Grammatica Donderdag 12 januari 2012. Persoonsvorm Het veranderlijke werkwoord in de zin. Je kan van...

Post on 13-May-2015

225 views 1 download

Transcript of Grammatica Donderdag 12 januari 2012. Persoonsvorm Het veranderlijke werkwoord in de zin. Je kan van...

Grammatica

Donderdag 12 januari 2012

PersoonsvormHet veranderlijke werkwoord in de zin. Je kan van de zin een vraagzin maken of de zin in een andere tijd zetten.

De leraren gaan staken. Gaan de leraren staken? De leraren gingen staken.

VINDPROEF PERSOONSVORM: Maak van de zin een ja/nee vraag. PV voorop

(In een vraagzin is de PV het tweede zinsdeel.) Waar heb je de krant gelaten?

OnderwerpDe ‘doener’ in de zin. Degene die handeling/gebeuren van het gezegde uitvoert.

VINDPROEF ONDERWERP: Stel de vraag: wie/wat + gezegde?

De vrouw aait de kat. Wie aait? De vrouw

Ze gaan het stadion verbouwen. Wie gaan verbouwen?

Zouden ze de bus nog hebben gehaald? Wie zouden hebben gehaald?

Het stoplicht stond op rood.

Een uur lang bleef de lift hangen.

Loos onderwerpJe hebt ook dingen die zomaar gebeuren zonder dat er iets of iemand speciaal aan te pas komt. Bv sneeuwen en regenen gaat vanzelf, daar komt niemand aan te pas.

Het sneeuwt. Het verwijst nergens naar loos onderwerp

Verwar het niet met ‘gewoon’ het het spijt ons. Hier betekent het iets, bijvoorbeeld: dat we niet op je verjaardag zijn geweest spijt ons.

Gewoon het kan je vervangen door dat of wat, loos het niet. Dat sneeuwt? Wat hagelt? (Kan niet.) Dat spijt ons. Wat bevalt hem prima. (Dit kan je vragen.)

Hoe gaat het met jullie? Daar schijnt het te spoken. Het is half vier.

Lijdend voorwerpOndergaat wat het onderwerp in het gezegde doet.

VINDPROEF LIJDEND VOORWERP: Wie/wat + persoonsvorm + onderwerp (+ de rest van de werkwoorden)? Niek controleerde het oliepeil. Wat controleerde Niek? Het oliepeil

Mijn oma belde de politie voor de gezelligheid. Wie belde mijn oma? D politie

Ischa zag dit keer helemaal niets. Wat zag Ischa? De verpleegster plaagde de patiënt. Wie plaagde de verpleegster?

Let op: LV begint nooit met een voorzetsel en LV staat nooit in een zin met zijn of worden.

Werkwoordelijk gezegde / naamwoordelijk gezegde

Zoek het belangrijkste werkwoord in de zin zelfstandig werkwoord

Voltooid deelwoord Laatste werkwoord in de zin

Henk heeft de hond uitgelaten.zww?

Ilse zingt in een popgroep.zww?

Mijn zusje is stewardess.zww?

Werkwoordelijk gezegde / naamwoordelijk gezegde

Koppelwerkwoorden:zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen

Is het zww een kww? Naamwoordelijk gezegdeMijn zusje is stewardess.

VINDPROEF: alle ww in de zin + naamwoord(en) = wat wordt over

onderw. gezegd? Mijn zusje is stewardess.

Werkwoordelijk gezegde / naamwoordelijk gezegde

Staat er geen kww in de zin? Werkwoordelijk gezegdeHij maakt de opgave.

VINDPROEF:alle ww in de zin (denk aan te / zich, me, mij, je, jullie, ons)

Zij liep vrolijk te fluiten. Hij schaamt zich.

Werkwoordelijk gezegde / naamwoordelijk gezegde

De wedstrijd werd een mislukking. Werkwoordelijk deel: werd

(koppelwerkwoord) Naamwoordelijk deel: een mislukking

(zegt iets over het onderwerp)

Hij zou de opgave gemaakt hebben. De rechercheur was ongewapend. De luie kok werd ontslagen.

Werkwoordelijk gezegde / naamwoordelijk gezegde

De rechercheur was ongewapend.De luie kok werd ontslagen.Hij zou de opgave gemaakt hebben.

Was ongewapend, naamwoordelijk gezegde

Werd ontslagen, werkwoordelijk gezegde (werd = hulpwerkwoord, meerdere werkwoorden in de zin)

Zou gemaakt hebben, werkwoordelijk gezegde (geen koppelwerkwoord)

Naamwoordelijk gezegdeLet op! nwg koppelt alleen echte eigenschappen (toestanden)

Koppelt het een eigenschap?Nee? wwgJa? nwg

Mijn moeder lijkt aardig.aardig een eigenschap?

Olaf is aangekomen.Aangekomen een eigenschap?

De monteur is de kachel aan het reparerenAan het repareren een eigenschap?

Extra controle: kun je het kww weglaten? (bij twijfel eigenschap)Ja? wwgNee? nwg

Oefenzinnen

Is het werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde?

1. Hij is gespierd.2. Het plan lijkt te lukken.3. Het plan lijkt haalbaar.

Antwoorden

1. Is gespierd, naamwoordelijk gezegde2. Lijkt te lukken, werkwoordelijk gezegde

(lijkt = hulpwerkwoord (pv), meerdere werkwoorden in de zin)

3. Lijkt haalbaar, naamwoordelijk gezegde

Antwoorden grammatica 1201

1. De man met de platte neus bleek de overvaller. O= de man met de platte neus Pv= bleek Wwg= Nwg= bleek de overvaller Lv= 2. Mijn hoed werd door de wind meegenomen. O= mijn hoed Pv= werd Wwg= werd meegenomen Nwg= Lv= 3. Honderden mensen werden in hun slaap door de wervelwind verrast. O= honderden mensen Pv= werden Wwg= werden verrast Nwg= Lv=

Antwoorden grammatica 1201 4. Die schoenen zijn je veel te groot. O= die schoenen Pv= zijn Wwg= Nwg= zijn veel te groot Lv= 5. Bij het afscheid hebben we de jubilaris een boek

aangeboden. O= we Pv= hebben Wwg= hebben aangeboden Nwg= Lv= een boek

Antwoorden grammatica 1201 6. Ongevraagd bemoeide Pieter zich met de belastingaangifte van het reclamebureau. O= Pieter Pv= bemoeide Wwg= bemoeide zich Nwg= Lv= 7. Zij heeft aan mij het geleende geld nog niet terugbetaald. O= zij Pv= heeft Wwg= heeft terugbetaald Nwg= Lv= het geleende geld 8. De verdachte bleek een verschrikkelijke oplichter. O= de verdachte Pv= bleek Wwg= Nwg= bleek een verschrikkelijke oplichter Lv=

Antwoorden grammatica 1201 9. Mijn vriendinnetje is het leukste meisje van de school. O= mijn vriendinnetje Pv= is Wwg= Nwg= is het leukste meisje van de school Lv= 10. Deze bekende jeugdboekenschrijver krijgt volgende

week een prijs. O= deze bekende jeugdboekenschrijver Pv= krijgt Wwg= krijgt Nwg= Lv= een prijs

Meewerkend voorwerpHoort altijd bij een werkwoord dat iets met ‘geven’ te maken heeft. Het MV heeft dan de rol van ‘krijger’ of ‘ontvanger’.

VINDPROEF MEEWERKEND VOORWERP: Probeer aan/voor ervoor te zetten of weg te halen. De zangeres schonk een fan haar laarsjes. Aan een fan.

Ik heb Berry mijn fiets al uitgeleend. Karin stuurde een kaart aan haar zus. Die foto deed Frank aan Emmy denken. (!)

Meewerkend voorwerp Dat schilderij met die blauwe bomen is Coen beloofd. Ze verzoeken alle passagiers hun tassen bij de

uitgang af te geven. Ik geef haar antwoord via een handgeschreven brief. Uiteindelijk kan ze aan de brute schurken ontsnappen. Elke maandag vertelt Karin haar vriendinnen de

nieuwste roddels.

Voorzetselvoorwerp

Werkwoorden met een vast voorzetsel.

VINDPROEF VOORZETSELVOORWERP: Vast voorzetsel + rest.

Twijfel? Vervang het VZ door een ander VZ.

Dit ijs smaakt naar kokos. Dit ijs smaakt van kokos. rare zin Smaken naar vaste combinatie

Voorzetselvoorwerp

Ik ben niet tevreden met deze computer.

Hij ergert zich aan de hond van de buurman.

Zij hingen aan zijn lippen.

Bijwoordelijke bepaling Geeft nadere informatie over het gezegde. Noemen tijd,

plaats of wijze.

VINDPROEF BIJWOORDELIJKE BEPALING: Geeft antwoord op vragen als wanneer, waar, hoe?

We stonden om half acht op. Wanneer? Om half acht (tijd)

Je bril ligt op het aanrecht. Waar? Op het aanrecht (plaats)

De gitarist speelde vreselijk vals. Hoe? Vreselijk vals (wijze)

Bijwoordelijke bepaling

Knipperend ging het licht uit. Het licht ging uit in de slaapkamer. Tegen de avond werd Peter erg

slaperig. Bas vertelde het verhaal heel

omslachtig. Kun je hier even stoppen?

Oefenzinnen

Is het werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde?

1. Hij is gespierd.2. Het plan lijkt te lukken.3. Het plan lijkt haalbaar.4. De rechercheur was ongewapend.5. De luie kok werd ontslagen.

Antwoorden

1. Is gespierd, naamwoordelijk gezegde2. Lijkt te lukken, werkwoordelijk gezegde

(lijkt = hulpwerkwoord (pv), meerdere werkwoorden in de zin)

3. Lijkt haalbaar, naamwoordelijk gezegde4. Was ongewapend, naamwoordelijk

gezegde5. Werd ontslagen, werkwoordelijk gezegde

(werd = hulpwerkwoord, meerdere werkwoorden in de zin)

Opdracht noteer de zinnen in je schrift

1. Mijn oma belde ’s avonds de politie.2. Irma gaf haar vriend een horloge.3. Ineke moest vreselijk lachen om die grap.4. Die schoenen zijn veel te groot.5. Die wolk lijkt op een hond.6. Mijn vader is advocaat.7. Beneden de grote rivieren is het carnaval begonnen.8. Nico gaf een boterham aan de giraffe.9. Ze zijn blij met hun nieuwe schoonzoon.10. Ik heb een film gezien over wurgslangen.

Antwoorden 1. Mijn oma belde ’s avonds de politie.Pv= beldeO= mijn omaWwg= beldeNwg=Lv= de politieMv=Vzvw=Bwb= ’s avonds (wanneer?)

2. Irma gaf haar vriend een horloge.Pv= gafO= IrmaWwg= gafNwg=Lv= een horlogeMv= haar vriendVzvw=Bwb=

Antwoorden3. Ineke moest vreselijk lachen om die grap.Pv= moestO= InekeWwg= moest lachenNwg=Lv= Mv=Vzvw= om die grapBwb= vreselijk (hoe?)

4. Die schoenen zijn veel te groot.Pv= zijnO= die schoenenWwg= Nwg= zijn veel te grootLv= Mv=Vzvw=Bwb=

Antwoorden5. Die wolk lijkt op een hond.Pv= lijktO= die wolkWwg= lijktNwg=Lv= op een hondMv=Vzvw=Bwb=

6. Mijn vader is advocaat.Pv= isO= mijn vaderWwg= Nwg= is advocaatLv= Mv=Vzvw=Bwb=

Antwoorden7. Beneden de grote rivieren is het carnaval begonnen.Pv= isO= het carnavalWwg= is begonnenNwg=Lv= Mv=Vzvw=Bwb= beneden de grote rivieren (waar?)

8. Nico gaf een boterham aan de giraffe.Pv= gafO= NicoWwg= gafNwg=Lv= een boterhamMv= aan de giraffeVzvw=Bwb=

Antwoorden9. Ze zijn blij met hun nieuwe schoonzoon.Pv= zijnO= zeWwg= Nwg= zijn blijLv= Mv=Vzvw= met hun nieuwe schoonzoonBwb=

10. Ik heb een film gezien over wurgslangen.Pv= hebO= ikWwg= heb gezienNwg=Lv= een film over wurgslangenMv=Vzvw=Bwb=

Grammatica

WOORDSOORTEN

WerkwoordenEr zijn drie soorten werkwoorden:

Zelfstandige werkwoorden je kunt zien wat er gebeurtlachen, zwemmen

Koppelwerkwoorden eigenschap koppelenblij zijn, leraar worden

Hulpwerkwoorden combineren met een ander werkwoordis begonnen, wordt vergeten

Zelfstandig naamwoord

Woord voor mensen, dieren, dingen.

VINDPROEF: Je kunt er de, het of een voor zetten.

de man, het varken, een kans, de film

Bijvoeglijk naamwoordZegt iets over een mens, dier of ding.

VINDPROEF: Stel de vraag: noemt het woord een

eigenschap van mens, dier of ding?Ja? bijvoeglijk naamwoord

dure parels de blonde vrouw een mooie hond

VoorzetselsWoorden als: in, op, onder, naast, vanaf, tot etc.

VINDPROEF: Een VZ kan altijd staan voor de

mededeling.

Voor de mededeling stond een kruisje. Na de mededeling ging hij naar huis Onder de mededeling stond een

telefoonnummer.

Persoonlijk voornaamwoordWoorden waarmee je jezelf, degene die je toespreekt of anderen kunt aanduiden. Het zijn vervangers, ze staan in plaats van zelfstandig naamwoorden.

VINDPROEF: Ze verwijzen naar iemand of iets. Je weet wie het is.

Wij zagen een hond. Het was die van de buren. Mijn moeder zat in de tuin. Sonja heeft haar gezien.

Bezittelijk voornaamwoord

Woord waarmee je aangeeft dat iets van jou of van een ander is.

VINDPROEF: Geeft bezit aan.

Mijn horloge loopt voor. Was dit jullie idee?

Aanwijzend voornaamwoord

Een woord waarmee je kunt aanwijzen wat je bedoelt.

VINDPROEF: Geeft antwoord op ‘welk’ of ‘wat voor’?

Welk? Deze of die boom Wat voor? Zo’n broek

Hoofdtelwoorden

Geeft een hoeveelheid aan.

Bepaalde hoofdtelwoorden:één, vier, 58

Onbepaalde hoofdtelwoorden:veel, weinig, genoeg, een paar

Rangtelwoorden

Geeft de plaats in de rij aan.

Bepaalde rangtelwoorden:eerste, tweede

Onbepaalde rangtelwoorden:laatste, zoveelste, middelste

Vragend voornaamwoord

Vragen altijd naar mensen, dieren of dingen.

VINDPROEF: Vraagwoorden met een w en hoe.

Wie speelt er gitaar? Welke mensen nodig je uit?

Onbepaald voornaamwoord

Woorden waarmee je personen of zaken kan aanduiden, zonder dat je weet wie of wat het is.

VINDPROEF: Ze verwijzen naar iemand of iets. Je weet

niet wie het is.

Heb je nog iets van hem gehoord? Iedereen kwam naar de brand kijken.

Bijwoord Zegt niet iets over een mens, dier of ding.

VINDPROEF: Stel de vraag: noemt het woord een

eigenschap van mens, dier of ding?Nee? bijwoord

Gisteren was ik jarig. Jeroen liep langzaam naar huis. Misschien gaan we op vakantie.

Opdracht1. Mijn oma belde ’s avonds de politie.2. Irma gaf haar vriend een horloge.3. Ineke moest vreselijk lachen om die grap.4. Die schoenen zijn veel te groot.5. Die wolk lijkt op een hond.6. Mijn vader is advocaat.7. Beneden de grote rivieren is het carnaval begonnen.8. Nico gaf een boterham aan de giraffe.9. Ze zijn blij met hun nieuwe schoonzoon.10. Ik heb een film gezien over wurgslangen.

Antwoorden 1. Mijn oma belde ’s avonds de politie.Ww= beldeZnmw= oma, politieBvnw=Vz=Pvnw=Bzvnw= mijnAvnw=Tw=Vrvnw=0bvnw=Bw= ‘s avonds

2. Irma gaf haar vriend een horloge.Ww= gafZnmw= Irma (eigennaam), vriend, horlogeBvnw=Vz=Pvnw=Bzvnw= haarAvnw=Tw=Vrvnw=0bvnw=Bw=

Antwoorden 3. Ineke moest vreselijk lachen om die grap.Ww= moest, lachenZnmw= Ineke (eigennaam), grapBvnw=Vz= omPvnw=Bzvnw=Avnw= dieTw=Vrvnw=0bvnw=Bw= vreselijk

4. Die schoenen zijn veel te groot.Ww= zijnZnmw= schoenenBvnw= grootVz=Pvnw=Bzvnw=Avnw= dieTw= veel (onbepaald hoofdtelwoord)Vrvnw=0bvnw=Bw=

Antwoorden 5. Die wolk lijkt op een hond.Ww= lijktZnmw= wolk, hondBvnw=Vz= opPvnw=Bzvnw=Avnw= dieTw=Vrvnw=0bvnw=Bw=

6. Mijn vader is advocaat.Ww= isZnmw= vader, advocaatBvnw=Vz=Pvnw=Bzvnw= mijnAvnw=Tw=Vrvnw=0bvnw=Bw=

Antwoorden 7. Beneden de grote rivieren is het carnaval begonnen.Ww= is, begonnenZnmw= rivieren, carnavalBvnw= groteVz=Pvnw=Bzvnw=Avnw=Tw=Vrvnw=0bvnw=Bw= beneden

8. Nico gaf een boterham aan de giraffe.Ww= gafZnmw= Nico (eigennaam), boterham, giraffeBvnw=Vz= aanPvnw=Bzvnw=Avnw=Tw=Vrvnw=0bvnw=Bw=

Antwoorden 9. Ze zijn blij met hun nieuwe schoonzoon.Ww= zijnZnmw= schoonzoonBvnw= nieuweVz= metPvnw= ze Bzvnw= hunAvnw=Tw=Vrvnw=0bvnw=Bw= Blij = bepaling van gesteldheid (nog niet gehad)

10. Ik heb een film gezien over wurgslangen.Ww= heb, gezienZnmw= film, wurgslangenBvnw=Vz= overPvnw= ik Bzvnw=Avnw=Tw=Vrvnw=0bvnw=Bw=