

Religieuze vervreemding is slechts een gevolg van economische vervreemding omdat religie in de eerste plaats de opium van het volk is, gecreëerd door het volk dat in zijn ellendige toestand naar godsdienst grijpt als troost.

Hoofdstuk 9: Filosofie in de negentiende eeuw

1. Arthur Schopenhauer (1788-1860) Tijdgenoot van jong-hegelianen, maar radicaal tegenstander van Hegel en het Duitse

idealisme

Als filosoof geen volgelingen, maar wel heel veel invloed gehad, zelfs op niet-filosofen Door en door pessimistische visie

1.2 De wereld als Wil en VoorstellingMaakt net als Kant onderscheid in tussen;

Ding an sich: de dingen op zichzelf, de objecten (“gekende”); noumena Zintuiglijke verschijnselen: hoe wij de objecten percipiëren (“verschijnende”); phenomena

Merkt net als vele anderen op dat Kant het Ding an sich als oorzaak van de fenomenen noemt, hoewel de categorie ‘oorzaak’ alleen op fenomenen van toepassing is (noumena zijn niet voor de mens toegankelijk dus kan er ook geen oorzakelijk verband aan toegeschreven worden)

Neemt de tweedeling van Kant over maar houdt er een andere interpretatie van het Ding an sich op na: het ding an sich is iets dat niet voor onze kennis toegankelijk is. Illustratie: We kennen ons lichaam als object en hebben ook directe toegang tot de innerlijke wil, die de handelingen van ons lichaam begeleidt. Die interactie is niet causaal, maar parallel (zie Spinoza) naast de totale, waarneembare werkelijkheid is er ook een andere, diepere werkelijkheid die de Wil is. Onze individuele wil is daar maar een klein stukje van, de rest van de ‘WereldWil’ kunnen we niet zien.

≠ Geist van Hegel die steeds in ontwikkeling is naar hogere redelijkheid

≠ zedenwet van Fichte die moraliteit impliceert

= de wil is een tomeloze drift die geen oorzaak noch doel kent; komt tot uiting bij individuele objecten

Die stroom is (ondanks de implicatie van “levensdrift”) doelloos; levende wezens worden echten gestuwd door een bestaansdrift die gericht is op zelfbehoud werkelijkheid is een gevecht van alles tegen alles

“Elk dier kan slechts voortbestaan door de vernietiging van andere levende wezens. Elk prooidier is het levende graf van duizend andere dieren en zijn zelfbehoud is een keten van folteringen (van andere dieren), tot de dood.”

Op het hoogste niveau (dat van de mens) ontstaat de rede; deze staat volgens Schopenhauer ook in functie van overleven.

Aangezien de wil onafhankelijk van het bewustzijn opereert, kan het subject gevoelens, strevingen en doelen hebben die hem niet bekend zijn, maar wel het gedrag sturen.

Seks is volgens Schopenhauer het ultieme doel van ons lichaam, dat evenwel niet aanstuurt op zelfrealisatie maar op het behoud van de menselijke soort, waarvan het individu simpelweg een instrument is.

“De geslachtsdelen zijn het brandpunt van de wil.”

1.3 De menselijke existentieOmdat de wil geen doel heeft, kan er nooit een bevrediging van het bereikte doel zijn eeuwig onbevredigde wil = ononderbroken onlust

Bron van Schopenhauers pessimisme

Enige, beperkte vorm van bevrediging is het reduceren van begeerte en dus van lijden (staat heel dicht bij boeddhisme)

We levens volgens hem in “de slechtste van alle mogelijke werelden” (in tegenstelling tot “de beste” van Leibniz), want moest de wereld nóg iets slechter zijn, zou hij ophouden met bestaan.

Vooruitgang bestaat niet, enkel de zinloze herhaling van ellende.

Irrationele wil van Schopenhauer Geist in ontwikkeling naar hogere redelijkheid van Hegel

1.4 Verlossing uit de hel?Om ten dele aan die Wil te ontsnappen is er slechts 1 mogelijkheid; kennis

Begeerte reduceren door zich los te maken van het streven om belangen te verwerven. Daartoe zijn 2 mogelijkheden;

Esthetische beleving: het belangeloos, passief aanschouwen van de natuur en de kunst Kennisverwerving: in de (theoretische) wetenschap

Zich richten op het algemene en het wetmatige dat erin tot uiting komt (cf.. Vormen van Plato), ipv richten op individuelen fenomenen en objecten.

Er bestaat slechts redding in het niets (cf.. het Nirvana in het boeddhisme) MAAR suïcide is geen redding, want de individuele wil is onvernietigbaar. Het zoeken van het niets zit in het inzien van de nietigheid van alle streven.

Ethiek van Schopenhauer: wijst de categorische imperatief af (de Wil heeft in zijn blindheid niets met moeten (Sollen) te maken)

Mensen streven geluk na, maar dit leidt vaak ten onrechte tot egoïsme: dat is gebaseerd op de foute notie dat wezens alleen op zichzelf bestaan.

Wij (en alle wezens) zijn slechts een uiting van een algemene Wil die in ruimte en tijd gedifferentieerd wordt. Het lijden dat we anderen toebrengen, brengen we dus eigenlijk ook aan onszelf toe.

Vorm van altruïsme dat hieruit voortvloeit kan enkel gezien worden als medelijden; het streven naar het reduceren van lijden bij anderen

Betrekt in zijn denken ook de dieren; samen met Bentham één van de eersten onder de westerse filosofen die dit doet.

2. Het positivisme= opvatting dat alle cognitieve (kennis-)problemen die de mens kan stellen enkel en alleen op te lossen zijn met de methodes van de positieve wetenschappen; maw door beroep te doen op ervaringsgegevens die aan de vereiste controles onderworpen zijn.

Zodoende is elke vorm van metafysica, speculatieve filosofie of theologie dus volstrekt waardeloos.

Voornaamsten Engeland: John Stuart Mill (1806-1873) Duitsland: Ernst Mach (1838-1916)

Amerika: C.S. Peirce (1819-1914); Pragmatisme

2.1 Het positivisme van Auguste Comte (1798-1842)In de strikte zin van het woord is hét positivisme die volgens Auguste Comte.

Alle kennis moet wetenschap worden.

Kenmerken van zijn theorie:

1. Stadia in de geschiedenis van de mensheid

a. Theologisch stadiumProblemen oplossen door te geloven in werking van bovennatuurlijke krachten;

Fetisjistische fase: geloof in vage natuurkrachten, magische voorwerpen of geesten Polytheïstische fase: krachten worden gepersonifieerd met een aantal goden Monotheïstische fase: krachten worden toegeschreven aan één almachtige God

b. Metafysisch stadiumVerschijnselen verklaren door middel van abstracte principes zoals substantie, vorm, levensbeginsel, einddoel (cf.. Grieken). Persoonlijk karakter van het Absolute verdwijnt

c. Positieve stadium Alles verklaren door middel van wetenschap. Op dit ogenblik zijn theologie en metafysica zinloos.

2. Classificatie van de wetenschappenFundamentele wetenschappen: wiskunde-astronomie-fysica- scheikunde-biologie-sociologie worden gerangschikt volgens dalende algemeenheid en stijgende complexiteit.

Elk van die wetenschappen is gebaseerd op de voorgaande; ze gebruikt de resultaten ervan en voegt er een aantal nieuwe aan toe.

Hiërarchisch; pas als de fysica haar positief stadium bereikt heeft kan ook de scheikunde haar positief stadium bereiken.

Sociologie is volgens Comte de laatste wetenschap. Deze moet de studie van de mens zijn, niet als individu maar als collectief organisme.

Hoopt dankzij die wetenschap maatschappelijke orde te herstellen, maar verwerpt echter alles dat naar socialisme ruikt; is een sterk conservatief denker (net zoals Hegel die ook de regeringen verdedigde)

3. Godsdienst van de mensheidMet een concrete organisatie (in tegenstelling tot die van Feuerbach die zuiver theoretisch bleef), gebaseerd op zijn leer en geïnspireerd door de hiërarchie van de Katholieke Kerk met hemzelf als soort van opperpriester.

Positivisme van Comte verschilt dus sterk van dat van Mill of Mach

2.2 Brits positivismeIntroductie in Engeland door MillPositivisme van Comte werd door John Stuart Mill bestudeerd en bekend gemaakt in Engeland.

a. Psychologie als basiswetenschapVolgens Mill moesten alle disciplines gefundeerd zijn op de psychologie; ze bestudeert immers onze bewustzijnsinhouden, onze ervaringen en de verbindingen daartussen.

Publiceerde in 1843 “A System of Logic”: Logica als instrument om de eigenschappen van die verbindingen te onderzoeken, met de nadruk op de inductieve logica

b. PaternalismeEen van de basisauteurs van het (politiek) liberalisme: omwille van iemands welzijn tegen zijn eigen wil ingaan; dit is aanvaardbaar tegenover onmondige kinderen en mentaal gestoorden. Echter nooit tegenover wilsbekwame volwassenen, omdat;

Niemand beter weet dan het betrokken individu of en in welke mate het onder een paternalistische beslissing leidt

Niemand is meer betrokken bij dat lijden van het individu dan het individu zelf.

Paternalist handelt niet enkel onwetend maar ook ongevoelig, omdat hij de gevolgen van zijn beslissing niet aan den lijve moet ondervinden.

Opmerking: een arts moet bijvoorbeeld wel die zieke de gevolgen van zijn aandoening uitleggen maar mag hem niet forceren tot medicatie of therapie. (basis van ethiek en informed consent)

c. Gelijkheid van man en vrouwVerdedigt een volledige gelijkberechtiging van man en vrouw en steunt daarbij op utilitaristische argumenten

Utilitarisme van BenthamOp het vlak van ethiek werd Mill sterk beïnvloed door zijn leermeester, Bentham.

Bevordering van geluk centraal: volgens de ethiek van Bentham waren handelingen die het geluk vermeerderen moreel positief, en handelingen die het lijden vermeerderen moreel negatief (anders dan Kant, die zocht naar morele principes die men plichtmatig moest volgen)

Het grootst mogelijke geluk voor het grootst mogelijke aantal mensen

Consequentialisme: niet algemene beginselen zijn belangrijk, maar wel de gevolgen van de handelingen met betrekking tot geluk en lijden; ook dieren zijn hieraan onderhevig omdat het enige criterium voor utilitarisme de mogelijkheid tot ervaren van pijn is.

“The question is not Can they reason?, nor Can they talk?, but Can they suffer?”

Ook voorstander van recht op vrije meningsuiting, gelijkheid van rassen, geslacht, religie, ideologische opvattingen en handelsvrijheid.

‘Survival of the fittest’ van Spencer (1820-1903)Was aanvankelijk geïnteresseerd in het oplossen van technische problemen (aanleggen van spoorwegen bv)

Had op filosofisch vlak ideeën analoog aan die van Charles Darwin, maar paste evolutionaire denken toe op wetenschappen, sociale en politieke geschiedenis, de moraal.

Filosofie moest zich volgens hem niet inlaten met onoplosbare problemen maar eerder de kennis die we wel hebben zo goed mogelijk trachten te ordenen volgens een overkoepelend beginsel; de wet van de evolutie.

Verzette zich fel tegen vormen van staatssocialisme, want wilde maximale individuele vrijheid.

Recht op vrijheid van individu staat voorop (zowel economisch als politiek als ethisch)

Sociaal-darwinisme, dat stelde dat ongebreidelde economische competitie in the long run vooruitgang en meer welvaart voor iedereen brengt, kan men correcter benoemen als Sociaal-Spencerisme.

Hiervoor kreeg hij veel bewondering van de kapitalisten in de VS, maar veel kritiek in eigen land, omdat ze hem verweten blind te zijn voor de grote nadelen die de industriële revolutie en de laissez-faire economie met zich meebrachten.

4. OvergangsfilosofenIn de 2de helft van de 19de eeuw komen enkele denkers naar voor die in tegenstelling tot hun voorgangers niet poogden een totaalfilosofie te ontwikkelen maar eerder reflecteerden en reageerden op de situaties ontstaan uit de opkomst van de nieuwe wetenschappen.

Hun denken heeft betrekking op het statuut van die wetenschappen (zoals de neo-Kantianen en Dilthey) of poogt algemeen filosofische inzichten te brengen die onder meer door de nieuwe gegevens geïnspireerd worden (Bergson).

Antipositivisme: deze wijsgeren zetten zich af tegen de stelling van Comte dat men de werkelijkheid door één enkele wetenschappelijke methode kan kennen en zijn een bemangrijke schakel geweest tussen de positivisten van de 19e eeuw en de anti-positivisten van de 20e.

4.3 Vitalisme, Bergson, DrieschBergson

Belangrijkste Franse tegenstander van het postivisme Werd (in tegenstelling tot bovenstaande Duitsers) niet geïnspireerd door literatuur en

geschiedenis, maar door biologie Was geboeid door evolutietheorie van Darwin, maar vond deze te mechanistisch Zette zijn eigen visie uiteen in “L’évolution créatrice” (1907)

Introduceerde een nieuw dualisme: dode materie vs. Leven

Dualisme van Descartes dat onderscheid maakte tussen materie en geest

Volgens Bergson is dode materie het studieobject van de natuurwetenschappen en heeft het de volgende kenmerken;

Statisch: eventuele beweging is continue (en omkeerbaar) en compleet voorspelbaar “Le temps” is de fysische tijd waarin die beweging gebeurt Deze tijd wordt gemeten met instrumenten zoals uurwerken Wordt beheerst door volstrekt mechanicisme en determinisme: alles ligt vooraf vast, elke

beweging heeft zijn noodzakelijke oorzaken en gevolgen, er is geen vrijheid.

Het levende is volgens Bergson niet te vatten met natuurwetenschappen.

De “élan vital” (scheppingsdrang) is niet-deterministisch, spontaan en veroorzaakt volledig vrije beweging die niet voorspelbaar noch meetbaar is in de fysische tijd.

Deze “élan vital” heeft hij (foutief) besloten uit de observatie dat evolutie steeds in stijgende lijn verloopt naar hogere complexiteit, betere beheersing van de omgeving en rijkere creativiteit, die als toppunt de mens heeft.

Naast die 2 types van werkelijkheid onderscheidt Bergson bij de mens ook 2 wijzen van denken;

Intellect: aangepast aan het deterministisch aspect van de natuur Intuition: deze zou in staat zijn “l’élan vital” te achterhalen

Hij maakt een onderscheid tussen de wetenschappen (voorwerp van intellect) en daarnaast een nieuwe soort metafysica waarin de intuïtie zich kan uitleven.

Hoewel Bergson zichzelf geen vitalist noemde, kunnen we hem wel zo beschouwen, omdat hij ervan uit ging dat het leven niet te verklaren valt op grond van fysische en chemische wetmatigheden.

DrieschPoneerde zichzelf duidelijk als vitalist

Omdat levende wezens over zekere emergente eigenschappen (hogere kenmerken) beschikken waarvan het ontstaan niet causaal te verklaren is, verschillen zij radicaal van gewone fysische objecten.

5. Wetenschap en ethica. Friedrich Nietzsche (1844-1900)Nietzsche is eerste grote denker die tot het volle bewustzijn gekomen is van de wereldbeschouwelijke implicaties van de wetenschappelijke ontdekkingen van de 19de eeuw, en die daar drastische conclusies uit getrokken heeft.

5.1 AfbraakGod is doodDe materialistische zienswijze betekende meteen ook het einde voor het godsgeloof. De zelfverheerlijking van de mens, die zich als einddoel van de schepping ervaart, komt tot verval. De wereld (en dus ook de mens) heeft geen zin, geen doel meer en alles gebeurt toevallig.

BestaansnutCopernicus rukte onze planeet uit het centrum van het universum, Darwin reduceerde de mens tot diersoort die per toeval bestaat.

Pogingen van godsdienstige aard om de mens als een verheven wezen af te schilderen gefaald

Ook pogingen van niet-godsdienstige aard (de mens als bezitter van menselijke waardigheid) stuiten in de wetenschap op het feit dat het bestaan van de mens een accidenteel, kortstondig fenomeen is.

Hoe hoog de mensheid zich ook ontwikkelt, ze zal nooit overgaan tot een “hogere orde”(itt tot wat Bergson bv zei)

Noch in God, noch in de wetten van de kosmos is er dus enige grond voor waarden, normen, doel, zin, verantwoordelijkheid, enz.

De redeDe moderne wetenschap elimineert het dualisme en dus ook de geest, wat de mens zou onderscheiden van dieren.

De rede die de mens zou bezitten, zijn zelfregulering door de rede, wordt eveneens door de geringste organismen tot stand gebracht, en beter, betrouwbaarder.

NihilismeConsequenties van de wetenschappelijke feiten: er is geen God, de mens is geen geprivilegieerd wezen en hij is niets dan een lichaam.

Er zijn dus geen heteronome normen of waarden, geen autonome plichten of verantwoordelijkheden, geen hoop op een gouden toekomst en geen verwachting van bevrediging in het heden.

Nietzsche heeft ook minachting voor diegenen die (nu godsdienst totaal overbodig blijkt) een soort van ‘mensheidsdienst’ willen introduceren: de mens heeft niets dan zijn lijf en de aarde; laat hij daar dan ook trouw aan blijven.

Godsdiensten, en dan vooral het Christendom, zijn sublimaties voor de onmacht van diegenen die dit leven niet aankunnen.

Uit afgunst jegens de sterkeren beeldt men zich in dat men hen later (in het hiernamaals) zal overtreffen als men hier zijn zwakheid ten volle beleeft.

Wetenschap, positivisme en relativismeAanvankelijk had Nietzsche vertrouwen in de resultaten van de wetenschap (positivistische houding), maar dit slaat langzaam om in een vorm van relativisme. Als de mens een wezen is dat in het biologisch ontwikkelingsproces ontstaat en poogt te overleven, zijn ook zijn kenacten (gedragingen) slechts een middel om dit leven in stand te houden. Het beeld dat de mens zich van de wereld vormt, staat in functie van die strijd om zelfbehoud en er is geen garantie dat het adequaat de werkelijkheid zou uitdrukken.

5.2 De positieve bijdrageIn tegenstelling tot Stirner (die aanneemt dat de mens voor zichzelf en volgens zelfbepaalde waarden kan leven) baseert Nietzsche zich op een antroplogie, een mensvisie, die de zwakheid van de mens als gegeven maar ook als fundamentele moeilijkheid neemt. Hij is het met Schopenhauer eens dat het leven een lijdensweg is, maar vindt niet dat afstand doen van alle begeerte een oplossing hiervoor is.

Hoewel Nietschze objectief geen criterium kan vinden dat de mens onderscheidt van het dier, meent hij dat de mens toch speciaal is.

Het dier heeft namelijk instinctieve gedragspatronen waardoor hun reacties op probleemsituaties bij voorbaat vastliggen. De mens heeft die trefzekere aangepastheid niet omdat hij “het nog niet vastgelegde dier” is. “De mens is zieker, onzekerder, veranderlijker, minder vastgelegd dan om het even welk ander dier: de mens is het zieke dier (das kranke Tier.”

Het echte probleem van de mens is dus dat hij alle richtingen op kan; hij is op de toekomst gericht.

De wending naar de positieve bijdrage ligt erin dat Nietzsche deze ambivalentie als een uitdaging ervaart. De mens wordt voor zichzelf een opgave: het dient zichzelf te herscheppen tot

Uebermensch. Dit is geen eindstadium van de evolutie maar een opgave die men zich stelt. Het is een mens die volmondig “Ja!” zegt tegen het leven zoals het is, met alle tegenstrijdigheden en nutteloosheid die het met zich meebrengt.

Na zijn destructie van alle gevestigde waarde komt Nietzsche toch tot een positieve bijdrage, mede door de cultuurwetenschappelijke pool van zijn persoonlijkheid, zijn affiniteit met bepaalde aspecten van de Griekse cultuur en zijn enorme bewondering voor de scheppingsdrang van de kunstenaar.

5.3 Invloed

Op filosofen van de 20ste eeuw (existentialisten, structuralisten en postmodernisten) Op schrijvers (Rilke, George, Morgenstern, Freud, Tillich) Op “de dood van God” Op het nihilisme De Uebermensch Het onderscheid tussen het Apollinisch en Dionysisch element in de Griekse cultuur De twee types moraal (slaven- en herenmoraal)

Hoofdstuk 10: De twintigste eeuw tot de ‘golden sixties’

(+)Door wetenschappelijke ontdekkingen en technologische vooruitgang van de 19de eeuw groeide een mentaliteit die er alle vertrouwen in had dat technologie en wetenschap alle mogelijke problemen die zich in de toekomst zouden stellen voor de mensheid van de baan kon helpen; het wetenschappelijk-technologisch optimisme (WTO)

(-)Die periode kende echter ook twee wereldoorlogen met miljoenen slachtoffers, een bewapeningswedloop die de wereld in een kapitalistisch en een socialistisch blok verdeelde, met daarbuiten een 3de en zelfs 4de wereld. In het interbellum zette de economische crisis van de ‘30s een domper op het optimisme.

De wijsbegeerte van toen had echter weinig voeling met de reële wereld en boog zich vooral over de vraag hoe wetenschap zich verder kon en moest ontwikkelen, rekening houdend met bovengenoemde crisissen. Hierin kan men 2 grote stromingen onderscheiden op basis van geografie, alhoewel ze wel allebei begonnen zijn in het duits taalgebied:

Angelsaksische (Analytische) filosofie Continentale (Fenomenologisch-historische) filosofie

1. Het logisch empirisme (UK)Verdiepte voortzetting van het positivisme van de 19de eeuw, wordt ook wel het logisch positivisme of neopositivisme genoemd

1.2 Wegbereidersc. Ludwig Wittgenstein (1889-1951)Ging ervan uit dat wat men in de wiskunde en de logica had geleerd, ook op de taal kon toegepast worden. Opgesplitst in Wittgenstein I en II. Hier bespreken we Wittgenstein I.

Volgens hem zijn alle oordelen opgebouwd uit atomaire oordelen. Ieder samengesteld oordeel is een ‘waarheidsfunctie’ van die atomaire oordelen; de waarheid hangt dus geheel af van hoe de atomaire oordelen gecombineerd zijn en of deze al dan niet waar zijn.

a. Sommige samengestelde oordelen zijn altijd waar: de waarheidswaarde hangt niet af van de delen

Oordelen die logisch waar zijn, noemt hij tautologieën; Negaties van die oordelen zijn contradicties

Deze oordelen zeggen ons echter niks over de wereld; hun waarheidswaarde staat a priori vast en zijn dus eigenlijk sinnlos; ze hebben geen empirische betekenis.

b. Daarnaast zijn er samengestelde oordelen waarvan de waarde wel afhangt van hun samengestelde delen. Dit zijn oordelen met betekenis. Welke betekenis deze is, hangt af van de context. Deze zeggen wel iets over de wereld.

Deze elementaire oordelen zijn een aaneenschakeling van namen die overeenkomen met dingen uit de werkelijkheid. Een atomaire zin is dus een afbeelding (Bild) van een toestand (Sachverhalt), omdat een aaneenschakeling van namen een aaneenschakeling van dingen beschrijft.

Een atomair oordeel heeft betekenis als het de afbeelding is van een mogelijke toestand (waar of niet waar).

Een feit (Tatsache) bestaat uit het zich effectief voordoen van één of meer Sachverhalte.

De verzameling van alle ware zinnen, is de natuurwetenschap

De wereld is een verzameling van feiten, niet van dingen

Wellicht is zijn visie op de wereld ontsproten uit zijn inzicht in de taal. Uit dat beeld van de werkelijkheid volgen enkele conclusies;

1. Er zijn 2 soorten oordelen:

Die waarbij men uit de structuren zelf kan opmaken of ze waar zijn; tautologieën (analytische zinnen)

Die waarbij dat niet het geval is (synthetische zinnen)

2. Het onderzoeken van de betekenis en van de waarheid van oordelen kan enkel door die letterlijk aan te wijzen gebeuren, aangezien je het atomaire oordeel niet verder kan opsplitsen (om te bewijzen dat het woord “koe” doelt op het dier, moet men ook effectief een koe aanwijzen als bewijs); bijgevolg kunnen toestanden (die gebaseerd zijn op de waarheid van afbeeldingen) enkel waar bewezen worden door deze aan te tonen (een stier is slechts een stier als men ziet dat het een mannelijke koe is).

3. Een combinatie van namen die niet naar een ding verwijzen is een Scheinsatz (schijnoordeel) en is onzinnig. Er zijn dus;

Onzinnige uitspraken (scheinsatz) Uitspraken die empirisch zinledig zijn omdat ze altijd waar of vals zijn (tautologieën) Uitspraken die empirisch zinvol zijn, omdat ze naar een mogelijke toestand verwijzen

4. Aangezien men alle toestanden in een oordeel kan uitdrukken zodra men namen voor die dingen vastgelegd heeft, kan alles wat gedacht kan worden (mogelijke toestanden) ook gezegd worden

Doel van filosofie is niet zinnen uitspreken (dit doet de wetenschap) maar de betekenis ervan te verhelderen

5. Relaties tussen zinnen en toestanden kunnen niet gezegd maar enkel aangetoond worden. Wat men probeert te zeggen over wat men niet kan vatten is dus zinloos (metafysica)

6. De wereld is waarover men helder kan spreken. Zaken waar men niet over kan spreken horen niet tot de feitelijke, kenbare wereld.

“De grenzen van mijn taal zijn de grenzen van mijn wereld.”

7. Het werk van Wittgenstein besluit dat het eigenlijk zelf onzinnig is.

“Waarover men niet spreken kan, daarover moet men zwijgen.”

Citaten“De wereld is alles wat het geval is (zich voordoet).”

“De wereld is de totaliteit van de feiten (Tatsachen), niet van de dingen.”

“Wat het geval is, het feit, is het bestaan van toestanden (Sachverhalten).”

“Een toestand is een verbinding van voorwerpen (zaken, dingen).”

“De meeste zinnen en vragen die over filosofische zaken geschreven werden, zijn niet vals, maar onzinnig […] En het is niet verwonderlijk dat de diepste problemen eigenlijk geen problemen zijn.”

“Een naam staat voor een ding, een andere voor een ander ding en onder elkaar zijn ze verbonden, zo stelt het geheel – als een levend beeld – de toestand voor.”

“Om te kunnen zeggen “P is waar” (of vals) moet ik vastgelegd hebben onder welke omstandigheden ik P waar noem en daarmee leg ik de betekenis van P vast.”

“De totaliteit van de ware zinnen is de totale natuurwetenschap.”

“Het doel van de wijsbegeerte is de logische verheldering van de gedachten. De wijsbegeerte is geen leer maar een activiteit.”

“Alles wat ‘überhaupt’ gedacht kan worden, kan helder gesproken worden. Alles wat kan worden uitgesproken (gezegd) kan helder uitgesproken (gezegd) worden.”

“De elementaire zin bestaat uit namen. Hij is een samenhang, een aaneenschakeling van namen.”

“Tautologie en contradictie zijn betekenisloos (sinnlos).”

“De zin is een waarheidsfunctie van de elementaire zinnen.”

1.3 Filosofie van de Wiener KreisAlgemene karakteristiekenPoging tot verheldering van ideeën van empiristische en positivistische oorsprong, vertrekkend vanuit logica en begrippen die op Wittgenstein zijn geïnspireerd.

‘Metafysica’ is volstrekt waardeloos; alle waardevolle kennis is ofwel;

Logico-mathematisch Gestoeld op waarneembare gegevens

Kwamen tot volgende stellingen;

1. De taak van de filosoof is de analyse van de taal; in de eerste plaats te taal van de wetenschappen. Hij moet bijdragen tot verheldering van die begrippen en het elimineren van metafysische uitspraken

2. Logica en wiskunde vormen 1 eenheid en hanteren dezelfde methode. De proposities hieruit zijn analytisch en a priori; zij leren ons niets over de wereld.

3. Wiskunde en ervaringswetenschappen verschillen wezenlijk van elkaar, maar buiten die 2 is er geen derde waardevolle kenactiviteit mogelijk.

4. Men kan een betekeniscriterium opstellen om zinvolle uitspraken te onderscheiden van de zinledige (metafysische) uitspraken.

5. De ervaringswetenschappen vormen een eenheid. De proposities hieruit zijn synthetisch en a posteriori.

2 ‘voornaamste’ kenmerken van Wiener Kreis:

Betekeniscriterium Eenheidswetenschap (niet kennen)

BetekeniscriteriumFilosofie van Wiener Kreis is in de eerste plaats een filosofie van taal. De communicatie (hoe kennis wordt medegedeeld) staat dan ook centraal.

Noemt men ook wel het verificatiecriterium, is bedoeld om het onderscheid te maken tussen proposities die wel cognitieve betekenis hebben en andere die dat niet hebben. (dus kan met die begrippen iets worden gezegd over de werkelijkheid of niet)

Begrippen uit de theologie en metafysica voldoen niet aan dit verificatiecriterium.

1. Eerste formuleringDoor Schlick: “Een oordeel heeft voor mij alleen betekenis als het een observeerbaar verschil uitmaakt (in de waarneembare gegevens) of het al dan niet waar is.”

“Verificatie” bestaat in het controleren van de waarheid of de valsheid van een oordeel op grond van observatie.

Probleem: simplistische opvatting van wat verificatie is

2. Herformulering binnenin de taal“Een oordeel heeft alleen betekenis als het logisch deduceerbaar is uit een eindige klasse van observatiezinnen.”

Probleem van “controle” wordt geëlimineerd door de observatie-oordelen in de taal vast te leggen.

Probleem: algemene uitspraken (bv alle elektronen hebben een negatieve lading) kunnen niet aangetoond worden (want je kan nooit alle elektronen controleren)

Dus probeerden dan falsificatie te gebruiken, maar wat met: er is minstens 1 planeet met intelligente wezens.

3. Herformulering van CarnapVanaf nu nadruk niet meer op zinvolheid van oordelen, maar ook op die van begrippen.

Dispositiepredicaten: drukken uit hoe een object in een bepaalde situatie zal reageren (bv ‘oplosbaar’ als eigenschap kan je niet zomaar zien, maar wel als je het voorwerp in een bepaalde situatie brengt) conditionele definitie

Verzwakte vorm van verificatie = confirmeerbaarheid want door inductie kan geen enkele uitspraak 100 procent zeker zijn. Een oordeel is confirmeerbaar als observaties voorstelbaar zijn Verificatie wordt confirmatie

4. Carnap v2Uitbreiding om begrippen zoals “nulpunt” te kunnen bevatten (kan immers niet, want het nulpunt is niet echt te bereiken, maar is een axioma toegevoegd uit de fysica):

Twee soorten taal in de wetenschap

Theoretische taal waarin de theorie axiomatisch wordt opgebouwd Observatie taal waarin men de protocollen van observaties formuleert

Twee talen worden met elkaar verbonden via ‘correspondentieregels’: de vraag of ze in de theorie afleidbaar en definieerbaar zijn en of de empirische relevantie gegarandeerd is.

Begrippen zijn metafysisch of zinledig als ze overbodig zijn in een theorie, als ze dus geen toegevoegde waarde geven.

MAAR het betekeniscriterium is nu niet meer formuleerbaar voor wetenschappen die het axiomatische stadium nog niet bereikt hebben (dus mens-en cultuurwetenschappen)

5. Besluiten over het betekeniscriterium Formulering niet realiseerbaar Sommigen zeggen dat een betekeniscriterium geen nut heeft, maar hoewel de inductieve

logica niet kan verklaard worden, is er wel door de jaren heen een inductieve praktijk ontwikkeld, waardoor we nu op min of meer intuïtieve wijze een betkeniscriterium kunnen vormen.

Door een criterium worden wetenschappers ervan weerhouden termen uit te vinden die geen empirische ondersteuning hebben. Het zet hen ook aan telkens nieuwe pogingen te

doen de oude begrippen te verhelderen. Kan op 2 manieren: beter situeren van een begrip in de taal (logico-mathematisch) of een betere verbinding met observatiegegevens maken

Door communicatie komt er sws ruis. Communicatie verloopt immers over verschillende kanalen, waardoor de boodschap vele malen vervormd wordt. Niet alles wat gezegd kan worden, kan helder gezegd worden, maar men moet altijd proberen de helderheid te verhogen.

1.4 Karl Raimund Popper (1902-1994)Distantieerde zich van Wittgenstein en de Wiener Kreis

Was vooral geïnteresseerd in het onderscheid tussen wetenschappelijke theorieën en niet-wetenschappelijke theorieën (=demarcatiecriterium) waartoe eventueel metafysische systemen kunnen behoren. (dus niet in een betekeniscriterium of het oordeel of uitspraken al dan niet metafysisch zijn zoals Wiener Kreis)

Volgens hem is het criterium om wetenschap te onderscheiden van niet-wetenschap falsifieerbaarheid; echte wetenschap moet de mogelijkheid bieden beweringen af te leiden die door de feiten kunnen worden ontkend of bevestigd.

Wanneer de feiten de afgeleide bewering ontkennen, is de theorie gefalsifieerd. Wanneer de feiten de afgeleide bewering bevestigen, is de theorie bevestigd, maar

verstevigd (corroboratie) Er kan immers altijd een feit gevonden worden dat de theorie ontkent.

Inductie bestaat niet. Er is geen enkele procedure die toelaat een algemene bewering te bevestigen (als men 999 zwarte raven ziet is de bewering “raven zijn zwart” vrij sterk, maar sluit die niet uit dat de volgende raaf wit is)

Popper toonde dus aan dat een wetenschappelijke theorie risico’s moet nemen. Een theorie is des te meer waardevol naarmate ze meer risico’s neemt, wat dus wil zeggen dat hoe nauwkeuriger de theorie is, hoe meer dingen er fout aan kunnen zijn, hoe falsifieerbaarder, hoe sterker.

Aanhangers van specifieke theorieën (marxisme of psychoanalyse) neigen ertoe om, indien hun voorspellingen worden ontkracht, argumenten te vinden om de theorie toch te behouden (ad hoc argumenten). Hierdoor bewijzen ze echter dat de theorie niet falsifieerbaar en dus waardeloos is.

Problemen: 1) wanneer is een theorie gefalsifieerd? Als er een experiment uitgevoerd wordt die de theorie weerlegd? Hoe weet je dan wat betrouwbaarder is, de theorie of het experiment? 2) Misschien is slechts een klein aspect van de theorie fout, moet daarom de hele theorie verworpen worden? Als je dan dat aspect aan de theorie verandert, is dat dan geen ad hoc argument? 3) Het begrip corroboratie, betekent dat dat de theorie even onzeker blijft na falsificatie, of betekent het dat de theorie nu betrouwbaarder is?

Asymmetrie tussen verificatie en falsificatie is niet zo uitgesproken als Popper beweert

1.5 De Britse taalanalytische filosofieIn navolging van Wittgenstein I en Russel ontstond in de UK een vorm van filosoferen die moeilijk te benoemen is. “Britse Linguïstische Filosofie” is waarschijnlijk de beste benaming.

Wittgenstein II

1. InleidingWittgenstein meende na het schrijven van zijn “Tractatus” (Wittgenstein I) dat alle fundamentele filosofische problemen waren opgelost en trok zich terug in een dorpje in Oostenrijk om les te geven. Tijdens die afzondering kwam hij tot de conclusie dat een belangrijk deel van de “Tractatus” verkeerd was, en zodoende maakte hij opnieuw zijn intrede in de filosofie als docent aan Cambridge.

Hier ontstond zijn tweede grote werk “Philosophical Investigations” (Wittgenstein II) die al invloed in Engeland had voor de oorlog, waardoor men kan zeggen dat de liguistische filosofie zich tegen het einde van de jaren 30 ontwikkelde.

2. Afbraak van de Tractatus Wittgenstein I meende dat er één ideale taal bestond waarin alle kennis helder kon uitgelegd worden.

Wittgenstein II meent dat er een onbepaalbaar aantal types taal bestaan die enige verwantschap kunnen hebben maar veel verschillende functies die niets met elkaar gemeen hebben.

De ideale taal van de Tractatus was onderworpen aan een ordelijke hiërarchie (complexe uitdrukkingen op basis van vaste regels uit atomaire uitdrukkingen)

Wittgenstein II acht de begrippen ‘eenvoud’ en ‘complexiteit’ veelzinnig; er is geen criterium waarom bepaalde beschrijvingen van toestanden atomair zouden zijn en andere complex.

Volgens Wittgenstein I was de ideale taal een exacte taal

Wittgenstein II acht het begrip ‘exact’ te complex om met eenvoudige criteria vast te leggen

Aangezien de Tractatus geen stand houdt, kan ook de wereldvisie die hiermee gepaard ging geen stand meer houden, omdat die volledig door taalopvatting was bepaald.

DUS: Zijn fameuze Abbildungstheorie (Sachverhalt, Bild, etc.) laat hij volledig varen;

WANT: deze gaat immers uit van woorden zoals stoel of tafel, maar niet van uitroepen zoals “Help!”, “Water!”, “Vooruit!”, want welke dingen beantwoorden aan die uitroepen is niet te verklaren. Verder gebruiken we ook woorden voor dingen die er niet meer zijn (zoals bv namen van overleden mensen).

3. Nieuwe opvatting over de taalWittgenstein II ziet analogieën tussen taalgebruik en spelen;

Veelvuldigheid van talen en veelvuldigheid van spelen, in de zin dat er veel contexten zijn waar taal iets anders kan betekenen, net zoals er veel verschillende benodigdheden nodig zijn voor verschillende spelen

Veelvuldigheid van contexten kunnen enkel begrepen worden door wie thuis is in de taal/het spel

Voor beide begrippen kunnen geen overkoepelende definities gegeven worden, ze kunnen alleen in families gezet worden

Beide concepten kennen regels die gerespecteerd moeten worden. Om de taal of het spel adequaat te sreken/spelen, moet je die dus niet alleen kennen, maar in versch contexten kunnen toepassen (meer dan alleen grammatica dus)

Talen zijn in feite ‘taalspelen’ (Sprachspiele, language games)

Wetenschappelijke vraagstelling en het nut ervan hangt steeds af van de context waarin die gebeurt (vb. het is pas nuttig om vragen te stellen over de afstand tot de zon als men een standaardmaat als een meter heeft gedefinieerd).

“The meaning of a word is its use”

Er is een context (zowel intra- als extralinguïstisch) waarbinnen het taalfenomeen zich voordoet. Begrijpen van dingen is onmogelijk zonder aan die context te refereren.

4. Filosofie als taalanalyseMensen begrijpen de taal die ze hanteren over het algemeen vrij goed omdat ze die hebben moeten leren door steeds mee te doen aan de taalspelen (dagelijkse conversatie, opleiding, enz.); zodra mensen aan filosofie beginnen doen hebben ze de neiging om woorden uit dat taalspel te onttrekken en te gebruiken in een meer algemene betekenis.

De verwarring van categorieën die hierdoor optreedt is een voortdurende bron van inadequaat en onzinnig woordgebruik.

Wanneer men woorden buiten hun eigen taalspel gebruikt, gaat volgens Wittgenstein II “de taal met vakantie” (“Language goes on holiday”), dan ontstaan filosofische problemen.

De taak van de filosoof bestaat erin die schijnproblemen en schijnoplossingen weg te werken en die absolute woorden dus te ontmaskeren en te laten verdwijnen.

“De filosofie is een strijd tegen de beheksing van ons verstand door de middelen van onze taal.”

2. Fenomenologie en existentialisme2.2 Edmund Husserl (1859-1938)Zowel antirelativist als antipositivist

AntirelativismeWas overtuigd van de onhoudbaarheid van het psychologisme in de wiskunde (de opvatting dat de wiskundige entiteiten een spel van ons psychisme zijn)

Als hij aanneemt dat getallen echt bestaan, welk bestaan leiden zij dan? Zoekt verklaring diep in het bewustzijn (onderzoek van het bewustzijn; fenomenologie)

Elke bewustzijnsact heeft een intentionaliteit (acten zijn altijd gericht op bepaalde objecten)

Men denkt aan iets, men ziet iets, men voelt iets, men wil iets.

Bewustzijn kan gericht zijn op gevoelens, op kleuren, op objecten, maar ook op entiteiten

Entiteiten die men in de wiskunde bestudeert bestaan dus zeker, want ze beantwoorden aan een bepaald type van noodzakelijke gerichtheden van het bewustzijn

Hiermee meent Husserl het relativisme weerlegd te hebben

AntipositivismeAls men die intentionele acten analyseert, ken men tot een ‘Wessenschau’ komen: een inzicht in de essenties van de dingen.

Naargelang de types van inhouden van die dingen (gerichtheid op klank verschilt van gerichtheid op kleur, etc.) verschillen, kunnen ook de domeinen van soorten inhouden onderscheiden worden.

Dit geldt ook voor de inhouden die men in de wetenschap bestudeert (er is bv. een intentionele gerichtheid op het levende en daarnaast een gerichtheid op het ruimtelijke en kwantitatieve. Dus er is een intrinsiek verschil tussen biologie en fysica)

Er bestaan dus verschillende soorten wetenschappen

Er is wel degelijk een wijsbegeerte mogelijk met een eigen object: het zoeken naar de diepere eenheid van die verschillen in de fenomenologische analyse van de intentionele akten.

Transcendentaal egoEr is een kennend (ervarend) subject, een gekende (ervaren) inhoud en de relatie ertussen, de gerichtheid die van het subject naar de inhoud uitgaat.

Het kennend subject ziet, door onze retina) meestal slechts 1 aspect (vb. de bovenkant van een kubus) van een ruimtelijk object, toch heeft de intentionele act betrekking op het object als zodanig. We menen een kubus te zien en niet enkel de bovenkant ervan.

Dit is misleidend dus moeten we volgens de fenomenologische benadering afstand nemen van alle kennis die we al geleerd hebben over dat ‘object’. We moeten dus reducties toepassen; afstand doen van alle weten en enkel het wezenlijke zien. Dit is echter bijzonder moeilijk want dat impliceert dat we ons van alle kennis moeten ontdoen die we in onze cultuur geleerd hebben.

Een transcendentaal ego is een kennend subject dat erin slaagt zijn empirisch ‘ik’ (zijn persoonskenmerken) opzij te zetten en enkel rekening te houden met het ik als kennend subject. Wat Husserl hier exact mee bedoelt is echter onduidelijk.

2.3 Martin Heidegger (1889-1976)a. BasisinzichtenSchreef “Sein und Zeit” waarin hij grote verschillen toont met Husserl. Hij heeft nl. geen belangstelling voor de wetenschap (itt tot Husserl), maar is veel meer geïnteresseerd in het bestaan van de mens. Hij vindt, net zoals Hussler dat de intentionele relatie zeer belangrijk is, maar hij wil het over de totale contactname tussen mens en wereld hebben, niet alleen over kennend subject en gekend object. “Sein und Zeit” is dus een onderzoek naar de dimensies van de mens-wereld relatie en de wereld-mens relatie.

Kortom:

Spitst meer toe op de intentionaliteitsrelatie ipv aandacht aan de subject-pool Object-subject relatie is niet louter kennis, maar meer omvattend. Inhoud van de relatie

komt tot uiting in de vraag naar het ‘zijn van het zijnde’ Het onderzoek van het subject zal sws leiden naar het onderzoek van dat ‘zijn’ Subject is nu de totale mens, ipv kennend subject

Subject-object relatie wordt mens-wereld relatie

zijn werk verschilt radicaal van andere wijsgeren want hij beschrijft de relatie met een affectieve en praxisgerichte toon, als gevolg van het verbreden van de intentionaliteitsrelatie

Illustratie door metafoor van het huis: je relatie met het huis waar je in opgegroeid bent, is niet zomaar een kennisrelatie, je bent er met heel je wezen in geïnteresseerd. De dingen in je huis zijn niet zomaar dingen, ze hebben een affectief en praktisch karakter. Het huis zorgt ook voor verrijking, nl. door de mensen in het huis en door het verleden dat je ermee hebt. Door dat verleden kan er ook een besef van angst komen, omdat het ook allemaal eens gedaan zou kunnen zijn in de toekomst.

Als je het huis vervangt door de wereld, kan elke persoon er zich wel ergens in vinden (vandaar zijn succes). Het geeft onze fundamentele relatie met de wereld weer, en is dus de essentie van het ‘zijn’. Het is daarom een onthologie en geen antropologie. Hij syntheseert het kennis-, gevoels- en praxisaspect in de relatie met de wereld.

b. aanval op de wetenschap(1)o Tekenen van een breuk met vorig werk

- Belangstelling voor interpretatie van werken van anderen - Onvermogen eigen ontologie in woorden uit te drukken - Minder nadruk op ‘Dasein’ en pogingen om het Sein te doorgronden- ‘Zijn’ lijkt zelf activiteit te ontplooien - Richting intentionaliteisrelatie wordt omgekeerd: het zijn is nabij en vertrouwd, we

moeten het niet zoeken, we mogen het alleen niet ontvluchten

(2)o Onderscheid tussen 2 wijzen van denken

- Andenkende denken: aandacht betekent ingetogen; dingen als zuhanden ervaren- Rechnende denken: dingen slechts als vorhanden gekend- Denken van wetenschap en techniek en de gehele metafysica= oneigenlijk

Abstractie van de relatie die de dingen met het ‘Dasein’ hebben Splitsing object en subject: bestudeert de ‘zijnden’, maar vergeet het ‘zijn van de

zijnden’- Eigenlijk

‘zijn van het zijnden’ als hoofdthema

Nog niet aan het ‘echte’ denken toe: “het bedenkelijkste in onze bedenkelijke tijd is dat we helemaal nog niet denken”

c. Heidegger en de hermeneutiekIn tegenstelling tot Husserl en Kant die ervan uitgingen dat er een wetenschap bestaat en daar een hele theorie over maakten, zei Heidegger dat wetenschap te oppervlakkig is en het hem dus niet interesseerde. Volgens Heidegger zit er achter die fenomenen een zin verborgen die we moeten leren ontdekken: we moeten de fenomenen ‘duiden’. Fenomenen komen overeen met de symbolen van een tekst.

Het ‘zijn’ (de ‘zin’ of betekenis) kan zich aan het Dasein openbaren, maar daar is een Auslegung (uitleg) voor nodig.

Fenomenologie van Heidegger cf.. de methode van het interpreteren van teksten= ‘hermeneutiek’

Kan betrekking hebben op;

I. Literaire teksten: wat is de hoofdvraag die de schrijver wil mededelen?

II. Bijbelsteksten: wat gaat er volgens theologen schuil in de Openbaring van God?

Kan fout geïnterpreteerd worden in ander tijdkader

III. Juridische teksten: wat kunnen we in de huidige omstandigheden met die wettekst doen?

Hermeneutiek wordt door verbreding intentionaliteitsrelatie onderworpen aan extreme relativiteit

d) existentialisme en SartreAo Geen duidelijk omschrijfbare filosofische theorie: conglomeraat van ideeën van auteurso Gemeenschappelijke trekken en verschilleno Invloed van Nietzsche en Kierkegaard is gemeenschappelijko Ontstaan tussen de 2 WO, maar belangstelling pas in WOII o Sommigen door de fenomenologie geïnspireerd

- Sartre (1905-1980): Heidegger - Merleau-Ponty (1908-1961): Husserl - Niet bij Karl Jaspers (1883-1969) en Gabriel Marcel (1889-1973)- Fransen (Alexandre Korjèv 1902-1968): Hegler

o Ook literatuur en theologie Bo Problematiek: antinomie tussen de tendensen naar universaliteit en particulariteit

- Cognitieve houding: mens tgo wereld universaliteit Kennis alleen mogelijk wanneer men de veelvuldigheid van de gegevens reduceert

(algemene wetten en conclusies)- Theoretische mens: werkelijkheid slechts vatbaar in de mate waarin ze algemene structuren

vertoont- Emotioneel en praktisch: 1ste plaats individueel belijden

o Westerse denken: praxis een cognitief statuut proberen geven + subject identificeren met het handelende Ik - Ik in universaliteitseis van het theoretisch kennen opgenomen - Daardoor abstractie, verliest de karakteristieken van beleving en individualiteit - Reacties van existentialisme:

Individualiteit sterk benadrukken Cognitief gedrag linken aan emotieve en ethische houdingen Particuliere existentie als enige juiste

o Problematiek moet niet bestaan- Menselijk kennen heeft universele wetten en concepten nodig, maar vanzelfsprekend dat

emoties en handelen individueel beleefd wordeno Voornaamste thema’s van existentialisme

- De mens staat in de wereld als het enig wezen dat met zichzelf bezig is; het enige wezen voor wie het bestaan alles betekent, omdat hij de enige is die zich geconfronteerd voelt met de mog niet te bestaan

- Aangezien de existentie een met zichzelf bezig zijn is, is het ook iets dat van de mens uitgaat; mens in de wereld geroepen en bestaan is contingent (=niet noodzakelijk), maar eenmaal hier, moeten we het bestaan bevestigen

- Bestaan van de mens is een opeenvolging van ontwerpen: als actief wezen is hij op de toekomst gericht

- Lees p 339 bovenaanCo Jean Paul Sartre:o Prototype existentialisme o L’être et le néant:

- Theorie betreffende de fenomenen - Geen onderscheid tussen uiterlijke vertoning in innerlijke werkelijkheid, alleen fenomenen.

Het ‘zijnde zelf’ verschijnt.- Verzet zich wel tegen Berkeley: zijnde wel uitgedrukt in fenomenen, maar nooit volledig

o 2 vormen van bewustzijn (=waarvoor de fenomenen bestaan)- Pre- reflexief; meest courante: bewust zijn dat er iets voor ons staat- Reflexief: bewust worden dat IK iets beleef/ervaar - 2 polen: het zijnde dat ervaren wordt EN het ik dat het zijnde ervaart

o 1e pool: ervaren zijnde= être en soi dicht, geen interne splitsingsmogelijkheid, geen relatie tot zichzelf, zomaar en overtollig

o 2e pool: voor zich = être pour soi werkt in op de eerste, maar behoort niet tot die wereld en kan dus ook niet gedetermineerd worden erdoor DUS is vrij

- Vrijheid maakt kern menselijk bestaan: eerst existentie, dan essentie - Mens bepaalt zelf en dus verantwoordelijk voor zijn daden - Bewustzijn veroordeeld tot vrijheid: een verleden dat onze toekomst bepaalt, gedoemd om

verleden te nietigen Angst: oneerlijk zijn tgo onszelf en zeggen dat we gedetermineerd zijn

- Andere vorm van pour-soi: als we betrapt worden, kunnen we de blik van een ander op ons gericht voelen en krijg je gevoelens van schaamte (want een andere pour-soi ziet jou nu als object!): ik object, verlies essentie en vrijheid

Telkens via lichaam Fundamenteel conflictueel Liefde= poging vrijheid ander te bezitten, maar toch in tact laten (=contradictie) Vrijheid is niet onvoorspelbaarheid, want we handelen meestal door ons

fundamenteel levensproject dat tot uiting komt in onze keuzes Vrijheid is niet bandeloos of immoreel: gekoppeld aan verantwoordelijkheidsgevoel

Hoofdstuk 11: Filosofie in de tweede helft van de 20ste en het

begin van de 21ste eeuw1. Wijsbegeerte en maatschappijkritiek1.1 Algemene beschouwingena. Antinomieën Antinomie: tegenspraak die geen paradox is

1. Tussen cognitieve instelling en emotief-praktische instelling: behoefte om de wereld te kennen en behoefte een bevredigend leven te lijden; Hoe kunnen we dit doen? Ethische behoefte: men heeft gepoogd deze te vervullen met cognitieve middelen (theoretisch denken over hoe men moet leven), maar is te veralgemenend en zorgt ervoor dat het individu wegvalt

Tegenspraak tussen cognitie en ethiek (maar is mentale tegenspraak, hier kan men aan ontkomen, dus niet de ergste antinomie)

2. Tussen cognitieve instelling en politieke instelling: behoefte om macht te verdelen in de maatschappij; Hoe kan men heersen over een (door technologie) snel veranderende maatschappij?

Tegenspraak tussen cognitie en politiek (aan de greep van de wetenschap op de maatschappij is geen ontkomen)

b. Filosofische problematiek1. ‘Rationele’ maatschappijontwerpen

Na de Verlichting zag men in dat de experimentele methode het meest vruchten afwierp in de zoektocht naar kennis. Nu kon men zich afvragen of diezelfde methode een geschikt apparaat was om zowel de ethisch-politieke en cognitieve behoeften te bevredigen, dus om de menselijke samenleving te veranderen.

Het leverde onverwachts slechte resultaten op; een economisch liberalisme geleid door de ‘Onzichtbare hand’, noch een utopisch socialisme bleken leefbaar te zijn.

2. “Laisser aller”

De samenleving liet men dus beter op zijn beloop zonder rationele planning.

MAAR door de technologische revolutie werden automatisch belangrijke beslissingen afgedwongen door technologische ontwikkelingen.

DUS de moderne technologie liet het toe om onze rede te laten overwinnen over de natuur. Indirect is de maatschappij dus toch geordend met behulp van de rede. Het ideaal van de Aufklarung is toch nog werkelijkheid aan het worden.

3. De resultaten

Mocht de rede zo zinnig zijn als zij vaak werd gezien tijdens en na de Verlichting, zouden we ondertussen dan niet een hemel op Aarde geschapen hebben?

Het is evident dat de rede ons geen paradijs heeft bezorgd. De trends op het gebied van bewapening, leefmilieu en manipulatie van de mens door instanties die hem vreemd zijn (propaganda, reclame) leiden naar een wereld van zelfvervreemding en het vergeten van onze fundamentele doeleinden, met misschien wel onze totale vernietiging als gevolg.

1.2 Negatieve dialectiek; De school van Frankfurt Hierboven geschetste problematiek staat centraal in de kritische theorie of negatieve dialectiek van de Frankfurter Schüle; “Is de rede autodestructief?”

Werd tijdens WOII in de VS uitgewerkt en bereikte pas erna de brede massa onder leiding van Adorno, Horkheimer, Marcuse en Habermas.

a. Theodor W. Adorno (1903-1970)Wordt beschouwd als de “vader” van de Frankfurter Schüle

Volgens hem is de evolutie van de westerse cultuur sterk gestuwd door een idee (invloed van Hegel). Dit idee wordt gerealiseerd via de technologisch-economische processen (invloed van Marx)

Het ideaal dat de mens via de rede zichzelf kan bevrijden van de afhankelijkheid van de natuur, noemt hij het idee van “Herrschaft”; heerschappij van de mens over de natuur

Die rede moet men echter dialectisch benaderen, want ze is autodestructief; het arsenaal dat de mens hanteert om de natuur te onderwerpen keert zich uiteindelijk tegen hem; de mens is zelf object geworden en is een slaaf van zijn eigen kennis en werktuigen. De kapitalistische maatschappij is de belichaming van het streven naar herrschaft, maar brengt ook de situatie waarin de mens zelf aan zich onderwerpt.

Naïef geloof in vooruitgang (van bv de Verlichting) is dus niet meer in stand te houden.

Negatieve dialectiek; het besef dat het rationaliteitsidee haar eigen negatie in zich bevat

Van slinger tot waterstofbom ipv primitieve wilde naar humaniteit; niet de mens, maar zijn creatie heerst

Onderscheid tussen Hegel en Adorno: pessimistische theorie, want het negatieve is onontkomelijk, er is geen oplossing

onderscheid tussen Marx en Adorno: Marx meende dat de proletariers uiteindelijk voor een revolutie zouden zorgen, Adorno zegt dat zelfs die niets kunnen doen, want ze zitten al veel te verstrengeld in het grote geheel

b. Herbert Marcuse (1898-1979)Werkt de idee van overheersing door de technologische structuur verder uit

Paradox van de maatschappij: elke rationele bijdrage vh individu zorgt voor meer irrationaliteit in het geheel. Technologie zorgt voor meer beheersingsmiddelen, die dan een versteviging zijn van de repressieve maatschappij. Bv een ‘protest song’ wordt uiteindelijk deel van het commerciele circuit als een hit en maakt dus deel uit van de consumptiemaatschappij, dat de song eigenlijk betwist.

De westerse maatschappij is volgens Marcuse totalitair en repressief; de mens erin is vervreemd omdat hij niet meer in dienst staat van zichzelf, maar van de geïndustrialiseerde maatschappij.

de mens wordt unidimensioneel (“One-Dimensional Man”) = alle waarden en doeleinden vd mens worden gericht op de aanvaarding van de normen van het systeem

Typisch voor die repressie is dat de mens zelf deze niet als zodanig ervaart. Het systeem slaagt erin de mens vrede te doen nemen met zijn toestand, door hem te overladen met consumptiegoederen en hem dan ook te conditioneren die goederen na te streven: het bezorgt hem een gelukkig bewustzijn.

Dat staat in strijd met fundamentele idealen van vrijheid, solidariteit, menselijke relaties, creativiteit… zeker in Amerika werd het duidelijk dat het beschermen van ‘the american way of life’ belangrijker was (dus tendens naar unidimensionaliteit)

Itt tot Adorno denkt Marcuse wel dat het kan omslaan, maar alleen door een volledige revolutie, aangezien kleine veranderingen het systeem alleen maar bevestigen.

c. Jürgen Habermas (1929-…)Prototype van wat volwaardige intellectueel in de 2de helft van de 20ste eeuw moest zijn

Is wel beïnvloed door de ideeën van de Frankfurter school, maar hoort er eig niet echt helemaal bij.

Start bij de onvrede van de sociologen dat grote theoretische analyses vervangen werden door empirisch detailonderzoek. Het debat van de positivistische wetenschap en de dialectische komt zo terug op. Andere wijsgeren hadden al gewezen op het feit dat er naast de ‘wetenschappelijke kennis’ ook andere vormen van kennis zijn, maar hadden nooit echt aangegeven welke. Habermas is er zich van bewust dat hij wel een duiding moet geven van wat die andere kennis nu precies is.

Hij vond het een positivistische fictie dat de wetenschappelijke theorieën dé waarheid uitdrukken, want de regels die de criteria vastleggen om aan een wetenschap te voldoen, zijn zelf niet berust op die wetenschap. Er moet dus nog een ander niveau van rationaliteit zijn.

We bevinden ons in een cirkel: om theorie op te bouwen heeft men zintuiglijke gegevens nodig, maar om die betrouwbaar te achten heeft men weer een theorie nodig.

Pragmatisme: de criteria voor betrouwbaarheid van onze waarnemingen en theorieën zijn uiteindelijk bepaald door de eisen die onze handelingen stellen; de wetenschappelijke methodologie is gericht op technische bruikbaarheid

Hoe moet men dan theorieën over ethiek of maatschappijordening opstellen?

DUS de wetenschappelijke methode is niet geschikt om aan kritiek te doen

Men kan echter wel (door discussie) tot een rationaliteit komen, indien binnen die discussie;

Descriptieve gegevens aan bod kunnen komen (wetenschappelijke gegevens) Men akkoorden heeft over gedragsregels op allerlei gebieden Het kritisch afwegen mogelijk is, waarbij deelnemers de argumenten van de eerste twee

voorwaarden beoordelen

”De” ratio kan dus enkel bereikt worden in herrschaftsfreie (dus zonder dwang) discussie en consensus. Dit is dus een pragmatische en communicatief getinte benadering.

Werkt communicatieve rationaliteit verder uit en herintroduceert begrip “Levenswelt” (origineel van Husserl) dat hij in oppositie ziet met het systeem (macht van de markt en staat)

Gelooft dat de oorspronkelijke drijfveer van de Aufklärung nog steeds eerbiedwaardig is.

2 Bio-ethiekInleiding(a)o Definitie

- Interdisciplinaire activiteit: mensen uit medische en biologische wetenschappen en uit de medische praktijk proberen samen met juristen, psychologen, sociologen en filosofen, een inzicht te krijgen in de maatschappelijke gevolgen van de recente ontwikkelingen op biomedisch gebied

- Meer dan het medische of het biologische alleen: samenwerking met diverse maatschappelijke sectoren

- Praktisch gerichte, filosofische discipline

(b)o Ontstaan

- Amerika: 1971 bioethics: Bridge to the future (was eig meer milieu-ethiek)- 1973: Daniël Callahan Bioethics as a discipline

- Hasting center & Kennedy institute of ethics (1971) Sinds 1975: bibliography of bioethics + encyclopedia of bioethics

- Gestimuleerd door Amerikaanse progressieve katholieke filosofen

(c)o AchtergrondenJaren 50:

- Wetenschappen technische ontdekking op vlak van de levenswetenschappen- Zie boek p380 voor verschillende ontdekkingen

Geconfronteerd met de definitie van de Dood en de vraag hoelang men mensen mag beademen in comatoestand

- Mentaliteitsverandering inzake contraceptie en geboorteregeling Uitvinding van de contraceptieve pil DUS katholieke milieus: intense morele discussies Paulus IV (25/07/1968): encycliek Humanae Vitae alle contraceptieve middelen,

buiten periodieke onthouding, zijn verboden Humanae vitae was bedoeld als einde van de discussie over het onderwerp, maar

was eig de belangrijkste aanleiding tot bio-ethiek door het debat dat het bracht Ontkoppeling van seksualiteit en reproductie + nieuwe opvattingen over bv

homoseksualiteit Groeiende aanvaarding van contraceptie en zoeken naar oplossingen bij falen ervan DUS sterilisatie wordt belangrijk, maar abortus wordt nu ook geïntroduceerd Discussies: enorme stimulans voor de bio-ethiek, maar dramatische kloof inzake

fundamentele ethische problemen, binnen een beschaving die nochtans in de richting van tolerantie en unificatie van waardeschalen aan het evolueren was

Na WOII- Afschuwelijke experimenten gedaan tijdens WOII op mensen DUS Neurenbergcode (1947):

Experimenten enkel op vrijwillige basis, na geïnformeerde toestemming mensenrechtenconferentie in Helsinki American Medical Association aantal ethische richtlijnen

1970

- Door interesse in mensenrechten Verbruikers- en patiëntenverenigingen - 1970: 27 eisen uitgaande van de patiënten, ten overstaan van artsen en hospitalen - 1972: Patients’ bill of rights door the American hospital association

Coherente aanpak nodig voor al die problemen: Eerst was het debat vooral tussen katholieke filosofen en artsen Later inbreng van protestantse en vrijzinnig-humanistische zijde Nu: open dialoog tussen iedereen stimulerende rol

Scherpe scheidingslijn tussen feiten en normen in de traditionele wetenschappen is niet langer houdbaar in life science

Waarden centraal Adorno’s visie bevestigd genetische manipulatie biedt de mogelijkheid

om de mens, maar ook de biologische omgeving grondig te wijzigen, dus de mens kan zelf worden beheerst door de wetenschap

Problemen: te nieuw noch godsdienst, noch filosofie daar een antwoord hebben

(d)o Algemene aanpak

- Moreel relevante houdingen = handelingen die aanleiding geven tot goed- of afkeuring Expliciete leefregels naleven (=maximes) MAAR meestal geïnterioriseerde waarden

(waarden die we ongemerkt ons eigen hebben gemaakt) 2 verschillende doelstellingen in onderzoek

Empirische, moraalwetenschappelijke vraag (= welke waarden bij groepen of individuen bestaan)

Filosofisch-ethische (=welke normen zouden moeten bestaan en hoe men voor deze voorkeur een fundering kan geven)

Zoeken naar fundering als gevestigde normen in het gedrang komen of er nood is aan nieuwe waarden

2 types van ethische discussie (zie ook Kant p157) Voorwaardelijke normen: een goede reden wanneer er wetenschappelijk

bewijs is (bv als je geen kanker wil krijgen, mag je niet roken) Onvoorwaardelijk, categorische normen: niet duidelijk hoe men hiervoor

redenen moet geven (bv ik moet mijn plicht doen, wat de redenen ook mogen zijn). Mensen die de normen zo vanzelfsprekend vinden dat er geen redenen nodig zijn OF mensen die denken dat er algemene ethische regels zijn die iedereen moet aanvaarden.

- Historisch overzicht van morele houdingen Normen en waarden ontstaan vanzelf in individueel en sociaal leven Interactie tussen individuen met gelijklopende of verschillende drijfveren Voortbestaan van het geheel is belangrijker dan dat vh individu (bv soldaat in oorlog) De interiorisatie van normen is het gevolg van de interactie tussen de bovenstaande

tendensen tijdens de opvoeding Plaatselijke noden en beperkingen ontstaan die in een specifieke context

aanvaardbaar zijn, maar in een andere totaal immoreel zijn Veranderen naarmate maatschappijen evolueren, dus er zijn geen absolute normen

en er is geen tijdloze ethiek

5.1 bio-ethiek als toegepaste ethiek(a)

o reproductieve mogelijkheiden sterk toegenomen en geboortebeperking sterk uitgebreido ethische implicaties van de reproductietechnieken

Essentiële kenmerken

- vroeger: ‘natuurlijke’ en ethische goedkeuring tussen intieme contacten en het grootbrengen van kinderen

- nu: veel vooruitgangen, dus intieme contacten zonder kinderen OF kinderen zonder intieme contacten

- sociaal, seksueel, genetisch en uterien ouderschap - nieuwe technieken brengen onrust en angst: elke verruiming lijkt maar een stapje verwijderd

van de vorige en volgende uitbreiding, omdat het onderwerp tot een van de meest sacrale en ethisch geladen punten van onze samenleving behoort

Vaticaan

- de ‘natuurlijke wijze’ is coïtus tussen gehuwde echtparen: niks ondernemen tijdens of na coïtus om de zwangerschap te voorkomen (Humanae

Vitae) niks ondernemen dat een zwangerschap zou kunnen veroorzaken of bevorderen via

uitschakeling van normale coïtus (congregatie van geloofsleer) verhinderd alle vernieuwingen efficiënte geboorteregeling onmogelijk en kinderwens vele echtparen

onmogelijk

problemen met dat standpunt: gaat uit van absolute ethische beginselen die niet veranderen ongeacht maatschappelijke evoluties. Ook gaat het gepaard met de vraag wat ‘natuurlijk’ is, want het grootste gedeelte vd geneeskunde bv vandaag is vaccins en operaties die niet ‘natuurlijk’ zijn, schaffen we dat dan ook af? moeilijk vol te houden

Bio ethische literatuur

- centrale vraag: statuut van embryo en foetus contraceptieve middelen: verhinderen inplanting embryo in baarmoeder, dus als je

aan het embryo statuut van mens geeft, moet je niet alleen abortus maar ook contraceptieve middelen verbieden

door stamcellen aan een embryo te geven kun je aantal erge ziekten genezen standpunt bepaalt hoe je zal omgaan met IVF, mag men bv embryo’s invriezen?

- vanaf welk ogenblik is het wezen dat zich na de conceptie ontwikkelt een ‘volwaardige mens’?

- in welke mate verdient het respect of is het beschermenswaardig, en hoe evolueert dit naarmate de ontwikkeling vordert?

verondersteld kennis van strikt wetenschappelijke gegevens, maar ook het vormen van een mening over welke waarden ermee gepaard zijn

(c)o Manipulatie van het genoom

Vernaderingen in het menselijk genoom- Somatische gentherapie:

Ziekte die tot uiting komt in het slecht functioneren van een weefsel of orgaan Via virus correcte genen inplanten Beperkte pogingen zijn nog niet succesvol

- Kiemlijnmanipulatie Genen binnenbrengen in de bevruchte eicel of vroege embryo Genetische ziekte ontwijken (correctiebedoelingen) MAAR OOK bepaalde eigenschappen verbeteren (optimaliseringsmanipulatie)

Risico’s

- Visie van totale afwijzing: Duitse filosoof Hans Jonas (1903-1993) - Techniek heeft intrinsieke dynamiek: geen grens tussen beschikken over techniek en het

gebruik ervan - Als er een mogelijkheid is tot negatief effect, zal dat daardoor ook gebeuren- MAAR zuivere somatische gentherapie: aanvaard, want het gaat over een duidelijk

omschreven pathologie die voorkomen probeert te worden

Kiemlijntherapie

- Onaanvaardbaar om het werk van God of van de natuur te verbeteren- Zodra men de correctieprodedure zou aanvaarden, zou men op een hellend vlak terecht

komen en ineens alles willen veranderen- Afwezigheid sociale prioriteit, want heel hoge kosten dus alleen voor de rijken- Schending van het recht van toekomstige generaties, om een ongewijzigd erfgoed over te

nemen

Micro-organismen

- R-DNA-ingreep in staat om farmaceutische producten en andere scheikundige instanties te produceren

- Onzekerheid over aanvaardbaarheid, want angst dat gewijzigde organismen in het milieu ontsnappen en oncontroleerbaar zouden worden

- Maatschappelijke discussie in landbouw en veeteelt: verregaande optimisme door onderzoekers

Planten immuun maken voor bepaalde ziekten Resistent tegen insecten Beveiligd tegen de werking van herbiciden Toename productiviteit DUS ‘duurzame’ landbouw die de groeiende wereldbevolking zou kunnen voeden

- Kritiek Oncontroleerbare veranderingen in het ecosysteem Diversiteit reduceren, met kans op monoculturen Economie kan instorten (bv genetisch gemanipuleerde vanille maken, zorgt voor de

instorting van de economie in Madagaskar) Ook dieren kan met niet louter instrumenteel behandelen

(d)o Omgaan met de dood

Definitie van de dood:

- Vroeger: hartstilstand, maar bij coma wordt hart toch levend gehouden, maar is persoon miss hersendood, dus geen goede definitie

- DUS het onomkeerbaar stilvallen van de hersenfuncties - Maar bv wat als de hersenen niet compleet stilgevallen zijn, maar in bel mate zijn aangetast,

waardoor de persoon wss niet meer zal wakker worden?- grenssituatie over wat ethisch is

Euthanasie

- Euthanasie= doding van een patiënt die daar op onmiskenbare en volgehouden wijze om verzoekt

- 3 argumenten waarom niet Men gaat ervan uit dat het ‘recht’ alleen ‘God’ of eventueel de ‘maatschappij’

toekomt MAAR West-Europa: zelfbeschikkingsrecht, zeker wanneer er geen derden

zijn De taak van de arts is in alle gevallen zoveel mogelijk het leven in stand te houden en

zeker niet actief bij te dragen tot het beëindigen van het mensenleven MAAR eerder optimale levensomstandigheden verzorgen, niet langer meer

het abstracte leven in stand houden Men wijst erop dat het toelaten van euthanasie de deur zou opzetten voor allerlei

misbruiken en dat de bescherming van terminale zieken niet langer gegarandeerd zou zijn

MAAR strikte procedures voorschrijven

3. Op weg naar de 21ste eeuw6.1 John Rawls (1921-2002)

o A theory of justice- Wat zijn basisprincipes van een eerlijke en rechtvaardige samenleving? sociaal contract

(Hobbes, Locke, Rousseau)- Basis van zijn visie is een gedachte-experiment: legt de vraag aan ons voor in welke

maatschappij we willen terechtkomen. We weten echter niet welke positie we in die samenleving zullen bekleden, dus bv of we man/vrouw, blank/zwart zijn (= sluier van onwetendheid). We weten wel dat we een aantal basisgoederen zullen krijgen. Deze situatie is de beginpositie.

o Hij denkt dat mensen de klemtoon zullen leggen op rechtvaardigheid. o 2 principes die maatschappij moeten structureren: o Liberty principle

- rationeel denkend persoon zal vooraf willen dat iedereen in de maatschappij evenveel basisrechten – en vrijheden heeft.

- Staat mag enkel tussenkomen als vrijheid bedreigd wordt. o Eerlijke verdeling van goederen

- Gelijke kansen: geen discriminatie. - Sociale en economische ongelijkheid is toegelaten wanneer de grootste voordelen naar de

minst begunstigden gaan