Post on 12-Sep-2021
Samen werken, Samen communiceren
Een onderzoek naar interculturele communicatie op Algemene Bijzondere Basisschool
Het Gein
Jasmijn van der Klip
Studentnummer: 500192800
Opdrachtgever: Algemene Bijzondere Basisschool Het Gein
Begeleider: drs. A.J.P. Menheere
Hogeschool van Amsterdam
PABO
1 juni 2011
2
Voorwoord
Deze scriptie is geschreven in opdracht van Algemene Bijzondere Basisschool Het Gein (ABBS Het
Gein) ter afsluiting van de bacheloropleiding Pabo. In deze scriptie is een literatuurstudie en
surveyonderzoek beschreven. Beiden hebben interculturele communicatie als onderwerp.
Ik heb communicatie als uitgangspunt voor deze scriptie gekozen, omdat een effectieve communicatie
aan de basis ligt van onderwijs. In Amsterdam-Zuidoost, waar de school staat, zijn een groot aantal
culturen vertegenwoordigd. De communicatie tussen leerkrachten en ouders is vaak intercultureel van
aard. Mijn interesse ging daarom, in het geval van dit onderzoek, uit naar de interculturele
communicatie tussen ouders en leerkrachten. Dit kan een middel zijn om ouders meer te betrekken bij
het onderwijs. De mate van ouderbetrokkenheid, de samenwerking en afstemming tussen
leerkrachten en ouders draagt direct bij aan de ontwikkeling van kinderen.
Bij dezen wil ik graag als eerste mijn begeleider, Adri Menheere, bedanken voor zijn kritische blik en
advies. Vervolgens dank ik alle leerkrachten en de directie van ABBS Het Gein voor hun medewerking
en inzet. Hoewel het afnemen van de vragenlijst plaatsvond in een drukke periode, hebben ze mij
gesteund gedurende de voortzetting van dit onderzoek. Ook Anna Wierda wil ik bedanken voor het
optimaliseren van de opzet, de dataverzameling en analyse van dit onderzoek. Voor de opmaak
bedank ik graag Lex Kramer en Liesbeth Mosman.
Een speciaal dankwoord gaat uit naar mijn partner Domenico, die tijdens het schrijven van deze
scriptie steeds weer op allerlei manieren liefdevol klaar heeft gestaan.
3
Samenvatting
Doel In dit onderzoek is antwoord gegeven op de volgende probleemstelling:
‘In hoeverre wordt op Algemene Bijzondere Basisschool Het Gein interculturele communicatie
toegepast in de communicatie tussen ouders en leerkrachten over onderwijs en opvoeding?’
Methode Om inzicht te krijgen in bovenvermelde probleemstelling is begonnen met een
literatuurstudie. Meerdere bronnen zijn geanalyseerd. De uitkomsten hiervan vormen het theoretisch
kader voor het ontwerp van het surveyonderzoek. De vragenlijst is afgenomen onder 13 leerkrachten
van ABBS Het Gein. De resultaten zijn geanalyseerd, waaruit conclusies en aanbevelingen zijn
opgesteld.
Resultaten Het literatuuronderzoek laat zien dat effectieve communicatie bepalend is voor
partnerschap, afstemming en samenwerking met ouders. Resulterend in een positieve uitwerking op
de leerprestaties en maatschappelijke ontwikkeling van kinderen, kennisoverdracht,
burgerschapsvorming en opvoeding. Het onderzoek is vervolgens ingegaan op het interculturele
aspect van effectieve communicatie. De gehanteerde definitie die het theoretisch perspectief vormt
luidt: “Interculturele communicatie kan globaal worden omschreven als een proces van uitwisseling
van informatie tussen twee personen die zichzelf in een specifieke context in culturele termen als
onderling verschillend definiëren” (Shadid, 2007, p.23). Vier aspecten vormen de voorwaarden voor
het effectief toepassen van interculturele communicatie: culturele achtergrond, communicatieve
vaardigheden, beeldvorming en context. Het surveyonderzoek laat zien dat 86% van de communicatie
op ABBS Het Gein mondeling verloopt en 14% schriftelijk. Hierbij geeft 77% van de leerkrachten aan
zelf het grootste gedeelte aan het woord te zijn. In de benadering geeft 69% van de leerkrachten aan
rekening te houden met verschillen tussen ouders. In de communicatie met ouders geeft 92% van de
leerkrachten aan rekening te houden met de culturele achtergrond van ouders, waarbij verschillende
communicatieve vaardigheden worden ingezet om effectief te communiceren.
Conclusie De voorwaarden die gesteld worden aan interculturele communicatie zijn voor een groot
gedeelte aanwezig in de communicatie op ABBS Het Gein. Niet alle aspecten die invloed hebben op
interculturele communicatie zijn –al dan niet bewust- evenveel vertegenwoordigd. Er wordt vooral
rekening gehouden met de culturele achtergrond en communicatieve vaardigheden worden daarbij
ingezet. Opvallend is dat gesprekken veelal op basis van gevoel plaatsvinden; de communicatie wordt
beïnvloed door beeldvorming. Uit de conclusie vloeien een aantal aanbevelingen voort om de
(interculturele) communicatie met ouders nog effectiever te laten verlopen. Respectievelijk:
overeenkomsten zien in plaats van verschillen; ouders betrekken; visie en beleid; tweerichtingsverkeer
in gesprekken; tijd; taal; ouders mobiliseren; ouderbetrokkenheid thuis en inzetten van modellen voor
interculturele communicatie. Het wordt aanbevolen de tijd te nemen om interculturele communicatie
een gedegen plek te geven in het schoolbeleid en de manier waarop dit uitgedragen wordt. Dan
draagt interculturele communicatie bij aan partnerschap en daardoor direct aan de begeleiding, het
leren en de ontwikkeling van de kinderen. Dit vormt geen extra taak, maar wordt opgenomen in het
primaire onderwijsproces.
4
Inhoudsopgave
1 Inleiding ............................................................................................................................... 5
1.1 De aanleiding voor het onderzoek .................................................................................. 5 1.2 Doelstelling ................................................................................................................... 6 1.3 Probleemstelling (onderzoeksvraag) ............................................................................... 6 1.4 Definiëring van de begrippen ......................................................................................... 8
2 Methode: surveyonderzoek ...................................................................................................11
2.1 Populatie .....................................................................................................................11 2.1.1 Respons...............................................................................................................11
2.2 Meetinstrument ............................................................................................................11 2.3 Dataverzamelingstechniek.............................................................................................13 2.4 Analysemethode...........................................................................................................14
3 Resultaten ...........................................................................................................................15
3.1 Effectieve communicatie ...............................................................................................15 3.1.1 Definitie ...............................................................................................................15 3.1.2 Voorwaarden .......................................................................................................15 3.1.3 Belang .................................................................................................................16 3.1.4 Beantwoording deelvragen....................................................................................19
3.2 Interculturele communicatie..........................................................................................20 3.2.1 Definitie ...............................................................................................................20 3.2.2 Cultuur en communicatie ......................................................................................21 3.2.3 Voorwaarden .......................................................................................................23 3.2.4 Beantwoording deelvragen....................................................................................29
3.3 Resultaten surveyonderzoek..........................................................................................30 3.3.1 Uitwerking vragenlijst ...........................................................................................30 3.3.2 Beantwoording deelvragen....................................................................................39
4 Conclusies, aanbevelingen & discussie ...................................................................................42
4.1 Conclusies literatuuronderzoek ......................................................................................42 4.2 Conclusies surveyonderzoek..........................................................................................43 4.3 Beantwoording probleemstelling....................................................................................45 4.4 Aanbevelingen .............................................................................................................45
4.4.1 Overeenkomsten zien in plaats van verschillen .......................................................45 4.4.2 Ouders betrekken.................................................................................................46 4.4.3 Visie en beleid......................................................................................................46 4.4.4 Tweerichtingsverkeer............................................................................................47 4.4.5 Tijd .....................................................................................................................48 4.4.6 Taal.....................................................................................................................48 4.4.7 Ouders mobiliseren...............................................................................................49 4.4.8 Ouderbetrokkenheid thuis .....................................................................................49 4.4.9 Modellen voor interculturele communicatie.............................................................50 4.4.10 Aanbevelingen voor vervolgonderzoek:..................................................................51
4.5 Discussie......................................................................................................................51 4.5.1 Opmerkingen over de vragenlijst ...........................................................................51 4.5.2 Beeldvorming .......................................................................................................52 4.5.3 Context................................................................................................................52
5 Literatuur.............................................................................................................................53 6 Bijlagen ...............................................................................................................................55
6.1 Bijlage 1: Samenwerkingsovereenkomst van ABBS Het Gein ...........................................55 6.2 Bijlage 2: Vragenlijst interculturele communicatie op ABBS Het Gein................................57 6.3 Bijlage 3: Uitwerking vragen over ouderbetrokkenheid ...................................................63
5
1 Inleiding
In dit hoofdstuk staat beschreven wat de aanleiding voor het onderzoek is en wie opdracht heeft
gegeven voor dit onderzoek. Het doel van het onderzoek wordt toegelicht. Daarnaast is er uiteengezet
wat de probleemstelling is en welke deelvragen daaruit voortgekomen zijn. Om duidelijkheid over de
begrippen te geven is een begrippenlijst opgenomen.
1.1 De aanleiding voor het onderzoek
De aanleiding van dit onderzoek ligt bij Algemene Bijzondere Basisschool Het Gein (ABBS Het Gein)
waar ik mijn LiO-stage loop. De school is een algemeen bijzondere buurtschool in Amsterdam-
Zuidoost. Bijzonder wil zeggen dat het een school is met een eigen schoolbestuur. De school heeft
geen bepaalde geloofsrichting of onderwijsstroming. Op de school zitten voornamelijk kinderen uit de
buurt Gein-3, gelegen in Amsterdam-Zuidoost.
Algemene Bijzondere Basisschool Het Gein (2010) vermeldt in de schoolgids als uitgangspunt: “…ieder
kind binnen zijn eigen mogelijkheden verstandelijk, creatief en sociaal voor te bereiden op de
maatschappij. Een maatschappij die voortdurend aan verandering onderhevig is. Daarom is ook ons
onderwijs steeds in beweging” (Algemene Bijzondere Basisschool Het Gein, 2010, p.3).
Een speerpunt van de school is ouderbetrokkenheid. Algemene Bijzondere Basisschool Het Gein
(2010) beschrijft in de schoolgids dat de school het belangrijk vindt de ouders zoveel mogelijk te
betrekken bij het onderwijs van hun kinderen. Hierin staat: “Voor de ontwikkeling van de leerlingen is
een goede samenwerking tussen de school en de ouders van groot belang. Daarom stimuleren wij
ouderparticipatie” (Algemene Bijzondere Basisschool Het Gein, 2010, p.16). Booijink (2007a) stelt dat
partnerschap waarbij beide partijen een gedeelde visie en gedeelde verantwoordelijkheid hebben,
nodig is om tot een zo goed mogelijke begeleiding van de ontwikkeling van het kind te komen.
Booijink (2007a) gaat ervan uit dat: “In een pluriforme samenleving als Nederland kan alleen in een
wisselwerking tussen thuis en school tot een passende begeleiding van de ontwikkeling van kinderen
en passend onderwijs gekomen worden” (Booijink, 2007a, p.21).
Communicatie neemt in de samenwerking met ouders een centrale en belangrijke plaats in. Booijink
(2007a) stelt dat voor het verbeteren van de relatie tussen ouders en leerkrachten een goed lopende
onderlinge communicatie een belangrijke voorwaarde is. Zij gaat ervan uit dat deze communicatie
altijd intercultureel van aard is. In haar onderzoek, evenals in dít onderzoek, wordt de definitie van
interculturele communicatie van Shadid (2007) overgenomen. Deze luidt: “Interculturele
communicatie kan globaal worden omschreven als het proces van uitwisseling van informatie tussen
twee personen die zichzelf in een specifieke context in culturele termen als onderling verschillend
definiëren” (Shadid, 2007, p.23).
6
Ieder mens maakt volgens Hoffman (2009) deel uit van sociale systemen ofwel sociale groepen. Hij
noemt: “partnerrelaties, gezinnen, familie, vriendengroepen, buurten, steden,
geloofsgemeenschappen, klassen, scholen, afdelingen, bedrijven en landen” (Hoffman, 2009, p.11).
Elk sociaal systeem heeft zijn eigen cultuur, die invloed heeft op de communicatie. Doordat iedereen
zijn cultuur meeneemt in een gesprek, kunnen culturele verschillen of misverstanden ontstaan. Zoals
de voorbeelden van sociale systemen al duidelijk maken is elke communicatie intercultureel. De
culturen van iemand met een Nederlandse etnische afkomst en iemand met een andere afkomst
kunnen evenveel verschillen als die van een Brabander en een Amsterdammer.
ABBS Het Gein heeft een multicultureel leerlingenbestand. De ouders van de leerlingen zijn van onder
andere Ghanese, Surinaamse, Antilliaanse, Italiaanse, Russische, Poolse, Tsjechische, Portugese,
Marokkaanse en Turkse afkomst. Uit de uitspraken van Hoffman (2009) kan geconcludeerd worden
dat de communicatie tussen ouders en leerkrachten veelal intercultureel van aard is. In dit onderzoek
wordt daarom bestudeerd in hoeverre de voorwaarden die aan interculturele communicatie gesteld
worden, toegepast worden in de communicatie tussen ouders en leerkrachten over onderwijs en
opvoeding. Dit onderzoek resulteert in aanbevelingen om de communicatie tussen ouders en
leerkrachten te verbeteren.
1.2 Doelstelling
Het doel van dit onderzoek is meer inzicht te krijgen in hoeverre de leerkrachten op ABBS Het Gein
intercultureel communiceren met ouders, zodat aanbevelingen gedaan kunnen worden om deze
communicatie te verbeteren. Het eerste deel van het onderzoek is een literatuurstudie, die antwoord
geeft op de deelvragen van onderdeel A (zie paragraaf 1.3 probleemstelling). Het tweede deel is een
surveyonderzoek, dat bestaat uit een vragenlijst die door leerkrachten wordt ingevuld. Dit levert
onderzoeksgegevens op. Deze onderzoeksgegevens worden geanalyseerd. Uit de analyse volgen
aanbevelingen om de (interculturele) communicatie tussen ouders en leerkrachten op ABBS Het Gein
te verbeteren. Dit om de ouderbetrokkenheid te vergroten en zo een bijdrage te leveren aan één van
de speerpunten van de school.
1.3 Probleemstelling (onderzoeksvraag)
De onderzoeksvraag van dit onderzoek luidt:
‘In hoeverre wordt op Algemene Bijzondere Basisschool Het Gein interculturele communicatie
toegepast in de communicatie tussen ouders en leerkrachten over onderwijs en opvoeding?’
Argumentatie
De school wil ouders zoveel mogelijk betrekken bij het onderwijs van hun kinderen. Daarom heeft de
school ouderbetrokkenheid hoog op de agenda staan. Volgens onder andere Booijink (2007a), Van
Keulen (2006), ministerie van OCW (2005, 2007, 2009), De Vries (2010) en De Wit (2005) neemt
7
effectieve communicatie in de samenwerking tussen ouders en school een belangrijke plaats in. De
communicatie met ouders op ABBS Het Gein vormt in sommige gevallen nog een struikelblok.
Communicatie tussen mensen met verschillende normen en waarden kan leiden tot misverstanden.
Misverstanden staan effectieve communicatie in de weg. Dit wordt op ABBS Het Gein als een
probleem gezien. Interculturele communicatie kan een middel zijn om de communicatie effectiever te
laten verlopen en levert op die manier een bijdrage aan ouderbetrokkenheid. De vraag is nu hóe de
communicatie verbeterd kan worden, ten aanzien van interculturele oudercontacten.
Methode
In dit kwalitatieve literatuuronderzoek wordt onderzocht wat het belang is van effectieve
communicatie tussen leerkrachten en ouders, wat interculturele communicatie inhoudt en aan welke
voorwaarden dit moet voldoen. Daarna wordt aan de hand van een vragenlijst, ingevuld door leraren
werkzaam op ABBS Het Gein, onderzocht welke communicatievormen leerkrachten hanteren en in
hoeverre de voorwaarden die aan interculturele communicatie gesteld worden, terug te vinden zijn in
de huidige communicatie tussen ouders en leerkrachten. De onderzoeksgegevens worden
geanalyseerd en hieruit volgen aanbevelingen om de communicatie te verbeteren en zo de
ouderbetrokkenheid te vergroten. Het onderzoek is evaluerend van aard, dit leidt tot een evaluatieve
onderzoeksvraag.
Deelvragen
Om tot een antwoord te komen op de verschillende aspecten die bij deze onderzoeksvraag horen, kan
deze centrale vraagstelling nader worden gespecificeerd in de volgende deelvragen:
Onderdeel A: literatuurstudie
1. Wat is het belang van effectieve communicatie tussen ouders en leerkrachten over onderwijs en
opvoeding?
2. Wat wordt onder interculturele communicatie verstaan?
3. Welke voorwaarden worden aan interculturele communicatie gesteld?
Onderdeel B: surveyonderzoek
4. Op welke manier(-en) communiceren de leerkrachten met ouders op Algemene Bijzondere
Basisschool Het Gein?
5. Welke voorwaarden die in de literatuur aan interculturele communicatie gesteld worden, worden
toegepast in de communicatie tussen ouders en school op Algemene Bijzondere Basisschool Het Gein?
8
1.4 Definiëring van de begrippen
In dit gedeelte van het onderzoek volgt een beschrijving van de definities van de belangrijke
begrippen die gebruikt zijn in dit onderzoek.
Interculturele communicatie
Communicatie tussen mensen met verschillende culturele achtergronden wordt in de literatuur
verschillend benoemd. Zo spreekt Azghari (2009) van cultuurbepaalde communicatie. Ook worden
termen zoals: interraciale, interetnische en crossculturele communicatie of communicatie met
allochtonen gebruikt.
“Interculturele communicatie kan globaal worden omschreven als het proces van uitwisseling van
informatie tussen twee personen die zichzelf in een specifieke context in culturele termen als
onderling verschillend definiëren” (Shadid, 2007, p.23).
“Interculturele communicatie is de studie naar de werking en invloed van cultuur en culturele
verschillen op de communicatie. Daarbij hangen de culturele verschillen samen met vele soorten
culturen” (Hoffman, 2009, p.12).
In dit onderzoek worden bovenstaande omschrijvingen overgenomen. Daaraan wordt toegevoegd dat
interculturele communicatie niet gezien wordt als enkel communicatie tussen mensen met
verschillende etnische achtergronden. Ook communicatie tussen twee Amsterdammers kan
intercultureel van aard zijn. Het gaat dus bij interculturele communicatie om de communicatie tussen
twee personen waarbij er een verschil bestaat in normen, waarden en gebruiken die het gedrag,
voelen, denken en waarnemen van mensen bepalen, waardoor deze twee mensen zich als cultureel
verschillend definiëren (Hoffman, 2009; Shadid, 2007).
Ouderbetrokkenheid
In Verhoeven, Devos, Stassen & Warmoes (2003) wordt ouderbetrokkenheid inzichtelijk gemaakt door
het in een model weer te geven, zie figuur 1: ouderbetrokkenheid. Dit model bestaat uit 3 domeinen:
ouderbetrokkenheid op school; ouderbetrokkenheid thuis en de communicatie die daartussen
plaatsvindt. De manier waarop deze onderzoekers tegen ouderbetrokkenheid aankijken wordt in dit
onderzoek overgenomen.
Dom (2006) definieert ouderbetrokkenheid als volgt:
“Ouderbetrokkenheid is de verschillende vormen waarin en wijzen waarop ouders zich meer of minder
actief inzetten of betrokken worden bij activiteiten op school gaande van het zetelen in schoolraad,
lidmaatschap van oudercomité, leesmoeder, verzorgen van vervoer bij uitstappen tot het bezoeken
van het schoolfeest, het controleren van kinderen op luizen en het meedoen aan een quiz op school.
Daarnaast wordt onder ouderbetrokkenheid eveneens de aandacht en interesse voor de school en
meer specifiek het schoolwerk van kinderen thuis gezien. Verder wordt alle communicatie en interactie
9
met actoren op school – in de eerste plaats leraren en directie maar ook andere ouders, leerlingen of
leden van het schoolbestuur- en in het kader van de school, onder ouderbetrokkenheid gerekend”
(Dom, 2006, p.23).
De definitie van Dom (2006) wordt in dit onderzoek gehanteerd als er over ouderbetrokkenheid
gesproken wordt.
Ouderbetrokkenheid
School
Communicatie
Thuis
Ouderparticipatie
Formeel
Betrokkenheid thuis
Pedagogische betrokkenheid
Informeel
Stimulerende omgeving
Bijwonen van activiteiten
Figuur 1: ouderbetrokkenheid Bron: Verhoeven, Devos, Stassen & Warmoes, 2003, bewerking Van der Klip Ouderparticipatie
Ouderparticipatie is volgens Dom (2006) een onderdeel van ouderbetrokkenheid. Het is het actief
deelnemen aan taken binnen de school, zoals werken als bibliotheekmoeder; controleren op luizen en
lid zijn van een raad in de school. Ook omvat het de aanwezigheid bij activiteiten en uitstapjes.
Ouderbetrokkenheid en –participatie op Algemeen Bijzondere Basisschool Het Gein
Aan het begin van de schoolcarrière van het kind wordt een samenwerkingsovereenkomst (zie bijlage
1) tussen school en ouders getekend. In deze overeenkomst zijn rechten en plichten vastgelegd.
Daarnaast is de ouderparticipatie georganiseerd in een oudervereniging. Deze oudervereniging
bestaat uit zeven commissies, een voorzitter, secretaris en een penningmeester. De commissies zijn:
feestcommissie, onderhoudscommissie, luizencommissie, verteltascommissie, bibliotheekcommissie,
tuincommissie en sportcommissie.
Ook hangt er aan het begin van het jaar op de klassenouderavond een lijst van activiteiten waarbij
hulp nodig is. De ouders worden door de leerkracht aangemoedigd zich hiervoor in te schrijven.
Communicatie
Onder communicatie wordt in dit onderzoek verstaan: de informatie die uitgewisseld wordt tussen
ouders en leerkrachten over onderwijs en opvoeding.
10
Ouders
Als er in dit onderzoek over ouders gesproken wordt, worden hiermee ouders van verschillende
etnisch-culturele afkomst bedoeld.
Cultuur
Pinto (2007) beschrijft cultuur als een containerbegrip. Er zijn in de literatuur veel verschillende
definities van cultuur gedefinieerd. In dit onderzoek wordt de definitie van Pinto (2007) overgenomen.
“Cultuur is een evoluerend systeem van waarden, normen en leefregels. In een groep van mensen die
zich lid voelen van hun groep wordt cultuur van generatie op generatie doorgegeven en zo
geïnternaliseerd. Voor mensen in een groep is hun cultuur vaak onbewust richtinggevend voor hun
gedrag en hun kijk op de wereld” (Pinto, 2007, p. 28).
Etnisch-culturele afkomst
Hier wordt in dit onderzoek de definitie van Pinto (2007) overgenomen: de normen, waarden en
leefregels van een bevolkingsgroep, die (onbewust) richtinggevend is voor hun gedrag en kijk op de
wereld.
11
2 Methode: surveyonderzoek
In dit hoofdstuk staat het surveyonderzoek beschreven. Het is een kwalitatief surveyonderzoek dat
bestaat uit een vragenlijst met open en gesloten vragen. De vragenlijst is voorgelegd aan de
leerkrachten van ABBS Het Gein. Het hoofdstuk behandelt achtereenvolgend de volgende
onderwerpen: de populatie, het meetinstrument, de dataverzamelingstechniek en de analysemethode.
2.1 Populatie
Voor ABBS Het Gein is het vragenlijstonderzoek georganiseerd. De vragenlijst is voorgelegd aan alle
leerkrachten die op de school werkzaam zijn, in totaal 24 personen. Er is geen steekproef getrokken,
aangezien hiervoor het aantal personen te beperkt was. Met de opdrachtgever is vooraf besproken op
welke manier de respondenten het beste benaderd konden worden voor het onderzoek. De
respondenten zijn eerst per e-mail op de hoogte gesteld van het onderzoek en de te verwachten
vragenlijst. Er heeft in de tussentijd een proefafname plaatsgevonden om bijstellingen in de
vragenlijst te maken en zo de validiteit van de vragenlijst te vergroten. Vervolgens is de definitieve
vragenlijst per e-mail naar de respondenten toegestuurd en is een uitgeprinte vragenlijst in alle
postvakken gestopt. Zij hadden de keuze om de vragenlijst digitaal of schriftelijk in te vullen. Na een
week zijn op de teamvergadering de respondenten herinnerd aan het invullen van de vragenlijst.
Degenen die de vragenlijst al hadden ingevuld zijn bedankt.
2.1.1 Respons
Het invullen van de vragenlijst nam 20-30 minuten in beslag en heeft plaatsgevonden binnen werktijd.
Wegens drukte op school waren enkele leerkrachten niet in staat om de vragenlijst op tijd in te vullen.
Er is daarmee een non-respons van 11 respondenten. De overige respondenten (13) hebben de
vragenlijst volledig ingevuld.
2.2 Meetinstrument
Dit onderzoek is een praktijkgericht onderzoek, waarin wordt gekeken of de communicatie tussen
leerkracht en ouders op ABBS Het Gein intercultureel van aard is en op welke manier deze verbeterd
kan worden. De probleemstelling is als volgt geoperationaliseerd:
Er is gekozen voor een kwalitatief onderzoek. Verhoeven (2004) stelt dat er waarde wordt gehecht
aan de betekenis die mensen (deelnemers aan onderzoek) aan zaken geven. Dit vormt het
belangrijkste aspect van kwalitatief onderzoek. Als onderzoeksmethodologie wordt het
surveyonderzoek en de interpretatieve stroming genomen. De interpretatieve stroming sluit aan bij
het doel van het onderzoek. Verhoeven (2004) stelt dat in deze stroming niet slechts gekeken wordt
naar de ‘kale’ cijfers, maar dat er ook gekeken wordt naar de situatie en de uitleg van de
respondenten, de interpretatie.
12
Om de betrouwbaarheid van dit onderzoek zo hoog mogelijk te houden zijn de volgende aspecten in
acht genomen:
• De beargumentering van de probleemstelling en onderzoeksopzet is zo gedetailleerd mogelijk
geformuleerd.
• Er is een logboek bijgehouden, zodat alle gemaakte stappen inzichtelijk zijn gebleven.
• De onderzoeksresultaten zijn letterlijk overgenomen. Bij de open vragen zijn deze omgezet in
begrippen. Hierna heeft een heranalyse plaatsgevonden om betrouwbaarheid te toetsen.
• Er is 2 keer contact met de opdrachtgever (directeur) geweest over onder andere de opzet,
inhoud en uitvoering van het onderzoek.
• Een collega-onderzoeker, Anna Wierda, heeft naast mijn begeleider, Adri Menheere, mijn opzet,
dataverzameling en analyse bekeken en van commentaar voorzien.
• Zoveel mogelijk resultaten zijn zo omgezet dat ze te ‘tellen’ waren. Zo is het aantal malen dat een
bepaald woord of bewering gebruikt werd, genoteerd en is die meegenomen in de analyse van de
vraag.
Dit onderzoek is gestart met een gesprek met de directeur van ABBS Het Gein, Richard Schuiling.
Hierin is een voorstel gedaan voor het onderzoek. Samen met de onderzoeker is de aanleiding,
probleemstelling, centrale vraagstelling en methode besproken. De school is akkoord gegaan met het
voorstel. Daarna kon worden overgegaan tot literatuuronderzoek. Het literatuuronderzoek
voorafgaand aan het surveyonderzoek vormt het theoretisch kader van waaruit het surveyonderzoek
is uitgevoerd.
Deelvraag 1, 2 en 3 worden beantwoord middels een kwalitatief literatuuronderzoek. Meerdere
bronnen zijn verzameld met de begrippen uit de begripsdefiniëring als uitgangspunt. Een
inhoudsanalyse van de literatuur vormt de basis voor dit onderzoek. De meest relevante informatie,
uitspraken en citaten worden opgenomen in dit onderzoeksrapport.
Vervolgens volgt het surveyonderzoek dat samen met het literatuuronderzoek antwoord geeft op
deelvraag 4 en 5. Er is gekozen voor surveyonderzoek met gesloten en open vragen. Hiervoor is
gekozen om kennis te vergaren over de manier van communiceren en de mate waarop de
leerkrachten (de respondenten) rekening houden met de culturele achtergrond van de ouders. Een
onderzoek met open vragen geeft de respondenten de mogelijkheid hun antwoord te
beargumenteren. Brinkman (2000) stelt dat gesloten vragen de betrouwbaarheid en de
vergelijkbaarheid bevorderen. Een nadeel van gesloten vragen is volgens hem dat deze niet altijd
aansluiten bij de specifieke situatie van de respondent. Situaties, meningen en gevoelens zijn niet
altijd precies weer te geven in en aantal keuzemogelijkheden. Open vragen echter geven de
respondent de vrijheid om op hun eigen manier antwoord te geven, aldus Brinkman (2000).
13
Deze informatie in acht nemend is bij dit onderzoek een keuze gemaakt voor een combinatie van
beide typen vragen.
Bij het opstellen van de vragenlijst die voor dit onderzoek gebruikt is, is aan de volgende aspecten die
Baarda, De Goede & Kalmijn (2007) noemen voldaan:
• De antwoordkeuzes moeten in elk geval bij alle vragen in dezelfde volgorde staan anders kunnen
er snel invulfouten gemaakt worden.
• De antwoordalternatieven moeten direct aansluiten op de vraag.
• Ze bieden een concrete reactiemogelijkheid.
• Ze staan in logische volgorde.
• Ze kennen een zekere symmetrie.
De onderzoeksgegevens die uit het surveyonderzoek volgden zijn verzameld in frequentietabellen en
tabellen. In de frequentietabellen is per gesloten vraag aangegeven hoe vaak bepaalde scores
voorkomen, waarna de gegevens zijn omgerekend naar percentages. Deze werden vervolgens
weergegeven in cirkeldiagrammen. De resultaten van de open vragen zijn samengevat in begrippen.
In de tabellen zijn de gegevens van deze vragen verwerkt. De uitkomsten van het surveyonderzoek en
de bevindingen uit het literatuuronderzoek zijn met elkaar vergeleken. Hieruit zijn conclusies
getrokken, waarna aanbevelingen volgden.
2.3 Dataverzamelingstechniek
Om de deelvragen en daarmee de onderzoeksvraag zo goed mogelijk te beantwoorden zijn de
volgende activiteiten uitgevoerd:
• een literatuurstudie naar ouderbetrokkenheid;
• een literatuurstudie naar interculturele communicatie;
• een surveyonderzoek onder de werkzame leerkrachten op ABBS Het Gein naar
ouderbetrokkenheid, contact met ouders en de (interculturele) communicatie en
• een literatuuronderzoek naar aanbevelingen om de communicatie op ABBS Het Gein te
verbeteren.
Bij een kwalitatief onderzoek hoort een kwalitatieve dataverzamelingstechniek. Het praktijkgedeelte
van dit onderzoek heeft plaatsgevonden op ABBS Het Gein. Beperkende mogelijkheden hierbij waren
vooral tijd en respons. Mede daarom is gekozen voor een vragenlijst met open en gesloten vragen, in
plaats van bijvoorbeeld een interview. Theoretische onderbouwing voor de keuze van open en
gesloten vragen is te lezen in paragraaf 2.2. De tweede beperkende factor was respons. De te
onderzoeken populatie bestond uit slechts 24 respondenten. In een gesprek met de directeur kwam
naar voren dat voor een zo hoog mogelijke respons waarschijnlijk inspanningen van de onderzoeker
nodig zouden zijn. Er is daarom gekozen om de respondenten van te voren in te lichten over het
14
onderzoek. Vervolgens is de vragenlijst toegestuurd. Na een week zijn de respondenten herinnerd aan
het invullen van de vragenlijst. Waar mogelijk zijn de respondenten ook nog persoonlijk
aangesproken. Toch is er een non-respons van 11 respondenten. Verhoeven (2006) stelt dat non-
respons de generaliseerbaarheid van de resultaten onder druk zet. Zij vermeldt echter ook dat er
nagegaan kan worden of de respons nog dezelfde kenmerken heeft als de populatie. In het geval van
dit onderzoek is te stellen dat de respondenten die gereageerd hebben allen leerkrachten zijn. Dit is
het belangrijkste kenmerk voor dit onderzoek.
Daarnaast is de vragenlijst op onregelmatigheden en betrouwbaarheid getoetst door twee
respondenten de vragenlijst voor te leggen en te vragen of ze hier kritisch naar wilden kijken. Hieruit
kwamen geen inhoudelijke aanpassingen van de vragenlijst naar voren.
2.4 Analysemethode
De onderzoeksgegevens zijn op twee manieren verwerkt. De gesloten vragen zijn allereerst verwerkt
in een frequentietabel, waarna de gegevens omgezet zijn naar percentages die in de
cirkeldiagrammen zijn weergegeven. Verhoeven (2006) geeft aan dat de functie van een cirkeldiagram
het tonen van de verhoudingen tussen verschillende categorieën is. Je ziet dan direct welke categorie
het grootste is.
De open vragen zijn diepgaander bekeken. Verhoeven (2006) stelt dat een tekst kan worden omgezet
in een samenvatting van codes en begrippen. De begrippen zijn in dit onderzoek gesorteerd,
waardoor er een waardering aan gegeven werd. In het geval van bijvoorbeeld vraag 23 zijn de
begrippen onderverdeeld in vier groepen: culturele achtergrond, communicatieve vaardigheden,
beeldvorming en context, de vier voorwaarden die Shadid (2007) aan interculturele communicatie
stelt.
De vragenlijst bestaat niet alleen uit vragen die betrekking hebben op interculturele communicatie.
Vraag 11 tot en met 18 gaan over de mate van betrokkenheid van ouders bij ABBS Het Gein. Deze
vragen hebben niet direct betrekking op dit onderzoek, maar zijn toegevoegd op verzoek van de
opdrachtgever. De resultaten van deze vragen zijn opgenomen in bijlage 3. Uit de vragenlijst zijn de
voor dit onderzoek relevante vragen -dus de vragen over de (interculturele) communicatie- onder
elkaar gezet. De open vragen zijn verwerkt in tabellen, zodat de gegevens op een effectieve manier
met elkaar vergeleken kunnen worden. De tabellen samen met de cirkeldiagrammen zijn als middel
gebruikt om te analyseren in hoeverre er sprake is van het gebruiken van de voorwaarden die aan
interculturele communicatie gesteld worden, in de communicatie op ABBS Het Gein.
15
3 Resultaten
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het literatuur- en surveyonderzoek weergegeven. In
paragraaf 3.1 wordt ingegaan op de betekenis en het belang van effectieve communicatie met ouders.
In paragraaf 3.2 is de relatie tussen cultuur en communicatie beschreven en is uiteengezet wat
interculturele communicatie inhoudt en welke voorwaarden daaraan gesteld worden. In paragraaf 3.3
zijn de resultaten van het surveyonderzoek opgenomen.
3.1 Effectieve communicatie
Deze paragraaf gaat in op het belang van effectieve communicatie tussen leerkrachten en ouders. Het
is logisch dat ouders en leerkrachten met elkaar spreken over de ontwikkeling van hun kind, maar met
welke beweegredenen gebeurt dit? In de literatuur zijn verschillende beweegredenen te vinden die
het belang hiervan aangeven. Allereerst wordt toegelicht wat effectieve communicatie is en
vervolgens wordt ingegaan op het belang hiervan. Hiermee wordt antwoord gegeven op deelvraag 1.
3.1.1 Definitie
In de literatuur worden meerdere definities gegeven voor effectieve communicatie. In dit
literatuuronderzoek wordt de definitie van Pinto (2007) overgenomen, omdat deze een duidelijke en
volledige beschrijving geeft van wat effectief communiceren inhoudt. Pinto (2007) definieert
communicatie als “een proces waarbij zender, ontvanger en boodschap betrokken zijn. Via
verschillende kanalen – televisie, radio, brieven, kranten, telefoon, gesprekken, toespraken en
magneetbanden – wordt een boodschap van de ene persoon op de andere overgebracht” (Pinto,
2007, p.16). Bij effectief communiceren begrijpt de ontvanger wat de zender bedoelt en de boodschap
komt onbeschadigd en niet-beledigend over.
3.1.2 Voorwaarden
Pinto (2007) stelt vier voorwaarden aan effectieve communicatie:
1. Technische voorwaarden:
• Gesprekspartners verstaan elkaar, non-verbaal en verbaal.
• Een eventuele tolk doet goed zijn werk en gebruikte apparatuur functioneert goed.
2. Cognitieve voorwaarden:
• Het onderwerp van gesprek is bij beide gesprekspartners voldoende bekend.
• De gesprekspartners communiceren op een aanvaardbaar niveau.
3. Interpretatieve voorwaarde:
• De gesprekspartners moeten de gebruikte woorden op eenzelfde manier vertalen; interpreteren.
4. Affectieve voorwaarde:
• De gesprekspartners hebben bij de gebruikte taal, gebaren en handelingen dezelfde emotionele
betekenis en het roept dezelfde emoties op.
16
Hij vermeldt dat vooral de affectieve voorwaarde voor een verstoring van effectieve communicatie
zorgt.
3.1.3 Belang
De Wit (2005) heeft het partnerschapsmodel uitgewerkt. Hij stelt dat het belang van ouders en school
om samenwerking en afstemming met elkaar aan te gaan is: “het scheppen van optimale condities
voor het ontwikkelen en leren van kinderen in de context van met name school en gezin” (De Wit,
2005, p. 9). In dit model wordt partnerschap gezien als een traject dat gelijk opgaat met de
schoolcarrière van het kind. Een goede dialoog is volgens De Wit (2005) een maatgevend kenmerk
voor de kwaliteit van partnerschap.
Pinto (2007) beschrijft het belang van effectief communiceren vanuit integratie, socialisatie en
participatie vanuit diversiteit. Hij stelt dat culturele verschillen grote gevolgen hebben op het gedrag
van mensen en de communicatie. Kennis en inzicht zijn nodig om wederzijds begrip en omgang te
bevorderen. Pinto (2007) schrijft: “De diversiteit en dientengevolge complexiteit van de hedendaagse
samenleving is een onbetwistbaar feit” (Pinto, 2007, p.7). Hij gaat ervan uit dat normen en waarden
doorgegeven worden via opvoeding en scholing. De reden waarom de aandacht in het boek uit gaat
naar socialisatie, is omdat deze grote invloed kan hebben op gedrag, communicatie en zelfs de
interpretatie en waarneming van de werkelijkheid. Er wordt gesteld dat vooral de affectieve
voorwaarde – de emoties die loskomen in een gesprek – effectieve communicatie enorm in de weg
kan staan, zeker wanneer mensen uit verschillende culturen met elkaar omgaan. Pinto (2007) gaat
ervan uit dat cultuur een belangrijke invloed heeft op de communicatie. Hij schrijft: “Cultuur biedt een
referentiekader van waaruit we de wereld om ons heen beoordelen en interpreteren, maar voor de
duidelijkheid moet hier nogmaals benadrukt worden dat mensen individuele kenmerken hebben
waarop cultuur weinig of geen invloed heeft, zoals temperament, flexibiliteit, creativiteit, intelligentie
en de mate van intro- of extraversie”(Pinto, 2007, p.28). De titel van zijn boek ‘Interculturele
communicatie, een stap verder’ zegt iets over het belang dat Pinto aan communicatie hecht: verder
komen in socialisatie, integratie en participatie.
Booijink (2007a) heeft onderzoek gedaan naar de communicatie tussen allochtone ouders en
leerkrachten in het primair onderwijs. In haar onderzoeksrapport spreekt ze over het belang van
partnerschap, dat zich als term van ouderparticipatie of ouderbetrokkenheid onderscheidt, doordat er
van beide partijen -ouder en school- iets verwacht wordt. Zij stelt: “In een pluriforme samenleving als
Nederland kan alleen in een wisselwerking tussen thuis en school tot een passende begeleiding van de
ontwikkeling van kinderen en passend onderwijs gekomen worden” (Booijink, 2007a, p.22). Goed
lopende onderlinge communicatie wordt gezien als een belangrijke voorwaarde voor het versterken
van de relatie tussen ouder en school. Zij spreekt over “de basale ontmoeting tussen school en
ouders” (Booijink, 2007a, p.20), waarbij communicatie vooral plaatsvindt op het individuele vlak;
tussen ouder en leerkracht. Alle rollen die ouders vervullen hebben communicatie nodig als
17
voorwaarde en startpunt, met als doel tot een zo goed mogelijke gezamenlijke begeleiding te komen
voor de ontwikkeling van het kind. Zij delen de verantwoordelijkheid voor de schoolloopbaan van het
kind. Gelijkwaardige samenwerking en wisselwerking tussen ouder en school is hierbij essentieel.
Booijink (2007a) concludeert dat om van echt partnerschap te spreken de communicatie van de
onderzochte scholen naar ouders te beperkt is. De contacten blijven beperkt tot informatieoverdracht
van de school naar de ouders. Onderwerpen waaruit partnerschap kan vloeien, zoals
onderwijsondersteunend gedrag, de thuissituatie en de opvoeding thuis en op school, worden volgens
de onderzoeker te weinig structureel besproken. Verder wordt in het rapport aangegeven dat zowel
ouders als leerkrachten groot belang hechten aan regelmatig contact. Ouders geven aan dat ze het
belangrijk vinden om op de hoogte te zijn over hoe het met hun kind op school gaat. Zowel ouders als
leerkrachten geven aan dat, doordat ze een gedeelde verantwoordelijkheid hebben, regelmatig
contact belangrijk gevonden wordt. Ook zou wederzijds contact vertrouwen geven. Tot slot wordt
door ouders evenals leerkrachten meer contact gewenst als het kind leerachterstanden of
gedragsproblemen heeft. Samen kan dan gewerkt worden aan een oplossing. In al deze vormen van
contact neemt communicatie tussen ouder en school een centrale plaats in. Het voornaamste doel
hiervan is volgens Booijink (2007a) het versterken van het partnerschap tussen ouders en school ter
bevordering van de ontwikkeling van het kind.
In 2005 verscheen de Intentieverklaring school-ouderbetrokkenheid, opgesteld door het ministerie van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (ministerie van OCW) en vertegenwoordigers van het
georganiseerde onderwijsveld, zoals ouderorganisaties, leerlingorganisaties en onderwijsorganisaties.
Hierin wordt gesteld dat wederzijdse betrokkenheid tussen school en ouder een positieve uitwerking
heeft op de leerprestaties en maatschappelijke ontwikkeling van kinderen, kennisoverdracht,
burgerschapsvorming en opvoeding. Op school komt de relatie tussen school, ouders en leerlingen tot
stand. Eén van de uitgangspunten om deze relatie te versterken is communicatie. OCW (2005) stelt:
“Daarvoor zijn tal van effectieve instrumenten beschikbaar, zoals intake- en voortgangsgesprekken,
huisbezoeken en school-oudercontacten….Communicatie met ouders vraagt in de eerste plaats om
vaardigheden in de manier waarop het onderwijspersoneel de ouders tegemoet treedt” (ministerie van
OCW, 2005, p.5). Naar aanleiding van deze intentieverklaring zijn een aantal zaken opgericht. Zo is er
een platform allochtone ouders en een platform ‘Good practices’ (beide bij Forum) opgericht. Ook is
door de werkgroep ouderbetrokkenheid namens het ministerie van OCW (2007) de publicatie
‘Ouderbetrokkenheid bij school ontstaat niet vanzelf’ uitgebracht. De werkgroep stelt: “bij de
begrippen ‘communicatie’, ‘dialoog en samenwerking’ en ‘partnerschap’ gaat het om de
wederkerigheid, in dit geval tussen de school en de ouders” (ministerie van OCW, 2007, p.7). Zij
stellen dat communicatie als middel dient om het partnerschap te verhogen en op die manier een
belangrijke bijdrage levert aan de ontwikkeling van het kind.
18
In de monitor ouderbetrokkenheid van het ministerie van OCW (2009) wordt ouderbetrokkenheid
opgedeeld in: ouderbetrokkenheid op school en ouderbetrokkenheid thuis. In het rapport wordt
verwezen naar internationaal onderzoek waarbij gebleken is dat vooral ouderbetrokkenheid thuis een
zeer positieve invloed heeft op de ontwikkeling van kinderen. Het leidt tot meer zelfvertrouwen, een
positievere houding ten opzichte van school, betere prestaties op het gebied van taal en rekenen en
verdere ontwikkeling van sociale competenties. Het ministerie van OCW (2009) stelt: “Voor een goed
lopende ouderbetrokkenheid is goede communicatie tussen school en ouders een vereiste” (ministerie
van OCW, 2009, p.60).
Pels (2000) gaat in de afstemming tussen het gezin en school uit van sociale integratie. Beide hebben
ze een opvoedende taak, die in het onderzoek omschreven wordt als de bedoelde beïnvloeding vanuit
de omgeving. School wordt gezien als socialiserend instituut, waar kinderen in aanraking komen met
vormingsinvloeden die de ingroei in de samenleving bepalen. De pedagogische taak op school en thuis
is dat kinderen norm- en waardenbesef ontwikkelen en verantwoordelijkheid leren dragen. Omdat dit
een gedeelde taak is, is pedagogische afstemming vereist tussen school en gezin. Hierbij neemt
volgens Pels (2000) communicatie een centrale plaats in.
Van Keulen (2006) ziet goede communicatie als één van de aspecten die bepalend is voor de mate
waarin er gelijkwaardig partnerschap is. Gelijkwaardig partnerschap wordt niet als doel op zich gezien.
Van Keulen (2006) stelt: “Ze hebben een gezamenlijk belang, namelijk het zorgen voor optimale
omstandigheden voor de ontwikkeling en het leren van kinderen op school en thuis” (Van Keulen,
2006, p. 26). De doelen die gesteld worden aan gelijkwaardig partnerschap geeft Van Keulen weer in
een schema, zie figuur 2.
Doelen voor de relatie tussen school en ouders
Invulling bij de keuze voor gelijkwaardig partnerschap
Pedagogisch doel
Realiseren van enige afstemming in de benadering van kinderen thuis en op school – te beginnen met weten wat er ‘speelt’ op school en in de thuissituatie.
Organisatorisch doel
Ouders leveren een bijdrage aan het reilen en zeilen van de school – ze voeren activiteiten niet alleen mee uit maar denken daar bijvoorbeeld ook over mee.
Democratisch doel
Ouders denken en beslissen informeel en formeel mee met de school en de school legt verantwoordelijkheid af over haar werk aan de ouders.
Figuur 2: Doelen voor gelijkwaardig partnerschap
Bron: Van Keulen, 2006, p. 27.
19
De Vries (2010) geeft een opsomming van wetenschappelijk onderzoek om aan te tonen dat
ouderbetrokkenheid de leerling beter maakt. Duidelijk wordt hieruit onder andere dat
ouderbetrokkenheid een positief effect heeft op het functioneren van de leerlingen binnen school, op
het cognitief functioneren, hun schoolprestaties, het sociaal functioneren, op leersuccessen en hun
werkhouding. Kwalitatief goede communicatie vormt volgens De Vries (2010) de kern van effectieve
ouderbetrokkenheid.
Het belang van partnerschap tussen ouders en leerkrachten blijkt uit het bovenstaande. Een knelpunt
bij gedeeld partnerschap is volgens Menheere & Hooge (2010) echter de diversiteit van de partijen. Zij
stellen: “…ouders verschillen onderling wat betreft gedrag, opvattingen, mentaliteit en overtuiging, en
ook wat betreft achtergrondkenmerken en situationele kenmerken, zoals sekse, sociaaleconomische
en etnisch-culturele achtergrond, moedertaal, inkomen, opleidingsniveau, woonsituatie,
gezinssamenstelling, religie of levensovertuiging, gezondheid, enzovoort” (Menheere & Hooge, 2010,
p.23). De onderzoekers stellen dat gelijkwaardigheid en vertrouwen belangrijke elementen zijn voor
educatief partnerschap. De verschillen tussen de partijen kunnen dit in de weg staan. Zij stellen dat
een uitnodigende en open houding van de school en een planmatige aanpak de ouderbetrokkenheid
versterken, wat het leren van kinderen gunstig beïnvloedt. Ook spreken de onderzoekers over de
professionele rol van leerkrachten om zich flexibel op te stellen en open te staan voor ouders, ook
daar waar de ouders dit zelf niet altijd zijn. Middelen om de betrokkenheid te vergroten zijn volgens
de onderzoekers bijvoorbeeld: ouders benaderen; het meegeven van instructies voor thuis;
huisbezoek en ouders ondersteunen juist waar zij zelf geen kunde in hebben, zoals bij laaggeletterde
ouders. Menheere & Hooge (2010) stellen dat communicatie bij al deze facetten een sleutelwoord is.
Interculturele communicatie, waarop in paragraaf 3.2 verder ingegaan wordt, kan een middel zijn om
beter met elkaar te communiceren en daarbij een bijdrage leveren aan gelijkwaardig partnerschap
tussen ouders en school.
3.1.4 Beantwoording deelvragen
Uit de bovengenoemde gegevens blijkt dat effectief communiceren van groot belang is. Niet alleen
voor een goede verstandhouding met de leerkracht is het van belang, maar tevens voor de
ontwikkeling van het kind. Deze paragraaf geeft beknopt antwoord op deelvraag 1.
Deelvraag 1. Wat is het belang van effectieve communicatie tussen ouders en leerkrachten over
onderwijs en opvoeding?
Uit de literatuur is naar voren gekomen dat er verschillende motivaties zijn om effectief te
communiceren met ouders. De voornaamste reden voor effectieve communicatie is volgens De Wit
(2005) een maatgevend kenmerk voor de kwaliteit van partnerschap. Partnerschap komt volgens hem
weer ten goede aan de ontwikkeling van het kind. Ook Booijink (2007a) stelt dat partnerschap en
wisselwerking tussen school en thuis bijdragen aan een passende begeleiding van kinderen en
20
passend onderwijs. Effectieve communicatie is volgens haar een voorwaarde om de relatie tussen
ouders en school te versterken. Booijink (2007a) legt uit dat bij partnerschap beide partijen gedeelde
verantwoordelijkheid hebben voor de schoolloopbaan van het kind, met als doel een zo goed mogelijk
gezamenlijke begeleiding voor de ontwikkeling van het kind. Zowel Pels (2000) als Pinto (2007)
hechten belang aan effectieve communicatie vanuit de hoek van integratie, socialisatie en participatie.
Pels (2000) spreekt over de school als socialiserend instituut. Zij stelt dat de pedagogische taak, zowel
thuis als op school is, dat kinderen norm- en waardenbesef ontwikkelen en verantwoordelijkheid leren
dragen. Hierbij neemt volgens Pels (2000) communicatie een centrale plaats in. Pinto (2007) gaat
ervan uit dat normen en waarden worden doorgegeven via opvoeding en scholing. Hij spreekt over de
invloed van cultuur op communicatie, waarbij de emoties die loskomen in een gesprek, de affectieve
voorwaarde, een storende werking kunnen hebben op effectieve communicatie.
Het ministerie van OCW (2005) stelt dat op school de relatie tussen ouders, school en leerlingen tot
stand komt. Goed contact met wederzijdse betrokkenheid heeft een positieve uitwerking op de
leerprestaties en maatschappelijke ontwikkeling van kinderen; kennisoverdracht;
burgerschapsvorming en opvoeding. Communicatie is het speerpunt waar vanuit deze relatie tot stand
komt. Het ministerie van OCW (2007) stelt dat tussen school en ouders wederkerigheid ten goede
komt aan de communicatie, dialoog, samenwerking en partnerschap of ouderbetrokkenheid.
Onderzoek in het buitenland toont aan dat ouderbetrokkenheid thuis een zeer positieve invloed heeft
op de ontwikkeling van kinderen. Ook Menheere & Hooge (2010) stellen dat educatief partnerschap
en ouderbetrokkenheid van groot belang zijn bij de ontwikkeling van kinderen. Verschillen tussen
ouders en leerkrachten kunnen een obstakel vormen voor de gelijkwaardigheid en het vertrouwen.
Menheere & Hooge (2010) stellen dat juist deze twee elementen belangrijk zijn voor educatief
partnerschap. Zij schrijven een belangrijke rol toe aan de houding van leerkrachten en de school ten
opzichte van ouders. Menheere & Hooge (2010) spreken over de professionele rol van leerkrachten
om open en flexibel te zijn naar ouders toe, evenals een planmatige aanpak en uitnodigende en open
houding van de school. Een sleutelwoord hierbij is volgens de onderzoekers communicatie.
3.2 Interculturele communicatie
Uit de vorige paragrafen is duidelijk geworden dat verschillen tussen mensen effectieve communicatie
in de weg kan staan. In dit hoofdstuk wordt allereerst de definitie van interculturele communicatie
gegeven. Vervolgens wordt verder ingegaan op de relatie tussen cultuur en communicatie en hoe
deze elkaar beïnvloeden en wordt beschreven welke voorwaarden aan interculturele communicatie
gesteld worden. Hiermee wordt antwoord gegeven op deelvraag 2 en 3.
3.2.1 Definitie
Interculturele communicatie wordt in de literatuur verschillend omschreven. In dit literatuuronderzoek
wordt de definitie van Shadid (2007) overgenomen, omdat deze een duidelijke en volledige
beschrijving geeft van wat interculturele communiceren inhoudt.
21
Shadid (2007) definieert interculturele communicatie als volgt: “Interculturele communicatie kan
globaal worden omschreven als een proces van uitwisseling van informatie tussen twee personen die
zichzelf in een specifieke context in culturele termen als onderling verschillend definiëren” (Shadid,
2007, p.23). Volgens Shadid (2007) hebben een aantal factoren invloed op interculturele
communicatie: cultuur; de communicatieve vaardigheden; wederzijdse beeldvorming en de context
waarin het contact plaatsvindt. Figuur 4 geeft dit schematisch weer.
Figuur 4: schematisch model voor interculturele communicatie
Bron: http://interculturelecommunicatie.com/shadid/korte-omschrijving-interculturele-communicatie/
geraadpleegd op 26 maart 2011
3.2.2 Cultuur en communicatie
Cultuur is een containerbegrip, waar in de literatuur geen eenduidige definitie voor te vinden is. Dat
cultuur invloed heeft op fundamentele gebieden van het bestaan staat vast. Cultuur wordt volgens
Pinto (2007) doorgegeven van generatie op generatie, waarbij cultuur voortdurend in ontwikkeling is.
Niet overal ter wereld ontwikkelt cultuur zich hetzelfde, waardoor culturele verschillen ontstaan. De
culturele verschillen tussen mensen hebben invloed op de manier waarop communicatie plaatsvindt.
Er bestaan volgens de literatuur verschillende opvattingen over de wijze waarop cultuur invloed heeft
op de communicatie. In deze paragraaf wordt een overzicht gegeven van enkele van deze opvattingen
en de invloed op de communicatie.
Shadid (2007) ziet cultuur als één van de aspecten die invloed hebben op interculturele communicatie,
maar stelt dat deze zeker niet een te grote rol toegewezen moet krijgen. Zijn definitie van
interculturele communicatie gaat ervan uit dat het vooral gaat om de mate waarin
communicatiepartners zichzelf en de ander als cultureel anders definiëren. Hierbij neemt volgens
Shadid (2007) beeldvorming een centrale plaats in.
22
Azghari (2009) noemt acht dimensies: leeftijd; etniciteit; gender; lichamelijke en of geestelijke
gesteldheid; ras; seksuele geaardheid; klasse en spiritualiteit. Deze dimensies hebben invloed op de
mens- en wereldbeelden die mensen hebben. De omgang met anderen en de communicatie naar
anderen wordt voor een groot gedeelte bepaald door deze beelden. Azghari (2009) onderscheidt twee
culturen: de Plato-georiënteerde ofwel passieve of vormgerichte culturen en de Aristoteles-
georiënteerde ofwel actieve, inhoudsgerichte culturen. Deze culturen verschillen van hun kijk op de
wereld. In Plato-georiënteerde culturen -vooral dominant in Aziatische en islamitische landen- hebben
de leden de neiging zich neer te leggen bij wat hun lot brengt en geloven dat hun invloed op wat hun
gebeurt beperkt is. Aristoteles-georiënteerde culturen -vooral dominant in de westerse wereld- denken
wèl invloed te hebben op wat hen overkomt. Deze verschillende kijk op de wereld beïnvloedt volgens
de onderzoeker ook de communicatie. In vormgerichte culturen is de manier waarop iets gezegd
wordt belangrijker dan de inhoud van de boodschap. In inhoudsgerichte culturen is de inhoud
belangrijker dan de manier waarop je iets zegt. Azghari (2009) gaat naast de invloed van cultuur op
de communicatie uit van de invloed hiervan op de manier waarop we onze medemensen zien en
bejegenen; cultuur heeft invloed op ons mensbeeld. Deze mensbeelden hebben net als onze
wereldbeelden volgens de onderzoeker effect op onze communicatie.
Pinto (2007) gaat er allereerst vanuit dat niemand volstrekt dezelfde (subculturele) eigenschappen
bezit. Hij stelt echter ook dat verschillen tussen mensen vaak voortkomen uit de onderliggende
structuur van regels en codes (cultuur) die ze van generatie op generatie doorgegeven krijgen. Pinto
definieert cultuur als volgt: “Cultuur is een evoluerend systeem van waarden, normen en leefregels. In
een groep van mensen die zich lid voelen van hun groep wordt cultuur van generatie op generatie
doorgegeven en zo geïnternaliseerd. Voor mensen in een groep is hun cultuur vaak onbewust
richtinggevend voor hun gedrag en hun kijk op de wereld” (Pinto, 2007, p.28). Ondanks dat geen
twee mensen hetzelfde zijn, onderscheidt Pinto (2007) binnen de onderliggende structuren van een
cultuur twee uitersten: de F- en G-structuren (fijnmazige- en grofmazige-structuren van
gedragsregels). Deze hebben op allerlei fundamentele gebieden invloed zoals: behoeftes; normen;
waarden; status; opvoeding; doel in het leven; rolverdeling binnen de familie en tussen mannen en
vrouwen; het wereldbeeld; mobiliteit; tijd; communicatie; vriendschap; gastvrijheid en
conflicthantering. Culturen zitten altijd tussen die twee uitersten, dus zijn nooit alleen F of alleen G.
Vaak heeft één van de twee de overhand, waarna de cultuur tot F of G gerekend wordt.
Deze culturele achtergrond bepaalt volgens Pinto (2007) het (intercultureel) communiceren. In F-
structuren wordt veelal impliciet gecommuniceerd. Hierbij gelden duidelijke normen, regels en
voorschriften over de manier van communiceren en gedragingen tussen de gesprekspartners. De
sociale status van iemand is bepalend voor rolgedrag en de normen die gehanteerd worden in het
gesprek. De communicatie is daarmee meer relationeel dan inhoudelijk. De voorschriften voor
communicatie zijn in G-structuren veel minder gedetailleerd en meer inhoudelijk dan relationeel.
23
Pinto (2007) geeft in een overzichtelijk schema weer wat de belangrijkste verschillen tussen de F- en
G-structuren zijn. Het gedeelte dat de communicatie betreft wordt in figuur 3 weergegeven.
F-culturen G-culturen
Impliciete communicatie: Meer aandacht voor bedoeling dan voor inhoud.
Expliciete communicatie: Meer aandacht voor inhoud dan voor bedoeling.
Standaardsituaties Improvisatie
Beeldspraak Concreet
Relationeel: • Nadruk op vorm • Vrijwel alles is persoonlijk • Sociaal wenselijke antwoorden
Inhoudelijk: • Nadruk op inhoud • Scheiding persoonlijk/zakelijk • Slechtnieuwsgesprek • Uniformiteit in antwoorden • Eerlijke antwoorden
Indirecte communicatie Directe communicatie
Veel non-verbale communicatie Weinig gesticulatie
Tussenpersonen Oog in oog
Kleinere interpersoonlijke ruimte Grotere interpersoonlijke ruimte
Figuur 3: verschil op het gebied van communicatie naar F- of G-cultuur
Bron: Pinto, 2007, p.66, bewerking Van der Klip
Volgens Hoffman (2009) maakt ieder mens deel uit van sociale systemen ofwel sociale groepen. Hij
noemt: “partnerrelaties, gezinnen, familie, vriendengroepen, buurten, steden,
geloofsgemeenschappen, klassen, scholen, afdelingen, bedrijven en landen” (Hoffman, 2009, p.11).
Elk sociaal systeem heeft zijn eigen cultuur die invloed heeft op de communicatie. Doordat iedereen
zijn cultuur meeneemt in een gesprek, kunnen culturele verschillen of misverstanden ontstaan. Zoals
de voorbeelden van sociale systemen al duidelijk maken is elke communicatie intercultureel. De
culturen van iemand met een Nederlandse etnische afkomst en iemand met een andere etnische
afkomst kunnen volgens Hoffman (2009) evenveel verschillen als die van een Brabander en
Amsterdammer.
3.2.3 Voorwaarden
In deze paragraaf wordt besproken aan welke voorwaarden interculturele communicatie volgens Pinto
(2007), Azghari (2009), Shadid (2007), Booijink (2007a) en Hoffman (2009) moet voldoen.
Pinto (2007) stelt dat de voorwaarde voor interculturele communicatie allereerst het toepassen van de
algemene communicatieregels voor effectieve communicatie gelden, zie paragraaf 3.1.2.. Vooral de
affectieve waarde -de emotionele lading die aan de boodschap wordt gegeven- is van zeer groot
belang voor effectieve communicatie en interculturele communicatie. Hij gaat ervan uit dat het
daarnaast van belang is dat “…beide partijen nieuwe inzichten opdoen door kennis te nemen van
elkaars normen en waarden en daardoor hun (communicatie) repertoire uitbreiden” (Pinto, 2007,
p.56). De onderzoeker geeft geen eenduidige voorwaarde voor interculturele communicatie. Wel
24
schetst hij wat er mis kan gaan en welke struikelblokken effectieve interculturele communicatie
hinderen:
1. “zij zien, beleven en interpreteren alles om zich heen vanuit het beperkte denkraam van eigen
normen en waarden waarvan zij zich bovendien slechts gedeeltelijk bewust zijn;
2. zij schrijven en kennen aan de ander de eigen normen en waarden toe;
3. zij maken de eigen wensen, beperkingen en grenzen onvoldoende aan elkaar duidelijk, juist
vanwege de onbekendheid van eigen en andermans communicatiecodes en culturele waarden” (Pinto,
2007, p.58).
Pinto (2007) draagt de drie-stappenmethode (DSM) aan om effectiever met elkaar te kunnen
communiceren. Het verbeteren van de affectieve waarde is hierin als uitgangspunt genomen. Hieruit
kan worden opgemaakt dat het belangrijk is om ten eerste de normen en waarden uit eigen cultuur te
leren kennen. Vervolgens worden de normen, waarden en gedragscodes van de ander onderzocht,
waarbij meningen strikt gescheiden worden van feiten en de betekenis van het gedrag moet worden
achterhaald. Ten slotte moet worden besloten hoe er wordt omgegaan met de situatie en de
verschillen in normen en waarden.
Azghari (2009) gaat ervan uit dat diversiteitsdenken tot doel heeft te komen tot een geslaagde
interculturele communicatie. De randvoorwaarden om interculturele communicatie volgens Azghari te
laten slagen zijn: vermeerderen van kennis; oefenen in inlevingsvermogen ofwel empathie en
bewustwording van vanzelfsprekendheden. Het vermeerderen van kennis richt zich op
(cultuurgebonden) denkwijzen, normen en waarden. Vermeerderen van kennis over de leefwereld van
de ander is ook een geschikt middel om het bewustzijn van de eigen identiteit te vergroten. Hij
schrijft: “Pas als we ontdekken waarin we anders zijn van de ander gaan we nadenken met welke
waarden (en normen) we zijn grootgebracht” (Azghari, 2009, p.55). Vervolgens kan deze kennis
gebruikt worden om empathie te oefenen. Inleven in een ander kan alleen geoefend worden als de
gevoelens, denkwijzen en acties van de ander helder zijn. Hierbij wordt gekeken naar de zintuiglijk
waarneembare gedragingen maar ook naar het innerlijk van de ander. Openstaan voor de
belevingswereld van de ander vereist bewustzijn over je eigen identiteit. Bewustwording van
vanzelfsprekendheden zorgt ervoor dat we in contact met anderen minder snel opkijken wanneer er
iets gebeurt dat anders is dan we verwachten of vanzelfsprekend vinden. Azghari (2009) komt in zijn
boek met het brugmodel. Deze dient als handvat bij het diversiteitsdenken.
Zoals het model van Shadid (2007), figuur 4, laat zien, zijn er een viertal factoren van invloed op
interculturele communicatie: de culturele achtergrond; de communicatieve vaardigheden; de
beeldvorming en de context waarin het contact plaatsvindt.
25
Bij culturele achtergrond doelt hij op 3 aspecten. Een eerste aspect zijn de opvattingen en waarden
van de gesprekspartners; normen en gebruiken en al dan niet gepast gedrag dat wel of niet gepast is.
Volgens Shadid (2007) verloopt de communicatie effectiever naarmate de culturele overeenkomst
tussen de communicatiepartners groter wordt. Op het gebied van onderwijs en opvoeding zijn grote
cultuurbepaalde verschillen op te merken. Zo denkt bijvoorbeeld niet iedereen hetzelfde over het
belang van school, de rol van de leerkracht en de rol van de ouder hierin en de relatie ten opzichte
van elkaar. Als de communicatiepartners niet of slecht van deze verschillende opvattingen op de
hoogte zijn, kan dit leiden tot onbegrip en misverstanden in de communicatie.
Een tweede aspect dat invloed heeft op de culturele achtergrond en zo op de interculturele
communicatie is taal. De mate waarin gesprekspartners elkaar kunnen verstaan en begrijpen is
vanzelfsprekend van groot belang om effectief te communiceren. Volgens Shadid (2007) heeft taal
echter een dieper gelegen invloed. Het gaat hierbij om de indirecte gevolgen van taal. Hij stelt: “De
moedertaal beïnvloedt onder andere de denk- en redeneringsvaardigheden van mensen, evenals hun
communicatiestijlen”(Shadid, 2007, p.81). De manier waarop iets gezegd wordt: formeel of informeel;
direct of indirect; schriftelijk of mondeling heeft voor een groot deel te maken met de culturele
achtergrond van een persoon en de manier waarop dat in de moedertaal gebruikelijk is.
Een derde aspect van de culturele achtergrond die van invloed is volgens Shadid (2007), is de non-
verbale communicatie. De wijze waarop gebaren, oogcontact, aanraakgedrag en emotionele
gelaatsuitdrukkingen gewenst zijn en voorkomen is cultuurbepaald. Deze kunnen per cultuur sterk van
elkaar verschillen. Deze kunnen leiden tot verkeerde interpretaties en misverstanden bij interculturele
communicatie.
De communicatieve factoren en persoonlijke vaardigheden hebben volgens Shadid (2007) betrekking
op de mate waarop een boodschap overgebracht kan worden en het interpreteren van de boodschap.
“De bekwaamheid in spreken, schrijven en luisteren, evenals vaardigheden tot het trekken van juiste
conclusie en het doen van adequate voorspellingen over de bedoelingen, gevoelens en gedachten van
de gesprekspartner, zijn in dit kader van belang” (Shadid, 2007, p.37).
Shadid (2007) omschrijft beeldvorming zowel als “opvattingen en oordelen die mensen hebben over
zichzelf, de eigen groep en cultuur, als over andere groepen en hun cultuur” (Shadid, 2007, p.206).
Hij gaat ervan uit dat mensen de neiging hebben zichzelf en anderen in sociale groepen in te delen op
basis van bijvoorbeeld afkomst, beroep, religie of woonplaats. De verschillende groepen waar mensen
deel van uitmaken, vormt hun sociale identiteit, aldus Shadid (2007). Shadid meent dat mensen als
gevolg hiervan geneigd zijn de eigen groep als positiever te beoordelen dan de andere groepen.
Stereotypen en vooroordelen zijn hier volgens Shadid (2007) het resultaat van. De beeldvorming
speelt volgens hem een centrale rol in het verloop van de interculturele communicatie. Enerzijds
speelt het zelfbeeld of de zelfperceptie een rol in de manier waarop iemand zich uitspreekt, anderzijds
speelt beeldvorming over ánderen een rol in de manier waarop iemand zich tot de ander richt en de
manier waarop de boodschap geïnterpreteerd wordt. Beeldvorming heeft dus volgens Shadid (2007)
26
invloed op de manier waarop boodschappen uitgezonden, ontvangen en geïnterpreteerd worden. Ook
Booijink (2007a) stelt dat beeldvorming invloed heeft op het verloop van de communicatie.
Leerkrachten en ouders hebben volgens haar beiden een bepaald beeld van degene die tegenover
hen zit. Booijink (2007a) haalt het voorbeeld aan van beeldvorming van leerkrachten over allochtone
ouders, zoals de mate van interesse, de culturele achtergrond, de gewoontes en de betrokkenheid bij
de school. Omgekeerd hebben allochtone ouders ook een beeld over leerkrachten bijvoorbeeld met
betrekking tot de welwillendheid om te luisteren, de interesse in de cultuur en religie en de
pedagogische denkbeelden van de leerkracht. Deze beeldvorming kan de manier waarop deze partijen
met elkaar in gesprek gaan en hoe ze elkaars woorden interpreteren, beïnvloeden. Met als gevolg,
aldus Booijink (2007a) de kans op misverstanden in de interculturele communicatie.
Tot slot beïnvloedt volgens Shadid (2007) de context waarin een situatie plaatsvindt de interculturele
communicatie. In dit geval is de context het basisonderwijs met een schoolklimaat en een beleid ten
aanzien van oudercontacten.
Shadid (2007) komt in zijn boek niet met een kant-en-klaar model waarmee interculturele
communicatie uitgevoerd kan worden. Wel stelt hij dat de bovengenoemde aspecten belangrijke
voorwaarde vormen voor interculturele communicatie. In zijn samenvattend woord bij hoofdstuk 12
stelt Shadid (2007) dat een intercultureel hulpverlener een veelzijdig persoon moet zijn, wil deze aan
alle door hem genoemde aspecten voldoen. Naast kennis van verschillende culturen, zou hij
psycholoog en antropoloog moeten zijn en ook nog over goede communicatieve vaardigheden moeten
beschikken. Dit is volgens hem moeilijk in één persoon te verenigen. Wel stelt hij dat “…degelijke,
toegespitste opleiding, zelfkennis, goede wil en een onbevooroordeelde houding zijn in dit verband
onmiskenbare voorwaarden” (Shadid, 2007, p. 292)
Booijink (2007b) zet in de handreiking bij haar onderzoek naar communicatie tussen leerkrachten en
allochtone ouders 5 knelpunten uiteen die tegelijkertijd voorwaarden vormen om tot goede onderlinge
communicatie te komen. Zij gebruikt deze voorwaarden niet expliciet voor goede interculturele
communicatie maar spreekt van goede onderlinge communicatie. Omdat haar onderzoek gaat over de
communicatie tussen leerkrachten en allochtone ouders, is ervoor gekozen deze voorwaarden in deze
paragraaf te vermelden. Deze worden hieronder beschreven.
Visie en ouderbeleid
Om volgens Booijink (2007b) tot goede contacten met ouders te komen is een heldere visie van de
school op het gebied van ouderbetrokkenheid van belang. Het beleid dat daaruit volgt moet uitdragen
wat er met de ouders bereikt tracht te worden; de doelen. Ouders dienen goed ingelicht te worden
over het beleid en dit moet consequent uitgevoerd worden.
27
Tweerichtingsverkeer
Samenwerking ontstaat volgens Booijink (2007b) door uitwisseling en tweerichtingsverkeer in de
communicatie. Ouders dienen daarom als daadwerkelijke gesprekspartners gezien te worden.
Ouders moeten de ruimte krijgen om hun kennis en ervaring met het kind uit te spreken en zo hun
deskundigheid met de leerkracht te delen. Oudergesprekken moeten volgens Booijink (2007b) gericht
zijn op informatie-uitwisseling. Tweerichtingsverkeer kan leiden tot haalbare afspraken waar beide
gesprekspartners achter staan.
Tijd
Eén van de grootste knelpunten ten aanzien van goede communicatie is volgens Booijink (2007b) tijd.
Uit haar onderzoek is gebleken dat de tijd die vrijgemaakt wordt voor contactmomenten maar net
voldoet voor informatieoverdracht en te beperkt is om bij te dragen aan uitwisseling en
samenwerking. Een belangrijke voorwaarde voor betere communicatie is letterlijk meer tijd ervoor
uittrekken. Als de oudercontacten door tweerichtingsverkeer een gedegen bijdrage gaan leveren aan
de begeleiding, het leren en de ontwikkeling van het kind, vormt het niet langer een extra taak, maar
behoort het tot het primaire onderwijsproces, aldus Booijink (2007b).
Taalverschillen
Booijink (2007b) stelt dat taalverschillen vaak minder grote obstakels hoeven te zijn, dan dat ze op dit
moment vormen. Het taalprobleem wordt overschat of er wordt een hoger taalniveau gehanteerd dan
eigenlijk nodig is. Slechts een minderheid van de ouders spreekt de Nederlandse taal zo matig dat er
een tolk moet worden ingezet om elkaar te begrijpen. Booijink (2007b) vindt het daarom een
voorwaarde om de taalbarrière te relativeren en met enige inspanning elkaar te proberen te verstaan.
Daarnaast is het volgens haar van belang dat de school een duidelijk standpunt inneemt ten opzichte
van het leren van de Nederlandse taal en zo de ouders te wijzen op hun verantwoordelijkheid onze
taal eigen te maken.
Mobiliseren van ouders
“Om met elkaar te communiceren is het nodig dat je elkaar ontmoet” (Booijink, 2007b, p.126).
Individuele school-oudercontacten hebben vaak een verplicht karakter, waardoor ouders eerder
komen. Andere groepsoverstijgende bijeenkomsten zijn vaak veel vrijblijvender. Volgens haar is het
belangrijk duidelijk voor ogen te hebben welk doel er nagestreefd wordt en voor welke ouders dit van
belang is. Vervolgens kan duidelijk worden gecommuniceerd naar de ouders wat verwacht wordt. Als
ouders zich dan niet aan de verwachtingen houden en wegblijven, kunnen ze daarop aangesproken
worden.
28
Hoffman (2009) noemt drie pijlers om communicatie tussen mensen met verschillende culturele
achtergronden aan te gaan:
• Mensen moeten ondanks alle verschillen gelijksoortige problemen van menselijk leven en
samenleven oplossen.
• Mensen waar dan ook vandaan handelen zo rationeel en zinvol mogelijk.
• Mensen kunnen ingeleid worden in nieuwe, andere denk- en handelingskaders” (Hoffman, 2009,
p.152).
Hiermee zegt hij dat het mogelijk is iemand anders te leren begrijpen, ondanks eventuele grote
verschillen. De interpretatie kan een struikelblok vormen, omdat de betekenisgeving die mensen
hanteren verschillend is. Bij de interpretatie is het van belang je te beseffen dat een ieder universele
menselijke praktijken tegenkomt en deze voor ieder mens daarom herkenbaar zijn. Interpreteren gaat
ervan uit dat de ander logisch handelt. En interpreteren is niet neutraal. Je neemt altijd je eigen
leefkader mee. De interpretatie komt daarom niet altijd overeen met wat de ander bedoelt. Hoffman
(2009) stelt daarom dat je altijd moet toetsen bij de ander of je de ander goed begrepen hebt.
Hoffman (2009) acht het noodzakelijk om in grote lijnen op de hoogte te zijn van het geloof; de
sociaaleconomische status; de cultuur en de geschiedenis van de gesprekspartner om als professional
goed te kunnen werken. Kennis van andere culturele achtergronden zorgt ervoor dat je de eigen
cultuur meer van een afstand kunt bekijken en beter kunt relativeren. Het kan het “…etnocentrisme-
het oordelen over andere culturen vanuit eigen culturele normen- voorkomen” (Hoffman, 2009, p.24).
29
3.2.4 Beantwoording deelvragen
Uit de bovengenoemde gegevens blijkt dat intercultureel communiceren complex is. Interculturele
communicatie is onderhevig aan diverse factoren die soms zichtbaar zijn, maar ook factoren die niet
(snel) te zien zijn. Deze paragraaf geeft beknopt antwoord op deelvraag 2 en 3.
Deelvraag 2. Wat wordt onder interculturele communicatie verstaan?
In dit onderzoek wordt het model, zie figuur 4, en de definitie van interculturele communicatie van
Shadid (2007) aangehouden. Shadid (2007) definieert interculturele communicatie als volgt:
“Interculturele communicatie kan globaal worden omschreven als een proces van uitwisseling van
informatie tussen twee personen die zichzelf in een specifieke context in culturele termen als
onderling verschillend definiëren” (Shadid, 2007, p.23). Volgens Shadid (2007) hebben een viertal
factoren invloed op interculturele communicatie: de culturele achtergrond; de communicatieve
vaardigheden; wederzijdse beeldvorming en de context waarin het contact plaatsvindt. Hoewel Shadid
(2007) culturele achtergrond als invloedsfactor beschrijft, stelt hij dat deze zeker niet een te grote rol
toegewezen moet krijgen. Zijn definitie van interculturele communicatie gaat ervan uit dat het vooral
gaat om de mate waarin communicatiepartners zichzelf en de ander als cultureel anders definiëren.
Hierbij neemt beeldvorming volgens Shadid (2007) een centrale plaats in.
Deelvraag 3. Welke voorwaarden worden aan interculturele communicatie gesteld?
Volgens Shadid (2007) is het van belang dat bij interculturele communicatie de volgende aspecten in
acht worden genomen: de culturele achtergrond; de communicatieve vaardigheden; wederzijdse
beeldvorming en de context waarin het contact plaatsvindt.
Pinto (2007) noemt drie stappen die doorlopen dienen te worden: de eigen cultuur kennen, de cultuur
van de anderen onderzoeken en omgaan met de verschillen in normen en waarden.
Azghari (2009) noemt drie randvoorwaarden om interculturele communicatie te laten slagen: kennis
van (cultuurgebonden) denkwijzen; normen en waarden; empathie oefenen en bewust worden van
vanzelfsprekendheden.
Booijink (2007b) zet in de handreiking bij haar onderzoek 5 knelpunten uiteen die tegelijkertijd
voorwaarden vormen om tot interculturele communicatie te komen: visie en ouderbeleid;
tweerichtingsverkeer in contactmomenten; meer tijd uittrekken voor een contact; taalverschillen
overbruggen en het mobiliseren van ouders.
Hoffman (2009) noemt drie pijlers om communicatie tussen mensen met verschillende achtergronden
aan te gaan: bewustwording dat alle mensen gelijksoortige problemen doorleven en zo rationeel en
zinvol mogelijk handelen en mensen inleiden in nieuwe denk- en handelingskaders
30
3.3 Resultaten surveyonderzoek
In deze paragraaf worden de resultaten van het surveyonderzoek uiteengezet. In de vragenlijst waren
tevens vragen opgenomen die geen betrekking hebben op dit onderzoek. Deze gingen over
ouderbetrokkenheid, een onderwerp waar de opdrachtgever ook geïnteresseerd in was. De uitwerking
van deze vragen zijn niet opgenomen in dit hoofdstuk, maar zijn toegevoegd als bijlage 3. Hiermee
wordt antwoord gegeven op deelvraag 4 en 5.
3.3.1 Uitwerking vragenlijst
In deze paragraaf wordt per vraag uitgewerkt hoe de respondenten deze beantwoord hebben. De
meerkeuzevragen zijn uitgewerkt in cirkeldiagrammen (N=13), eventuele aanvullende opmerkingen
zijn samengevat en beschreven onder de diagrammen. De open vragen zijn uitgewerkt in tabellen. De
antwoorden zijn vertaald naar begrippen en vervolgens onderverdeeld onder het betreffende
onderwerp. De onderwerpen waar naar gekeken is zijn: culturele achtergrond, communicatieve
vaardigheden, beeldvorming en context. Hierbij is de betekenisgeving van Shadid (2007) aan deze
onderwerpen in acht genomen.
Vraag 1
Verhoudingen communicatievormen op ABBS Het
Gein
18%
14%
14%25%
9%
16%
3%1%0%
10 minuten gesprek
rapportbespreking
via brief of e-mail
tusendoor bij de inloop ofuitloop
gesprek op afspraakinitiatief van de ouder
gesprek op afspraakinitiatief van de leerkracht
huisbezoek
themabijeenkomsten
anders
Figuur 5: verhoudingen in % communicatievormen op ABBS Het Gein
31
Vraag 2
Hoe verhoudt over het algemeen de tijd dat u aan
het woord bent zich tot de tijd dat de ouder(s)
aan het woord is(zijn)?
23%
54%
23%leerkracht 30% ouders
70 %
leerkracht 60% ouders
40%
leerkracht 70% ouders
30%
Figuur 6: verhoudingen in % tijd aan het woord leerkrachten/ouders
Vraag 3
Bent u het al dan niet eens met de volgende
stelling: Ik ben op de hoogte van de culturele
achtergrond van de ouders in mijn klas.
85%
15% 0%
mee eens
niet mee eens
neutraal
Figuur 7: Verhoudingen in % kennis culturele achtergrond van ouders
Er wordt bij deze vraag opgemerkt dat je als leerkracht vaak wel weet dat er sprake is van een andere
culturele achtergrond, maar je weet niet wat die cultuur inhoudt. Ook wordt er opgemerkt nooit
helemaal op de hoogte van een culturele achtergrond te (kunnen) zijn.
32
Vraag 4
Bent u het al dan niet eens met de volgende
stelling: Ik ben op de hoogte van het
opleidingsniveau van de ouders in mijn klas.
38%
15%
47%mee eens
niet mee eens
neutraal
Figuur 8: Verhoudingen in % kennis opleidingsniveau van ouders
Bij deze vraag wordt door 23% van de respondenten aangegeven dat dit in het dossier staat. Ook
23% van de respondenten geeft aan het deels met de stelling eens te zijn, zij hebben neutraal
ingevuld.
Vraag 5
Bent u het al dan niet eens met de volgende
stelling: Ik ben op de hoogte van de
sociaaleconomische status van de ouders in mijn
klas.
15%
70%
15%
mee eens
niet mee eens
neutraal
Figuur 9: Verhoudingen in % kennis sociaaleconomische status van ouders
Bij deze vraag wordt opgemerkt dat sommige respondenten vinden dat het hun niet aangaat en dat
het geen meerwaarde heeft. Van de respondenten geeft 15% aan het gedeeltelijk eens te zijn met de
stelling.
33
Vraag 6
Bent u het al dan niet eens met de volgende
stelling: Ik ben op de hoogte van de
opvoedingstijlen van de ouders in mijn klas.
46%
8%
46%mee eens
niet mee eens
neutraal
Figuur 10: Verhoudingen in % kennis opvoedstijlen van ouders
Bij deze vraag wordt door 31% van de respondenten aangegeven dat ze het gedeeltelijk eens zijn met
de stelling. Er wordt aangegeven dat de opvoedstijl niet van alle ouders duidelijk is. Daarnaast wordt
aangegeven dat de kennis hierover niet altijd compleet is. Vaak zie je als leerkracht aan de kinderen
hoe ze thuis worden opgevoed.
Vraag 7
Bent u het al dan niet eens met de volgende
stelling: Ik ben op de hoogte van de denkwijze
van ouders over de opvoeding van hun kind.
31%
31%
38% mee eens
niet mee eens
neutraal
Figuur 11: Verhoudingen in % kennis denkwijze over opvoeding van ouders
Bij deze vraag wordt door de respondenten opgemerkt dat het niet altijd het geval is dat je als
leerkracht op de hoogte bent van de denkwijze van alle ouders. Er wordt aangegeven dat leerkrachten
hier wel altijd een idee over hebben, maar dat ze het nooit zeker weten.
34
Vraag 8
Bent u tevreden met de manier waarop u met
verschillende oudergroepen samenwerkt?
62%
38%
0%
0%
ja
gedeeltelijk
nee
anders
Figuur 12: Verhoudingen in % tevredenheid samenwerking met ouders
Vraag 9
Verloopt de samenwerking met de diverse
oudergroepen verschillend?
85%
15%0%
ja
nee
neutraal
Figuur 13: Verhoudingen in % verschillend verloop van samenwerking
35
Vraag 10
85% Van de respondenten geeft aan dat de samenwerking met ouders van elkaar verschilt. In de
samenwerking wordt door de leerkrachten rekening gehouden met de onderstaande aspecten..
Culturele
achtergrond
Communicatieve
vaardigheden
Beeldvorming Context
leeftijd, culturele
achtergrond, etnische
afkomst, culturele
verschillen en
opvattingen,
persoonlijkheid,
culturele gewoontes en
of gebruiken,
opleidingsniveau,
formeel-informeel,
directer, afwachtender.
aantal gesprekken
verschilt, taalgebruik
en taalniveau verschilt,
hoeveelheid uitleg
verschilt, via sociale
media zoals facebook.
‘type’ ouder, hoe vaak
een ouder op school
gezien wordt heeft
invloed, sommigen zie
je bijna nooit, bij een
bepaalde groep
ontbreekt de
samenwerking,
intensiteit van contact,
betrokkenheid.
Figuur 14: beïnvloedende aspecten op de samenwerking met ouders
Vraag 11 tot en met 18 hebben betrekking op het onderwerp ouderbetrokkenheid. Deze resultaten
zijn opgenomen in bijlage 3.
Vraag 19
Bent u het al dan niet eens met de volgende
stelling: Ik heb goed contact met alle ouders.
54%38%
8%
mee eens
niet mee eens
neutraal
Figuur 15: Verhoudingen in % goed contact met ouders
Bij deze vraag wordt aangegeven dat er over het algemeen wel goed contact is met de ouders, maar
in sommige gevallen minder of niet.
36
Vraag 20
Hoe ervaart u het contact met ouders met
verschillende culturele achtergronden?
46%
46%
0%
0%
8%
goed
redelijk
matig
slecht
anders
Figuur 16: Verhoudingen in % waardering contact met ouders
Bij deze vraag wordt opgemerkt dat het contact met sommige ouders goed is, maar in sommige
gevallen ook minder goed. Ook is vermeld dat het als een uitdaging gezien wordt om goed contact te
hebben met alle ouders. Er wordt een leerbare houding aangenomen.
Vraag 21
Op de vraag of het contact met één of meerdere groep(-en) ouders niet naar wens verloopt, geeft
54% van de respondenten aan dat dit niet aan de orde is. Van de respondenten geeft 46%aan dat er
groepen zijn waarmee het contact niet naar wens verloopt. Uit de antwoorden blijkt dat dit vooral met
de culturele achtergrond van de ouders te maken heeft. De kenmerken waardoor het contact niet
goed of moeizamer verloopt, zijn opgenomen in figuur 17.
Culturele
achtergrond
Communicatieve
vaardigheden
Beeldvorming Context
Ghanese
gemeenschap, andere
pedagogische
denkwijze, hoge
verwachtingen,
prestatiegericht.
Figuur 17: groepen ouders waarmee het contact niet naar wens verloopt
37
Vraag 22
Benadert u ouders verschillend?
69%
23%
8%
ja
nee
neutraal
Figuur 18: Verhoudingen in % verschillende benadering ouders
Vraag 23
Op de vraag of de leerkrachten een verschillende benadering naar ouders toe hanteren, antwoordde
69% de ouders verschillend te benaderen. Dit blijkt uit figuur 18. Wat deze verschillen inhouden en
met welke aspecten rekening gehouden moet worden, zijn weergegeven in figuur 19.
Culturele
achtergrond
Communicatieve
vaardigheden
Beeldvorming Context
rekening houden met:
achtergrond,
opvattingen over straf,
beloning, prestaties en
opvoeding,
persoonlijkheid,
gesteldheid en
opleidingsniveau,
Formeel-informeel, u-
je, persoonlijk-zakelijk.
taalgebruik: zowel de
manier van boodschap
brengen als
moeilijkheidsgraad van
gebruikte taal.
de band met de
ouders, aanvoelen of
ouders open staan
voor tips en adviezen,
open of gesloten
houding, mate van
betrokkenheid.
hangt van situatie af,
onderwerp dat
besproken wordt en
moment waarop er
gesproken wordt.
Figuur 19: beïnvloedende aspecten op de benadering van ouders
38
Vraag 24
Houdt u rekening in uw communicatie met de
culturele achtergrond van de ouders?
38%
54%
8% 0%
ja
gedeeltelijk
nee
anders
Figuur 20: Verhouding in % rekening houden met culturele achtergrond
Vraag 25
Op de vraag op welke manier leerkrachten rekening houden met de culturele achtergrond van de
ouders is zeer divers geantwoord. Sommige antwoorden vallen inderdaad onder culturele achtergrond.
Andere aspecten hebben eerder te maken met de manier waarop een boodschap overgebracht wordt,
dus de communicatieve vaardigheden. Ook zijn er aspecten die getekend zijn door beeldvorming. Tot
slot zijn er aspecten die te maken hebben met het beleid op school en de professionele houding die je
als leerkracht hebt. Onderstaande tabel geeft een overzicht over de genoemde aspecten.
Culturele
achtergrond
Communicatieve
vaardigheden
Beeldvorming Context
respecteren
achtergrond,
rekeninghoudend met
gebruiken en
opvattingen over straf,
beloning, prestaties en
opvoeding,
sociale kwaliteiten
soms meer bewust
benadrukken dan de
cognitieve, Engels
spreken.
taal: voorzichtig zijn bij
gesprekken over
omgangsvormen/aanpak
thuis als bekend is dat er
(te) hoge eisen gesteld
worden en/of er fysiek
geweld gebruikt wordt.
meer op gevoel, je
kunt alleen uitgaan
van de achtergronden
die je zelf kent, verder
zoveel mogelijk
‘correct’ vanuit eigen
culturele achtergrond.
Open staan voor en
geïnteresseerd zijn in
ouders, geen
kwetsende
opmerkingen plaatsen,
beleefd zijn.
Figuur 21: Aspecten waarmee rekening wordt gehouden ten aanzien van culturele achtergrond
39
3.3.2 Beantwoording deelvragen
In deze paragraaf wordt antwoord gegeven op deelvraag 4 en 5. Hierbij zijn de resultaten van het
surveyonderzoek geanalyseerd. Als er gesproken wordt over leerkrachten, worden hier de
leerkrachten werkzaam op ABBS Het Gein bedoeld.
Deelvraag 4. Op welke manier(-en) communiceren de leerkrachten met ouders op Algemene
Bijzondere Basisschool Het Gein?
Communicatievormen
Leerkrachten op ABBS Het Gein communiceren met name binnen 10-minutengesprekken en
rapportbesprekingen. Uit de vragenlijst is gebleken dat deze twee gesprekken veelal gecombineerd
worden en zo gemiddeld samen 32% van de tijd innemen die aan communicatie met ouders besteed
wordt. Daarnaast vindt communicatie met ouders voor 25% plaats bij de inloop of uitloop, het
brengen en halen van de kinderen. Gesprekken die op initiatief van de leerkracht plaatsvinden, nemen
16% van de communicatie in. Tevens worden ouders via brief of e-mail op de hoogte gesteld, zoals
de nieuwsbrief en briefjes op de deur. Deze post neemt 14% van de communicatie in. Van de
communicatie met ouders vindt 9% plaats in gesprekken op initiatief van de ouders. De post
huisbezoek neemt 3% van de communicatie in. Op themabijeenkomsten vindt 1% van de
communicatie plaats. Tot slot wordt er onder de optie anders aangegeven dat er communicatie ‘bij het
hek’ plaatsvindt. De post schriftelijke communicatie neemt 14% in en de post mondelinge
communicatie 86%.
Tweerichtingsverkeer
Hierbij geeft 54% van de leerkrachten aan dat zij in deze communicatie 60% aan het woord zijn en de
ouders 40% van de tijd. En 23% van de leerkrachten geeft aan 70% aan het woord te zijn. Het
grootste gedeelte, samen 77%, geeft dus aan zelf het grootste gedeelte van de communicatie aan het
woord te zijn. 23% van de leerkrachten geeft aan zelf 30% van de tijd aan het woord te zijn en dus
het grootste gedeelte te luisteren naar de input van de ouders in het gesprek.
Benadering van ouders
Op de vraag of de leerkrachten ouders op verschillende manieren benaderen, geeft 69% van de
leerkrachten aan dit te doen. De manier waarop ouders aangesproken worden is verschillend. Dit
verschil bestaat uit de taal die gebruikt wordt, een formele versus informele benadering en de
aanspreekvorm (je of u). Er wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de achtergrond van
ouders: hun opleidingsniveau; de gesteldheid en de opvattingen over straffen en belonen, prestaties
en opvoeding. Ook de benadering per situatie, verschilt. Het hangt er in dat geval vanaf waar de
boodschap over gaat; wanneer het gesprek plaatsvindt; de houding van de ouder en hoe de band met
en betrokkenheid van de ouder is. Van de leerkrachten geeft 23% aan geen verschillende benadering
naar ouders toe te hanteren. Van de leerkrachten is 8% neutraal.
40
Deelvraag 5. Welke voorwaarden die in de literatuur aan interculturele communicatie gesteld worden,
worden toegepast in de communicatie tussen ouders en school op Algemene Bijzondere Basisschool
Het Gein?
Culturele achtergrond
Uit de vragenlijst blijkt dat 38% van de leerkrachten in hun communicatie rekening houdt met de
culturele achtergrond van ouders en 54% doet dat gedeeltelijk. In het totaal kan dus gesteld worden
dat 92% van de leerkrachten in meer of mindere mate in hun communicatie rekening houdt met de
culturele achtergrond van ouders.
Op het gebied van de culturele achtergrond van de ouders in hun groep geeft 85% van de
leerkrachten aan hiervan op de hoogte te zijn. Het opleidingsniveau is bij 38% van de leerkrachten
bekend, daarnaast geeft 23% aan dat dit in het dossier terug te vinden is. Van de leerkrachten geeft
15% aan op de hoogte te zijn van de sociaaleconomische status van ouders. De opvoedingsstijlen van
ouders zijn voor 48% bekend bij de leerkrachten; 31% geeft aan gedeeltelijk op de hoogte te zijn van
de opvoedingsstijl. Van de denkwijze van ouders over de opvoeding is 38% van de leerkrachten op de
hoogte.
Uit de open vragen is gebleken dat leerkrachten ten aanzien van de culturele achtergrond van ouders
rekening houden met de volgende aspecten: achtergrond respecteren; gebruiken en opvattingen over
straffen en belonen, prestaties en opvoeding. Soms benadrukken de leerkrachten de sociale
kwaliteiten bewust meer dan de cognitieve en wordt er in enkele gevallen Engels gesproken.
Het contact met 54% van de ouders loopt volgens de leerkrachten naar wens, waarbij 92% van de
leerkrachten aangeeft dat ook het contact met ouders met een andere culturele achtergrond goed of
redelijk verloopt. Uit het surveyonderzoek komt naar voren dat contacten met de volgende groepen
ouders soms niet naar wens verloopt: ouders uit de Ghanese gemeenschap; ouders met andere
pedagogische denkwijzen; ouders met hoge verwachtingen en ouders die sterk prestatiegericht zijn.
Communicatieve vaardigheden
De manier waarop er rekening wordt gehouden met ouders ten opzichte van de wijze waarop een
boodschap wordt overgebracht of geïnterpreteerd is door leerkrachten met de volgende aspecten
aangegeven: het aantal gesprekken verschilt; taalgebruik en taalniveau wordt aangepast; hoeveelheid
uitleg verschilt; via sociale media zoals facebook. Daarnaast wordt aangegeven dat de
moeilijkheidsgraad van de taal wordt aangepast. De manier waarop de boodschap gebracht wordt,
wordt aangepast aan de omstandigheden. Men is bijvoorbeeld voorzichtig bij gesprekken over
omgangsvormen/ aanpak thuis, als bekend is dat er (te) hoge eisen gesteld worden en/of fysiek
geweld gebruikt wordt.
41
Beeldvorming
Op het gebied van beeldvorming zijn een aantal aspecten naar voren gekomen uit het
surveyonderzoek. Samenwerking met ouders kan verschillen door het ‘type’ ouder waarmee
samengewerkt wordt. Ook speelt de frequentie waarop een ouder op school verschijnt, de intensiteit
van het contact en de betrokkenheid een rol ten aanzien van de samenwerking. Bij sommige groepen
ouders ontbreekt de samenwerking. De benadering van ouders heeft vooral te maken met de band of
de mate van betrokkenheid die leerkrachten hebben met ouders. Daarnaast voelen de leerkrachten
aan of ouders open staan voor tips en adviezen. Ook een open of gesloten houding van ouders heeft
invloed op de benaderingswijze van leerkrachten. In de communicatie wordt rekening gehouden met
het gevoel dat leerkrachten hebben bij ouders. Er wordt opgemerkt dat leerkrachten uitgaan van de
achtergronden die ze zelf kennen en vanuit die achtergrond zoveel mogelijk ‘correct’ handelen.
Context
Leerkrachten geven aan dat de wijze waarop ze ouders benaderen afhangt van de situatie, het
onderwerp en het moment waarop er gesproken wordt. Daarnaast vormen openstaan en
geïnteresseerd zijn; geen kwetsende antwoorden geven en beleefd zijn aspecten die in acht worden
genomen bij de manier waarop er met ouders gecommuniceerd wordt.
Samenwerking
De samenwerking met ouders loopt volgens 62% van de leerkrachten naar tevredenheid, 38% is hier
gedeeltelijk tevreden over. Volgens 85% van de leerkrachten verschilt de samenwerking met diverse
oudergroepen van elkaar. In de samenwerking wordt door de leerkrachten rekening gehouden met de
culturele achtergrond van de ouders. De volgende aspecten worden in acht genomen: leeftijd;
culturele achtergrond; etnische afkomst; culturele verschillen en opvattingen; persoonlijkheid;
culturele gewoontes of gebruiken; opleidingsniveau; formeel of informeel contact en directe of
indirecte benadering. Ook het aantal gesprekken, de intensiteit van het contact en de betrokkenheid
kan per ouder verschillend zijn. Leerkrachten houden rekening met het taalgebruik en taalniveau en
sommige leerkrachten communiceren via sociale media zoals facebook. Samenwerking met ouders
kan verschillen door het ‘type’ ouder waarmee samengewerkt wordt. Ook speelt de frequentie waarop
een ouder op school verschijnt, de intensiteit van het contact en de betrokkenheid een rol ten aanzien
van de samenwerking. Bij sommige groepen ouders ontbreekt de samenwerking.
42
4 Conclusies, aanbevelingen & discussie
In dit hoofdstuk zijn de conclusies uit het literatuuronderzoek en surveyonderzoek opgenomen. Naar
aanleiding van deze conclusies worden aanbevelingen gedaan om de communicatie op ABBS Het Gein
effectiever te laten verlopen. Daarnaast worden de discussiepunten die uit het onderzoek voort
vloeien besproken.
Aanleiding, doel en methode
De aanleiding van dit onderzoek ligt bij ABBS Het Gein. Een speerpunt van de school is
ouderbetrokkenheid, omdat goede samenwerking de ontwikkeling van de leerlingen ten goede komt.
Communicatie neemt in de samenwerking met ouders een centrale en belangrijke plaats in.
Het doel van dit onderzoek is om een antwoord te krijgen op de volgende probleemstelling:
‘In hoeverre wordt op Algemene Bijzondere Basisschool Het Gein interculturele communicatie
toegepast in de communicatie tussen ouders en leerkrachten over onderwijs en opvoeding?’
Om hier antwoord op te geven is de centrale vraagstelling allereerst geoperationaliseerd in
deelvragen. Deze deelvragen zijn in het onderzoek beantwoord door middel van literatuurstudie en
surveyonderzoek. Het literatuuronderzoek ging over de volgende onderwerpen: het belang van
effectieve communicatie met ouders; de invloed van cultuur op communicatie; wat interculturele
communicatie inhoudt en welke voorwaarden eraan gesteld worden. Vervolgens zijn deze resultaten
gebruikt voor de opzet, uitvoering en analyse van het surveyonderzoek. De resultaten van de
literatuurstudie en het surveyonderzoek leiden tot een antwoord op de probleemstelling.
4.1 Conclusies literatuuronderzoek
In het literatuuronderzoek is allereerst gekeken naar het belang van effectieve communicatie tussen
ouders en leerkrachten over onderwijs en opvoeding. De conclusie is dat effectieve communicatie
bijdraagt aan partnerschap tussen ouders en leerkrachten, waarbij deze een gedeelde
verantwoordelijkheid dragen voor zo goed mogelijke gezamenlijke begeleiding voor de ontwikkeling
van het kind. Zowel op school als thuis ontwikkelen kinderen waarden en normen waar ze gedurende
hun schoolcarrière steeds meer verantwoordelijkheid voor gaan dragen. Dit is naast het ontwikkelen
van cognitieve vaardigheden van groot belang voor de toekomstige rol in de maatschappij. Goed
contact met wederzijdse betrokkenheid tussen ouders en leerkrachten, hebben een positieve
uitwerking op de leerprestaties en maatschappelijke ontwikkeling van kinderen, op kennisoverdracht,
burgerschapsvorming en opvoeding. Uit onderzoek is gebleken dat vooral ouderbetrokkenheid thuis
een zeer grote invloed heeft op de ontwikkeling van kinderen. De professionele rol van leerkrachten;
open staan en flexibel zijn naar ouders toe evenals een planmatige aanpak en uitnodigende houding
43
van de school zijn van groot belang bij de vorming van partnerschap. Effectieve en goede
communicatie tussen ouders en leerkrachten vormen hierbij telkens een sleutelwoord.
Uit het voorgaande blijkt de grote rol van partnerschap bij de ontwikkeling van kinderen. Een middel
om dit te bereiken is het gebruik van interculturele communicatie. “Interculturele communicatie kan
globaal worden omschreven als een proces van uitwisseling van informatie tussen twee personen die
zichzelf in een specifieke context in culturele termen als onderling verschillend definiëren” (Shadid,
2007, p.23). Culturele achtergrond heeft dus wel invloed op de communicatie, maar is volgens deze
omschrijving niet leidend. Het is vooral de beeldvorming van mensen -de manier waarop mensen
zichzelf en de ander zien- die grote invloed heeft op interculturele communicatie.
Een viertal factoren heeft invloed op interculturele communicatie: de culturele achtergrond; de
communicatieve vaardigheden; wederzijdse beeldvorming en de context waarin het contact
plaatsvindt. Belangrijk is kennis te hebben van eigen (cultuurgebonden) denkwijzen, normen en
waarden, deze te vergelijken met die van anderen en vervolgens hiermee om te gaan. Door deze
kennis kan negatieve beeldvorming over anderen beperkt worden. Anderen doorleven immers
gelijksoortige problemen en handelen zo rationeel en zinvol mogelijk om deze problemen op te lossen.
Met betrekking tot het onderwijs houdt dit in dat leerkrachten de communicatie als uitgangspunt
moeten nemen om tot gedeelde verantwoordelijkheid te komen. Tweerichtingsverkeer in de
communicatie en het overbruggen van taalverschillen zijn hierbij essentieel. De school kan hier aan
bijdragen door een stevige visie neer te zetten op het gebied van partnerschap die vertaald wordt
naar ouderbeleid. Tot gezamenlijkheid komen houdt in dat er tijd in het scheppen van een band met
ouders gestoken wordt en dat ouders gemobiliseerd worden. De school moet een gedegen standpunt
innemen ten opzichte van de aanwezigheid van ouders en dit nasteven en waarborgen. Daarnaast
moet er dus letterlijk meer tijd uitgetrokken worden voor communicatie met ouders. Omdat dit
bijdraagt aan de begeleiding, het leren en de ontwikkeling van de kinderen, vormt dit geen extra taak,
maar wordt het opgenomen in het primaire onderwijsproces.
4.2 Conclusies surveyonderzoek
Nu wordt nader ingegaan op de manier waarop de communicatie op ABBS Het Gein verloopt en welke
voorwaarden, die interculturele communicatie stelt, terug te zien zijn in de communicatie tussen
leerkrachten en ouders. De leerkrachten geven aan, persoonlijk contact met ouders te hebben tijdens
10-minutengesprekken en rapportbesprekingen, het brengen en halen van de kinderen, gesprekken
op afspraak en een klein gedeelte is toe te schrijven aan themabijeenkomsten en huisbezoeken.
Daarnaast vindt schriftelijke communicatie plaats via e-mail, brief en sociale media. Het grootste
gedeelte van de leerkrachten is in de communicatie zelf het meest aan het woord. Hieruit blijkt dat er
niet veel tijd gegeven wordt voor input van ouders, iets wat tweerichtingsverkeer in de weg staat. In
de benadering van ouders blijkt dat het grootste gedeelte van de leerkrachten rekening houdt met de
culturele achtergrond van de ouders door bijvoorbeeld opvattingen, opleidingsniveau en
44
persoonlijkheid in acht te nemen. Het taalgebruik wordt zowel in niveau, als in vorm waarin deze tot
uiting komt aangepast. Hierin komen de communicatieve vaardigheden van leerkrachten naar voren.
De band met de ouders, de betrokkenheid en openstaan voor adviezen, is volgens de leerkrachten
van invloed op de benadering van ouders. Daarnaast wordt rekening gehouden met context gebonden
aspecten zoals het gespreksonderwerp en de situatie waarin het gesprek plaatsvindt.
Uit het onderzoek komt verder naar voren dat de meeste leerkrachten op de hoogte zijn van de
culturele achtergrond van ouders, maar in mindere mate van het opleidingsniveau, de
sociaaleconomische status, de opvoedingsstijlen en denkwijzen over opvoeding. Wel blijkt dat de
meeste leerkrachten gebruik maken van de kennis die ze hebben over deze aspecten ten aanzien van
de benadering van ouders en in de samenwerking met ouders. Ten aanzien van de communicatie
blijkt dat de leerkrachten rekening houden met verschillende aspecten die beïnvloed worden door de
culturele achtergrond van de ouders, zoals (cultuurgebonden) gebruiken, opvattingen en
taalaanpassingen. Communicatieve vaardigheden worden door de leerkrachten gehanteerd door onder
andere het taalniveau aan te passen; verschillend taalgebruik te hanteren en rekening te houden met
hoe de boodschap gebracht wordt en over komt. Juist dit laatste is van belang bij interculturele
communicatie. De manier waarop een boodschap gebracht en geïnterpreteerd wordt kan volgens de
literatuur een grote invloed hebben op het verloop van de communicatie.
De mate waarin deze aanpassingen verbonden zijn met de beeldvorming die leerkrachten hebben
blijkt gedeeltelijk uit het onderzoek. Er blijkt dat de aanpassingen die betrekking hebben op
beeldvorming in de communicatie vooral door gevoelsmatige redenen plaatsvinden. Er wordt
gesproken over het type ouder en de band die leerkrachten met ouders hebben. Ook wordt
aangegeven dat er vooral correct en beleefd gehandeld wordt vanuit de eigen culturele achtergrond.
Vooral dit laatste geeft aan dat de communicatie die gehanteerd wordt gekleurd is door de eigen
opvattingen. De mate waarop er sprake is van stereotypering en vooroordelen is niet op te maken uit
het onderzoek. Wel blijkt uit de literatuur dat enerzijds het zelfbeeld en anderzijds de beeldvorming
een rol speelt in de manier waarop iemand zich uitspreekt en de manier waarop de boodschap
geïnterpreteerd wordt. Deze beeldvorming kan de manier waarop deze partijen met elkaar in gesprek
gaan en hoe ze dit interpreteren, beïnvloeden. Met als gevolg de kans op misverstanden in de
interculturele communicatie.
De invloed van de context -in dit geval het schoolklimaat van ABBS Het Gein en het ouderbeleid-
wordt niet direct duidelijk uit de onderzoeksgegevens. Als er diepgaander wordt gekeken naar de
resultaten wordt duidelijk dat vooral de betrokkenheid van ouders contextafhankelijk is. Het is immers
een beleidsmatig speerpunt van de school. De mate van betrokkenheid is deels onderhevig aan
beeldvorming; deze is afhankelijk van de eisen die er door beide partijen aan gesteld worden.
45
4.3 Beantwoording probleemstelling
Op de vraag in hoeverre op ABBS Het Gein interculturele communicatie toegepast wordt in de
communicatie tussen ouders en leerkrachten over onderwijs en opvoeding is geen eenduidig antwoord
te geven. Enerzijds blijkt uit de onderzoeksgegevens dat de leerkrachten op ABBS Het Gein voor een
groot gedeelte de voorwaarden die gesteld worden aan interculturele communicatie toepassen in hun
communicatie naar ouders. Anderzijds is niet te stellen dat alle aspecten die invloed hebben op
interculturele communicatie evenveel (bewust) aanwezig zijn in de communicatie tussen leerkrachten
en ouders. Er wordt vooral rekening gehouden met de culturele achtergrond van de ouders en
communicatieve vaardigheden worden ingezet om de communicatie soepeler te laten verlopen. Als er
naar het geheel van resultaten wordt gekeken wordt duidelijk dat veel aanpassingen in de
communicatie berusten op gevoel, beelden over ouders en mate van betrokkenheid. De leerkrachten
handelen hierbij vanuit de eigen culturele achtergrond. Deze aspecten zijn onderhevig aan
beeldvorming. In hoeverre er rekening gehouden wordt met de perceptie van de ouders waarmee
gesproken wordt is niet duidelijk. De resultaten van dit onderzoek kunnen voor ABBS Het Gein van
belang zijn om de communicatie met ouders nog effectiever te laten verlopen.
Hoewel leerkrachten al rekening houden met sommige aspecten van interculturele communicatie, is
het aanbevolen de tijd te nemen om interculturele communicatie een gedegen plek te geven in het
schoolbeleid en de manier waarop dit uitgedragen wordt.
4.4 Aanbevelingen
In deze paragraaf worden aanbevelingen gedaan om de communicatie op ABBS Het Gein te
verbeteren. De aanbevelingen volgen uit de resultaten van het literatuuronderzoek en de uitkomsten
van het surveyonderzoek.
4.4.1 Overeenkomsten zien in plaats van verschillen
Interculturele communicatie is bedoeld als hulpmiddel om communicatie tussen verschillende mensen
soepeler te laten verlopen. Het woord intercultureel legt wellicht teveel nadruk op de cultuur en juist
de verschillen tussen mensen. Booijink (2007b) stelt dat het ‘wij’ tegenover ‘zij’, daarmee belicht
wordt, terwijl het juist de bedoeling is nader tot elkaar te komen. Hoffman (2009) stelt dat iedereen is
geneigd om zichzelf en anderen in te delen in sociale systemen ofwel sociale groepen. Elk systeem
heeft zo zijn eigen cultuur. Dit kan leiden tot generalisering. Het is belangrijk dat ouders als individu
gezien blijven worden. Het culturele aspect moet daarom juist wat meer op de achtergrond komen te
liggen. Kennis van culturen kan een hulpmiddel zijn om iemand anders beter te begrijpen, maar moet
niet leidend worden in de communicatie. De culturen van iemand met de Nederlandse afkomst en
iemand met een andere etnische afkomst kunnen evenveel verschillen als die van een Brabander en
een Amsterdammer. Ook Shadid (2007) wijst op cultuur als factor die van invloed kan zijn op de
communicatie, maar dit hoeft niet altijd het geval te zijn. Je kunt ook naar de overeenkomsten tussen
mensen kijken. Dit opent volgens Booijink (2007b) deuren, zodat beter ingeleefd kan worden in de
ander: de empathie. Een eerste overeenkomst is in elk geval dat je samen de verantwoordelijkheid
46
draagt voor de ontwikkeling van het kind en je deelt samen de omgang met het kind, waarbij je beide
het beste voor hebt met het kind. Door dergelijke overeenkomsten te zien worden de verschillen
genuanceerder, waardoor er ook openingen ontstaan om ze te overbruggen.
4.4.2 Ouders betrekken
Shadid (2007) stelt dat ter bestrijding van stereotypen en vooroordelen aandacht besteed dient te
worden aan “…het bestrijden van mogelijke superioriteitsgevoelens”(Shadid, 2007, p.316). Deze
kunnen volgens Shadid (2007) verminderd worden door contact en samenwerking tussen groepen te
stimuleren, “…met name wanneer de samenwerking gericht is op het bereiken van
gemeenschappelijke doelen” (Shadid, 2007, p.316). Een gezamenlijk identiteitsgevoel kan hieraan
bijdragen. In het perspectief van ABBS Het Gein kan dit bijvoorbeeld een invulling krijgen door ouders
te betrekken bij het opstellen van kernwaarden voor een ‘veilige school’ en omgangsvormen binnen
de school. Ouders worden hierdoor medeverantwoordelijk voor het vormgeven van het schoolklimaat.
Hierbij worden zij als gelijkwaardige partners gezien. Daarnaast wordt duidelijk dat in de visie van de
school zeker veel aandacht uitgaat naar samenwerken met ouders. De praktijk is vooral nog gericht
op informatieoverdracht en ouders inschakelen. Interculturele communicatie kan een middel zijn om
hier verandering in te brengen. Ouders als gelijken behandelen, ‘echt’ betrekken bij het onderwijs van
het kind en informeren naar de stand van zaken over het kind thuis kunnen al bijdragen aan een meer
gelijkwaardige verantwoordelijkheid voor de ontwikkeling van het kind.
4.4.3 Visie en beleid
Uit het onderzoek is gebleken dat de professionele rol van leerkrachten; open te staan en flexibel te
zijn naar ouders toe, evenals een planmatige aanpak en uitnodigende en open houding van de school
zijn volgens Menheere & Hooge (2010) van groot belang bij de vorming van partnerschap. Het
ouderbeleid verder uitbreiden is daarom aanbevolen. Ouders en school hebben een
gemeenschappelijk belang, namelijk een zo goed mogelijke begeleiding van het kind gedurende de
schoolcarrière. Het belang van het kind en wat goed voor hem of haar is vormt telkens een
uitgangspunt en legt een brug tussen de verantwoordelijkheid van beide partijen. Het is belangrijk dat
in het team wordt gekeken wat de wensen en verwachtingen zijn ten aanzien van de samenwerking
met ouders. Kortom het doel moet duidelijk zijn; wat wil je bereiken met de ouders. Daarnaast speelt
de vraag hoe je dat het beste kunt gaan operationaliseren. Hoe krijg je ouders waar je ze wilt
hebben? Wat investeren we zelf? Wat zijn onze mogelijkheden en waar liggen onze grenzen? De rol
van de school is leidend in het vormgeven en het uitdragen van de visie, maar ouders moeten hier
zeker ook in betrokken worden. De Wit heeft voor visiebeleid gedegen instrumenten ontwikkeld. Tip:
www.kpcgroep.nl/oudersenschool .
Praktisch kan dit uitgevoerd worden in bijvoorbeeld:
• Een vaste agenda voor oudergesprekken die alle leerkrachten hanteren, waarin voldoende ruimte
is voor uitwisseling van informatie met de ouder.
47
• De visie van de school al uitdragen vanaf het eerste contact en vragen naar de wensen en insteek
van de ouders.
• Eenduidige afspraken en regels die schoolbreed gedragen worden, bijvoorbeeld bij het wegblijven
van ouders.
• Zorg dat alle leerkrachten dezelfde redenen hanteren bij het maken van een extra gesprek of
huisbezoek.
4.4.4 Tweerichtingsverkeer
Voor ‘echte’ communicatie is ‘echte’ uitwisseling nodig. Daarom moeten beide gesprekspartners zich
kunnen uitspreken. Er dient dus in gesprekken tijd te zijn voor wederzijdse uitwisseling. Betrokkenheid
van de ouder en een open luisterende houding van de leerkracht zijn hierbij belangrijk. Uit de
resultaten is gebleken dat de communicatie nu nog voor het grootste gedeelte aan de kant van de
leerkracht ligt. Hierdoor kan het gevaar bestaan dat een gesprek meer een informatie-
uitwisselingmoment wordt in plaats van een moment van wederzijdse uitwisseling. Booijink (2007b)
stelt dat je meer tweerichtingsverkeer krijgt als de ouders gezien worden als ervaringsdeskundigen.
Een bepaald beeld over ouders, zoals terughoudendheid of kritisch zou omgebogen kunnen worden
naar wenselijke beelden. Een kritische ouder wil het beste voor het kind dus luistert goed naar wat ik
te zeggen heb en het kind de juiste middelen aangereikt krijgt om zich optimaal te ontwikkelen. Deze
kritische ouder is dus eigenlijk zeer betrokken. Door de aspecten op een positieve manier te bekijken
ontstaan er openingen om dit verder uit te werken. Een kritische ouders is wellicht zeer betrokken en
wil misschien ook best meedenken over onderwijsmatige veranderingen binnen de school.
Praktisch kan dit uitgevoerd worden in bijvoorbeeld:
• Neem de tijd om elkaar te leren kennen. Maak hiervoor tijd vrij, zoek ouders op bij
themabijeenkomsten en eventueel thuis en stel je empatisch op.
• Ga respectvol om met de ouders door hen te zien en te behandelen als ervaringsdeskundigen.
• Kijk verder dan je neus lang is wanneer je bepaalde beelden over een ouder bij jezelf bespeurt.
• Luister naar wat de ouder te vertellen heeft en reageer hierop.
• Communicatieve vaardigheden kunnen uitgebouwd worden door bijvoorbeeld intervisie of
training.
• Bij het eerste gesprek met een ouder kun je vragen naar de ervaringen bij de voorschool.
Daarmee laat je meteen zien dat je de informatie van de thuissituatie belangrijk vindt.
• Deel de rapporten uit voor de rapportbespreking, waardoor ouders tijdens het gesprek mee
kunnen praten over de resultaten.
• Stel vragen die de informatie-uitwisseling op gang helpen bijvoorbeeld: “Hoe vindt u dat het met
de ontwikkeling van uw kind gaat?”
• Sta open voor extra gesprekken die ouders wensen, geef hier eventueel de ruimte voor door een
vast moment in de week of maand in te roosteren.
48
4.4.5 Tijd
Zoals duidelijk wordt uit het bovengenoemde kosten alle aspecten die aangedragen worden tijd. Deze
tijd verdient zich echter terug wanneer oudercontacten goed lopen. Omdat dit bijdraagt aan de
begeleiding, het leren en de ontwikkeling van de kinderen, vormt dit geen extra taak, maar wordt het
opgenomen in het primaire onderwijsproces. Aangeraden wordt daarom om letterlijk meer tijd te
nemen om ouders te leren kennen.
Praktisch kan dit uitgevoerd worden door bijvoorbeeld:
• Het uitbereiden van 10- minutengesprekken naar minimaal 15 minuten.
• Tijd nemen om af en toe ouders te bellen om op die manier elkaar op de hoogte te stellen van de
ontwikkelingen.
• Onbenutte momenten aangrijpen om een ouder aan te spreken of een praatje te maken, zoals op
het schoolplein of bij de inloop.
• Feest en vieringen lenen zich er bij uitstek voor om ouders beter te leren kennen. Vraag ook eens
ouders die je nog niet goed kent om mee te helpen.
• Zorg voor laagdrempeligheid door mogelijkheden te bieden om in te lopen voor een extra gesprek
of via een inschrijflijst hiervoor.
• Huisbezoeken afleggen. Combineer je dit met de lunchpauze, dan gaat er nauwelijks tijd verloren
en heb je direct de mogelijkheid een band op te bouwen.
4.4.6 Taal
Het belangrijkste is dat je elkaar kunt verstaan. Op welke manier je dit vormgeeft is in mindere mate
van belang. Door taalproblemen te relativeren ontstaat volgens Booijink (2007b) ruimte om creatiever
om te gaan met taalproblemen en te ervaren dat je met enige inspanning vaak al heel ver kunt
komen.
Daarnaast is het ook van belang een duidelijk standpunt naar ouders in te nemen, over het belang
van het beheersen van de Nederlandse taal voor de samenwerking. Dit kan ouders stimuleren
Nederlandse lessen te gaan volgen. Tegelijkertijd kun je aan ouders weer duidelijk maken dat deze
taal niet perfect beheerst hoeft te worden, maar dat je met kleine inspanningen vaak al ver komt.
49
4.4.7 Ouders mobiliseren
Het is goed als school duidelijk voor ogen te hebben bij welke bijeenkomsten ouders aanwezig dienen
te zijn en met welk doel. Bij 10-minutengesprekken is dit doel erg duidelijk. Bij andere bijeenkomsten
is dit vaak veel minder duidelijk. Door je van tevoren af te vragen wie je aanwezig wilt hebben is het
achteraf ook beter te beoordelen of de bijeenkomst geslaagd is. Daarom wordt aangeraden om
expliciet duidelijk te maken wat je van ouders verwacht en wat hun belang daarin is.
Praktisch kan dit uitgevoerd worden in bijvoorbeeld:
• Terugkomende gebruiken en rituelen kunnen die ervoor zorgen dat ouders worden meegenomen
in een vanzelfsprekend ritme van informatieoverdracht.
• Ouders persoonlijk uit te nodigen; zoals wel bij 10-minutengesprekken gebeurt, zodat de kans dat
de ouders komen, groter is.
• Een korte belronde voor activiteiten waarbij je graag wilt dat ouders komen.
• Presentielijsten invullen waarmee je uitdraagt dat je aanwezigheid belangrijk vind.
• Activiteiten zowel voor kinderen als ouders betekenisvol laten zijn.
• Zorg dat ouders zich welkom voelen, door bijvoorbeeld koffie te schenken of een ruimte te maken
waar de ouders elkaar kunnen ontmoeten na de 10-minutengesprekken.
• Ouders die niet op komen dagen vragen naar de reden. Uiteraard met enige voorzichtigheid.
4.4.8 Ouderbetrokkenheid thuis
Ouderbetrokkenheid thuis kan gestimuleerd worden door per thema ook een handleiding voor ouders
te maken. Bij de kleuters is bijvoorbeeld een handleiding voor thuis in de methode “Ik en Ko”
opgenomen, waaruit gemakkelijk themaboekjes voor thuis gecreëerd kunnen worden. Natuurlijk kan
ouderbetrokkenheid thuis ook gestimuleerd worden door met ouders te praten over het belang
hiervan, maar vooral ook door duidelijk te maken hoe leuk het kan zijn. Foto’s die tijdens schooltijd
gemaakt worden aan de ouders versturen is ook een manier om ouders te betrekken en ingangen te
bieden om met hun kinderen over school te praten. Tegenwoordig zit op bijna iedere mobiele telefoon
een fotocamera.
50
4.4.9 Modellen voor interculturele communicatie
Om de interculturele communicatie tussen leerkrachten en ouders te verbeteren kan gebruik worden
gemaakt van de modellen die vormgegeven zijn door Azghari (2009) en Pinto (2007). Hieronder wordt
een overzicht gegeven van deze modellen.
Azghari (2009) komt in zijn boek met het brugmodel. Deze dient als handvat bij het
diversiteitsdenken. De kern bestaat uit:
• Wat kan ik weten?
• Hoe wil ik met de ander omgaan?
• Wat doe ik?
In het brugmodel is dit vertaald naar de volgende stappen:
“Stap 1: Probeer te achterhalen welke waarden en/of belangen in een bepaalde situatie een rol spelen
in contact met de ander en check dat ook bij de ander.
Stap 2: Ga na welke waarden en/of belangen in jouw communicatie met de ander een rol spelen en
maak dat duidelijk aan de ander.
Stap 3: Besluit welke waarden en/of belangen voor jou de hoogste prioriteit genieten in een gegeven
situatie en gedraag je daarnaar.” (Azghari, 2009, p.61)
In de communicatie kan dit model ingezet worden om diepere gedachtes te creëren over hoe de eigen
normen en waarden en belangen zich verhouden tot die van een ander.
Pinto (2007) draagt de drie-stappenmethode (DSM) aan om effectiever met elkaar te kunnen
communiceren. Het verbeteren van de affectieve waarde is hierin als uitgangspunt genomen. Het
beoogde effect van het model is om vooroordelen weg te nemen, normen en waarden van een ander
te begrijpen, waardoor deze gemakkelijker te accepteren en respecteren zijn en de eigen grenzen van
aanpassingsvermogen vast te stellen en deze duidelijk te maken zodat irritaties, onbegrip en
overdreven tolerantie voorkomen kunnen worden.
De drie-stappenmethode:
Stap 1: leer de eigen (cultuurgebonden) normen en waarden kennen. Ga na welke regels en codes
van invloed zijn op het eigen denken, handelen en communiceren.
Stap 2: leer (cultuurgebonden) normen en waarden en gedragscodes van de ander kennen. Ga na
wat een mening is over het gedrag van de ander en wat feitelijk zo is. De betekenis van het ‘vreemde”
gedrag van de ander wordt onderzocht.
Stap 3: stel vast hoe omgegaan wordt met de gevonden verschillen in normen en waarden en
gedragscodes. Stel vervolgens vast waar de eigen grens ligt qua aanpassingsvermogen en acceptatie
van de ander en maak deze grenzen duidelijk aan de communicatiepartner.
51
4.4.10 Aanbevelingen voor vervolgonderzoek:
Er kan een vervolgonderzoek worden gedaan naar:
• hoe de ouders de communicatie op ABBS Het Gein ervaren;
• de wijze waarop het beleid en de visie ten opzichte van partnerschap met ouders vormgegeven
kan worden en
• een open interview als meetinstrument om de mate waarin de beeldvorming invloed heeft op de
communicatie, in beeld te krijgen.
4.5 Discussie
In deze paragraaf zijn discussiepunten opgenomen die uit de terugblik op het onderzoek voortkomen.
4.5.1 Opmerkingen over de vragenlijst
Baarda, De Goede & Kalmijn (2007) stellen dat de antwoordalternatieven een uitputtende reeks
wederzijds uitsluitende categorieën moeten vormen. Uit de gegevens van het surveyonderzoek is
gebleken bij de vragen waar een mening op een stelling werd gevraagd de antwoordmogelijkheden
niet compleet waren. Er zijn nu de opties: mee eens, niet mee eens of neutraal, gebruikt. Sommige
respondenten gaven aan het gedeeltelijk eens te zijn met de stelling, maar konden hiervoor geen
keuze aankruisen. De keuzemogelijkheden hadden om de betrouwbaarheid te verhogen beter de
volgende opties kunnen hebben: geheel mee eens; gedeeltelijk mee eens; neutraal; deels niet mee
eens en niet mee eens.
De stellingvragen, vraag 3 tot 7, hadden om een overzichtelijker beeld te krijgen in een blok geplaatst
kunnen worden. Baarda, De Goede & Kalmijn (2007) stellen dat dergelijke blokken overzicht bieden
voor de respondenten om de vragen te beantwoorden, omdat ze bij alle vragen uit dezelfde
antwoordcategorieën een keuze kunnen maken.
Het surveyonderzoek heeft een non-respons van 11 respondenten. Dit kan bij kwalitatief onderzoek
volgens Verhoeven (2006) de validiteit beïnvloeden. Verhoeven (2006) stelt dat non-respons de
generaliseerbaarheid (de populatievaliditeit) van de resultaten onder druk zet. Zij vermeldt echter ook
dat er nagegaan kan worden of de respons nog dezelfde kenmerken heeft als de populatie.
In het geval van dit onderzoek is te stellen dat de respondenten die gereageerd hebben allen
leerkrachten zijn. Dit is het belangrijkste kenmerk voor dit onderzoek.
Daarnaast is er een kritiekpunt bij kwalitatief onderzoek ten aanzien van de begripsvaliditeit (meet je
wat je wilt meten). Dit komt vooral omdat “…de belevingswereld van de te onderzoeken personen als
belangrijkste wordt gezien en niet het te meten begrip of instrument” (Verhoeven, 2006, p.215). Toch
stelt zij ook dat critici ongelijk hebben. Bij kwalitatief onderzoek wordt volgens Verhoeven (2006)
meer gekeken in hoeverre het onderzoek inhoudelijk generaliseerbaar is. Hiermee bedoelt zij in welke
mate en of de conclusies in soortgelijke situaties gelden.
52
Er is gekeken naar de mening van leerkrachten. Meningen van ouders zouden het beeld over het
verloop van de communicatie completer maken en een tweezijdige belichting kunnen geven van het
onderwerp.
4.5.2 Beeldvorming
Uit het surveyonderzoek zijn aspecten naar vormen gekomen die wellicht getekend zijn door
beeldvorming. De mate waarin beeldvorming van leerkrachten over ouders invloed heeft op de
communicatie is moeilijk te onderzoeken met een surveyonderzoek als meetinstrument. Een
vervolgonderzoek met een open interview als meetinstrument kan een optie zijn om hier alsnog een
beter beeld over te verkrijgen. Toch kan gezegd worden dat de verkregen resultaten betrouwbaar
zijn. Ze geven een goed beeld over de aspecten die invloed hebben op de communicatie en waar de
communicatie verbeterd kan worden.
4.5.3 Context
Er is in de vragenlijst niet gevraagd naar het beleid over communicatie met ouders. Ook de manier
waarop leerkrachten de omgeving voorbereiden voor gesprekken is niet aan de orde gekomen. Dit zijn
voor dit onderzoek interessante vragen. Als hier specifiek naar gevraagd was, zou een nog breder
beeld verkregen zijn over de interculturele communicatie op ABBS Het Gein.
53
5 Literatuur
Algemeen Bijzondere Basisschool Het Gein, (2010). Schoolgids 2010-2011, Algemeen Bijzondere
Basisschool Het Gein. Amsterdam: Algemeen Bijzondere Basisschool Het Gein.
Azghari, Y., (2009). Aan de slag met diversiteit: effectief communiceren met verschillende culturen.
Barneveld: Uitgeverij Nelissen.
Baarda, D.B., Goede, M.P.M. de, & Kalmijn, M., (2007). Basisboek enquêteren: handleiding voor het
maken van een vragenlijst en het voorbereiden en afnemen van enquêtes. Groningen/Houten:
Wolters-Noordhoff bv.
Booijink, M., (2007a). Onderzoeksrapport Terug naar de basis: communicatie tussen leerkrachten en
allochtone ouders in het primair onderwijs. Leiden: Universiteit Leiden, Faculteit der Sociale
Wetenschappen.
Booijink, M., (2007b). Handreiking Terug naar de basis: mogelijkheden voor het verbeteren van de
communicatie tussen leerkrachten en allochtone ouders in het primair onderwijs. Leiden: Universiteit
Leiden, Faculteit der Sociale Wetenschappen.
Brinkman, J., (2000). De vragenlijst. Groningen: Wolters-Noordhoff bv.
Dom, L., (2006). Ouders & Scholen. Gent: Academia Press.
Hoffman, E., (2009). Interculturele gespreksvoering: theorie en praktijk van het TOPOI-model.
Houten: Bohn Stafleu van Loghum.
Keulen, A., van, (2006). Partnerschap tussen ouders en beroepskrachten: handboek voor
kinderopvang en onderwijs. Amsterdam: Uitgeverij SPW
Menheere, A., & Hooge, E., (2010). Ouderbetrokkenheid in het onderwijs: een literatuurstudie naar de
betekenis van ouderbetrokkenheid voor de schoolse ontwikkeling van kinderen. Amsterdam:
Hogeschool van Amsterdam, Lectoraat School en Omgeving, Kenniscentrum Onderwijs & Opvoeding.
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, (2005). Intentieverklaring school-
ouderbetrokkenheid. Den Haag: ministerie van OCW.
54
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, (2007). Ouderbetrokkenheid bij school ontstaat niet
vanzelf: een inventarisatie van de behoefte aan dienstverlening van de school en de
onderwijsorganisaties aan de ouders. Den Haag: ministerie van OCW.
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, (2009). Monitor ouderbetrokkenheid in het
funderen onderwijs: eerste meeting onder scholen en ouders. Rotterdam: ministerie van OCW.
Pels, T., (2000). Opvoeding en integratie: een vergelijkende studie van recente onderzoeken naar
gezinsopvoeding en de pedagogische afstemming tussen gezin en school. Assen: Van Gorcum &
Comp. B.V..
Pinto, D., (2007). Interculturele communicatie: een stap verder. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.
Shadid, W.A., (2007). Grondslagen van interculturele communicatie: studieveld en werkterrein.
Deventer: uitgeverij Kluwer.
Verhoeven, J.C., Devos, G., Stassen, K., & Warmoes, V., (2003). Ouders over scholen. Antwerpen/
Apeldoorn: Garant-Uitgevers n.v..
Vries, P., de, (2010). Handboek ouders in de school. Amersfoort: Drukkerij Wilco.
Wit, C., de, (2005). Ouders als educatief partner: een handreiking voor scholen. Den Haag: Q*Primair.
Websites
http://interculturelecommunicatie.com/shadid/korte-omschrijving-interculturele-communicatie/
geraadpleegd op 26 maart 2011
Afbeelding titelpagina: http://www.figee.net/Interculturele+Communicatie--43 geraadpleegd op 24
april 2011
www.kpcgroep.nl/oudersenschool geraadpleegd op 8 mei 2011
55
6 Bijlagen
6.1 Bijlage 1: Samenwerkingsovereenkomst van ABBS Het Gein
Cornelis Aarnoutsstraat 80
1106 ZG Amsterdam 020-6974522
Samenwerkingsovereenkomst ouders-school
Basisschool Het Gein Met deze overeenkomst willen we helderheid verschaffen over wat u van de school mag verwachten en wat de school van u verwacht. Met de ondertekening hiervan verklaren beide partijen zich aan deze overeenkomst te zullen houden.
SCHOOL
OUDERS
De school zorgt voor goed onderwijs. We hebben dit beschreven in de Schoolgids en in het Schoolplan.
De ouders/verzorgers zorgen ervoor dat hun kind naar school gaat en daar op tijd is. Als het kind ziek is melden de ouders dit voor 8.30 uur aan de school.
De school zorgt ervoor dat de lessen zoveel mogelijk doorgaan.
Ouders/verzorgers maken afspraken bij dokters, tandarts, e.d. zoveel mogelijk buiten schooltijd.
De school doet verslag (mondeling en schriftelijk) aan de ouders/ verzorgers over het gedrag en de resultaten van hun kind
De ouders/verzorgers laten zien dat zij school belangrijk vinden en komen daarom in ieder geval op de klassenavonden en de 10-minutengesprekken
De school zal rekening houden met problemen die een kind kan hebben met z ‘n gedrag en/of het leren. De school zal er alles aan doen om in goed overleg met ouders aan oplossingen te werken.
De ouders/verzorgers proberen samen met de school de problemen van hun kind op te lossen of te voorkomen. Ze gaan ermee akkoord dat hun kind door de school wordt getoetst als dit naar de mening van de school nodig is.
56
De school informeert de ouders/verzorgers zo snel mogelijk indien er zaken spelen op school of thuis, die van invloed zouden kunnen zijn op het gedrag thuis.
De ouders/verzorgers vertellen de school zo snel mogelijk als er zaken spelen op school of thuis, die van invloed zouden kunnen zijn op het gedrag op school.
De school verzorgt gymnastiek en zwemmen voor alle kinderen en een schoolkamp in de groepen 4, 6 en 7/ 8.
De ouders/verzorgers gaan ermee akkoord dat hun kind aan gymnastiek, zwemmen en aan de schoolkampen van de groepen 4, 6 en 7/ 8 meedoet.
De school toont respect voor de cultuur van de ouders/verzorgers en stelt ouders in staat om met hun kinderen de eigen culturele / religieuze feestdagen te vieren. Daartoe kunnen ouders gebruik maken van maximaal 2 –bij de directie aan te vragen- extra verlofdagen.
De ouders / verzorgers tonen respect voor de cultuur van de school en gaan ermee akkoord dat hun kinderen deelnemen aan de activiteiten en festiviteiten die tot het reguliere schoolprogramma behoren, zoals Sint, Kerst en verjaardagen.
De school geeft de ouders/verzorgers regelmatig via de nieuwsbrief informatie over allerlei zaken die op school gebeuren.
Ouders/verzorgers lezen de informatie en vragen uitleg als de informatie niet duidelijk is.
De school houdt zich aan de Leerplichtwet. Kinderen die leerplichtig zijn krijgen alleen vrij bij een bijzondere gelegenheid zoals bijv. een huwelijk of een begrafenis. http://www.bureauleerplichtplus.nl
De ouders/verzorgers vragen voor hun kind op tijd schriftelijk verlof aan bij de directie voor huwelijken, jubilea of andere belangrijke familiezaken.
De school vindt het belangrijk dat een kind zich thuis voelt in de groep en op school en zal er samen met de ouders alles aan doen om dat te behouden c.q. te bewerkstelligen.
Ouders vinden het belangrijk dat hun kind zich thuis voelt in de groep en op school en zullen er samen met de school alles aan doen om dat te behouden c.q. te bewerkstelligen.
Kinderen worden in het kader van projecten soms afgebeeld op het internet (weblog). Kinderen worden alleen/ samen afgebeeld op een foto.
Ouders geven toestemming voor het publiceren van een foto op internet (weblog). Kinderen worden alleen / samen afgebeeld.
Datum: …………………………… Handtekening directie Handtekening ouder[s] ………………………….. ……………………………………
57
6.2 Bijlage 2: Vragenlijst interculturele communicatie op ABBS Het Gein
Ik ben heel erg blij dat u mee wilt werken aan het invullen van deze vragenlijst! Alle
leerkrachten van ABBS Het Gein vullen de vragenlijst in. De antwoorden die u mij geeft zijn
vertrouwelijk en ik zorg dan ook dat deze anoniem blijven. Alle antwoorden worden
samengevoegd, zodat er onmogelijk kan worden achterhaald wie welke antwoorden gegeven
heeft. Om eventuele onduidelijkheden naderhand te kunnen navragen en daarmee te
verhelderen, vraag ik u wel uw naam in te vullen.
In dit onderzoek wordt gekeken naar de manier waarop de communicatie tussen ouders en
leerkrachten verloopt. Er wordt gekeken naar de manier waarop de communicatie plaatsvindt,
de tevredenheid over het verloop van de communicatie, de betrokkenheid van ouders, de
samenwerking en het contact tussen u en de ouders. Uiteindelijk wordt gekeken naar aspecten
die de manier waarop de communicatie verloopt kunnen verbeteren.
De vragen zijn deels gesloten en deels open opgesteld. De vragenlijst bestaat uit 26 vragen,
waarvan 15 meerkeuzevragen en 11 open vragen. Bij de meerkeuzevragen kunt u het
betreffende antwoord onderstrepen wanneer u de vragenlijst digitaal invult en aankruisen
wanneer u de vragenlijst op papier invult. Ik vraag u bij de meerkeuzevragen één antwoord te
kiezen dat uw mening het beste vertegenwoordigt. Waar er om een verduidelijking gevraagd
wordt vraag ik u deze in te vullen.
Alvast bedankt voor uw medewerking! Op naar de vragenlijst.
Voorbeeld digitaal invullen
Bent u het al dan niet eens met de volgende stelling: Ik ben op de hoogte van de culturele
achtergrond van de ouders in mijn klas.
Bij culturele achtergrond kunt u denken aan waarden, normen en leefregels die van generatie
op generatie worden doorgegeven.
Mee eens (keuze is onderstreept)
Niet mee eens
Neutraal
Opmerking: (invullen indien u een opmerking heeft)
58
Persoonlijke gegevens
Naam:
Groep:
Communicatie
1. Kunt u aangeven hoe de manieren waarop met ouders gecommuniceerd wordt zich ten
opzichte van elkaar verhouden. Verdeel 100 % over de opties
Manier van communiceren Percentage
10-minuten gesprek
Rapportbespreking
Via brief en/of e-mail
Tussendoor bij de inloop of uitloop
Gesprek op afspraak initiatief vanuit ouder
Gesprek op afspraak initiatief vanuit leerkracht
Huisbezoek
Themabijeenkomsten
Anders namelijk:
2. Hoe verhoudt over het algemeen de tijd dat u aan het woord bent zich tot de tijd dat de
ouder(s) aan het woord is(zijn)?
In de tabel kunt u in procenten aangeven wat uw keuze is. Het gaat hierbij om een schatting
van een gemiddelde, aangezien het antwoord op deze vraag per oudercontact verschillend kan
zijn.
Leerkracht Ouder(s) Keuze
10% 90%
20% 80%
30% 70%
40% 60%
50% 50%
60% 40%
70% 30%
80% 20%
90% 10%
59
Oudergroepen
3. Bent u het al dan niet eens met de volgende stelling: Ik ben op de hoogte van de culturele
achtergrond van de ouders in mijn klas.
Bij culturele achtergrond kunt u denken aan waarden, normen en leefregels die van generatie
op generatie worden doorgegeven.
Mee eens
Niet mee eens
Neutraal
Opmerking:
4. Bent u het al dan niet eens met de volgende stelling: Ik ben op de hoogte van het
opleidingsniveau van de ouders in mijn klas.
Mee eens
Niet mee eens
Neutraal
Opmerking:
5. Bent u het al dan niet eens met de volgende stelling: Ik ben op de hoogte van de
sociaaleconomische status van de ouders in mijn klas.
Bij sociaaleconomische status kunt u denken aan: financiële mogelijkheden en status van
leefomgeving
Mee eens
Niet mee eens
Neutraal
Opmerking:
6. Bent u het al dan niet eens met de volgende stelling: Ik ben op de hoogte van de
opvoedingstijlen van de ouders in mijn klas.
Bij opvoedingstijlen kunt u denken aan: autoritair, antiautoritair, ouder als coach.
Mee eens
Niet mee eens
Neutraal
Opmerking:
7. Bent u het al dan niet eens met de volgende stelling: Ik ben op de hoogte van de denkwijze van
ouders over de opvoeding van hun kind.
Mee eens
Niet mee eens
Neutraal
Opmerking:
60
Samenwerken met ouders
8. Bent u tevreden met de manier waarop u met verschillende oudergroepen samenwerkt?
Ja
Gedeeltelijk
Nee
Anders
9. Verloopt de samenwerking met de diverse oudergroepen verschillend?
Ja
Nee
Neutraal
10. Op welke manier verschilt de samenwerking met verschillende oudergroepen van elkaar?
Uw antwoord:
Betrokkenheid
11. Vindt u het belangrijk dat de ouders betrokken zijn?
Ja
Nee
Neutraal
12. Welke vorm van betrokkenheid vindt u belangrijk? Meer dan één antwoord mogelijk.
� Ouderbetrokkenheid op school, zoals klassenmoeder of helpen bij opruimen en feesten.
� Ouderbetrokkenheid thuis, zoals nabespreken van werk en/of gedrag of helpen met
huiswerk en/of inoefenen van leerstof.
� Formele ouderbetrokkenheid, zoals commissie/ MR.
Ouderbetrokkenheid op school
Ouderbetrokkenheid thuis
Formele ouderbetrokkenheid
13. Op welke manier zijn de ouders volgens u betrokken bij school en/of de ontwikkeling van hun
kind?
Uw antwoord:
14. Ziet u verschil tussen verschillende oudergroepen ten aanzien van ouderbetrokkenheid?
Ja, namelijk:
Nee
Neutraal
Opmerking:
15. Op welke manier bevordert u ouderbetrokkenheid op school?
Uw antwoord:
61
16. Op welke manier bevordert u ouderbetrokkenheid thuis?
Uw antwoord:
17. Op welke manier bevordert u ouderbetrokkenheid formeel? Hiermee wordt de
ouderbetrokkenheid bedoeld die meebeslist over het bestuur van ons onderwijs, zoals MR of
commissies.
Uw antwoord:
18. Bent u tevreden met de ouderbetrokkenheid zoals deze op dit moment is?
Ja
Nee
Gedeeltelijk
Anders
19. Wat wilt u verbeteren aan de ouderbetrokkenheid zoals deze op dit moment is?
Uw antwoord:
Contact met ouders
20. Bent u het al dan niet eens met de volgende stelling: Ik heb goed contact met alle ouders.
Mee eens
Niet mee eens
Neutraal
Opmerking:
21. Hoe ervaart u het contact met ouders met verschillende culturele achtergronden?
Goed
Redelijk
Matig
Slecht
Anders
22. Is er één of meerdere specifieke groep(en) ouders waarmee het contact niet naar wens
verloopt?
Uw antwoord:
23. Benadert u ouders verschillend?
Nee
Ja
Neutraal
24. Indien u ouders verschillend benadert, wat houden deze verschillen in?
Uw antwoord:
62
25. Houdt u rekening in uw communicatie met de culturele achtergrond van de ouders?
Ja
Nee
Gedeeltelijk
Anders namelijk:
26. Op welke manier houdt u rekening in uw communicatie met de culturele achtergrond van de
ouders?
Uw antwoord:
Heeft u naar aanleiding van dit onderzoek opmerkingen, dan kunt u ze hier opschrijven
Ik dank u nogmaals hartelijk voor het invullen van deze vragenlijst!
De antwoorden kunt u sturen naar j.vanderklip@hetgein.nl of indien u een uitgeprinte versie
gebruikt heeft kunt u deze in mijn postvak (in de lerarenkamer) inleveren.
63
6.3 Bijlage 3: Uitwerking vragen over ouderbetrokkenheid
Vraag 11 Bij deze vraag werd gekeken naar welke vormen van ouderbetrokkenheid de respondenten belangrijk vinden. Van de respondenten vindt 8 % het belangrijk dat de ouders thuis betrokken zijn, zoals met nabespreken van werk en/of gedrag of helpen met huiswerk en/of inoefenen van leerstof. Van de respondenten vindt 38 % het van belang dat de ouders zowel thuis als op school, zoals als klassenmoeder of helpen bij opruimen en feesten, betrokken zijn. Het grootste gedeelte van de respondenten, 54%, hecht er waarde aan dat de ouders thuis, op school en op formele wijze, zoals in de MR of lid zijn van een commissie, betrokken zijn bij school. Vorm ouderbetrokkenheid Frequentie Percentage in % Ouderbetrokkenheid op school Ouderbetrokkenheid thuis 1 7.6923% Formele ouderbetrokkenheid Ouderbetrokkenheid op school & Ouderbetrokkenheid thuis
5 38.46153%
Ouderbetrokkenheid op school & Formele ouderbetrokkenheid
Ouderbetrokkenheid thuis en Formele ouderbetrokkenheid
Ouderbetrokkenheid op school & Ouderbetrokkenheid thuis & Formele ouderbetrokkenheid
7 53.84615%
Totaal 13 100% Vraag 12 Op welke manier zijn de ouders volgens u betrokken bij school en/of de ontwikkeling van hun kind? 1. Dit verschilt sterk. Ene ouder spreek je dagelijks. Anderen zie je alleen op een 10-
minutengesprek. 2. Heel verschillend. 3. Heel verschillend. 4. Projecten bijwonen, gesprekjes voeren, betrokken tonen voor de klas. 5. Belangstelling tonen. 6. Vooral gericht op hun eigen kind. In principe legitiem natuurlijk. Betrokkenheid bij het
schoolgebeuren (breder dus) neemt helaas af. 7. Alle ouders zouden betrokken moeten zijn bij mogelijkheid 2. Soms ‘mis’ je dat gedeeltelijk.
Ouderbetrokkenheid op school vind ik persoonlijk minder belangrijk voor het kind. 8. Inloop, oudergesprekken. 9. Afhankelijk van tijd, betrokkenheid en energie. 10. De meeste ouders zijn betrokken maar dit verschilt per individu. 11. Sommige ouders weten gewoon niet hoe en die kun je als leerkracht daar weer mee helpen, door
tips te geven. 12. Vaak middels informatie vanuit 10-minutengesprek c.q. rapportbespreking. Kinderen met meer
zorg krijgen vaker een gesprek over de ontwikkeling van hun kind. 13. Meest op de ‘verplichte’/geplande momenten, dan in afnemende mate informeler contact en hulp
bij feesten etc.
64
Vraag 13 Van de respondenten geeft 85% (84.61538) aan dat er verschil is tussen verschillende oudergroepen ten aanzien van ouderbetrokkenheid. Van de respondenten heeft 8% (7.6923) geen mening hierover en 8% (7.6923) van de respondenten geeft aan geen verschillen te merken, maar merkt wel op dat de ouderbetrokkenheid is afgenomen omdat vaak beide ouders werken.
1. Dit verschilt sterk. Ene ouder spreek je dagelijks. Anderen zie je alleen op een 10-minutengesprek.
2. Dat heeft niet met een bepaalde groep te maken, maar sommige ouders (kunnen) nemen meer vrij en zetten zich veel in voor kind/klas/school.
3. Sommige zijn meer betrokken dan anderen. 4. Allochtonen zie je veel minder. 5. Meer/minder betrokkenheid (niet Nederlandstalig vaak minder). 6. Verschil werkende / niet werkende ouders. 7. Veel allochtone ouders blijven op de achtergrond. 8. Verschillen in opvatting over belang van de school. 9. een bepaalde groep is niet echt betrokken. 10. Afhankelijk van tijd, betrokkenheid en energie. Meeste ouders zijn betrokken maar is
individueel weer heel verschillend. Sommige ouders weten gewoon niet hoe en die kun je als leerkracht daar weer mee helpen, door tips te geven.
11. Ouders met een andere culturele achtergrond zijn over het algemeen lastiger te betrekken. Opmerking nee: ouderbetrokkenheid is wel afgenomen. Vaak werken ouders allebei. Vraag 14
1. persoonlijk aanspreken. Via oproepen. Op informatie-avonden. 2. de momenten dat er om ouderhulp gevraagd wordt (kerst/sint) gezellig maken/ op gevoel
spelen…;) 3. door ouders van de klas erop aan te spreken, maar dit doe ik niet vaak. 4. via brieven. Werken op het gevoel van de ouders. 5. inloop contact, nieuwsbrief, ouderhulp vragen. 6. d.m.v. brieven op de deur en persoonlijk vragen mee te doen. 7. middels individuele gesprekken, brieven, enzovoort. 8. niet…geloof ik. 9. praten over gedrag en leerprestaties. 10. Ik betrek ze bij schoolactiviteiten en vraag om hulp. 11. Mee laten doen. Openheid in houding. Hulp bieden op verschillende vlakken. In gesprek gaan
met ouders. 12. participatie in klas. 13. Promoten op ouderavond en in de nieuwsbrief.
65
Vraag 15
Bevordert u ouderbetrokkenheid thuis?
84%
8%
8%
ja
nee
neutraal
N=13 Vraag 16 1. Aan ouders vragen met hun kinderen te praten en/ of te oefenen. Doorverwijzen naar
bijvoorbeeld logopedie, ergo- of fysiotherapie. 2. Heen en weer schriftje. 3. Wekelijks even met ouders zitten. 4. Tijdens 10-minutengesprekken geef ik ouders tips. 5. Na 10-minutengesprekken ouders aanzetten tot praten/ betrekken van gesprek. 6. Praat de dag na/ bespreken/ voorbereiden. 7. Ik geef tips en adviezen/ opdrachten mee naar huis. 8. Ik stimuleer tot thuis meer over school praten. Probeer ouders op het hart te drukken meer te
praten thuis. 9. huiswerkopdrachten. 10. extra werk en praten over gedrag en leerprestaties. 11. Ik overleg met ouders wat ze met hun kind kunnen doen in het verlengde van de school zoals op
cognitief vlak. 12. Mee laten doen. Openheid in houding. Hulp bieden op verschillende vlakken. In gesprek gaan met
ouders. 13. Het belang ervan uitleggen en het stimuleren tijdens een gesprek.
66
Vraag 17
Bent u tevreden met de ouderbetrokkenheid
zoals deze op dit moment is?
15%
77%
8%
ja
gedeeltelijk
nee
N=13 Vraag 18 1. Meer participatie binnen de school, vooral bij activiteiten en commissies. Sommige ouders meer
aandacht voor hun kind laten hebben. 2. Ouders geven zich graag op voor ‘leuke’ uitstapjes zoals schoolreisjes. Maar een uurtje
schoonmaken in de klas kan niet. Dat vind ik jammer. Dit is ook heel belangrijk. 3. Zou meer betrokkenheid willen. 4. Dat ze meer betrokken worden in de groep van hun kind (klas, omgeving, stof) 5. Ouders vaker hun kind zien brengen en ophalen. 6. Meer tijd voor 10-minutengesprekken. 7. De commissies komen veel handen te kort. 8. Voor groep 8 is de ouderbetrokkenheid prima op dit moment. 9. Grotere interesse bij sommigen in schoolprestaties/ gedrag van hun kind. 10. Passieve ouders meer activeren 11. Niets 12. Niet ingevuld 13. MEER! Het zal wel een landelijk verschijnsel zijn, maar het is behoorlijk afgenomen de afgelopen
jaren.