biosdocumenten.pbworks.combiosdocumenten.pbworks.com/w/file/fetch/125211692...  · Web view2de...

30
Samenvatting Filosofie: Meditaties bij een machine I DE ERVARINGSMACHINE (11-20) 1.Niet alles is ervaring Wat willen de mensen in het leven? Iets beleven : er zijn basisbehoeften en overeenkomstige basiservaringen maar er zijn ook veel concrete ervaringen. We gaan er van uit dat het antwoord op bovenstaande vraag niets anders kan zijn dan : bewuste, gelukkige ervaringen. Maar filosoof Nozick met zijn ervaringsmachine! Eerste vaststelling :: hetgeen ons voldoening geeft is niet objectief : de dingen hebben slechts belang door hun waarde voor ons , het waardevolle leven ligt in de subjectieve ervaring, alleen hetgeen je kan ervaren: -R. Tweede vaststelling : er moet iets in de realiteit liggen dat ons aantrekt en anders aantrekt dan onze voorstellingen ervan: authenticiteit: +R. Bemerking bij de ervaringsmachine : we zien de ervaringen geprogrammeerd en geproduceerd in de ervaringsmachine als zelfbedrog?. Maar kan er wel sprake zijn van zelfbedrog of onechte ervaringen als we ons ook niet tegelijkertijd de vraag stellen of er iets buiten de ervaring is waaraan die ervaring zou moeten beantwoorden en waaraan je die ervaring zou toetsen. De mensen maken inderdaad spontaan het onderscheid zodat we wel moeten besluiten dat het hun om meer te doen is dan alleen de loutere ervaring. Besluit: Het is om meer te doen dan de loutere ervaring. De waarde van onze positieve ervaringen wordt afgemeten aan nog iets anders dan aan hun intrinsieke kwaliteit als bewustzijnsbelevenissen : er is iets buiten de bewuste beleving , nl het object van de ervaring,dat hen het label authentiek kan geven of ontzeggen. Besluit : we willen niet zomaar echte, subjectief positieve ervaringen, we willen ervaringen van het echte. We willen kennelijk een wereld die zich aan onze greep onttrekt 2.Alles is ervaring. Van zodra de mens middelen en technieken heeft ontdekt om de ervaring te intensifiëren of een andere kwaliteit te geven is er een drang geweest om daarvan gebruik te maken Dat komt samen met de wil van de mensen om zijn omgeving te optimaliseren, niet alleen als hang naar het prettige maar vanuit de vitale behoefte van controle, beheersing = de beheersingsinteresse of interesse in controle. Nu lijkt het kenmerkend voor onze moderne cultuur met haar technologie en wetenschap dat de interesse in controle veel verder gaat dan het vitaal noodzakelijke en zich onder meer is gaan ontwikkelen als een techniek van de ervaring, een techniek van het prettige. bv farmacologie, psychologische technieken allerhande. Cultuurkritische

Transcript of biosdocumenten.pbworks.combiosdocumenten.pbworks.com/w/file/fetch/125211692...  · Web view2de...

Page 1: biosdocumenten.pbworks.combiosdocumenten.pbworks.com/w/file/fetch/125211692...  · Web view2de versie van de 1ste hypothese sluit aan bij de meest elementaire vorm die praktische

Samenvatting Filosofie: Meditaties bij een machine

I DE ERVARINGSMACHINE (11-20)

1.Niet alles is ervaringWat willen de mensen in het leven? Iets beleven : er zijn basisbehoeften en overeenkomstige basiservaringen maar er zijn ook veel concrete ervaringen. We gaan er van uit dat het antwoord op bovenstaande vraag niets anders kan zijn dan : bewuste, gelukkige ervaringen. Maar filosoof Nozick met zijn ervaringsmachine! Eerste vaststelling :: hetgeen ons voldoening geeft is niet objectief : de dingen hebben slechts belang door hun waarde voor ons , het waardevolle leven ligt in de subjectieve ervaring, alleen hetgeen je kan ervaren: -R. Tweede vaststelling : er moet iets in de realiteit liggen dat ons aantrekt en anders aantrekt dan onze voorstellingen ervan: authenticiteit: +R. Bemerking bij de ervaringsmachine : we zien de ervaringen geprogrammeerd en geproduceerd in de ervaringsmachine als zelfbedrog?. Maar kan er wel sprake zijn van zelfbedrog of onechte ervaringen als we ons ook niet tegelijkertijd de vraag stellen of er iets buiten de ervaring is waaraan die ervaring zou moeten beantwoorden en waaraan je die ervaring zou toetsen. De mensen maken inderdaad spontaan het onderscheid zodat we wel moeten besluiten dat het hun om meer te doen is dan alleen de loutere ervaring. Besluit: Het is om meer te doen dan de loutere ervaring. De waarde van onze positieve ervaringen wordt afgemeten aan nog iets anders dan aan hun intrinsieke kwaliteit als bewustzijnsbelevenissen : er is iets buiten de bewuste beleving , nl het object van de ervaring,dat hen het label authentiek kan geven of ontzeggen. Besluit : we willen niet zomaar echte, subjectief positieve ervaringen, we willen ervaringen van het echte. We willen kennelijk een wereld die zich aan onze greep onttrekt

2.Alles is ervaring.Van zodra de mens middelen en technieken heeft ontdekt om de ervaring te intensifiëren of een andere kwaliteit te geven is er een drang geweest om daarvan gebruik te maken Dat komt samen met de wil van de mensen om zijn omgeving te optimaliseren, niet alleen als hang naar het prettige maar vanuit de vitale behoefte van controle, beheersing = de beheersingsinteresse of interesse in controle. Nu lijkt het kenmerkend voor onze moderne cultuur met haar technologie en wetenschap dat de interesse in controle veel verder gaat dan het vitaal noodzakelijke en zich onder meer is gaan ontwikkelen als een techniek van de ervaring, een techniek van het prettige. bv farmacologie, psychologische technieken allerhande. Cultuurkritische en morele bedenkingen. Vraag naar de verhouding tussen natuur en cultuur (incl techniek) in de ervaring. Besluit: blijft het ultieme voorwerp van onze interesse niet datgene wat we kunnen beheersen? Ervaring gaat immers over de voorstellingen en overtuigingen die we hebben, beheersing over ons handelen en wat we verlangen in het handelen. .) => boek- We verlangen het beheersbare want dat is per definitie wat aan ons verlangen beantwoordt.- We verlangen het onbeheersbare want als het zomaar gegarandeerd aan ons verlangen beantwoordt en alles doet wat we vragen wordt het algauw oninteressant. We verlangen naar datgene dat niet aan ons verlangen voldoet.

Lectuur: Echte water – De drang naar water versterkt het effect van het drinken van water. Dorstlessende pillen besparen tijd maar ontnemen de ervaring.

II Alles is beheersing (Keller)

Is geluk mogelijk zonder bewustzijn van dat geluk? Het lijkt alsof het bewustzijn van de ervaring soms pas achteraf is gekomen. De meeste mensen lijken te denken : wat ik kan ervaren is het enige dat telt en het komt erop aan die ervaring te optimaliseren.

Page 2: biosdocumenten.pbworks.combiosdocumenten.pbworks.com/w/file/fetch/125211692...  · Web view2de versie van de 1ste hypothese sluit aan bij de meest elementaire vorm die praktische

1.Alles is techniekOnze omgang met de wereld ligt fundamenteel in de sfeer van het kunnen, in controle en beheersing. Welke vorm neemt die beheersingsinteresse aan?Eerste versie : de maakbaarheid = de technische en technologische interesse op alle gebied. Niet alleen in de klassieke machines, ook in de informatietechnologie, medische technologie...sociale techniek (recht, poltiek, alles wat nodig is om de maatschappij te laten draaien.De paradox van de ervaringsmachine : enerzijds willen we het ervaarbare ervaren en tegelijk willen we het niet-ervaarbare dat we niet in ons bereik kunnen krijgen. De hypothese van de technische beheersing als fundamentele interesse is in het leven geroepen om ons van die paradox te verlossen : kies voor het bereikbare wat de mens zelf kan bewerken als homo faber.->oplossing paradox dankzij de technische beheersing? Neen, want de techniek maakt ons nog meer kwetsbaar en afhankelijk. Het middel tot beheersing ontglipt aan onze beheersing en heerst over ons. Paradox van de techniek!

2. Alles is selectie 2de versie van de 1ste hypothese sluit aan bij de meest elementaire vorm die praktische interesse kan aannemen: overleven. Al onze interesse ligt in het verlengde van dit. De mens blijft zich bezig houden met het voorzetten en uitwerken van deze interesse. De rest is luxe. Deze versie van de 1ste hypothese ziet alles in lijn van biologie. Maar uitzicht van de biologie is gewijzigd sinds Darwin. Hele ontwikkeling van de levende soorten in de natuur is geleid door overlevingswaarde en 2 principes bepalen die ontwikkeling (en ook het ontstaan van nieuwe soorten): mutaties en selectie (welke variaties zijn het best aangepast aan omgeving om overleving te garanderen). Deze doelmatigheid is niet meer dan een statistisch effect, een samenspel van onvermijdelijkheid en toeval. Sociobiologie is versie van neodarwinisme waarbij men de verklaring voor cultuur (en menselijke ervaring) in het verlengde van darwinistische categorieën zoals overleving, selectie, mutatie op het oog heeft. Het is m.a.w. een poging om begrippen uit te breiden buiten hun aanvankelijk kader. DAWKINS stelt dat er net zoals genen in de cultuur, ook memen zijn in de cultuur: tussen individuen, groepen…overdraagbare items zoals gewoontes, gedragingen… die zich doorzetten door middel van imitatie. Maar er zijn 2 problemen wat betreft de sociobiologische opvatting van de cultuur: 1. Morele intuïties: Coöperatie/vrijgevigheid/mededogen 2. Taal: venus van de sterren, emergente symbolenDe structuur van het taalsymbool volgens LANGER (signaal – symbool): Denotatie, dit is het object dat daarbuiten benoemd wordt. Connotatie is wat over het object wordt gezegd.

5. Intrinsieke betekenissen Het is duidelijk dat de mens voor een groot gedeelte geleid is door biologische drijfveren: overleven, lust, verlangens… LEIBNIZ concludeert dat +/- 80% van de mensen op niveau van dieren functioneren. Menselijke motivatie is dus mengeling van het biologische en het sociale. vb menselijke seksualiteit, eetgedrag. Deze voorbeelden zijn cultuurvormen, symbolische vormen, met eigen codes. Symbolische interesses vormen de bovenbouw van het mentale leven. Wat de sociobiologie en de techniek gemeen hebben is het instrumenteel karakter van alle interesses: alles is uiteindelijk maar van belang voor mensen omdat zij het nut ervan inzien, de praktische functie, middel en doel. Het gaat over beheersing, en dat is een relatie van ons tot onze middelen en van die middelen tot een doel. M.a.w. niets is een waarde of betekenis op zich. Tenzij het overleven en de beheersing zelf. (want zij staan niet in dienst van iets anders). Als dat klopt is er geen reden om in de ervaringsmachine te stappen. Daartegenover staat de intuïtie dat er intrinsieke waarden zijn en dat net symbolen zijn die ons daartoe op weg zetten. Men heeft 2 mogelijke opvullingen van deze gedachte: symbolen zijn zelf intrinsieke betekenissen (=waarde die ik aan iets geef, wat niet

Page 3: biosdocumenten.pbworks.combiosdocumenten.pbworks.com/w/file/fetch/125211692...  · Web view2de versie van de 1ste hypothese sluit aan bij de meest elementaire vorm die praktische

voor anderen is) symbolen zijn gericht op de intrinsieke betekenissen

Lectuur: Anne leert het woord ‘water’ -> kijk op dingen verandertNaam van dingen weglaten, door middel van dingen uitdrukken

III Alles ik kennis

1. Een tweede hypothese Volgens een 2de hypothese is er een intrinsieke interesse die ons drijft. Symbolen geven ons inzicht in de realiteit. Al onze interesses komen neer op de drang om de wereld te kennen. Alles leidt daartoe en alles hangt daar ook vanaf. Het is de drang om alles te kennen (niet te kunnen).Cultuur = organische verandering (deze heeft welbepaalde richting: voorwaarts), groei. 19de eeuwse-uitloper van de verlichting: A. Comte om onze 2de hypothese op een concrete manier te presenteren.

2. Het schema van Comte - cliché: Comte = de vader van het positivisme, zal verbonden blijven met de beroemde ‘wet van de drie stadia’ (hypothese over de intellectuele evolutie van de mensheid). Voor individu (ontogenese: ontwikkeling van het individueel organisme) is het evident dat er tot op zeker punt een opgaande lijn is (van kind tot volwassene). Comte wil ook in de evolutie van de cultuur zoiets onderkennen (fylogenese: ontwikkeling van de soort): primaire en gesofisticeerde culturen maar deze laatste hebben ook een primair stadium gekend. GESCHIEDENIS = 1 GROTE OPGAANDE LIJN

1. theologische of mythische stadium: aanvangspositie. Verbeelding speelt een zeer grote rol in het kinderlijke denken van het individu en de cultuur. De mens vat gebeurtenissen op als daden van bovennatuurlijke wezens.

I. Fetisjisme of animisme: alles wat rondom de mens is, daar wordt een leven aan toegedicht. Dat leven lijkt op ons, alleen gaat het om krachten (ze leven maar ze zijn geen echte

personen) vb. hemellichamen. Volgens Comte is dit de fase van het gevoel en het instinct dat alles direct als levend ziet.

II. Polytheïsme: leven wordt aan de voorwerpen onttrokken. Godheden zijn van een andere aard dan de anonieme krachten, maar het gaat om wezens die krachtiger zijn als ons maar ook ten prooi vallen aan passies. FICTIE + VERBEELDING TRIOMFEERT (theologische denken bloeit)

III. Monotheïsme: er wordt een rem gezet op de verbeelding. De logica haalt het op de verbeelding. Het is een toename aan denken

2. Het metafysische of abstracte stadium: volgende stap.Voornaamste functie: overgang van het 1ste naar het 3de stadium. Deze denkwijze staat dicht bij het 1ste stadium, maar de bovennatuurlijke wezens worden vervangen door abstracte wezenheden. Zichtbare en veranderlijke fenomenen worden verklaard in termen van onzichtbare en onveranderlijke fenomenen. En dit zijn volgens Comte slechts afkooksels van het 1ste stadium. De mythische kosmogonie (ontstaan van de kosmos) wordt voortgezet in kosmologie (aard en structuur). De rede breidt haar terrein pas uit in het nieuwe stadium. Het geloof in persoonlijke godheden wordt vervangen door een zoektocht naar oorzaken en principes van natuurlijke processen. De natuur is voortaan het toneel waarop alles zich afspeelt. Het is de tijd van het abstract denken. = Stadium van de subtiliteit: Comte bedoelt dat er altijd denkoefeningen worden gehouden. Het gaat allemaal om essenties en niet om feitelijk bestaan.

3. positieve of wetenschappelijke stadium: de positieve filosofie. Volgens Comte is de zintuiglijke ervaring de belangrijkste bron van informatie en kennis. De menselijke geest ziet af van de absolute

Page 4: biosdocumenten.pbworks.combiosdocumenten.pbworks.com/w/file/fetch/125211692...  · Web view2de versie van de 1ste hypothese sluit aan bij de meest elementaire vorm die praktische

vragen, fantasieën van de theologie en de abstracties van de metafysica. De volwassenheid van ons intellect komt tot uiting dat men op elk domein zoekt naar feiten en ook naar wetten (volgens Comte zijn wetten ‘algemene feiten’, constante relaties tussen waargenomen verschijnselen).Derde stadium = stadium van de waarneming en positieve feiten. Volgens Comte is er een tekort aan de empirische controle op het denken. Denken is niet hetzelfde als kennen. Besluiten? Wetenschap is meer en minder: er moet iets verloren gaan om het voornaamste ervoor in de plaats te winnen, namelijk de echte kennis. - Wetenschap is zoektocht naar verklarende wetten (deed de metafysica ook). We zoeken volgens Comte naar zo groot mogelijke veralgemeningen en unificaties: binnen elk domein en tussen de domeinen. Geen oorzaken maar correlaties tussen de zichtbare fenomenen. - In Comtes visie was de mythische denkvorm ook al op zoek naar verklaringen, antwoorden op grote vragen die van de orde van het kennen en begrijpen zijn: oorsprong van het universum. De mythe is dus een primitieve wetenschap die nog geen cognitief significante antwoorden kan geven, maar wel al de cognitieve vragen stelt.

3. Mythe en wetenschap: voorlopige bedenkingen Het positivisme van Comte wordt ook wel sciëntisme genoemd: een zeer vast geloof in de wetenschap, haar vooruitgang en het geloof dat de cultuur er dankzij de wetenschap erop vooruitgaat. Alle belangrijke vragen krijgen antwoord vanuit de wetenschap. De mythe is een primitief kennisproject: men was nog niet in staat om empirisch te denken en dat moest men eerst leren. Deze gedachte is verspreid vanaf de verlichting en komt niet alleen van Comte. Comte is slechts een voorbeeld, figuur die gekozen wordt omdat hij zo prototypisch is. De mens is op rationaliteit gericht : mythisch denken is een voorstadium om tot wetenschappelijke kennis te komen en de menselijke geest zou vroeg of laat wel tot die ware kennis komen.- Een verlichtingsgedachte: de mens komt tot het bedenken van de mythe vanuit de drang om de onzekerheid in zijn leven te bemeesteren. Deze onzekerheid resulteert in de gedachte aan goden die het wereldgebeuren regeren, in angst voor de goden omdat zij kunnen straffen en in pogingen om die hogere krachten te verzoenen. Deze onzekerheid resulteert dan in onwetendheid: men kent die wetten van de natuur niet (zo kunnen ze geen ongelukken voorkomen). De verlichters vonden dat men deze onwetendheid moest opheffen. De menselijke geest moet erin slagen om de waarheid te kennen en dan zou de bron van angst voor goden (en het geloof) weggaan. Wanneer men de waarheid over de natuur onder ogen zien, kan de mens zijn eigen lot in handen nemen en zal het geen nood meer hebben aan allerlei religieuze systemen. Rationeel inzicht en kennis zijn de allesbepalende krachten (volgens de verlichters) die ons toelaten de echte zin van alles te doorzien en daarnaar te handelen.

5.mythe en wetenschap: aanvullende bedenkingen

Lectuur

Lectuurfragment bij III

1. Comte - theologische toestand: de menselijke geest is gericht op de absolute kennis. Verschijnselen worden geproduceerd door bovennatuurlijke actoren. - metafysische toestand: (modificatie van het vorige) bovennatuurlijke actoren worden vervangen door abstracte krachten (~essenties) die aansprakelijk gezien worden voor alle waargenomen verschijnselen. - positieve toestand: de menselijke geest erkent het onmogelijke van de onderneming om absolute kennis te verwerven. Hij geeft de zoektocht naar de oorsprong en de betekenis van het universum op en bepaalt zich ertoe door de geschikte combinatie van redenering en waarneming de daadwerkelijke wetten van de fenomenen op te sporen.

Page 5: biosdocumenten.pbworks.combiosdocumenten.pbworks.com/w/file/fetch/125211692...  · Web view2de versie van de 1ste hypothese sluit aan bij de meest elementaire vorm die praktische

2. Brunschvicg Hij vergelijkt de intellectuele leeftijd van de aristotelici en de scholastici met die van een kind van negen à tien jaar. De hele aristotelische natuurkennis van de scholastiek berust op de gedachte dat het universum van het kind het echte universum zou zijn. De natuurfilosofie heiligt de dwaling van onze 1ste levensjaren en installeert ze definitief door het bestaan van essentiële vormen te bevestigen.

3. Frazer Er zijn 3 grote fasen: magie, religie en wetenschap. Magie is er om de natuur te kennen en te manipuleren. De overgang naar de 2de fase (religie) is eerder een intellectuele terugval. Het einddoel van de wetenschap is een wetenschap en dit ligt al in de kiem besloten: de 1ste fase van de cultuur is al een cognitieve onderneming. De beweging van het hogere denken loopt van de magie over de religie tot de wetenschap. In de magie hangt de mens af van zijn eigen krachten om de moeilijkheden en gevaren te overwinnen. Hij gelooft in een vaste orde van de natuur waarop hij kan rekenen en die hij kan manipuleren in functie van zijn eigen bedoelingen. Wanneer men door schade en schande erkent dat de orde van de natuur zuivere illusies waren, gaat zijn vertrouwen in zijn eigen intellect verloren en gooit hij zich in de armen van grote inzichtbare wezens (aan wie hij de verreikende machten toeschrijft). Maar deze uitleg gaat ook onbevredigend worden want ze veronderstelt dat de opeenvolging van natuurfenomenen niet afhangt van onwrikbare wetten, maar ergens willekeurig en onregelmatig is. Religie opgevat als een verklaring is opzij geschoven door wetenschap. Nochtans verschilt de orde voorgesteld door de magie sterk van deze die de basis vormt voor de wetenschap. Want de orde die aangenomen is door de magie, is slechts een uitbreiding van de orde waarin de ideeën zich voordoen aan onze geest. En de orde die ontdekt is door de wetenschap er één die afgeleid is uit de observatie van de fenomenen zelf.

DEEL 2: DE OUDE ALLIANTIE

IV. Alles is water

1. Inleiding Als mythen, rituelen, wetenschap…(=alledaagse levensvormen van een cultuur) de uitingen zijn van menselijke interesses, dan kan men deze historisch bekijken en conclusies trekken over de zaken die mensen in de cultuur belangrijk vonden. De geschiedenis kan op zekere hoogte vertellen hoe kennis, controle en andere interesses tegenover elkaar staan en hoe hun verhouding wijzigt doorheen de tijd. (Dit is vooral in de westerse cultuur) De geschiedenis die wij gaan reconstrueren is een geschiedenis van cognitieve interesse: de geschiedenis van ontstaan en groei van antieke wetenschap en filosofie en nadien de opkomst en doorbraak van de moderne wetenschap. Dit is niet toevallig, want onze cultuur wordt gekenmerkt door een dominantie van alles wat kennis heet. 1ste vraag (=vraag van Comte): “Is kennis geen uitvloeisel van de mythe en is mythe daarbij niet een 1ste poging geweest tot het kennen van de wereld?”

2. De ontworsteling van de logos uit de mythos 2.1. Logos en mythos 1ste vaststelling: De geboorte van de filosofie en wetenschap (bij de presocratici) heeft iets van een strijd gehad tussen de mythe en de logos, waaruit bleek dat de logos de strijd overwon. Maar de geboorte van de filosofie werd ook verklaard door “verwondering” (~Plato): Men staat stil bij verschillende verschijnselen en men ziet er een regelmaat in en probeert dit te verklaren, maar eerst is men verwonderd geweest. In de mythe was men ook al getroffen door regelmatigheden in de natuur: vb. opeenvolging van dag en nacht. Men stelde zich dan de vraag “vanwaar is dat gekomen?”. Hieruit blijkt dat de verwondering ook al gemeenschappelijk was aan de mythe en de filosofie en dan klopt het niet dat de filosofie (of de wetenschap) deze hebben uitgevonden. De verwondering om verschijnselen was dus ook aanwezig in de mythe: wereld werd beheerst door

Page 6: biosdocumenten.pbworks.combiosdocumenten.pbworks.com/w/file/fetch/125211692...  · Web view2de versie van de 1ste hypothese sluit aan bij de meest elementaire vorm die praktische

krachten die zich manifesteerden in (on)regelmatigheden (zonsopgang, maar ook overstromingen). Mythen zijn bezig met het voortzetten van het leven, zorg om vruchtbaarheid en pogen een pact te sluiten met de krachten die daarvoor verantwoordelijk zijn. Het is een ongescheiden geheel van diverse interesses. De opkomst van de filosofie is een 1ste afsplitsing uit dit geheel: het ontstaan van interesses dat men kan doorgronden met behulp van de logos. In de logos neemt de verwondering een speciale vorm aan, namelijk van de nieuwsgierigheid die vraagt om een theorie. Wanneer men een verklaring heeft gegeven, verdwijnt de verwondering toch? Bij wetenschap is dit meestal zo: het opmerkelijke verschijnsel wordt gereduceerd tot een algemenere wet en als er dan nog verwondering overblijft, is dit een extraatje van een filosoferende geest. De vraag naar de dingen is in de mythe een vraag naar de oorsprong ervan = een mythisch verhaal = kosmogonie (=hoe de kosmos is ontstaan uit een chaos). In de filosofie/wetenschap is er ook een vraag naar de oorsprong van de dingen. In de mythe is de oorsprong een begin, maar in de filosofie is het begin een abstract beginsel. De oorsprong wordt een oorzaak en deze wordt aangegeven in een theorie (~verklaring) Besluit: verwondering stamt vanuit de mythische levensvorm. De verwondering gaat binnen de filosofie een speciale rol spelen en ze is hier ook zuiverder als ze niet vermengd wordt met de praktische motieven van angst en de bezorgdheid om de natuurkrachten voor zich te winnen. Bijvoorbeeld vragen zoals “Slapen vliegen ook?” zijn nieuwsgierigheidvragen, want men heeft zich duidelijk losgemaakt van angsten en praktische bekommernissen.

2.2. Filosofie/wetenschapIn grote lijnen klopt het dat de filosofie en de wetenschap één waren. Men kan ze hooguit gradueel onderscheiden: filosofie = meest abstracte vorm van denken, concrete wetenschappen = toegespitst op afzonderlijke domeinen. Wanneer de logos i.p.v. de mythos kwam, bleven ze onderdeel van datzelfde grote proces: eenzelfde kennisonderneming. De overlapping blijft lange tijd bestaan. Maar vanaf de tijd van Kant en Newton ontstaan er specialismen (waardoor de wetenschappers de bekwaamheid om de filosofie te herkennen, verloren en omgekeerd ook)

3. De natuurfilosofen en de leer van de elementenIn de stadsstaten en kusten (v Griekenland & Sicilië) ontstonden de 1ste speculatieve theorieën over de natuur der dingen en de kosmos. Waarom dit daar gebeurde, was te wijten aan het multiculturele contact dat in die handelscentra tot stand kwamen. Ze stellen vragen over de natuur. De natuur of de aard van de natuurzijnden = physis en dit is een innerlijk beginsel van verandering. De 1ste filosoof Thales zegt: “alles is water” en water is een element van de concrete leefwereld. Hij doelt op een abstracter substantie die achter het gewone, zichtbare en tastbare water verscholen zit. Volgens Thales was het water de verborgen substantie die achter alle andere stoffelijke lichamen zit. Maar de mensen geloven niet langer een verhaal op gezag van de verteller en de theorie wordt dus onmiddellijk aan kritiek onderworpen: dan komt er een 2de filosoof die beweert dat alles aarde is want er zijn dingen die uit andere ingrediënten zijn samengesteld (dan water) en daarop volgt weer kritiek en volgt een 3de (alles is vuur) een 4de (alles is lucht). Maar tussen deze elementen bestaat een keten van metamorfoses. Men zal dus uitkomen bij een aantal elementaire elementen: aarde, water, vuur en lucht. Alle dingen worden samengesteld als combinaties van die vier in welbepaalde proporties. Empedocles van Agrigento = grondlegger van de leer van de 4 elementen. De scheikunde is een weg blijven zoeken door alle substanties te herleiden tot die 4 elementen.Waar liggen de gelijkenis en het verschil tegenover het mythische denken over de natuur? 1. De oerelementen houden het midden tussen het zichtbare en het onzichtbare. De theorie is speculatief en metafysisch en dus ook ontoetsbaar: als de principes van het zichtbare onzichtbaar zijn, is er geen directe weg om de theorie aan de zichtbare verschijnselen te toetsen. Vandaar dat men in zo een speculatieve theorie nog rechtstreeks het mythische element herkent. 2. Er is een beroep op ervaring. We zien en voelen de elementen en hun kwaliteiten. De

Page 7: biosdocumenten.pbworks.combiosdocumenten.pbworks.com/w/file/fetch/125211692...  · Web view2de versie van de 1ste hypothese sluit aan bij de meest elementaire vorm die praktische

ervaring is kwalitatief. Bij Empedocles nam de theorie een kwalitatieve vorm aan en nog geen kwantitatieve benadering. De elementen zijn kwalitatieve gegevens en de eigenschappen waarop zij teruggaan zijn eenvoudige kwaliteiten. Toch wijst de elementenleer naar haar opvolger, die dichter bij de wetenschappelijke logos ligt: het atomisme (~Democritos)3. Elementenleer blijft op andere punten halfweg de mythos en logos hangen: de elementen hebben iets van oermachten die handelen: vb. water geeft leven en kan verslinden. De elementen zijn niet zomaar oerkrachten, het zijn ook oorzaken. 4. Het gaat niet echt om echte natuurelementen, maar vooral om elementen van de verbeelding. Gaston Bachelard heeft aangetoond dat de 4 elementen eigenlijk beelden zijn die ons in hun macht houden. De echte wetenschap van de natuur zal strengere concepten moeten bevechten op de beelden die onze verbeelding in hun ban houden. De beelden hebben een plaats in de poëzie. Bachelard verdedigt de rol van de poëzie als iets anders dan kennis, en dat wel noodzakelijk is om de spanning tussen de mythos en de logos blijvend aan het werk te zien.

Lectuurfragment bij IV1. De dood van Empedocles: Empedocles zou de vulkaan Etna tijdens een uitbarsting hebben beklommen en op de top gekomen en vervolgens in de krater in het vuur van de aarde zijn gestapt. Dit is de legende van zijn dood en heeft vele schrijvers geïnspireerd. o.a. Bachelard: Wanneer Empedocles voortleeft in de bovenmenselijke beelden, is dit wegens de dood op Etna. Hij is een van de grote beelden van een Poëtica van de vernietiging. Wie beweert zoals hij dat hij onsterfelijk is, kan alleen nog afdwalen in het onsterfelijke vuur. De act wordt overtroffen door het beeld, de daad is beeld geworden en de afdwaling in het vuur is fantasma.

2. Het complex van Prometheus= Een andere intentionaliteit t.o.v. vuur staat in het teken van “vuur en respect”. Vuur is hier een universeel verklaringsprincipe dat gezien wordt als ultiem element, zo universeel dat het drager kan worden van alle eigenschappen. In het verhaal van Prometheus kan alleen het vuur een specifiek verschil maken. Prometheus nam het vuur af van de goden om het dan aan de mensen te geven. Vb. Jungle Book: vuur maakt zelfs het laatste verschil tussen mens en dier.

V. Alles is getal

Er is in de Griekse filosofie ook een andere denkwijze ontstaan dan de denkwijze over de 4 oerelementen (met een kwalitatieve benadering). Namelijk de wiskunde (waar regelmatige patronen naar voor komen) 1. Opkomst van de wiskundige opvatting van wetenschaptwee aspecten: - de wiskundige aard van de natuur en de toepassing ervan op de kennis van de natuur- de wiskundige kennis

1.1.De ontdekking van wiskundige patronen in de natuurDe Pythogoreeërs ontdekten verrassende rekenkundige regelmatigheden in welbepaalde domeinen. Vooral in de muziekleer (of acustica). Samen met de astronomie (dat al reeds domein van rekenkundig berekenbare en voorspelbare fenomenen was) vormde de muziek de cluster van klassieke mathematische wetenschappen. Muziek werd dus beschouwd als een wetenschap: was niet alleen een kunstige omgang, maar muziek was ook gelijk aan de wiskundige en technische onderzoekingen in harmonieleer, acustica,… die eraan ten grondslag lagen. Er zit toch ook een mythisch trekje aan dit alles. Wetenschapsgebieden die met behulp van getallen doorgrond kunnen worden, hadden net als de getallen iets hemels. De oorspronkelijke Griekse betekenis van muziek is “wiskundige kosmische harmonie”. De Pythagoteïsche school was een sekte met taboes en geloofspunten die uit de oosterse mysteriegodsdiensten stammen.

Page 8: biosdocumenten.pbworks.combiosdocumenten.pbworks.com/w/file/fetch/125211692...  · Web view2de versie van de 1ste hypothese sluit aan bij de meest elementaire vorm die praktische

1.2. De zuivere wiskunde De ontdekking van wiskundige patronen hebben een grote indruk gemaakt. Typisch Grieks is dat ze de wiskunde als een wetenschap op zichzelf gaan cultiveren:

- ze vonden een synthese tussen getal en ruimte - wiskundige kennis moest bewijzende kennis zijn Wiskunde was in de 1ste plaats een praktische aangelegenheid, maar de Griekse wiskunde wilde een theorie zijn. Dit betekende voor hen: de vorm aannemen van een bewijzende wetenschap met afleidingen die niet onderhevig waren aan twijfel. Het getal is het fundamenteelst en alles wat bewijsbaar is, moet zich in getallen laten vertalen. De taal van de getallen is een geheimtaal. Filosofisch merken we hier een merkwaardige dubbelheid op:- enerzijds een groot wetenschappelijk inzicht- anderzijds een soort van getallenmystiek, die rechtstreeks doet denken aan het mythische denkenEen andere filosofische bemerking is dat de wetenschap een slingerbeweging naar het pythagorisme blijkt te maken.

2. De eerste grondslagencrisisDe wiskundige theorie van getal en ruimte doorstond snel een 1ste crisis. Deze crisis had 2 aspecten: - de ontdekking van “incommensurabele“ of irrationele grootheden- paradoxen van Zeno

2.1. Crisis van de incommensurabele groothedenIncommensurabele = onderling onmeetbare . Deze crisis had betrekking op het programma (v. Pythagoras) dat meetkundige stellingen ook rekenkundig geformuleerd kunnen worden (in formules). Met “getallen” bedoelden de Grieken: alle natuurlijke getallen, maar ze erkenden ook breuken (want dit waren verhoudingen tussen natuurlijke getallen). Maar dit bracht probleem met zich mee. Men kon voor bepaalde zaken meetkundige bewijzen opstellen, maar deze kon men dan niet omzetten in aritmetische termen. Deze irrationele grootheden kon men op alle fronten terugvinden. Hierdoor leed het programma schipbreuk en moest men van de stelling “alles is getal” afstappen. De rekenkunde was niet langer de betrouwbare basis voor de uitbouw van de wiskunde. De meetkunde kon niet langer op de rekenkunde bouwen en ze ging haar eigen weg gaan. De Griekse wiskunde werd een meetkundige wiskunde. De rekenkunde bleef nog wel beoefend maar men onderhield deze discipline als een op zichzelf staande theorie.

2.2. De paradoxen van Zeno = 2de element van crisisZeno formuleerde een aantal paradoxale redeneringen en zijn conclusies werden door iedereen verworpen, maar niemand zag waar zijn fout zat. Al zijn paradoxale redeneringen hadden betrekking op de idee van een ruimtelijke grootheid die je tot in het oneindige zou kunnen opdelen. De Griekse geest neemt nochtans aan dat de ruimtelijke grootheid een aaneensluitend geheel is of wel dat het zich bevindt in een aaneensluitend geheel. De paradoxen zorgden ervoor dat de hele onderneming van de Griekse wetenschap in een slecht daglicht werd geplaatst. De paradoxen zijn paradoxen van het oneindige. Maar het oneindige werd na Zeno voorgoed uit de Griekse wetenschap en wiskunde geweerd. De kosmos is een wereld met grenzen en afbakeningen. Er kwam dus twijfel, maar deze 2 crisissen hebben ervoor gezorgd dat de Grieken de idee van een streng bewijs op de voorgrond gingen stellen: alleen het bewijsbare mocht in een theorie gebruikt worden.

Lectuurfragmenten bij V1. Over pythagoreïsche taboes - Pythagoras stichtte een godsdienst die gebaseerd was op zielsverhuizing en op zondigheid van het eten van bonen. P92

Page 9: biosdocumenten.pbworks.combiosdocumenten.pbworks.com/w/file/fetch/125211692...  · Web view2de versie van de 1ste hypothese sluit aan bij de meest elementaire vorm die praktische

VI. Alles is ideeWe zagen tot nu toe 2 invullingen van “logos”:- kwalitatieve benadering - wiskundige rede

Voor natuurfilosofen was de ervaring het vertrekpunt om tot de ware kennis te komen. Maar het waren Pythagoras en Plato hebben als 1ste het experiment van de ervaringsmachine bedacht. Ze waren ervan overtuigd dat wij er middenin zaten. Om de ware werkelijkheid te zien, moest men op iets anders voortbouwen dan de gewone ervaring (weg van de rede werd uitgediept).

1. De culturele context De grote drie van de Griekse filosofie: Socrates, Plato en Aristoteles zijn opgetreden in Athene. Athene nam een machtspositie die ze te danken hadden aan de Perzische oorlogen. Maar deze nam snel af wanneer de Peloponnesische oorlogen met Sparta kwamen. Democratie werd vervangen door een oligarchie en wanneer de democratische partij terug aan de macht kwam, was het geloof van het democratische experiment voorbij. Maar op dit moment breekt de filosofie door in Athene. In deze omstandigheden werden mens en cultuur nieuw voorwerp om over te filosoferen (vroeger was dit natuur). Binnen de Atheense samenleving ontstonden er intellectuele beroepen waar mensen hun kennis te koop aanboden. In de juridische sfeer had dit merkwaardige gevolgen: het was de bedoeling om mensen te overtuigen (eerder dan de waarheid te achterhalen). Voor de Grieken was dit een bizarre vaststelling. Retoriek en overtuigingskracht zouden het dus halen van de zuivere waarheid? De sofisten (sofisme) kregen negatieve bijklank van een geraffineerde ongeldige redenering die mensen op het verkeerde been zouden zetten. Socrates trad in deze debatten op en gaf er een nieuwe wending aan. Zogenaamde kennis was ijdelheid en illusie voor hem. Hij confronteert zich met de spreuk “Leer jezelf kennen”. Hierdoor werd hij bekroond tot de meest wijze van alle mensen. Hij gaat mensen op straat ondervragen en ermee praten. Socrates onderscheid zich van andere meesters omdat hij de vragen stelt. We komen veel te weten over hem dankzij Plato, want Socrates heeft niks opgeschreven. Maar toch is de Socrates van Plato niet geheel overeenstemmend met Socrates. Plato heeft namelijk een verschil niet kunnen bijwerken: Plato wil veel meer dan Socrates. Socrates hield zich bezig met de mens (“wat leidt het leven tot een menswaardig leven?”). Maar Plato wil meer: hij wil de ware kennis van natuur, mens, cultuur, politiek en ethiek in één rationeel geheel integreren (zie verder)

2. Platoonse ideeën 1ste bekommernis: dat de mens tot kennis in staat is en dat ze de crisis van de paradoxen en sofisten kan doen keren. Het model van Pythagoras bestond erin om de zintuiglijke ervaring te overschrijden door op de stijgen tot de idee. Men moet (van het pythagorisme) redden dat het intellect de bron van kennis is en dat wat door het intellect gekend wordt, niets anders is dan het zuivere idee (zuivere idee = echte structuur van de werkelijkheid). De zintuigen schieten tekort als het op de kern van de zaak aankomt, maar zij zijn ook actief bron van illusie. Zolang we in deze zintuiglijkheid gevangen blijven, zitten we zonder het te beseffen in de ervaringsmachine. Volgens Plato zitten we ons hele leven in een soort van illusie of eerder nog in een soort waaktoestand tussen droom en realiteit. Hij werkte deze kennis uit tot de leer van de 4 kennisgraden: - kennis van horen zeggen = geruchten vb. alledaagse opinies en verhaaltjes- informatie van de zintuigen = min of meer betrouwbare opinie, maar de betrouwbaarheid is niet hoog. Ze vertelt weinig over de kern. - kennis door hypothesen = kennis, maar de hypothesen blijven betrokken op waarnemingen. - kennis vanuit de ware idee = gezekerde en gefundeerde kennis. Deze wordt gerealiseerd in de eigenlijke filosofie. Kennis is onvoorwaardelijk en niet afhankelijk van vooraf aangenomen

Page 10: biosdocumenten.pbworks.combiosdocumenten.pbworks.com/w/file/fetch/125211692...  · Web view2de versie van de 1ste hypothese sluit aan bij de meest elementaire vorm die praktische

hypothesen.De zogenaamde ideeënleer van Plato is gebaseerd op 4 argumenten:1. Wat de mens tegenkomt in het alledaagse leven zijn altijd onvolmaakte, individuele exemplaren van een soort. vb. poes-kat2. argument van extensie en intensie: extensies zijn niet genoeg (vb. poes-kat)3. “Type en token”: Als men het onderscheid niet maakt tussen het algemene begrip en het concrete ding, komt men in een verwarring terecht. vb. €50 lenen en dan hetzelfde briefje terugwillen. Als men het begrip verwart met het materieel unieke individu, maakt men de verwarring tussen “type” en “token”4. objectiviteit: de drie bovenstaande argumenten wijzen op een apart bestaan van de essenties als ideeën in een ideeënwereld en dit heeft te maken met hun objectiviteit.

3. Mathesis en ethiekDe wiskunde is bijzonder omdat ze ons wekt uit de sluimer van ons zintuiglijk bestaan. Wiskunde is een vorm die zich richt op de onveranderlijke essentie. We beschikken ook over ideeën en kennis van een andere aard (in de confrontatie met dingen uit de gewone leefwereld). Maar het is door de wiskunde dat we de idee van die gewone dingen leren kennen. De wiskundige ideeën leveren de modellen. Een model is een idealisering, met alleen de essentiële eigenschappen (als het toevallige word weggeschrapt). Wiskunde = Koninklijke weg naar waarheidAnder terrein waarin Plato geïnteresseerd was, is de ethiek. Normen schrijven iets voor, vooral de morele normen. Deze zijn voor het menselijk handelen. Wiskunde is de beste kennismaking met het inzicht in normen. Plato heeft eigenlijk 4 onderverdelingen van de westerse filosofie gecreëerd:1. epistemologie (kennisleer): theorie die antwoord geeft op vragen als “wat kunnen we kennen, en hoe?” 2. metafysica: ultieme aard van de werkelijkheid (“wat bestaat er allemaal echt?”) 3. filosofische antropologie: wil de metafysica doortrekken voor de mens en zeggen wat de mens in wezen is.4. ethiek: antwoord geven op de vraag wat het goede leven is.

Dualisme van Plato = hij stelt telkens 2 dingen radicaal als tegengestelden tegenover elkaar. De 1ste en 2de graad vormen samen de doxa en pas vanaf de 3de graad begint de kennis in de echte zin van het woord.

4. De mathematische fysica De fysica blijft tussen de 3de en de 4de kerngraad hangen. De atomisten hebben goed begrepen dat er tussen de 4elementen kwantitatieve verschillen konden zijn. Deze verschillen zijn van ruimtelijke vorm. De piramide is basisvorm van vuur, kubus staat voor aarde, octaëder staat voor de lucht en het twaalfvlak staat voor het water. Maar er bestaat ook nog een twintigvlak en dit moest dan wel symbool staan voor de vorm van het heelal. We hebben het hier over lichamen, maar het gaat over ideële lichamen en niet over materiële lichamen. Dit is typisch Plato: alles wordt gespiritualiseerd.

5. Kanttekeningen1. Ondanks zijn rationalisme vindt men bij Plato een aantal mythische motieven: vb. de ziel voor het lichaam dat bestaat in het ideeënrijk en bovenal het algemene thema van een 2de, andere wereld achter de zichtbare. De leer van Plato is een heilsleer, die ons wil oproepen ons af te wenden van de illusie en ons te richten naar het echte zijn. 2. De heilsleer heeft een dubbel karakter: Enerzijds erkent Plato dat het ethische hoger staat dan het wetenschappelijk kenbare. Anderzijds is het goede duidelijk gedacht in het verlengde van de kennis. Socrates van Plato: moreel leven is een kwestie van inzicht, dus van rationaliteit. 3. Wat Plato kent en inziet, vindt hij zelf niet uit. De ideeën zijn objectieve structuren die los van zijn

Page 11: biosdocumenten.pbworks.combiosdocumenten.pbworks.com/w/file/fetch/125211692...  · Web view2de versie van de 1ste hypothese sluit aan bij de meest elementaire vorm die praktische

geest bestaan. Strikt genomen kan platoons-absolute kennis alleen in een kader dat ideeën ziet als onbelichaamd en dit is het problematische, want de meeste fysici zien mathematische structuren IN de dingen en niet erachter. Voor hen zijn de wiskundige structuren abstracte modellen van het echte.4. Maar veel meer is de vraag of de zaak niet ergens anders (in de sfeer van de waarde) van meet af aan verloren is indien men ideeën ziet als onbelichaamd, los van hun concrete realisatie.

Lectuurfragment bij VI

Over de figuur Socrates – een andere kijk: De apologie schildert ons duidelijk een bepaald type. Dit ook bij Socrates. Hij was ervan overtuigd dat hij werd geleid door een orakel. Hij leed aan cataleptische trances. Hij ging altijd gekleed in oude, versleten kleren en ging overal barrevoets heen. Zijn gehardheid tegen warmte en koude, honger en dorst verbaasde iedereen.

VII Alles is leven

1. Van ideeën naar essentiële eigenschappenEr bestaat een wereld van dingen die we met onze ogen kunnen zien, maar als we deze dingen willen kennen, begrijpen we ze pas door ze te betrekken op hun algemeen model. Deze modellen zijn ideeën (zie Plato’s ideeënleer). Aristoteles stelde zich de vraag “is het niet voldoende dat model op te vatten als en abstract begrip in onze geest?”. Men kan het belang inzien van modellen, maar moet men zo een model nu echt in een aparte wereld van ideële objecten projecteren die losstaat van de wereld van de concrete dingen? Voor Plato is dit wel het geval: objectiviteit van model vereist dat we het begrip aanvaarden als een idee met een zelfstandig bestaan (buiten ons). Voor Plato waren abstracte modellen objectieve structuren die los van ons bewustzijn staan, maar die we wel door ons bewustzijn kunnen ontdekken. Aristoteles neemt hier geen vrede mee, hij is het eens over het feit dat het inzicht in de essentie nodig is om van kennis te kunnen spreken. We moeten de objectieve structuren kennen. De 4 argumenten van Plato waren op zichzelf niet zo dwingend, maar samen zouden ze leiden naar dezelfde conclusie. Aristoteles (ARI) heeft sterke argumenten tegen Plato’s argumenten. Hij vraagt zich af: als kennis van het object, kennis is van de essentie van het object, wil dat dan zeggen dat die essentie zelf een ideaal object is? Hierin ligt het punt waardoor je Plato niet kunt volgen. In een rationele filosofie kan men argumenteren voor een essentiële kern van de dingen, maar die kern bevindt zich IN het ding. ARI’s argumentatie: 1. Bewijs uit het ongerijmde tegen het zelfstandig bestaan van ideeën: argument van de 3de man. (slaat op Plato’s argument van de gelijkenissen). Stel dat je gelijkenissen tussen verschillende mannen enkel kan verklaren door naast die mannen een “idee van een man” aanneemt, dan herhaalt hetzelfde probleem zich op een hoger niveau. Want je staat dan voor de vraag waarom zowel die mannen als de idee van de man “man” wordt genoemd. Alleen de idee van de idee van de man kan dan uitleggen wat gemeenschappelijk is aan de 1ste idee van de mannen en de concrete mannen en zo kan men blijven doorgaan. En ARI wil geen oneindige rij van ideeën van ideeën. 2. Eigenschappen zijn geen substanties: de meeste echte dingen, zijn concrete dingen die we in de ervaring tegenkomen en niet de kenmerken die we aan die dingen geven. Eigenschappen zijn algemeenheden (universalia) en concrete dingen zijn substanties en alleen deze substanties bestaan op zelfstandige wijze. Eigenschappen vindt men alleen in de substanties. Plato had dus een begripsverwarring waar hij de ideeën een zelfstandig bestaan toeschrijft. Vb. roodheid bestaat op zich niet, alleen een rode roos. Universalia bestaat dus niet voor de dingen, maar wel in de dingen. 3. Argument van samenstelling der dingen: elk ding is samengesteld uit materie en vorm en die zijn intiem vervlochten en men kan die niet uit elkaar halen. Dit is wat Plato wel doet, wanneer hij vormen op zich beschouwt en tot ideeën maakt.

Page 12: biosdocumenten.pbworks.combiosdocumenten.pbworks.com/w/file/fetch/125211692...  · Web view2de versie van de 1ste hypothese sluit aan bij de meest elementaire vorm die praktische

4. Vorm = structuur van het ding, en dit is belangrijkste in de samenstelling vorm/materie. De vorm is eigenlijk het gene wat het ding eenheid geeft, het zou zelfs de substantie van het ding kunnen zijn. De essentie is de kern, het zijn de noodzakelijke eigenschappen. Het is dus heel anders dan een idee in een ideeënwereld. Maar wat zijn die essentiële eigenschappen (wanneer het ding een natuurlijke soort is)? Het is haar eigen doel. Elk ding heeft een eigen bestemming en die maakt de kern uit. De essentie van de soort bestaat dus eigenlijk uit eigenschappen die het normale functioneren van een wezen uitmaken (doen waarvoor je gemaakt bent).

LectuurfragmentDe redenering (syllogisme): wat is een redenering? = aaneenschakeling van twee premissen en een conclusie. Het komt er op aan te weten te komen of de conclusie een gevolg is van de premissen. Het gaat dus in de logica over de vraag of de conclusie niet waar kan zijn, indien de premissen waar zijn.

VIII Alles is bedoeld

2. Bilan van het antieke denken. De 3de factor3. De christelijke middeleeuwenChristendom = 1ste grote religie in het Westen en dit had een terugkeer van het mythische denken kunnen meebrengen. Vanuit Grieks standpunt: bedreiging voor de logos wanneer men uitgaat van een godsdienst die gebaseerd is op mysteries. Het Christendom kiest een ander weg: niet tegen de rede, maar een verzoening met de rede. Er moet een harmonie nagestreefd worden tussen godsdienst en de rede. Theologie is verzoening van deze 2 aspecten: respect voor het mysterie omtrent het bovennatuurlijke en poging om er binnen zekere grenzen toch vat op te krijgen. Voor deze houding zijn een aantal redenen te bedenken:

Het Hellenisme heeft het Westen met filosofisch denkwerk aangestokenChristendom behoorde tot die godsdiensten die niet aan de cultuur of het ene volk gebonden

wilden blijven, maar ze wilden een geopenbaarde waarheid aan alle volkeren kenbaar maken. Dit moes is een verstaanbare taal en zo kon je andere culturen proberen te overtuigen met argumenten.

Om tot een verdedigbare theologie te komen, moest het christendom een filosofische basis hebben. Het openbaringsgeloof had een compliment nodig in de natuurlijke rede. Dit vonden ze in de Griekse filosofie, maar waar precies? Bij Platonisme: eigenlijk een neoplatoonse stroming. AUGUSTINUS kwam tot een 1ste synthese tussen christelijke en neoplatoonse gedachten. Hij boog zich over een verzoening tussen Genesis scheppingsverhaal met een kosmologie, een schepping van de wereld vanuit goddelijke ideeën. Er was overigens geen andere keuze dan deze neoplatoonse, of toch wel? ARI’s systeem kende nieuw leven binnen de Arabische filosofie. De Arabische cultuur heeft een hoog gesofisticeerde wetenschap, die veel verder gevorderd is dan de christelijke. Het westen was sterk onder de indruk van wat deze Arabische cultuur allemaal teweeg bracht (verdere ontwikkeling van Griekse en hellenistische geneeskunde o.a.). Er kwam dus in 1250 een strijd tussen Platonisten en Averroïsten (aristotelici beïnvloed door AVERROES). Afloop: Europese christelijke filosofie kreeg een duidelijk aristotelisch karakter. De herontdekking van ARI was de ontdekking van mogelijkheid om de aarde, realistische klemtonen van die filosofie in eenklank te brengen met de christelijke waarheid. Dit alles kwam in een synthese van THOMAS VAN AQUINO. Deze synthese was belangrijk voor de filosofie en de theologie. Verhouding tussen geloof en rationeel denken was een cruciale kwestie. Deze 2 kunnen elkaar niet tegenspreken, maar vullen elkaar gewoon aan. Dit alles wordt toch ook nog aangevuld met een beetje Plato: God ging eerst de ideeën van de dingen in zijn geest tot stand brengen en nadien in materie realiseren. De klemtoon blijft liggen op de kenbaarheid van de dingen via ervaring en denken. Alle kennis begint bij de zintuigen. De rede kon zelfs de mensen die niet geloofden overtuigen. De argumenten van ARI en vooral van AQUINO waren gebaseerd op de ervaring en de daarop toegepaste rede. Door de rede kan je waarheden inzien zoals het bestaan van

Page 13: biosdocumenten.pbworks.combiosdocumenten.pbworks.com/w/file/fetch/125211692...  · Web view2de versie van de 1ste hypothese sluit aan bij de meest elementaire vorm die praktische

God, maar de rede heeft ook haar grenzen, want bijvoorbeeld mysteries kan je niet bewijzen. Door de middeleeuwse alliantie zijn kennis en zingeving aan elkaar gebonden en begrenzen ze elkaars bereik.

4. DoeloorzakelijkheidHet goddelijke scheppingsplan biedt een natuurlijk interpretatiekader voor doeloorzakelijkheid waar ARI op hamerde. Het geloof in doeloorzaken in de natuur komt tot volle glorie in scheppingsleer met persoonlijke God. Het gehele universum moet een zin, richting en doel hebben. In dit opzicht is ARI een ontdekking voor de middeleeuwers omdat hij toelaat hun natuurlijke nieuwsgierigheid naar de natuur te verzoenen met hun godsdienstigheid. Hoe moeten we deze doeloorzakelijkheid voorstellen? Voor ARI bestaat een verklaring in het aangeven van een oorzaak, maar er bestaan 4 soorten oorzaken:1. materiële oorzaak: de materie die nodig is om iets te maken2. efficiënte oorzaak: werk van de persoon, de handelende persoon3. formele oorzaak: vormen die nodig zijn voor het werk 4. doeloorzaak: het uiteindelijke doel naar waar men streeftDe doeloorzaak is de belangrijkste oorzaak. Elk lichaam in de natuur en de natuur zelf hebben een soort van strevingen in zich. Bovendien wordt de natuur zelfs een soort van bewust organisme, want deze streving is op voorhand aanwezig. Een doel is iets dat er nog niet is, en toch zou het al oorzakelijk moeten werken. Deze denkwijze is finalistisch/theologisch. Het is een natuurlijke interpretatie van waarnemingen en deze interpretatie realiseert hij in een metafysica waar essenties hun vaste plaats hadden. Elk individu streeft naar zijn potentialiteiten in de mate van het mogelijke te actualiseren: hele idee van doelgerichtheid hangt samen met een schema waarin een ding overeenkomstig zijn essentie reeds als onvolgroeid exemplaar kenmerken in potentie heeft en die zullen uitgroeien en in act overgaan. Dit schema laat zien hoe het mogelijk is dat een doeloorzaak kan werken. Want hoe kan een doel (dat nog niets is) toch al werkzaamheid hebben? Alleen door aan te nemen dat een hele reeks essentiële kenmerken die nog niet tot uiting zijn gekomen, toch in de kiem al aanwezig zijn.

DEEL III: DE NIEUWE ALLIANTIE

IX: Experimenteel empirisme

1.harmonisch keurslijfMiddeleeuws denken: moeizame tot stand gekomen alliantie tussen kennisinteresse en alles wat met de zingeving te maken had. Vanaf de opkomst van het Christendom werd de zinvraag dominant. Tijdens de hoge middeleeuwen werd in het nieuw aristotelisch denkkader een nieuw evenwicht gevonden tussen de logos en de mysteries. Geloof en rede = constante thema van christelijk denken. We hebben een echte alliantie: geloof en rede, zin en kennisinteresse steunen en begrenzen elkaar. En tussen deze elementen zal er nooit tegenstrijdigheid zijn. Oude alliantie: kennis en zingeving zijn een tweespan onder leiding van de zingeving. Vanaf 1300-1400 hebben we een dominante aristotelische traditie met scheutje platonisme. De wetenschap bloeit na de heropname van ARI’s biologisch geïnspireerde natuurfilosofie. Natuurkennis is statisch geheel van waarheden over essenties: eens gekend, altijd gekend. Maar 2 eeuwen later is er een totaal gewijzigde situatie: de aristotelisch-scholastische denken blijkt ondergraven te zijn door twee tendensen die tegengesteld zijn: 1. empirisme 2. heropleving van platonisme

Page 14: biosdocumenten.pbworks.combiosdocumenten.pbworks.com/w/file/fetch/125211692...  · Web view2de versie van de 1ste hypothese sluit aan bij de meest elementaire vorm die praktische

3. Empiristische kritiek en alternatiefVanaf het punt (wat er precies fout is met de gewone taal en waarneming) lopen de kritieken van de empiristen en de nieuwe platonisten uit elkaar.

1. Echte empirie is iets anders dan wat de gewone waarneming ons leert. De fout bij gewone waarneming is dat we ons laten leiden door vooropgezette ideeën, verwachtingen,… De waarneming moet zuiver zijn (zonder theorie).2. Theorie moet achteraf worden opgesteld door inductie uit de waargenomen feiten. Men erkent de rol van hypothesen, maar deze moet na de waarneming plaatsvinden. De echte logica van de wetenschap is inductie uit de feiten (en niet deductie van syllogisme) Algemene begrippen hebben pas zin als zij voortkomen uit waarnemingen. Vooral de 1ste generatie van de empiristen waren hierin radicaal: men vertrekt van de waarneming, dan via inductie leiden we hypothesen af en tot slot gaan we opnieuw naar de waarneming om deze hypothesen te toetsen. 3. Nieuw element: ze denken na over de taal (die bij wetenschap past) en radicale taalfilosofie ~ het nominalisme. Algemene begrippen = etiketten en hun echte inhoud ligt in de empirische invulling die we daaraan geven door waargenomen dingen. (tegenovergestelde van nominalisten zijn essentialisten). Nominalisme vertelt ons dat er geen universalia bestaan (tegenover platonisten die vinden van wel). Nominalisme heeft 2 gezichten: enerzijds zijn ze gericht op de toen heersende wetenschap te ontmaskeren waarvan ze vonden dat het een schijnwetenschap was (want scholastici geloofden dat hun labels de inhoud van de dingen kon weergeven). Anderzijds zeggen ze dat deze labels nodig en onvermijdelijk zijn. Maar het is wel je eigen manier om ordeningen op te leggen aan de ervaring. De realiteit die gevat is in algemene begrippen is onze eigen constructie. Tussentijdse discussie: deze 3 elementen komen samen in het werk van Bacon. Hij stelt: we moeten de common sense zuiveren van vooroordelen, door alle theoretische ideeën te vervangen door empirische controle. (maak van je geest een ongeschreven blad) Maar deze ideologie van Bacon is naïef. Uit de hele wetenschapsfilosofie en uit de waarnemingspsychologie (~20ste eeuw) weten we dat feiten niet zomaar gegeven zijn. Waarneming veronderstelt altijd interpretatie en interpretatie gaat gebeurt vanuit een theorie. Vanuit het onbekende waarnemen is onmogelijk (zie gestaltpsychologie). Wat betreft de inductie is het beetje hetzelfde: als er geen zuivere waarneming is die voorafgaat aan de hypothese, waar moet men dan beginnen om zuiver inductief te werk kunnen gaan. Men moet dus hypothetisch-deductief te werk gaan. Over het nominalisme bestaat onenigheid. Vandaag de dag kunnen we moeilijk het enthousiasme voor radicale empirisme van brute feiten begrijpen (tenzij vanuit nood aan reactie tegen aristotelisch karakter). Wat ze in feite deden, verschilde ook van wat ze zeiden dat ze deden. (in de praktijk stelden ze wel gedurfde hypothesen, om ze daarna te toetsen)4. Er is nog wel iets dat voor een doorbraak heeft gezorgd: er is een revolutionaire praktijk binnengebracht door de empiristen en dit is hun sleutel tot succes: het experiment. Een experimentele werkwijze is meer dan alleen een verfijning en versterking van de waarneming. Experiment verwacht echt ervaren en dit is actief naar de dingen toestappen en ze vastgrijpen. De manier van ARI bood geen basis omdat daar geen plaats was voor het experiment. De oorsprong van de “Baconiaanse” traditie van experimentatoren ligt voor een groot deel bij de magiërs. Deze hielden zich bezig met moeilijke domeinen waar de normale methodes van afspringen. De belangrijkste rol van deze belangstelling voor vreemde krachten voor ontstaan van moderne wetenschap, ligt hierin dat zij een einde stellen aan een puur theoretische opvatting van wetenschap. Het actief uitlokken van fenomenen en het experimenteren met materie is belangrijk. HACKING: wetenschap is tegelijkertijd theoretische representaties opstellen en handelend optreden (representing & interventing). Wat we van die theorieën geloven, hangt af van wat we met deze theoretische voorstellingen kunnen doen. In de overgang van de ME naar de moderne tijd gebeurde iets merkwaardigs met onze interesses: eerst was zingeving belangrijk en dan werd het vervangen door

Page 15: biosdocumenten.pbworks.combiosdocumenten.pbworks.com/w/file/fetch/125211692...  · Web view2de versie van de 1ste hypothese sluit aan bij de meest elementaire vorm die praktische

het experiment. BACON stelde: kennis = macht. Enkel door kennis kan men controle en invloed verwerven op de dingen en op de maatschappij. Maar omgekeerd geld dit ook: je kan pas kennis verwerven door in te grijpen om de dingen (en op de maatschappij).

Waarom maakte ARI geen gebruik van het experiment? ARI wil de natuur niet in de val lokken en dit doet men wel door listen te gebruiken, want dan forceert men de zaak. En indien men dit doet, forceert men ook de waarheid, men verstoort de natuurlijke gang van zaken. Experimenteren is voor ARI een soort bedrog. Voor BACON is het onmogelijk de geheimen van de natuur te weten te komen, zonder gebruik te maken van het experiment. De afwijzing houdt dus verband met de doeloorzaken. Nominalisme kan men begrijpen als afwijzing van doelgerichtheid, want het zegt dat de uitleg via essenties en doeloorzaken eigenlijk geen objectieve inhoud heeft. Het beeld van natuur als organisme moet wijken voor beeld van de natuur als machine: een machine kun je objectief kennen door het uit elkaar te halen en terug samen te stellen.

XI Spanning & samenspel - Schema p171-172

Kennis komt voort uit beheersing.

XII Kritiek & constructie

1. Een dubbelzinnige scepticus?Men was nog altijd niet toe aan een synthese. Er is zelfs sprake van verdubbeling van de debatten. Vanaf dit moment hebben we voor het eerst 2 groepen: wetenschappers en filosofen (die nog wel gedeeltelijk overlappen). Voor HUME lagen de zaken anders dan Descartes: hij neemt de empirische erfenis van BACON over en werkt deze uit tot een even indrukwekkende filosofie als Descartes’ rationalisme, maar is wel anders georiënteerd. Hij durft het als 1ste aan om die zoektocht naar absolute zekerheden over boord te gooien. Hij stelt dat we nooit iets meer dan waarschijnlijkheden kunnen bereiken. Vb. jongen die voor 1ste keer banaan eet (in de trein en plots komt men in tunnel, is dit door het eten van de banaan?) Nee, zegt HUME want het is een eenmalig voorval en er is geen gewoonte in de waarneming tot stand gekomen. Herhaling en gewoonte zijn nodig om ons te doen denken aan oorzaak en gevolg. Op dezelfde manier is er geen basis voor inductie, want we hebben alleen maar waarschijnlijkheid voor onze vaste overtuigingen. Dezelfde onzekerheid tast mijn ego aan: mens kan zeker zijn van zijn twijfel, maar dat hij daarom gezien wordt als een soort van metafysische substantie is te ver. Dat zit niet in de zekerheid van zijn twijfel. HUME stelt vast dat al het gepraat over een vast ego (een ziel die onsterfelijk is) ijdel is en niet berust op een cognitieve basis. Maar HUME is niet zomaar een scepticus, hij wil eigenlijk iets anders dan alleen onze schijnzekerheden ontmaskeren: hij wil ons van de zoektocht ernaar bevrijden. Het menselijk leven is praktijk en dit is veel belangrijker dan theorie. De mens is een sociale constructie, die ook een natuurlijkheid heeft. Aan een term als “persoon” mag men geen metafysische betekenissen koppelen. Wij zijn een lichamelijke, psychologische en sociale continuïteit. De slotsom: kennis is een bouwsel dat ontstaat vanuit ervaring en de beste theorieën die we daaruit kunnen afleiden, zijn waarschijnlijke hypothesen. Er is geen a priori kennis (buiten beetje wiskunde & logica die de spelregels van het denken vastleggen). De kennis van de wereld is afkomstig uit de ervaring. Maar dit alles is ondergeschikt aan ervaring als geheel van praktijken waarbinnen we leven. Wetenschap = product van menselijke geest/natuur en de moderne wetenschap zal uitmonden in een kennis van die menselijke natuur. Wetenschap is belangrijk, ook om inzicht te verwerven in ons, maar niet zo belangrijk dat we er levensvragen kunnen uit afleiden. De rede moet haar plaats kennen: namelijk een instrument om onze passies in een gezond evenwicht te houden.

Page 16: biosdocumenten.pbworks.combiosdocumenten.pbworks.com/w/file/fetch/125211692...  · Web view2de versie van de 1ste hypothese sluit aan bij de meest elementaire vorm die praktische

DEEL IV: HOE OVERLEVEN WE DE WETENSCHAP?

XIV De tafel van Eddington

1. Het wetenschappelijke en het manifeste beeld EDDINGTON = fysicus - Hij stelde de vraag: “Wat als de atoomtheorie waar is, wat volgt dan voor ons normale denken? Indien de theorie klopt zijn tafels en stoelen een hoopje atomen. Maar dan kunnen die voorwerpen van de gewone ervaring niet zijn wat we denken dat zij zijn. De ervaring is dan een subjectieve machine, een fabriek van illusies bovenop de echte onderliggende realiteit. Dit is niet wat EDDINGTON wil. Hij zocht uit het dilemma van de keuze tussen wetenschap en dagelijkse ervaring te geraken door beide een evenwaardig realiteitsniveau toe te kennen. Of nog meer: als niveaus van dezelfde realiteit. SELLARS stelt hetzelfde probleem bij zijn voorbeeld van “pink ice cube” die bij verandering van aggregatietoestand nog solide, nog pink is en zijn zintuiglijke kwaliteiten heeft verloren. SELLARS veralgemeent het probleem van EDD: het gaat niet alleen over macroscopische objecten, maar over de hele leefwereld. SELLARS heeft het over 2 beelden van de realiteit: 1. Wetenschappelijke beeld 2. Manifeste beeld = beeld van de dingen dat we in de gewone leefwereld hanteren: dingen met echte geuren, smaken, kleuren…Maar het is meer dan dat: het is ook het geheel van beelden, categorieën, woorden…waarmee we onze ervaring uitdrukken voor zover die niet door wetenschappelijke woorden wordt bestreken. Belangrijk onderdeel wordt gevormd door de categorieën waarmee we courant over onszelf en anderen spreken: we interpreteren onszelf en elkaar als personen met intenties ~ met beliefs en desires. Het wetenschappelijke en het manifeste beeld zijn tegenover elkaar. SELLARS gaat een gemakkelijke oplossing zoals EDD uit de weg en daarom is het interessant. Het probleem met de oplossing van EDD is dat we geen weet hebben over de wetten die de overgang tussen microstructuren en macro-objecten op een specifieke manier regelen. Het punt is dat er maar een beperkt aantal coherente keuzen zijn. SELLARS ziet er 2:

pro het wetenschappelijke beeld en contra het manifeste pro het manifeste beeld en contra het wetenschappelijke

Volgens hem moet je kiezen. De 1ste oplossing noemt men sciëntistisch. De 2de oplossing is fenomenologisch. Voor HUSSERL (tegen SELLARS) heeft het manifest beeld voorrang, omdat alles uit de leefwereld is voortgekomen en enkel tegen de achtergrond van onze concrete ervaringen te begrijpen is. SELLARS redeneert anders, maar wil ook een duidelijke keuze. Hij beargumenteert waarom je moet kiezen: 1. Vele argumenten pleiten voor het realisme. Mensen willen weten hoe de zaken echt in elkaar zitten, los van voorstellingen. Hij stelt de realistische positie niet in vraag. Realisme staat voorop. 2. Beide beelden maken een totaalclaim: zowel het wetenschappelijke als het manifeste beeld vormen een coherent systeem dat over alles gaat en willen een totale verklaring van de hele leefwereld bieden. (hoe heterogeen ook) Het manifeste beeld probeerde altijd een totaalbeeld van alle ervaringsdomeinen samen te leggen. En de wetenschap zal pas vol kunnen worden wanneer geen ervaringsdomein zich nog aan haar onderzoek onttrekt. Daarom kan men geen vrede nemen met “een beetje van dit en beetje van dat”. Dit is het duidelijkst aan de top van de piramide van de dingen die we willen begrijpen en verklaren: meest complexe verschijnsel, het menselijke bewustzijn. Beide beelden willen dit in hun eigen categorieën plaatsen. In dagelijkse praktijk interpreten we onszelf als bewuste wezens met overtuigingen en intenties. In laatste geval worden categorieën van bewustzijn bijvoorbeeld gereduceerd tot categorieën van het brein. In dit domein zien we duidelijk dat het gaat om een keuze van het een of het ander.3. Succes-argument: wetenschap is een groot succes verhaal en manifeste beeld is dit niet. In alle gebieden (die minder complex zijn dan bewuste menselijke ervaring) heeft het manifeste beeld

Page 17: biosdocumenten.pbworks.combiosdocumenten.pbworks.com/w/file/fetch/125211692...  · Web view2de versie van de 1ste hypothese sluit aan bij de meest elementaire vorm die praktische

de duimen moeten leggen voor het wetenschappelijke. SELLARS is een naturalist en voor hem wordt de waarheid over de wereld en de mens gegeven door de beste theorieën van de natuurwetenschappen.

Op deze premissen zijn veel vragen gekomen, we beperken ons tot vragen over de 1ste 2: Stel: je verwerpt de premissen van SELLARS. Dan kan je kiezen voor een stukje van dit en een stukje van dat. Een vorm van pragmatisme, die kiest voor het meest geloofwaardige beeld in elke context. In de context van de wetenschap kan men het bewustzijn tussen haakjes plaatsen, in de context van de leefwereld (~manifeste) is dit wel belangrijk. Een pragmatist vindt dat een uitspraak waar is als hij goed werkt. Vb. een wetenschappelijke uitspraak kan goed zijn, omdat hij goede voorspellingen toelaat. Stel: je aanvaardt de premisse van het totaalclaim: je verwerpt dus de premisse van het realisme. Je hebt dan 2 totale beschrijvingssystemen van ervaring, maar geen van beide moet men als letterlijk waar opvatten. Stel: je aanvaardt de premisse van het realisme: je verwerpt dus die van de totaalclaim. Dan kan je eenvoud puzzelen: een stuk van de realiteit wordt door de wetenschap beschreven en een stuk van de realiteit wordt door de gewone leefwereld beschreven. Deze uitwegen bieden nog geen bevredigend antwoord, omdat we met de onopgeloste vraag zitten naar de verhouding tussen de verschillende types van ervaring. Hier is dus opnieuw het probleem dat SELLARS al had met de oplossing van EDD: de correlatie tussen het manifeste ding en het overeenkomstige wetenschappelijke object. Stel: je aanvaardt beide premissen, maar je kan bijvoorbeeld die van het realisme beperkter interpreteren. Men kan de wetenschap realistisch voorstellen en het manifeste instrumentalistisch. Het manifest beeld komt daardoor een trapje lager, maar dat wil niet zeggen dat ze over boord wordt gegooid. Men komt dus voor een keuze te staan (die Sellars nog niet zag): oftewel elimineert men het manifeste beeld oftewel niet. In het 1ste geval ben je een eliminavist (~churchland) en in het 2de geval ben je een functionalist. Maar omgekeerd zou ook kunnen: het manifeste is realistisch en de wetenschap instrumentalistisch. Maar dit wordt niet besproken, omdat SELLARS niet vindt dat het manifeste goed genoeg is om een realistische interpretatie te maken. Het zwakste punt is dit: stel we gunnen SELLARS zijn realisme. Als we dan een stap verder gaan en focussen op totaalbeeld-argument. Dankzij de onderstelling dat beide beelden een totaalbeeld proberen te geven dat zijn gecombineerd argument werkt. Maar het argument werkt alleen wanneer eenzelfde soort van totaliteit wordt beoogd. Er is pas echt theoretische concurrentie indien de totaalbeelden in beide gevallen een cognitief beeld zijn. Het manifeste beeld beoogt type van begrijpen en dus geen verklaring in dezelfde zin als een wetenschappelijke theorie. Hierin veronderstelt men begrip en interpretatie, meer dan alleen gedrag en leerprocessen. SELLARS (en Churchland) beschouwen manifeste opvattingen als theorieën, maar het gaat om onderling onvergelijkbare ondernemingen. Ondanks alle bemerkingen blijft het noodzakelijk de kwestie van wetenschap en leefwereld in SELLARS’ termen te stellen: nodig op oppositie te zien tussen beiden. Men kent aan het wetenschappelijke beeld een cognitieve prioriteit toe.

XV De bessen van mijn jeugd 1. Graden van belichamingIn DEEL I zagen we de opvatting van LANGER dat we alleen door instrumentele interesses worden gedreven, dat dit moeilijk in overeenstemming is te brengen met onze gerichtheid op symbolen. Waarop wees die gerichtheid? In 1ste instantie dachten we aan symbolen gericht op kennis en inzicht: via taal en denken brengen symbolen ons in contact met theoretische inzichten over de werkelijkheid. Maar gaat het niet nog over een ander soort symbolen, een 3de factor naast kennis en

Page 18: biosdocumenten.pbworks.combiosdocumenten.pbworks.com/w/file/fetch/125211692...  · Web view2de versie van de 1ste hypothese sluit aan bij de meest elementaire vorm die praktische

instrumentele beheersing? Beginnen bij begin: zoektocht naar het echte, we willen de waarheid over het echte object kennen. Enerzijds is er de wil om te weten hoe het object is (onafh. van onze wil) en anderzijds de fascinatie door het object van ons verlangen. Voorbeeld van persoon die ontdekt dat zijn biologische vader iemand anders is dan zijn sociale vader: wil die opzoeken, leren kennen ook al brengt hem dat niet verder voor de loop van zijn leven. Het gaat hier niet zo zeer over interesse om te weten. Eens men die vader heeft gevonden, blijft er nog een mysterie over: men wil erkenning van de kant van de vader en dan pas vindt men rust. De mythe, ritueel, … zijn manieren om met dergelijke conflicten om te gaan en hierin hebben we het over de 3de factor: zingevingkader. Rol van symbolen is voor dubbele uitleg vatbaar, net zoals “het echte”. Het echte kennis is weten hoe het is, los van onze verlangens. Maar kennis in de moderne wetenschap is niet zuiver theoretisch, maar een alliantie tussen theorie en technische maakbaarheid. Dus niet volledig los van onze verlangens. Naast symbolen die tot de vorming van rationele argumenten bijdragen, tot kennis en wetenschap, zijn er symbolen die eigen zijn aan uitingen van de 3de interesse. De 3de interesse is uiterst symbolisch. Het belang van symbolen is zeer sterk. Symbolen zijn hier onvervangbaar in het algemeen, maar ook in de zin dat juist dit ene symbool zich niet door een ander symbool laat vervangen. Fundamentele interesses die verder gaan dan het biologische kunnen we eerder al symbolisch noemen (gebeurt op 2 gronden):1. zij veronderstellen het menselijk symbolisch systeem van de taal en ontwikkelen zich op niveau van de taal.2. maken gebruik van symbolen in een tegelijk striktere en bredere, maar stellige zin. Deze symbolen zijn nooit neutraal, ze hebben een wezenlijk belang. Wat men wil meedelen, kan niet op een andere manier, zonder die symbolen, uitgedrukt worden

vb. verjaardag gaat gepaard met een bloemetje

Bij punt 1 kan men zeggen dat zowel kennis, techniek en zingeving symbolisch zijn: ze hebben allemaal de taal nodig om gecommuniceerd te worden. Bij punt 2 is er een verschil tussen de 3 interesses: de techniek maakt weinig of geen gebruik van symbolen die onmisbaar zijn. In die zin kan men betekenissen in de sfeer van techniek zwak belichaamd worden, men kan ze vervangen door andere die voor hetzelfde doel dienen Maar toch kunnen mensen hier ook gefascineerd geraken. De techniek wordt als een doel op zich beleefd. In die zin is het een omvorming tot menselijke leefwereld. Bovendien zijn technieken altijd ingebed in symbolische praktijken van mensen: er is een overdracht tussen keten van meesters en leerlingen.

In de wetenschap is er sprake van intrinsieke symbolen. In de wiskunde kan men een symbolische taal niet missen. Ze is meer dan een instrument: verfijnde begrippen kon men nooit bedenken zonder symbolisme. Wetenschappelijke kennis is in zijn geheel op de 1ste plaats al een doel op zich (intrinsiek goed dat wordt nagestreefd). Ook de kennisinteresse is gericht op soort van symbolische goederen, want kennisinteresse is in de 1ste plaats intrinsiek (we willen weten uit een drang om te weten). Ook in de kennis is er sprake van gefascineerd geraken door het object en dat is verbonden met het symbolisch karakter van de interesse. De graad van belichaming van de symbolen is gematigd, want er is sprake van intrinsieke fascinatie. Dit houdt in dat er een esthetica van het wetenschappelijke denken voorkomt, in de wiskunde: theorie is elegant… De uitdrukkingen die dienen om de wetenschappelijke inhoud te geven, kunnen vervangen worden door andere. De betekenis van wetenschappelijke stellingen, kun je in verschillende graden van moeilijkheid benaderen. Taal speelt hier nog een instrument.

AAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAA

Page 19: biosdocumenten.pbworks.combiosdocumenten.pbworks.com/w/file/fetch/125211692...  · Web view2de versie van de 1ste hypothese sluit aan bij de meest elementaire vorm die praktische

De 3de interesse (zingeving) is nog sterker verbonden met intrinsieke symbolen. Het is niet mogelijk om afstand te doen van deze symbolen, want zij bepalen wat er gezegd wordt. Het zijn sterk belichaamde symbolen: symbolen die men niet door andere kan vervangen zonder de betekenis van het geheel te vernietigen. De afhankelijkheid van het detail brengt met zich mee dat betekenissen hier sterk “verwisselbaar” zijn. De betekenis van sterk belichaamde symbolen is beeldend en ondoorzichtig, die van informatieve taal is expliciet en transparant. Het verschil tussen de fascinatie die uitgaat van de wetenschap en de fascinatie die uitgaat van de sterk belichaamde betekenissen is dat bij verlies van fascinatie bij wetenschap nog een betekenisvolle inhoud overblijft (en die later eventueel opgepikt kan worden door andere wezens), maar bij sterk belichaamde betekenissen gaat alles verloren.

2. De 3 interesses: contaminatie en behoud van verschilModerne wetenschap kiest voor alliantie met techniek en vraag naar de zin wordt naar een aparte sfeer verwezen. De verlichters halen daarna de vraag naar de zin terug binnen, als een verlengstuk van de wetenschap dat automatisch tot inzicht (en via dit tot bevrijding) zou leiden. Maar dit is naïef: hoe langer hoe meer we ervaren dat wetenschap en techniek nieuwe zinvragen opwerpen, maar de moeilijkheden om tot antwoord te komen vergroten. Laat de wetenschap gewoon zijn zoals ze is. En laat binnen het manifeste beeld de kunst de kunst zijn, de religie de religie,… Dit wil niet zeggen dat de wetenschap ongelimiteerd haar gang kan doen. Maar wel dat de 3 interesses hun eigenheid erkennen? BURMS & DE DIJN maakte een analyse van de 3 interesses in hun werk “de rationaliteit en haar grenzen”. ten 1ste suggereren ze dat de wetenschap een empirische praktijk is die in het verlengde van de common sense ligt. We hebben nood aan een gesofisticeerd beeld van wat wetenschap is: complexe geschiedenis van pogingen tot integratie tussen empirische en rationalistische stijlen. Men gaat er vanuit dat er geen bedreiging is van de ene interesse voor de andere. Uiteindelijk kan de wetenschap de moraal niet bedreigen. Interesses kunnen elkaar wel in gedrang brengen, maar alleen omdat mensen sommigen interesses verwarren (in hun hoofd). Maar in de reële wereld vermengen mensen onvermijdelijk de interesses. We kunnen dus alleen besluiten dat in de werkelijke wereld voortdurend concurrentie en bedreigingen zullen ontstaan van de ene cultuuruiting naar de andere. Wetenschap en techniek zijn door hun dominantie vaak een bedreiging voor de zingeving. De interesses zijn verschillend, maar niet autonoom en apart. Dus er zijn ook vermengingen die men niet kan afdoen als verwarringen. Zo komt men tot de 3de hypothese over de interesses en hun onderlinge verhouding, namelijk: de 3 interesses moet men in hun verschil en hun interacties tot een zo vreedzaam mogelijke co-existentie laten komen.

3. … En het magisch symbolisme?Wat men onze ervaringsmachine, met sterk belichaamde symbolen van het magische? Als er geen enkel empirisch verschil is, dan kan onze fascinatie alleen een kwestie zijn van magie. Uiteindelijk is het niet beslissend of we in de echte realiteit zitten eerder dan in de machine, maar wel dat we geloven dat we in de echte realiteit zijn. Het “echte” is ook een magisch begrip, als datgene dat sterk verankerd en belichaamd is in ons leven en waar we daarom ook een zeker houding tegenover aannemen. Magie heeft ook een belangrijke rol gespeeld bij de totstandkoming van de moderne experimentele wetenschap. In de 3de instantie gaat het over een symbolische magie: als er geen verschil is tussen een echte en valse ervaring, moet het verschil wel een kwestie zijn van onze eigen symbolische houding (onze houding t.o.v. de symbolen die aan een ervaringsobject gekoppeld zijn). Het is omdat we sterk belichaamde betekenissen hechten aan bepaalde ervaringen, dat we door middel van sterke symbolen het echte en het onechte als onderscheiden waarderen.